Huizen van karton
In memoriam Anne Redeker (1957-1999)
3
Huizen van karton Creatieve therapie met asielzoekers, mogelijkheden en onmogelijkheden
Samenstelling en redactie Truus Wertheim-Cahen
P H A R O S
4
Reeds verschenen Sjef de Vries, Psychosociale hulpverlening en vluchtelingen. Utrecht, Pharos, 2000. Bestelnr. 9P2000.04. Patricia Schell & Paulien Muller, Terugkeren: het eeuwige dilemma. Methodiek voor psychosociale ondersteuning van vluchtelingen. Utrecht, Pharos, 2000. 2de druk. Bestelnr. 9P2000.01. Hans Rohlof, Mia Groenenberg & Coen Blom (red.), Vluchtelingen in de ggz. Handboek voor de hulpverlening. Utrecht, Pharos, 1999-2000. 2de druk. Bestelnr. 99.005. Ildis Santini & Cristina Marsal Roig, De deur van de hoop. Integrale multidimensionele groepstherapie voor vluchtelingen. Utrecht, Pharos, 1999. Bestelnr. 99.003. Ton Haans (m.m.v. Harry van Tienhoven), Het labyrint van Ares. Werkbelasting door hulpverlening aan geweldsoverlevenden. Utrecht, Pharos, 1998-2000. 2de druk. Bestelnr. 98.003. Guus van der Veer, Gevluchte adolescenten. Ontwikkeling, begeleiding en hulpverlening. Utrecht, Pharos, 1998. Bestelnr. 98.002.
Colofon ‘Huizen van karton. Creatieve therapie met asielzoekers, mogelijkheden en onmogelijkheden’ is een uitgave van Stichting Pharos – Steunpunt Gezondheidszorg Vluchtelingen. Pharos zet zich in voor de verbetering van toegankelijkheid en kwaliteit van de gezondheidszorg voor asielzoekers en vluchtelingen. Pharos ondersteunt hulpverleners door informatie, documentatie, voorlichting, consultatie, scholing en training. Stichting Pharos Postbus 13318 3507 lh Utrecht Telefoon 030 234 98 00 Fax 030 236 45 60 E-mail
[email protected] isbn 90 75955 16 2 nugi 713 / 664 Bestelnummer 99.007 Eerste druk december 1999 Tweede druk oktober 2000 Vormgeving Casper Klaasse, Amsterdam Druk Veldhuis, Raalte © 1999 – de rechten van de afzonderlijke bijdragen berusten bij de auteur en Stichting Pharos gezamenlijk. Niets uit deze uitgave mag vermenigvuldigd worden en/of openbaar gemaakt door middel van druk, fotokopie of op welke wijze dan ook zonder voorafgaande schriftelijke toestemming van de uitgever.
Inhoud
Voorwoord . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .6 Inleiding
Marina Hendriks en Truus Wertheim-Cahen . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .9 1
Hulpverlening aan vluchtelingen
Marina Hendriks . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .12 2
Creatieve therapie met slachtoffers van ontworteling en geweld
Truus Wertheim-Cahen . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .18 3
Sprakeloos verbeelden
Astrid Valikhani-Götz . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .30 4
Monsters en vlinders - dramatherapie
José van der Hei en Janet Luyt . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .47 5
Ik wil weer net zo lachen als toen ik vijf was
Anne Redeker . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .66 6
Meereizen met Nadim
Germa de Jong . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .82 7
Schreeuwen met handen en voeten
Astrid Valikhani-Götz . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .99 8
Ontwikkeling van methodiek
Truus Wertheim-Cahen . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .107 9
Hoe verder?
Truus Wertheim-Cahen . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .118 Literatuur . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .123
Voorwoord Drs. R.G.H. van Dam
et kan niemand meer ontgaan dat Nederland opvang biedt aan asielzoekers. De pers en andere media besteden daar veel aandacht aan. In toenemende mate wordt daarbij de nadruk gelegd op de lasten die de opvang met zich meebrengt. Vanuit de veronderstelling dat het merendeel van de vluchtelingen slechts om economische redenen naar Nederland komt, is in die visie een oplossing voor het asielzoekersvraagstuk eenvoudig. Ik wil graag een andere kant belichten. Als de media evenveel aandacht zouden besteden aan delen van de wereld die zij nu niet interessant vinden, zouden wij inzicht kunnen krijgen in de omvang van de schendingen van mensenrechten. Er zijn meer gebieden waar oorlog en etnische spanningen heersen, dan alleen die gebieden waar veel journalisten aanwezig zijn. Uit al deze landen slaan mensen op de vlucht, meestal naar het buurland, maar sommigen bereiken veiliger landen zoals Nederland en vragen om politieke of humanitaire redenen asiel aan. Deze asielzoekers hebben vaak gruwelijke en traumatische ervaringen achter de rug. Wanneer hun verzoek tot asiel serieus genomen wordt, komen zij terecht in opvangcentra van het Centraal Orgaan opvang Asielzoekers, waar ten minste basisveiligheid geboden zou moeten worden. Wanneer zij echter gedurende een lange periode een kamer moeten delen met vreemden, valt voor vluchtelingen met geweldservaringen het ervaren van veiligheid niet mee. Een vorm van preventieve hulp en zorg om hun geweldservaringen en de scheiding van huis en haard te verwerken, is geboden. Het ontbreken daarvan kan leiden tot blijvende schade voor de betrokken personen. Je zou denken dat het er goed uitziet voor degenen die in Nederland terecht zijn gekomen; we hebben immers een kwalitatief goede hulpverlening die voor iedereen bereikbaar is. De praktijk is vaak anders. In de centrale opvang voor asielzoekers worden sinds enkele jaren de zorgtaken afgestoten en worden de asielzoekers die preventie of zorg nodig hebben, verwezen naar de reguliere zorg op grond van het standpunt dat deze zorg hulp moet bieden aan alle inwoners van Nederland. Voor asielzoekers geeft dat een aantal problemen:
h
7
huizen van karton
• •
Hoe inzichtelijk is ons zorgsysteem: waar moet je met welke vragen heen? Is er wel bereikbare en passende zorg voor iedereen beschikbaar? De eerste vraag over de toegeleiding naar de zorg wordt vaak nog door voorlichting op de opvangcentra en door de huisarts opgevangen. Maar om de zorg passend te maken moet men inspelen op de diversiteit in taal en cultuur van de asielzoekers. De groep is echter te divers om bij alle zorginstellingen adequate voorzieningen te kunnen treffen. Behalve de taalbarrière speelt ook een rol dat door cultuurverschillen psychische problemen vaak andere uitingsvormen vertonen. Dit bemoeilijkt de diagnose en behandeling. Ook is het hulpaanbod in de geestelijke gezondheidszorg overwegend verbaal en is er een bepaald ontwikkelingsniveau vereist. Het moge duidelijk worden dat voor asielzoekers uit gebieden waarvan wij de taal en cultuur niet kennen, passende hulp en preventieactiviteiten moeilijk te vinden zullen zijn. Creatieve en lichaamsgerichte therapie sluiten beter bij deze groep aan. Je zou verwachten dat ze in onze multiculturele samenleving op ruime schaal worden ingezet, juist omdat ze de meer traditionele methodieken aanvullen. Helaas laat de praktijk een ander beeld zien. In deze waardevolle methodieken wordt weinig geïnvesteerd. Daardoor krijgen kwetsbare groepen zoals getraumatiseerde vluchtelingen geen passende zorg en worden deze hulpverleners en hun deskundigheid veel te weinig ingezet. Dit zou in een welvarend land als Nederland niet mogen gebeuren. Het is de reden waarom ik ieders volle aandacht vraag voor dit boek. Hierin wordt beschreven waarom creatieve therapie bijzonder geschikt is om een heel moeilijke doelgroep passende zorg en preventie te bieden. Veel asielzoekers zouden er baat bij kunnen hebben. Zeker het preventieve aspect ervan is de moeite waard. Door vluchtelingen met bijvoorbeeld geweldservaringen al creatieve therapie aan te bieden voordat er een crisis optreedt, geef je hun de gelegenheid zich onder deskundige begeleiding te uiten door middel van drama, muziek, dans of beeldende kunst. Het zal niemand verbazen dat dit heilzaam blijkt te werken. Het zou voor deze kwetsbare groep van grote waarde zijn om deze mogelijkheid tijdig te krijgen en daarmee grotere geestelijke nood te voorkomen. Naast het behoeden van de betrokkenen voor nog meer lijden kan het inzetten van passende preventie de kosten besparen van de langdurige zorg die nodig is na verwaarlozing van geestelijke problemen. Indien een preventieve aanpak het aantal mensen dat in crisis dreigt te raken, kan terugbrengen, zal dit ook de bijhorende overlast beperken. Als we het eens zouden worden over de noodzaak van het inzetten van creatieve therapie als preventieve ondersteuning, moet het vraagstuk waar deze therapie wordt ingezet, ook oplosbaar worden. Het realiseren van preventieactiviteiten wordt in Nederland bemoeilijkt doordat financiers meetbare resultaten willen zien, terwijl het meten van resultaat bij preventie erg moeilijk is. Zoals al genoemd is er binnen de opvang van asielzoekers momenteel geen ruimte voor
8
voorwoord
enig zorgaanbod, omdat daar de reguliere gezondheidszorg voor wordt aangewezen. De gezondheidszorg is echter sterk geregionaliseerd. Omdat de doelgroep in de toegewezen regio te klein is en er daardoor vaak geen passende methodiek ingezet kan worden, ontstaat een patstelling. Er is geen ruimte om preventief creatieve therapie te bieden aan een risicogroep als asielzoekers met geweldservaringen. Deze patstelling dient doorbroken te worden en ik hoop dat de politiek hiervoor een oplossing geeft. De schrijfsters van ‘Huizen van karton’ hebben hun bijdrage geleverd. De methodiek is helder beschreven en is waar nodig praktisch inzetbaar. Ervaren en gemotiveerde hulpverleners zijn startklaar. Nu moeten we nog voor elkaar krijgen dat ze ook kunnen worden ingezet. Wie pakt de uitdaging op? Drs. R.G.H. van Dam directeur oc Leiden
Inleiding Marina Hendriks en Truus Wertheim-Cahen
n ‘Huizen van karton’ wordt beschreven hoe creatieve therapie ondersteuning biedt aan vluchtelingen, volwassenen en kinderen uit heel verschillende culturen. Mensen die nauwelijks of geen Nederlands spreken, traumatische ervaringen achter de rug hebben en zich in de marge van onze maatschappij bevinden. Dit boek is bedoeld voor iedereen die te maken heeft met de hulpverlening aan vluchtelingen en asielzoekers, maar ook voor diegenen die geïnteresseerd zijn in hoe mensen, zonder woorden, hun belevingswereld tot uitdrukking kunnen brengen. Centraal staat het persoonlijke verslag van vijf creatief therapeuten. Zij vertellen hoe zij zich, ieder op hun eigen manier, een weg hebben weten te banen in een voor creatieve therapie nog onbekend gebied. Een gebied dat zowel vanuit het gezichtspunt van de vluchtelingen als dat van de creatieve therapie, het best als niemandsland kan worden omschreven.
i
Toevallig, of misschien niet, komen dingen soms gewoon bij elkaar. Vijf jaar geleden was bij Pharos meer dan eens de constatering te beluisteren, dat de gangbare hulpverlening aan vluchtelingen, in de vorm van gesprekken, vaak in gebreke bleef. De behoefte om non-verbale vormen van hulpverlening te onderzoeken groeide. In diezelfde periode klopte Truus Wertheim-Cahen bij Pharos aan. Als toenmalig bestuursafgevaardigde van de nvkt (de beroepsvereniging van creatief therapeuten) maakte zij Pharos attent op de mogelijkheden van creatieve therapie. Haar eigen werk als creatief therapeute met oorlogsgetroffenen was voor haar een belangrijke reden om haar kennis en ervaring te willen inzetten ten behoeve van aanverwante groepen, zoals vluchtelingen. Op grond van haar expertise was zij in de voorafgegane tijd meerdere malen benaderd door creatief therapeuten die met vluchtelingen wilden gaan werken; therapeuten die onbetaald en op eigen initiatief in opvangcentra, op scholen en in een gemeente probeerden aan de slag te gaan. Zij vroeg zich af of Pharos belangstelling had deze initiatieven te ondersteunen en te onderzoeken wat creatieve therapie voor vluchtelingen zou kunnen betekenen. Het gevolg was dat er in het najaar van 1995 een tien maanden durend pilotproject ‘creatieve therapie’ van start ging, onder leiding van Marina Hendriks
10
inleiding
(medewerker van Pharos). Truus Wertheim-Cahen nam de vakinhoudelijke ondersteuning voor haar rekening. Het doel van het project was te onderzoeken óf en hóe creatieve therapie een structurele plaats zou kunnen innemen in de hulpverlening aan vluchtelingen. Het vertrekpunt was datgene waar dramatherapeuten José van der Hei en Janet Luyt, en beeldend therapeuten Anne Redeker, Astrid Valikhani en Germa de Jong al mee bezig waren. Voor de duur van het pilotproject kregen zij een financiële vergoeding van Pharos, zij het voor een beperkt aantal uren gezien het beperkte budget. Hun daadwerkelijke tijdsinvestering was veel groter. De ruggengraat van het project werden de regelmatige ‘terugkomdagen’. Op deze dagen kwam iedereen bij elkaar om ervaringen en nieuw opgedane kennis uit te wisselen. Vanaf het begin deden de therapeuten daarbij uitgebreid schriftelijk verslag van hun werkzaamheden en documenteerden zij hun casuïstiek. Dat maakte niet alleen hun werk zichtbaar voor ons, maar zij konden zo ook kennis nemen van elkaars werkervaringen. Het geschreven materiaal diende tevens als basis van deze publicatie. Tijdens de bijeenkomsten werd, vakkennis en goede bedoelingen ten spijt, vooral duidelijk hoe geïsoleerd de creatief therapeuten hun eerste etappe hadden moeten afleggen. En hoe wankel ze vaak op hun met moeite veroverde standplaats stonden. Het leek alsof de therapeuten, net zoals de asielzoekers zelf, in een niemandsland waren beland. Het project werd een zoektocht waarin zij hun professionele maatstaven voortdurend moesten bijstellen. Het was pionieren met vallen en opstaan. Aan de ene kant betekende dat voor iedereen een persoonlijke en professionele uitdaging. Het feit dat niemand nog wist wat het beste was en hoe het moest, gaf een hoop vrijheid; er was nog geen sprake van richtlijnen of protocollen. Maar aan de andere kant betekende het ook een gebrek aan houvast. Het pionieren vergde een onvermoeibare inzet, een grote flexibiliteit en kostte boven alles veel tijd. Er moest veel energie worden gestoken in het creëren van de randvoorwaarden die noodzakelijk zijn om te kunnen werken, zoals het zoeken naar een geschikte werkruimte of een aanspreekpunt. Bij gebrek aan een eigen werkruimte legden de creatief therapeuten heel wat kilometers af op hun fietsen, beladen en behangen met vuilniszakken, koffertjes en tassen vol toneelattributen, rollen papier, dozen verf, enzovoort. Pionieren betekende ook dat zij om een plek voor creatieve therapie te veroveren zich waar moesten maken. Vanuit het niets moest iets worden opgezet, waar zowel financiers, hulpverleners als vluchtelingen weinig van af wisten en waar veel mensen sceptisch tegenover bleken te staan. Dat betekende vechten om serieus genomen te worden, om niet gezien te worden als iemand die vluchtelingen een beetje leuk bezig hield, om deel uit te maken van een vorm van overleg. En dat betekende weer veel uitleggen. Uitleggen aan de vluchtelingen wat creatieve therapie kon betekenen, zonder het woord ‘therapie’ te gebruiken. Uitleggen aan financiers, hulpverleners, directeuren van asielzoekerscentra en leerkrachten, wat de meerwaarde van creatieve therapie kon zijn.
11
huizen van karton
Bij ‘therapie’ werd in eerste instantie vaak gedacht aan het naar boven halen van traumatische ervaringen. Er werden dan ook twijfels geuit hoe zinvol of verantwoord dit zou zijn. Het betreft hier immers mensen (kinderen en volwassenen) die op elk moment plotseling uitgezet kunnen worden, die vertrekken omdat ze een huis hebben gekregen, of die verdwijnen in de illegaliteit. Terwijl de creatief therapeuten er op uit waren hun potentiële cliënten te helpen bij hun pogingen zich verstaanbaar te maken, leken zij zelf een taal te spreken die niet werd verstaan. Het onder woorden brengen van de inhoud van hun vak bleek een struikelblok te zijn - overigens een waar ook veel creatief therapeuten die niet met vluchtelingen werken, vaak over struikelen. Mede aan de hand van hun verslagen leerden de projectleden zich geleidelijk aan beter verstaanbaar te maken. Maar het best werden ze pas verstaan toen men in de praktijk zag hóe het werkte en dát het werkte. In het eerste hoofdstuk behandelt projectleider Marina Hendriks hoe de hulpverlening inspeelt op de problematiek van vluchtelingen en waarom ze daar op sommige punten in tekortschiet. Truus Wertheim-Cahen beschrijft in het tweede hoofdstuk wat creatieve therapie inhoudt en in hoeverre de praktijkervaringen met creatieve therapie aan Nederlandse oorlogsgetroffenen wel en niet bruikbaar zijn in het werk met vluchtelingen. Germa de Jong, Anne Redeker, Astrid Valikhani, Janet Luyt en José van der Hei doen in de vier daaropvolgende hoofdstukken ieder verslag van hun zoektocht. Daarmee illusteren ze in hoeverre creatieve therapie vluchtelingen ondersteuning kan bieden. Omdat de basis voor dit boek al enkele jaren geleden gelegd werd, volgt daarna nog een aanvullend hoofdstuk van Astrid Valikhani over meer recente ontwikkelingen. In hoofdstuk acht systematiseert Truus Wertheim-Cahen de resultaten van het project. Zij komt tot de conclusie dat de doelstellingen van creatieve therapie met asielzoekers in de preventieve sfeer liggen. Vervolgens geeft zij aan langs welke wegen preventie het beste kan worden bereikt. In een laatste hoofdstuk geeft zij aan dat de in dit boek beschreven werkwijzen ook zeer bruikbaar zijn voor vluchtelingen die elders in de wereld in een vergelijkbare situatie verkeren als de asielzoekers in Nederland. Ter bescherming van de privacy zijn alle namen van de in de volgende hoofdstukken voorkomende personen gefingeerd.
1 Hulpverlening aan vluchtelingen Marina Hendriks
ls vluchteling ben je op reis, meestal gedwongen door de oorlog of de onderdrukking in je land. Vrijwel alles wat je hebt, moet je achterlaten: je huis en je vertrouwde omgeving, je familie, vrienden, kennissen, buren, je werk en je maatschappelijke positie, alles wat zeker was, waar je op kon vertrouwen. En als je eenmaal in Nederland bent aangekomen, is je reis niet afgelopen. Dan begint het jarenlange wachten in volle opvangcentra met weinig of geen privacy; de jarenlange onzekerheid of je mag blijven of niet; de constante dreiging te worden uitgezet of teruggestuurd; en in het gunstigste geval, een verhuizing naar weer een ander centrum. Je koffer moet bij wijze van spreken steeds bij de deur blijven staan, want je weet niet wanneer je weer moet vertrekken. En je weet niet waarheen. De inhoud ervan bestaat uit dierbare herinneringen en heimwee, maar ook uit nare beelden en ervaringen. Vaak durf je de koffer niet open te doen, bang voor te veel verdriet.
a
Beeldvorming Uit onderzoek (Vera 1998) naar de doeltreffendheid van de hulpverlening aan vluchtelingen blijkt de gebrekkige communicatie tussen de vluchteling en de hulpverlener een belangrijk knelpunt te vormen. Er is onder meer sprake van een taalprobleem en een cultuurverschil. Ook wordt er vaak gesteld dat de hulpverlening te weinig aansluit bij de belevingswereld van de vluchteling. Toch zijn hulpverleners over het algemeen wel bereid zich te verdiepen in de achtergrond van hun cliënten. Ze proberen zoveel mogelijk te weten te komen over de andere cultuur van hun cliënt, over de gevolgen van traumatische ervaringen en hoe je die gevolgen kunt herkennen. Het achterliggende idee lijkt te zijn: hoe meer ik van u weet, hoe beter ik u kan helpen. Er zijn veel studies verschenen over de vluchtelingen zelf. De meeste zijn gedaan vanuit het perspectief van de hulpverlening en gebaseerd op literatuur en interviews met hulpverleners.
13
huizen van karton
Over de aard van de problemen waar vluchtelingen mee te kampen hebben, is de literatuur tamelijk eensluidend. Behalve klachten die duiden op ernstige spanningen als gevolg van geweldservaringen, gedwongen migratie en ontheemding, is er ook sprake van psychische problemen die een gevolg zijn van het sociale isolement waar ze in verzeild raken. Werkloosheid en de toenemende intolerantie van de Nederlandse samenleving zijn de belangrijkste oorzaken van dit sociale isolement. Voor vluchtelingen die in asielzoekerscentra verblijven, vormt het gebrek aan privacy en aan zinvolle activiteiten een groot probleem. Hun klachten bestaan uit apathie, frustratie, verveling, wanhoop, eenzaamheid, heimwee en verlies van zelfwaardering. In de hulpverlening worden klachten en reacties vaak (te snel) geïnterpreteerd als een gevolg van traumatische ervaringen. Vervolgens worden zij voorzien van labels uit de psychiatrie, waaronder de diagnose posttraumatische stressstoornis (ptss). Deze benadering doet onvoldoende recht aan de ervaringen van vluchtelingen en aan de betekenissen die zij zelf aan deze ervaringen kunnen geven. Klachten van vluchtelingen kunnen niet begrepen worden enkel en alleen aan de hand van hun traumatische ervaringen. Evenmin kunnen alle communicatieproblemen verklaard worden door het feit dat er sprake is van cultuurverschillen. Met een dergelijke simplistische benadering wordt de problematiek van vluchtelingen in te sterke mate gereduceerd tot de twee beladen begrippen ‘trauma’ en ‘cultuur’.
Breder kijken Voor een goede hulpverlening aan vluchtelingen moet men, op verschillende gebieden, een bredere kijk op de zaken hebben. Allereerst is het belangrijk de hele context van het vluchteling-zijn te beschouwen. Ten tweede staat ook de hulpverlening aan vluchtelingen niet op zichzelf, maar maakt ze deel uit van de Nederlandse (westerse) hulpverlening, die voortdurend in ontwikkeling is. Daarnaast krijgt de hulpverlener te maken met verschillende aspecten van het opvang- en asielbeleid. Tot slot betekent het werken met vluchtelingen voor de hulpverlener zelf, dat deze geconfronteerd wordt met haar eigen grenzen en vanzelfsprekendheden, en met de wreedheden die in de wereld voorkomen. Vluchtelingen hebben ingrijpende gebeurtenissen meegemaakt en hun vertrouwde omgeving moeten achterlaten. Ze komen terecht in een voor hen vaak totaal vreemde maatschappij. Het vinden van een plaats daarin is een moeilijke opgave, temeer omdat er veel zorgen, angsten en schuldgevoelens zijn over achtergebleven familieleden en bekenden. In vergelijking met hen zitten zij hier ‘goed en veilig’. Maar ook dat is relatief. Veelal overheerst bij vluchtelingen het gevoel ‘niemand’ te zijn, één druppel in de grote stroom die naar Nederland komt. Ze komen terecht in een ‘koud’ kli-
14
[1] – hulpverlening a an vluchtelingen
maat van afhoudendheid en restrictief beleid, waarin het vluchtelingenprobleem tot een getallenkwestie lijkt te zijn verworden. Ze vormen een politiek probleem, zijn het onderwerp van een nationaal en internationaal debat, waarin het begrip vluchtelingen (bedoeld wordt ‘echte politieke vluchtelingen’) overschaduwd wordt door het begrip asielzoekers (met een ondertoon van ‘gelukzoekers’). Verlies en rouw lopen als een rode draad door het leven van de vluchteling. Verlies van liefde en respect, van familie en vrienden, van vaderland (huis en haard) en sociale status. Maar ook verlies van het vertrouwen in de wereld, in anderen, in zichzelf, verlies van zekerheid en van veiligheid. Voor zorg en steun zijn vluchtelingen in dit nieuwe land veelal aangewezen op vreemden - vrijwilligers of professionele hulpverleners. Vrijwilligers en hulpverleners hebben vaak het gevoel met lege handen te staan ten opzichte van zoveel leed. Toch is het voor vluchtelingen belangrijk dat er in hun omgeving mensen zijn, op wie ze terug kunnen vallen. Mensen met wie ze verdriet en vreugde kunnen delen. Mensen via wie ze weer verbondenheid kunnen voelen met de wereld om hen heen, die hen helpen weer positieve ervaringen in het leven op te doen. Uit onderzoek (Kleber, Brom & Defares 1986) is gebleken dat goede opvang en steun - het bieden van een luisterend oor, erkenning van en aandacht voor de moeilijke situatie waarin vluchtelingen zich bevinden - een positief effect hebben en het optreden van latere negatieve gevolgen kunnen voorkomen.
Spanningsvelden In het omgaan en werken met vluchtelingen is er voortdurend sprake van spanningsvelden en is het altijd zoeken naar een balans. Dit geldt voor de individuele hulpverlener, maar ook voor instellingen en voor de samenleving. Hoe zie je de vluchteling? Als slachtoffer of als overlevende, als vluchteling of als mens, als ziek of als normaal? Wat moet je wel en niet weten? Tot hoever ga je? Wat zijn je eigen grenzen? Wat is cultuurbepaald en wat niet? Zijn specifieke zorg en aandacht nodig of niet? Gaat de voortgaande verzakelijking van de Nederlandse gezondheidszorg wel samen met voldoende tijd en aandacht voor de vluchteling?
Zorg en aandacht Het is positief dat steeds meer reguliere instellingen in de gezondheids- en welzijnszorg zich bewust zijn van de specifieke situatie waarin vluchtelingen zich bevinden en betrokken zijn bij hun problematiek. Het is echter geen eenvoudige opgave om op een goede wijze hulp te verlenen. De hulpverlening heeft te kampen met financiële tekorten, wachtlijsten, een hoge werkdruk, reorganisaties, fu-
15
huizen van karton
sies en verdere specialisaties. Het gevolg is dat er efficiënt en resultaatgericht moet worden gewerkt, met een beperkte tijd voor de klant. De weg vinden in hulpverleningsland is voor veel autochtone Nederlanders al niet eenvoudig, laat staan voor vluchtelingen. Hun problemen beperken zich niet tot één terrein, maar strekken zich over meerdere gebieden uit. En zij zijn niet geneigd onderscheid te maken tussen de verschillende soorten problemen waar ze mee zitten: voor dit moet ik hier zijn, voor dat daar. Ze zitten met een hele verzameling problemen en voor hen is het belangrijk dat ze iemand tegenover zich hebben die daar aandacht en tijd voor heeft. Iemand die naar hen luistert en hen op weg helpt, en die niet voor elk deelprobleem doorverwijst naar een volgende instantie.
Over grenzen In het werken met vluchtelingen, mensen die zoveel kwijt zijn, heb je vaak de neiging veel meer te doen dan tot je vak behoort, juist omdat je zoveel niet kunt oplossen. Je wordt geconfronteerd met je persoonlijke grenzen en de grenzen van je vak, die je vaak overschrijdt. De vraag is of er sprake is van overbetrokkenheid als de beroepsgrenzen overschreden worden om een betere hulpverlening te kunnen verschaffen. Misschien is het juist wel professioneel als de eigen beroepszekerheden en -kaders flexibel gehanteerd worden. Het kan heel goed zijn dat er onorthodoxe paden en initiatieven nodig zijn om mensen beter te bereiken. In Nederland is het streven altijd om alles zo goed mogelijk te organiseren, te regelen en te plannen, met een goedbedoeld geloof in de maakbaarheid van de samenleving en van het individu. We proberen menselijke problemen op te lossen door zaken te structureren en zeggen te weinig: dit deugt fundamenteel niet, we moeten van de bodem af beginnen. In die zin is het positief dat het werken met vluchtelingen als moeilijk wordt ervaren. Dat dwingt in elk geval tot reflectie. Vluchtelingen hebben veelal een ander verwachtingspatroon van de hulpverlening dan wij. Dit komt onder andere doordat de professionele hulpverlening zoals die in Nederland bestaat, in hun eigen land niet bekend is. Ze verwachten vaak praktische hulp - wat heel begrijpelijk is gezien hun situatie - en kennen de hulpverlener daarbij meer macht en invloed toe om allerlei zaken te regelen dan deze feitelijk heeft. Ze hebben behoefte aan een vertrouwensrelatie, maar tegelijk is het aangaan daarvan niet meer vanzelfsprekend. Hun vertrouwen in mensen is geschonden, ze zitten vol wantrouwen en hebben het gevoel niet welkom te zijn. Bovendien hebben Westerse hulpverleners geleerd een functionele relatie met een cliënt aan te gaan; werk en privé zijn gescheiden. Vluchtelingen komen echter vaak uit culturen met sterke familiebanden, waarbinnen ook de sociale hulpverlening haar plaats heeft. Om een vertrouwensrelatie te kunnen opbou-
16
[1] – hulpverlening a an vluchtelingen
wen is het voor de vluchteling belangrijk dat de hulpverlener een ‘persoonlijke’ plaats in zijn leven krijgt, met een zekere mate van autoriteit. Vluchtelingen hebben behoefte aan gewone menselijke reacties. Het contact met de hulpverlener wordt door hen in een relationeel kader geplaatst: van warm persoonlijk (‘jij bent mijn zus, broer of vriend’) tot hiërarchisch maatschappelijk (‘u bent mijn dokter’, ook al is de hulpverlener geen arts). In dat relationele kader passen ook het geven van cadeautjes, het stellen van persoonlijke vragen, samen koffie drinken, uitnodigingen om te komen eten, et cetera. In het aangaan van een dergelijke vertrouwensrelatie speelt de persoonlijkheid van de hulpverlener een belangrijke rol. In hoeverre is zij bereid zich open te stellen voor de persoon die op dat moment tegenover haar zit.
Kennis Hulpverleners grijpen uit macht der gewoonte of als houvast vaak snel naar ‘meer kennis’. Hun hoofd zit vol met alles wat ze tijdens allerlei opleidingen hebben geleerd, met theorieën over hoe het allemaal zou moeten, met de nodige achtergrondinformatie over culturen, met kennis over diagnostiek, met voorinformatie van verwijzers, et cetera. Dat volle hoofd kan maken dat ze niet meer onbevangen kijken naar de persoon tegenover hen. Als ze iets zien of horen wat ze herkennen omdat ze het geleerd of gehoord hebben, geven ze daar een bepaalde betekenis aan. Bij een vluchteling die prikkelbaar en gespannen is en nachtmerries heeft, wordt bijvoorbeeld meteen aan een posttraumatische stressstoornis gedacht. Bij een vluchteling die te laat op een afspraak komt, wordt dit direct gezien als een bevestiging van de gedachte dat mensen uit andere culturen nooit op tijd komen. Toch kan er ook een goede reden voor zijn. Een verwijzing van een vluchteling met de diagnose ptss kan het blikveld, vaak onbewust, beperken tot de traumatische ervaringen. Daardoor wordt voorbijgegaan aan wat er op dat moment in het contact met de vluchteling gebeurt. In feite ziet de hulpverlener dan erg weinig.
Een nieuwe weg De starre structuur en de werkwijze van de hulpverlening zoals wij die in Nederland kennen, sluiten vaak niet aan bij vluchtelingen. De tijd lijkt gekomen om nieuwe wegen te verkennen. Creatieve therapie als vorm van hulpverlening aan vluchtelingen, het onderwerp van dit boek, is nieuw en veelbelovend. In creatieve therapie gaat men ervan uit dat kennis wel belangrijk is, maar alleen van tevoren én achteraf om te kunnen ordenen en begrijpen wat er gebeurde. Voor het ‘therapie-uur’ zelf moet je eigenlijk loslaten wat je weet en vertrouwen op je belangstelling, betrokkenheid en intuïtie: het contact baseren op wat er zich op dat moment afspeelt. Je creëert samen een stuk geschiedenis en daarin volg je ie-
17
huizen van karton
mand. Je gaat samen een weg waarop je bij wijze van spreken per cliënt een passende methode uitvindt. Een open geesteshouding geeft ruimte om te zoeken, met vallen en opstaan. Zoeken wat er ondanks alle beperkingen wél mogelijk is. Volgend bezig zijn, aansluiten bij wie iemand is en waar iemand staat. Zoeken wat iemand aanspreekt, waarbij iemand zich op zijn gemak voelt, wat vertrouwd is. En van daar uit op weg gaan om in wederzijds contact tot een nieuwe situatie te komen. Er moet niets, het gaat om een ontmoeting. Omdat er in creatieve therapie gewerkt wordt met non-verbale communicatievormen, kunnen taalbarrières en cultuurverschillen worden overwonnen. Bovendien wordt de nadruk niet gelegd op de ‘zieke mens’, zoals in de gebruikelijke hulpverlening vaak het geval is, maar juist op het gezonde deel van iemand, op iemands eigen creatieve innerlijke kracht.
Tot slot Vaak zal de hulpverlener het niet weten bij vluchtelingen, het is zo’n verweven problematiek. Komen de klachten voort uit trauma’s door meegemaakte gebeurtenissen of zijn het de spanningen van nu, de onzekerheid en het wachten, de zinloosheid, het gevoel niemand te zijn, het isolement, het heimwee, de zorg om de achtergeblevenen, om de kinderen die ze niet voldoende aandacht en veiligheid kunnen geven omdat ze zelf zoveel zorgen en pijn hebben? Wat blijft is dat vluchtelingen behoefte hebben aan contact. Ze willen zich weer mens kunnen voelen, kunnen communiceren in welke vorm dan ook, met of zonder woorden. Misschien is bescheidenheid wel het allerbelangrijkste: in wat je weet, wat je kunt, in het betreden van de wereld van de vluchteling.
Literatuur Kleber, R.J., Brom, D. & Defares, P.B. (1986). Traumatische ervaringen, gevolgen en verwerking. Lisse: Swets en Zeitlinger. Vera, P. (1998). Dan is je spiegel gebroken. Tilburg: boz.
Creatieve therapie met 2 slachtoffers van ontworteling en geweld Truus Wertheim-Cahen
Twee kilometer buiten de bebouwde kom van Zeist staat een aantal lage gebouwen, omringd door wat bomen en weiland. Het uit steen opgetrokken complex is sterk verwaarloosd. Het is een voormalige militaire kazerne die nu dient als woonplaats voor asielzoekers. Een groot aantal mannen vrouwen en kinderen uit alle delen van de wereld, wachtend op toestemming of ze wel of niet in Nederland mogen blijven, vindt er tijdelijke huisvesting. De meeste barakken zijn in gebruik als slaap-/woonkamer en herbergen vaak een heel gezin. Aan de rand van dit asielzoekerscentrum staat een gebouwtje dat als school in gebruik is. Daar zitten in een soort kamertje van twee bij twee meter dat vroeger als kantoor diende, drie meisjes van een jaar of acht druk te tekenen. De muren van de kamer, die eerder de betiteling kast verdient, zijn beplakt met een paar grote kindertekeningen. Het armetierige interieur deert de kinderen totaal niet, ze gaan op in hun werk. De meisjes zijn afkomstig uit Armenië, Somalië en Iran. Twee staan te schilderen op stukken papier die aan de wand zijn geprikt. Myrna het derde meisje, afkomstig uit Armenië, werkt aan tafel. Ze tekent met kleurpotlood eerst een huis en dan een meisje dat huilt. De ‘juf’ vraagt waarom het meisje huilt en Myrna antwoordt: ‘Omdat haar huis kapot is.’ De juf vraagt: ‘Wie zorgt er voor dat meisje?’ Myrna: ‘De moeder.’ ‘Is moeder lief?’ ‘Heel lief,’ beaamt Myrna. Fatma uit Iran heeft een landschap met hoge bergen en wat huisjes geschilderd. Ze luistert naar het gesprek en zegt dat Myrna een van de huizen uit haar tekening mag hebben. Myrna’s ogen lichten op. ‘Wil je dat?’ vraagt de juf. ‘Ja,’ zegt ze. ‘Ik wil graag een huis en dat u dan op bezoek komt bij mij. De volgende keer ga ik weer een huis maken, een mooi huis. Een huis dat kan staan met een echte deur en een echt raam.’ ‘Dat is goed,’ zegt de juf, ‘dat gaan we doen. Dan gaan we samen huizen bouwen, huizen van karton.’
e drie meisjes werken onder leiding van een creatief therapeut. Na eerst een tijdje als vrijwilligster op het asielzoekerscentrum te hebben meegedraaid, lukt het haar gaandeweg haar specifieke vakkennis in te zetten. Ze begint op de school op het terrein van het centrum kinderen creatieve therapie te geven. Bij de leerkrachten, maatschappelijk werk en de medische dienst valt haar werk al gauw in goede aarde. Dat is niet verwonderlijk want creatieve therapie blijkt met name bij kinderen die dreigen te bezwijken onder alles wat ze hebben meege-
d
19
huizen van karton
maakt en nog meemaken, ruimte te bieden zich te uiten en af te reageren. Deze vorm van hulp en opvang binnen de eigen leefomgeving van de kinderen helpt voorkomen dat hun problemen dusdanige vormen aannemen dat ze buiten het centrum behandeld moeten worden.
Wat is creatieve therapie? Creatieve therapie houdt in: het binnen een therapeutisch kader inzetten van, beeldende, dans-, dramatische of muziekexpressie. ‘Therapeutisch’ wil zeggen dat bijvoorbeeld gebaren, bewegen, schilderen, het bespelen van een muziekinstrument een ontspannend en zelfs genezend effect kunnen hebben. In Nederland wordt het hoe en waarom van creatieve therapie grotendeels bepaald door de structuur van de geestelijke gezondheidszorg. Creatieve therapie maakt op veel plaatsen deel uit van die zorg en wordt ingezet bij mensen die lijden aan allerlei vormen van psychosociale problematiek. Het helpt cliënten in het ene geval bij het verkrijgen van inzicht in hun problemen en heeft in andere gevallen een steunende of resocialiserende functie. Zo vinden bijvoorbeeld volwassenen met stemmingsstoornissen, adolescenten met eetproblematiek en kinderen met aandachtsstoornissen via hun huisarts of een andere verwijzer de weg naar een instelling waar creatieve therapie onderdeel uitmaakt van het behandelaanbod. In het kader van creatieve therapie verschaft een tekening aan de maker meer zicht op zijn innerlijke belevingswereld, vraagt muziek maken in een groep van de deelnemers om letterlijk en figuurlijk op elkaar af te stemmen, en kunnen bepaalde dramaopdrachten mensen gewaar laten worden hoe zij op een ander overkomen. Het merendeel van de creatief therapeuten werkt in de geestelijke gezond-
Het huis en het huilende meisje (Myrna)
20
[2] – creatieve therapie met slachtoffers van ontworteling en geweld
heidszorg. Daar maken ze veelal deel uit van een multidisciplinair team. Een klein deel werkt in het bijzonder onderwijs. Nieuw is dat sinds enkele jaren een aantal creatief therapeuten met vluchtelingen en asielzoekers werkt.
Uitgangspunten Creatieve therapie kent een aantal basis uitgangspunten. Allereerst gaat men uit van de gedachte dat kunstbeoefening en expressie in de breedste zin van het woord ‘helend’ kunnen zijn. Het is een idee dat men in vele culturen terugvindt, maar dat zo ruim is dat het in methodische zin weinig houvast biedt. Een tweede uitgangspunt is het gegeven dat veel mensen hun ervaringen slechts gedeeltelijk kunnen verwoorden. Om toch een stem aan hun belevingswereld te geven bieden muziek-, dans-, dramatische en/of beeldende expressie daarvoor andere wegen. Tenslotte stoelt creatieve therapie op een opvatting die in de twintigste eeuw in opvoeding en onderwijs steeds meer voet aan de grond heeft gekregen: voor een kind is het zich authentiek mogen en kunnen uiten een voorwaarde voor zijn ontplooiing tot een zelfstandig denkend individu. Binnen het onderwijs heeft de ontwikkeling van het rationele denkvermogen nog steeds een hoge prioriteit. Daarnaast hebben scholen meer of minder oog voor het stimuleren van de fantasie en daarmee van de creativiteit van een kind. Een feit is dat in de laatste decennia in de tekenles van het basisonderwijs het accent verschoven is van het leren van techniek en kopiëren naar het bevorderen van spontaniteit en authenticiteit. Met de ontwikkeling van hun creativiteit krijgen kinderen een instrument in handen waarvan zij hun verdere leven gebruik kunnen maken en wat men in zekere zin als een fundament voor hun geestelijke gezondheid zou kunnen beschouwen.
Gereedschap Naast deze fundamentele uitgangspunten beschikken creatief therapeuten over specifieke middelen en methodes om een bepaald doel te bereiken. Men zou het hun gereedschap kunnen noemen. Het splitsen van dat gereedschap in vier losse onderdelen is in de praktijk onmogelijk, maar om duidelijk te maken waar het bij creatieve therapie om gaat, doe ik het hier toch. Activeren
De creatief therapeut activeert de mensen met wie ze werkt. Ze zorgt ervoor dat mensen die zich bijvoorbeeld machteloos en passief voelen, in beweging komen, zelf gaan handelen, bezig zijn. Ongeacht het resultaat kan het in creatieve therapie soms zuiver gaan om het actief zijn zelf: bijvoorbeeld het krassen met een potlood op papier, het acteren, gebaren en bewegen, het produceren van een ritme of het maken van fantasiegeluiden.
21
huizen van karton
Een resultaat bewerkstelligen
Meestal, maar niet noodzakelijkerwijs, levert de activiteit een zichtbaar en/of tastbaar resultaat op: een tekening of een video- of cassetteband met de gemaakte muziek of een dramaoefening. Het resultaat op zich kan voldoening en een gevoel van eigenwaarde met zich meebrengen. Het actief zijn en/of het resultaat interpreteren
In creatieve therapie wordt het werk van de cliënt over het algemeen niet door de therapeut geïnterpreteerd in bijvoorbeeld een psychodynamisch kader. De betekenis van een activiteit of het resultaat daarvan varieert, is afhankelijk van wat de cliënt kan en van het doel van de therapie. Soms gaat het alleen om het feit dat iemand even niet passief is, maar bijvoorbeeld een lijntje getekend, een instrument in handen genomen of een geluid geproduceerd heeft. Maar ook de manier waarop iemand actief is, kan een bepaalde betekenis hebben. Hard krassen op papier of smijten met klei, kan iemand helpen zijn/haar woede te luchten. Met de materiaalkeuze kan iemand iets aangeven over hoe hij zich voelt. De aanraking met klei roept bij de een kwetsbaarheid op en bij de ander walging. Krassen met een scherp potlood is een andere ervaring dan met een stomp stukje vetkrijt. Belangrijk is dat het resultaat meer betekenis kan hebben dan alleen het feit dát er een resultaat is. Iemands deelname aan een dramaproductie geeft hem een groter gevoel van eigenwaarde. Iemand kan aan een tekening een diep existentieel inzicht ontlenen, waardoor zijn leven een belangrijke wending neemt. De relatie tussen de cliënt, de therapeut en hetgeen gemaakt wordt
De driehoeksverbinding tussen de cliënt, de therapeut en hetgeen gemaakt wordt, krijgt binnen de therapieruimte gestalte. Daar kan een cliënt, al is het maar voor even, zijn isolement opheffen en de beslommeringen van zijn dagelijkse leven loslaten, of een aspect daarvan eruit lichten en onder de loep nemen. De creatief therapeut bouwt een vertrouwensrelatie op met haar cliënten en helpt hen in actie te komen. Dat lukt doordat zij met haar persoon veiligheid en inspiratie weet te creëren. Het vormgevingsproces is vaak nauw verbonden met de persoon van de therapeut. Zij schept de voorwaarden, moedigt haar cliënt aan, biedt psychische en technische ondersteuning, en fungeert als klankbord voor het verhaal. Cliënt, creatief therapeut en eventuele groepsgenoten raken door de tekening, de muziek of het spel met elkaar verbonden. Ze zijn zowel toeschouwer als luisteraar en daarmee getuige van wat er daar op dat moment gebeurt, van wat er zichtbaar, hoorbaar en voelbaar gemaakt wordt. Hoe creatief therapeuten hun gereedschap gebruiken en waar zij accenten leggen, hangt af van de doelen die ze willen bereiken. Die doelen zijn op hun beurt afhankelijk van met wie, waar en onder welke omstandigheden (individueel, met een gezin of in een groep) ze werken.
22
[2] – creatieve therapie met slachtoffers van ontworteling en geweld
Het ligt voor de hand om bij creatieve therapie met asielzoekers in eerste instantie uit te gaan van de creatief therapeutische werkwijzen zoals die voor oorlogsgetroffenen ontwikkeld zijn.
Creatieve therapie met oorlogsgetroffenen In de loop van de tijd is creatieve therapie een steeds grotere rol gaan spelen in de behandeling van slachtoffers van allerlei vormen van geweld en onderdrukking, waaronder oorlogsgetroffenen. Vluchtelingen zijn veelal ook oorlogsgetroffenen, hoewel men de omstandigheden waarin zij leven niet gelijk kan stellen aan die van de mensen die wij in Nederland over het algemeen als oorlogsslachtoffers omschrijven. Naarmate de Tweede Wereldoorlog verder van ons af komt te liggen, duidt de term langzamerhand alleen nog op mensen die toen als kind in Japanse of Duitse concentratiekampen zaten of ondergedoken waren. Hun ervaringen met onderdrukking, geweld en ontberingen ondergingen zij in een oorlog, die inmiddels meer dan een halve eeuw geleden beëindigd werd. Als deze mensen nu hulp zoeken, zijn zij van middelbare leeftijd. Over het algemeen zijn hun materiële omstandigheden redelijk en stabiel en meestal geldt ook dat cliënt en hulpverlener zijn ingebed binnen eenzelfde culturele context. Daarin verschillen zij in hoge mate van asielzoekers, die hier vreemd zijn en meestal recent oorlogsgeweld hebben ondergaan en daarvoor op de vlucht zijn geslagen. Toch kwam de hulpverlening aan Nederlandse oorlogsgetroffenen pas laat tot stand. Dat had te maken met het feit dat er pas laat oog kwam voor de psychosociale gevolgen die de verschrikkingen voor veel slachtoffers ook op de lange duur nog bleken te hebben. Daarmee was echter nog niet een-twee-drie een adequate benadering voor die problemen gevonden. Het zoeken naar een geschikte vorm van hulpverlening bleek een langdurig proces van vallen en opstaan. Tot op de dag van vandaag worden opvattingen bijgesteld en hulpverleningsmethodes veranderd.
Lessen Van dit alles hebben wij een aantal zaken kunnen leren die ervoor zorgen dat er op de psychische noden van vluchtelingen adequater gereageerd kan worden. In het bijzonder dat indien er tijdig aandacht geschonken kan worden aan de emotionele gevolgen van onderdrukking en geweld, dit later ernstige moeilijkheden helpt voorkomen. Wat betreft de volwassen overlevenden weten we dat het verder moeten leven in een omgeving die jouw ervaringen niet deelt, die er niet van wil weten uit onnadenkendheid of onverschilligheid, tot een steeds groter gevoel van opgekropte
23
huizen van karton
razernij en/of machteloosheid kan leiden. Het isolement dat hiervan het gevolg is, heeft veel slachtoffers van de Tweede Wereldoorlog op een bepaald punt in hun leven alsnog gebroken. Het is niet verwonderlijk dat anno 1999 veel slachtoffers van de vliegtuigramp in de Bijlmer in 1993, niet de directe gevolgen van de ramp, maar de onverschillige overheid als de grootste ziekmakende factor aanwijzen. Over de kinderen uit de Tweede Wereldoorlog weten we nu dat een kind, ook al brengt het zijn ervaringen niet onder woorden, weinig tot niets ontgaat en dat het veel meer onthoudt dan men aanvankelijk dacht. We hebben ook gezien dat als zij niet kunnen communiceren over wat zij beleefd hebben en hoe zij het beleefd hebben, hun traumatische herinneringen als het ware worden ingekapseld. Het wordt een last die zij meeslepen in hun verdere leven. Een last die later, opgeroepen door andere ‘gewone’ tegenslagen, alsnog tot hun psychische instorting kan leiden. Eenmaal in therapie is het ook niet zo dat de dan inmiddels allang volwassen patiënt zijn verhaal kant en klaar heeft. Deze beschikt hoogstens over veelal fragmentarische zintuiglijke en lichamelijke herinneringen die moeilijk of helemaal niet te verwoorden zijn. Voor getraumatiseerde volwassenen en kinderen is het van levensbelang dat ze hun verhaal kwijt kunnen. Behalve dat het vinden van een klankbord voor dat verhaal niet zo vanzelfsprekend is, hebben zowel volwassenen als kinderen, elk om eigen redenen, vaak moeite hun lotgevallen te verwoorden. Voor volwassenen is dat vaak onmogelijk door de onuitsprekelijke gruwelijkheid van hun ervaringen. Woorden schieten tekort. Voor kinderen is dat moeilijk omdat zij veelal nog geen woorden tot hun beschikking hebben om te beschrijven wat ze hebben meegemaakt. Non-verbale werkvormen zijn bij de behandeling van oorlogs- en andere geweldsgetroffenen cruciaal gebleken. Door ervaringen in beweging, gebaar, op papier en/of in muziek vorm te geven kun je op een andere manier iets ‘vertellen’. Het verschil tussen verbale therapie, medicijnen slikken en creatieve therapie is dat mensen er letterlijk zelf bij in beweging moeten komen. Het gegeven dat ze zelf handelen en niet zozeer behandeld worden, is een eerste stap in de richting van een ‘empowerment’. In het algemeen kan men zeggen dat het bij de behandeling van Nederlandse oorlogsgetroffenen gaat om de verwerking van de vroegere traumatische ervaringen. Om dat te bewerkstelligen ligt het accent van creatieve therapie op het bevorderen van communicatie, het vormgeven aan herinneringen, het creëren van rituelen om dood en verlies alsnog te verwerken, om uiteindelijk te bereiken dat het slachtoffer de traumatische ervaringen in zijn levensverhaal integreert.
Asielzoekers, een nieuwe groep In onze samenleving zijn vluchtelingen en asielzoekers een relatief nieuwe groep. De afstemming op hun problemen is voor de hele professionele Neder-
24
[2] – creatieve therapie met slachtoffers van ontworteling en geweld
landse hulpverlening een zoekproces. Creatief therapeuten vormen daarop geen uitzondering. Net als andere hulpverleners merken ook creatief therapeuten dat de manier waarop ze gewend zijn hun beroep uit te oefenen, in hoge mate is toegesneden op de problematiek van de eigen bevolking. Dan gaat het vaak om problemen als verslaving, eetstoornissen en psychiatrische ziektebeelden. De cultuur van onze hulpverlening is uiteraard ook zeer westers georiënteerd, gericht op bijvoorbeeld introspectie of het verwerven van assertiviteit, hetgeen in andere culturen niet zo gebruikelijk is. Voor de psychosociale zorg voor asielzoekers, met een grote diversiteit van culturen en achtergronden, is een heroriëntatie en een open blik nodig. De drempel tot de gewone Nederlandse hulpverleningskanalen is hoog, zowel letterlijk, gezien de wachtlijsten, als figuurlijk, als je bedenkt dat het stigma van psychisch hulpbehoevend als extra krenkend beleefd wordt vanwege de toch al machteloze positie waarin veel asielzoekers zich bevinden.
Hoe komen creatieve therapie en asielzoekers bij elkaar? Vanuit de behoefte hun vakkennis in te zetten voor mensen die, naar zij vermoedden, dat wel zouden kunnen gebruiken, ging een aantal creatief therapeuten op pad om een bijdrage aan de hulpverlening aan asielzoekers te leveren. In eerste instantie is ieder van hen gewoon ergens gestart. Gemotiveerd als zij waren begonnen ze aan een eenzame tocht door wat een moeilijk toegankelijk gebied bleek. Als bagage hadden zij hun vakkennis, hun wilskracht en hun bewogenheid. Het eerste bood lang niet altijd aansluiting op de problemen die zij tegenkwamen. Het laatste was vaak tegelijk hun kracht en hun struikelblok. Flexibiliteit en voortdurende bijstelling van doelen waren een vereiste. Vanaf het moment dat de therapeuten via Pharos regelmatig met elkaar in contact kwamen, konden ze hun persoonlijke en werkervaringen gaan delen. Aanvankelijk begonnen ze te werken vanuit de eerder geformuleerde uitgangspunten van creatieve therapie. Dat wil zeggen: • het inzetten van beeldende en dramatische expressie als afleiding en verzachting van verdriet en pijn, • mensen een handvat geven om zonder woorden toch vorm te kunnen geven aan hun belevingswereld en zich naar anderen ‘verstaanbaar’ te maken, • volwassenen en kinderen gebruik laten maken van hun eigen creativiteit en die bevorderen en versterken. Al doende begon zich steeds duidelijker af te tekenen wat de problemen van de asielzoekers waren, op welke daarvan creatieve therapie kon inspelen, in welke setting dat het best kon gebeuren en in welke vorm. Daarna werd het mogelijk om tot een meer toegespitst doel te komen.
25
huizen van karton
Wie zijn de asielzoekers en wat zijn hun problemen? Asielzoekers zijn recent ontworteld en ontheemd. Velen zijn oorlogsslachtoffer. Ze mogen in ons land dan fysiek in veiligheid zijn, het feit blijft dat zij en hun kinderen in een asielzoekerscentrum onder enorme stress moeten leven. Kinderen groeien op omringd door ontredderde, depressieve en/of agressieve volwassenen. Hun opvoeders zijn vaak gepreoccupeerd met hun zorgen over de toekomst. Het is verre van denkbeeldig dat de kinderen kans lopen op pathologische ontwikkelingen. Asielzoekers zijn niet per definitie ziek, maar ze lopen een groot risico het te worden. Het is duidelijk dat velen van hen met grote psychosociale problemen kampen. Afgezien van het leven in voortdurende onzekerheid over hun toekomst, hebben zij vaak allerlei verschrikkingen doorstaan. De onuitsprekelijkheid van hun traumatische ervaringen, het ontbreken van een klankbord en praktische taalproblemen leiden makkelijk tot eenzaamheid, isolement en ondermijning van het gevoel van identiteit. Het begrip identiteit is een sociale constructie die ontstaat in dialoog met anderen. Het ontbreken van die dialoog betekent voor velen het verlies van een laatste houvast. De nadruk in creatieve therapie ligt er dan ook vooral op dat te voorkomen.
Waar? Toen de creatief therapeuten begonnen, had geen van hen een werkplek. Die hebben ze met vallen en opstaan zelf tot stand gebracht. De voorwaarden die eraan gesteld werden, zijn uit de praktijk geboren. Aangezien er zeker in het begin van geld geen sprake was, begonnen de therapeuten als vrijwilliger. Het budget voor wat voor vorm van hulp aan asielzoekers ook, is nu eenmaal minimaal. Een volgend struikelblok vormde vaak de onbekendheid met wat creatieve therapie inhield. Dat gold zowel voor medewerkers van de centra als voor de asielzoekers zelf. Voor die laatsten gold dat als de geboden hulp niet met het krijgen van een vluchtelingenstatus te maken had, ze er weinig heil in zagen. Vervolgens bleek zowel bij de medewerkers als de bewoners sprake van afkeer van elke vorm van therapie. Voor de bewoners in de centra had dat te maken met de angst voor verdere stigmatisering. Medewerkers van asielzoekerscentra associeerden therapie nogal eens met het openhalen van wonden die, gezien de vaak toch al explosieve sfeer binnen de muren van de centra, beter afgedekt konden blijven. Kregen de creatief therapeuten eenmaal voet aan de grond, dan bleken er, alvorens ze aan de slag konden, allerlei ongebruikelijke wegen bewandeld te moeten worden, zoals het bezoeken van potentiële cliënten of het eerst met hen naaien en breien alvorens te kunnen gaan schilderen of toneel te spelen. Gaandeweg werd duidelijk dat het creëren van basisveiligheid en vertrouwen, altijd een eerste vereiste voor welke therapie ook, in dit geval buiten het therapie-
26
[2] – creatieve therapie met slachtoffers van ontworteling en geweld
lokaal begon. Daar zagen therapeuten zich dikwijls geconfronteerd met de ontreddering waarin hun potentiële cliënten zich bevonden. Een ontreddering die te maken had met het totaal geen wegwijs weten in de maatschappij waarin zij terecht waren gekomen. Om contact te kunnen leggen en vertrouwen op te bouwen, bleek het meer dan eens noodzakelijk eerst in te gaan op datgene waaraan een vluchteling op dat moment het allereerst behoefte had. Zo hielp een creatief therapeut een zeer angstige vrouw die in een kamer woonde die niet op slot kon, met het aanbrengen van een nieuw slot op haar deur, zodat ze zich in ieder geval daar veilig zou kunnen voelen.
Sommige therapieruimtes die uiteindelijk beschikbaar kwamen, stonden in schril contrast met wat buiten de omheining van het azc als professioneel en aanvaardbaar beschouwd werd. Vaak was de outillage gebrekkig en was er zelfs geen kraan in de buurt. Werkruimtes waren vaak verre van ‘soundproof’ of konden niet afgeschermd worden. Dat droeg weliswaar bij aan een informele sfeer, maar bracht ook met zich mee dat iedereen in en uit kon wandelen. Voor sommige cliënten bleek dat zo bezwaarlijk dat een therapeut besloot hen voorlopig op hun kamer therapie te geven. Zeker in het begin was er van verwijzing en coördinatie van therapie weinig sprake. Van overleg met de ouders van kinderen komt door communicatiestoornissen tot op heden nog weinig terecht, zoals blijkt als een creatief therapeut bij de familie van een kind met wie zij werkt, navraag komt doen over de uitslag van zijn neurologische test. Zij belandt in een kamer vol kinderen, waar oma de rol van moeder blijkt te vervullen. Deze vat haar vraag op als een teken van belangstelling voor haarzelf. Iets waar ze duidelijk naar heeft gesnakt. De vrouw overspoelt de therapeut met het hartverscheurende oorlogs- en vluchtrelaas van de familie. De kinderen doen wat kinderen van asielzoekers dagelijks doen: vertalen voor de volwassenen. In een poging de kinderen en zichzelf te beschermen ziet de therapeut zich gedwongen oma’s woordenvloed te stoppen. Al met al waren deze ervaringen ook heel leerzaam. Het werd duidelijk dat zelfs met heel weinig outillage het in creatieve therapie mogelijk was dingen voor elkaar te krijgen. Het moeten afwijken van de gebruikelijke professionele wegen voegde ook iets toe. Het hielp de therapeuten om zich in het bestaan van hun cliënten in te leven en het leerde hen tegelijk ook hoe belangrijk het was hun eigen emotionele grenzen af te bakenen. Uit alles bleek dat creatieve therapie met asielzoekers kans van slagen heeft als stigmatisering zoveel mogelijk wordt uitgesloten. Dat wil zeggen als er in een ruimte gewerkt wordt die zowel in psychologische als in praktische zin makkelijk toegankelijk is. Creatieve therapie kan het best dichtbij of op de plaats waar
27
huizen van karton
de vluchtelingen verblijven, gegeven worden: in asielzoekerscentra zelf, op scholen of in een gebouw van VluchtelingenWerk.
Hoe? In het begin was er van beleid over de therapievorm nauwelijks sprake. Therapeuten waren blij als ze wie dan ook konden bereiken en werkten zoals het toevallig uitkwam: individueel, of met groepen, soms gemengd, soms met alleen mannen of alleen vrouwen, soms met deelnemers van een nationaliteit, soms van meerdere nationaliteiten. Astrid Valikhani kreeg in het begin, via VluchtelingenWerk, vooral die kinderen en volwassenen toegeschoven met wie andere hulpverleners het niet meer zagen zitten. Geleidelijk aan werden de verwijzingen naar haar duidelijker geïndiceerd voor creatieve therapie en werd er veelal individueel gewerkt. In hun toneel‘cursus’ werkten José van der Hei en Janet Luyt voornamelijk groepsgericht. Er kwamen vooral mannen. Soms bestond de groep uit mannen van eenzelfde nationaliteit, soms waren meerdere nationaliteiten vertegenwoordigd. Om mensen daadwerkelijk te kunnen bereiken bleef inventiviteit een vereiste, zoals bleek uit het initiatief van Anne Redeker die bij het al bestaande vrouwenwerk in een azc aansloot. In de daarvoor bestemde kamer legde zij contact met de vrouwelijke asielzoekers die er kwamen om naaiwerk te doen en koffie te drinken. Zij dronk eerst koffie met hen, zette daarna een tafel met materialen in het midden en ‘verleidde’ zo de vrouwen geleidelijk tot beeldend werken. De vrouwen tekenden in een groep, maar haar benadering bleef individueel. Germa de Jong begon in een azc te helpen bij de kinderopvang na school, en eindigde met het geven van individuele therapie aan kinderen die door leerkrachten, maatschappelijk werk of medische dienst naar haar verwezen werden. Ook het vaststellen van de duur van de therapie bleek niet eenvoudig. Wijs geworden door ervaring gingen de creatief therapeuten er steeds bewuster rekening mee houden dat het therapiecontact te allen tijde afgebroken kon worden. Cliënten verdwenen soms van de ene op de andere dag. In het gunstigste geval omdat ze plotseling een verblijfsvergunning en elders een huis kregen, maar vaker ging het om plotseling onderduiken of een strafoverplaatsing. Om allerlei redenen was er soms sprake van maar enkele of zelfs één therapiesessie. Met het bijhouden van een dagboekje waarin de creatief therapeuten samen met de kinderen aan het eind van het uur optekenden en beschreven wat ze die dag gedaan hadden, anticipeerden ze op een plotseling onverhoopt afscheid. Het kind nam dat boekje altijd mee. Als formule om beter contact te kunnen leggen met potentiële cliënten werden er zogeheten inloopateliers en spreekuren bedacht. Ze voorzagen tevens in een soort follow-up voor behandelingen die in verband met plaatsgebrek vroeg-
28
[2] – creatieve therapie met slachtoffers van ontworteling en geweld
tijdig beëindigd moesten worden. Er waren met name veel kinderen die in aanmerking kwamen voor creatieve therapie, maar de mogelijkheden en de beschikbare tijd bleven vooralsnog beperkt. Het instellen van een inloopatelier op het azc verschafte een mogelijkheid kinderen niet helemaal uit het oog te verliezen. Aanvankelijk was er alleen sprake van beeldende en dramatherapie, omdat dat de specialisaties waren van de therapeuten die aan de slag gingen. Maar vanaf het begin was het de bedoeling om zodra dat mogelijk zou zijn ook muzieken danstherapie bij het aanbod te betrekken. Hoe meer verschillende non-verbale werkvormen er geboden werden, hoe groter de kans dat de asielzoekers bij een daarvan aansluiting zouden kunnen vinden. Zoals in de volgende hoofdstukken te lezen valt werd het voor iedere creatief therapeut een tocht met vallen en opstaan. Dat zij het volhielden had te maken met doorzettingsvermogen en optimisme, maar daarnaast misschien ook veel met het wezen van creatieve therapie. Het is immers een vak waarbij improvisatie een cruciale rol speelt, waarbij het steeds gaat om vorm te geven aan iets wat nog geen vorm heeft, om iets te maken wat nog niet eerder gemaakt is en om andere ongebruikelijke of ongebaande wegen te vinden. Belangrijk was dat het ontginnen van dit nieuwe gebied vanaf het begin beschreven werd. Vanaf de start van het pilotproject hielden alle therapeuten een logboek bij, dat ze ook steeds van elkaar te lezen kregen. In het begin tekende iedereen daarin door elkaar de mooie momenten, de emoties, frustraties en de professionele interventies op. Op den duur lukte het steeds beter om interventies te systematiseren en het schrijven toe te spitsen op casuïstiek. Terug naar Myrna, het meisje uit Armenië. Ze is naar Nederland gevlucht met haar moeder; haar vader en een broertje zijn dood. Ze heeft het net als vele van haar lotgenootjes vaak moeilijk. Creatieve therapie geeft haar de mogelijkheid haar ervaringen op een manier die bij een kind van acht jaar passen, vorm te geven en erover te communiceren. Ze wordt er opener en opgewekter van. Tien keer gaat ze erheen. Meer hoeft (voorlopig niet) en kan ook niet. Er zijn veel meer kinderen die voor creatieve therapie in aanmerking komen dan er ruimte is. De medische dienst verwees Myrna omdat men zich er zorgen over maakte dat haar zeer depressieve moeder haar verwaarloosde. Myrna vindt het fijn om te tekenen; het bezig zijn met kleurtjes krijt en verf op zich geeft haar al een prettig gevoel. Ze bouwt ook een vertrouwensrelatie op met haar ‘juf’. Bij haar tekent ze niet in het kader van een les, maar met de bedoeling iets te kunnen laten zien van wat zich niet zo makkelijk vertellen laat. De verwoesting van haar huis en alle verschrikkingen die daarmee samenhangen, heimwee naar haar land, en haar verdriet om alles wat er gebeurd is. Ze weet dat de juf er in dit uurtje helemaal alleen voor haar is. Juf maakt voor haar de sfeer vertrouwd en veilig en daardoor kan ze een huis en een
29
huizen van karton
meisje dat huilt tekenen. De tekening ligt voor haar en ze kijkt ernaar, samen met de andere meisjes die iets soortgelijks hebben meegemaakt. Juf toont belangstelling en medeleven en vraagt haar naar zaken waar iedereen vooral over zwijgt. Myrna heeft haar verhaal getekend en deelt iets van haar verdriet met de anderen. Fatma, een lotgenootje, biedt Myrna een van haar huizen aan. Een symbolisch gebaar dat een teken van contact en vriendschap is. Dat geeft haar steun en maakt dat ze zich niet zo alleen voelt. Met haar belofte de volgende keer huizen van karton te gaan maken speelt de creatief therapeut letterlijk in op Myrna’s verdriet en verlangens. Het zelf maken van een huis van karton is spannend en leuk. De juf zal zorgen dat ze het zeker voor elkaar krijgt. Die ervaring behoedt haar voor verder isolement en geeft haar een gevoel van eigenwaarde en wat meer controle over haar leven. Het geeft haar een handvat waarmee ze weer verder kan.
3 Sprakeloos verbeelden Astrid Valikhani-Götz
et vluchtelingen zonder verblijfsvergunning kun je niet direct werken aan traumaverwerking, want daarvoor is een stabiele, veilige situatie noodzakelijk. Toch kan traumaverwerking indirect wel deel uitmaken van de creatieve therapie. De therapie kan voorkomen dat mensen nog dieper in de problemen raken. Het geheim van de smid? Leer mensen zichzelf te waarderen.
m
Ruim twaalf jaar geleden trouwde ik met een Iraanse vluchteling. Hij had toen geen verblijfsvergunning. Hij had geen heden en geen toekomst, alleen een verleden dat als een zwarte wolk om onze relatie heen hing. Ik had geen idee van de wereld waarin hij leefde. Voor mij was hij een stille en gesloten, mysterieuze man, die zich alleen opende als hij over politieke moorden op zijn vrienden hoorde. Hij vertoonde dezelfde symptomen die ik later veelvuldig zou tegenkomen in mijn werk als creatief therapeut: hoofdpijn, maagpijn, overal pijn. Pijnen die na een medisch onderzoek geen lichamelijke oorzaak bleken te hebben. Lusteloosheid, stress, depressieve buien, geen eetlust, wanhoop, schuldgevoelens en uitzichtloosheid vormden het land waarin we leefden. En er bestond geen remedie tegen. Ik voelde het overal om me heen, ook bij onze vele vrienden en kennissen die net als mijn man onvrijwillig hun land hadden moeten verlaten. Ik was toen net afgestudeerd aan de kunstacademie en wilde graag iets met kunst doen. Maar ik wilde ook iets doen voor mensen zoals mijn man en zijn vrienden. Daarom besloot ik deze twee verlangens te combineren en creatieve therapie te gaan studeren. Intussen werk ik nu alweer vijf jaar als creatief therapeut met vluchtelingen. In die vijf jaar heb ik geleerd dat een van de belangrijkste uitgangspunten voor creatieve therapie met vluchtelingen is: ‘Mens, waardeer jezelf, zoek jezelf weer op, je bent iemand!’ De onzekerheid, de schuldgevoelens en vooral ook het gevoel ‘niemand’ meer te zijn - typerend voor vluchtelingen met of zonder verblijfsvergunning - kunnen bestreden worden. Als deze ‘niemanden’ de kans krijgen om hun emoties en gevoelens te uiten, voelen ze zich weer ‘mens’.
31
huizen van karton
Door aan te sluiten bij de behoeften en wensen van deze mensen kan het eerste contact gelegd worden. Mijn uitgangspunt is altijd in de eerste plaats vertrouwen geweest. Dat is onmisbaar voor het slagen van een therapie. Om dat vertrouwen te krijgen, ga je uit van de behoeften van de cliënt, of dat nu kleding naaien of ontspanningsoefeningen betreft. Ook als dat een flinke omweg betekent, voordat je je doel kunt bereiken. Soms ben ik daarin heel ver gegaan. Meestal was er voor deze mensen niet aan de randvoorwaarden om je veilig te kunnen voelen in Nederland voldaan. Het vertrouwen krijgen van iemand kostte daarom ontzettend veel energie en ging alle grenzen van het vak creatieve therapie te buiten. Toch kon het voor mijn gevoel niet anders. Het was een meeslepend en in alle opzichten creatief proces, ook al bleef ik daardoor niet altijd binnen de gangbare grenzen van de hulpverlening. Stel je voor. Je hebt je hele leven, je bestaan eraan moeten geven. Je was dokter en nu moet je je hand ophouden voor een paar centen. Je had een mooi huis, een familie en je was iemand. Nu is alles weg. Je voelt je depressief en schuldig, en ook onzeker over je toekomst: hoe zal het verder gaan? Waarom reageren die Nederlandse hulpverleners zo op wat je hebt meegemaakt? Je bent toch zeker niet gek? Soms weet je niet meer wat je met alle emoties en gevoelens aan moet, ze overspoelen je en dat wil je niet. Het liefst wil je alles vergeten en je leven opnieuw opbouwen, maar dat kan niet zolang je geen zekerheid hebt over een verblijfsvergunning. Je blijft maar malen en je lichaam wordt ziek. Pillen en praten helpen niet meer. Wat moet je dan? Wie als hulpverlener geconfronteerd wordt met dergelijke gevallen, leert bijvoorbeeld dat je geneigd bent over de grenzen van je vak heen te gaan. Soms is dat ook nodig, zoals uit het volgende voorbeeld blijkt. Door je dienstbaar te maken aan de vluchteling, kun je zijn vertrouwen winnen en gaat hij zich openstellen voor therapie. Praktische hulp is in zo’n geval een middel om contact te leggen. Dina, moeder van Addie, wil zoveel vertellen dat er van de tekenopdracht die ik in gedachten had, niets terechtkomt. Ze is erg met het vredesproces in Bosnië bezig. Ze is bang dat ze Nederland uitgezet wordt. Ze wil absoluut niet terug, heeft daar helemaal geen familie meer en ziet er geen toekomst voor zichzelf en haar dochtertje. Ze leeft gescheiden van haar partner en heeft na veel vijven en zessen van de sociale dienst een eenouderuitkering gekregen, omdat haar man in vreemdelingenbewaring zit. Dina is als de dood voor hem. Ze is in het verleden regelmatig door hem mishandeld en recent nog door zijn vrienden. Eerder heeft hij Addie een keer ontvoerd. Onlangs heeft Dina wat extra geld gekregen van de sociale dienst en daarvan nieuwe kleding en vlees gekocht. Bij een inbraak kort daarop is echter alles gestolen en heeft iemand haar hele keuken onder de mayonaise gesmeerd.
Zonder titel
32
[3] – sprakeloos verbeelden
Zonder titel
Van de buren heeft ze een signalement van de dader gekregen: waarschijnlijk een vriend van haar man. Als ik doorvraag, blijkt dat haar deur al zeven maanden niet op slot kan. Ze heeft hierover al verscheidene keren de sociale dienst gebeld, met een verzoek om hulp, maar er is niets gebeurd. ’s Nachts schuift ze een tafel en stoelen voor de deur en ze slaapt met een mes onder haar kussen. Ik ben geschokt. Ik bel onmiddellijk de maatschappelijk werkster van VluchtelingenWerk en vraag haar contact op te nemen met de sociale dienst. Daarna koop ik een slot en zet dat voorlopig op de deur. We maken een nieuwe afspraak.
Met dit soort interventies moet je overigens erg oppassen. Soms maak je namelijk fouten omdat je er niet voldoende van doordrongen bent dat de cliënt uit een andere cultuur komt. Voor je het weet, ga je uit van je eigen Westerse visie en bereik je het tegenovergestelde effect van wat je met al je goede bedoelingen in gedachten had. Dat overkwam mij in mijn contact met Achmed. Achmed is een ‘ama’, een alleenstaande, minderjarige asielzoeker, uit Zaïre. Zijn moeder hebben ze voor zijn ogen vermoord en hij heeft helemaal geen familie meer. De derde keer dat hij bij me komt, is hij erg verdrietig. Hij wil een ‘muziekstuk’ voor zijn moeder schilderen. Dertig minuten lang is hij geconcentreerd bezig en vraagt dan of ik kom kijken naar het resultaat. Hij heeft een veelkleurige schildering gemaakt waarin de naam van zijn moeder is verwerkt. Hij wil er niets over zeggen. De tijd is om, maar ik vind dat Achmed vreemd reageert, of eigenlijk dat hij níet reageert. Hij gedraagt zich erg teruggetrokken en in zichzelf gekeerd, en af en toe rolt hij met zijn ogen. Ik wil hem zo niet weg laten gaan en geef hem een kop thee. Ondertussen probeer ik hem weer in het ‘hier en nu’ te krijgen, door te praten over zijn school en andere dagelijkse onderwerpen. Langzaam komt hij weer tot zichzelf. Het is de laatste keer dat ik hem zie voor de vakantie en daarom geef ik hem een klein kaartje mee, bij wijze van aanmoediging en troost. Op het kaartje staat het woordje ‘kracht’. Ik vertaal het voor hem en leg uit wat de bedoeling ervan is: als hij zich verdrietig voelt of het moeilijk heeft, kan hij even naar het kaartje kijken. Hopelijk geeft hem dat weer wat moed en kracht.
33
huizen van karton
Achteraf blijkt dat Achmed het kaartje allerminst heeft gewaardeerd. In zijn belevingswereld is kracht iets wat je van god krijgt. Kaartjes die moed geven, zijn volgens hem ingegeven door de duivel en diens verwanten. Het maakte hem bang en hij heeft het kaartje weggegooid.
Begin Mijn eerste professionele contact met vluchtelingen ontstond toen ik stage ging lopen tijdens mijn opleiding als creatief therapeute. In een gesprek met een medewerker van VluchtelingenWerk Enschede kwam onder meer naar voren dat er een leemte in de hulpverlening aan vluchtelingen bestond. Praten alleen hielp niet altijd en bovendien waren vluchtelingen al dat gepraat vaak moe. Hij reageerde enthousiast op mijn aanbod iets op te zetten met beeldende therapie. Door een gebrek aan middelen konden ze me echter geen geschikte werkruimte aanbieden. Wel kreeg ik een klein budget om een basispakket materialen aan te schaffen. Zo ben ik begonnen. Daar zat ik dan, in een kantoorruimte van VluchtelingenWerk, tussen de computers en de bureaus. Op de grond lag vaste vloerbedekking, en water, een noodzakelijke voorwaarde om te kunnen schilderen, was er niet. Een groot voordeel van deze omgeving was wel, dat het voor mijn doelgroep een veilige plek betekende, waardoor ik ze gemakkelijker kon bereiken. Ik ontdekte ook al snel dat ik het woord therapie niet moest gebruiken bij het benaderen van potentiële cliënten. Ze ervoeren dat als stigmatiserend. Het werkte beter als ik ze uitlegde dat ik hen weliswaar niet kon helpen bij hun asielprocedure, maar dat ik er misschien wel voor kon zorgen dat ze zich wat prettiger gingen voelen. Als stagiaire en pionier in mijn vak moest ik me naar alle kanten toe waarmaken. Niet alleen naar mijn cliënten, maar ook naar hun verwijzers en naar de docenten van mijn opleiding, die onbekend waren met creatieve therapie voor vluchtelingen. De eerste cliënten die ik kreeg werden naar mij verwezen door medewerkers van VluchtelingenWerk. De verwijzers waren over het algemeen blij een alternatief te hebben, maar wisten niet goed welk effect mocht worden verwacht. Soms zagen ze mij als degene die het ‘trauma’ zou genezen en wel het liefst zo snel mogelijk. Ik werd om de oren geslagen met termen als ‘posttraumatische stressstoornis’ (een diagnose uit de psychiatrie). Hun gretigheid kwam mede voort uit het feit dat het Riagg, althans in Enschede, mensen zonder verblijfsvergunning niet wilde behandelen, omdat het hen aan ‘basisveiligheid’ ontbrak. Tegen het einde van mijn stage, toen ik intussen twee jaar met vluchtelingen had gewerkt, kon ik op grond van mijn ervaringen stellen dat ook deze mensen die nog geen basis van veiligheid (lees: verblijfsvergunning) hadden, baat kunnen hebben bij creatieve therapie. De therapie kan het ontstaan van ernstiger, psychische problemen voorkomen.
34
[3] – sprakeloos verbeelden
Na verloop van tijd begonnen ook andere personen en instellingen belangstelling te tonen. Vooraan in de rij stonden de scholen; ze kwamen me al gauw op het spoor en voor ik het wist, stond mijn agenda vol met afspraken. Met een ‘overlevingspakket’ vol materialen fietste ik langs verschillende scholen, vaak voor maar één kind tegelijk. Een geschikte werkruimte en financiële middelen konden de scholen niet bieden. Zo belandde ik vaak op de vreemdste plekken: onder een trap, in een doka, in de ruimte van fysiotherapie en in de gymzaal. De samenwerking verliep niet altijd even soepel. Soms kwam ik voor niets op een school, omdat men vergeten was me af te bellen wanneer een kind niet aanwezig was. Ook waren sommige onderwijzers een beetje achterdochtig of hadden iets van ‘vertel me maar hoe het moet, dan kan ik het zelf ook wel’. Fragment logboek (donderdag 18 januari, 12.15 uur, basisschool)
Samen met mijn collega (de maatschappelijk werkster van VluchtelingenWerk) heb ik een afspraak met de twee onderwijzeressen van groep 1, de groep waar Addie in zit. Ik heb zelf de aanzet tot dit gesprek gegeven, omdat ik het idee had dat er erg veel onbegrip en wantrouwen heerste ten aanzien van mijn werkzaamheden met Addie. Mijn collega heeft geprobeerd uit te leggen waarom ze Addie heeft doorverwezen naar creatieve therapie. Maar het was moeilijk om beide onderwijzeressen van de noodzaak hiervan te overtuigen. Dat kwam omdat ze allebei in de klas aan Addie niets merkten. Ze vonden haar gedrag normaal en zagen daarom geen reden voor therapie. We hebben toen uitgelegd dat het gedrag van Addie volgens haar moeder thuis niet ‘normaal’ is (ernstige driftbuien, nachtmerries, angstig en zeer afhankelijk gedrag t.o.v. de moeder). Daarnaast hebben we benadrukt dat beeldende therapie ook eventuele latere problemen kan voorkomen. En dat dit, gezien de penibele situatie waarin deze Bosnische moeder en haar dochter verkeren, een niet te onderschatten factor is. Ik heb ook het werk dat Addie bij mij heeft gemaakt, laten zien als voorbeeld van wat ik nu eigenlijk heel concreet met haar doe. Ik had de indruk dat het door ons gesprek veel helderder werd voor haar onderwijzeressen, wat beeldende therapie inhoudt en waarom beeldende therapie voor Addie van belang is. Ik hoop dat de samenwerking in de toekomst beter zal verlopen en dat mijn werk serieus genomen wordt. Werken op een basisschool met een vijfjarig Somalisch meisje
Het meisje komt uit een gezin met een stiefmoeder en zeven kinderen (vader is verdwenen). Ze is naar mij verwezen door de schoolbegeleidingsdienst. Het is niet duidelijk of ze zelf geweldservaringen heeft meegemaakt. Verder heb ik weinig achtergrondinformatie. De leerkrachten op school weten niet goed wat ze met haar aan moeten: ze is erg druk, kan zich niet goed concentreren, is voortdurend door van alles afgeleid en wordt snel boos. Het meisje is door de leerkrachten steeds begripvol benaderd en door mij ook in eerste instantie. Maar daar liep ik in vast. Ze was elke keer dat ze bij me was erg onrustig. Ze sprong voortdurend van haar stoel op en deed dan iets waarvan ze wist dat dit niet mocht (zoals met verf gooien, kliederen op de muren en de vloer). Het gevolg was dat ik haar voortdurend van alles liep te verbieden en dat er van creatieve therapie niets terecht-
35
huizen van karton
Tekening Somalisch meisje
kwam. Het lukte me in eerste instantie niet een geruststellende en rustgevende atmosfeer voor haar te scheppen. Op een gegeven moment ben ik met haar juist die dingen gaan doen die ik voorheen verbood, maar op zo’n manier dat wat ze deed én spannend was én tegelijkertijd ook een therapeutische waarde had. Zo mocht ze bijvoorbeeld een raam bewerken met speciale raam-wasco, maar omdat het raam erg hoog zat, moesten we daarvoor een kruk bovenop een tafel zetten. Dat werkte. Ze mocht van mij dingen doen die niet gebruikelijk waren, maar die ik wel structureerde. Het maakte haar ook belangrijk. Ze mocht bij mij iets wat andere kinderen niet mochten. Op deze manier kreeg ik uiteindelijk contact met haar, begon ze naar me te luisteren en werd ze rustiger.
Nadat ik ongeveer twee jaar met vluchtelingen had gewerkt, tegen het einde van mijn studie, begon de gemeente Enschede een onderzoek naar de hulpverlening aan asielzoekers en vluchtelingen. Daardoor kwam ik in contact met de gemeente en werd er naar aanleiding van het onderzoek een klein symposium gehouden voor huisartsen, maatschappelijk werkers en andere hulpverleners die beroepsmatig veel met vluchtelingen in aanraking kwamen. Op het symposium kwamen erg veel reacties los en er werd besloten om een beleidsgroep op te zetten die zou bestaan uit onder meer de ggd, VluchtelingenWerk, Pharos, Algemeen Maatschappelijk Werk, Jeugdzorg Twente, het Riagg, de gemeente Enschede, De Opbouw en mijzelf, als creatief therapeute. Het doel van de beleidsgroep was om te komen tot een eenduidig beleid voor de hulpverlening aan vluchtelingen en asielzoekers. Later werd er naast de beleidsgroep ook nog een consultatiegroep opgezet, waarin mensen zitting hadden die direct contact hadden met vluchtelingen. De consultatiegroep kon door elke hulpverlener benaderd worden met vragen of problemen, die ze dan zou proberen op te lossen. Al met al werd mijn positie een stuk sterker. Ik had houvast gevonden en zowel de gemeente als de leden van de beleidsgroep waren enthousiast over het idee van creatieve therapie voor vluchtelingen.
36
[3] – sprakeloos verbeelden
Het probleem bleef echter dat ik in een erg eenzame positie zat. Niet alleen het werven van cliënten was moeilijk, maar ook het ontbreken van de randvoorwaarden en de financiële middelen belemmerde mijn werk. Er moest voortdurend gelobbyd worden om dingen voor elkaar te krijgen. Ik moest overlegsituaties creëren, maar hoorde tegelijkertijd eigenlijk nergens echt bij. Veel contacten waren daardoor maar eenmalig en slokten veel tijd op. Ook de zwaarte van de problematiek waarmee ik te maken had, maakte de situatie er niet makkelijker op. Onderwijzers verwachtten soms dat ik de problemen van een kind wel ‘even’ op zou lossen. Er waren momenten dat ik zelf moest beslissen of datgene wat van me gevraagd werd inderdaad bij mijn werk hoorde, of dat ik mijn grenzen ver te buiten ging. Er was geen netwerk van psychologen, psychiaters, laat staan creatief therapeuten om mee te overleggen. De druk was van alle kanten erg hoog. Na mijn studie kwam ik in contact met Pharos. Daar vroegen ze me om deel te nemen aan het pilotproject creatieve therapie voor vluchtelingen. Dat wilde ik graag. Mijn situatie week wel enigszins af van die van de andere deelnemers aan het project. Zij werkten allemaal in azc’s of op speciale scholen voor vluchtelingenkinderen, en dus alleen met vluchtelingen die nog in de procedure om een verblijfsvergunning te krijgen, zaten. Vluchtelingen die daarom nog niet konden worden ‘behandeld’. In die situatie betekent creatieve therapie het voorkomen van nog erger. Ik werkte echter verspreid over de hele gemeente Enschede en had te maken met zowel vluchtelingen mét als vluchtelingen zonder verblijfsvergunning. Als pas afgestudeerde had ik bovendien minder ervaring dan de anderen en ik voelde mij regelmatig erg onzeker over mijn werk. Tot slot werkten de andere deelnemers aan het project allemaal als duo of bij elkaar in de buurt. Daardoor hadden ze veel steun aan elkaar. Voor mij gold dat niet. De uitwisseling tijdens de bijeenkomsten bij Pharos vond ik altijd heel prettig en ondersteunend. Ik voelde mij elke keer weer gesterkt als ik terugging. Toch was het heel moeilijk om dit gevoel vast te houden in het verre Enschede. Hossein
Hossein is een Irakese man van veertig jaar, die zich een aantal jaren schuil heeft moeten houden voor de geheime politie in zijn land. Hij heeft een paar keer gezien hoe de politie, op zoek naar hem, mensen in koelen bloede heeft afgemaakt. Na een waarschuwing van vrienden dat hij het land uit moest, is hij naar Turkije gevlucht. Daar moest hij nog een paar keer vluchten, nadat mensen die hij vertrouwde hem verraden hadden. Uiteindelijk lukte het hem naar Nederland te vluchten. Zijn vrouw heeft hij al vier jaar niet gezien. Op dit moment is zij in Noord-Irak, waar de situatie zeer gespannen is. Hossein heeft een verblijfsvergunning en is bezig met gezinshereniging. Hossein is een paar jaar geleden voor een gesprek in De Vonk (psychiatrisch centrum voor getraumatiseerde vluchtelingen en asielzoekers) geweest. De behandelende arts vond dat hij daar opgenomen moest worden, maar dat wilde hij niet. Hij krijgt medicijnen van het Riagg tegen depressiviteit en angst.
37
huizen van karton
Hossein komt op eigen initiatief bij me. Hij kent me nog omdat ik, voordat hij ruim twee jaar geleden naar De Vonk ging, al eens met hem had gesproken. Hij heeft last van nachtmerries, slapeloosheid, angsten, concentratiegebrek, black-outs, herbelevingen, lichamelijke pijn en hyperventilatie. Hij wil graag een behandeling zonder medicatie. Ik maak hem duidelijk dat ik over de medicijnen geen beslissingen kan nemen en dat hij die alleen in overleg met zijn arts kan afbouwen of stoppen. Ik vertel hem dat ik wel samen met hem kan gaan proberen om de angst en de depressiviteit waar hij mee kampt, om te zetten in beelden. Door middel van oefeningen zullen we proberen zijn concentratie te verhogen en zijn spanningen te verminderen. Hossein wil het graag proberen en we spreken af dat we elkaar acht keer zullen zien; daarna bespreken we of behandeling op deze manier zin heeft. De eerste keer verschijnt Hossein niet op zijn afspraak. Hij belt me echter na een week op om zijn excuses aan te bieden (hij is het vergeten) en een nieuwe afspraak te maken. Hoewel we elkaar al kennen, wil ik deze eerste keer als een kennismaking beschouwen en opnieuw uitleggen wat ik wel en wat ik niet kan doen. Mensen met een sterk verminderd concentratievermogen, vergeten namelijk veel van een eerste kennismakingsgesprek. Ik benadruk dat we beeldend gaan werken.
Veel vluchtelingen zijn voortdurend bezig met hun verleden of juist met hun toekomst (het krijgen van een verblijfsvergunning). Als gevolg hiervan zijn ze vaak erg afwezig. Voor de therapie is het belangrijk om mensen in het ‘hier en nu’ te krijgen en hun belangstelling op te wekken voor de dagelijkse dingen om hen heen. Hierdoor neemt de spanning af en kunnen psychosomatische klachten verminderen. Omdat Hossein zo gespannen is, stel ik voor om te beginnen met een paar ontspanningsoefeningen. De huisarts gaf al aan dat zijn spanningen veroorzaakt worden door de situatie waarin hij zich bevindt, maar er is nooit iets mee gedaan. Het is belangrijk dat ook lichamelijke klachten serieus genomen worden, zelfs al hebben deze een psychische oorzaak. Ik leg Hossein uit wat gespannenheid voor effect heeft op je spieren en dat dat pijn tot gevolg heeft. Dan doen we een paar ontspanningsoefeningen en hij is enthousiast als hij het verschil merkt. Ik geef hem een bandje met oefeningen mee voor thuis. Vervolgens vraag ik hem zijn voeten naast elkaar te zetten en heel bewust waar te nemen hoe hij zit. Ik wil dat hij duidelijk in het hier en nu is. Ook dat leg ik hem uit. Dan geef ik hem een stuk klei en laat hem beschrijven wat hij voelt. Dat vindt hij erg prettig.
Het is erg belangrijk om lichamelijke pijn waar mensen mee zitten, serieus te nemen en uit te leggen op welke manier (zo wetenschappelijk mogelijk) die pijn door spanningen kan worden veroorzaakt. Ik vind het belangrijk om daar altijd mee te beginnen. Het stelt mensen enigszins gerust te weten dat er iets aan gedaan kan worden. Daarna laat ik hen beschrijven hoe een bepaald materiaal (in dit geval klei) aanvoelt. Op die manier betrek ik ze bij wat ze nu, op dit moment, hier bij mij aan het doen zijn. Ondertussen let ik ook op de ademhaling en de houding. De volgende stap is te proberen met behulp van dit materiaal iets te gaan maken.
38
[3] – sprakeloos verbeelden
Hossein is zo getraumatiseerd dat hij nauwelijks contact heeft met zichzelf of zijn omgeving. Af en toe krijg ik wel even contact met hem, maar dat duurt maar kort. Hij glijdt steeds weer weg in zijn gedachten of in het verhaal dat hij vertelt. Hij zegt dat hij baat heeft bij de ontspanningsoefeningen, maar dat hij zich er erg slecht op kan concentreren. Daarom schrijf ik de oefeningen voor hem in een verkorte versie op. Vervolgens laat ik hem een aantal ademhalingsoefeningen doen en houd daarbij zijn concentratie in de gaten. Als ik zie dat hij wegglijdt, haal ik hem terug. Dan doen we de oefening met de klei nog eens. Door hem hardop te laten beschrijven wat hij waarneemt, houd ik zijn aandacht bij het hier en nu. Hij vindt de klei prettig aanvoelen en zegt dat deze oefening hem tot rust brengt. De keer erop komt Hossein met het nieuws dat zijn vrouw naar Nederland mag komen. Hij is geweldig blij. Voor het eerst heeft hij wat beter geslapen en hij zegt dat zijn vrouw zijn medicijn zal zijn. Ze hebben elkaar vier jaar niet gezien. Ik wil zijn vreugde niet temperen, maar zeg voorzichtig dat haar komst naast blijdschap ook spanningen met zich mee kan brengen. Hij beaamt dat. Ik vraag hem wat zijn plannen zijn, wil hij doorgaan? Zeker, zegt hij stellig, jij bent nu mijn dokter. Ik schrik daar een beetje van en benadruk nog eens wat ik precies wel en niet voor hem kan betekenen. Hij zegt dat ik voor hem ben als een zus en dat hij weer hoop voor de toekomst heeft gekregen. Het doet me plezier dat te horen maar maakt me tegelijkertijd een beetje ongerust. Ik hoop maar dat hij geen verwachtingen heeft die ik niet waar kan maken. Als ik de klei pak om mee aan het werk te gaan, begint Hossein zonder aanleiding zijn hele vluchtverhaal te vertellen. Hij hyperventileert er enorm bij. Ik vraag hem of hij dit verhaal wel wil vertellen. Nee, zegt hij, maar hij houdt niet op. Dan barst hij in tranen uit. Ik kalmeer hem en we doen vervolgens wat ontspanningsoefeningen. Aan werken met klei komen we niet meer toe. Zulke momenten brengen me aan het twijfelen. Eigenlijk zouden we beeldend bezig moeten zijn, met de klei. Maar soms lijkt het belangrijker om hem te laten praten. Toch zijn de oefeningen die we doen, naar eigen zeggen heel belangrijk voor Hossein. Ik neem me dan ook voor om de volgende keer meteen de klei erbij te pakken en te beginnen. Hossein begint vertrouwd te raken met de klei. Hij vindt het een prettig materiaal. Ik laat hem nog steeds elke keer benoemen wat hij precies voelt, in een poging zijn aandacht zoveel mogelijk bij het hier en nu te houden. Hij zegt dingen als: koud, rond, plat, warm, prettig, veel en weinig. Daarna praten we wat en doen we de ontspanningsoefeningen. Hij is tevreden over het resultaat ervan. Zowel de klei- als de ontspanningsoefeningen brengen hem tot rust. Omdat hij moeite heeft met kracht zetten tijdens de ontspanningsoefeningen (spieren aanspannen en dan weer ontspannen), laat ik hem hierbij in de klei knijpen. Ik wil zo langzamerhand eigenlijk proberen om de oefening met de klei uit te bouwen, zodat hij er iets van gaat maken. Maar dat lukt niet. Hij frommelt de klei tot een bal en zegt dat hij het niet kan. Hij wil liever tekenen. Uit mijn ruime aanbod van materialen kiest hij een half A4-tje en een eenvoudig potlood. Het benadrukt hoe onzeker hij zich voelt. Heel geconcentreerd tekent hij vervolgens een
39
huizen van karton
vrouwenhoofd. Daarna vervalt hij in het, afwezig, maken van ritmische bewegingen. Ik onderbreek hem om zijn aandacht terug te halen. Voordat hij weggaat praten we nog even na. Een van de keren daarna geef ik Hossein, na het de beginoefeningen, een A4-tje en een doos kleurpotloden. Zo moedig ik hem aan om zowel een groter papierformaat als meer kleur te gebruiken. Hij zegt graag mensen te tekenen. Ik moedig hem aan dat te doen. Hij tekent twee mannen: zichzelf en een bewaker die hem bedreigt met een pistool. Terwijl hij tekent, zegt hij geen woord. Als de tekening af is, vertelt hij het bijbehorende verhaal. Hij frommelt daarbij voortdurend aan de hoeken van zijn tekening. Als hij zijn verhaal beëindigd heeft, vouwt hij de tekening dicht en zegt: weg ermee! Na de sessie twijfel ik of het wel goed was om Hossein de vrije hand in zijn onderwerp te geven. Het gevolg was dat hij een van zijn oorlogservaringen tekende. Hij is ernstig getraumatiseerd, en ik denk eigenlijk dat het nog te vroeg is om aan de verwerking van wat hij heeft meegemaakt, te beginnen. Op dit moment is het belangrijker om hem wat ontspanning te geven en zijn gevoel van eigenwaarde te versterken. Daarom besluit ik om hem de volgende keer zelf een opdracht te geven met als voorlopig doel: ontspanning en het vergroten van zijn zelfvertrouwen. Het is vallen en opstaan om een manier van werken te vinden die aansluit bij zijn problematiek. De keer daarop komt er van werken echter niet veel. Hossein heeft bericht gekregen dat zijn vrouw een ‘laissez-passer’ heeft ontvangen. Dat betekent dat het moment van weerzien steeds dichterbij komt. Hij is blij maar tegelijkertijd maakt hij zich erg veel zorgen om haar, omdat de plaats waar zij verblijft, erg onveilig is. Dan komt Hossein plotseling niet meer op onze afspraken. Ik probeer herhaaldelijk om contact te zoeken, maar het lukt niet. Omdat ik me ongerust maak, bespreek ik het met de directeur van VluchtelingenWerk, die suggereert dat hij misschien naar Turkije is gegaan om zijn vrouw zelf op te halen. Ik ga naar zijn huis, maar alles is potdicht en de buurman zegt dat hij hem al weken niet gezien heeft. Deze casus eindigt hier heel abrupt. Je verwacht een eind, maar het komt niet, iets wat niet ongebruikelijk is bij de hulpverlening aan vluchtelingen. Later heb ik Hossein nog wel eens gesproken en zijn vrouw ontmoet, maar ik heb nooit kunnen achterhalen waar hij toen was. Hij zei geen tijd meer te hebben om bij me te komen want hij moest nu voor zijn vrouw zorgen. Als ik hem maanden later weer een keer spreek, voelt hij zich niet goed. Maar hij zegt weer dat hij niet kan komen, omdat hij voor zijn vrouw en inmiddels ook een broer moet zorgen. Schaamte?
De ‘mens’ vluchteling Het is heel belangrijk dat je je probeert in te leven in de mens achter het etiket ‘vluchteling’. In de eerste plaats moet iemand die bij je komt om hulp, zich op zijn gemak kunnen voelen. Het woord ‘therapie’ wordt echter vaak geassocieerd met ‘gek zijn’ en ‘gekke’ mensen staan buiten de samenleving. Als mensen psychische moeilijkheden hebben, bespreken ze dat doorgaans binnen de familie.
40
[3] – sprakeloos verbeelden
Voor de meeste vluchtelingen die in psychische nood verkeren, is de drempel om in Nederland naar een hulpverlener te gaan dan ook heel hoog. Daarom stel ik mij nooit voor als creatief therapeute. Ik leg uit dat tekenen, schilderen of op een andere manier creatief bezig zijn, ontspannend kan werken en dat het een manier is om aan problemen het hoofd te bieden. Er zijn ook mensen, meestal mannen, die denken dat wat ik doe iets voor kleine kinderen is. Daarom heb ik altijd een grote stapel prachtige kunstboeken bij me en vraag ik naar de kunstenaars en de kunstvormen uit het land waar iemand vandaan komt. Vluchtelingen hebben hun verhaal in Nederland meestal al meerdere keren moeten vertellen. Vaak is dat ook nog eens erg pijnlijk. Bovendien moeten ze hun ervaringen zien te verwoorden, voorzover dat überhaupt al mogelijk is, en dat ook nog eens in een vreemde taal die ze niet goed beheersen, of met behulp van een tolk. Daarom benadruk ik altijd dat iemand bij mij niet over zijn problemen of gedachten hoeft te praten, maar dat het wel kán, als er behoefte aan is. Creatieve therapie moet een vrijplaats bieden waar mensen zich ondersteund en begrepen weten en waar op geen enkele manier druk uitgeoefend wordt tijdens de therapie. Via tekenen, schilderen, kleien, enzovoort, wordt het uitdragen van gedachten en gevoelens niet belemmerd door de taal.
Creatief zijn in alle opzichten Het probleem dat vluchtelingen zich gestigmatiseerd voelen als ze worden verwezen naar een hulpverlener, is ook buiten de azc’s een belangrijk item. Een maatschappelijk werker van VluchtelingenWerk verwijst een Koerdische man naar mij, die oorlogsinvalide is. Hij heeft een briefje van de dokter bij zich met zijn klachten. De dokter denkt dat ze veroorzaakt worden door een traumatisch verleden. De man slaapt slecht en heeft een gering concentratievermogen. Hij heeft elke week contact met een maatschappelijk werkster van het Algemeen Maatschappelijk Werk, maar hij vraagt zich af waar dat goed voor is want ‘er wordt alleen maar gepraat’. Hij wordt fel als hij vertelt dat de huisarts met hem gesproken heeft over een verwijzing naar het Riagg. ‘Ik ben niet gek, wat denken ze wel,’ zegt hij, ‘ik heb last van slapeloosheid en concentratiegebrek.’ Hij wil graag dat ik zijn levensverhaal opschrijf. Ik ga akkoord en vraag hem de bijbehorende illustraties te maken. Ook zou hij graag iets aan muziek willen doen. Ik zeg dat ik dat misschien wel kan regelen (met in mijn achterhoofd een muziektherapeut). Verder probeer ik hem enigszins duidelijk te maken wat mijn functie bij VluchtelingenWerk is, maar ik weet niet zeker of hij mij begrijpt. Datgene wat we gaan doen, noem ik ons project. In dit project gaan we proberen iets aan zijn slaap- en concentratieproblemen te doen. Door het als een gezamenlijk project te benoemen, voelt hij zich niet bedreigd en hoop ik hem beter te kunnen helpen.
41
huizen van karton
Houding Ik ben van mening dat het goed is dat creatief therapeuten die met vluchtelingen werken, geen officieel ‘intakegesprek’ houden. Vluchtelingen hebben vaak al zoveel van dit soort gesprekken gehad: bij advocaten, medische diensten, de Immigratie- en Naturalisatiedienst, enzovoort. Ze hebben er doorgaans weinig behoefte aan dit nogmaals te ondergaan. De zakelijkheid van zo’n gesprek heeft voor mij ook iets afstandelijks. Verder zorg ik ervoor dat ik nooit iets opschrijf tijdens gesprekken; niet tijdens de eerste kennismaking en niet daarna. Ik heb gemerkt dat mensen zich vaak bedreigd voelen als je dingen opschrijft: wat wordt er over mij opgeschreven en wat wordt ermee gedaan? Fragment logboek
Kennismakingsgesprek. Bij dit gesprek heb ik gevraagd of de begeleider van meneer F. erbij wil zitten. F. geeft aan dat hij in het criminele milieu is beland, omdat hij het gevoel had dat het allemaal niet meer uitmaakte. Toch wil hij zijn levenswijze veranderen, ook om zijn ouders geen verdriet te doen. Verder wil hij graag van zijn lichamelijke klachten af. Hij is erg bang dat de informatie die hij tijdens ons gesprek verstrekt, wordt doorgespeeld naar anderen. Ik probeer hem gerust te stellen door te zeggen dat ik, net als een huisarts, een beroepsgeheim heb en dat alles wat hij vertelt binnenskamers blijft. Ik leg hem uit dat ik hem kan helpen met zijn klachten, maar niet met zijn andere problemen. Hij is geïnteresseerd in allerlei verschillende expressievormen. We spreken af dat we beginnen met een proefperiode van zes sessies. Hij begint steeds te vertellen over nare ervaringen tijdens de oorlog, maar omdat eerder is gebleken dat dit niet goed voor hem uitpakt, kap ik hem voorzichtig af. Later die dag, als ik door de gang loop, komt hij nog even naar me toe. Hij gebaart dat ik mee moet komen en vraagt dan zachtjes: ‘U vertelt toch niets door van wat ik gezegd heb, alstublieft?’
Grenzen van het vak? Een doodzieke vrouw van 48 jaar, die ligt te herstellen van een zware hartoperatie, laat via VluchtelingenWerk weten dat ze psychische hulp nodig heeft. Ze kan echter vanwege haar toestand niet naar VluchtelingenWerk komen. Daarom bezoek ik haar, wat ongebruikelijk is, elke week bij haar thuis, waar ze op bed ligt. Ik neem steeds een plank mee, zodat ze in bed kan tekenen. Fragment logboek
Mischa wil graag tekenen. Ze zegt dat haar hoofd vol zit en dat het tekenen bevrijdend is. Ze is moe van het praten met mensen over haar ziekenhuisperiode en denkt dat mensen ook moe worden van het luisteren naar haar verhaal. Ze tekent grote harten met tranen die eruit stromen en vraagt me wat dat betekent. Ik zeg dat ik dat niet weet, maar dat zij er misschien zelf iets over kan vertellen. Ze zegt dat ze
42
[3] – sprakeloos verbeelden
veel met gevoelens bezig is, met haar eigen gevoel en het gevoel dat andere mensen haar geven. En dat ze teleurgesteld is in mensen. Ze voelt zich in de steek gelaten, eenzaam, en ze heeft spijt van een heleboel dingen die ze gedaan heeft in haar leven. Mischa is bezig haar leven weer op orde te brengen. Over een heleboel dingen is ze verward . Door te tekenen worden bepaalde dingen haar duidelijk. Haar cultuur speelt een grote rol in alles wat er naar boven komt. Ze zegt dat ze, als ze niet in haar land opgegroeid was, nooit getrouwd zou zijn, of misschien pas veel later, en dat ze dan dingen had kunnen doen die ze nu nooit heeft kunnen doen. Ze denkt dat haar cultuur haar ook onzeker gemaakt heeft. En het frustreert haar dat het nu ‘te laat is’. Vandaag gaat het redelijk met Mischa. Ze wil tekenen over iets wat ze zich herinnert uit haar ziekenhuisperiode. Ze tekent een kubus met allemaal ogen eromheen. Aan de kant staan een man en een vrouw. Ineens wordt de herinnering heel sterk: haar machteloosheid toen ze daar lag, iedereen die haar maar stond te bekijken. Ze zegt dat de machteloosheid die ze voelde in het ziekenhuis, overeenkomsten vertoont met het gevoel dat ze had toen ze nog in haar land woonde. Ze voelt boosheid, wil niet meer ‘in die kubus opgesloten zitten’. Door haar ervaringen, zowel in het ziekenhuis als in haar thuisland, heeft ze heel sterk het gevoel gekregen dat ze geen tijd meer te verliezen heeft. Als ze beter is, wil ze haar leven veranderen. Ik stel voor dat we er misschien nu al, samen, aan kunnen beginnen haar verlangens en wensen tot uitdrukking te brengen. Ondertussen bedenk ik hoe we dat het beste kunnen aanpakken, aan de hand van bepaalde opdrachten en materialen.
Enige tijd later maak ik kennis met een mevrouw die zich zo ongelukkig voelt dat ze lichamelijk bijna tot niets meer in staat is. Mijn eerste ontmoetingen met haar vinden plaats op het kantoor van VluchtelingenWerk, maar later bezoek ik ook haar steeds thuis. In deze casus begeef ik me echter ook op andere vlakken ver buiten de grenzen van mijn vakgebied. Mevrouw K.
Mevrouw K. is een 38-jarige vrouw uit Iran. Ze is hier gekomen met twee kinderen. Ze woont in een kleine noodopvang, is al bijna twee jaar in Nederland en spreekt goed Nederlands. In Iran is ze vanwege de politieke activiteiten van haar man, tijdens zijn afwezigheid, onder druk gezet en verkracht door iemand van de veiligheidsdienst. Ze was destijds vijf maanden zwanger en kreeg als gevolg van de verkrachting een miskraam. Haar man is naar een ander land gevlucht en zij naar Nederland, omdat hier enkele familieleden van haar wonen. Niemand weet van het gebeurde. Mevrouw K. is zwaar depressief. Ze is onder behandeling van een maatschappelijk werkster van het algemeen maatschappelijk werk, die heeft vastgesteld dat ze aan een posttraumatische stressstoornis lijdt (ernstige psychische nood als gevolg van een traumatische gebeurtenis). Verder heeft ze ook nog contact met een maatschappelijk werkster van VluchtelingenWerk. Ze heeft veel lichamelijke klachten, zoals maagpijn, hoofdpijn, ernstige slapeloosheid, duizeligheid en misselijkheid. Ze is niet in staat zelf beslissingen te nemen en doet overdag niets anders dan in bed liggen. ’s Nachts eet ze van alles en nog wat, tot papier aan toe, om van haar kwellende maagpijn af te komen. Overdag weet ze daar
43
huizen van karton
vaak niets meer van. Haar dochters mogen niets zelfstandig van haar ondernemen, uit angst dat hen iets overkomt. Mevrouw K. is naar mij verwezen door een maatschappelijk werkster van VluchtelingenWerk. Ze heeft vroeger veel getekend en is geïnteresseerd in creatief bezig zijn. Vanwege de vele lichamelijke klachten waarvoor geen lichamelijke oorzaak te vinden is en de depressiviteit, dacht de maatschappelijk werkster dat creatieve therapie misschien goed voor haar zou zijn. Aanvankelijk komt ze naar het kantoor van VluchtelingenWerk als we een afspraak hebben. Maar na enkele keren blijkt dit voor haar vanwege de vele mensen en het lawaai zo bedreigend te zijn, dat het me beter lijkt als ik haar voorlopig bezoek, in plaats van zij mij. Juist in dit eerste stadium van de therapie is het belangrijk dat er zo min mogelijk dreiging uitgaat van de omstandigheden. Na een aantal weken wordt het duidelijk dat ze absoluut niet tegen lichamelijke druk kan. Van het werken met klei, potlood, papier of welk materiaal dan ook, krijgt ze hevige aanvallen van hyperventilatie. Ze begint dan ook heel erg te boeren en is niet meer in staat om iets te doen. Ondanks alles blijft ze het wel proberen, maar het gaat in de daarop volgende weken alleen maar slechter. Ik besluit om wel te blijven komen vanwege haar interesse in creatieve therapie en haar wilskracht. Ik probeer haar echter zo min mogelijk onder druk te zetten. We praten over verschillende manieren om creatief bezig te zijn. Soms bekijken we boeken die ik heb meegebracht om het doel waarvoor ik kom niet uit het oog te verliezen. Maar de geringste aanleiding (bijvoorbeeld iemand die op de deur klopt) is al voldoende om haar tot hyperventileren te brengen. Lichamelijk is ze tot bijna niets meer in staat, zelfs lopen gaat erg moeilijk. Soms lijkt het of ik helemaal geen contact met haar krijg. Tijdens deze periode die enkele maanden duurt, doe ik erg mijn best om een vertrouwensband te kweken, van waaruit ik de therapie verder uit kan bouwen. Ik luister veel, wuif haar lichamelijke klachten niet weg en neem haar op alle fronten serieus. Omdat ik zelf
Een eerste, moeizame aanzet (mevrouw K.)
44
[3] – sprakeloos verbeelden
Grote woede (mevrouw K.)
Ontplooiing (mevrouw K.)
net bevallen ben van een dochter, voel ik me extra bij haar betrokken. Ze heeft immers haar kindje verloren. Als ik op een gegeven moment denk dat ze in elkaar zal storten en dat een opname niet langer te vermijden is, gaat het plotseling wat beter met haar. Ze wil per se beter worden en vecht terug. Voor de eerste keer lukt het om op een half A4-tje met een potlood te krassen. Ze doet dit vanuit haar bed, op een klein krukje. Uit bed komen en aan de tafel in haar kamer gaan zitten, is nog een te grote stap. Vanaf dat moment gaat het heel langzaam steeds beter. Ze is nu in staat om telkens, aan het eind van mijn bezoek, vijf minuten te krassen. Er komt een af en toe grote woede in haar naar boven. Dan krast ze heftig en verscheurt daarna het resultaat. Het lucht haar op. Na enige tijd probeer ik het eens met klei. Ze kneedt erin en ook dat houdt ze langere tijd vol. Ze praat en kneedt en smijt. Ik merk dat ik vaker en langer contact met haar krijg. Ook wordt het boeren minder en is ze in staat om de klei te ‘beleven’, contact te krijgen met het materiaal. Ze valt verscheidene malen terug, maar telkens wordt dat gevolgd door opnieuw terugvechten. Haar wil is erg sterk. We kunnen nu steeds zo’n minuut of tien, soms een kwartier, werken voordat ze te uitgeput is om door te gaan. Het papierformaat verdubbelt: een hele A4 nu. Ze blijft krassen, soms fel en hevig, soms traag en vermoeid. Ik vraag haar de emoties in haar krastekeningen te benoemen: woede, vermoeidheid, angst. De structuur van het krassen verandert. Het is geen ongecontroleerd krassen meer. Er komt een ronde beweging in, alsof ze meer controle krijgt over zichzelf. Ze neemt deze verandering zelf ook waar, maar kan het nog niet goed geloven. Aan de ene kant wil ze dit graag bereiken, maar aan de andere kant is ze er ook bang voor. Als ik de keer daarop terugkom, heeft ze een hele serie tekeningen gemaakt: van de televisie, de koffiepot, het theekopje en een plant. Maar als ik daar bij de volgende afspraak
45
huizen van karton
weer naar vraag, blijkt ze de tekeningen de nacht ervoor, in blinde woede aan stukjes gescheurd te hebben. Ik geef haar daarop kranten om te verscheuren en klei om mee te gooien en te kneden, zodat ze haar woede op een minder destructieve manier kan uiten. Waarom blijf ik komen? Aan beeldend werken komen we helemaal niet toe. Heb ik mezelf te veel een heldenrol toegedicht? Dat ik haar er, koste wat het kost, bovenop zal helpen? Is creatieve therapie op dit moment wel geïndiceerd voor haar, of is ze daar nog helemaal niet aan toe? Die vragen flitsen steeds door mijn hoofd, maar ik luister er niet naar. Haar machteloosheid, de slechte sfeer in de noodopvang waar ze woont, mijn eigen gevoel van machteloosheid, mijn boosheid over haar situatie, dat alles en nog veel meer speelt een rol bij het feit dat ik blijf doorgaan met deze vrouw. Ik vraag haar in gedachten een mooi plekje te creëren. Een plekje waar ze zich veilig voelt en waar ze zich kan terugtrekken als alles haar even te veel wordt. Ze schildert een zee en bergen. De keer daarop maakt ze een berglandschap van klei: het uitzicht vanuit haar raam, vroeger. Dan op een dag staat haar man opeens voor haar neus. Ze is bang voor zijn reactie, als hij zal horen wat er allemaal gebeurd is. Ze vreest zelfs voor haar leven. Ik verwacht min of meer een crisis, maar die blijft uit. Het gaat wel slechter, ze heeft weer erg veel lichamelijke klachten, maar haar wil om te vechten is deze keer zo groot dat die het wint. Ze is er nu zelf ook van overtuigd dat al haar lichamelijke klachten door stress veroorzaakt worden. Het krassen krijgt weer de overhand, maar zij is niet meer zo bang om zich te laten gaan. Ze blijft vechten voor haar herstel. Haar man weet intussen wat haar overkomen is en reageert vrij rustig. Het blijft voor beiden moeilijk om met elkaar om te gaan. Ze kan in ieder geval de zorg voor haar kinderen met hem delen. We werken nu aan de tafel in haar kamer, het bed is er alleen nog voor ’s nachts. De kinderen mogen alleen naar school, zelfs op de fiets. Zelf gaat ze voor het eerst met de bus. Ook heeft ze voor zichzelf vrijwilligerswerk geregeld. Vanaf dat moment vraag ik haar om weer naar het kantoor van VluchtelingenWerk te komen. Ik kan op vrijdag over een grotere ruimte beschikken, waar het rustiger is. Ze gaat akkoord.
Ik heb geprobeerd een goede vertrouwensrelatie op te bouwen met mevrouw K. Dat kostte erg veel tijd omdat er zowel van haar vertrouwen in zichzelf als van dat in andere mensen nog maar weinig over was. Ook heb ik haar de ruimte gegeven om zichzelf te kunnen zijn. Waar iedereen haar lichamelijke klachten wegwuifde, omdat ze zouden worden veroorzaakt door stress, heb ik haar serieus genomen. Zo lukte het me uiteindelijk toch om een goede basis te leggen voor creatieve therapie. Een stevige basis van vertrouwen is een van de belangrijkste voorwaarden voor creatieve therapie met vluchtelingen. Toen de tijd er rijp voor was, kon ze haar emoties kwijt door te krassen, te kneden, te knijpen en te smijten met materiaal. Ik heb echter niet meer kunnen doen dan haar behoeften volgen. Ze bleef te gespannen om open te staan voor werkelijk beeldend vormgeven.
46
[3] – sprakeloos verbeelden
Terugkijkend denk ik dat de verwijzing van de maatschappelijk werkster van VluchtelingenWerk terecht was. Maar zelf ben ik te ver over de grenzen van het vak creatieve therapie heen gegaan. Ik heb me te veel laten leiden door mijn betrokkenheid bij haar. Dat had te maken met de machteloze gevoelens die haar situatie bij mij opriep. Ook het etiketje ‘posttraumatische stressstoornis’ dat zij opgeplakt had gekregen, speelde een rol. Ik had het gevoel dat ik haar daarvan af moest helpen.
Mijn eigen status Na lang knokken zijn in Enschede zowel de gemeente als het ziekenfonds ervan overtuigd geraakt dat creatieve therapie vluchtelingen kan helpen om erger te voorkomen. Met weinig of geen budget, vaak op vrijwillige basis en in haar primitieve vorm heeft creatieve therapie haar recht op bestaan verworven: mensen worden ermee geholpen. Inmiddels is er veel veranderd ten opzichte van vijf jaar geleden toen ik als stagiaire begon. Er staat een beleidsgroep achter mijn werk, waarin behalve de gemeente ook veel reguliere instellingen in de gezondheidszorg zitting hebben. Het ziekenfonds heeft, op basis van een projectplan van mijn hand, een subsidie toegekend voor een jaar en van de gemeente Enschede heb ik nog een aanvullende subsidie gekregen voor drie jaar. Ik heb een eigen ruimte, een collega en verwijzingen van veel reguliere instellingen. Het werk begint aan alle kanten te groeien. Creatieve therapie met vluchtelingen wordt serieus genomen, door de cliënten zelf, door de instellingen en door de verwijzers. In alle opzichten ben ik ook zelf gegroeid. Van al mijn ervaringen, mijn kennismaking met verschillende culturen en het knokken om een plek te verwerven, heb ik veel geleerd. En ik ben er alleen maar meer van overtuigd geraakt dat creatieve therapie met vluchtelingen zin heeft. In veel gevallen helpt het erger te voorkomen en in sommige gevallen draagt het bij aan genezing.
4 Monsters en vlinders – dramatherapie José van der Hei en Janet Luyt
Tijdens de sessie dramatherapie voelt een van de deelnemers, een Iraanse man van 38 jaar zich niet goed. Hij heeft hoofdpijn, zegt hij. We vragen of hij misschien even wil gaan liggen. Hij knikt ja en iemand van de groep haalt een deken. Die wordt uitgespreid op de vloer en de man gaat erop liggen. Dan pakken twee mensen ieder voorzichtig een uiteinde van de deken beet en tillen hem omhoog. Langzaam beginnen ze hem heen en weer te wiegen. De anderen pakken nu ook allemaal een stuk deken en doen mee. Spontaan beginnen ze een kinderliedje te neuriën, even later gaat het over in zingen. Na afloop vertellen de deelnemers dat ze door te wiegen en te zingen even terugkeerden naar hun kindertijd. Het was prettig om even helemaal op te gaan in positieve en tedere herinneringen aan vroeger.
oen wij zo’n vijf jaar geleden klaar waren met onze opleiding creatieve therapie drama, wilden we graag zo snel mogelijk aan de slag. Het idee had bij ons post gevat, dat dramatische expressie vluchtelingen zou kunnen helpen bij het verwerken van hun ervaringen. Door middel van toneelspel zouden mensen uit verschillende landen en culturen, zonder woorden, iets van zichzelf tot uitdrukking kunnen brengen. We besloten onze diensten daarom, eventueel vrijwillig, aan te bieden op een asielzoekerscentrum (azc) bij ons in de stad. In het betreffende azc bestond toevallig het plan al om in de week van de herfstvakantie een theatervoorstelling met jongeren te maken. Onze hulp was daarbij zeer welkom. Dus gingen we aan de slag met een groep van 28 jongeren van verschillende nationaliteiten. De week die volgde, was bijzonder intensief en we waren erg onder de indruk van alles wat we zagen en meemaakten. De jongeren beleefden veel plezier aan de drama-activiteiten. Het gaf ze in de eerste plaats de mogelijkheid hun aandacht even op iets anders dan hun problemen te richten. Maar ook bleek dat de innerlijke kracht die ze, ondanks hun vaak vreselijke ervaringen, bezaten, werd gemobiliseerd en versterkt door middel van drama. Dat was voor ons een sterke drijfveer om door te gaan met ons werk.
t
Ook van het publiek en het personeel van het azc kregen we enthousiaste reac-
48
[4] – monsters en vlinders – dramatherapie
ties. Toen onze plannen om ons werk voort te zetten echter vastere vormen begonnen aan te nemen, reageerden de medewerkers en de directie van het azc toch in eerste instantie nogal terughoudend. Pas nadat we duidelijk hadden gemaakt dat het niet in onze bedoeling lag traumatische ervaringen naar boven te halen en te behandelen, en dat we niets wilden forceren, kregen we toestemming om iets op te zetten.
Visie op het werk ‘Therapie’ bleek een nogal beladen term te zijn voor de meeste asielzoekers. Daarom hebben we op een gegeven moment besloten om ons werk de titel ‘theatercursus’ te geven. Op die manier was de drempel die moest worden overwonnen om mee te doen een stuk lager en werd onze hulp bereikbaarder. In de cursus staat het leren toneelspelen centraal. Tijdens dit proces krijgen de deelnemers de gelegenheid om ervaringen uit hun verleden, en hun heden, tot uitdrukking te brengen. Men kan binnen het veilige kader van een dramavorm negatieve gevoelens uiten. Door gevoelens met elkaar te delen, te erkennen en te herkennen verdwijnt een deel van de spanning en vindt men steun bij elkaar. Het haalt mensen uit hun isolement. Binnen een dergelijke opzet moet er niets en kan er veel. De spelvorm maakt het bijvoorbeeld mogelijk dat er ook eens gelachen kan worden; het relativeert en ontspant. Daarbij versterkt het samen maken van een productie de eigenwaarde en geeft het een tijdelijk doel aan iemands leven. Het is fantastisch als tweehonderd mensen applaudisseren voor een voorstelling die de spelers zelf gemaakt en uitgevoerd hebben. Ook kunnen in dramatherapie de vele taalbarrières op een speelse manier overbrugd worden. Een aantal van onze cursusgroepen bestond uit deelnemers die elkaars taal niet spraken. Door gebruik te maken van verschillende dramatechnieken (zoals lichaamstaal, gezichtsmimiek en geluiden) konden ze toch met elkaar communiceren.
Doelgroep en werving De deelnemers van onze cursussen bestonden uit mannen, vrouwen en jongeren van twaalf tot veertig jaar. Ze kwamen uit Iran, Irak, China, Sierra Leone, Zaïre, Soedan, Somalië, Nigeria, Turkije, Syrië, Burundi, Angola en Sri Lanka. Ze woonden allemaal in asielzoekerscentra. Velen van hen waren mishandeld of hadden een verblijf in de gevangenis achter de rug, en velen wachtten al minstens twee jaar op een beslissing of ze hier nu wel of niet mochten blijven. Het was moeilijk om mensen naar de cursus te krijgen; we hebben daar veel tijd en energie in moeten steken. In eerste instantie verliep de werving via de herfstvoorstelling die we met de jongeren hadden gemaakt. Daarna maakten we
49
huizen van karton
reclame voor onszelf via posters, open workshops en mentoren van het azc, en spraken we mensen persoonlijk aan. Ook de mond-tot-mondreclame van ex-cursisten hielp mee. Inmiddels zijn we vijf jaar verder. We werken nu in het azc in Dokkum, waar we gebruik maken van de kabelkrant om mensen te werven: in een pr-film over een dagstructureringsprogramma in het azc laten we zien wat we zoal doen. Verder geven we voorlichting aan de groepsopvang en het medisch team en werken we altijd met een ‘open deur’. Dat laatste wil zeggen dat iedereen op elk moment kan komen kijken, meespelen en/of regieaanwijzingen geven. Nadat we drie jaar lang zelf de posters en flyers hebben gemaakt, wordt dit nu door het azc verzorgd.
Werksituatie Voor creatieve therapie drama heb je in principe weinig nodig. Na die eerste theaterproductie zijn we in een oude fitnessruimte, met bij elkaar gescharrelde kleding, een videocamera en een schminkdoos verder gegaan. Van een werklozenorganisatie huurden we de ruimte die zich in de binnenstad van Leeuwarden bevond. De huur werd betaald door het azc waar de deelnemers vandaan kwamen, en door Pharos. Het was een ruimte waar we wel een spijker in de muur mochten slaan, maar die ook stoffig en vies was. Kortom, niet ideaal, maar wel bruikbaar. Tot nu toe hebben we steeds met heel beperkte middelen moeten werken. Lappen, uniformen, hoedjes, brillen, jurken, schoenen, dozen en rekwisieten hebben we zelf verzameld. Zo hebben we de politie en de luchtmacht aangeschreven voor uniformen en allerlei winkels afgelopen voor lappen en brillen. Gebrek aan budget dwingt ons ook tot op de dag van vandaag inventief te zijn, ook al vergoedt het azc Dokkum de aanschaf van materiaal.
Cursusopzet en doelen De meeste vluchtelingen zijn een fundamenteel gevoel van veiligheid kwijtgeraakt en daarbij ook hun vertrouwen in de medemens. Daarom proberen we bij ons in de eerste plaats een beschermd klimaat en een sfeer van onderling vertrouwen te creëren. Voor elke groep waarmee we werken, gelden als belangrijke doelstellingen op de eerste plaats: plezier hebben en actief bezig zijn. Vertier is ver te zoeken in azc’s. Asielzoekers bevinden zich in een afhankelijke positie en hebben weinig gelegenheid om eigen, zinvolle activiteiten te ontwikkelen. Ze kunnen meestal niets anders doen dan stilzwijgend afwachten. In dramatherapie krijgen ze de mogelijkheid om het heft weer eens in eigen handen te nemen. Door daarbij fysiek bezig te zijn wordt wellicht niet alleen hun gevoel van eigenwaarde, maar ook hun lichaam sterker. Alleen al doordat ze zich tijdens het schminken zo moeten concentreren op hun eigen gezicht, denken ze even niet
50
[4] – monsters en vlinders – dramatherapie
aan de problemen in het azc, in hun land of met hun familie. Tot slot krijgen de deelnemers tijdens de sessies steeds de gelegenheid om pijnlijke ervaringen vorm te geven en zo iets van de spanning die deze veroorzaken, weg te nemen.
Werkwijze tijdens de sessies Aan het begin van een cursus gaan we aan de slag met uiteenlopende, vooral groepsgerichte en non-verbale dramavormen. Het is belangrijk om daarbij het individu niet uit het oog te verliezen. We bekijken bijvoorbeeld welke rol iemand kiest, of iemand zich veel of weinig verkleedt en of iemand veel of weinig gebruik maakt van attributen. We observeren ook hoe iemand zich in de ruimte beweegt en in hoeverre iemand emoties kwijt kan in spel of fantasie. Aan de hand van deze gegevens schatten we in wanneer iemand zich op zijn gemak (veilig) voelt en daar spelen we op in. Met een hoed, pet of zonnebril op durft iemand vaak meer. Een van de redenen dat we graag met groepen werken, is dat je binnen een groep je eigen grenzen kunt verkennen, maar dat je je er ook achter kunt verschuilen als iets eng of moeilijk is. Voor de deelnemers staan deze eerste sessies in het teken van kennismaking: kennismaking met drama, met elkaar en met ons. In een volgende fase inventariseren we de wensen van de groep als geheel en van de deelnemers afzonderlijk, en gaan daarmee aan de slag. Door hun oorlogsen vluchtervaringen zijn de deelnemers over het algemeen heel kwetsbaar en gesloten. Na verloop van tijd worden de meesten langzaam maar zeker wat opener en zien we hoe er meer verbondenheid met elkaar en met ons ontstaat. Het spel wordt vrijer en men durft realistische en pijnlijke ervaringen uit te gaan spelen. Gevoelige thema’s zoals geweld, verdriet en machteloosheid komen dan aan bod en het isolement lijkt te zijn doorbroken. Als het einde van een cursus nadert, besteden we uitgebreid aandacht aan het thema afscheid. Veel vluchtelingen hebben de kans niet gehad om afscheid te nemen van huis, haard en dierbaren. En eenmaal in Nederland is het leven van een vluchteling nog steeds erg onzeker. Het is steeds de vraag of we elkaar de volgende keer weer zullen zien. Daarom zorgen we ervoor dat ook elke afzonderlijke sessie steeds een afgerond geheel vormt. Een vast onderdeel van ons afscheidsritueel is om elkaar de hand te schudden. Iedere sessie heeft een min of meer vaste opbouw. We beginnen met koffie en thee. Daarna maken we via een warming-up de deelnemers wat losser. De oefeningen van de warming-up sluiten aan bij het hoofdspel. Een voorbeeld van zo’n warming-upoefening is een kennismakingsspel waarbij de deelnemers in een kring staan. Iedereen zegt om de beurt zijn naam, de hele kring rond. Dat wordt herhaald maar nu maakt iedereen daarbij een zelf verzonnen beweging, die de rest van de groep imiteert terwijl ze de naam van de betreffende persoon roepen.
51
huizen van karton
Om mensen bijvoorbeeld de gelegenheid te geven iets van hun spanningen kwijt te raken verdelen we de groep in twee teams. Een bal moet tien keer worden overgegooid tussen de leden van het ene team, zonder dat iemand van het andere team hem te pakken krijgt en zonder dat de bal de grond raakt. Bij dit spel gaat het ook om teambuilding. Er ontstaat veel beweging en zelfs mensen die eerst passief waren, doen enthousiast mee. Een derde voorbeeld van een oefening is een associatiespel. Iemand verzint een handeling en acteert die. Hij pelt bijvoorbeeld een denkbeeldige banaan, die hij vervolgens aan de buurman geeft. De buurman verbeeldt dat de banaan iets anders is geworden, bijvoorbeeld een paraplu. Die geeft hij op zijn beurt weer door, enzovoort. Na de warming-up gaan we aan de slag met het hoofdspel, dat afhankelijk is van de wensen van de deelnemers. Tijdens alle sessies maken we gebruik van een videocamera. De video-opnames dienen voor ons als documentatie, maar zijn vooral goed te gebruiken bij de evaluatie met de groep. Tegen het einde van een sessie ruimen we samen op en kijken naar de video. De videoband geeft de spelers feedback. Een video laat mensen zien hoe ze zich bewegen en kan hen bewust maken van houdingsaspecten waar ze zich eerder niet van bewust waren. Dit kan corrigerend werken, maar het kan ook de eigenwaarde versterken. De spelers ervaren het terugzien van de beelden als een stimulans. Ze zien hoe ze bepaalde vaardigheden steeds beter gaan beheersen. Vaak zijn ze erg trots op hun spel en herhaaldelijk krijgen ze de slappe lach. Bovendien blijft er dankzij de videobeelden iets concreets bestaan van het gecreëerde. Het maken van video-opnames heeft verder nog het voordeel dat als iemand (nog) niet durft te acteren, hij de rol van cameraman kan vervullen. Op die manier kan iemand alles veilig van een afstand bekijken en toch meedoen. Tot slot eindigen we met een soort stabiliteitsoefening in de kring. Op deze wijze structureren wij onze bijeenkomsten zoveel mogelijk, zodat de deelnemers weten waar ze aan toe zijn en wat ze kunnen verwachten. In het begin waren we uren bezig met voorbereiden. Wij kwamen niet alleen ieder vanuit een verschillende achtergrond (kinderpsychiatrie respectievelijk volwassenenpsychiatrie), maar hadden ook allebei nog nooit met iemand anders samengewerkt. Onze speloefeningen waren vooral op theorie gebaseerd. We wilden alles heel perfect en bewust doen en lieten niets aan het toeval over. We hanteerden een starre taakverdeling en durfden niet van ons schema af te wijken. Zo probeerden we alles onder controle te houden. Dat werkte natuurlijk niet. Nadat we dit hadden onderkend en het in de supervisie aan de orde hadden gesteld, lieten we onze rigide aanpak geleidelijk aan los. We kregen meer vertrouwen in onszelf en in elkaar. Dit was duidelijk te merken, zowel in de groep als in het spel: de deelnemers bewogen zich vrijer, namen meer tijd, raakten meer betrokken bij elkaar en werden creatiever.
52
[4] – monsters en vlinders – dramatherapie
Praktijksituaties Om onze werkwijze te verduidelijken en het effect van dramatherapie zichtbaar te maken behandelen we een aantal voorbeelden uit de praktijk. Recente ervaringen van de deelnemers werden op eigen initiatief, en vaak onder eigen regie, in zeer gedetailleerde toneelstukken omgezet. Soms werden wij tijdens het maken ervan uit de ruimte geweerd en mochten we pas terugkomen als het stuk klaar was. Zowel positieve situaties (zoals het krijgen van een tijdelijke behuizing buiten het azc of het verlangen naar vrede en contact) als angstaanjagende situaties (zoals de brand in het azc op oudejaarsnacht en de burgeroorlog in Sri Lanka tussen Tamils en Singalezen) konden zo met elkaar gedeeld worden. Een groep uitte bijvoorbeeld de wens om alledaagse voorvallen in het azc na te spelen. Zo konden frustraties, machteloosheid en woede worden geventileerd, waardoor de leefsituatie in het azc wat gerelativeerd en een beetje draaglijker werd. Een andere groep wilde de situatie in het thuisland spelen. Hierbij gaven ze in hun toneelstuk de situatie een positieve wending, anders dan de werkelijkheid. Dit leidde tot gevoelens van macht en eigenwaarde. Door eerst gehoor te geven aan de behoefte om de realiteit te verbeelden, ontstond er later ook ruimte om fantasierollen te spelen. Dat is belangrijk, want fantasie helpt mensen die in ballingschap leven zich minder gevangen te voelen. De volgende voorbeelden laten zien hoezeer vluchtelingen bepaald worden door zowel hun vlucht en de verschrikkingen die aan hun vlucht voorafgingen, als de enorme stress waaronder ze in Nederland leven. Het geeft hun de kans om ons precies, en zonder woorden, kenbaar te maken wat er in hen omgaat. Naar eigen zeggen resulteert hun toneelspel in gevoelens van opluchting en meer ruimte in het hoofd.
Raja en de strijd tussen Tamils en Singalezen Van een aantal mentoren in het azc hoorden we dat een groep Tamil-mannen uit Sri Lanka belangstelling had voor onze ‘theatercursus’. Het ging om zeven mannen tussen de 21 en 24 jaar, die afzonderlijk van elkaar waren gevlucht. Gedurende drie maanden werkten we een avond per week met hen. Elke sessie duurde tweeënhalf uur. De eerste vier sessies
Van de zeven mannen is er één, Raja, die tamelijk goed Nederlands spreekt. De rest van de groep verstaat geen Nederlands en nauwelijks Engels. Dat maakte ons en de rest van de groep voor de verbale communicatie in hoge mate afhankelijk van Raja. In de eerste vier sessies zien we een rustige, bescheiden groep die graag wil spelen, maar nog niet echt uit de verf komt. Het spel is hoofdzakelijk realistisch
53
huizen van karton
en erg individualistisch. Men is nauwelijks betrokken bij elkaars spel en het vermogen om te fantaseren lijkt geheel afwezig. Als we ongestructureerde oefeningen aanbieden en dus niet alles precies voordoen maar uitgaan van het initiatief en de fantasie van de deelnemers, wordt er gegiecheld en gedragen ze zich afwachtend. Na deze vier sessies inventariseren we de wensen van de afzonderlijke deelnemers en die van de groep als geheel. Twee van de jongere deelnemers stellen voor om een toneelstuk over de strijd tussen de Tamils en het Singalese regeringsleger te maken. De rest van de groep sluit zich hier unaniem bij aan. Nogal een zwaar thema vinden wij, gezien de ongemakkelijkheid waarmee ze nog steeds acteren. Om iets te kunnen spelen wat zo dicht raakt aan vreselijke herinneringen, moet je eerst hebben ervaren dat je met toneelspelen ook plezier kunt hebben. Dat het een instrument is waarmee je meerdere kanten op kunt. We benadrukken dan ook dat we niet alleen spelen om problemen aan de orde te stellen, maar ook om plezier te hebben. We besluiten gezamenlijk om met z’n allen te zoeken naar een balans tussen die twee uitersten. Raja houdt van toneelspelen en is in zijn spel open, initiatiefrijk en betrokken bij de anderen. Bij opdrachten waarin hijzelf mag bepalen wat er gebeurt, raakt hij wat in de war, maar tenslotte komt hij toch altijd tot een keuze. Zijn spel is realistisch. Voordat hij in actie komt, kijkt hij steeds eerst de kat uit de boom. Deze wat verlegen kant van hem komt ook in zijn vormgeving tot uitdrukking: hij verstopt zich achter kostuums, schmink en attributen. Agressieve gevoelens kan hij niet goed tot uitdrukking brengen. Misschien speelt zijn verblijf in de gevangenis hem parten en is hij bang voor agressie? Zijn kostuums, decors en bewegingen zijn allemaal heel verzorgd, afgepast en mooi. Raja is naar buiten toe een zachte jongen. In de rollen die hij speelt komt aanvankelijk vooral dat naar voren. Hij speelt bijvoorbeeld graag een zorgzame, oude man. Pas in zijn laatste rol, als hij een dronken, dwarse man speelt, laat hij een andere kant zien. Tegen ons is hij heel beleefd en vriendelijk. Hij zoekt veel contact en het lijkt erop dat hij ons in vertrouwen wil nemen, steun zoekt. Hij uit de wens om een toneelstuk te maken over de strijd tussen de Tamils en het Singalese leger. Sessie vijf en zes
Als voorbereidende oefening voor het spelen van die strijd bedenken we gezamenlijk twee rollenspellen. In deze rollenspellen staat het thema ‘strijd’ centraal, maar in bedekte termen: strijd met de natuurelementen (een schip in een orkaan) en strijd met personen (een vliegtuigkaping). Als de groep ermee aan de slag gaat blijkt dat ze de strijd uit de weg gaat. Dit wordt bijvoorbeeld duidelijk als het schip bijna vergaat. Niemand doet iets om het schip of elkaar te redden. Terug in de haven lijkt het wel alsof er nooit een orkaan is geweest. Tijdens de vliegtuigkaping komt de groep wel in actie, maar pas laat en op een lacherige manier. De stewardess serveert rustig koffie, terwijl de kaping in volle gang is.
54
[4] – monsters en vlinders – dramatherapie
Raja komt sympathiek en een beetje geheimzinnig over. Hij lacht veel tijdens kring- en groepsactiviteiten. Hij schrijft mee aan het verhaal over het schip in de storm. In het rollenspel speelt hij een belangrijk, geleerd man: zwarte jas, hoed, grote bril en een oud boek onder zijn arm. De geleerde man vindt dat de kapitein van het schip zijn werk niet goed doet. Ondanks zijn stille spel is hij erg aanwezig. In het rollenspel over de vliegtuigkaping is dit nog meer het geval. Hij kiest voor de rol van een militair op reis en wil, na overleg met de groep over de rolinvulling, ook de kaping wel beëindigen. Tot in elk detail verkleed hij zich als militair. Wellicht creëert hij voor zichzelf een gevoel van veiligheid door zich zo te verkleden. Tijdens het spelen is hij erg inventief - hij acteert bijvoorbeeld een toiletbezoek in het vliegtuig. Hij neemt voortdurend zijn hoed af voor de andere passagiers. Hij gaat, met een plotselinge karategreep, het gevecht met de kaper aan. Vervolgens bemachtigt hij het geweer en houdt dit tot de landing tegen het hoofd van de kaper gedrukt. Dan maakt hij afmaakbewegingen en kijkt naar ons. In gebarentaal zeggen we dat de keuze om te doden aan hem is. Hij doet het niet. Later, bij het bekijken van de video lacht hij veel en daarna helpt hij ons met opruimen. Sessie zeven tot twaalf
Het is duidelijk dat de groep de strijd nog niet goed aandurft. Daarom doen we in de sessies die volgen nog een aantal extra oefeningen. Met behulp daarvan moeten het vertrouwen in elkaar en de betrokkenheid op elkaar groeien. Het is de bedoeling dat er een gevoel van veiligheid ontstaat, waardoor men zich meer zal durven uiten. In een aantal van deze sessies gebruiken we elementen waar de deelnemers vertrouwd mee zijn, zoals muziek en dans uit Sri Lanka. Zo leren wij ook nog iets van onze cursisten. Er komt iets meer vrijheid in het gebruik van kleding. De groep wordt actiever en raakt meer betrokken bij het spel. Toch wordt er veel gegiecheld, weinig gefantaseerd en komt het spel traag op gang. We twijfelen dan ook nog steeds of de groep dit voor hen zwaar beladen thema al kan gaan verbeelden, zonder dat het uit de hand zal lopen. Zullen ze in staat zijn om hun fantasie zo te gebruiken, dat ze niet worden overweldigd door emoties? We vragen ze nog eenmaal of ze zeker weten dat ze over de strijd tussen de Tamils en de Singalezen willen spelen. Het antwoord blijft ja. Een oorlog uitspelen is niet niks. Daarom kiezen we ervoor gezamenlijk een verhaal te schrijven alvorens te gaan spelen. Op die manier scheppen we een veilig kader waarbinnen het spel kan plaatsvinden. We bouwen een zogenaamd verhalenhuisje. Ieder gaat op zijn beurt in het huisje zitten en maakt een tekening van een onderdeel van het verhaal. Ze kunnen in het huisje zien wat hun voorgangers gemaakt hebben en daarop aansluiten. Om een zo ongedwongen mogelijke sfeer te scheppen, luisteren we tijdens het tekenen naar Tamil-muziek en drinken we koffie en thee.
55
huizen van karton
De groep heeft deze sessie nodig om het verhaal vorm te geven. Het gaat over een visser die gewond raakt in de strijd tussen de Tamils en het Singalese regeringsleger. Het verhaal eindigt met een wapenstilstand waarbij een groot vredesteken omhoog gehouden wordt. In de één na laatste sessie van de cursus wordt het hele toneelstuk achter elkaar gespeeld. Iedereen verkleedt zich voor de rol die hij gekozen heeft: de visser, een oude man, een Tamil-tijger, een Tamil-strijder en twee Singalese soldaten. Opvallend is de serieuze sfeer waarin nu gewerkt wordt. Iedereen helpt elkaar bij het verkleden en bij het uitzoeken van de rekwisieten. Wij hoeven nog maar weinig structuur aan te brengen. Dan beginnen ze te spelen, vrij plotseling, zonder afspraken of overleg. Wij maken video-opnames en foto’s van het stuk waarvan we diep onder de indruk zijn. Het komt erg echt over, de uitgebeelde ellende is met geen pen te beschrijven. Strijders die nog niet dood zijn, krijgen een nekschot, huizen worden geplunderd en de nog op de lijken aanwezige munitie wordt meegenomen. Aan het einde van het stuk rest er niets dan dood en verderf. Het Singalese regeringsleger is de overwinnaar. Van de vrede, die het mooie slot vormde van de getekende versie van het verhaal, is helemaal niets terecht gekomen. We vragen de spelers wat ze ervan vonden en waarom er aan het einde van het stuk geen vrede was. Ze geven aan opgelucht te zijn en tevreden dat ze ons hebben kunnen laten zien hoe het eraan toe gaat in Sri Lanka. De vrede kon niet worden verbeeld, omdat dat de realiteit niet is. Wij beamen dit laatste. Dan leggen we uit dat het in een theaterstuk mogelijk is om wensen, dromen en fantasieën werkelijkheid te laten worden. Op on-
Het verhalenhuisje
56
[4] – monsters en vlinders – dramatherapie
V.l.n.r. De visser uit Sri Lanka – Identificatie met de agressor – De vrede
ze vraag of ze willen proberen alsnog de vrede een plaats te geven in het stuk, reageren ze positief. Binnen twee minuten wordt er een oplossing gespeeld. Halverwege de strijd wordt nu de hulp van ‘de vrede’ ingeroepen. Een witte gedaante, gekleed in een lang wit nachthemd en een witte hoed, met in zijn hand een grote witte vlag, verschijnt op het speelvlak. Hij roept de strijdende partijen tot de orde. De wapens worden neergelegd en de uniformen uitgetrokken. Vervolgens geven de bevelhebbers elkaar, onder toeziend oog van de vrede, een hand. Dan worden de gewonden verzorgd en de doden begraven, met alle daarbij behorende rituelen. ‘De vrede’ neemt afscheid, uitgezwaaid door soldaten en burgers. De laatste sessie van de cursus staat in het teken van afscheid. We werken met schmink en er worden steeds korte scènes bedacht en gespeeld. Het verschil tussen het spel van nu en dat van voor het stuk over de oorlog, is opmerkelijk. Iedereen gebruikt zijn fantasie, is betrokken bij elkaar en speelt veel samen. Emoties worden krachtig neergezet. En er worden nu ook rollen gespeeld, waarin emoties aan bod komen die tot dan toe onmogelijk leken. Neem bijvoorbeeld de jongen die in het oorlogsspel nekschoten loste en huizen plunderde, die speelt nu een tedere, aan bloemen snuffelende vlinder. Hij ziet er kleurrijk uit en danst met vliegbewegingen rondom de verbeelde bloemen. Raja is een hele tijd in Den Haag geweest, bij vrienden. Hij is erg stil vanavond. Hij toont geen initiatief en helpt alleen met vertalen als er nadrukkelijk om gevraagd wordt. We moeten hem flink aanmoedigen voordat hij overgaat tot spelen. Hij verandert drie keer van keuze welke hoed of pet hij die avond wil dragen. Bij het bouwen van een soort troon, voor een groepslid dat er deze avond voor het laatst is, houdt hij zich afzijdig. Hij trommelt
57
huizen van karton
op een koffer als begeleiding van dansende groepsleden en zingt samen met de anderen Sri Lankaanse liedjes ter ere van het afscheid. De sessie die hierop volgt, waarin we het verhaal over de Tamil-strijd tekenen, is Raja rustig en helpt ons weer gewillig met vertalen. Als het zijn beurt is om iets te tekenen in het verhalenhuisje, wil hij eigenlijk niet. Toch tekent hij dan het einde van de strijd, een ban-de-bomteken, dat symbool staat voor zijn wens naar vrede tussen het Singalese leger en de Tamils. De sessie daarop, als de strijd wordt gespeeld, is Raja tijdens de uitvoering van de oorlogshandelingen observerend aanwezig, maar tegelijkertijd ook uitdagend en enigszins tegendraads. In het eerste deel speelt hij een jongere en kleedt zich ook zo. In het tweede deel loopt hij rond als zorgzame oude man met kruk, gebogen en langzaam. Hij speelt zonder angst, is behulpzaam en betrokken bij het spel, en geeft aan wanneer de vredeskoning zijn entree moet maken. In de laatste sessie, waarin we werken met korte scènes en met schminken, schminkt hij aandachtig een groepslid en laat zichzelf eveneens schminken. Langzaam verdwijnt zijn gezicht achter vrij donker gekleurde blokken en strepen, en witte wimpers. Zelf verft hij met tandlak twee van zijn voortanden zwart. Hij ziet er nu onherkenbaar, oud en griezelig uit. Een monster. Spontaan trekt hij dan een lange leren jas aan met daaroverheen een clownsjasje met een hart erop. Handschoenen, een witte vitragesjaal en een loopkruk maken het monster compleet. Voor de scène die hij speelt neemt hij de tijd en hij speelt gericht en zeker. Dreigend met open bewegingen, sluipt hij uit zijn huisje en zoekt zijn slachtoffer, waarmee hij in gevecht gaat. Hij gooit hierbij zijn kruk weg. Uiteindelijk doodt hij zijn slachtoffer niet. Maar de tweede keer, als hem wordt gevraagd alles nog eens in slow motion te spelen, komen zijn handen wel erg dichtbij de nek van zijn slachtoffer. Hij keert als een overwinnaar terug naar zijn huisje. Tijdens de eindevaluatie vertelt Raja dat hij zich tijdens onze bijeenkomsten, tweeënhalf uur per week, gelukkig voelde.
Raja (rechts) als monster
58
[4] – monsters en vlinders – dramatherapie
Ontwikkelingsproces van Raja
Van een wat verlegen, geheimzinnige kat-uit-de-boom-kijker veranderde Raja in de loop van de cursus geleidelijk aan in een ondeugend, jonger aandoend mens. Hij ging zich steeds vrijer uiten. Dat was te zien in zijn spel, maar ook in zijn gedrag naar de groepsleden en naar ons toe. Hij was boodschappenjongen, bemiddelaar, leider en tolk. Soms bepaalde hij wat er in de groep ging gebeuren, maar hij kon zich ook distantiëren. Steeds vaker liet hij iets van zichzelf zien. Agressieve gevoelens kwamen pas in de laatste sessie te voorschijn, in de vorm van een monster. In de eerdere sessies had hij steeds allerlei dienende reddersrollen en stille oude mannen gespeeld (hoewel er in die rollen hier en daar ook al wel wat agressie doorheen schemerde). Die rollen speelde hij realistisch. Het monster speelde hij daarentegen zeer fantasierijk, met veel schmink en kleding. Opvallend is ook, dat hij deze monsterrol speelt, na het stuk over de Tamil-strijd. Het is alsof hij door de oorlog die hem zo dwars zat, te tekenen en te spelen, een heleboel spanning is kwijtgeraakt. Onze rol was voornamelijk hem te stimuleren en er voor hem te zijn. Ook naar ons toe ging hij zich steeds losser gedragen. Hij durfde nee te zeggen en variaties aan te brengen in onze aanwijzingen. Daarin gaven we hem de ruimte zonder dat we hem grenzeloos zijn gang lieten gaan.
De troon van Massud Massud, een uit Iran gevluchte man van 38 jaar, maakte deel uit van een van onze groepen. Hij sprak weinig Nederlands maar liet ons toch kennismaken met de cultuur van zijn land. Massud heeft gekozen voor een decor met een rode troon. Hij vertelt opgewonden dat de machthebber in zijn land precies zo’n troon heeft, maar dan in een andere kleur. Hij gaat zich verkleden en als hij de kleedkamer uitkomt, lijkt hij precies op de ayatollah, inclusief hoofddeksel, haardracht en kleding. Ook zijn manier van lopen en zijn bewegingen zijn een exacte imitatie van de heerser. Als hij de troon bestijgt, begroeten de groepsleden hem op rituele wijze, in zijn eigen taal. Hij ontsteekt in een lange zangerige litanie waaraan geen einde lijkt te komen. Soms bevestigen de groepsleden zijn woorden, door hem te prijzen of door een soort kermende geluiden. Massud kan er geen genoeg van krijgen. Uiteindelijk, als hij maar door blijft gaan, onderbreken we zijn spel. Bij de video-evaluatie zit hij trots als een pauw naar zichzelf te kijken. Als we Massud later een keer bezoeken in het azc, ontvangt hij ons gastvrij. Hij laat ons foto’s zien van zijn rug, die zwart en blauw ziet van de zweepslagen. We gaan aangeslagen naar huis.
Het is verbazingwekkend dat het spelen van de rol van de ayatollah, de persoon die hem zoveel ellende had bezorgd, positieve gevoelens bij Massud losmaakte. Het gaf hem blijkbaar een gevoel van macht. We interpreteerden het als een ui-
59
huizen van karton
ting van overlevingsdrang: men had hem er niet onder gekregen. Hij ging zo op in het spelen van deze machtsrol, dat hij de controle over zichzelf verloor en ons nodig had om grenzen te stellen en zijn spel op een gegeven moment af te breken. De foto’s van de littekens, die het gevolg waren van zijn martelingen, maakten bij ons heftige gevoelens van machteloosheid en woede los. Dat we daar later over konden praten met collega’s gaf ons veel steun.
Koning Amir Amir uit Iran meldde zich aan voor een cursus tijdens onze open inloopworkshop in het azc. Op twee keer na kwam Amir trouw iedere avond naar de cursus. De vaste kern van de groep bestond uit 5 mannen uit Iran, een jongen uit China en een jongen uit Sierra Leone. Na enige tijd blijven alleen de Iraanse mannen over. Amir en een landgenoot uit hetzelfde azc trekken veel met elkaar op. Amir bemoeit zich in het begin niet met de anderen. In zijn spel is hij erg op zichzelf gericht. Hij weet wat hij wil en laat zich door niemand in de weg staan.
Tijdens de warming-up van de eerste avonden is te zien dat de mannen zich ongemakkelijk bewegen en lang aarzelen voordat ze in beweging komen. Daarom besluiten we om muziek te draaien tijdens de oefeningen. Het ritme biedt houvast en maakt het bewegen makkelijker en natuurlijker. Het helpt ook om veel vanuit een kring en met zijn allen tegelijk te doen. Samen bewegen is ‘anoniemer’.
Amir als koning
60
[4] – monsters en vlinders – dramatherapie
Na een paar van zulke avonden wordt de manier waarop de meeste deelnemers zich bewegen vrijer en persoonlijker. Amir daarentegen maakt het zichzelf moeilijk; hij beweegt op een manier die veel spierspanning en concentratie vraagt. Als we daarna aan de slag gaan met een rollenspel, beweegt hij zich aanmerkelijk vrijer. Zijn mimiek en zijn lichaamstaal zitten vol humor en hij maakt mensen aan het lachen. Hij is inventief en creatief, en gaat gedetailleerd te werk. In zijn eerste rol speelt hij een koning, waarbij hij een grote lap als cape heeft omgeslagen. Op zijn hoofd draagt hij een tulband. Zijn manier van lopen en zijn houding zijn statig en zelfs zijn stem is koninklijk. Hij experimenteert een paar keer met deze koningsrol. Maar Amir lijkt zichzelf te overschreeuwen met zijn manier van spelen en zijn ware emoties te verbergen. De koning is ofwel hartverscheurend verdrietig ofwel overdreven vrolijk. In zijn rol zet hij groepsleden aan om macht over andere groepsleden uit te oefenen of maakt hen tot zijn onderdanen. Door zijn houding, zijn humoristische benadering en zijn overtuigende spel dwingt hij respect af bij zijn medespelers en lukt het hem zijn machtspositie te handhaven.
De groep went verrassend snel aan de ruimte, de opbouw van elke avond en ons. Iedereen is erg leergierig en maakt gretig gebruik van alles wat we aanbieden. Omdat de spelers zo enthousiast zijn en zo snel vooruitgaan, zouden ze zichzelf voorbij kunnen lopen. We stellen ons tot doel om een duidelijke structuur te scheppen voor alles wat we doen, zodat ze af en toe even bij zichzelf stil kunnen blijven staan. Op die manier hopen we tevens gevoelens van eigenwaarde te versterken. Ook willen we ze leren zich op een bepaald onderdeel van hun spel te concentreren. In de volgende sessies besteden we, met die doelen voor ogen, aandacht aan de wensen en behoeften die de cursisten uitspreken. Amir uit de wens om toneel te leren spelen. Hij ervaart de cursus als een afleiding en is over het algemeen vrolijk gestemd. Machtsrollen, zoals die van dokter of koning, vindt hij leuk en kiest hij vaak. Hij gaat helemaal zijn eigen gang. Soms ligt hij een beetje dwars en doet hij iets net even anders dan de anderen. Bij het maken van bewegingen die door de groep gekopieerd moeten worden, maakt hij het zichzelf, en dus ook de rest van de groep, erg moeilijk. Naarmate de cursus vordert experimenteert hij vaker met spontane invallen. De sfeer tijdens de cursus is steeds open en ontspannen en hij lijkt daar erg content mee te zijn. Coördinatie-oefeningen en vormen waarbij gebaren en bewegingen zo exact mogelijk van elkaar moeten worden gekopieerd, blijven moeilijk voor Amir. Ze vergen veel concentratie van hem. Maar hij is enorm geduldig en blijft net zo lang proberen totdat het lukt. In een van de sessies speelt hij, verstopt achter schmink en achter een scherm met een gat waar zijn gezicht doorheen steekt, een vampier die verslagen wordt. Hij geniet ervan om, voordat het spel echt begint, met zijn enge gezicht en de geluiden die hij maakt, iedereen de stuipen op het lijf te jagen.
61
huizen van karton
Als de leden van de groep elkaar gaan schminken, brengen ze voor het eerst gevoelens van tederheid en intimiteit tot uitdrukking. Dat lijkt hen goed te doen, het ontspant en brengt hen tot rust. Deze behoefte aan intimiteit en contact wordt vervolgens vormgegeven in een verhaal over een man en een vrouw die een relatie met elkaar hebben. Er worden foto’s gemaakt van dit rollenspel, maar de mannen willen dat deze binnen de groep blijven. In de groep voelen ze zich vrij genoeg om de rol van een vrouw te spelen. Maar in sommige landen kun je de doodstraf krijgen als je je als vrouw verkleedt. In de nabespreking van dit rollenspel geven Amir en zijn groepsgenoten aan dat ze met plezier gespeeld hebben. Eindelijk hebben ze weer eens voluit kunnen lachen. De avonden beginnen steeds vaker met een gesprek, voordat we gaan spelen. In een van deze gesprekken komen de gevangeniservaringen van Amir ter sprake. Hij lijkt het moeilijk te vinden om over die tijd te praten; hij is in de gevangenis gemarteld. Als hij later geconfronteerd wordt met het toneeldecor van een gevangeniscel, is de angst van zijn gezicht af te lezen. Hij wendt zich ervan af en blijft op een afstandje staan. Tijdens het opruimen, vragen we hem of hij wil helpen bij het ‘afbreken’ van de gevangeniscel. Samen met ons schopt hij het decor uit elkaar en ruimt de resten op. Het lijkt hem goed te doen.
De gesprekken aan het begin van de avonden gaan nu steeds over het feit dat veel Iraanse vluchtelingen dreigen te worden uitgezet. Ook Amir voelt zich in Nederland niet meer veilig. Hij voelt zich machteloos en overgeleverd aan de overheid. Na de kerstvakantie speelt Amir voor het eerst een meer realistische rol. Hij speelt de agent in een rollenspel over een brand in het azc (die werkelijk heeft plaatsgevonden). Onverwachts kiest hij daarna een rol die hem helemaal geen controle over de gang van zaken geeft: de rol van een zwarte, blinde bedelaar. Hij heeft zijn gezicht en handen zwart geschminkt en draagt een lange jas en een zonnebril. Een van zijn rekwisieten is een stok waarmee hij zichzelf kan verdedigen. Hij slaat er wild mee om zich heen als dat nodig blijkt. In het rollenspel wordt hij overvallen, maar ook beschermd, door zijn medespelers. Amir neemt ook geregeld het initiatief tot gek doen. Hij verandert bijvoorbeeld plotseling van een lieve, vriendelijke koning in een veel agressievere koning. Een flinke dosis humor helpt hem zijn situatie enigszins te relativeren. Zijn spel blijft groot en overschreeuwend. Ondanks de slapeloze nachten en de zorgen over een eventuele uitzetting blijft Amir naar de cursus komen. Het geeft hem even adempauze, hij is even weg uit het azc . Met een aantal landgenoten uit het azc gaat Amir in honger- en dorststaking, in de hoop dat ze zo de aanvraagprocedures kunnen versnellen. Als hij later voor het eerst weer naar de cursus komt, is hij zwak en enorm afgevallen. In het spel van die avond stellen we hem centraal. Hij kiest voor de rol van koning maar verkleedt zich niet. In een luie stoel zit hij in het midden, terwijl wij met z’n allen een huis om hem heen bouwen. Hij bepaalt hoe groot het huis is, hoe het eruit ziet, welke muziek er gedraaid wordt en zelfs wanneer en welk bezoek langs mag komen. Als een ware koning delegeert hij vanuit zijn stoel. Hij vertelt
62
[4] – monsters en vlinders – dramatherapie
over de afgelopen dagen en geniet van alle aandacht. De sfeer is intiem, de groep is een soort familie geworden. Er wordt serieus met elkaar gepraat, maar er is ook ruimte voor een grap en voor het luisteren naar muziek.
Het samen toneelspelen helpt bij het opbouwen van een vertrouwensrelatie en leidt tot een bepaalde mate van intimiteit. Dit geldt zowel fysiek, door dichter bij elkaar te zitten, als emotioneel, door gedachten en gevoelens met elkaar te delen. Amir vertelde ons dat hij tijdens de honger- en dorststaking regelmatig aan de drama-avonden met ons had gedacht en dat hem dat steunde. Hij vond het spelen van de verschillende koningen het leukst, heerlijk om zelf eens de macht te hebben. Ook gaf hij aan te hebben geleerd zich anders te presenteren en op andere manieren te communiceren, niet alleen via het gesproken woord maar ook fysiek. En de cursus had ertoe bijgedragen dat hij zich zekerder voelde in de omgang met Nederlandse mensen. ‘Het was goed om een plek te hebben waar gelachen kon worden, waar je niet op je hoede hoefde te zijn, waar je jezelf kon zijn en waar er naar je geluisterd werd. Een plek buiten het azc.’ Het ontwikkelingsproces van Amir
Amir had en heeft in zijn leven buiten de cursus weinig controle over zijn situatie. In zijn rollen als machtige koning of dokter kon niemand hem pijn doen. Hij bepaalde zelf wat er met hem gebeurde. Via het toneelspelen lukte het hem om een begin te maken met de verwerking van alle ervaringen die aan zijn vlucht voorafgingen. Hij heeft zijn emoties op een persoonlijke manier vorm kunnen geven. Zowel de woede en angst om wat hij heeft meegemaakt in Iran, als de onzekerheid en de machteloosheid van zijn situatie in Nederland. Door zich te verstoppen achter kleding en attributen, schiep hij de mogelijkheid voor zichzelf om, in zijn eigen tempo, steeds meer van zijn gevoelens te laten zien. In een van de laatste sessies was hij uiteindelijk in staat om, zonder de hulp van extra kleding of attributen, een afhankelijk, hulpeloos personage uit te beelden.
Mohammed en de brand in het centrum Een aantal deelnemers van de mannengroep waar Amir ook deel van uitmaakte, woonde tijdelijk in andere centra, nadat er brand was uitgebroken in het azc. We hebben toen de drama-avonden in overleg met de rest van de groep opgeschort tot iedereen weer mee kon doen. Het verslag dat volgt, gaat over de eerste avond in het nieuwe jaar dat we weer bij elkaar komen.
63
huizen van karton
Mohammed is 27 jaar en was cameraman in Iran. Hij ontdekte de brand in het azc en sloeg vervolgens alarm. Hij voelt zich vanavond nerveus en vertelt hoe erg hij het vond om de brand mee te maken. In de nacht van de brand werd hij, zonder dat hij iets van z’n spullen mee kon nemen, overgeplaatst naar een ander azc, ver bij Leeuwarden vandaan. Hij wil ons graag in een toneelstukje laten zien, wat er die avond gebeurde. Mohammed neemt de regie in handen en voor het eerst sinds hij meedraait in de cursus, is hij niet met de camera of met ons bezig. Hij delegeert taken en vertelt iedereen wat zijn rol is en welke kleding daarbij hoort. Wij zitten, zoals afgesproken, op een stoel te kijken en springen alleen bij als er hulp gevraagd wordt. Terwijl iedereen zich verkleedt, bouwt Mohammed zelf het decor. Het stelt de toegang van een kamer in het azc voor. Verder plaatst hij twee stoelen, een tafeltje, met daarop wat bekertjes en een kaars. Tot slot zet hij een soort receptie, zoals je die in een asielzoekerscentrum vaak hebt, in elkaar. De nieuweling in de groep, Baka, geeft hij de hoofdrol. In zijn kamer zal de brand ontstaan als gevolg van een deken die vlam vat terwijl hij ligt te slapen. Mohammed begeleidt hem van begin tot eind bij het invullen van zijn rol. ‘Dit draag je en dit doe je en zo val je in slaap en dan uit bed, zodat er brand ontstaat.’ Hij neemt hem letterlijk mee, wijst aan, doet voor en brengt hem dan naar de kleedkamer. Hij weet precies wat hij wil en wat hij doet. Mohammed speelt zichzelf.
De groep heeft de neiging veel te praten tijdens het spel. Gevoelens lijken weggepraat te worden. Daarom vragen we iedereen om wel hun stem te gebruiken bij het spelen, maar zonder ermee te praten. We laten zien hoe door het maken van gebaren, bewegingen en geluiden, je datgene wat je wilt uiten, helderder en krachtiger maakt. Het is Oudejaarsavond, even voor middernacht. Mohammed stapt binnen bij Baka. Ze kletsen en drinken wat bij het licht van een kaarsje. Dan lopen ze samen naar de receptie. Het is twaalf uur. De receptionist, die met zijn benen op tafel zit, wordt gelukkig nieuwjaar gewenst en gekust. Met zijn drieën kijken ze naar het vuurwerk. De ah’s en oh’s zijn niet van de lucht. Daarna drinken ze nog wat in Baka’s kamer. Dan nemen ze afscheid en gaat Mohammed naar zijn eigen kamer. Baka is moe en valt in slaap. Hij glijdt langzaam van zijn stoel en neemt de kaars mee in zijn val. Vervolgens komt Mohammed snuivend uit zijn kamer, gaat naar de receptie en zegt dat hij een brandlucht ruikt. De veiligheidsagent haalt zijn schouders op en zegt dat hij naar bed moet gaan. Mohammed gaat terug, ziet dat er rook uit de kamer van Baka komt en slaat het alarmglas in. Nu komt de veiligheidsagent eraan en samen vinden ze Baka in zijn kamer, bedwelmd door de rook. Ze slepen hem snel naar buiten. De dokter is direct ter plaatse en dient Baka zuurstof toe. Baka beweegt niet. Dan gebeurt er van alles tegelijk. Politie en brandweer rennen heen en weer. Men probeert de brand te blussen en iedereen in het centrum te waarschuwen. De dokter verricht hartmassage en Mohammed helpt hem. Een politie- en een veiligheidsagent halen de spullen van Baka uit zijn kamer. Bewoners die net terugkomen uit de stad, willen het centrum in om hun spullen - een portemonnee, een jas - te pakken. De politie houdt hen
64
[4] – monsters en vlinders – dramatherapie
tegen. Er wordt gehuild, geschreeuwd en geduwd. Niemand mag erin. Baka gaat per ambulance naar het ziekenhuis. De achterblijvers kijken naar het brandende centrum.
Mohammed reageert na afloop van het toneelstukje met: ‘Ik ben blij dat ik hier weer ben, na drie weken in een ander centrum, ver weg. Het is goed om weer samen te zijn met jullie. Dit is voor mij een plek, waar men tijd heeft om naar mij te luisteren. Toen ik dit toneelstuk speelde, was het net alsof ik het allemaal weer beleefde. Nu is het een beetje uit mijn hoofd.’
Terugblik Voor de motivatie van de deelnemers is het erg belangrijk, dat de ‘toneelcursus’ die wij aanbieden, ondersteund wordt door de medewerkers en de directie van het azc. In het begin investeerden we daarom veel tijd in het profileren van ons vak en het werven van deelnemers. Het was moeilijk de medewerkers en de directie van het azc duidelijk te maken, wat het belang van onze aanpak kon zijn. We hadden niet de pretentie om met ons werk vluchtelingen te ‘behandelen’. Het ging er ons vooral om erger te voorkomen. Het reilen en zeilen in een azc is vaak hectisch. Een van de gevolgen daarvan was, dat er geen tijd voor ons werd ingepland tijdens de vergaderingen om onze ideeën en onze werkwijze toe te lichten. Daardoor voelden we ons niet serieus genomen. Zelf waren we ervan overtuigd dat het geven van dramatherapie aan bewoners van een azc positieve effecten zou sorteren. Hoe konden we aan hen duidelijk maken wat we deden en wat dit voor de bewoners kon betekenen? Uiteindelijk wisten we de medewerkers van enkele azc’s te overtuigen. Een vaste structuur en kant-en-klare, goed voorbereide programma’s gaven ons weliswaar een zeker houvast, maar het werkte niet. Het resulteerde in veel te strak georganiseerde bijeenkomsten die ten koste gingen van de spontaniteit. Bovendien verloren we door ons geregel wel eens uit het oog wat er op dat moment speelde in de groep of in het azc. En het uiten van actuele gebeurtenissen bleek juist zo belangrijk te zijn voor de deelnemers. Met onze collega’s konden we op intervisiebijeenkomsten ervaringen uitwisselen en overleggen. Ook zij maakten een proces van vallen en opstaan door en liepen vaak tegen dezelfde zaken op als wij. Wij merkten bijvoorbeeld dat het evenwicht tussen betrokkenheid en afstand anders ligt bij het werken met vluchtelingen dan bij het werken met cliënten in de reguliere gezondheidszorg. Bij veel vluchtelingen is het vertrouwen in de mensheid ernstig beschadigd. Als je je contact met hen dan strikt beperkt tot de ervoor vastgestelde tijd, zijn de mensen met wie je werkt soms overgeplaatst voordat je een vertrouwensband met hen hebt kunnen opbouwen. We hebben geleerd dat het voor hen en voor ons goed was als we zo nu en dan ingingen op een uitnodiging om wat te komen eten of iets te komen drin-
65
huizen van karton
ken. Soms was dit een uiting van dankbaarheid van hun kant, maar het was vooral ook een gelegenheid om elkaar beter te leren kennen. Toch moesten we hier op een gegeven moment een grens aan stellen. We konden niet telkens bij iedereen op bezoek. Toen hebben we het met elkaar eten, praten en drinken (wat in veel culturen erg belangrijk is) tot een vast onderdeel gemaakt van de cursusavonden zelf.
5 Ik wil weer net zo lachen als toen ik vijf was Anne Redeker
reatieve therapie met vluchtelingen is pionierswerk. Vaak moeten zaken als het vinden van een geschikte werkruimte en de uitwisseling van informatie, nog bevochten worden. Toch is het mijn ervaring dat er een wereld gewonnen kan worden als je doorzet en zorgt dat vluchtelingen kunnen zien wat je te bieden hebt en je weten te vinden.
c
Kinderen die net aankomen in een asielzoekerscentrum, sluiten zich vaak af voor hun nieuwe omgeving. Ze hebben heel wat achter de rug en kunnen hun situatie nog niet bevatten. Vaak zijn ze bang, hebben geen zelfvertrouwen, trekken zich terug of overschreeuwen juist alles met agressief gedrag. Door naar school te gaan en deel te nemen aan activiteiten die op het azc georganiseerd worden, wennen kinderen aan hun nieuwe situatie en worden ze sterker. Maar er zijn ook veel kinderen die zich blijven afsluiten voor alles, die passief blijven. Zij raken in een sociaal isolement. Op de opvangschool waar ik nu werk, zijn het deze kinderen die naar individuele creatieve therapie doorverwezen worden. Daarnaast kunnen in principe alle kinderen deelnemen aan het ‘open atelier’ dat elke woensdagmiddag in het azc gehouden wordt. Deze atelierconstructie, waarin kinderen in kleine groepjes kunnen komen schilderen, knutselen, tekenen of kleien, is bedoeld om voor hen een extra vangnet te creëren. Het biedt de kinderen in de vaak chaotische en bedreigende omgeving van het azc een veilig plekje. Problemen die daar gesignaleerd worden, kunnen vervolgens op school structureel verder aandacht krijgen. Het belangrijkste doel van creatieve therapie met deze kinderen is het doorbreken van hun isolement. Hussein is zeven jaar oud. Hij komt uit Irak. Hij is gevlucht met zijn moeder en zijn zus van 21. In Irak heeft hij gezien hoe zijn moeder mishandeld werd. Op het moment dat hij werd doorverwezen naar therapie, had de familie net bericht gekregen dat vader in Irak vermoord was. Volgens de medische dienst van het azc is moeder er slecht aan toe. De kinderarts van het centrum maakt zich zorgen over Husseins geslotenheid. Aan zijn gedrag in de klas op de opvangschool is niets te merken. Hussein is een beetje teruggetrokken, maar verder lijkt het alsof er niets is gebeurd. De leerkrachten op school vragen
67
huizen van karton
zich af of ze hem bij het verwerken van de dood van zijn vader kunnen begeleiden, en zo ja, hoe. In de eerste therapiezittingen, op de opvangschool, draait alles om het voorzichtig kennismaken met elkaar. Hussein vindt het leuk om verschillende tekenmaterialen uit te proberen. Hij experimenteert met aquarelkrijt (kinderen noemen dit ‘toverkrijt’ omdat de kleuren van de tekening in elkaar overlopen als ze er met een natte kwast overheen gaan), verf en vetkrijt. Hij schildert een meisje onder de bomen en plakt er een stickertje van een huilend gezichtje bij. Voor zichzelf kiest hij een boos gezichtje. Het loopt tegen de kerstvakantie. Hussein schildert sinterklaas en de kerstman. Sinterklaas met een groene en de kerstman met een rode muts. Sinterklaas is de sterkste en de kerstman de grootste, vertelt hij me. En dat zijn moeder moest huilen, maar hij niet. ‘Groot en sterk zijn’, is dat de rol die hij nu thuis heeft? Ik probeer niet te veel te interpreteren en zeg niet wat ik denk. Dit is immers een momentopname. Om Hussein beter te leren kennen, wil ik zoveel mogelijk proberen met een open blik naar hem te kijken. Alleen dan krijgt hij de ruimte die hij nodig heeft. Hij heeft geen vriendjes op het centrum, vertelt hij. Hij belooft me om, naast deze individuele therapie bij mij, ook iedere week op woensdagmiddag naar het open atelier te komen, maar ik zie hem daar nooit. Van de arts in het azc hoor ik dat het met moeder heel slecht gaat; ze bezoekt wekelijks de medische dienst met lichamelijke klachten. Als Hussein die week daarna weer bij me is, vraag ik hem uit een aantal kaarten met afbeeldingen van dieren het dier te kiezen dat hij het liefst zou willen zijn. Ik vraag hem niet rechtstreeks of hij groot en sterk wil zijn. Hij kiest een lammetje. Bepaald geen groot en sterk dier. Ik maak er een vergrote kopie van, die hij gaat inkleuren. Het contact tussen ons groeit en hij voelt zich bij mij nu kennelijk voldoende beschermd en op zijn gemak om kind te kunnen zijn. Met aquarelkrijt gaan we een prentenboek maken over het lammetje. Ik wil op die manier zijn moeilijkheden indirect benaderen. Ik hoop dat hij zo iets over zijn problemen kwijt zal kunnen, zonder dat dat te bedreigend of te moeilijk voor hem is. Hussein wordt langzamerhand steeds opener naar mij toe. Zijn prentenboek gaat over twee lammetjes: Hussein en Sakar. Sakar is de naam van zijn vriendje in Irak. Hij tekent een groot huis met een deur en twee ramen. Hij wijst aan waar zijn kamer is en waar die van Sakar. Op een dag tekent hij zijn vriend Sakar als een mens en niet meer als een lammetje. Daarna tekent hij zichzelf erbij, met een voetbal. In Irak voetbalden we altijd, vertelt hij. Hij tekent ook een meisje met heel lang haar. Dat is Sjana, vertelt hij, en zij komt op bezoek bij ons thuis. Inmiddels komt Hussein ook elke week op het open atelier in het azc. Kennelijk durft hij die stap nu aan. Het samenwerken en spelen met de andere kinderen gaat beter. Van elke bladzijde van zijn prentenboek maak ik een foto om in een klein boekje te plakken. Ik maak voor ieder kind waarmee ik werk zo’n soort boekje, waarin we tekenen of schrijven wat we elke week hebben gedaan. De foto’s van hun werkstukken plakken we erbij. Bij onverwacht vertrek is dit boekje klein genoeg om mee te nemen, het past in hun broekzak. Bij minder onverwacht vertrek schrijf ik erin wat ik het kind voor zijn toekomst toewens. In een werkrelatie waarin iedere ontmoeting de laatste kan zijn, is dit een be-
68
[5] – ik wil weer net zo lachen als toen ik vijf wa s
De lammetjes
Het huis
Sjana
De vrachtwagen
Eten in de vrachtwagen
69
huizen van karton
langrijk afscheidsritueel. Hussein koestert zijn boekje als een kleinood. Elke week, voordat hij begint, bladert hij het eerst helemaal door. Hij is elke keer weer trots op wat hij ziet en pakt dan als vanzelfsprekend de draad weer op. Hij bevindt zich nu in een stroomversnelling, van de ene tekening komt de volgende. Hij tekent een vrachtwagen en vertelt dat hij hiermee naar Nederland is gekomen. Dat hij vijf dagen onderweg is geweest en dat hij heel moe was: ‘geen een keer slapen, alleen kijken’. De keer daarna tekent hij wat hij in de vrachtwagen gegeten heeft: een boterham, een banaan, een sinaasappel en een mandarijn. De volgende tekening wordt er een van zijn zus en zijn moeder. Zij waren ook in de vrachtwagen. Zijn vader komt niet voor in dit boek. Ik vermoed dat hij hiermee aangeeft dat hij het nieuws over zijn vader niet aan kan. Daarna tekent hij het azc. Hier is de vrachtwagen aangekomen. Hij tekent de kamer van zijn familie en zichzelf in de kamer op een stoel. Het boek is klaar. We maken er gaatjes in en met touw rijgt hij de bladzijden aan elkaar. De foto’s van zijn laatste tekeningen plak ik in zijn kleine boekje. Hij is blij en trots op het resultaat. We sluiten de therapie op school af. Op de woensdagmiddagen zal ik hem blijven zien in het centrum. Opeens krijgt Husseins familie onverwacht een huis aangeboden. Ik kan gelukkig nog wel afscheid van hem nemen. Hij is bang dat hij op zijn nieuwe school geen vriendjes zal krijgen. Hij tekent een vis, alleen in een kom. Ik teken er andere vissen bij en een voetbal waarmee ze kunnen spelen. In zijn kleine boekje schrijf ik dat ik hem wel tien nieuwe vrienden toewens. Hij lacht en zegt: ‘Nee, geen tien, maar honderd!’ De tekening van de vissen gaat hij ophangen in zijn nieuwe kamer.
Hussein liet zich als het ware verleiden tot het spelen met tekenmaterialen. Daardoor ontstond er een vertrouwensband tussen ons en durfde hij weer even kind te zijn. Omdat hij, zoals zoveel kinderen, niet openstond voor rechtstreekse vragen, gebruikte ik het materiaal als ingang. Naast teken- en schildermateriaal, klei en knutselmateriaal heb ik ook allerlei andere spulletjes om de nieuwsgierigheid van een kind op te wekken. Dat is de eerste stap. In mijn Hussein in het azc
70
[5] – ik wil weer net zo lachen als toen ik vijf wa s
‘painting-box’ (een grote boodschappenkar op wielen) zitten allemaal laatjes met schelpen, kralen, pennen die goud schrijven, zogenaamde toverbloktekeningen (er verschijnt een afbeelding als je op het witte papier krast), enzovoort. De buitenkant van mijn kar is beplakt met felle kleuren. Hij staat altijd opvallend in de ruimte en werkt uitnodigend. Soms doe ik of ik iets kwijt ben in mijn kar. De kinderen komen me dan helpen met zoeken. Op die manier kunnen ze, zonder dat ze zich direct tot mij hoeven te richten, toch zelf materiaal uitzoeken dat hen aantrekt. Hun nieuwsgierigheid wint het bijna altijd van hun terughoudendheid. Vragen stellen over het materiaal is de eerste stap in het leggen van contact. Bij Hussein was het trouwens niet moeilijk om contact te leggen. Hij bleek een onderzoekend jongetje te zijn dat goed in staat was zelf te kiezen wat hij wilde. Gedurende de eerste kennismakingsperiode sprak hij weliswaar geen woord, maar ondanks dat was er steeds een rustig contact tussen ons. Bij zijn tekening over sinterklaas en de kerstman zei hij voor het eerst, naar aanleiding van wat hij gemaakt had, iets over zichzelf: over groot en sterk zijn, over zijn moeder die huilde en hij niet. Hiermee kom ik op de kracht van het non-verbale in creatieve therapie. Wat kinderen laten zien, hoeft niet altijd door de therapeut verwoord te worden. Soms zegt een tekening genoeg. Daarom was mijn volgende stap om, in plaats van rechtstreeks te benoemen wat Hussein met zijn tekeningen uitdrukte, er met hem op door te gaan in een fantasiewereld. Dit werkte. Vanuit de fantasiewereld van het lammetje maakte hij zelf de stap naar zijn eigen leven. Hij ging praten over Irak, over zijn reis naar Nederland, over zijn leven in het azc en over zijn toekomst op de nieuwe school. Door er over te vertellen erkende hij dat hij eerst in Irak woonde en nu in Nederland, en bracht hij wat structuur in zijn belevingswereld. Hij kon zich weer even baas voelen over zijn belevenissen en hervond bovendien zijn zelfvertrouwen doordat hij iets moois maakte. Halverwege de therapie begon hij ook wekelijks naar het open atelier te komen. Doordat hij daar andere kinderen zag tekenen en knutselen, kreeg hij zin om mee te doen en begon hij zich meer op zijn omgeving te oriënteren.
Pleisters plakken Ik kan me ‘mijn eerste kind’ vijf jaar geleden, in december 1994, nog goed herinneren. Het was een meisje van tien jaar uit Iran. Ik werkte toen sinds een half jaar als vrijwilliger met een vrouwengroep op het azc in Utrecht. Toen de maatschappelijk werkster van het centrum me vroeg of ik dat meisje in therapie wilde nemen, had ik al tien jaar niet meer met kinderen gewerkt. Haar moeder kwam elke week bij mij op de vrouwengroep en daarom wist ik dat de situatie in hun gezin moeilijk was. Mijn eerste reactie was daarom nee, want ik heb al zo lang niet meer met kinderen gewerkt. Maar de maatschappelijk werkster hield aan; creatieve therapie leek haar juist zo geschikt voor dit meisje. Ze
71
huizen van karton
wilde namelijk niet praten. Ik beloofde erover na te denken. Een week later vertelde de maatschappelijk werkster me dat ze met de vader had gesproken. Hij had verteld dat zijn dochter een brief wilde schrijven aan de president van Iran, dat haar vader de liefste vader van de wereld was en dat de president dat waarschijnlijk niet wist. En dat zij hem schreef omdat ze, als hij dat eenmaal wist, weer terug mochten keren naar Iran en dan kon zij weer spelen met haar vriendinnetjes en weer naar haar eigen school gaan. Dat gaf de doorslag. Ik was om ... In een kamer die ik elke week even van iemand mocht lenen, heb ik een tijdje individueel met haar gewerkt. In eerste instantie deed ik dat intuïtief, puttend uit mijn ervaring met Nederlandse kinderen, jaren geleden. Ik maakte destijds toneelstukken met kinderen. Uit hun verhalen haalde ik een detail naar boven, wat we vervolgens gingen omzetten in een soort toneelstuk. Het werk van een regisseur is vergelijkbaar met dat van een creatief therapeut; je houdt je aan de tekst en inhoud van het script, maar tussen de regels door is er ruimte die je in kunt kleuren. Kleine interventies werkten verrassend goed bij dit meisje uit Iran. Ze had bijvoorbeeld veel last van nachtmerries over spoken. Ze ging ze tekenen en ik gaf een van die spoken een raar brilletje. Daardoor was het enge er af en we moesten erom lachen. De moeder vertelde een week later dat ze nu veel beter sliep. Wat ik gedaan had? Niets, gewoon getekend, zei ik. In deze periode had ik supervisie van Truus Wertheim. ‘Niets doe je zomaar,’ zei zij, ‘ook al werk je intuïtief, dan wil dat nog niet zeggen dat je iets zomaar doet.’ Op haar advies ging ik een soort logboek bijhouden waarin ik alles opschreef wat ik deed. Dit dwong me te benoemen wat ik deed, op welk moment en waarom. Zo ontdekte ik lijnen in mijn intuïtieve handelen en zag ik wat werkte en wat juist niet. Van het een kwam het ander en al snel werden er meer kinderen naar mij verwezen en kreeg ik een eigen ruimte. Ik zette er een oude ronde tuintafel van mezelf neer. In het midden ervan zat een gat voor een parasol. Die kocht ik, een fel gekleurde. Dan zag je het slecht onderhouden plafond niet zo. De jaren daarna is dat plafond stukje bij beetje naar beneden gevallen. Thuis had ik nog een oude kampeerwaterzak. Die nam ik gevuld met water mee, want in de ruimte was natuurlijk geen kraan en om te schilderen heb je water nodig. Ik sleepte her en der wat tafels weg. Daarna ontwierp en bouwde ik mijn ‘painting-box’, de boodschappenkar met materialen. Het leek allemaal weinig op wat ik op mijn opleiding creatieve therapie had geleerd: aan welke voorwaarden een creatieve-therapieruimte moest voldoen en welke materialen je nodig had. Heel zinvol wat ik deed, vonden mijn docenten, maar het was geen creatieve therapie. Ik had geleerd dat je uit een tekening kon halen welke stoornis iemand had. En dat de therapie bestond uit het behandelen
72
[5] – ik wil weer net zo lachen als toen ik vijf wa s
van deze stoornis. Maar wat ik deed hield het midden tussen mensen helpen overleven en behandeling. Tijdens de supervisie werd ik gerustgesteld. Wat mijn docenten me hadden geleerd was maar één van mogelijkheden van creatieve therapie. Ook binnen de beperkte mogelijkheden van het werken met vluchtelingen kon ik veel doen. Al was het maar kinderen in staat stellen hun kracht te mobiliseren door iets prettigs met ze te doen en ze iets mee te geven aan de hand waarvan ze weer verder konden. In mijn aanpak zaten wel degelijk therapeutische momenten. Inmiddels, na vier jaar ervaring, weet ik hoe belangrijk het is om te werken op de plek waar het leven van de vluchtelingen zich op dat moment afspeelt, ondanks de slechte randvoorwaarden die dat met zich meebrengt. Dus op de scholen en in de azc’s. Het is belangrijk dat juist daar een plek is waar ze iets van hun problemen kwijt kunnen, zonder zich meteen als probleemgeval gestigmatiseerd te voelen. De meeste vluchtelingen die ik heb ontmoet, hebben een negatief beeld van therapie. Daarom werkte het beter als ik mezelf niet als therapeut presenteerde. Ik benoemde wat ik te bieden had neutraal, als een kindermiddag of een open atelier. De woensdagmiddagen in het azc betekenden voor de kinderen een rustpunt en ze genoten er bovendien enorm van de individuele aandacht die ze er kregen. Het tekenen en knutselen is te vergelijken met pleistertjes plakken. En door kinderen te helpen hun fantasie te gebruiken, leer je ze zelf die pleisters op te doen. Op een gegeven moment werd men in Utrecht op een opvangschool voor vluchtelingkinderen geconfronteerd met leerlingen die in hun tekeningen enorm veel geweld lieten zien. De leerkrachten wisten niet goed wat ze ermee aan moesten en schakelden mij in. Ik ging met deze kinderen op dezelfde manier aan het werk als met de vrouwen in mijn open atelier, alleen deed ik dat nu niet in groepjes, maar individueel. Werken binnen een onderwijsstructuur bleek enorm te verschillen van werken in het azc. Wat een rust. Ik hoefde nergens zelf achteraan en alle randvoorwaarden waren aanwezig: er was een ruimte, er waren materialen en er werd doorverwezen. En ik kwam nooit voor niets, zoals in het azc vaak voorkwam, want als een kind er niet was, ging de school er achteraan. Bovendien waren er zoveel problemen dat er altijd wel weer een ander kind klaarstond. Vergeleken met de omstandigheden in het azc heerste er op school al een beschut klimaat. Dat hoefde dus niet meer te worden geschapen. Daarbij kregen de kinderen bij mij rust en individuele aandacht en zo konden de problemen die ze hadden aan de orde komen. Creatieve therapie met vluchtelingen kreeg in deze periode van verschillende kanten impulsen. Het pilotproject van Pharos startte; de dienst onderwijs van de gemeente Utrecht trok geld uit voor het werken met de kinderen op de opvangschool; en op de twee andere opvangscholen in de stad werd eveneens een creatief therapeut aangenomen.
73
huizen van karton
Netwerk Als creatief therapeut moest ik veel moeite doen om niet te verdrinken in het gevoel van onmacht van de bewoners en van de medewerkers van het azc. Geleidelijk aan werd door de toename van het aantal asielzoekers en het vastlopen van procedures de sfeer steeds grimmiger. Zo werd bijvoorbeeld de regeling waarin bewoners tussentijds een huis aangeboden kregen, afgeschaft. Velen begonnen de moed te verliezen en konden het jarenlang in onzekerheid leven amper meer aan. De steun van de school voor mijn werk was in deze periode enorm belangrijk. Vooral de moeite die de schooldirecteur deed om, samen met mij, een netwerkoverleg op te zetten. Voortaan kwamen, elke zes weken, de arts, de maatschappelijk werker van het azc, de schooldirecteur en ik bij elkaar, om te komen tot een gezamenlijke ondersteuning van gezin en kind. Opgepikte signalen werden uitgewisseld en acties werden besproken. Deze manier van krachten bundelen voorkwam (meestal) dat er langs elkaar heen werd gewerkt. In de praktijk verliep het overleg natuurlijk niet zo keurig als gepland. Meerdere keren werd het op het laatste moment afgezegd, was het slecht voorbereid, werden afspraken niet nagekomen, stormden midden in het overleg mensen binnen vanwege een crisis of werd belangrijke informatie uiteindelijk toch niet doorgegeven. En dit overleg onderving natuurlijk evenmin alle acute problemen. Toch ervoer ik het netwerk als een belangrijke verbetering. In de volgende casus van Ghazal komt het nut ervan duidelijk naar voren. Juist bij haar bleek hoe belangrijk samenwerking tussen verschillende disciplines is.
Ghazal wil lachen Ghazal is een meisje van dertien jaar uit Iran. Vlak voor de zomervakantie is zij met haar moeder en twee jongere zusjes in het azc terechtgekomen. Haar vader, die twee jaar eerder vluchtte, woonde hier al. De maatschappelijk werker van het azc verwijst Ghazal naar creatieve therapie. Gedurende de zomervakantie was ze bij hem in behandeling en haar ouders komen nog steeds bij hem. Er heersen veel spanningen in het gezin. Moeder en dochter werden in Iran geschaduwd om de verblijfplaats van vader te achterhalen. Met datzelfde doel heeft de politie gedurende twee jaar Ghazal verscheidene keren uit de klas gehaald voor verhoor op het bureau. Ghazal vertelde aan de maatschappelijk werker dat ze bang was op school en niemand durfde te vertrouwen, en dat ze wilde vergeten wat er in Iran gebeurd was. Ze vertelde dat ze de ruzies tussen haar ouders wilde oplossen en dat ze eenzaam was. Ghazal had hem ook gezegd dat ze niet wilde praten, maar wel wilde leren tekenen en dat ze mij vertrouwde, omdat haar vriendin ook bij mij tekende. Ze schreef hem bovendien een brief over haar gevoelens, die alleen de maatschappelijk werker en ik mochten lezen. De maatschappelijk werker hoopt dat Ghazal tijdens de creatieve therapie misschien weer een beetje kind zal durven zijn. In de gesprekken met hem beweerde ze 28 jaar te zijn en daarom de problemen van haar ouders te kunnen oplossen. Ze lijkt zich aan die rol
74
[5] – ik wil weer net zo lachen als toen ik vijf wa s
te hebben vastgeklampt. De leerkrachten krijgen nauwelijks vat op haar; ze vinden het moeilijk een vertrouwensrelatie met haar op te bouwen. Ondanks alle inspanningen verliezen ze steeds hun grip op haar. Praten werkt niet en het stimuleren van contact met leeftijdgenootjes evenmin. In de klas kan ze goed aangeven wat ze wel en niet wil, en ze werkt goed. Haar gedrag gaf de school in eerste instantie dan ook geen reden om haar door te verwijzen. Bij onze kennismaking vertel ik over mijn gesprek met de maatschappelijk werker en vraag ik haar waarom ze zo graag bij me wil tekenen. Ze vertelt dat ze problemen heeft gehad in Iran en het moeilijk vindt om erover te praten. En dat de maatschappelijk werker, haar vriendin en ik de enige mensen zijn die ze kan vertrouwen. Niemand weet verder iets van haar problemen af. Ze wil graag, net als haar vriendin, kaarten natekenen. In plaats daarvan stel ik Ghazal voor haar naam te schrijven en daarna die te versieren. Of ze dat ook goed vindt? Ik kan moeilijk hoogte van haar krijgen; haar betoog over hoe goed ik ben en hoe betrouwbaar verbaast me, omdat we elkaar nog nooit eerder hebben gezien. Ze zet me op een theatrale manier op een voetstuk. Ook haar naam versiert ze theatraal met een grote traan erbij. De tweede keer mag ze zelf kiezen wat ze wil doen. Ik geef haar geen opdrachten en probeer haar bij elke beslissing te betrekken. Zo hoop ik haar enigszins onderdanige houding te doorbreken. Met pastelkrijt, zacht krijt dat je nadat je ermee hebt getekend uit kunt vegen, tekent ze twee ogen, een neus en een mond. De achtergrond veegt ze heel dun uit. ‘Voor de juf, omdat ze jarig is,’ zegt ze. Ze werkt stil en beheerst. Ze kijkt me nog steeds niet aan. Ik probeer meer contact met haar te krijgen door samen met haar te gaan schilderen. Zelden heb ik een kind gehad waar ik zo moeilijk hoogte van kan krijgen. Ze is alleen maar bezig om bij mij in het gevlei te komen. Om haar uit te nodigen wat losser en minder verkrampt te gaan werken, kies ik voor verf en een dikke kwast. We staan tegenover elkaar ieder voor ons eigen tekenvel. Ik vraag haar om twee lievelingskleuren op haar palet te doen. Ze kiest voor rood en blauw. Op mijn palet doe ik geel en groen. Ik stel voor abstracte vormen te gaan schilderen. In het begin komt ze niet op gang, maar op een gegeven moment spiegelt ze zich aan mij: een volwassen iemand die zit te knoeien met verf. Door zelf ook te schilderen maak ik de afstand tot haar kleiner en voelt ze zich genoeg op haar gemak om wat speelser te werk te gaan. Elke tien minuten wisselen we van vel en schilderen we verder in elkaars werkstuk. Omdat we niet met dezelfde kleuren schilderen, blijft Ghazals aandeel goed zichtbaar en kan dat niet verdwijnen onder mijn kleuren. Op haar tekening schildert ze bloed en tranen, bloemen op de mijne. Ze vertelt over haar tekening: het bloed is haar bloedende hart, de tranen zijn haar tranen. Ze vertelt ook over haar rood en blauw op mijn tekening. Over hoeveel ze van bloemen houdt en dat ze graag een huis met een tuin zou willen. Dan vertelt ze dat ze slecht slaapt en veel moet huilen. Haar werkhouding is actiever dan de keren ervoor, zelfs een beetje vrolijk. Een paar keer
75
huizen van karton
neemt ze bijvoorbeeld zelf lachend het initiatief om met mij van tekenvel te wisselen. Ze vindt het een leuk spel, zegt ze. Nu ik met haar meespeel lijkt het of ze haar volwassen houding makkelijker kan loslaten. Ze experimenteert zelfs een beetje met de verf, laat klodders vallen. Als ze merkt dat ze haar kwast niet helemaal goed heeft schoongespoeld, voordat ze een nieuwe kleur neemt, gaat ze kleuren mengen. We schilderen samen en voor het eerst kijkt ze me echt aan. De keer daarna wil Ghazal hetzelfde doen als de vorige keer. Ze kiest voor geel en blauw. Ze begint meteen en let veel minder op wat ik aan het doen ben. Ze maakt een ontspannen indruk en vertelt over haar tekening, een tuin met gele bloemen en water. Het wisselen van tekening vindt ze nog steeds leuk. Tijdens het werken vertelt ze dat zij en haar moeder ‘negatief’ hebben gehad (dat wil zeggen dat hun aanvraag voor een verblijfsvergunning is afgewezen), maar ‘het is niet erg, want dit gebeurt bij iedereen’. Ze is nog steeds verdrietig vanwege haar nachtmerries en de te kleine kamer op het centrum, zegt ze erachter aan. Ghazal wordt als het ware steeds jonger. Ze lacht nu zelfs af en toe. Maar dan corrigeert ze zichzelf meteen weer: ze heeft het moeilijk omdat ze niet kan slapen, vertelt ze en hoe belangrijk maatschappelijk werk het vindt om met haar te praten. Zou ze misschien bang zijn dat ze niet meer bij me mag komen, als ze geen problemen meer heeft? Vanwege haar nachtmerries vraag ik Ghazal de volgende keer een plekje te schilderen waar ze graag ’s nachts zou willen zijn. Ze gaat meteen aan de slag. Ik schilder ook maar ze heeft geen behoefte meer aan wisselen. De manier waarop ze tekent is heel vrij geworden, veel minder waakzaam en voorzichtig. Ze schildert een huis waar ze zou willen wonen en tekent voor het eerst iets op eigen initiatief. Het lijkt of ze in haar manier van tekenen meer kind durft te zijn. Naar mijn tekening heeft ze deze keer niet eens gekeken. In de weken die volgen zie ik Ghazal niet. Dan bewijst zich het nut van het netwerkoverleg, waar ik word bijgepraat door de schooldirecteur. Ghazals vader is op school geweest en wil dat zij naar een andere school gaat. Zij zelf lijkt iedereen tegen elkaar uit te spelen. Ze zegt bijvoorbeeld dat ze van de maatschappelijk werker naar een andere school moet. Ook elders weet ze onrust te veroorzaken; er zijn boze ouders op school geweest, die zich beklagen over het feit dat Ghazal op hun kamer is geweest om te vertellen dat hun kinderen zich op school zouden misdragen. Op school lukt het docenten en leerlingen niet haar vertrouwen te winnen. Ze is boos, ze vindt het een slechte school, de kinderen luisteren nooit en de leerkrachten houden haar dom. Er wordt advies ingewonnen bij verschillende hulpinstanties, waaronder het Riagg. Alle adviezen komen op hetzelfde neer: ga met alle betrokkenen om de tafel zitten en maak Ghazal duidelijk dat het geen oplossing is om naar een andere school te gaan. Men vermoedt dat Ghazal zich boos voelt, omdat haar moeder haar in Iran niet kon beschermen tegen de verhoren op het politiebureau. En men wil proberen het vertrouwen te herstellen. Er wordt besloten dat de schooldirecteur een gesprek zal organiseren in het azc. Ik realiseer me dat dit gesprek de vertrouwensrelatie, die ik in creatieve therapie met haar heb opgebouwd, negatief kan beïnvloeden. Daarom besluit ik om Ghazal van tevoren te vertellen dat ik bij het gesprek aanwezig zal zijn en dat ik zal proberen haar te steunen. Maar als ik haar weer zie komt het daar nog niet van. Ze is ontoegankelijk en geslo-
76
[5] – ik wil weer net zo lachen als toen ik vijf wa s
ten. Ze schildert, maar zonder plezier en ze legt geen verband tussen haarzelf en haar werk. Ze doet het omdat het ‘moet’ en laat zich niet verleiden tot spel. Ze moppert en is boos; haar vriendin is haar vriendin niet meer, ze is te jong voor haar. Daarom wil ze naar een andere school. Ze wil rekenen en lezen en op deze school doen ze dat niet. Ze zegt dat ze met moeders heeft gesproken, omdat de andere kinderen vieze woorden gebruiken en dat mag niet. En ik moet voor haar regelen dat ze naar een andere school kan. Bewust laat ik haar spuien. Pas de keer erna vertel ik haar dat ik bij het gesprek met haar ouders zal zijn. Ze reageert blij en we gaan weer samen schilderen. Op een gegeven moment als we samen erg moeten lachen, zegt ze dat ze zou willen dat ze weer vijf jaar was. Toen lachte ze ook zoveel. ‘Nu ben ik alleen maar boos.’ Haar moeder is niet bij het gesprek de volgende dag, maar haar vader wel. Tegen het einde van het gesprek haalt men Ghazal en haar vader over om toch op deze school te blijven. Nu iedereen voor haar rond de tafel is gaan zitten, voelt ze zich serieus genomen en ebt haar boosheid voor een groot deel weg. Een week later zie ik Ghazal weer op school. Ze wil dat we allebei een eigen tekening gaan maken. Ze schildert twee grote harten in de lucht en vult daarmee het hele tekenvel. In een ervan schildert ze de naam van haar nichtje van vier in Iran. Ze vertelt mij hoe lief haar nichtje is. En dat ze het niet leuk vindt om de oudste te zijn (‘ik moet zoveel zorgen’) en dat ze een oudere broer zou willen hebben. We werken nog een aantal keren samen en sluiten dan de therapie op school af, omdat het beter met haar lijkt te gaan, ook in de klas. Op de woensdagmiddag in het centrum kan ze blijven komen. Ze verschijnt er echter onregelmatig en waarom dat is, blijft onduidelijk. De periode van de kerstvakantie is, zoals alle schoolvakanties, een moeilijke tijd voor de kinderen in het azc. Misschien speelt dat een rol. Bovendien wordt er actie gevoerd en zijn er hongerstakingen en strafuitplaatsingen. De ouders houden hun kinderen zelfs een tijdlang van school uit protest tegen de moeilijke leefomstandigheden. De school steunt deze actie, hoewel niet naar school gaan voor de kinderen juist een straf is. Om hen in deze periode te steunen werk ik extra dagen in het azc. De omstandigheden trekken een zware wissel op Ghazal. De eerste keer dat ze weer komt op de woensdagmiddag, half januari, wil ze eigenlijk niet meer tekenen of schilderen en vertelt ze me dat ze dood wil. Via het netwerk blijkt, dat ze dat ook al tegen de maatschappelijk werker heeft gezegd. Volgens hem wordt ze erg zwaar belast door haar ouders. Ze moet bijvoorbeeld steeds voor hen tolken en wordt betrokken bij hun huwelijksproblemen. Zij houden in wezen haar rol van volwassen vrouw in stand. ’s Nachts kan Ghazal niet slapen, omdat haar ouders voortdurend huilen en ruzie maken. Een grotere kamer weigeren ze echter en een gastgezin voor hun kinderen ook. De maatschappelijk werker probeert Ghazal over te halen naar de jeugd-Riagg te gaan. Dat weigert ze, omdat niet zij ziek is, zegt ze, maar haar ouders. Ook op school gaat het nu slechter met Ghazal. Eind januari wordt ze doorverwezen naar het ‘spreekuur creatieve therapie’ dat ingesteld is voor kinderen met acute problemen. In de klas vraagt ze negatieve aandacht en is ze niet in staat zichzelf te zijn. Toch lijkt ze op het spreekuur wat vrolijker dan de laatste keer dat ik haar in het centrum zag. Enthousiast vertelt ze dat ze op haar kamer ook getekend heeft en dat ze de tekening van
77
huizen van karton
woensdagmiddag wil afmaken. Tijdens het tekenen vertelt ze dat ze boos is op Nederland: waarom krijgen ze geen huis en geen verblijfsvergunning? Ze is heel bang dat haar vader en moeder zullen doodgaan. En ze wil alleen met het maatschappelijk werk praten, niet met het Riagg: ‘Ik ben niet gek.’ Het praten met mij lijkt Ghazal wat lucht te geven. Langzamerhand gaat het de weken daarna wat beter met haar. Ze komt weer regelmatig naar de woensdagmiddag op het azc en maakt lol met de andere meiden. Op deze middagen kan ze even gewoon een tiener zijn. Regelmatig zit ze dubbel geklapt onder de tafel van het lachen. Daarnaast werkt ze hard en is ze betrokken bij wat de anderen maken. De creatieve-therapieruimte is een veilige plek, daar kan ze haar emoties kwijt, een beetje ontspannen en zichzelf toestaan kind te zijn.
In het geval van Ghazal bleek duidelijk hoe belangrijk de wisselwerking tussen azc en school is. Ook bleek zij via het tekenen en schilderen makkelijker te benaderen. Ik bood haar, zonder haar problemen expliciet te benadrukken, een luisterend oor. Zo ging Ghazal zich langzamerhand meer openstellen voor mij en werd ze toegankelijker voor hulp. Al tekenend verbond ze haar verleden met het heden. Mooie herinneringen en wensdromen kregen een plek in haar werk. Daardoor kreeg ze misschien meer greep op haar boosheid en werd deze minder allesomvattend.
Kinderclub Dankzij deze en andere ervaringen begon creatieve therapie een meer algemeen geaccepteerd onderdeel van de hulpverlening aan vluchtelingen te worden. Het werk met de kinderen breidde zich uit. Een jaar later werd creatieve therapie officieel onderdeel van, en dus betaald, binnen het project dagstructurering van het azc (tot dan toe was het allemaal vrijwilligerswerk geweest). Er waren nu dus twee creatief therapeuten op één azc en ze werden betaald door de gemeente. Een uitzondering in Nederland. Financieel was een en ander wel geregeld, maar er bleven nog genoeg hobbels over. Het bleef bijvoorbeeld moeilijk om een geschikte praktijkruimte te vinden. Een tijdlang verhuisden we van de ene naar de andere ruimte in het centrum. Van de medische dienst (te druk, te veel kinderen, verf op de computers en te veel herrie) naar ‘gebouw D’. In dit gebouw woonden geen mensen en het lag enigszins verborgen achter op het terrein van het azc. Het bestond uit twee voormalige leslokaaltjes aan een donkere gang, met uitzicht op een somber binnenplaatsje waar je niet kon komen. Maar het was minder vuil en verwaarloosd dan onze vorige ruimtes. En er was water! Wat wilden we nog meer? Al gauw merkten we dat we daar nooit hadden moeten gaan zitten. Een aantal kinderen durfde niet in gebouw D te komen vanwege de stille donkere gangen, sommige kinderen konden het steeds maar niet vinden en andere konden geen klok kijken of vergaten gewoon te komen, omdat ze ons niet zagen. Na de vakantie verhuisden we naar het gebouwtje waar voorheen de kinder-
78
[5] – ik wil weer net zo lachen als toen ik vijf wa s
club werd georganiseerd. Dat kwam, wrang genoeg, toch vrij, omdat deze activiteit afgeschaft werd. Nieuw beleid, ouders moesten zelf dingen gaan ondernemen met hun kinderen. Dat hebben we geweten: hoe moet je uitleggen aan ‘kinderclub-kinderen’ dat er geen kinderclub meer is? Het duurde twee maanden voordat de stormloop op het gebouwtje afnam. ‘Hoezo geen kinderclub?’, riepen ze iedere week weer, terwijl ze met stokken en hun vuisten op de ramen bonsden.
Vrouwenkamer Bij het werken met kinderen was een van de belangrijkste doelen het aanbieden van een veilige omgeving, waarin ze de mogelijkheid kregen zich emotioneel te uiten en te ontspannen. Voor creatieve therapie met volwassenen gold enigszins hetzelfde, maar fungeerde de therapeut ook vaak veel meer expliciet als klankbord. Dat gebeurde bijvoorbeeld duidelijk op de vrijdagmiddagen in de vrouwenkamer van het azc in Utrecht. De vrouwenkamer werd iedere middag druk bezocht. Er was een werkgedeelte met grote tafels waaraan vrouwen zaten te naaien. De naaimachines maakten een hoop herrie en daar bovenuit probeerde iedereen zich toch verstaanbaar te maken. In het zitgedeelte zaten vrouwen koffie of thee te drinken. Op eigen initiatief ben ik er op een gegeven moment bij gaan zitten. Ik voelde me er meteen thuis, hoewel ik niemand kon verstaan. Soms werd er iets voor me vertaald in het Engels. Ik spreidde mijn materialen uit op een tafel in het werkgedeelte, liet de mogelijkheden ervan zien en vroeg de vrouwen hun naam te schrijven en te versieren. Sommigen lieten zich overhalen om mee te doen. Daarna hingen we alle tekeningen op. Ik kon aan de slag. Vanaf dat moment kwam ik iedere vrijdag. Ik had het keurig georganiseerd. Samen met de vrouwenwerkster en de maatschappelijk werkster had ik twee namenlijsten gemaakt, een voor ’s middags (vijftien vrouwen) en een voor ’s ochtends (acht). De middag zou het karakter hebben van een ‘open atelier’, waarbij ik aansloot bij het inloopkarakter van de vrouwenkamer. De vaste groep in de ochtenduren zou meer besloten zijn. Er is niets van terechtgekomen. De vrouwen kwamen wanneer het hen uitkwam, de ene keer ’s morgens, de andere keer ’s middags. Sommige vrouwen bleven weken achter elkaar weg, of bleken al niet eens meer in het centrum te zijn, omdat ze een huis aangeboden hadden gekregen. Mijn uithoudings- en improvisatievermogen werden flink op de proef gesteld. Consequent bleef ik toch iedere vrijdag komen. Ik bezocht vrouwen die er niet waren later op hun kamers, ontmoette nieuwe vrouwen bij het maatschappelijk werk of kwam met hen in contact via de kinderen. Er waren topmaanden. Dan zat ik bij wijze van spreken met de hele wereld aan tafel, een vaste grote groep vrouwen uit Irak, Iran, Somalië, Liberia, Bosnië, Georgië, Soedan, Armenië, Turkije, Afghanistan en Ethiopië. Maar er waren ook maanden dat ik me afvroeg of het nog wel zin had om door te gaan. Opeens kwam er dan bijna niemand
79
huizen van karton
meer, op één of twee vrouwen na. Als ik dan echt de moed begon te verliezen, zat de vrouwenkamer ineens weer vol. Zo ging het op en af. De grillige opkomst werd nooit een probleem, omdat iedereen individueel werkte, voor zichzelf. Dat veranderde overigens in de laatste maanden, toen het idee geboren werd om een expositie te houden. Dat vooruitzicht heeft ervoor gezorgd dat ze regelmatig bleven komen, tot de vrouwenkamer uiteindelijk dichtging vanwege de sluiting van het azc. De expositie van hun tekeningen werd gehouden in het gebouw van Pharos. Er werd vaak geconcentreerd en gemotiveerd gewerkt. Door het werk werd het mogelijk om over problemen, verdriet en mooie herinneringen te praten. Mijn verzoek om tekeningen een titel te geven werd vaak een aanknopingspunt voor indringende gesprekken over wat iemand had meegemaakt. En dat, terwijl ze in eerste instantie nooit iets wilden vertellen. ‘Iedereen heeft het moeilijk, mijn verhaal is niet belangrijk,’ hoorde ik bijna wekelijks. Door het eigen werk serieus te nemen en elkaars werkstukken te bekijken, konden de vrouwen met elkaar meeleven en elkaar onderling steunen.
Klankbord Fatiha is een vrouw van twintig, afkomstig uit Somalië. Ze woont sinds kort in het azc, waar ze een kamer deelt met een oudere vrouw uit Iran. Haar moeder overleed toen ze één jaar was. Met haar stiefmoeder heeft ze geen band. Haar vader is vermoord en haar beide broers zijn vermist. Vlak voor haar vlucht naar Nederland is ze verkracht en als ik haar leer kennen, moet ze naar het ziekenhuis voor een operatie aan haar genitaliën. Dat kan ze
Zittende vrouw
Vrouw alleen op het strand
80
[5] – ik wil weer net zo lachen als toen ik vijf wa s
Summer (enkele dagen na de operatie)
Zittende vrouw (enkele dagen voor haar vertrek)
psychisch niet aan en in eerste instantie weigert ze dan ook. Als een verpleegster van de medische dienst daarop aanbiedt met haar mee te gaan, stemt ze toch toe. Na de operatie is er sprake van dat ze zal worden opgenomen in De Vonk, een psychiatrisch centrum speciaal voor vluchtelingen en asielzoekers. Fatiha heeft voortdurend nachtmerries, durft niet alleen te zijn en geen gebruik te maken van de douches en wc’s in het centrum. Ze wil geen contact met andere Somaliërs, omdat ze zich schaamt voor wat er is gebeurd. Op advies van de maatschappelijk werkster bezoek ik Fatiha op haar kamer. De deur staat open en ze staat al op me te wachten. Een mooie vrouw die stralend naar me lacht. Ze spreekt perfect Engels en vraagt of de maatschappelijk werkster over haar verteld heeft. Ik vertel wat ik weet en Fatiha bevestigt het. Samen gaan we naar de vrouwenkamer, waar ze onder de indruk is van de tekeningen die er hangen. Vooral de vrouwenportretten spreken haar aan, dat wil ze ook leren, zegt ze. Uit een stapel ansichtkaarten kiest ze een zittende vrouw om na te tekenen. Ze heeft het nog nooit gedaan en vraagt om hulp. Ik schets het dun voor met potlood. Ze gaat aan de slag met pastelkrijt en geniet van de complimenten die ze van de andere vrouwen krijgt. Ze vraagt vaak om technische aanwijzingen. Na deze eerste keer blijft ze komen. En terwijl ze werkt, praat ze over zichzelf met andere vrouwen. Dat de Nederlandse les niet goed gaat omdat ze zich niet kan concentreren, dat ze nachtmerries heeft en zo slecht slaapt. En dat deze dag de fijnste van de week is omdat ze dan de hele dag kan tekenen. Een week voordat ze naar het ziekenhuis moet, hoor ik van de maatschappelijk werkster dat het heel slecht met Fatiha gaat; ze is moeilijk aanspreekbaar en zegt dat ze dood wil. Ik bereid me voor op problemen maar op vrijdagmiddag komt ze toch gewoon. Ze staat me zelfs al op te wachten bij de receptie. Geconcentreerd werkt ze aan een afbeelding van een
81
huizen van karton
liggende vrouw. Waarom zij deze afbeelding mooi vindt? ‘Het is er rustig, de vrouw is heel alleen op het strand, maar ze kijkt naar iets moois,’ zegt ze. Ze wil geen hulp en is er trots op dat ze het materiaal steeds beter beheerst. Als ze klaar is laat ze haar tekening aan de anderen zien en vertelt waarom ze bepaalde kleuren heeft gebruikt. De kleur van het zand is in haar land bijvoorbeeld anders dan hier. Ze wil de tekening meenemen naar haar kamer om op te hangen. Over haar opname in het ziekenhuis wil ze niet praten. ‘Ik kom juist tekenen om afleiding te hebben.’ Een week later staat Fatiha niet bij de receptie zoals anders en ga ik naar haar kamer. Ze is vrolijk en vertelt hoe het is gegaan in het ziekenhuis. Ze wil niet tekenen, alleen kleuren. Ik neem haar mee naar de vrouwenkamer en laat haar de mogelijkheden van aquarelkrijt zien. Een tijdlang werkt ze tevreden. Fatiha blijft nog zeker twee maanden trouw komen. Ze hoort er helemaal bij in de groep en richt zich steeds minder op mij. Ze heeft veel aandacht voor het werk van de anderen, geniet van het experimenteren en is steeds trots op wat ze gemaakt heeft. Ze ervaart de creatieve therapie kennelijk als iets positiefs. Ondanks haar zware problematiek en haar mogelijke opname in De Vonk is ze gedurende deze uren blij en betrokken. Dan is ze op een dag opeens verdwenen. ‘M.o.b.’, hoor ik van de medische dienst (met onbekende bestemming vertrokken). Ik heb geen afscheid van haar kunnen nemen.
Voor Fatiha was de scheidslijn tussen recreatie en therapie tijdens de sessies flinterdun. De therapeutische waarde van het tekenen en schilderen lag in feit dat ze zich erdoor kon ontspannen. Haar gevoel voor eigenwaarde groeide bovendien en iedere keer was ze weer trots op wat ze gemaakt had. Ook kon ze over zichzelf praten met de anderen, zonder dat haar problemen daarbij op de voorgrond stonden. Het contact met mij en met de groep hielpen haar om zich te uiten. Wij fungeerden als haar klankbord. En in de periode rond de voor haar zo stressvolle opname in het ziekenhuis kon ze in de vrouwenkamer haar problemen even vergeten. De therapie doorbrak ook haar isolement. Omdat ze zich schaamde, wilde ze geen contact met andere Somaliërs, maar contacten leggen met mensen uit andere culturen vond ze moeilijk. Het deelnemen aan creatieve therapie in de vrouwenkamer maakte dat makkelijker. Tijdens de sessies sloot ze vriendschap met een vrouw uit Ethiopië, waardoor ze een stuk minder eenzaam werd. De vrouwenkamer was voor Fatiha een plek waar niets moest en wel iets lukte. Ze hoefde niet aan bepaalde eisen te voldoen maar kreeg de ruimte om zichzelf toch serieus te nemen. Door te werken vanuit het hier en nu en gebruik te maken van haar sterke, krachtige kanten, bleef ze ondanks alle ellende op de been.
6 Meereizen met Nadim Germa de Jong
inderen in asielzoekerscentra hebben het vaak moeilijk. Ze hebben nare ervaringen achter de rug en leven in onrustige situaties. Meestal is er weinig gerichte aandacht voor hun problemen, of juist hun sterke kanten. Creatieve therapie geeft ze de gelegenheid om weer even kind te zijn en onbezorgd te genieten, maar ook om in een beschermde omgeving iets over hun ervaringen kwijt te kunnen. Het verhaal van Nadim, Josip en Karim.
k
Met de bus achttien kilometer, met de fiets wel honderd Nadim is acht jaar. Hij is gevlucht uit Afghanistan, samen met zijn moeder, broers, een zusje, twee ooms, een tante, zijn nichtje en zijn grootouders. Hoe zijn familie precies in elkaar zit, wordt niet helemaal duidelijk. Zijn oom Jasmin is maar twee jaar ouder dan Nadim en is hier gekomen zonder zijn ouders. Nadims vader is nog in Afghanistan. Vermoedelijk is hij opgepakt. Misschien is hij wel dood, zegt Nadims oudere broer, Naweed. Nadim heeft in Afghanistan veel geweld meegemaakt. Voordat hij naar Nederland kwam, woonde hij in een vluchtelingenkamp in Pakistan. Daar is hij op zijn hoofd gevallen. Sindsdien kijkt hij met één oog scheel en is hij hyperactief. Zo wordt het me tenminste verteld. ‘Nadim is gevallen en nu is hij gek in zijn hoofd’, zegt zijn broer. Ik heb nooit een dossier van dit kind kunnen inzien. Mijn eerste contact met Nadim is in het azc. Elke woensdagmiddag houd ik er open atelier. Kinderen kunnen dan in kleine groepen komen schilderen, tekenen, knutselen of kleien. Ik probeer op deze middagen een veilig plekje voor ze te creëren en ze te stimuleren zich op hun eigen manier uit te drukken. Zo kunnen ze via het tekenen en knutselen iets van hun spanningen kwijt. Na een uurtje moeten ze weer plaats maken voor anderen. Alleen zo kan ik ieder kind voldoende persoonlijke aandacht geven. Rust is nauwelijks te vinden in het centrum. Mensen wonen met hele gezinnen in één kamer. Er zijn dan ook veel spanningen. Regelmatig is er een hongerstaking, soms worden er ramen ingegooid, dan weer is er een vechtpartij. Kinderen worden geconfronteerd met mensen die letterlijk gek zijn geworden van het wachten. Sommigen wonen hier al vier jaar.
83
huizen van karton
Als Nadim binnenkomt, schrik ik even van zijn schele oog. Maar dat is gauw over. Hij blijkt een enthousiaste, spontane jongen te zijn. Hij schildert vooral veel huizen. In ieder huis komt een wc. Dat is kennelijk belangrijk voor hem. De wc’s op het centrum zijn vaak zo vies dat kinderen er niet op durven. Nadim zit ook op de school, waar ik kinderen individueel begeleid. Eén uur per week mogen ze daar naar de ‘tekenjuf’. Bij mij kunnen ze hun verhaal kwijt, zonder dat ze daarvoor die moeilijke Nederlandse woorden nodig hebben. Met zijn onbevangen gedrag lijkt Nadim aanvankelijk nauwelijks te lijden onder zijn levensomstandigheden. Maar na een paar maanden begint hij toch ongecontroleerd gedrag te vertonen. Soms doet hij andere kinderen pijn, zonder dat het tot hem doordringt dat hij dat niet kan maken. Zijn concentratie is minimaal. Incidenteel overleg ik met de kinderarts in het azc; zij maakt zich zorgen. Nadim slaapt heel slecht en heeft last van nachtmerries. Het Riagg wordt geconsulteerd. Het is moeilijk te onderscheiden welke rol zijn verleden speelt, welke zijn hersenbeschadiging, welke zijn karakter en welke zijn huidige omstandigheden. In gezamenlijk overleg tussen school, medische dienst, Riagg en mijzelf beslui-
Regenboog
Onderzeeboot
84
[6] – meereizen met nadim
ten we Nadim eerst door een neuroloog te laten onderzoeken. Omdat nog onduidelijk is hoe snel dit kan gebeuren, ga ik alvast individueel met hem aan het werk. We hebben allemaal het gevoel dat hij rust nodig heeft en persoonlijke aandacht. Nadim gaat welwillend met me mee. Hij wil met verf werken en maakt een cirkel die hij van binnen versiert. Dat doet hij met enigszins regelmatige verfstreken. Zijn tweede werkstuk wordt een regenboog. Nadim vertelt me magische verhalen over de regenboog in Afghanistan. Hij zegt dat ik een man word als ik eronderdoor loop. Om weer vrouw te worden, moet ik er nog eens onderdoor lopen. Hijzelf zou een meisje worden. Dat zou hij best wel eens fijn vinden. De tweede keer schildert Nadim een onderzeeboot. Al schilderend verdwijnt de boot letterlijk onder water. Nadim maakt er met zwarte verf snel een rand omheen, zodat er geen water binnenkomt. Ik vraag me af of Nadim het gevoel heeft dat hij verdrinkt in zijn emoties. Het gaat niet goed in de klas en thuis heeft hij veel ruzie met Naweed, zijn oudere broer. De daaropvolgende keren maakt Nadim vooral boze gezichten. Het zijn dracula’s met tanden. Hij gaat steeds woester werken, zowel in zijn bewegingen als in wat hij verbeeldt. Hij gebruikt kleuren die aan vuur doen denken of alle kleuren door elkaar heen. Met zijn laatste tekening herstelt hij vaak weer de orde. Dan werkt hij rustiger en met heldere kleuren. De vijfde keer is Nadim erg lusteloos. Tekenen wil hij niet. Hij zegt moe te zijn, heel moe. Ik geef hem klei. Ik hoop dat kleien hem meer rust geeft dan het snelle en kleurrijke schilde-
Boze gezichten
85
huizen van karton
Huis voor de kabouter
ren. De klei spreekt hem aan. In opperste concentratie werken we samen aan een kabouter. Het gezicht van de kabouter ziet er wanhopig uit. Op de plaats van zijn hart zit een gat. Zou dat toeval zijn? Als de kabouter klaar is, geef ik hem een bedje dat ik van wat plankjes maak. Samen zoeken we lapjes voor een deken en een kussen. De kabouter mag boven op de kast gaan slapen. Daar kunnen andere kinderen er niet bij. Het verhaal van de kabouter schrijven we in zijn boekje. Dat is een schriftje waarin we iedere keer opschrijven wat hij heeft gedaan en waarin we foto’s van zijn werk plakken. Vaak dicteert Nadim mij wat ik erin moet schrijven. Ik maak me zorgen over Nadim. Op school is de uitslag van het neurologische onderzoek nog steeds niet bekend. En in het azc is de communicatie gebrekkig. De kinderarts werkt er maar een dag per week en vertrekt binnenkort. Ook zij weet niet of het onderzoek al heeft plaatsgevonden. Ze raadt me aan zelf bij de familie op bezoek te gaan om het te vragen. Dat doe ik. Mijn stagiaire gaat mee. De familie woont in twee grote kamers in een uithoek van gebouw B. We moeten even zoeken. Het zijn grauwe gebouwen en het stinkt in de gangen. De grootmoeder van Nadim ontvangt ons hartelijk. Al snel blijkt dat zij de leiding heeft in huis. Ze geeft ons soep, brood en thee, wat we niet kunnen afslaan. De kinderen zijn verrast dat ik er ben en komen bij me zitten. Nadim wordt wakker gemaakt, ondanks mijn protest. Dan begint oma te vertellen. Ze spreekt alleen Afghaans. Naweed en Jasmin, zijn oom, tolken. De verhalen zijn gruwelijk. Over granaatinslagen en kamers vol lijken. Met veel verve staan beide jongens aan weerszijden van oma te vertalen. Twee kleuters zitten naast me, Nadim staat onwillig in de deuropening. Ik voel een steen in mijn maag. ‘Stop,’ roept het bij me van binnen, ‘ik wil wel naar je luisteren, maar niet met de kinderen erbij. Laat ze met rust. Niet steeds opnieuw deze verhalen!’ Maar hoe kan ik haar stoppen als ze hierover wil vertellen? Ik toon begrip en red me uit de situatie door te zeggen dat ik straks zelf bezoek krijg en moet gaan. Nadim heeft zijn eerste onderzoek gehad. Dat wilde ik weten. De daarop volgende keer gaat het weer iets beter met Nadim. Ik heb foto’s van zijn werkstukken gemaakt om in zijn boekje te plakken. Het zijn dubbele afdrukken en de andere houd ik zelf. Zo zal ik later steeds weer aan hem terugdenken, zeg ik. Nadim wil een huis maken voor de kabouter. Ook vandaag werkt hij heel geconcentreerd. Het komt net op tijd af.
86
[6] – meereizen met nadim
Hoofden, stippen, alle kanten op
Het moddermonster
Er breekt een hectische periode aan. Na maanden touwtrekken en uitstellen moet de helft van de gebouwen van het azc in Utrecht plotseling binnen een week ontruimd worden. De 250 bewoners moeten onvoorbereid vertrekken, naar Harlingen, Dronten of Zeist. Hun moeizaam opgebouwde sociale leven wordt in een keer weer ontwricht. Een tweede vlucht. De meesten gaan naar azc Zeist, mijn eerste werkplek. Dit centrum werd twee jaar eerder gesloten in verband met andere bestemmingsplannen en de slechte toestand van de gebouwen. Nu worden er dus toch weer mensen in ondergebracht. Enkele gebouwen blijven leeg staan omdat ze niet voldoen aan de normen voor brandpreventie. De faciliteiten zijn mager. Mensen die gewend waren zelf inkopen te doen en te koken, zijn nu weer aangewezen op een gaarkeuken. Ook ik moet de therapieruimte in het azc in Utrecht ontruimen: er is geen plaats meer voor mijn werk. De materialen moeten echter blijven, want die zijn eigendom van het centrum. Alle kinderen met wie ik werk, gaan naar Zeist. Ik hoor dat er hard aan wordt gewerkt om busvervoer voor ze te regelen, zodat ze ondanks hun verhuizing wel op de school hier in Utrecht kunnen blijven. Het is nog niet helemaal zeker of dat zal lukken.
87
huizen van karton
Nadim is ongedurig. Zijn ene oog kijkt scheler dan ooit. Volgens hem moet hij heel ver weg. Met de bus is het achttien kilometer, met de fiets wel honderd. Hij beschildert zijn huis en geeft het ogen. Eén oog kijkt scheel. Hij geeft aan dat hij zijn huis en de kabouter graag aan zijn vriendjes wil geven als afscheidscadeau. Ik geef Nadim op mijn beurt een boekje om ‘thuis’ in te kunnen tekenen en een tekendiploma. Dat diploma is een soort symbolische afsluiting, dat elk kind krijgt na het afronden van de therapie. Als de kinderen aan het eind van de dag horen dat de bus er aankomt, is Nadim doodmoe. De verhuizing doet de kinderen geen goed. De bus komt elke dag een uur te laat op school. En aan het einde van de dag doet hij bovendien alle scholen aan waar kinderen van het azc op zitten. Tegen de tijd dat ze dan eindelijk ‘thuis’ zijn, zijn ze uitgeput. Sommige kinderen komen zonder ontbijt en zonder lunchpakket op school. Op het centrum in Zeist ontbreken nog steeds veel faciliteiten en is creatieve therapie vooralsnog onmogelijk. Er is zelfs geen warm water. Ik ben, net als veel anderen, verontwaardigd over deze gang van zaken. Het geeft me ook een machteloos gevoel. Op school blijf ik met de kinderen werken. Nadim is gespannen. Hij wil met verf werken. Zijn tekening kan alle kanten op gedraaid worden. Het zijn allemaal hoofden met kleurige stippen ertussen. Nadim mengt de verf zo verwoed dat zijn tekening onder de modder dreigt te verdwijnen. Ik geef hem een nieuw vel en maak samen met hem een boos moddermonster. We werken met onze handen en krassen met onze nagels in de verf. Dat doet hem goed. Tenslotte wast Nadim zijn handen en maakt hij op mijn voorstel nog een kleine tekening in zijn boekje. Hij komt weer tot rust. We bedenken een verhaal bij het moddermonster. Hij eet kinderen op, behalve als je hem noten geeft of vis. Na deze keer wil Nadim plotseling niet meer bij de ‘tekenjuf’ komen. In de klas is hij moeilijk bereikbaar. Hij gedraagt zich dwars tegenover zijn juf. Op het schoolplein duurt het
Masker
88
[6] – meereizen met nadim
vaak maar een paar minuten, voordat hij weer in een conflict verzeild raakt. Hij bijt zich vast in zijn schoolwerk en wil niks anders dan sommetjes maken. Een poging om te overleven? Ik zie Nadim een aantal weken niet tot hij weer opduikt op een woensdagmiddag in het azc in Zeist. Anne, mijn naaste collega in Utrecht, heeft met veel tact alsnog een vervangende ruimte kunnen regelen in Utrecht. Zelf zet ik in Zeist een project op samen met dramatherapeut Ien van Nieuwenhuijzen en zo kunnen we alle kinderen toch blijven begeleiden. Ik krijg opnieuw contact met Nadim. Via de woensdagmiddag weet ik hem ook te motiveren weer op school te komen tekenen. Met zijn oude onbevangen expressiviteit schildert hij een masker op een stuk karton. Op aanwijzing van mij snijdt hij het uit. In de pauze laat hij het resultaat trots aan zijn vriendjes zien. Maar dan, sneller dan ik dacht, vertrekt Nadim met zijn familie. Alweer naar een ander azc. Ik heb geen afscheid van hem kunnen nemen. Ik schrijf hem een kaart en stuur het masker mee.
In de vijf jaar dat ik nu als beeldend therapeut met vluchtelingenkinderen werk, heb ik veel geleerd over wat ik wel en vooral ook niet met mijn vak kan. Ik ben regelmatig geconfronteerd met mijn eigen en andermans machteloosheid. Zonder goede collega’s en vooral zonder de enorme spirit van de kinderen zelf, die ik kon mobiliseren in de therapie, had ik het niet volgehouden. Nadim was een van de laatste kinderen die ik tot nu toe heb begeleid. Hij woonde in het azc in Utrecht totdat dit ontruimd werd. Net als de vele andere kinderen daar, heb ik hem zien worstelen om het hoofd boven water te houden. Zijn verhaal is een voorbeeld van omstandigheden waarin ik me erbij neer moest leggen dat de therapie niet meer kon zijn dan een plek waar het kind even tot rust kon komen en orde op zaken kon stellen.
Voorzichtige aanloop Toen ik vijf jaar geleden met dit werk begon en voor het eerst het terrein van de Wulperhorst in Zeist op wandelde, had ik er geen idee van waar ik terecht zou komen. De Wulperhorst was destijds een tijdelijk opvangcentrum voor vluchtelingen uit Bosnië. Onder supervisie van Truus Wertheim ging ik er als vrijwilliger mijn diensten aanbieden. Ik wilde onderzoeken of ik daar met mijn vak iets zou kunnen betekenen. Werken in dit asielzoekerscentrum leek me aantrekkelijk. Met kinderen uit één cultuur, die bovendien misschien nog een beetje op de onze leek, durfde ik het wel aan te beginnen. Men had dringend een vrijwilliger nodig voor het runnen van een kinderactiviteit op de woensdagmiddag. En na enkele maanden lukte het me ook op de basisschool op het terrein van het centrum aan het werk te gaan. Langzamerhand transformeerde ik daar mijn activiteiten van het verlenen van hand- en spandiensten aan de leerkrachten in het geven van creatieve therapie aan individuele kinderen. Het werd hard werken.
89
huizen van karton
Ik was niet erg ervaren in het werken met vluchtelingenkinderen en al helemaal niet met grote groepen. Ik moest ontdekken dat ze je buiten kunnen sluiten door onderling in hun eigen taal te gaan praten. Door alles wat de kinderen hadden meegemaakt, waren de grenzen van het toelaatbare soms vervaagd. Ze waren vaak moeilijk hanteerbaar. Na afloop van de activiteiten bleken er regelmatig dingen uit het lokaal verdwenen. De leeftijd van de kinderen liep sterk uiteen en hun opkomst was heel wisselend. Ik had vaak al mijn inventiviteit nodig om de activiteiten in goede banen te leiden. Mijn vak gaf gelukkig wel enig houvast. Ik was vertrouwd met materialen en technieken en had voelhorens ontwikkeld voor de verlangens en belangstelling van de kinderen. Ik bedacht thema’s die op hun beleving aansloten. We maakten beesten van kastanjes, een stad van dozen en een grote wandschildering voor een circus. Voor dat laatste inventariseerden we eerst samen wat er nodig was. Ik schreef het in het Nederlands op het bord en een van de kinderen vertaalde het in het Servo-Kroatisch. Ik zag de ogen van de kinderen oplichten bij mijn pogingen af en toe wat in hun taal te zeggen. De wandschildering hingen we in de eetzaal op, zodat de ouders konden zien wat hun kinderen hadden gemaakt. Van gerichte begeleiding van de kinderen kon binnen de beperkte structuur van een open kindermiddag nauwelijks sprake zijn. Dat was jammer, maar als ik meteen voorwaarden had gesteld, was de kans groot geweest dat mijn samenwerking met het centrum gestagneerd was. Therapie bleek een beladen woord, zeker in een azc. Ik had deze voorzichtige aanloop nodig om te laten zien wie ik was en wat ik kon. Het contact met de school werd in eerste instantie gelegd via een maatschappelijk werkster. Zij adviseerde me eens op school te gaan praten. Net als het hele centrum draaide ook de school op het terrein pas een half jaar. De leerkrachten hadden weinig houvast in hun werk, omdat er nog geen specifieke methoden waren ontwikkeld voor het werken met vluchtelingen. Ze waren veel gaan spelen
Her verhaal van de stip
90
[6] – meereizen met nadim
met de kinderen. En ze probeerden vooral te bevorderen dat de leerlingen zich weer even veilig voelden. Maar ze waren er onzeker over hoe je kon zien dat een kind problemen had met de verwerking van oorlogservaringen en ook hoe je daar dan mee om zou moeten gaan. Mijn deskundigheid als therapeut was welkom. Maar individuele begeleiding van kinderen leek de leerkrachten te veel van het goede. Ze wilden wel graag dat ik expressielessen ging geven en dat ik hen zou adviseren bij hun begeleiding. Het eerste wilde ik wel proberen, maar of ik ook aan hun tweede wens kon voldoen, dat moest nog maar blijken. Het werd een nieuwe etappe op mijn tocht, een tocht met vallen en opstaan. Mijn eerste plannen vielen bijvoorbeeld in duigen. Toen ik de kinderen vroeg een huis te tekenen bleek hoe zij er helemaal niet aan gewend waren om vrij te werken. Huizen tekenden ze met potlood en liniaal. Ze moesten vooral mooi en realistisch worden. Als een tekening niet aan die eisen voldeed, verdween hij al snel in de prullenbak. Mijn bedoeling om op hun tekeningen in te gaan en met hen uit te wisselen wat het huis dat ze hadden getekend voor hen betekende, viel in het water. Van mensen die in voormalig Joegoslavië gewerkt hadden, leerde ik dat het tekenonderwijs daar niet op vrije expressie gericht was. Het zo goed mogelijk kopiëren van de werkelijkheid was daar de norm. Ook leek het een rol te spelen dat de kinderen niet gewend waren aan de veelheid aan materialen waaruit ze hier konden kiezen. Even heb ik getwijfeld of ik wel verder kon werken, zonder inbreuk te maken op hun eigen cultuur. Toch besloot ik te proberen de kinderen wat losser te leren werken. De spanningen die ik op de woensdagmiddag zo sterk bij hen had gevoeld, zouden zo misschien een uitweg kunnen vinden. Ik bedacht een verhaal over een stip die helemaal alleen midden op een groot vel papier woont. Hij gaat op zoek naar een vriendje en wordt eerst bang als hij ziet hoe groot het papier is, dan verdrietig omdat hij zo alleen is en tenslotte boos omdat hij maar geen vriendje vindt. De kinderen mochten met een krijtje op een groot vel papier het verhaal volgen. Boos krassen vonden ze heerlijk en het werkte bevrijdend. Het verhaal liep goed af, de stip vond een vriendje en samen gingen ze dansen. Met in beide handen een krijtje lieten ze de stippen samen over het papier dansen. De tekeningen die ze daarna maakten, waren veel vrijer en expressiever. Ik zag dat de kinderen meer van hun actuele belevenissen begonnen uit te drukken. Ik gebruik dit verhaal nog steeds in mijn werk. Enkele lessen later bedacht ik een metafoor voor hun vluchteling-zijn. Het verhaal ging over verschillende dieren die vredig samen in een bos leven. Maar dan moeten ze plotseling op de vlucht voor een draak met een besmettelijk gif dat alle dieren ertoe aanzet om elkaar te bijten. Voor de dieren gebruikte ik Servo-Kroatische namen. De kinderen verbeterden trots mijn uitspraak. ‘Glodat Kunic’, Knaag Konijn, was een held die de draak ‘Dragon Zmai’ kon verslaan door dingen te doen waar hij goed in was.
91
huizen van karton
Huis van Josip
Josip De reactie van de leerkrachten was enthousiast. Ze waren verrast over de effecten van mijn lessen en over mijn observaties. Gaandeweg namen ze onderdelen van mijn lessen over en langzaam maar zeker kreeg ik de eerste doorverwijzingen voor individuele therapie. Een van mijn eerste klantjes was Josip. Josip is een bleke, stille jongen van een jaar of negen. Hij heeft last van bloedarmoede en slaapt slecht. Hij heeft heimwee naar zijn oude leventje in Bosnië. De eerste keer dat hij bij me is, vouw ik een tekenvel in tweeën. Ik vraag hem aan de ene kant over zijn vriendjes in Bosnië te tekenen en aan de andere kant over zijn leven hier. Josip is blij dat hij me iets kan laten zien van zijn oude leventje, maar vindt het ook fijn om te vertellen dat hij al een Nederlands vriendje heeft. De keer daarop neem ik een prentenboek mee over een jongetje dat niet kan slapen. Prentenboeken spreken zonder woorden. Ik hoop dat Josip zichzelf herkent in het thema en dat het hem helpt een oplossing te vinden. De jongen in het boek ziet ’s nachts altijd maar ‘dondermannetjes’. Aan het einde van het verhaal laat hij deze samen met zijn oma aan ballonnen wegvliegen. Josip tekent zelf een dracula voor zijn raam. Dat is waar hij bang voor is. Hij vindt het een goed idee om de dracula in stukken te scheuren. Samen maken we er honderden stukjes van. We gooien de snippers in de prullenbak en de inhoud van de prullenbak in de container. ‘Als je vannacht weer niet kunt slapen, moet je er maar aan denken dat je de dracula helemaal kapot hebt gemaakt,’ zeg ik tegen Josip. De week daarop vertelt hij me trots dat hij maar één nacht slecht geslapen heeft. Hierna zie ik dat Josip zich vrijer begint te gedragen en daarmee ook wat baloriger. Zijn familie heeft een huis aangeboden gekregen. Als voorbereiding op de verhuizing maakt Josip zijn eigen huis van een doos. Het krijgt vrolijke kleuren en zijn auto’s kunnen erin. Hij neemt het mee naar zijn nieuwe huis. Josip wil er met zijn nieuwe vriendjes mee gaan spelen.
92
[6] – meereizen met nadim
Ik heb ruim een jaar in Zeist gewerkt. Aan het eind van die periode waren veel van de bewoners vertrokken en was het onzeker of het centrum zou blijven bestaan. Ik had intussen een vaste baan aangenomen als creatief therapeut in een verpleeghuis. Met pijn in mijn hart nam ik afscheid van het centrum. Daarna had ik een half jaar lang nauwelijks direct contact met vluchtelingen. Ik begon dat contact te missen en besloot te proberen om op mijn vrije weekdag weer met vluchtelingen te gaan werken. Zo meldde ik mij opnieuw aan als vrijwilliger in Zeist. Ik was welkom. Ze hadden mij ook gemist en daarom zelfs al een andere therapeute gezocht en gevonden. Samen konden we nu verder werken. Ik ging me toeleggen op individueel werken of in kleine groepjes. Daar waren de leerkrachten het nu ook mee eens. Ze zagen dat mijn grootste kracht lag in een meer individuele benadering en voelden zichzelf intussen veel zekerder in hun omgang met getraumatiseerde kinderen. Het was spannend en roerig werk. Mijn cliëntjes kwamen nu uit verschillende delen van de wereld. De sfeer op school was open en plezierig en er was veel persoonlijke aandacht voor de kinderen. Ik was erg mobiel in die tijd. Regelmatig verhuisde ik van werkplek: soms werkte ik in de kamer van de coördinatrice, dan weer in de crècheruimte en een enkele keer in een klein magazijn. Vaak was een van mijn cliëntjes niet op school of alweer vertrokken en werd me snel een ander kind toegeschoven. Een enkele keer bezocht ik een afwezig kind op zijn kamer. Doordat creatieve therapie een vaste plaats had gekregen binnen de school, ontstond er meer overleg tussen de medische dienst, het maatschappelijk werk en de school. We bouwden een netwerk op waarin we elkaar informeerden en onze werkzaamheden op elkaar afstemden. Op die manier probeerden we de kinderen, binnen onze beperkte mogelijkheden, zo goed mogelijk op te vangen.
Consolideren Ook op andere scholen ontstond belangstelling voor creatieve therapie met vluchtelingenkinderen. Ik werd als freelancer aangenomen op twee van de drie Utrechtse opvangscholen, waar kinderen van het azc in Utrecht waren ondergebracht. Het bleek in eerste instantie moeilijk om creatieve therapie een plek te geven binnen alle beperkingen en spanningen waar deze scholen mee te maken hadden. Ik moest onder ogen zien dat werken onder machteloos makende omstandigheden voor spanningen zorgt, die snel kunnen leiden tot conflicten. Op dat soort momenten was het goed om te kunnen bijpraten met de andere leden van de projectgroep van Pharos. Hun verhalen boden herkenning en hielpen me om mijn ervaringen wat te relativeren. Kort daarop nam ik ontslag in het verpleegtehuis en besloot ik, naast mijn werk in De Wulperhorst en op de Utrechtse scholen, ook te gaan werken op de woensdagmiddagen in het azc in Utrecht. Mijn collega daar werd Anne Redeker, een creatief therapeute met wie ik via het pilotproject van Pharos kennis had ge-
93
huizen van karton
maakt. Zij werkte op de derde Utrechtse opvangschool. We werden directe collega’s en wisselden veel met elkaar uit. Deze intervisie bleek al snel onmisbaar. Op de woensdagmiddag in het azc in Utrecht kreeg ik mijn eerste echte ‘eigen’ ruimte. Het was een hok van niks. De plafondplaten hingen half naar beneden en de zonwering kon niet meer omhoog. Ik sleepte een diaprojector mee en maakte voor alle kinderen een silhouet van hun hoofd. Zij beschilderden dat en ik hing ze vervolgens op. Nu was de ruimte van hen. Vooral de jongste kinderen waren erg blij dat er nu ook een ‘juf’ van hun school op het centrum kwam. Zodra mijn fiets er stond, stormden ze binnen. Wachten tot we om half twee begonnen viel hen zwaar.
Een van hen In die tijd kreeg ik de gelegenheid mee te reizen met iemand die hulpprojecten financierde in Bosnië. Ik wilde graag iets zien en ervaren van het leven daar, zo vlak na de oorlog. Ik wilde beter leren begrijpen wat de kinderen met wie ik had gewerkt, hadden meegemaakt. Die reis heeft een diepe indruk op me gemaakt. Ik zag er hoeveel de oorlog had verwoest en voelde het onuitgesproken leed dat de mensen met zich meedroegen. Mijn bewondering voor de enorme moed en veerkracht van de mensen die ik ontmoette, voorkwam niet dat ik er nadien nachten niet van kon slapen. Toen ik na enkele van die slapeloze nachten op een ochtend veel te laat in Zeist aankwam, riep een van de kinderen triomfantelijk: ‘Jij niet slapen, jij bang dat de soldaten je dood maken.’ Ik was even één van hen. Nooit heb ik zoveel verhalen van de kinderen te horen gekregen als toen. Ik heb een heel klein beetje kunnen meevoelen welke angsten ze hebben doorstaan. Ik was blij dat ik iets van die gevoelens kon omzetten in zelfgemaakte poppen, huizen van karton en allerlei andere kleine ‘ankertjes’ om de kinderen wat houvast te geven. Aan het werk in Zeist kwam een eind toen het centrum gesloten werd. Alle bewoners werden overgeplaatst. Het ging me aan het hart want het centrum liep goed en het contact tussen medewerkers en bewoners was tamelijk gelijkwaardig. De bijbehorende school was voor mijn werk bovendien een thuishaven geworden. Iedereen moest afscheid nemen en ik probeerde te doen wat ik kon om de kinderen hierin te begeleiden. Soms ging ik daarin te ver. Veel kinderen bleken de verhuizing als minder erg te ervaren dan ikzelf. Voor hen was deze nieuwe stap ook spannend.
Veerkracht De sfeer in het veel grotere azc in Utrecht was een stuk grimmiger dan die in Zeist. We hadden veel tact nodig om ons werk de plek te geven die het volgens ons verdiende. De problematiek van de bewoners werd steeds zwaarder. De ou-
94
[6] – meereizen met nadim
ders van sommige kinderen liepen met zelfmoordplannen rond. Anderen werden apathisch of raakten in een psychose. Vaak kwamen kinderen met verhalen over vechtpartijen op school. Ik begon me te realiseren dat het verblijf in Nederland voor veel mensen op zijn minst zo traumatisch was als wat ze voor hun komst hadden meegemaakt. En ik raakte steeds sterker bij de processen van de kinderen betrokken. Steeds weer was ik er verwonderd over hoe kinderen, ondanks hun moeilijke omstandigheden, de kracht opbrachten om zich aan te passen. Een voorbeeld hiervan was Karim. Karim woonde niet in het azc, maar bij zijn oom in huis. Hij was tijdens de vlucht zijn ouders kwijtgeraakt en wist niet of ze nog leefden. Hij leefde kortom nog steeds in ellendige omstandigheden. Het verwerken van het verlies van zijn ouders en zijn vertrouwde wereld zou daardoor op dit moment maar ten dele mogelijk zijn. Karim is acht jaar oud als hij wordt aangemeld voor creatieve therapie. Hij woont dan sinds ongeveer twee maanden in Nederland. Hij heeft een normaal postuur en prachtige donkere ogen. Hij is tamelijk in zichzelf gekeerd en geblokkeerd in zijn gedrag, maar lichamelijk wel erg beweeglijk. Tijdens hun vlucht uit Koerdistan werd de auto waarin zijn ouders met drie van hun kinderen zaten, bij de grens van Irak aangehouden. Karim en zijn oudere broer zaten in een andere auto. Ze zijn doorgereisd en bij een jonge, alleenstaande oom in Nederland afgeleverd. De oom draagt nu zorg voor hun opvoeding. Over het lot van de rest van zijn familie zou gedurende de therapie niets bekend worden. Karim mist zijn moeder enorm en heeft in de klas veel moeite om zich te concentreren. Zijn onderwijzeres roept mijn hulp in. ‘Blokkades, zeer verlegen,’ schrijft ze als reden voor verwijzing op het aanvraagformulier. Ik besluit wekelijks individueel met hem te gaan werken. Hij wordt overspoeld door al zijn gevoelens. En met zijn gebrekkige Nederlands is het extra moeilijk voor hem hierover wat te vertellen. Het beeldend werken is ook een taal en daarin kan hij zich uitdrukken. Onbegrijpelijke en soms conflicterende gevoelens kunnen op die manier toch weergegeven worden en bestaansrecht krijgen. Als ik Karim uit de klas haal, komt hij verlegen met me mee. Hij beweegt zich behoedzaam en een beetje krampachtig. Karim spreekt nog weinig Nederlands. Ik praat wel met hem, maar let daarbij vooral op de intonatie van mijn stem, mijn mimiek en ons oogcontact. Zo lukt het me om met de meeste kinderen toch te ‘praten’. Kleuters praten dan wel eens in hun eigen taal terug. We begrijpen van elkaar wel ongeveer wat we bedoelen. Karim spreekt met zijn ogen, die hij snel weer neerslaat, en hij maakt mompelende geluiden. Hij laat blijken wel van tekenen te houden en tekent een mensfiguur met lege ogen en met tanden. Maar hij werkt vluchtig, is snel klaar en wil dan alweer stoppen. Om hem wat te laten wennen aan mij en aan de ruimte stel ik hem voor samen een spel te spelen. Zo creëer ik een veilig kader waarbinnen we contact kunnen leggen. Een spel heeft duidelijke regels, een begin en een eind. Karim begrijpt het spel goed en speelt geconcentreerd. Uit zijn ogen en kleine gebaren maak ik de tweede keer op dat Karim, ondanks zijn verlegenheid, blij is weer mee te mogen. Ik laat hem uit verschillende ansichtkaarten één kaart kiezen om te kopiëren. Karim kiest meteen de bovenste: een clown. Voor het kopieerappa-
95
huizen van karton
raat moeten we naar een ander schoolgebouw. De coördinatrice van de school loopt mee. Ik zie dat Karim geniet van dit uitstapje. De kopie mag hij met aquarelkrijt inkleuren. Het effect is op deze manier altijd mooi, terwijl het weinig initiatief van Karim vraagt. Hij hoeft zelf nog niets te tekenen en kan desnoods de kleuren afkijken van de kaart. Karim werkt zorgvuldig en geconcentreerd. Het resultaat plakken we op gekleurd papier. We vragen zijn juf of het in de klas mag hangen. Daardoor is hij iemand, wordt zijn bestaan bevestigd. Na deze techniek nog eens herhaald te hebben, tekent Karim een sinterklaas. Sinterklaas is een Nederlands feest dat snel door de kinderen wordt geadopteerd. Ik merk hoe nieuw zo’n feest voor hem moet zijn. In een tekenspelletje dat we daarna doen, tekent hij spontaan iets over een feest in Koerdistan. Zo deelt hij iets met me over waar hij vandaan komt. Ik vind het bijzonder dat hij dit al zo snel doet. Veel kinderen die bij me komen, lijken te zijn vergeten waar ze vandaan komen. Toch ligt in dat land hun basis en zijn daar ook goede dingen gebeurd. Ik ben blij dat Karim me hier iets van kan laten zien. Spelenderwijs kan hij zo recht doen aan zijn eigen culturele achtergrond. Dat kan hem helpen bij het terugvinden van zijn identiteit en hem helpen verband te leggen tussen zijn verleden en zijn heden. Hier hebben we sinterklaas, daar hebben ze andere feesten. Karims spanning neemt al een klein beetje af. Ik besluit een levensgroot silhouet van zijn lichaam op behangpapier te tekenen, dat hij daarna met verf mag inkleuren. Ik hoop dat dit lijfelijke werk hem helpt zich meer te ontspannen. Zo kan hij zijn beweeglijkheid omzetten in schilderwerk. Toch heeft deze opdracht nog steeds een duidelijk kader: hij hoeft niets zelf te maken, het alleen in te kleuren. Karim gaat enthousiast aan het werk. Hij wil
De schede voor Karims zwaard
96
[6] – meereizen met nadim
niet dat ik hem help. Hij kijkt goed naar de kleren die hij aan heeft. Onder het werken maakt hij af en toe een huppeltje van enthousiasme. Hij moet erg lachen als hij het gezicht afmaakt. Karim wil graag dat het schilderij bij mij blijft hangen. Ik laat het hangen tot het einde van de therapie. De laatste keer voor de kerstvakantie is er nog tijd over. Ik vertel dat we in Nederland kerstkaarten naar elkaar sturen en vraag voor wie hij er eentje zou willen maken. ‘Voor jou,’ zegt hij spontaan. ‘Dan maak ik er een voor jou,’ zeg ik. Met onze ruggen naar elkaar toe werken we eraan. Met veel moeite tekent hij een kerstboom voor me met een mensfiguur en twee huizen. Ik beloof de kaart mee naar huis te nemen zodat ik af en toe aan hem kan denken. Karim vertelde me dat hij in zijn vrije tijd graag voetbalt en daarom teken ik hem, op mijn kerstkaart, met een paar voetballende jongens. Hij komt blij met mijn kaart in de klas terug. Stap voor stap bied ik Karim technieken aan die hem helpen vrijer te gaan werken. Na de vakantie leer ik hem monoprinten: verschillende kleuren verf op een plaatje rollen, daar een tekening in krassen en die dan vervolgens afdrukken. Zo maakt hij verschillende afdrukken. Op de eerste print tekent hij een klein huis. Op de tweede komt een auto. Vervolgens maakt hij een indrukwekkende tekening van een helikopter, een soldaat en een tank. Karim lijkt me iets te vertellen. Hoewel ik niet zeker weet of hij zijn eigen ervaringen weergeeft of gewoon spannende beelden van de televisie natekent, verwoord ik het wel: ‘Dat is geen fijn land om in te wonen, hè, was het in Koerdistan ook zo?’ Karim knikt en glimlacht verlegen. Ik zeg hem dat ik blij ben dat hij daar weg is, maar dat het erg is dat zijn ouders niet mee konden komen. Hij vertelt dat hij niet weet waar ze zijn. Ik zeg nog eens hoe erg ik dat vind, dat ik hoop dat hij snel iets van ze zal horen en dat wij maar extra goed voor hem moeten proberen te zorgen. Ik laat hem nog een tekening maken. Hij tekent een jongen in een heftige regenbui. Ik heb al vaker gezien dat kinderen over de regen gingen tekenen als ze verdrietig waren. Hij tekent er een huis met een deur bij en geeft de jongen een paraplu. Ik ga in op de symboliek van zijn tekening en zeg dat de jongen gelukkig een paraplu heeft en dat er gelukkig een bel naast de deur is. Volgens Karim zijn de mensen in het huis wel zo aardig dat ze de jongen binnenlaten. Door naar zijn tekeningen te vragen laat ik hem voelen dat ik hem serieus neem. De akelige gebeurtenissen in zijn leven maken net zozeer deel uit van zijn wereld als de plezierige. De emoties die hierbij horen kan hij me nog niet laten zien, maar hij kan ze wel symbolisch uitdrukken, bijvoorbeeld met zo’n regenbui. Symbolisch kan ik hem ook een beetje bescherming en hulp geven door iets te zeggen over de paraplu en het huis waar hij welkom is. Na een aantal keren waarin Karim graag huizen en botsende auto’s tekent, neemt hij een nieuw initiatief. Hij wil graag gaan timmeren en maakt een zwaard. Hierna wordt hout zijn favoriete materiaal; hij begint zijn agressie te uiten in plaats van angstig in zichzelf gekeerd te blijven. Daardoor kunnen zijn lichamelijke spanningen verminderen en hoop ik dat hij ook emotioneel meer bewegingsvrijheid krijgt. Met een scherp mes snijdt hij nog een tweede zwaard. De keer daarop begint hij aan een schede. Dat ik niet goed begrijp wat hij wil, hindert hem niet. Hij geeft aan wat hij nodig heeft en begint er zelfstandig aan te werken. Hij vecht zich een eigen weg door de obstakels heen. Pas als Karim over zijn werk in zijn schriftje tekent, begrijp ik wat het moet worden.
97
huizen van karton
De boot
Dit schriftje is belangrijk geworden voor Karim. Aan het eind van ieder uur schrijf ik er iets in op over zijn werk van die dag en tekent hij er iets bij. Zo kan hij aan zijn juf laten zien wat hij bij me gedaan heeft. Zij stimuleert hem vervolgens aan zijn klas te vertellen over zijn ervaringen. Dat helpt hem bij het overwinnen van zijn verlegenheid. Het schriftje neemt hij ook mee naar huis. Zo gaat er iets van de therapie mee naar zijn eigen leefwereld. Mocht hij plotseling moeten vertrekken, dan heeft hij in ieder geval dit schriftje nog. Een houten schede maken voor het zwaard is geen eenvoudig werk, maar ik neem Karims wens en initiatief serieus nemen. Met veel moeite en door samen te werken lukt het. Karims ogen stralen trots als ik een foto van hem maak met zijn schede om. Als een trofee neemt hij zijn werkstuk mee naar de klas. Enkele weken later is zijn onderwijzeres bij zijn oom op bezoek en ziet ze de foto op de kast staan. De keer hierna wil Karim weer eens tekenen. Hij tekent een kaart na van twee vechtende antilopen. Hij werkt nu handig en veel zelfverzekerder dan voorheen. Spontaan tekent hij er een grote scheidsrechter en een huis bij. En een prijs voor de winnaar. Hij heeft er duidelijk plezier in. Aan de vrijheid van zijn werk en zijn fantasie zie ik dat hij beter in zijn vel gaat zitten. Maar zijn behoefte aan geborgenheid blijft groot. Dit komt vooral tot uiting in de thema’s van zijn werk: de schede waar zijn zwaard in kan rusten, een klein bootje achter een grote boot aan. Eenzaamheid blijft een realiteit in zijn leven. In deze periode wordt bekend dat mijn werk op deze school in de zomer afloopt. Ik moet de therapie gaan afronden. Het moment van afscheid komt eerder dan ik voor Karim zou wensen. Graag zou ik hem nog verder willen helpen wat weerbaarder te worden. De omstandigheden waaronder ik werk brengen met zich mee dat een therapieproces zelden afgerond kan worden. Ik laat het Karim drie weken van tevoren weten. Hij heeft het er moeilijk mee. Hij wil nog van alles doen. Zijn laatste werkstuk wordt een boot van plankjes hout. Hij timmert er een huis op en maakt er een klein bootje bij. Verwoed boort hij gaten voor de touwen en de masten. Hij klooft hout, zaagt en bepaalt steeds zelf hoe hij problemen aanpakt. Karim wil graag aan de klas laten zien wat hij maakt. Hij wordt zich gaande-
98
[6] – meereizen met nadim
weg bewust van het komende afscheid en lijkt zijn uurtjes bij mij nog zoveel mogelijk te willen benutten. Ik kan Karim in ieder geval goed voorbereiden op het afscheid. Dat vind ik voor hem erg belangrijk. Zijn grootste lijden wordt veroorzaakt door het plotselinge wegvallen van zijn vertrouwde omgeving en zijn familie. De laatste keer krijgen we het druk. Karim maakt zijn boot af en versiert die met vlaggetjes. Het kleine bootje bindt hij met een touw vast aan de grote. Ik maak er een foto van. Vervolgens bekijken we al zijn werk nog eens en laat ik Karim uitkiezen welke tekeningen hij wil meenemen. Door te selecteren geeft hij er een bepaalde waarde aan. En tenslotte geef ik hem , als bevestiging, een diploma. Ik schrijf erop dat hij heel goed heeft leren kiezen wat hij wil en heeft leren doorzetten als het werk moeilijk is. Achteraf stuur ik hem nog wat foto’s van zijn werk. Enkele maanden na ons afscheid, komt Karim onverwacht bij me binnenlopen in het open atelier van het azc. Hij is bij een vriendje op bezoek. Hij beweegt zich nog altijd een beetje houterig, maar zijn ogen stralen als ik hem enthousiast begroet.
Het is duidelijk dat creatieve therapie voor kinderen als Nadim, Josip en Karim een functie heeft gehad. Rust, aandacht en een plek waar ze zich konden uiten, bleken van grote waarde te zijn voor deze kinderen. Het hielp ze hun ervaringen beter te accepteren en te verwerken.
7 Schreeuwen met handen en voeten Astrid Valikhani-Götz
aar aanleiding van een krantenartikel over mijn werk met vluchtelingen in Enschede, kreeg ik een reactie van een collega creatief therapeute. Ze was getroffen door mijn eenzame manier van werken en wilde iets doen, al was het maar papier aandragen. Ik wilde graag een maatje, net als mijn collega’s, en het klikte meteen tussen ons. Inmiddels werkt Bea Aldenberg op een aantal scholen in Enschede en zijn we samen met een vrouwengroep begonnen. In navolging van onze collega Anne die in het azc in Utrecht met veel succes een dergelijke groep had opgezet, was dat iets wat we allebei graag wilden proberen. In Enschede bestonden twee avo’s (aanvullende opvang). Omdat een avo een kleinschalige vorm van opvang is, was er voor ons geen plaats om op lokatie te werken. Uiteindelijk kozen we het gebouw waar onder meer ook VluchtelingenWerk zat, als werkplek.
n
Doelstelling Onze doelstelling was in de eerste plaats om via het aanbieden van activiteiten op creatief gebied die vrouwen zouden aanspreken, hun isolement te doorbreken. We hoopten dat ze aan de hand van wat ze zouden maken, elkaars problemen en spanningen zouden herkennen en met elkaar delen. Daarnaast wilden we hun ook gewoon een paar uur per week ontspanning aanbieden. En tot slot hoopten we hen te kunnen ondersteunen tijdens hun asielprocedure om zo te voorkomen dat ze zouden instorten.
Werving Voordat we konden beginnen, moesten we eerst vrouwen werven voor ons project. We besloten te beginnen met een uitgebreide voorlichting aan de verpleegkundige en de agogisch werkster van het opvangcentrum. We legden uit wat creatieve therapie inhoudt en wat het voor vluchtelingen kan betekenen.
100
[7] – schreeuwen met handen en voeten
Ze reageerden allebei erg enthousiast en wilden graag hun medewerking verlenen. Dankzij de uitwisseling van ervaringen met collega’s, wisten we dat het geen goed idee was om ons project aan te kondigen als ‘creatieve therapie’. We spraken af dat er bij ons genaaid, gebreid en gehaakt kon worden, en dat het daarnaast mogelijk was om te tekenen, schilderen et cetera. Door de mogelijkheid aan te bieden om te handwerken wilden we aansluiten bij datgene waar de vrouwen waarschijnlijk vertrouwd mee waren. Zo hoopten we dat er op den duur een sfeer zou ontstaan waarin het mogelijk zou zijn om andere vormen van expressie te gebruiken. Behalve vrouwen uit de avo’s wilden we ook vrouwen werven die een verblijfsvergunning hadden gekregen en in Enschede woonden. We hoopten dat deze ingeburgerde vrouwen de vrouwen uit de avo’s zouden kunnen ondersteunen tijdens hun asielprocedure, die ze immers zelf ook doorgemaakt hadden.
Start Op onze eerste bijeenkomst begonnen we met drie vrouwen. Het was een ‘open groep’, wat wil zeggen dat er steeds nieuwe vrouwen bij konden komen. Gaandeweg bleek dat mond-tot-mondreclame goed werkte. Op een keer verschenen er bijvoorbeeld plotseling twee vrouwen die we niet kenden en die we niet verstonden. Ze doken in onze mand met wol tot ze de kleur die ze zochten hadden gevonden, leenden een paar breipennen en waren weer weg. In eerste instantie baarde ons dat wel wat zorgen. Stel je voor dat we dat elke week zouden krijgen, dan waren we zonder dat er nieuwe vrouwen bijkwamen, snel door onze materialen heen. Toch besloten we ze die eerste paar keer te laten begaan en boden we ook koffie en thee aan. Uiteindelijk hielden we er twee Syrische vrouwen aan over: een vrouw van 77 jaar en een jongere vrouw, allebei uit de avo’s. Op verwijzing van de verpleegkundige kwam er later nog een vrouw uit Afghanistan bij. De groep van zes vrouwen die zo was ontstaan, is het hele jaar door de kerngroep gebleven. Ze hadden veel gemeenschappelijk. Bijna allemaal hadden ze nog kinderen in het land van herkomst en een echtgenoot die óf spoorloos was óf in de gevangenis zat. De groep kende een mengeling van verschillende talen, culturen en godsdiensten (onder meer islamitisch en christelijk). En behalve dat waren er ook grote onderlinge verschillen in maatschappelijke positie. Toch bleken al deze verschillen geen belemmering te zijn voor het goed functioneren van de groep. Elke week kwamen er twee kleine kinderen mee; daardoor ontstond er een lossere sfeer en dat leidde weer tot een beter sociaal contact.
101
huizen van karton
Verloop Voorop stond het creëren van een min of meer huiselijke sfeer, waarin men voor elkaar zorgde. Zo begonnen we elke woensdagochtend met het gezamenlijk drinken van koffie of thee. Tijdens dit begin van de ochtend zat iedereen bij elkaar en werd er vooral veel gepraat, over het eindeloze wachten op een verblijfsvergunning, over doktersbezoek, over lichamelijke klachten en over de kinderen. Na de koffie werd er gehandwerkt. Aanvankelijk naaiden, haakten en breiden de vrouwen grote hoeveelheden kleding en moesten we in allerijl zorgen voor de benodigde materialen. Na ongeveer zes weken zijn we een keer met de vrouwen gaan tekenen. Iedereen schreef zijn naam op een vel papier en maakte daaromheen een tekening. Alle vrouwen deden mee en de tekeningen hebben we later in de ruimte opgehangen. Niet veel later begon Simin, een Iraanse vrouw en de enige met een verblijfsvergunning, als eerste zelf te tekenen en schilderen. Als kleuteronderwijzeres was zij beroepshalve bekend met allerlei materialen. Enkele andere vrouwen waren nieuwsgierig naar wat ze deed en probeerden langzaam maar zeker ook wat. Zo begonnen de vrouwen in onze groep, zonder dat wij daar druk op hoefden uit te oefenen, uit zichzelf zo nu en dan te tekenen en te schilderen. Na enige tijd kregen we een nieuwe werkruimte. Tot dan toe hadden we elke week gebruik gemaakt van steeds weer andere ruimtes bij VluchtelingenWerk, maar mede dankzij subsidies van de gemeente en een ziektekostenverzekeraar konden we een eigen ruimte huren. Rond de opening van onze werkplek, die we ‘oase’ doopten, was er veel publiciteit en aandacht van de pers. Vooral in deze periode werd het ons duidelijk hoeveel de groep voor de vrouwen betekende. Paris, een Iraanse vrouw, die al vijf jaar op een beslissing over haar verblijfsvergunning wachtte, omschreef dit als volgt: ‘Ik kan niet meer vluchten, nergens meer naar toe, maar als ik hier ben, vergeet ik even hoe mijn omstandigheden zijn.’ Ook het onderlinge vertrouwen en het vertrouwen in ons was in die vier maanden enorm gegroeid. Blijkbaar had ons uitgangspunt gewerkt: door een huiselijke sfeer te creëren waarin niets hoeft en uit te gaan van de behoeftes van de vrouwen zelf hadden we een steunpunt geschapen waarbinnen de vrouwen hun isolement konden doorbreken. Na de opening van ‘oase’ werd er geleidelijk aan steeds meer getekend en geschilderd in de groep. Wij stelden voor om als uitgangspunt voor het tekenen en schilderen een goede herinnering te nemen. Dat leek ons een prettige afleiding van de dagelijkse zorgen. Dit kon bijvoorbeeld een mooi landschap zijn, een leuk moment of een belangrijke persoon. Daarbij kon gebruik worden gemaakt van voorbeelden uit (kunst)boeken, posters en ansichtkaarten. Op veel van de posters en kaarten waren buitenlandse onderwerpen afgebeeld. Zelfs mevrouw Majd, de oude Syrische vrouw, waagde zich er op een gegeven ogenblik aan. Zij was analfabeet en had nog nooit in haar leven zoiets gedaan.
102
[7] – schreeuwen met handen en voeten
Maar we zagen haar steeds vaker met haar breiwerk bij Jala zitten, een jonge Somalische, die we gevraagd hadden of ze geen zin had eens te schilderen en die daar enthousiast op in was gegaan. Nadat ze een tijdje goede herinneringen had geschilderd, begon Jala nare herinneringen te tekenen. Terwijl Jala hiermee bezig was, pakte mevrouw Majd, nadat ze een tijdje had zitten kijken, een papier en begon een landschap te schilderen. ‘Syrië,’ wees ze na een tijdje trots op het resultaat, met hoogrode wangen. Nu zelfs ‘oma’ (die rol had ze in de groep) aan het schilderen was geslagen, volgden er meer vrouwen. Paris hield zich liever bij het maken van haar wandkleed. Als uitgangspunt gebruikte ze een kaart waarop een groepje muziek makende, Zuid-Amerikaanse vrouwen met zwarte hoofddoeken en kleurige kleding stond afgebeeld. ‘Dit doet me aan thuis denken,’ zei ze telkens. Parwan, die in Afghanistan rechter was, schilderde ook niet, maar was al een hele tijd in de weer met een stuk zeepsteen, een zachte steensoort waarmee je door het met beiteltjes te bewerken al snel een leuk resultaat kunt bereiken. In een mix van Engels en een beetje Nederlands vertelde ze enthousiast dat daarvan in haar land prachtige voorwerpen gemaakt worden. Een paar keer nam ze gereedschap mee naar huis om er op haar kamer aan verder te werken. Tijdens het werken met de zeepsteen werd Parwans houding veel losser. Voordat ze ermee aan de slag ging, had ze met een speciale Afghaanse techniek kussenovertrekken geborduurd. Hiermee wekte ze veel bewondering bij de andere vrouwen, maar ze bleef stil en in zichzelf gekeerd. Zo merkten we gaandeweg hoe het soort materiaal waarmee wordt gewerkt een belangrijke rol kan spelen bij het ontladen van spanningen. De zeepsteen riep herinneringen op aan mooie voorwerpen uit Afghanistan, in een tijd dat het goed ging daar. Voor de Somalische vrouw in de groep was klei een geliefd materiaal. Het deed haar denken aan schalen en potten die in haar dorp gemaakt werden. We probeerden ook uit wat het zelf maken van verf uit pigmenten zou doen. Dit bleek Jala erg aan te spreken. Het riep mooie herinneringen bij haar op. De pigmenten die we gebruikten waren afkomstig van natuurlijke materialen, zoals aarde, planten en bloemen. Zij maakte de pigmenten fijn in een vijzel en mengde ze vervolgens met bindmiddel en water om ermee te kunnen schilderen. Het bekijken van elkaars werk maakte veel emoties los. Jala had bijvoorbeeld het oorlogsgeweld dat ze had meegemaakt, geschilderd. Naar aanleiding van haar werk kwamen er gesprekken op gang over het geweld dat de anderen hadden meegemaakt. Vaak maakte dit veel verdriet los. Dat gebeurde ook bij het koffiedrinken aan het begin van de ochtend, wanneer iemand bijvoorbeeld een naar bericht had gehad of juist een hele tijd niets van haar familie had gehoord. Er werd dan ook veel getroost in de groep. De vrouwen konden door hun eigen
103
huizen van karton
ervaringen precies aanvoelen waar het verdriet van de ander over ging. Mevrouw Majd speelde hierin een belangrijke rol, omdat zij als oudste vrouw met veel levenservaring hoog gerespecteerd werd door de andere vrouwen. Ze kon ook heel goed masseren en ging met een voor iemand van haar leeftijd ongekende kracht allerlei spanningspijnen te lijf. Op een bepaald moment was er bijna niemand in de groep die nog handwerkte. Mevrouw Majd kwam wel elke week met haar breiwerk, maar zij werkte er zelden aan. Alleen Paris werkte nog steeds aan haar wandkleed dat langzaam vorderde. Vaak had ze er niet veel zin in, maar ze bleef toch elke week komen.
Wat hebben we bereikt? Vooral in het begin was het voor ons aftasten wat de behoeftes van de vrouwen waren en hoe wij daarop in konden spelen. Bij ons hoefde niets en kon alles, en bovendien was er de mogelijkheid om te handwerken. We creëerden een huiselijke sfeer met koffie en thee, iets lekkers en een bloemetje op tafel. We probeerden iedereen het gevoel te geven welkom te zijn. Daarbij hoorden ook het apart verwelkomen van iedereen die binnenkwam en een telefoontje naar iemand die er niet was, om te vragen hoe het ermee ging. Doordat we in het gebouw van VluchtelingenWerk een vaste plek hadden waar we elkaar op een vaste tijd zagen, konden we beginnen met het opbouwen van een vertrouwensband. De vertrouwensband tussen de leden van de groep is intussen heel sterk geworden. De vrouwen durfden hun zorgen en problemen met elkaar en ons te delen. Als gevolg hiervan werd even de druk van de ketel gehaald en leken de vrouwen in staat de voortdurende spanning waaronder ze leefden beter aan te kunnen. Zoals Paris zei: ‘Als ik hier wegga voel ik weer lucht’. Door te tekenen, schilderen, kleien et cetera gaven de vrouwen uiting aan zowel positieve als negatieve emoties. En door gericht gebruik te maken van bepaalde materialen, die geassocieerd werden met mooie herinneringen, werden er ook positieve gevoelens opgeroepen: ‘Ik heb dat gemaakt, ik kan iets, ik ben iemand.’ Ook het ophangen van de werkstukken en er aandacht en zorg aan besteden, droeg hieraan bij. Aan de hand van al deze elementen hebben we bereikt dat de vrouwen overeind bleven ondanks hun zorgen en verdriet. Bovendien hebben ze kunnen ervaren dat ze, ondanks hun maatschappelijke positie in Nederland, waardevol zijn, zowel voor zichzelf als voor anderen. Ze kregen meer zelfvertrouwen. Hun problemen konden we niet oplossen, maar ik ben ervan overtuigd dat we een positieve bijdrage hebben geleverd, omdat we ze konden laten ervaren dat je zelfs onder zulke nare omstandigheden plezier en ontspanning kunt beleven.
104
[7] – schreeuwen met handen en voeten
Vervolg Intussen is het werk met deze groep afgerond. Het is niet goed om te lang door te gaan, omdat ze anders te afhankelijk van ons zouden worden. En dat zou afbreuk doen aan het opnieuw verworven zelfvertrouwen en zelfstandigheid van de leden. Wat we bereikt hebben, moet de vrouwen een opstap bieden naar het zelfstandig voortzetten van de activiteiten. Daarom hebben we gezocht naar een manier om een vervolg te geven aan de wekelijkse bijeenkomsten, zonder dat wij daarbij aanwezig zijn. Op één ochtend in de week is er in het opvangcentrum een ruimte beschikbaar alleen voor de vrouwen (vergelijkbaar met de vrouwenkamer in een azc). Eén van de vrouwen van onze groep, die in Afghanistan veel met vrouwen werkte, wil de leiding gaan nemen. We hopen dat ze de beschikking zal krijgen over een klein budget, zodat er wat materialen kunnen worden aangeschaft. Alle leden van de groep kunnen op dinsdagmiddag bij ons terecht voor ondersteuning. Dan houden wij namelijk ons ‘inloopatelier’. We hopen dat de vrouwen er daarna inderdaad in slagen op eigen kracht verder te gaan.
Mannengroep Omdat de vrouwengroep een succes bleek, besloten we ook iets dergelijks op te zetten voor mannen. Dit keer samen met een dramatherapeute; later kwam er nog een muziektherapeute bij. In de mannengroep wilden we drama-, beeldende en muziektherapie combineren. Ook hierbij was het doel het doorbreken van het isolement, het delen en herkennen van elkaars problemen, ontspanning, ondersteuning en begeleiding tijdens de asielprocedure en het voorkomen van negatieve psychosociale ontwikkelingen.
Werving De werving vond op dezelfde manier plaats als bij de vrouwengroep. Ditmaal boden we activiteiten, zoals timmeren, zagen en schilderen (decors bouwen) aan en kondigden ons project aan als ‘theatercursus’. Zo hoopten we zoveel mogelijk mannen te werven. Bij de aankondiging van de cursus door middel van een klein aanplakbiljet ging er echter iets fout. De nadruk in de tekst van de aankondiging bleek iets te veel op het timmeren en zagen te liggen, terwijl dit maar een van de onderdelen (decorbouw) van de cursus was, om het toneelstuk te ondersteunen. Het gevolg was dat er op de eerste bijeenkomst acht mannen kwamen, van wie de helft dacht dat ze zouden leren timmeren, zagen en zelfs lassen, om uiteindelijk een baan te kunnen vinden! Aangezien de meeste mannen nog maar kort in Nederland waren en het Ne-
105
huizen van karton
derlands nog niet onder de knie hadden, kostte het ons bijna twee uur om uit te leggen wat de bedoeling van de cursus wel was. Daarna hielden we een groepje van vier mannen over.
Verloop Tijdens de eerste bijeenkomst hadden we een kennismakingsronde gedaan, waarbij we hadden gevraagd naar de betekenis van ieders naam. Dat leverde interessante verhalen op. Op grond daarvan besloten we een theaterstuk te maken. Parwis, uit Afghanistan, kwam met een oud Afghaans sprookje op de proppen. Hij vertelde dat dit sprookje avonden achtereen door de oudste man uit een familie aan de jongeren verteld werd. Het gaat over een koning. In het sprookje vertellen een aantal sprookjesfiguren op hun beurt ook weer een verhaal. Dit werd de rode draad voor ons script. De groep bestond uit vier mannen, uit Afghanistan, Koerdistan en Iran. Voor het toneelstuk vertelde Iradj uit Iran zijn wensdroom. Twee soldaten, een Iraniër en een Irakees vechten aan het front in de oorlog tussen Iran en Irak. Nadat iedereen gesneuveld is, kijken ze elkaar aan, ieder vanaf zijn kant van de grens. Ze vragen zich af waar ze eigenlijk mee bezig zijn. Dan geven ze elkaar een hand en worden vrienden. Oftewel, oorlog is waanzin. Met dit verhaal mee hadden we voor ons script vier verschillende verhalen, die elk totaal anders van aard waren. Vervolgens werd er een naam voor de groep bedacht: ‘The Brotherhood’, en een titel voor het stuk: ‘Met één hand kun je niet klappen’. De naam die de mannen zichzelf hebben gegeven, spreekt voor zich. Het geeft duidelijk aan dat ze zich verbonden voelden met elkaar. En de verhalen symboliseren waar ze zich mee bezighouden: gedwongen migratie, heimwee, zich onbegrepen voelen, Iradj: mijn wensdroom is verbroedering
106
[7] – schreeuwen met handen en voeten
nare herinneringen, goede herinneringen. Allemaal elementen die ze kunnen omzetten in decors, het toneelspel zelf en de muziek. Het bleek ontzettend motiverend om naar een eindproductie toe te werken. Soms nam iemand een decorstuk mee naar huis om er thuis aan verder te werken. Ook kwamen de mannen op andere dagen langs om er meer tijd aan te kunnen besteden. Ook andere mannen raakten betrokken en hielpen bij het maken van de uitnodigingen en de decorstukken. Als theatervorm kozen we voor pantomime. We gebruikten muziek en decorstukken om het verhaal zo goed mogelijk over te brengen. De kennis van het Nederlands van de deelnemers was gering en we wilden het stuk toch graag opvoeren voor een zo breed mogelijk publiek, zoals familie en vrienden van de deelnemers, bewoners van de avo’s en ook nog een heleboel Nederlanders en medelanders. Uit een tussentijdse evaluatie bleek dat de mannen het prettig vonden om een vaste wekelijks terugkerende activiteit te hebben. Ook vonden ze het leuk om samen te werken aan één doel en een boodschap uit te kunnen dragen. Tijdens de cursus zetten ze hun zorgen even opzij en bij sommige mannen was duidelijk een andere houding waarneembaar. Ze durfden meer te praten, hun afwachtende houding verdween en ze zagen er beter uit. In de toekomst willen we ook op een aantal scholen muziek- en beeldende creatieve therapie gaan combineren. We hebben plannen om de mogelijkheid te onderzoeken iets op te zetten voor ama’s (alleenstaande minderjarige asielzoekers). Tot slot hopen we een vrouwengroep op te zetten in het buurtcentrum van een wijk waar veel vluchtelingenvrouwen wonen. Er is nog genoeg te doen, en wij hebben er zin in!
8 Ontwikkeling van methodiek Truus Wertheim-Cahen
Kusje Door een kiertje van mijn cel zag ik de zon Ik zei: ik verlang naar een zoen van jou, breng mij je lippen Zij zei: gekkie! Breek dan de deur van je cel als je kan ... De tekst van dit gedicht is op een groot laken gestempeld en hangt aan de deur van een cel. De cel staat op een toneel en daarin bevindt zich een man. Hij wijst naar het gedicht. In de hoek van het toneel zit hoog op zijn troon, gehuld in een gouden mantel, een koning. Op de achtergrond klinkt muziek, afkomstig van twee muzikanten die naast het podium staan. Een speelt viool, de ander op een synthesizer. Het stuk gaat over de koning, een machtig man, die vier mensen heeft aangewezen om hem ieder een verhaal te vertellen. Elke scène is het verhaal van een van hen. Omdat hij ziet dat de mensen niet bang voor hem zijn, voelt de koning zich steeds kleiner worden. Na elk verhaal wordt zijn troon minder hoog en krimpt zijn mantel. De acteurs spelen een scène uit het verhaal van Fouad. Als Koerdische vluchteling aangekomen in Nederland moet hij naar een opvangcentrum. Hij wordt door de politie op de metro gezet en krijgt een strippenkaart. Onderweg worden de vervoersbewijzen gecontroleerd. Fouad heeft
Fouad in zijn cel
108
[8] – ontwikkeling van methodiek
zijn strippenkaart niet afgestempeld. Dat dit moet, is hem door niemand verteld. De controleurs nemen hem mee en de politie voert hem af. Hij vraagt of ze hem alsjeblieft niet willen boeien omdat hij daar niet tegen kan. Opgesloten in een verhoorkamertje schiet hem het gedicht te binnen, waaruit hij tijdens zijn gevangenschap, voor zijn vlucht naar Nederland, troost putte ...
a vier jaar alleen gewerkt te hebben slaagde Astrid Valikhani erin om ook andere vormen van creatieve therapie bij de hulpverlening aan vluchtelingen te betrekken. De bovenstaande scène is onderdeel van een toneelproductie die door samenwerking tussen een muziek-, een drama- en een beeldend creatieve therapeut tot stand kwam. Vluchtelingen uit Afghanistan, Koerdistan en Iran speelden het stuk. Zij gaven het een titel: ‘Met één hand kun je niet klappen’, schreven het script, bouwden de decors en maakten de muziek. Zonder woorden, met behulp van mimiek en gebaren laten ze zien waar ze vandaan komen, wat ze hebben meegemaakt, maar ook wie ze zijn, wat ze willen en wat ze hopen. Binnen de beperkingen van hun huidige leven, verschaft het spelen hen een moment van autonomie. Ze spelen voor een publiek dat zowel uit lotgenoten als Nederlanders bestaat en dat een klankbord voor hun belevingswereld vormt. Dat het spelen hen ook helpt hun situatie wat te relativeren, blijkt als Fouad aan het eind van de scène een reusachtige strippenkaart ontvouwt.
n
•
• •
•
Bij het tot stand komen van deze productie wordt het gehele arsenaal aan gereedschap van creatieve therapie dat in hoofdstuk 2 al genoemd werd, ingezet: De vluchtelingen komen in actie. Ongeacht het resultaat zijn ze bezig met het bedenken van een script, met timmeren en schilderen, met het componeren van muziek, met naaien en knutselen. Hun activiteiten monden uit in een script, decors, muziek, kostuums en rekwisieten. Hun activiteiten en de resultaten hebben op verschillende niveaus betekenis. Doordat de asielzoeker zijn verhaal vorm geeft, komt hij uit de anonimiteit, krijgt hij een gezicht, is hij iemand. Hij betekent iets, voor zichzelf en voor zijn lotgenoten. Tegelijk stelt het vormgeven hem in staat even afstand te nemen van zijn eigen situatie. Een persoonlijk verhaal krijgt ook voor een groter publiek betekenis. Asielzoekers en Nederlanders delen met elkaar wat typisch Nederlands is en wat typerend is voor de eigen cultuur. De spil van dit proces is de vertrouwensrelatie met de creatief therapeut. Binnen die relatie en binnen dat bondgenootschap durft de cliënt zich kwetsbaar te maken en laat hij de creatief therapeut toe als getuige van wat hij vorm geeft.
109
huizen van karton
Waar staan we nu? In vijf jaar tijd is er een punt bereikt waarbij creatieve therapie op een aantal plaatsen niet meer weg te denken valt. In de regio Utrecht is het op de scholen waar veel asielzoekerskinderen zitten, een vast programmaonderdeel geworden. In de loop van een aantal jaren zijn sommige projecten, met meer of minder succes afgerond. Soms omdat er een bepaalde looptijd voor was vastgesteld, een andere keer brak het project af vanwege de onverhoopte sluiting van het asielzoekerscentrum. In nieuwe projecten zijn andere vormen van creatieve therapie aan bestaande programma’s toegevoegd en wordt er geëxperimenteerd met verschillende combinaties van beeldende, drama- en muziektherapie. Op een aantal plaatsen vergoeden de school, de gemeente en/of de ziektekostenverzekering creatieve therapie. Omdat de preventieve werking van creatieve therapie ook voor anderen steeds duidelijker wordt, vordert de integratie ervan in de hulpverlening aan vluchtelingen langzaam maar zeker.
Wat kunnen we doen? Door een aantal jaren de diverse mogelijkheden van creatieve therapie met asielzoekers te verkennen en aan te lopen tegen beperkingen bleek op den duur steeds beter wat zinvol en haalbaar was. In dit boek gaat het meestal om asielzoekers, vluchtelingen in afwachting van een permanente verblijfsvergunning, maar in een aantal gevallen werken creatief therapeuten ook met vluchtelingen die hier mogen blijven. In dat laatste geval is er meer ruimte om ook op traumaverwerking te focussen. Gezien de situatie echter waarin asielzoekers, in afwachting van een verblijfsvergunning, verkeren staat creatieve therapie vooral in het teken van preventie. Het doel is te voorkomen dat ze apathisch worden, instorten, zich destructief gaan gedragen naar anderen, of afglijden naar criminaliteit. Voor de kinderen van asielzoekers is creatieve therapie op te vatten als een investering die hen kan behoeden voor de ontwikkeling van stoornissen tijdens hun verdere ontwikkeling. Gebleken is dat creatieve therapie asielzoekers een uitlaatklep biedt voor hun spanningen en emoties, communicatie bevordert, hen helpt bij het mobiliseren van hun eigen kracht en op bescheiden schaal bijdraagt aan het verwerken van oorlogs- en vluchtervaringen.
Hoe bereiken we dat? Het voorkomen van negatieve psychosociale ontwikkelingen wordt in creatieve therapie bereikt door de nadruk te leggen op de volgende vier elementen.
110
[8] – ontwikkeling van methodiek
Stoom afblazen
In creatieve therapie kan binnen aanvaardbare grenzen stoom worden afgeblazen. De kunstvorm biedt daartoe een zekere veiligheid en tevens symbolische mogelijkheden. Zoals we eerder zagen gaat het er in creatieve therapie om mensen een structuur te bieden waarbinnen ruimte voor ‘vrij spel’ kan ontstaan. Die structuur wordt in dramatherapie gecreëerd door vaste oefeningen op een vaste plek, in beeldend creatieve therapie vormt het vel papier de ‘veilige’ begrenzing, waarbinnen grenzeloos verdriet of grenzeloze woede geuit kan worden. Communicatie
In creatieve therapie vindt op verschillende niveaus communicatie plaats: met jezelf, met een groep, met de therapeut en met mensen buiten het asielzoekerscentrum. Communicatie gaat vervreemding en/of identiteitsverlies tegen. Mobiliseren van kracht
In creatieve therapie wordt een beroep gedaan op het gezonde deel van mensen. In plaats van de asielzoeker aan te spreken als iemand die dingen niet kan, als iemand die niet kan werken, alleen maar afhankelijk is, gebrekkig of geen Nederlands spreekt, patiënt is, dingen nodig heeft, ligt de nadruk op het zoeken naar wat iemand wel kan. Traumaverwerking
In een aantal gevallen biedt creatieve therapie een alternatief voor een traumabehandeling. Met behulp van schilderen en spel kunnen in creatieve therapie traumatische ervaringen ‘impliciet’ binnen een veilig kader aan de orde komen. Voor veel asielzoekers geldt dat ze niet toe zijn aan een reguliere behandeling1. Vaak is daar ook praktisch gezien (nog) geen mogelijkheid toe. In die gevallen biedt creatieve therapie een alternatief voor een klinische of polyklinische traumabehandeling.
1 Gedoeld wordt op een klinische of poliklinische behandeling zoals in De Vonk in
Noordwijkerhout, het Sinaicentrum in Amersfoort, De Gelderse Roos in Wolfheze, het dagbehandelingscentrum voor asielzoekers in Vught en bij Pharos in Amsterdam. Deze voorzieningen bieden per definitie plaats aan een beperkt aantal vluchtelingen, meestal die met een verblijfsvergunning. Ze richten zich veelal op genezing en niet op preventie. In de meeste instellingen maakt creatieve therapie deel uit van het behandelaanbod.
111
huizen van karton
Resultaten In de volgende paragrafen worden voorbeelden gegeven hoe creatief therapeuten hun gereedschap hanteren om hun preventieve doelstelling te realiseren. Het betreft therapiefragmenten die hier ter wille van hun voorbeeldfunctie uit de context van het totale proces zijn gelicht. In de praktijk ontlenen ze hun waarde juist aan die context. Stoom afblazen
Een vijfjarig Somalisch meisje dat naar creatieve therapie verwezen wordt is erg onrustig. Ze doet voortdurend dingen die niet mogen zoals met verf gooien, kliederen op de muren en de vloer. De creatief therapeut laat haar op een kruk boven op de tafel staan en daar mag ze een raam met afwasbaar krijt beschilderen. Dat vindt ze heel spannend. Binnen bepaalde grenzen mag ze nu toch verboden dingen doen. Het feit dat ze iets mag wat niet gebruikelijk is en wat andere kinderen niet mogen, geeft haar het gevoel belangrijk te zijn. Ze begint beter te luisteren en wordt rustiger. Mischa, gevlucht uit Iran, is een 48-jarige vrouw die herstelt van een hartoperatie. Ze tekent grote harten waar tranen uit stromen. ‘Mijn hoofd zit vol,’ zegt ze. Ze is moe van het praten en denkt dat mensen ook moe worden van het luisteren naar haar verhaal. Ze geeft aan het tekenen bevrijdend te vinden. De 38-jarige mevrouw K. is door veiligheidsmensen in Iran verkracht. Sindsdien is ze heel depressief. Aanvankelijk is ze tot niets in staat en kan ze nog geen potlood vasthouden. Dan begint ze aan het eind van iedere therapiesessie met krassen op een klein stukje papier. Ze houdt dat eerst hoogstens vijf minuten vol. Daarna lukt het haar om er wat langer mee door te gaan en wordt het krassen heftiger. Ze uit al krassend haar woede en verscheurt daarna het papier. Dit lucht haar zichtbaar op. Als ze dat een tijdje gedaan heeft, probeert de therapeut haar met klei te laten werken. Ze kneedt en smijt met het materiaal. Pas daarna krijgt de therapeut beter contact met haar. Amir, een man uit Iran, is in de gevangenis gemarteld. Sindsdien is hij erg op zichzelf gericht. Langzaam durft hij in dramatherapie wat van zijn werkelijke gevoelens te laten zien. Soms kan hij daar eens even lekker lachen Ondanks slapeloze nachten en de zorgen over zijn eventuele uitzetting blijft Amir komen, omdat naar zijn zeggen de dramagroep hem even een adempauze geeft in zijn hectische bestaan. De dramatherapeuten helpen bewoners van het azc op een speelse manier bij het ventileren van frustraties uit hun dagelijkse leven. Tegelijk houden ze met een therapeutisch oog het proces in de gaten en grijpen in waar nodig is. De warming-upoefeningen, zoals bijvoorbeeld het balspel, zijn vaak een goe-
112
[8] – ontwikkeling van methodiek
de manier om spanning te ontladen. Opgekropte gevoelens vinden via het spelen een uitweg. Het maakt de mannen minder agressief en zoals zij zelf aangeven daardoor hun bestaan wat dragelijker. Conclusie
Het tijdig kunnen ontladen van spanningen voorkomt dat deze zo hoog oplopen dat er een uitbarsting of conflict ontstaat of dat mensen zich helemaal terugtrekken en onbereikbaar worden. Communicatie
Creatief therapeute Anne Redeker zet haar ‘painting-box’ neer op een uitnodigende plaats in de werkruimte. Het is een boodschappenkar op wielen, vol met vakjes en laatjes met papier, potloden, verf, plaatjes en ander spannend materiaal. Het maakt de kinderen nieuwsgierig. Soms doet ze of ze iets kwijt is in de kar en vraagt ze of een kind haar wil helpen zoeken. Op die manier legt ze een vanzelfsprekend contact. Karim, een achtjarig Koerdisch jongetje, tekent over sinterklaas die op school is geweest. Daarna loopt de communicatie tussen hem en de creatief therapeut via een tekenspelletje. Ter afsluiting tekent hij spontaan over een feest in Koerdistan. Zo legt het kind, dat door de omstandigheden van zich zelf dreigt te vervreemden, een verbinding tussen twee werelden die tot dan toe voor hem totaal van elkaar gescheiden waren. Voor het Bosnische jongetje Josip, neemt de creatief therapeut een prentenboek mee dat gaat over een kind dat net als hij niet kan slapen. Josip is bang voor monsters. Samen met de therapeut het boek bekijken is al een vorm van communicatie. Vervolgens begint Josip de dracula’s en dondermannetjes, waar hij zo bang voor is, te tekenen. De dracula’s verscheurt hij in snippers en gooit ze in de prullenbak. Met de dertienjarige Ghazal is aanvankelijk geen contact te krijgen. De creatief therapeut nodigt haar uit tot ‘spelen’, zodat ze haar al te volwassen houding waarachter ze haar werkelijke gevoelens verbergt, wat los zal durven laten. Ze experimenteert met verf, laat ‘klodders’ vallen en gaat kleuren mengen. Ze is wat minder op haar hoede en lijkt minder afgesloten. Dan pas maakt ze voor het eerst oogcontact met de therapeut. Hossein uit Irak is een zwaar getraumatiseerde man. Zijn gedachten glijden voortdurend weg. De creatief therapeut probeert hem in het hier en nu te houden. Ze geeft hem een stuk klei en laat hem beschrijven wat hij voelt. Hij geeft aan de aanraking met de klei prettig te vinden. Het lukt haar door deze oefening contact met hem te krijgen, al houdt Hossein dat maar kort vol. Voor een groep vrouwen vergt het tekenen en schilderen een bijzondere vorm
113
huizen van karton
van concentratie. In eerste instantie leidt het hen af van hun dagelijkse beslommeringen. Het verschil met breien en naaien, wat ze ook doen en waar natuurlijk ook een ontspannend effect van uitgaat, ligt in het feit dat je bij tekenen je fantasie gebruikt en daarmee sneller iets persoonlijks naar buiten brengt. De creatief therapeut verzoekt de vrouwen aan hun tekeningen een titel in hun eigen taal mee te geven. Dit wordt voor de vrouwen, die in eerste instantie nooit iets persoonlijks wilden loslaten, een aanknopingspunt om wel iets over zichzelf te vertellen. Het onderlinge contact verstevigt en ze komen aan de praat. Met het communiceren over hun lotgenootschap bieden ze elkaar ondersteuning. De spelers in het toneelstuk ‘Met één hand kun je niet klappen’ vinden een luisterend oor bij hun therapeuten, bij elkaar, maar ook bij mensen buiten hun directe leefsfeer. Conclusie
Kunst is communicatie. De grote populariteit van festivals waarop een internationale, culturele uitwisseling plaatsvindt, zijn daar een voorbeeld van. Het publiek gaat naar theater, gespeeld in een vreemde taal. Mensen worden geraakt door dans, muziek en beelden uit culturen waar ze niet vertrouwd mee zijn. Bij creatieve therapie gaat het weliswaar niet om Kunst met een grote K, maar wel om het beoefenen van een kunstvorm. Kunstvormen zijn in bredere zin in staat mensen over de grenzen van hun taal heen te bereiken en te verbinden. Dat wil niet zeggen dat een kunstvorm altijd een universele taal is. Het maken van maskers in beeldende therapie geeft een groep Nederlandse patiënten mogelijk een beter zicht op de façades waarachter zij zich verschuilen. Maar voor mensen uit een andere cultuur kunnen maskers een heel verschillende betekenis hebben. Vaak zijn kunstvormen cultuurgebonden en moeten ze in de eigen context begrepen worden. Datzelfde gebeurt op kleine schaal in creatieve therapie, waar de therapeut zich bij alles wat de cliënt doet en maakt, inleeft in de context van diens oorspronkelijke cultuur en huidige leefwereld. Toch zijn veel kunstvormen flexibel. Ze bieden een handvat aan mensen die dat met woorden niet kunnen, zichzelf toch ‘verstaanbaar’ te maken. Via een tentoonstelling van hun tekeningen (hoofdstuk 5) of door de opvoering van een toneelstuk communiceren asielzoekers met mensen buiten het asielzoekerscentrum, dat gaat verdere marginalisering tegen, draagt bij aan overbrugging van cultuurverschillen en aan integratie. Mobiliseren van kracht
De kamer die in het azc beschikbaar is gekomen voor creatieve therapie met de kinderen is nog kaal en anoniem. Met behulp van een diaprojector tekent de creatief therapeut voor alle kinderen een silhouet van hun hoofd. De kinderen beschilderen hun hoofden en hangen ze op aan de muren van de kamer. Daarmee maken ze de ruimte tot hun eigen gebied.
114
[8] – ontwikkeling van methodiek
Fatiha is een angstige jonge vrouw die zich onder meer door haar verkrachting in Somalië steeds verder terugtrekt. Als de creatief therapeut haar meeneemt naar de vrouwengroep, stelt ze zich eerst heel afhankelijk op. Na een tijdje verovert ze haar eigen plaats in de groep en richt ze zich steeds minder op de therapeut. Ze geniet van het experimenteren met de verschillende tekenmaterialen en het feit dat ze openlijk trots is over wat ze heeft gemaakt, laat zien dat ze zich ook bewuster wordt van haar kracht. Nadim van acht uit Afghanistan schildert een onderzeeboot. Al schilderend verdwijnt de boot letterlijk onder water. Nadim maakt er met zwarte verf snel een rand omheen, zodat er geen water binnenkomt. Tijdens zijn vlucht is de achtjarige Karim uit Koerdistan van zijn moeder gescheiden. Hij trekt zich op school zo terug dat hij naar creatieve therapie verwezen wordt. Op haar voorstel om zijn werk, als hij weer teruggaat naar de klas, daar op te hangen, reageert hij enthousiast. Het symboliseert voor Karim dat hij iemand is en ruimte in mag nemen. In een later stadium van zijn therapie wil Karim van hout een zwaard maken. Op hout kun je timmeren. Het is materiaal waar hij in plaats van angstig in zichzelf gekeerd te blijven agressieve energie op kan botvieren. Karim trotseert de moeilijkheden die het werken met dat materiaal met zich meebrengen, en vormt het om tot een zwaard, een symbool van kracht. De therapeut bevestigt zijn prestatie nog eens door een foto te maken van hem met zijn zwaard om. Massud, gevlucht uit Iran, speelt in dramatherapie de ayatollah. Hij zit nu zelf eens op een troon en dwingt anderen naar hem te luisteren. Het geeft hem een gevoel van macht waar hij nauwelijks genoeg van kan krijgen. Raja een man uit Sri Lanka verkleedt zich als een soort monster. Eerst doet hij zich hulpeloos voor, hij loopt met een kruk. Opeens gooit hij tijdens het spel de kruk van zich af en verandert van een hulpeloze man in een overwinnaar. Tijdens de warming-upoefeningen in dramatherapie wordt letterlijk een beroep gedaan op de kracht van mensen. Het balspel vereist energie en er ontstaat snel veel beweging. Groepsleden die eerst passief waren, worden actief. Het samenspelen nodigt uit tot een persoonlijke inzet, die weer tot teambuilding leidt. Een goed werkend team manifesteert kracht. Ervaren dat je die kracht (nog) hebt, maakt het daarna makkelijker om met meer kwetsbare materie aan de slag te kunnen. Conclusie
Het spelen en tekenen moedigt mensen aan een eigen keuze te maken zowel wat betreft hetgeen ze gaan vormgeven als het materiaal, zoals verf, klei,
115
huizen van karton
schmink en rekwisieten, dat ze daarvoor willen gebruiken. Het ondersteunt de behoefte om meer controle over de eigen situatie te hebben en onderstreept het gevoel van autonomie. Traumaverwerking
Amir heeft in Iran in de gevangenis gezeten en is daar gemarteld. De confrontatie met het toneeldecor van een gevangeniscel maakt hem zeer angstig. Hij blijft op een afstandje staan en wendt zich er dan vanaf. Bij het opruimen nodigen de therapeuten hem uit om de gevangeniscel te helpen ‘afbreken’. Met het uit elkaar schoppen van het decor reageert hij zich af. Hussein van zeven mag kiezen uit kaarten waar dieren op afgebeeld staan. Hij kiest een kaart met een lammetje. Tegelijk zegt hij juist groot en sterk te willen zijn. Zo maakt hij kenbaar hoe hij tussen die twee uiteenlopende behoeftes in de knel zit. Hij begint zijn therapie met het lammetje na te tekenen, dan gaat hij verder en maakt een prentenboekje dat over twee bevriende lammetjes gaat. Vervolgens tekent hij uit zichzelf over zijn leven, zijn huis en zijn vriendjes in Irak. Daarna tekent hij het verhaal van zijn vlucht, waarbij hij veel familie verloor. Hij eindigt zijn verhaal met een tekening van de aankomst in het centrum waar hij nu woont. De uit Iran afkomstige Mischa herstelt van een zware hartoperatie. Ze is heel verward, maar al tekenend worden bepaalde dingen haar langzaam duidelijk. Op een gegeven moment tekent ze een kubus met allemaal ogen erom heen. Aan de kant staan een man en een vrouw. Als ze naar haar tekening kijkt, voelt ze boosheid. Ze realiseert zich dat ze niet meer in die kubus opgesloten wil zitten en hoe machteloos zij zich tijdens haar ziekenhuisopname, toen iedereen haar maar zo kon bekijken, heeft gevoeld. Ze koppelt dit aan de machteloosheid die ze voelde toen ze nog in Iran woonde. Dit inzicht geeft haar wat steun. Ghazal, een meisje van dertien jaar, is na vreselijke ervaringen gevlucht uit Iran. Omdat ze zich zelf niet laat zien en zich achter een volwassen houding verschuilt, besluit de creatief therapeut met haar mee te gaan schilderen. Ze bedenkt een spel waarin ieder van hen met twee eigen kleuren verf moet schilderen. Elke tien minuten wisselen ze van vel. Ghazals aandeel blijft goed zichtbaar, omdat haar kleuren verschillen van die van de therapeut. Ze kan niet ‘verdwijnen’. Op een gegeven moment schildert Ghazal op haar eigen tekening bloed en tranen en op die van de therapeut bloemen. Ze vertelt dat het bloed haar bloedende hart voorstelt en dat de tranen van haar zijn. Ze vertelt ook hoe ze van bloemen houdt en dat ze graag een huis met een tuin zou willen. Dan vertelt ze dat ze slecht slaapt en veel moet huilen. Ze heeft erg last van nachtmerries. De creatief therapeut vraagt haar een plekje te schilderen waar ze graag ’s nachts zou willen zijn. Geleidelijk beginnen haar waakzaamheid en argwaan te verdwijnen en wordt Ghazal actiever en vrolijker.
116
[8] – ontwikkeling van methodiek
De veertigjarige Hossein uit Irak is een voorbeeld van iemand die alleen laagdrempelige en niet stigmatiserende hulp wil. Hij lijdt aan een ernstige vorm van posttraumatische stressstoornis. Een aanbod voor opname in een kliniek weigert hij. Toch wil hij wel hulp en zo komt hij op eigen initiatief naar creatieve therapie. De therapeut ziet hij als een zuster. Zij geeft Hossein eerst ontspanningsoefeningen en laat hem wat met klei werken. Elke sessie beginnen ze op die manier. Zo ontstaat er een vertrouwde structuur. Op een gegeven moment, nog voor hij de klei heeft aangeraakt, vertelt Hossein zomaar zijn hele gruwelijke vluchtverhaal. Hij huilt, zegt het niet te willen vertellen, maar gaat toch door. Wat later in de therapie tekent hij twee mannen: een is hijzelf, de ander is een bewaker die hem bedreigt met een pistool. Hij vertelt wat hem overkomen is. Daarna vouwt hij de tekening dicht en gooit hem weg. Zoals onder het kopje stoom afblazen te lezen valt, begint de depressieve mevrouw K. haar woede te uiten door te krassen op een klein stukje papier. Ze gaat door en krast op steeds groter papier soms fel en soms traag. Ze benoemt haar gevoelens als woede, vermoeidheid en angst. Geleidelijk aan wordt haar krassen minder ongecontroleerd. Ze begint nu echt te tekenen, maar omdat ze ’s nachts haar tekeningen verscheurt, besluit de therapeut haar daarvoor kranten te geven en klei om mee te gooien en te kneden. Zo kan ze lucht geven aan haar woede, zonder dat ze daarbij iets van zichzelf vernietigt. Toen de therapie met mevrouw K. begon, durfde ze de deur niet uit en lag ze alleen nog maar in bed. In de loop van de therapie komt ze zover dat ze weer alleen met de bus kan reizen. Het azc waar de achtjarige Nadim woont, wordt opgedoekt. Het is voor het kind weer een onzekere en turbulente tijd. In creatieve therapie mengt hij zijn verf zo verwoed dat zijn tekening onder een soort modderkleuren dreigt te verdwijnen. Daarmee komt de chaos waarin hij leeft tot uiting. De creatief therapeut geeft hem een nieuw vel en samen maken ze een boos moddermonster en bedenken daar een verhaal bij. Boos en hard krast hij in de verf en komt daarna wat tot rust. Conclusie
In creatieve therapie geven mensen met drama, muziek, tekenen en schilderen vorm aan traumatische ervaringen zonder ze expliciet te hoeven benoemen. Met name bij de kinderen zien we hoe creatieve therapie hen helpt ervaringen impliciet in een eigen betekenissysteem te integreren. Het stelt getraumatiseerde cliënten in staat iets onzegbaars tot uitdrukking te brengen, maar het geeft vaak ook, abrupt, toegang tot pijnlijke herinneringen. De kunstvorm waarbinnen gewerkt en ‘gespeeld’ wordt, verstrekt daartoe een veilig kader. Creatieve therapie biedt mensen een structuur waarbinnen ruimte voor ‘vrij spel’ ontstaat, waarbinnen met andere woorden stereotiep, maar als veilig ervaren gedrag kan worden losgelaten. Die structuur zit in de eerste plaats in de tijds-
117
huizen van karton
limiet van de therapiesessie. In dramatherapie kan door vaste oefeningen op een vaste plek structuur gecreëerd worden, in beeldende therapie vormt het vel papier de ‘veilige’ begrenzing, waarbinnen grenzeloos verdriet of grenzeloze woede geuit kan worden. Het op een vaste manier afsluiten van de sessie of het verscheuren van het gemaakte beeld creëert een moment waarop men de pijn en het verdriet die naar boven gehaald zijn, symbolisch ook weer kan ‘opbergen’. Terugkerend naar het begin van dit hoofdstuk zien we hoe het produceren en opvoeren van het stuk ‘Met één hand kun je niet klappen’ de deelnemers hielp stoom af te blazen, contact te maken, en hun kracht in te zetten. Ze communiceerden op verschillende niveaus, lieten zien wat ze wel konden, en vervlochten in hun verhaal hun oorlogservaringen, wat aan de verwerking ervan bijdroeg. Het bezig zijn met de productie behoedde de deelnemers in meer of mindere mate vooralsnog af te glijden naar apathie of destructief gedrag, kortom om ziek te worden van ‘het asielzoekerschap’.
9 Hoe verder? Truus Wertheim-Cahen
ensen die uit hun land verdreven worden of die het om politieke en economische redenen ontvluchten, zijn van alle tijden. Veel vluchtelingen lukt het om in de loop der tijd in een nieuw land hun plek te vinden. Ze maken zich de taal eigen en beginnen aan een proces van maatschappelijke en culturele inbedding. Als mensen dat niet kunnen of daarin belemmerd worden, blijven ze hangen in de marge van de samenleving. Asielzoeker zijn betekent leven in die marge. Asielzoeker zijn betekent vaak ook slachtoffer geweest zijn van oorlog en geweld. De problemen van mensen die leven in de marginaliteit en/of die oorlogs- en geweldservaringen hebben ondergaan, vallen in Nederland binnen het domein van de geestelijke gezondheidszorg. Het is een domein dat voor asielzoekers vaak ongeschikt, niet aan de orde of onbereikbaar is. In de vorige hoofdstukken hebben we kunnen zien hoe creatief therapeuten het asielzoekers mogelijk maken te gaan tekenen en spelen. Zij helpen volwassenen en kinderen de daartoe benodigde vaardigheden onder de knie te krijgen, waarbij het ontwikkelen van techniek ondergeschikt blijft aan de therapeutische doelstellingen. Zo leggen zij een basis voor meer gerichte interventies, toegespitst op preventie. We hebben ook kunnen zien hoe het bij creatieve therapie altijd gaat om het vinden van een evenwicht tussen het bieden van meer of minder structuur. Binnen die structuur is plaats voor meer of minder vrij spel. Soms blijft het alleen bij het bieden van structuur. Als het doel is om iemand te helpen overzicht en beheersing over zijn emoties te houden geeft structuur houvast en werkt te veel vrijheid angst en chaos in de hand. In een ander geval biedt het beoefenen van een kunstvorm iemand juist de vrijheid om van de geijkte paden af te wijken en zo voor zichzelf meer emotionele ruimte te creëren. Tenslotte zagen we hoe een laagdrempelige en ‘outreachende’’ opzet van creatieve therapie zoals die in de afgelopen jaren voor asielzoekers ontwikkeld werd, voorziet in een belangrijke aanvulling op reguliere en veelal verbale hulpverleningsvormen. De indirecte benadering van het samen-iets-doen is een uitgangspunt gebleken dat bij mensen, die ontheemd zijn, wier vertrouwen gekwetst is, die verwond zijn door oorlogs- en geweldservaringen, aanslaat.
m
119
huizen van karton
Rol van de creatief therapeut Het vakgebied van creatieve therapie brengt kunsteducatie, kunstbeoefening, recreatie en psychotherapie bij elkaar. Het feit dat een creatief therapeut tegelijk docent, kunstenaar, psychotherapeut of een soort activiteitenbegeleider kan zijn, maakt de inhoud van het beroep voor een buitenstaander soms verwarrend. Toch ligt de kracht van creatieve therapie met vluchtelingen juist in het op het goede moment kunnen combineren van die rollen. Bij het vervullen van haar functie komt de creatief therapeut letterlijk mee in beweging. Ze is nauw betrokken bij wat iemand zichtbaar, hoorbaar en voelbaar maakt. Binnen professionele grenzen draagt die betrokkenheid bij aan het ontstaan van momenten van een natuurlijk en gelijkwaardig contact tussen therapeut en cliënt. Voor veel asielzoekers is dat een eerste stapje in de richting van herstel van hun geschonden vertrouwen in de mens. Tegelijk maakt die gelijkwaardigheid het niet altijd even makkelijk de benodigde therapeutische afstand te bewaren. Als bijvoorbeeld de dramatherapeuten in hoofdstuk 4 aan de mannen uit Sri Lanka vragen of ze in hun spel over de oorlog toch ook een vorm aan de vrede willen geven, is de scheidslijn tussen het tegemoet komen aan een behoefte van henzelf of aan die van de spelers heel dun. Een ander moeilijk aspect van het werken in een asielzoekerscentrum is de diepe kloof die de creatief therapeut dagelijks moet overbruggen. De kloof die de wereld buiten de omheining van het asielzoekerscentrum, waar bepaalde rechten en verworvenheden gelden, scheidt van de wereld daarbinnen, waar de bewoners geen uitzicht hebben, waar bijna niks is en bijna niks kan. Net als de andere collega’s die in de hulpverlening aan vluchtelingen en in asielzoekerscentra werken, leveren creatief therapeuten een voortdurend gevecht om niet meegezogen te worden in de overstelpende problematiek en misère van de bewoners. Het vergt soms heel veel kracht en optimisme om te kunnen blijven focussen op wat binnen de beperkte marges wél mogelijk is.
Vluchtelingenkampen elders in de wereld Asielzoekers en hun kinderen in Nederland zijn in veel opzichten te vergelijken met vluchtelingen die elders in de wereld in vluchtelingenkampen moeten verblijven. Ze beschikken over een dak boven hun hoofd, over voedsel en meestal is er een basale vorm van gezondheidszorg. Net als voor asielzoekers echter geldt dat de duur van hun verblijf in de kampen onafzienbaar is en dat daarmee hun toekomstperspectieven hoogst onzeker zijn. Hoe belangrijk ook voor hen het bevorderen van communicatie, het stoom kunnen afblazen, het mobiliseren van kracht en het helpen bij traumaverwerking is, bleek toen ik daar enkele jaren geleden zelf bij betrokken raakte. Met een collega psychotherapeut gaf ik een aantal malen supervisie en bijscholing aan lo-
120
[9] – hoe verder
kale hulpverleners die in vluchtelingenkampen in Herzegovina aan de grensovergang tussen Kroatië en Bosnië met kinderen werken. Een mobile unit (een oude bus) wordt daar om de paar weken in een verafgelegen opvangkamp geparkeerd. De bus fungeert als therapieruimte waarin hulpverleners van zeer verschillende pluimage, zoals een arts, een maatschappelijk werker, een verpleegkundige, een psycholoog, met de kinderen uit het betreffende kamp werken. Ze zijn in dienst van Mala Sirena, een Nederlandse niet-gouvernementele organisatie (ngo). Bij onze eerste ontmoeting bleek al snel dat de hulpverleners het gevoel hadden dat ze de kinderen moesten behandelen en misschien wel genezen, en dat ze zich daarin door gebrek aan kennis voortdurend tekort voelden schieten. Hun vragen aan ons spitsten zich vaak toe op een detail. Bijvoorbeeld hoe je een kind dat in een kamertje met acht andere veelal overspannen mensen moet slapen zonder sanitair – daarvoor moet het naar buiten – van het bedplassen af kunt helpen. Ook hier werken mensen met kinderen die net als hun opvoeders, als die er al zijn, vreselijke dingen hebben meegemaakt. Maar ook hier is een traumabehandeling meestal niet aan de orde. Het gaat er in eerste instantie om te erkennen dat onder die omstandigheden maar weinig sprake kan zijn van ‘behandeling’. Ook hier is het begrip therapeutisch heel rekbaar. Ook hier geldt dat je onder deze omstandigheden niet alleen vanuit een medisch-psychologische optiek kunt werken en dat je jezelf als hulpverlener er misschien wel tevreden mee moet stellen dat er soms niet meer mogelijk is dan een kind een prettig half uurtje bezorgen. Kortom ook hier gaat het om balanceren tussen recreatie, therapie en het blussen van brandjes.
Overdracht van expertise Het verdient aanbeveling om creatieve therapie op veel grotere schaal in te zetten als hulpverleningsvorm binnen de vele vluchtelingenkampen in de wereld. Naar aanleiding van onder meer mijn eigen ervaringen in het voormalige Joegoslavië lijkt er voor ons ook een taak te liggen om, als er (nog) geen creatief therapeuten beschikbaar zijn, de door ons ontwikkelde methode en interventies over te dragen aan hulpverleners die al in vluchtelingenkampen werken. Een stap in die richting is de samenwerking met de stichting War-Child. Vanuit Nederland is deze stichting bezig, voorlopig eerst in Albanië en Kosovo, met een bus tussen verschillende kampen te reizen. Er wordt een programma voor kinderen ontwikkeld. Creatief (beeldend, drama en muziek) therapeuten uit Nederland en Engeland gaan daar eerst zelf met kinderen werken en zullen zich tegelijk toeleggen op het ter plekke trainen van hun lokale opvolgers.
121
huizen van karton
Aandachtspunten voor de toekomst Dit boek bevat de verslaglegging van een zoektocht naar een zinvolle toepassingsvorm van creatieve therapie voor vluchtelingen. Er is, voor een specifieke populatie, een methode ontwikkeld met uitgesproken doelstellingen. Dat wil echter niet zeggen dat met het verschijnen van dit boek onze tocht ten einde is. Behalve bij projecten buiten de landsgrenzen ligt in Nederland nog veel onontgonnen terrein. Het werken met jongeren en alleenstaande minderjarige asielzoekers verkeert bijvoorbeeld nog maar in een beginfase. Toch is dit een groep die grote aandacht en zorg vraagt, omdat ze de meeste kans loopt te ontsporen. Op een middelbare school in Amersfoort resulteerde een combinatie van dramatherapie en beeldende therapie in een filmproductie. Een groep jongeren, overwegend afkomstig uit Somalië, maakte een videofilm, waarvoor ze zelf het scenario bedachten en de verantwoordelijkheid voor de uitvoering droegen. Aan dit project ontleenden ze zelf veel plezier en het verhoogde hun gevoel van eigenwaarde. Ook docenten zagen hoe de deelnemers aan deze onderneming zich positiever begonnen op te stellen en opgewekter werden. Vanwege de waarneembare positieve resultaten is dit initiatief met een half jaar verlengd. Ook in Enschede staan plannen op de rails om op een aantal scholen muzieken beeldend creatieve therapie te combineren en worden mogelijkheden onderzocht om meer met alleenstaande minderjarige asielzoekers te werken. Behalve het voortzetten van succesvol gebleken programma’s, zoals de vrouwengroep, zullen ook nieuwe mogelijkheden onderzocht worden, zoals het werken met ouders, of mensen van eenzelfde nationaliteit. Andere vormen van creatieve therapie, zoals muziek en danstherapie al dan niet gecombineerd, zullen waar mogelijk aan bestaande programma’s toegevoegd worden.
Zelfstandig verder In 1994 zocht ik voor het eerst contact met Pharos met als doel creatieve therapie deel te laten uitmaken van hun hulpaanbod aan vluchtelingen en asielzoekers. Vanaf het begin stuitte het integreren van creatieve therapie binnen de bestaande structuur van deze organisatie op moeilijkheden. In de daarop volgende jaren bleek het mede door reorganisaties en budgettaire problemen niet mogelijk creatieve therapie een plaats te geven binnen het daar bestaande curatieve hulpverleningsaanbod. Wel werd er tijdelijke externe financiering gevonden en in de vorm van een pilotproject werd creatieve therapie geadopteerd. Ondanks het feit dat het project aan de zijlijn van de organisatie opereerde en het werk van de creatief therapeuten in de asielzoekerscentra en op scholen over het algemeen buiten de gevestigde hulpverleningsstructuur viel, werden er uiteindelijk toch resultaten geboekt. De essentie van creatieve therapie, het improviseren, het voortdurend zoeken
122
[9] – hoe verder
naar andere wegen waar wel wat kan en dingen wel mogelijk zijn, is ten volle in de praktijk gebracht. Bij het verschijnen van dit boek beschikt Pharos niet langer over fondsen om het project te continueren. De creatief therapeuten gaan samen met collega’s die zich inmiddels bij hen hebben aangesloten, zelfstandig verder. Ons streven blijft: een verdere structurele integratie van creatieve therapie binnen de hulpverlening aan vluchtelingen en hun kinderen.
Literatuur
Dokter, D. (1998). Being a migrant, Working with migrants, Issues of Identity and Embodiment. In D. Dokter (Ed.), Arts Therapists, Refugees and Migrants, Reaching across borders. London: Jessica Kingsley Publishers. Greenberg, M. & Kolk, B. van de. (1987).Retrieval and integration of traumatic memories with the ‘Painting Cure’. In Psychological Trauma. American psychiatric press. pp. 191-216. Horowitz, M.J. (1971). The Use of graphic images in psychotherapy. Journal of Art Therapy 10 3, pp. 153-162. Jong, G. de. (1998). Pleisters plakken en helpen overleven. Phaxx 3. Johnson, D.R. (1987). The role of the creative arts therapies in the diagnosis and treatment of psychological trauma. In The arts in Psychotherapy. Vol 14. pp. 7-13. Orth, J. & Verburgt, J. (1998). One step beyond: Music therapy with traumatised refugees in a psychiatric clinic. In D. Dokter (Ed.), Arts Therapists, Refugees and Migrants, Reaching across borders. London: Jessica Kingsley Publishers. Makarova, Elena. (1990). From Bauhaus to Terezin, Friedl Dicker-Brandeis and her pupils. Yad Vashem, The Holocaust marters and heroes remembrance authority, the Art Museum Jerusalem. Melzak, S. (1995). Thinking about the internal and external experience of refugeechildren in Europe, conflict and treatment. Proceedings of the Congress of Hamburg 26-19 september. Milton, Sybil. The Art of Jewish Children, innocence and persecution, Germany 19361941. New York: Philosophical Library.
124
literatuur
Wertheim-Cahen, T. (1982). Art therapy with child-survivors of the Japanese concentrationcamps in the former Dutch East-Indies. Presentatie op de International Conference on Holocaust and Genocide, Tel Aviv. Wertheim-Cahen, T. (1986). Beeldende expressie als psychotherapeutische methode bij de behandeling van oorlogsgetroffenen. Icodo-info 3 4. pp. 7-18. Wertheim-Cahen, T. (1990). Getekend Bestaan. (Video) Arnhem / Utrecht: stug / icodo. Wertheim-Cahen, T. (1991). Getekend Bestaan. Utrecht: icodo. Wertheim-Cahen, T. (1992). Een gestolde prop. Icodo-info. pp. 87-94. Wertheim-Cahen, T. (1993). Ik heb mijn woorden uit de klei getrokken. Icodoinfo. pp. 16-27. Wertheim-Cahen, T. (1993). De klei heeft mij mondig gemaakt. In W. Visser (Red.), Kind in Indie. pp. 171-193. Wertheim-Cahen, T. (1994). De klei heeft mij mondig gemaakt. Maandblad voor de Geestelijke Volksgezondheid vol 4, pp. 414-425. Wertheim-Cahen, T. (1995). Het leven getekend, creatieve therapie met vluchtelingen. Phaxx 3. pp. 11-13. Wertheim-Cahen, T. & Jong, G. de. (1995). Vluchtelingenzorg en beeldend creatieve therapie. Icodo-info 3/4. pp. 98-107. Wertheim-Cahen, T. & Jong, G. de. (1996). Pionierswerk in vluchtelingenland. Tijdschrift voor Kreatieve Therapie. pp. 18-22. Wertheim-Cahen, T. (1997). Creatieve therapie met oorlogskinderen van toen en nu. In Oorlogskinderen toen en nu. Aspecten van problematiek en behandeling. Utrecht: icodo. Wertheim-Cahen, T. & Hendriks, M. (1997). Searching for an open door. Creative Arts therapy with refugees. Paper presentation at the 5th European Conference on Traumatic Stress, etss, Maastricht, 1997. Tuk, B. (Red.). (1999). Sprakeloos. Het gebruik van non-verbale methodes in het voortgezet onderwijs aan vluchtelingenjongeren. Utrecht: Pharos.
125
huizen van karton
Wertheim-Cahen, T. (1998). Wij willen de tekeningen interpreteren. Verslag van een supervisie in Kroatië. Maandblad voor de Geestelijke Gezondheidszorg vol. 6. pp. 671-675. Wertheim-Cahen, T. (1998). Art Therapy with Asylum Seekers Humanitarian Relief.In D. Dokter (Ed.), Arts Therapists, Refugees and Migrants Reaching Across Borders. London: Jessica Kingsley Publishers. Wertheim-Cahen, T. (1998). Ik ben wat ik zie. Icodo-info 2/3. Wertheim-Cahen, T. (1999). Vaktherapieën en trauma. In P. Aarts & W. Visser (Red.), Trauma, Diagnose en behandeling. Houten: Bohn Stafleu Van Loghum. Zwart, M. & Nieuwenhuis, L. (1998). Mourning rituals in Non-Verbal therapy with traumatized refugees. In D. Dokter (Ed.), Arts Therapists, Refugees and Migrants Reaching Across Borders. London: Jessica Kingsley Publishers. pp. 62-78. Zwart, M. (1998). Trauma’s op de mat, psychomotore therapie met getraumatiseerde vluchtelingen. Tijdschrift voor Psychomotorische therapie 4 4. pp. 25-29.