NATUURWETENSCHAPPEN TWEEDE GRAAD TSO/KSO LEERPLAN SECUNDAIR ONDERWIJS VVKSO – BRUSSEL D/2012/7841/079 Vervangt leerplan D/2010/7841/021 vanaf 1 september 2012
Vlaams Verbond van het Katholiek Secundair Onderwijs Guimardstraat 1, 1040 Brussel
Inhoud Situering van het leerplan .................................................................................................... 4 1
Beginsituatie............................................................................................................ 5
2
Algemene doelstellingen ......................................................................................... 6
2.1 2.2 2.3 2.4
Inleiding ............................................................................................................................................... 6 Onderzoekend leren ............................................................................................................................ 6 Wetenschap en samenleving .............................................................................................................. 6 Attitudes .............................................................................................................................................. 7
3
Algemene pedagogisch-didactische wenken .......................................................... 8
3.1 3.2 3.3 3.4
Geïntegreerde aanpak ........................................................................................................................ 8 De wetenschappelijke methode .......................................................................................................... 8 Laboratoriumoefeningen ..................................................................................................................... 9 Computergebruik ................................................................................................................................. 9
4
Leerplandoelstellingen, leerinhouden en pedagogisch-didactische wenken ......... 10
4.1 4.2 4.3 4.4 4.5 4.6 4.7 4.8 4.9 4.10 4.11
Metrologie ..........................................................................................................................................10 Materiemodel .....................................................................................................................................11 Kracht, arbeid, energie en vermogen ................................................................................................12 Verfijning materiemodel: atomen en moleculen ................................................................................15 Classificatie .......................................................................................................................................16 Zintuigen ............................................................................................................................................19 Stofklassen ........................................................................................................................................24 Terreinstudie .....................................................................................................................................28 Chemische reacties ...........................................................................................................................31 Druk ...................................................................................................................................................34 Warmteleer ........................................................................................................................................35
5
Natuurwetenschappen in verschillende studierichtingen van de tweede graad tso en kso ........................................................................................................................ 37
5.1 5.2 5.3 5.4 5.5 5.6 5.7 5.8
Handel / Handel-talen (2 uur) ............................................................................................................37 Grafische media (2 uur).....................................................................................................................44 Grafische communicatie (3 uur) ........................................................................................................51 Beeldende en architecturale kunsten (1-2 uur) .................................................................................59 Beeldende en architecturale vorming (2-3 uur) .................................................................................64 Audiovisuele vorming (2-3 uur) .........................................................................................................71 Fotografie (2-3 uur) ...........................................................................................................................77 Woordkunst-drama (1uur) en Muziek (1uur) .....................................................................................84
6
Evaluatie ............................................................................................................... 89
6.1 6.2
Algemeen ..........................................................................................................................................89 Hoe evalueren en rapporteren? ........................................................................................................89
7
Minimale materiële vereisten................................................................................. 90
7.1 7.2
Infrastructuur .....................................................................................................................................90 Uitrusting ...........................................................................................................................................90
2 D/2012/7841/079
2de graad tso/kso Natuurwetenschappen
8
Vakgebonden eindtermen voor natuurwetenschappen tweede graad tso en kso . 92
8.1 8.2 8.3
Onderzoekend leren ..........................................................................................................................92 Wetenschap en samenleving ............................................................................................................92 Attitudes ............................................................................................................................................93
2de graad tso/kso Natuurwetenschappen
3 D/2012/7841/079
Situering van het leerplan
Studierichtingen
Handel Handel-talen Grafische media Grafische communicatie Audiovisuele vorming Beeldende en architecturale kunsten Beeldende en architecturale vorming Fotografie Muziek Woordkunst-drama
Pedagogische vakbenaming
Natuurwetenschappen
Administratieve vakbenaming
AV Natuurwetenschappen/TV Toegepaste natuurwetenschappen
Specifiek gedeelte
1-2 uur in eerste en tweede leerjaar in Beeldende en architecturale kunsten 2 uur in eerste en tweede leerjaar in Handel, Handel-talen, Grafische media, 2-3 uur in Beeldende en architecturale vorming, Audiovisuele vorming 3 uur in eerste en tweede leerjaar in Grafische communicatie 2-3 uur in eerste en tweede leerjaar Fotografie 1 uur in eerste en tweede leerjaar in Muziek en Woordkunstdrama
4 D/2012/7841/079
2de graad tso/kso Natuurwetenschappen
1
Beginsituatie
Alle leerlingen hebben de eerste graad A-stroom voltooid waarbij zij dezelfde basisvorming hebben gekregen. Voor wetenschappen werd hierbij het leerplan Natuurwetenschappen gerealiseerd. In de eerste graad A-stroom zijn een aantal grondige wijzigingen doorgevoerd in de wetenschappelijke vorming. Biologie werd vervangen door Natuurwetenschappen waarbij er naast de biologische leerlijn ook aandacht is voor de brede wetenschappelijke vorming. Ook aspecten van de niet-levende natuur komen aan bod. We denken hierbij aan het deeltjesmodel en de begrippen energie, kracht, straling. Naast de basisvorming hebben de leerlingen van de eerste graad ook een bepaalde basisoptie gevolgd waarbij bepaalde aspecten werden verkend of uitgediept. Zo hebben sommige leerlingen via de basisopties Moderne wetenschappen of Techniek-wetenschappen reeds ruimer kennis gemaakt met de natuurwetenschappelijke methode. De startende leerling in de tweede graad aso, tso, kso Uit het voorgaande blijkt dat de leerling die start in de tweede graad geen onbeschreven blad is op gebied van natuurwetenschappelijke vorming. We moeten er wel van uit gaan dat er grote verschillen zijn tussen de leerlingen van de tweede graad. Het beheersingsniveau van de individuele leerling, de gekozen basisoptie in de eerste graad, de interesses… maken dat de natuurwetenschappelijke voorkennis niet voor alle leerlingen gelijk is. De basisdoelstellingen van het leerplan Natuurwetenschappen eerste graad A-stroom leggen echter wel het minimale niveau vast voor alle leerlingen.
2de graad tso/kso Natuurwetenschappen
5 D/2012/7841/079
2
Algemene doelstellingen
Bij de algemene doelstellingen wordt met een nummer verwezen naar de vakgebonden eindtermen voor Natuurwetenschappen in de tweede graad van het tso en kso. De volledige lijst met de eindtermen is in rubriek 8 opgenomen.
2.1
Inleiding
Natuurwetenschappen biedt een kader aan om de fysische werkelijkheid te interpreteren door ordenen en verklaren. Dit kader bevat begrippen en modellen, wetten en regels die toelaten om problemen in de fysische werkelijkheid te herkennen en te formuleren en er oplossingen voor te zoeken. Op deze wijze is Natuurwetenschappen in essentie een probleemherkennende en -oplossende activiteit.
2.2
Onderzoekend leren
De leerlingen moeten tot het besef komen dat de studie van Natuurwetenschappen niet wereldvreemd maar betrokken is op de eigen leefwereld. Hiervoor moeten ze de link kunnen leggen tussen enerzijds waarnemingen en experimenten in een klassituatie en anderzijds situaties uit de eigen leefwereld. (5) De leerlingen worden geleidelijk aan meer vertrouwd met de wetenschappelijke methode door: •
een eigen hypothese te formuleren en te staven; (2)
•
het uitvoeren van laboratoriumoefeningen (8) en door sterk betrokken te zijn bij de demonstratieproeven;
•
doelgericht (vanuit een hypothese of verwachting) waar te nemen; (6)
•
resultaten van experimenten en waarnemingen af te wegen tegenover de verwachte resultaten; (4)
•
factoren die hierbij een invloed kunnen uitoefenen in te schatten; (1, 3, 4)
•
modellen te construeren. (10)
•
waarnemingen of gegevens verkregen door het uitvoeren van experimenten te verwoorden, te verwerken, gepaste conclusies te trekken en hierover verslag uit te brengen; (1, 7, 8)
•
elementaire laboratoriumtechnieken te beheersen zoals het maken van een eenvoudige proefopstelling en het aflezen van meettoestellen; (11)
•
verworven natuurwetenschappelijke kennis verantwoord (veilig en milieubewust) toe te passen; (21)
Zo zullen de leerlingen de wetenschappelijke methode hanteren om: •
chemische, biologische of fysische processen voor te stellen en te verduidelijken; (10)
•
samenhangen weer te geven door te ordenen of te schematiseren; (12)
De leerlingen leren de computer en bijbehorende software hanteren voor het verwerven van informatie en het verwerken van gegevens. (1, 9)
2.3
Wetenschap en samenleving
Modellen worden volgens de wetenschappelijke methode opgebouwd, historisch gesitueerd (zoals het ontstaan van een atoommodel) en verder verfijnd. (13) De leerlingen komen tot het besef dat natuurwetenschappen tot cultuur behoren doordat natuurwetenschappelijke opvattingen overgedragen worden. Begrippen zoals atoom, kracht, energie, ecologisch… zijn reeds in het dagelijks taalgebruik doorgedrongen. (18)
6 D/2012/7841/079
2de graad tso/kso Natuurwetenschappen
De leerlingen moeten inzien dat wetenschappelijke en de hieruit voortvloeiende technologische ontwikkelingen zowel positieve als negatieve effecten kunnen hebben. (14, 15) Zo heeft inzicht in de begrippen arbeid, vermogen en energie geleid tot betere werktuigen en machines die het comfort van de mens kunnen verbeteren. De milieuproblemen zoals afvalproblemen en luchtvervuiling die o.a. ontstaan bij energieproductie, vormen echter de keerzijde van deze ontwikkelingen. Alternatieve energievormen kunnen hierbij een oplossing bieden. De leerlingen zien in dat ondoordacht ingrijpen op de biosfeer catastrofale gevolgen kan hebben op korte of lange termijn (cf. broeikaseffect, uitputting van grondstoffen en energiebronnen, monoculturen, afvalbergen... maar ook armoede, migratie, verstedelijking, verschuiven van problemen naar toekomstige generaties…). De mens zal moeten leren een duurzame levensstijl aan te nemen. Vele problemen die onze wereld bedreigen zijn een gevolg van onze welvaartsmaatschappij. (16, 17, 19) Het oplossen van duurzaamheidsvraagstukken is een mondiale opgaven waarbij natuurwetenschappelijke inzichten en technologische ontwikkelingen een voorname rol spelen. (14, 17, 19) De leerlingen moeten voldoende basiskennis en –inzicht verwerven om geconfronteerd met dergelijke problemen een gefundeerd standpunt, ook op ethisch vlak, te argumenteren. (19) Hieruit moet het belang van het natuurwetenschappenonderwijs voor de algemene vorming blijken. Heel wat beroepen vereisen daarenboven een meer specifieke kennis van natuurwetenschappen. De leerlingen moeten met enkele voorbeelden het belang van natuurwetenschappen in het beroepsleven kunnen illustreren. (20)
2.4
Attitudes
Bepaalde attitudes worden nagestreefd zodat de leerlingen ingesteld zijn om: •
resultaten objectief en kritisch voor te stellen en de eigen conclusies te verantwoorden; (24*, 27*, 28*)
•
zich correct in een wetenschappelijke taal (terminologie, symbolen, eenheden) uit te drukken; (29*)
•
feiten te onderscheiden van meningen en vermoedens; (26*)
•
een eigen mening te formuleren. (22*)
•
met anderen samen te werken, naar anderen te luisteren, en de eigen mening zo nodig te herzien; (22*, 23*, 25*)
De leerlingen zijn ingesteld op het veilig en milieubewust uitvoeren van een experiment. (30*) De leerlingen: •
hebben aandacht voor de eigen gezondheid en deze van anderen; (32*)
•
houden zich aan de instructies en voorschriften bij het uitvoeren van opdrachten; (31*)
•
interpreteren etiketten op producten (veiligheidszinnen, pictogrammen, concentraties); (30*)
•
dragen indien nodig persoonlijke beschermingsmiddelen: labjas, veiligheidsbril, handschoenen; (30*, 31*, 32*)
•
maken indien nodig gebruik van een trekkast. (30*, 31*, 32*)
2de graad tso/kso Natuurwetenschappen
7 D/2012/7841/079
3
Algemene pedagogisch-didactische wenken
3.1
Geïntegreerde aanpak
Het leerplan Natuurwetenschappen gaat uit van een geïntegreerde aanpak van de verschillende wetenschapsvakken. Door deze aanpak zien de leerlingen beter de samenhang tussen de verschillende wetenschappelijke disciplines. Het is om pedagogisch-didactische redenen dan ook aangewezen dat één leraar in een bepaald leerjaar dit vak geeft. In het onderdeel ‘Materiemodel’ komt de geïntegreerde aanpak tussen fysica en chemie duidelijk tot uiting. Het materiemodel vormt uiteindelijk de basis van de studie van chemische verschijnselen. Dit model wordt dan ook uitgebreid in het onderdeel ‘Verfijning materiemodel: atomen en moleculen’. Ook heel wat fysische verschijnselen worden met behulp van het materiemodel verklaard. In het onderdeel ‘Classificatie’ worden zowel biologische als chemische classificatiesystemen bestudeerd. Hierbij wordt eerst algemeen de noodzaak tot classificatie en de bijbehorende classificatiecriteria besproken. Voorbeelden van classificatiesystemen zijn: •
classificatie van organismen
•
classificatie van elementen
•
classificatie van stoffen
In dit onderdeel leren de leerlingen ook tabellen zoals determineertabellen en periodiek systeem van de elementen (PSE) hanteren. Ook schema’s, zoekkaarten en allerlei andere ordeningsinstrumenten kunnen hierbij aan bod komen. In het onderdeel ‘Zintuigen’ komt de integratie tussen biologie en fysica tot uiting bij ‘Licht en Zien’. Hier wordt de optica besproken aan de hand van toepassingen uit de biologie. Lichtbreking en lenzen worden behandeld bij de bespreking van het menselijk oog; bij de optische toestellen komen vergrootglas en bril aan bod. Terugkaatsing wordt besproken bij de vlakke spiegel.
3.2
De wetenschappelijke methode
Wetenschappen worden gekenmerkt door een zeer specifieke aanpak. De pedagogische waarde van wetenschappen ligt precies in deze zeer eigen aanpak. Een wetenschappelijke uitspraak steunt steeds op onderzoek. De pedagogisch-didactische aanpak in de klas moet dit aspect dan ook weerspiegelen. Het vak Natuurwetenschappen mag geen opsomming zijn van feiten of weetjes maar moet de wetenschappelijke methode op het voorplan plaatsen. Het bijbrengen van nieuwe concepten gebeurt meestal aan de hand van waarnemingen. Deze waarnemingen worden verkregen uit experimenten of uit observatie van dagelijkse verschijnselen. In de didactische wenken die horen bij de leerplandoelstellingen (rubrieken 4 en 5) worden de nodige tips gegeven hoe men hierbij tewerk kan gaan. Op basis van de verkregen waarnemingen wordt een mogelijke verklaring gegeven. Deze verklaring wordt indien mogelijk niet docerend aangebracht. Een onderwijsleergesprek waarbij de leerling mee op zoek gaat naar mogelijke verklaringen is hierbij de aangewezen werkvorm. In dit leerplan wordt daarvoor voldoende tijd voorzien om op deze manier te kunnen werken. Een synthese in de vorm van een theoretisch model is veelal het resultaat. Eventueel kunnen dan nog enkele experimenten uitgevoerd worden om de bekomen theorie te bevestigen of juist te ontkrachten. De historische ontwikkeling van het ‘Atoommodel’ is een mooi voorbeeld van wetenschappelijk onderzoek waarbij het ontwikkelde model voortdurend aangepast wordt aan nieuwe experimentele waarnemingen.
8 D/2012/7841/079
2de graad tso/kso Natuurwetenschappen
3.3
Laboratoriumoefeningen
Het organiseren van een practicum kan op verschillende wijzen gebeuren: klassikaal of frontaal practicum (alle groepjes voeren dezelfde proef uit) of circuit- of doorschuifpracticum (de groepjes voeren verschillende proeven uit). De groepjes waarvan sprake bestaan uit twee of maximaal drie leerlingen. Het kan ook zinvol zijn om kleinere laboratoriumopdrachten te voorzien die minder dan één lesuur beslaan. Uiteindelijk is het experimenteren een vorm van actief leren waarbij steeds de experimentele waarnemingen en de voorkennis gebruikt worden om nieuwe inzichten te verwerven. In de literatuur noemt men dit construerend leren. De leraar speelt dan meer en meer de rol van coach die de leerling helpt bij het construeren van nieuwe kennis. De laboratoriumoefeningen dienen in een degelijk uitgerust laboratorium plaats te vinden. De leraar mag per leerstofpunt een keuze maken uit de in de pedagogisch-didactische wenken voorgestelde laboratoriumoefeningen, andere zinvolle proeven die bij de leerstofpunten aansluiten mogen ook uitgevoerd worden. Er wordt steeds op een veilige en verantwoorde manier in het laboratorium gewerkt. Alle verplichte beschermmiddelen moeten in het laboratorium aanwezig zijn, gemakkelijk bereikbaar zijn en indien nodig ook gebruikt worden. Bij de keuze van chemicaliën zal de leraar rekening houden met de aanbevelingen die terug te vinden zijn in de COS-brochure (COS: Chemicaliën Op School – de meest recente versie is te downloaden op http://onderwijsopleiding.kvcv.be). Afvalstoffen worden onder toezicht van de leraar gesorteerd en verder opgeslagen. Men dient de leerlingen te wijzen op het belang van een correct afvalbeheer.
3.4
Computergebruik
Het gebruik van de computer in Natuurwetenschappen hangt van vele factoren af zoals o.a. het aantal leerlingen in de klas, infrastructuur van het lab, beschikbaarheid en ligging (t.o.v. het lab) van het computerlokaal, beschikbaarheid van software en de computerconfiguratie. Enkele voorbeelden waarbij de computer gebruikt kan worden: •
verwerken (berekeningen en grafieken tekenen) van gegevens en meetresultaten met een rekenbladprogramma (overleg met de leraar informatica is hierbij aangewezen);
•
opstellen van een laboratoriumverslag. Er kunnen tekst, figuren en grafieken geïntegreerd worden;
•
maken en geven van een presentatie;
•
animaties en simulaties van verschijnselen;
•
gebruik van elektronische gegevensbanken bv. het opzoeken van informatie.
2de graad tso/kso Natuurwetenschappen
9 D/2012/7841/079
4
Leerplandoelstellingen, leerinhouden en pedagogischdidactische wenken
Dit leerplan is geschreven voor verschillende studierichtingen van de tweede graad van het tso en kso. De algemene doelstellingen die gelinkt zijn aan de eindtermen zijn voor al deze studierichtingen dezelfde. Bij de uitwerking van de lessen natuurwetenschappen staan steeds de algemene doelstellingen centraal. In ‘2 algemene doelstellingen’ zijn deze ingedeeld in drie groepen nl. onderzoekend leren, wetenschap en samenleving, attitudes. De realisatie van de algemene doelstellingen gebeurt via leerplandoelstellingen en bijbehorende leerinhouden. Hierna wordt een set van leerplandoelstellingen, leerinhouden en bijbehorende didactische wenken aangeboden. Niet al deze leerplandoelstellingen moeten echter in alle studierichtingen gerealiseerd worden. In ‘5 Natuurwetenschappen in de verschillende studierichtingen van de tweede graad tso en kso’ wordt aangegeven hoe men de algemene doelstellingen in de verschillende studierichtingen kan aanpakken en welke leerplandoelstellingen zeker moeten worden gerealiseerd. De geordende leerplandoelstellingen moeten zeker niet gelezen worden als een chronologische lijn voor de uitwerking in lessen.
4.1
Metrologie
LEERPLANDOELSTELLINGEN
LEERINHOUDEN
1
Bij de behandelde begrippen grootheden en SIeenheden hanteren.
Grootheden, SI-eenheden
2
Meetresultaten op een correcte wijze noteren, Meetnauwkeurigheid rechtstreekse metingen rekening houdend met de nauwkeurigheid van de metingen.
3
Het aantal beduidende cijfers correct interpreteren.
4
Evenredige en omgekeerd evenredige verbanden Grafische voorstellingen herkennen vanuit grafieken. Recht en omgekeerd evenredigheid
Beduidende cijfers
DIDACTISCHE WENKEN 1
Het is belangrijk dat de leerlingen de juiste grootheid en bijbehorende eenheid kunnen aangeven bij een meet- of rekenresultaat.
2
Het begrip meetnauwkeurigheid wordt praktisch aangebracht door bv. een voorwerp te laten meten met behulp van een stokmeter, een vouwmeter en een schuifmaat. Leerlingen lezen een correct aantal beduidende cijfers af op een meettoestel. Ze kiezen meettoestellen, volumetrisch glaswerk... in functie van de nauwkeurigheid van de opdracht.
3
Zie wenk bij doelstelling 2. Het is niet de bedoeling om benaderingsregels bij berekeningen te behandelen.
4
Bijzondere aandacht dient besteed te worden aan het benoemen van de assen en de bijbehorende eenheden. Enkel voorbeelden van recht evenredige verbanden worden behandeld. Voor de omgekeerd evenredige verbanden wordt gewacht tot dit begrip later aan bod komt.
10 D/2012/7841/079
2de graad tso/kso Natuurwetenschappen
4.2
Materiemodel
LEERPLANDOELSTELLINGEN
LEERINHOUDEN
5
Het temperatuur(tijd)-diagram interpreteren bij smelten, stollen en koken.
Temperatuur(tijd)-diagram Smeltpunt, stolpunt, kookpunt
6
Het kookverschijnsel kwalitatief beschrijven.
Kookverschijnsel
7
De relatie tussen de begrippen massa en volume toelichten en in praktische voorbeelden toepassen.
Massa, volume, massadichtheid
8
De begrippen zuivere stof, homogeen en heterogeen mengsel omschrijven en in duidelijke gevallen herkennen.
Mengsel en zuivere stof Homogeen en heterogeen mengsel
9
De opgeloste stof, het oplosmiddel en de oplossing kunnen aanduiden in concrete voorbeelden van oplossingen.
Opgeloste stof, oplosmiddel, oplossing
10
De concentratie-uitdrukkingen massaprocent, massavolumeprocent en volumeprocent toepassen.
Massaprocent, massavolumeprocent, volumeprocent
11
Verduidelijken dat zuivere stoffen bekomen worden door toepassen van scheidingstechnieken op mengsels.
Scheidingstechnieken
12
Cohesie en adhesie herkennen in toepassingen en toelichten m.b.v. het deeltjesmodel.
Cohesie en adhesie
DIDACTISCHE WENKEN 5
Het temperatuur(tijd)-diagrammen bij smelten van ijs en koken van water kan experimenteel afgeleid worden.
6
Het kookverschijnsel wordt experimenteel vastgesteld. Drukafhankelijkheid kan hier besproken worden.
7
Het is aangewezen de leerlingen de massadichtheid van enkele stoffen te laten opzoeken en deze onderling te laten vergelijken. Men moet de leerlingen bijbrengen dat een gas eveneens een massa heeft en dus ook een massadichtheid. Veel leerlingen realiseren zich dat anders niet. Het is verwarrend te zeggen dat ijzer zwaarder is dan water, als er eigenlijk bedoeld wordt dat de massadichtheid van ijzer groter is dan die van water.
8
Men doet de leerlingen inzien dat een zuivere stof gekenmerkt wordt door welbepaalde fysische constanten (smeltpunt, kookpunt, oplosbaarheid, massadichtheid). Experimenteel kan men bijvoorbeeld het smeltpunt van ijs bepalen en nadien het smeltverloop van het mengsel ijs-zout (met grafiek). Bij de studie van de soorten mengsels worden er voorbeelden gegeven uit de leefwereld zoals zeezand, zand in water, olie in azijn (vinaigrette), leidingwater, gedemineraliseerd water, spuitwater, alcoholische dranken, metaallegeringen, melk, mayonaise, lucht …
9
Deze begrippen worden best bijgebracht aan de hand van oplossingen die de leerlingen reeds kennen uit het dagelijks leven. Voorbeelden hiervan zijn: bier, wijn, tafelazijn, keukenzoutoplossing.
2de graad tso/kso Natuurwetenschappen
11 D/2012/7841/079
10
Aan de hand van bovenstaande voorbeelden kan men het concentratiebegrip bijbrengen. Begrippen als verdunnen en concentreren zijn eenvoudig bij te brengen. Bij de concentratie-uitdrukkingen gebruikt men enkel massaprocent, massavolumeprocent, volumeprocent.
11
Voorbeelden van scheidingstechnieken waaruit een keuze kan gemaakt worden zijn: destillatie, kristallisatie, decantatie, filtratie, extractie, chromatografie, centrifuge, adsorptie. Hiervoor gebruikt men bij voorkeur voorbeelden in relatie met de leefwereld zoals het zetten van koffie en thee, destillatie en decantatie van wijn, afromen van melk, winning van suiker uit de suikerbiet, winning van zout, raffinage van aardolie, was drogen in een droogkast, sla droog zwieren, afvalwater zuiveren… Naast het aanleren van scheidingstechnieken kan men de leerlingen een scheiding laten uitvoeren van een mengsel waarbij ze zelf de scheidingsstrategie bepalen. Volgende experimenten kunnen in aanmerking komen: afvalwater zuiveren, parfum maken uit bloemblaadjes, kleurstoffen uit bladeren halen, olie uit noten… Fysische constanten kunnen bepaald worden van zuivere stoffen die men door het scheiden van mengsels verkregen heeft zoals: smeltpunt, kookpunt, oplosbaarheid, massadichtheid.
12
Het is aangewezen ook in te gaan op het samenspel van cohesie en adhesie bij de meniscus van een vloeistof aan de rand van het vat. Bij heel smalle buisjes treedt dan capillaire opstijging of neerdrukking op.
MOGELIJKE LABORATORIUMOPDRACHTEN Bepalen van de dichtheid van regelmatige lichamen, vloeistoffen en onregelmatige lichamen. Bepalen van het smeltpunt, stolpunt of kookpunt van water en mogelijke invloeden hierop. Scheidingstechnieken voor heterogene mengsels. Scheidingstechnieken voor homogene mengsels.
4.3
Kracht, arbeid, energie en vermogen
4.3.1
Massa, zwaartekracht en gewicht
LEERPLANDOELSTELLINGEN
LEERINHOUDEN
13
Voorbeelden geven dat krachten zowel vervorming als verandering van bewegingstoestand kunnen veroorzaken.
Kracht als oorzaak van vervorming en als oorzaak van verandering van bewegingstoestand
14
Kracht als vectoriële grootheid omschrijven en voorstellen in een figuur van een concrete situatie.
Vectorvoorstelling van een kracht
15
Een kracht meten met een dynamometer.
Meten van krachten met een dynamometer (eenheid: newton N)
16
Uit de massa van een voorwerp, de zwaartekracht op dat voorwerp bepalen.
Massa en zwaartekracht
17
Het begrip gewicht omschrijven en het onderscheid met massa en zwaartekracht aangeven.
Massa, zwaartekracht en gewicht
DIDACTISCHE WENKEN 13
Op het eind van het tweede leerjaar van de eerste graad hebben de leerlingen beperkt kennis gemaakt met het begrip kracht.
12 D/2012/7841/079
2de graad tso/kso Natuurwetenschappen
In het leerplan Natuurwetenschappen van de eerste graad vinden we onderstaande leerplandoelstelling: Uit experimentele en technische toepassingen afleiden dat de vorm- en/of snel-heidsverandering van een voorwerp veroorzaakt wordt door de inwerking van een kracht en afhangt van de grootte van die kracht. (B62) In de tweede graad wordt het krachtbegrip uitgebreid bij verandering van bewegingstoestand. Als een kracht werkt op een voorwerp, kan dat leiden tot een vervorming van dit voorwerp (uitrekking van een veer of een elastiek, een deuk in een auto bij een botsing…) of tot een verandering van bewegingstoestand (de opslag van een tennisser, de keeper die de bal stopt voor zijn doel…). De kracht zelf kan je niet vastnemen of zien. De kracht wordt wel zichtbaar door de uitwerking van die kracht op het voorwerp: de uitgerekte veer of elastiek en de deuk in de auto zijn voorbeelden van de statische uitwerking; de tennisbal in het veld en de bal in de handen van de keeper zijn voorbeelden van de dynamische uitwerking van die kracht. 14
Het is belangrijk om te weten op welk lichaam de kracht werkt (het aangrijpingspunt). De ervaring leert dat leerlingen de kenmerken “richting” en “zin” dikwijls door elkaar gebruiken. Het is dus van belang om deze goed te omschrijven. Naast vectoriële grootheden bestaan ook scalaire grootheden; deze hebben alleen een grootte. Voorbeelden zijn lengte, tijd, massa... deze grootheden zijn volledig bepaald door een getal en een eenheid.
15
Er bestaan verschillende dynamometers op de markt, naargelang het gewenste meetgebied: met soepele veer voor kleine krachten en die met stugge veer voor grote krachten.
16
De zwaartekracht is een veldkracht: ze werkt van op afstand. Met de dynamometer kan aangetoond worden dat de zwaartekracht op een voorwerp recht evenredig is met de massa van dit voorwerp. De waarde van het constant quotiënt Fz/m karakteriseert de sterkte van dit veld. Die constante (evenredigheidsfactor) wordt voorgesteld door g (Fz = m.g). De eenheid van g is de N/kg. We noemen g de zwaarteveldsterkte.
17
Zwaartekracht en gewicht (= kracht van een lichaam op zijn ondersteuning of ophanging) zijn even groot, maar hebben een verschillend aangrijpingspunt. Dit is echter alleen zo als de bewegingstoestand van het lichaam niet verandert, als het lichaam in rust is. Een vallend lichaam heeft geen ondersteuning en is dus gewichtsloos, maar er werkt wel zwaartekracht op. Interessante voorbeelden zijn te vinden bij kermisattracties. Astronauten in een shuttle zijn gewichtsloos, omdat ze “rond de aarde” vallen. Als astronauten op de maan komen dan is hun massa nog steeds dezelfde maar de zwaartekracht die op hen werkt is kleiner. Daardoor is hun gewicht ook kleiner.
MOGELIJKE LABORATORIUMOPDRACHTEN Afleiden van het verband tussen zwaartekracht en massa d.m.v. metingen met dynamometer. Wet van Hooke.
4.3.2
Arbeid, energie en vermogen in het dagelijkse leven
LEERPLANDOELSTELLINGEN
LEERINHOUDEN
18
Het begrip ‘arbeid’ gebruiken en in een aantal concrete situaties in het dagelijkse leven toelichten.
Arbeid
19
Arbeid berekenen bij een constante kracht die evenwijdig is met de verplaatsing en dit betrekken op algemene voorbeelden uit het dagelijkse leven. In concrete situaties het begrip ‘vermogen ‘gebruiken en berekenen.
Arbeid verricht door een constante kracht
De wet van behoud van energie formuleren.
Wet van behoud van energie
20
21
2de graad tso/kso Natuurwetenschappen
Vermogen
13 D/2012/7841/079
DIDACTISCHE WENKEN 18
Als leerlingen hun zware boekentas opheffen en in hun hand stilhouden zullen zij erover klagen dat dit toch wel heel lastig is en dat dit veel “arbeid” van hen vergt. Als de leerkracht wetenschappen hen dan vertelt dat zij op dat moment geen “fysische” arbeid leveren, wordt dit toch wel op ongeloof onthaald. In de wetenschappen is er immers een verplaatsing nodig om te kunnen spreken van arbeid. Dus pas als de leerlingen hun boekentas hoger heffen, zullen zij arbeid verrichten.
19
Er worden enkel voorbeelden behandeld waarbij de verplaatsing evenwijdig is met de richting van de krachtvector. Hierbij komt een nieuwe eenheid aan bod, namelijk de joule (J = N.m).
20
Als twee leerlingen met gelijke massa een helling oplopen dan moeten zij eenzelfde arbeid verrichten. Als leerling 1 sneller boven is dan leerling 2 dan levert leerling 1 een grotere prestatie. Aan de leerlingen moet men duidelijk maken dat de tijdsduur waarin een arbeidsprestatie geleverd wordt ook belangrijk is. Als wij deze tijdsduur in rekening nemen ontstaat een nieuwe grootheid, namelijk het vermogen als de arbeid per tijdseenheid. De eenheid van vermogen is de watt (W= J/s).
21
Het energiebegrip en energieomzettingen kwamen reeds aan bod in de eerste graad in het vak Natuurwetenschappen. Ook voeding als energiebron kwam hierbij uitgebreid aan bod. We bouwen in de tweede graad verder op deze begrippen om te komen tot de energiebehoudswet. Energie kan niet gemaakt of vernietigd worden. Het enige dat gebeurt is dat energie van de ene in de andere energievorm omgezet wordt. Dit is het beginsel van het behoud van energie. Energie kan natuurlijk ook wel eens in een niet bruikbare energievorm omgezet worden. Bij een auto wordt het grootste deel van de chemische energie in thermische energie omgezet; slechts een klein deel wordt omgezet in bewegingsenergie. Bij een gloeilamp wordt een deel van de elektrische energie omgezet in stralingsenergie, maar ook in (niet bruikbare) thermische energie.
MOGELIJKE LABORATORIUMOPDRACHTEN Bepaling van mechanische of elektrische arbeid.
4.3.3
Spieren en spierwerking
LEERPLANDOELSTELLINGEN
LEERINHOUDEN
22
Uit waarnemingen aantonen dat beweging door samentrekking van spieren totstandkomt.
Samentrekking van spieren
23
De macroscopische en de microscopische delen van een spier beschrijven en benoemen.
Bouw van spieren
24
Enkele voorbeelden van structuren opnoemen die gestreept of glad spierweefsel bevatten.
Gestreept – glad spierweefsel
25
Verwoorden hoe spierwerking totstandkomt.
Inkorten van spierfibrillen in spiervezels
26
Aantonen dat antagonistische spieren tegenovergestelde bewegingen mogelijk maken.
Agonisten en antagonisten
DIDACTISCHE WENKEN 22
Door een werkende skeletspier (bv. de biceps) te betasten wordt vastgesteld dat beweging van ledematen ontstaat door samentrekking. Ook bewegingen in het lichaam zoals het kloppen van het hart, peristaltiek of adembeweging worden als spierbeweging verklaard.
14 D/2012/7841/079
2de graad tso/kso Natuurwetenschappen
23
De macroscopische delen van een spier kunnen via demo’s op internet of cd-rom of via eigen waarnemingen aangebracht worden. Voor de microscopische studie kunnen preparaten bekeken worden.
24
Zie wenk 23.
25
De microscopische waarnemingen worden gebruikt om de spiercontractie te verduidelijken. Ook animaties (cd-rom, internet, video) kunnen dit ondersteunen. Hierbij moet zeker de link worden gelegd met de begrippen kracht, arbeid en energie.
26
De functie van antagonistische spieren kan uit waarnemingen op het lichaam of via animaties afgeleid worden. Hierbij wordt benadrukt dat spieren enkel actief kunnen verkorten, maar niet actief kunnen verlengen. Er moet zeker de link worden gelegd met de begrippen kracht, arbeid, en energie.
MOGELIJKE LABORATORIUMOPDRACHTEN Onderzoek van dikte van de eigen spierbal bij samentrekken en ontspannen. Macroscopische delen: onderzoek van de vleugel van een kip. Hier kunnen ook de antagonisten getoond worden. Ontrafelen van de vezels van dwarsgestreept spierweefsel: bv. gekookt vlees:
macroscopische waarneming: pezen, spierbundels, spiervezels, bindweefselscheden;
microscopische waarneming (eventueel na kleuring). De vezels kunnen vergeleken worden met microscopische preparaten, histologische foto’s (bv. via cd-rom, internet), micropreparaten…
Spierwerking fysisch bekeken: kracht, arbeid, energie (uithoudingsvermogen).
4.4
Verfijning materiemodel: atomen en moleculen
LEERPLANDOELSTELLINGEN
LEERINHOUDEN
27
In een gegeven deeltjesmodel moleculen aanduiden en deze herkennen als een groepering van atomen.
Moleculen - atomen Monoatomisch - polyatomisch
28
Een atoom beschrijven als samengesteld uit protonen, neutronen, elektronen en hun plaats binnen het atoom omschrijven.
Samenstelling van het atoom
29
Een element omschrijven als een atoomsoort bepaald door het aantal protonen per atoom zoals weergegeven door het atoomnummer en voorgesteld door een eigen chemisch symbool.
Element Chemisch symbool
30
Een historisch overzicht van de evolutie van het atoommodel van Dalton tot het atoommodel van Bohr weergeven.
Evolutie van het atoommodel Elektronenconfiguratie
DIDACTISCHE WENKEN 27
Met behulp van eenvoudige molecuulmodellen de begrippen molecule en atoom bijbrengen. Met eenvoudige voorbeelden worden de begrippen monoatomische en polyatomische moleculen ingevoerd.
2de graad tso/kso Natuurwetenschappen
15 D/2012/7841/079
28
Bij de beschrijving van het atoom is het belangrijk in te gaan op de omvang van kern en elektronenmantel om hiermee aan te geven dat het atoom erg ijl is. We benadrukken dat de chemische reacties het gevolg zijn van een herschikking van de bezetting van de elektronenmantel en dat de atoomkernen in een chemische reactie onberoerd blijven.
29
Hier kunnen een aantal symbolen van veel gebruikte elementen worden aangeleerd. Het is belangrijk te benadrukken dat de regels voor het schrijven van symbolen zeer strikt zijn.
30
Bij de bespreking van de atoommodellen van Dalton, Thomson, Rutherford en Bohr is het belangrijk om aan te geven dat elk model de kennis van hun tijd weerspiegelt. Telkens als nieuwe experimentele gegevens aan het licht kwamen die het heersende model tegenspraken, moest het model worden aangepast: dit is de essentie van het wetenschappelijk denken. Men kan aangeven dat het atoommodel nog steeds wordt aangepast maar dat het in het kader van de schoolse kennis niet nodig is om de meest recente versie te kennen. Het begrip elektronenconfiguratie wordt ingevoerd als manier om te beschrijven hoe de elektronen in een atoom verdeeld zijn over de verschillende schillen. Het is voldoende enkel de hoofdenergieniveaus te bespreken.
4.5
Classificatie
4.5.1
Inleiding: classificatie in de wetenschappen
LEERPLANDOELSTELLINGEN
LEERINHOUDEN
31
Noodzaak en voorbeelden van classificatiesystemen bespreken en hanteren.
Classificatiesystemen
32
Inzien dat classificatie veelal teruggaat op algemeen aanvaarde criteria.
Criteria voor classificatie
DIDACTISCHE WENKEN 31
Aan de hand van (aangeboden) indelingssystemen van bijvoorbeeld gesteenten, planten… moet duidelijk zijn dat een algemeen geldend classificatiesysteem noodzakelijk is, omdat er anders geen éénduidigheid is. De leerlingen kunnen een eenvoudige dichotome tabel, determineertabel of zoekkaart gebruiken om organismen op naam te brengen.
32
Dit kan gebeuren aan de hand van voorbeelden uit diverse wetenschappen (rangschikking van organische verbindingen, gesteenten, planten…).
4.5.2
Classificatie van organismen
LEERPLANDOELSTELLINGEN
LEERINHOUDEN
33
Vaststellen dat bepaalde organismen meer onderlinge overeenkomsten vertonen dan andere.
Overeenkomsten tussen organismen
34
Uit overeenkomsten en verschillen tussen organismen criteria kiezen waardoor een indeling bekomen wordt.
Criteria voor indeling van organismen
16 D/2012/7841/079
2de graad tso/kso Natuurwetenschappen
35
De lagere taxonomische niveaus (orde, familie, geslacht, soort) aan de hand van voorbeelden aangeven.
Orde, familie, geslacht, soort
36
Een systematische indeling van levende organismen in het vijfrijkensysteem op basis van eenduidige criteria weergeven.
Vijfrijkensysteem
37
Op basis van kenmerken het plantenrijk en het dierenrijk indelen.
Indeling plantenrijk en dierenrijk
38
Eenvoudige determineertabel van planten of dieren hanteren.
Determineertabel van planten of dieren
DIDACTISCHE WENKEN 33
Een goed voorbereide excursie met doelgerichte opdrachten kan een ideale aanloop zijn om het belang van classificatie aan te voelen. De observatie zal gericht zijn op het herkennen van morfologische gelijkenissen en verschillen tussen organismen. Deze doelstelling kan ook bereikt worden bij het onderdeel “Terreinstudie”.
34
Uit de waarnemingen van bijvoorbeeld een terreinwerk (bv. wegberm, vijver, bos), opgezette dieren, aangebracht levend materiaal (bv. planten)... groeperen de leerlingen zelf de aangetroffen organismen volgens zelf gekozen en duidelijk omschreven normen.
35
Uit de verwerkte gegevens van de excursie (eventueel aangevuld met bijkomend materiaal) worden de kenmerken vastgesteld die de plaatsing in de taxonomische niveaus verantwoorden.
36
Als synthese worden de bestudeerde organismen in het vijfrijkensysteem geclassificeerd. De synthese wordt verder aangevuld met een eenvoudige indeling van het planten- en dierenrijk.
37
zie wenk 36.
38
Bij de biotoopstudie kunnen eenvoudige determineertabellen of zoekkaarten voor het determineren van zoetwaterdieren, ongewervelde bodemdieren... of eenvoudige flora’s (eventueel op cd-rom) gebruikt worden. Op deze manier kan de indeling van 1 of meer groepen uit het planten- en of dierenrijk verder bekeken worden.
MOGELIJKE LABORATORIUMOPDRACHTEN Determineren en indelen van de organismen volgens de gekozen criteria in orde, familie, geslacht, soort (zowel bij planten als dieren): bv. zaadplanten, zwammen, geleedpotigen... Terreinstudie in de omgeving van de school (beek of vijver, grasland, wegberm, bos of park of waarnemingen van opgezette dieren (collectie op school, in museum…), aangebracht levend materiaal, beeldmateriaal (cdrom), een excursie naar een dierentuin… Microscopisch onderzoek van cellen (ui, waterpest, mos, wangcellen, schimmel, ééncellige, bacteriën en blauwwieren) voor indeling van de organismen in vijf rijken (vijfrijkensysteem van Whittaker).
2de graad tso/kso Natuurwetenschappen
17 D/2012/7841/079
4.5.3
Classificatie van stoffen
PSE LEERPLANDOELSTELLINGEN
LEERINHOUDEN
39
De periodiciteit weergeven voor de elementen van de hoofdgroepen van het PSE.
Periodiciteit en hoofdgroepen Metalen, niet-metalen, edelgassen
40
De plaats van een element verklaren aan de hand van de elektronenconfiguratie en omgekeerd.
Perioden en groepen in PSE
DIDACTISCHE WENKEN 39
Het periodiek systeem wordt beschreven als een ordening van de elementen om inzicht te krijgen in de opbouw en de eigenschappen van de atomen van de elementen. De inbreng van Mendeljev kan in een historisch kader geplaatst worden maar men dient te vermijden om over 'de tabel van Mendeljev' te spreken. De plaats van een element in het PSE levert direct belangrijke informatie. Men kan aangeven dat deze regels strikt gevolgd worden door de a-elementen, veel minder door de b-elementen en maar zeer beperkt door de c-elementen. De plaats waar op het PSE de metalen, niet-metalen en edelgassen te vinden zijn wordt aangegeven zonder in te gaan op de chemische betekenis van deze begrippen.
40
Aan de hand van eenvoudige regels wordt de elektronenconfiguratie van de eerste 18 elementen opgesteld. Het is belangrijk om aan te geven dat voor het opstellen van elektronenconfiguratie van de overige elementen er nog andere (ingewikkelder) regels moeten worden gehanteerd. Er wordt aangeleerd hoe men het PSE kan gebruiken om de elektronenconfiguratie af te leiden. Dit is nuttig bij de chemische binding.
Enkelvoudige en samengestelde stoffen LEERPLANDOELSTELLINGEN
LEERINHOUDEN
41
Enkelvoudige en samengestelde stoffen onderscheiden op basis van hun chemische formule.
Chemische formule van een stof Enkelvoudige en samengestelde stoffen
42
Enkelvoudige stoffen indelen in metalen, nietmetalen en edelgassen.
Metalen, niet-metalen, edelgassen
43
Betekenis begrijpen van de termen organische stof en anorganische stof en de alternatieve benamingen koolstofverbinding en minerale verbinding.
Koolstofverbindingen en minerale verbindingen
44
Het criterium voor de indeling in verbindingsklassen verwoorden.
Verbindingsklassen
DIDACTISCHE WENKEN 41
De chemische formule van een stof wordt aangebracht als de beschrijving in chemisch tekenschrift van de molecule van de stof.
18 D/2012/7841/079
2de graad tso/kso Natuurwetenschappen
Het is belangrijk in te gaan op de mogelijke verwarring wanneer een enkelvoudige stof dezelfde naam heeft als het element en dat de context dan moet uitmaken waar de gebruikte naam op slaat. Aan de hand van enkele voorbeelden kan men aangeven dat er meer enkelvoudige stoffen zijn dan elementen. Ook kan ingegaan worden op de (misleidende) formuleringen zoals het 'calcium in melk' en het 'ijzergehalte' in bloed. 42
Aan de hand van enkele voorbeelden kan men deze indeling concretiseren. Als men het periodiek systeem behandelt kan men deze indeling verduidelijken.
43
De naam 'organische verbinding' werd in het verleden ingevoerd voor stoffen die uitsluitend door organismen werden gevormd. Daar men de meeste organische verbindingen nu door synthese kan bekomen en ze allemaal koolstof bevatten, zou men de naam ‘organische verbinding’ beter vervangen door 'koolstofverbinding'. De stoffen uit de levenloze natuur zou men beter de naam 'minerale verbindingen' geven i.p.v. ‘anorganische verbindingen’. Om historische redenen gebruikt men de verschillende termen door elkaar.
44
Gezien het grote aantal koolstofverbindingen en minerale verbindingen heeft men op basis van overeenkomsten van de chemische eigenschappen de minerale verbindingen opgedeeld in vier verbindingsklassen (men kan de namen al invoeren) en een zeer groot aantal organische verbindingsklassen (men kan hier ook een paar voorbeelden geven).
MOGELIJKE LABORATORIUMOPDRACHTEN Enkele synthese- en analysereacties. Aantonen van koolstof als gemeenschappelijk element in organische verbindingen door middel van verbranding.
4.6
Zintuigen
4.6.1
Inleiding
LEERPLANDOELSTELLINGEN
LEERINHOUDEN
45
Reactie, prikkel, zintuig
Uit concrete voorbeelden een inhoud geven aan de begrippen reactie, prikkel, zintuig.
DIDACTISCHE WENKEN 45
Uit waarnemingen of vroegere ervaringen kan de prikkelbaarheid van mensen, dieren en planten afgeleid worden. Uit concrete voorbeelden wordt de inhoud voor de begrippen reactie, prikkel en zintuig gedefinieerd.
MOGELIJKE LABORATORIUMOPDRACHTEN Onderzoek van de reactie van pissebedden op vocht, warmte, licht… Onderzoek van de reactie van watervlooien op licht…
2de graad tso/kso Natuurwetenschappen
19 D/2012/7841/079
4.6.2
Licht en Zien
Rechtlijnige voortplanting van het licht LEERPLANDOELSTELLINGEN
LEERINHOUDEN
46
De rechtlijnige voortplanting van licht in een homogeen midden aantonen.
Rechtlijnige voortplanting van licht
47
De drie soorten lichtbundels herkennen, benoemen, tekenen en omschrijven.
Evenwijdige, convergerende en divergerende lichtbundels
48
Schaduwvorming verklaren als een toepassing van de rechtlijnige voortplanting van het licht.
Schaduwvorming
49
De begrippen verstrooiing, terugkaatsing en breking aantonen.
Verstrooiing, terugkaatsing en breking
50
De begrippen grensvlak, invallende straal, invalspunt, normaal, invalshoek, terugkaatsinghoek, teruggekaatste straal, gebroken straal en brekingshoek kunnen omschrijven.
Terugkaatsing en breking: grensvlak, invallende straal, invalspunt, normaal, invalshoek, terugkaatsinghoek, teruggekaatste straal gebroken straal, brekingshoek
51
De stralengang schetsen bij overgang van optisch ijl naar optisch dicht en omgekeerd.
Stralengang bij lichtbreking
DIDACTISCHE WENKEN 46
De rechtlijnige voortplanting van licht kan men aantonen met een eenvoudig proefje. Je kunt ook vermelden dat lichtbundels geen bocht maken. Het principe van camera obscura kan ook besproken worden.
47
Aan de hand van dagdagelijkse voorbeelden kan men de drie soorten lichtbundels aanbrengen: het licht van de autolamp (een divergerende lichtbundel), een loep (convergerende lichtbundel) en een laserstraal (evenwijdige lichtbundel).
48
Als er een lichaam in een lichtbundel terechtkomt, kan het licht zich niet om het lichaam heen voortplanten en ontstaat een onverlichte ruimte die schaduw wordt genoemd. Een puntvormige lichtbron zorgt alleen voor kernschaduw en andere lichtbronnen zorgen voor bijschaduw naast de kernschaduw.
49
Het licht door een lichtbron uitgezonden wordt verstrooid door allerlei voorwerpen en stofdeeltjes zodat meerdere leerlingen gelijktijdig het licht kunnen waarnemen. Gebruik van spuitbus voor het zichtbaar maken van laserstralen. De terugkaatsing van licht kan geïllustreerd worden met de fietsreflector. Het licht uit een autolamp valt in op de reflector en wordt teruggekaatst naar de auto; zo kan de bestuurder de fiets waarnemen.
50
Men kan het verloop van een lichtstraal die schuin invalt op een glazen halfcilindrisch lichaam demonstreren met een optische schijf en deze elementen laten waarnemen. De grootte van de brekingshoek is afhankelijk van de soort stof waar de lichtstraal in terechtkomt. De brekingsindex (stofconstante) is hiervoor een maat. Er kan hier verwezen worden naar de eigenschappen van diamant (stof met grootste brekingsindex).
51
Volgens het deeltjesmodel van de verschillende aggregatietoestanden kan je afleiden dat de moleculen van een vloeistof (bv. water) of een vaste stof (bv. glas) dichter bij elkaar liggen dan bij een gas (bv. lucht). We noemen vaste stoffen en vloeistoffen optisch dichtere stoffen dan een gas (optisch ijl).
20 D/2012/7841/079
2de graad tso/kso Natuurwetenschappen
MOGELIJKE LABORATORIUMOPDRACHTEN Rechtlijnige voortplanting van het licht: je plaatst drie kartonnen platen met een opening tussen je oog en een brandende kaars; je kan de vlam van de kaars alleen zien als de openingen in de kartonnen platen op één lijn liggen. Lichtbreking met behulp van de speldenproef (stuk karton, cursusblad, enkele kopspelden, glazen halfcilindrisch lichaam): je plaatst een aantal kopspelden op bepaalde hoeken achter het halfcilindrisch lichaam en probeert een tweede kopspeld te plaatsen op de plaats van het beeld van de eerste kopspeld, een derde kopspeld wordt op dezelfde manier geplaatst. Nadien neem je de spelden en het halfcilindrisch lichaam weg van het blad en trek je lijnen van de plaats van de eerste kopspeld naar het invalspunt en verder naar de plaats van de tweede kopspeld...
Beeldvorming en oog LEERPLANDOELSTELLINGEN
LEERINHOUDEN
52
Uitwendige en inwendige delen van een oog benoemen.
Het oog
53
Het zien van licht en kleur verklaren.
Netvlies, kegeltjes, staafjes Kleurenblindheid
54
De functies van de belangrijkste macroscopische delen van een oog vergelijken met de delen van een camera obscura en fototoestel.
Oog, camera obscura en fototoestel
55
Het beeld construeren dat door een bolle lens gevormd wordt.
Bolle lens: beeldvorming
56
Bij wisselende voorwerpsafstanden, de beeldvorming op het oog beschrijven en tekenen.
Beeldvorming bij oog
57
Uit waarnemingen de betekenis van het binoculair zien en de grootte van het gezichtsveld bij mens en dier omschrijven.
Binoculair Gezichtsveld
58
Een eenvoudige beschrijving van enkele optische toestellen geven en de beeldvorming beschrijven en tekenen.
Optische toestellen: vergrootglas, bril Reëel en virtueel beeld
59
Aantonen dat het eigenlijk zien een proces is dat in de hersenen gebeurt.
Zien en hersenactiviteit Optisch bedrog
DIDACTISCHE WENKEN 52
Om de uitwendige en inwendige delen van het oog te benoemen kan men gebruik maken van een model en een schets.
53
Nachtblindheid kan hier ook aan bod komen, evenals het verschil in de samenstelling van het netvlies bij dag- en nachtdieren.
54
Het gebruik van een model van het oog en een eenvoudig fototoestel zijn hier aangewezen.
55
Het is belangrijk dat leerlingen inzien dat lichtstralen afkomstig van één voorwerpspunt divergeren en na doorgang door een bolle lens de stralen tot één beeldpunt moeten convergeren om een scherp beeld te krijgen.
2de graad tso/kso Natuurwetenschappen
21 D/2012/7841/079
56
Men kan een vergelijking maken tussen het scherpstellen bij het oog en het fototoestel.
57
Elk oog bekijkt een voorwerp onder een andere hoek: daardoor ontstaat dieptezicht. Eén oog wordt scherp gesteld op het voorwerp en het andere bekijkt de achtergrond. Dit dieptezicht wordt groter naarmate de gezichtsvelden van beide ogen elkaar meer overlappen. Katten hebben bv. een groter dieptezicht dan konijnen, omdat de overlapping van beide ogen groter is. Ervaring is minstens even belangrijk bij het dieptezicht: als je de grootte van de voorwerpen kent, kan je de afstand schatten. Een klein kind zal een vliegtuig in de lucht immers eerder als klein dan als veraf zien.
58
Bij de optische toestellen kan men de bril en het vergrootglas bespreken. Bij de bespreking van de bril kunnen de begrippen bijziendheid en verziendheid aangebracht worden.
59
Men kan via eenvoudige voorbeelden aantonen dat de hersenen beeldcorrecties doorvoeren. In tekeningen zie je soms ook twee verschillende dingen. Kijken doe je met de ogen, zien met de hersenen.
MOGELIJKE LABORATORIUMOPDRACHTEN Eenvoudige proefjes in verband met optisch bedrog en omgekeerde beeldprojectie Camera obscura Brandpunten en merkwaardige stralen bij een bolle lens Werken met een loep en microscoop
Terugkaatsing en spiegels LEERPLANDOELSTELLINGEN
LEERINHOUDEN
60
De drie terugkaatsingwetten weergeven en toepassen.
Terugkaatsingwetten
61
Het beeld construeren dat bij een vlakke spiegel gevormd wordt en de eigenschappen van dit beeld weergeven.
Vlakke spiegel en beeldvorming Virtueel beeld
DIDACTISCHE WENKEN 60
Terugkaatsing van licht kan aangebracht worden door de werking van een vlakke spiegel uit te leggen.
61
Het begrip virtueel beeld komt hier duidelijk tot uiting.
MOGELIJKE LABORATORIUMOPDRACHTEN Beeld van een voorwerp bij vlakke spiegels. Beeld van een kaars: plaats tussen twee kaarsen een plaat die langs de ene kant spiegelend is en aan de andere kant wat doorzichtig. De eerste kaars steek je aan en je plaatst de tweede kaars op de plaats waar het beeld zich zou bevinden.
4.6.3
Horen
LEERPLANDOELSTELLINGEN
LEERINHOUDEN
62
Geluid
Uit waarnemingen afleiden dat geluid zich voortplant in een middenstof.
22 D/2012/7841/079
2de graad tso/kso Natuurwetenschappen
63
Op een model of schets de delen van het menselijke oor benoemen en de functies aangeven.
Het menselijke oor: delen en functies
64
Inzien dat het eigenlijke horen een proces is dat in de hersenen gebeurt.
De gehoorzenuw
65
Beschrijven hoe het menselijke evenwicht totstandkomt.
Menselijk evenwicht
DIDACTISCHE WENKEN 62
Geluiden worden veroorzaakt door een trillend voorwerp. De middenstof wordt afwisselend samengedrukt en ontspannen en zo ontstaat een drukgolf, die zich door de middenstof verspreidt. De noodzaak van een middenstof kan geïllustreerd worden met een bel te laten rinkelen onder een vacuümstolp. Het is belangrijk dat de leerlingen inzien dat zo een trilling alleen dan geluid is als ze door een organisme wordt waargenomen. Geluid plant zich voort door lucht, water of vaste stoffen. Men kan hier gebruik maken van twee stemvorken: men kan één stemvork aanslaan en dan na een tijdje deze stemvork vastnemen. Men hoort dan nog alleen de tweede stemvork “trillen”. Men kan ook werken met de snaren van een gitaar. Vleermuizen vermijden hindernissen en lokaliseren hun prooien door ultrasone trillingen uit te zenden en ze, na weerkaatsing, terug op te vangen (sonar). Walvissen gebruiken ultrasone trillingen in het water en ook duikboten werken met dit systeem. Als vaste middenstof kan men denken aan de trillende gehoorbeentjes in ons middenoor, de trillingen die zich voortplanten langs een buis of een spoorrail. Men kan ook ingaan op de frequentie en de intensiteit van een geluidsgolf.
63
Om de uitwendige en inwendige delen van het oor te benoemen kan men gebruik maken van een model en een schets.
64
Luchttrillingen worden door onze oorschelpen opgevangen en naar het trommelvlies geleid. Deze laatste trilt mee en doet de gehoorbeentjes trillen. Deze trilling wordt doorgegeven aan de vloeistof binnen het slakkenhuis in ons binnenoor. Deze drukgolf door de vloeistof doet het basaal membraan meetrillen door resonantie. Een bepaald deel van dit membraan zal meetrillen en op die plaats worden de wimpers van de zintuigcellen tegen het dekmembraan gebogen. In deze zintuigcellen ontstaan veranderingen, die zenuwimpulsen doen ontstaan in de gehoorzenuw. Deze pulsen worden dan naar het gehoorcentrum in de hersenen gebracht en daar verwerkt: wij horen. Dit kan verduidelijkt worden met een voorbeeld zoals: ‘Een foetus vangt prikkels op maar zal ze niet horen zolang de hersenen onvolgroeid zijn’. Men kan ook even ingaan op mogelijke beschadigingen van het gehoororgaan (langdurige blootstelling aan te sterke geluiden, middenoorontstekingen of erfelijke aandoeningen).
65
Men kan hier ingaan op het effect dat ontstaat als een auto plots versnelt of afremt, of een plotse draai neemt. Volgens de wet der traagheid moet een vloeistof bij een verandering opnieuw zijn evenwicht gaan zoeken. Dit duurt een tijdje. Als de persoon zelf de beweging niet ziet, op een boot op zee, krijgen de hersenen verkeerde info via de ogen en is hier ook het evenwicht verstoord. Dit kan zeeziekte veroorzaken. Ook een lift die snel opwaarts of neerwaarts gaat, kan voor evenwichtsproblemen zorgen.
MOGELIJKE LABORATORIUMOPDRACHTEN Geblinddoekte leerling moet richting van geluidsbron aanduiden (één oor, twee oren). Proef met rubberslang en twee trechtertjes. Effect van traagheidswet met plastic buis met water en confetti (plotse draai, trage draaibeweging).
2de graad tso/kso Natuurwetenschappen
23 D/2012/7841/079
4.6.4
Proeven, ruiken, voelen
LEERPLANDOELSTELLINGEN
LEERINHOUDEN
66
Uit waarnemingen afleiden dat organismen op bepaalde chemische stoffen kunnen reageren.
Chemische prikkels
67
De ligging, bouw en functies van smaak- en reukzintuigen omschrijven.
Smaak- en reukzintuig: delen en functies
68
De bouw van de huid en de verschillende soorten gevoelsreceptoren beschrijven.
De huid Gevoelsreceptoren voor druk, temperatuur en pijn
69
Aantonen dat de gevoeligheid van gevoelsreceptoren afhankelijk is van het organisme en de ligging.
Gevoeligheid van gevoelsreceptoren
DIDACTISCHE WENKEN 66
Analoog aan vorige zintuigen wordt via eenvoudige experimenten vastgesteld dat mensen en dieren op chemische stoffen reageren.
67
Aan de hand van een schema of een model wordt de macroscopische bouw en functie van smaak-, reuken tastzintuigen bekeken en de ligging van de receptoren aangeduid. De cellulaire bouw van deze receptorcellen (smaakknoppen, reukslijmvlies en tastlichaampjes) hoeven slechts elementair behandeld te worden. Eventueel kan hierbij een micropreparaat worden bekeken.
68
Zie 67.
69
De relatieve gevoeligheid van verschillende lichaamsdelen kan experimenteel worden vastgesteld. De ligging van tastlichaampjes kan hierbij in verband worden gebracht met hun functie.
MOGELIJKE LABORATORIUMOPDRACHTEN Waarnemen van druk en temperatuur:
onderzoek van lokale verschillen in tactiele en temperatuursgevoeligheid van de menselijke huid;
minimale afstand tussen 2 aanrakingen die als afzonderlijke prikkels worden waargenomen;
vaststelling van de relativiteit van de temperatuursgewaarwording.
4.7
Stofklassen
4.7.1
De chemische binding
LEERPLANDOELSTELLINGEN
LEERINHOUDEN
70
De elektronenconfiguratie van de atomen in verband brengen met hun stabiliteit.
Elektronenconfiguratie van edelgassen en stabiliteit
71
Aan de hand van eenvoudige voorbeelden het ontstaan van drie bindingstypes illustreren als een streven naar de edelgasconfiguratie.
Streven naar edelgasconfiguratie: drie bindingstypes
24 D/2012/7841/079
2de graad tso/kso Natuurwetenschappen
72
Het begrip oxidatiegetal omschrijven.
Oxidatiegetal
DIDACTISCHE WENKEN 70
De stabiliteit van de edelgassen wordt benadrukt als reden voor hun inertie. Ook de andere elementen trachten deze stabiliteit te bereiken.
71
Het feit dat metalen en niet-metalen op een verschillende manier naar de edelgasconfiguratie streven, verklaart waarom er drie soorten bindingen zijn. Dit wordt nagegaan aan de hand van eenvoudige voorbeelden.
72
Men kan aangeven dat in de scheikunde het begrip 'lading' niet eenduidig is gedefinieerd. Om spraakverwarring te vermijden heeft men het begrip oxidatiegetal ingevoerd om de lading van een atoom in een verbinding aan te geven en heeft men gelijktijdig de werkwijze vastgelegd om het oxidatiegetal te berekenen. Het is niet noodzakelijk om diep in te gaan op deze regels.
4.7.2
De chemische reactie
LEERPLANDOELSTELLINGEN
LEERINHOUDEN
73
Verwoorden dat chemische reacties processen zijn waarbij andere stoffen gevormd worden en die gepaard gaan met energieomzettingen.
Begrip chemische reactie Exo- en endo-energetische reacties
74
Een chemische reactie voorstellen als een effec- Botsingstheorie tieve botsing tussen deeltjes, met als gevolg een Herschikking van atomen herschikking van atomen.
75
De wet van massabehoud verwoorden en deze wet verklaren als een logisch gevolg van een herschikking van atomen.
Wet van massabehoud
76
Factoren die de reactiesnelheid beïnvloeden herkennen en verklaren.
Factoren die de reactiesnelheid beïnvloeden
77
De symbolische schrijfwijze van een chemische reactie interpreteren als een herschikking van atomen.
Reactievergelijking interpreteren Onderscheid tussen coëfficiënt en index
DIDACTISCHE WENKEN 73
Aan de hand van enkele voorbeelden kunnen chemische reacties worden aangetoond zoals het roesten van ijzer, het zuur worden van melk, het bereiden van wijn, het composteren… De energieomzettingen kunnen geïllustreerd worden met experimenten als de verbranding van Mg-lint, ontleding van water d.m.v. elektrische stroom… De begrippen fotolyse, thermolyse, elektrolyse kunnen worden aangebracht.
74
Visueel het botsingsmodel aanbrengen, waarbij wordt aangetoond dat de richting en de kracht van de botsing tussen de deeltjes bepalend is voor de herschikking van de atomen.
75
Behoud van atoomsoorten, behoud van massa in een gesloten systeem experimenteel aanbrengen. Het belang van de wet van Lavoisier weergeven.
2de graad tso/kso Natuurwetenschappen
25 D/2012/7841/079
76
Via experimenten kunnen deze factoren worden aangebracht. De snelheidsbepalende factoren worden zoveel mogelijk aangebracht voor eenvoudige reactievergelijkingen. Er kan meestal worden gerefereerd naar de verhoging of verlaging van de kans op effectieve botsingen.
77
Eenvoudige (binaire) reactievergelijkingen kunnen d.m.v. modellen worden voorgesteld om daarna de coëfficiënten te laten opzoeken door de leerlingen. Het onderscheid tussen de coëfficiënt van een formule en de index in een formule moet duidelijk ingezien worden.
MOGELIJKE LABORATORIUMOPDRACHTEN Wet van Lavoisier: reacties in open vat en gesloten vat laten gebeuren en telkens de massa bepalen. Factoren die de reactiesnelheid beïnvloeden. Reacties waarbij energie uitgewisseld wordt.
4.7.3
Stofklassen van minerale verbindingen
LEERPLANDOELSTELLINGEN
LEERINHOUDEN
78
Oxiden, zuren, hydroxiden en zouten definiëren op basis van hun samenstelling en hun onderling verband in een schema weergeven.
Oxiden, zuren, hydroxiden, zouten
79
Een principe van naamvorming weergeven en toepassen.
Naamvorming samengestelde stoffen
DIDACTISCHE WENKEN 78
Experimenteel kunnen enkele oxiden worden bereid. Het normaal voorkomen van de metaal- en nietmetaaloxiden kan hierbij worden aangetoond en voor zoveel als mogelijk in verband worden gebracht met het bindingstype. Om systematisch de meest voorkomende oxiden te kennen kan het PSE een vertrekbasis vormen. Eveneens op basis van de gegevens vermeld op het periodiek systeem kunnen de belangrijkste zuren worden aangebracht. De binaire zuren nemen hierin een afzonderlijke plaats in. Om een eerste onderscheid tussen basevormende oxiden en zuurvormende oxiden aan te duiden kan hier reeds gewerkt worden met indicatoren. De zouten kunnen worden aangebracht als het resultaat van een reactie tussen zuren en basen.
79
Bij de nomenclatuur van oxiden, zuren, hydroxiden en zouten verdient het aanbeveling steeds gebruik te maken van numerieke voorvoegsels. Er kan gewezen worden op de vaststelling dat de voorvoegsels niet steeds hoeven te worden vermeld (indien het positief gedeelte slechts één OG heeft). De Stocknotatie is voor de leerlingen meestal verwarrend en hoeft niet gezien te worden. Uiteraard moeten hier afspraken gemaakt worden binnen de school, zodat er een eenvormigheid is in verband met de nomenclatuurregels. Voor sommige zuren (HCl, H2SO4, HNO3 en H3PO4) kunnen ook de triviale namen worden aangegeven. Na het aanbrengen van de samengestelde minerale stofklassen kan het nuttig zijn schematisch het verband te geven tussen deze verschillende verbindingen.
MOGELIJKE LABORATORIUMOPDRACHTEN Zuur/base indicatoren. Zuur- en basevormende oxiden. Vorming van zouten.
26 D/2012/7841/079
2de graad tso/kso Natuurwetenschappen
4.7.4
Stofklassen van koolstofverbindingen
LEERPLANDOELSTELLINGEN
LEERINHOUDEN
80
Koolstofverbindingen definiëren als bestaande uit een skelet van C-atomen die onderling covalent verbonden zijn.
Covalente verbinding tussen meerdere C-atomen
81
Een eenvoudige indeling van koolstofverbindingen geven op basis van enkele stofklassen.
Alkanen, alkenen, alkanolen, alkaanzuren
82
De formules en de naamgeving van eenvoudige niet-vertakte alkanen, alkenen, alkanolen en alkaanzuren kennen.
Formules en naamgeving
83
Enkele toepassingen van de geziene stofklassen kennen.
Toepassingen
DIDACTISCHE WENKEN 80
Via molecuulmodellen kan men de verbindingen tussen de C-atomen aantonen. De veelheid aan verbindingen, ondanks het beperkt aantal atoomsoorten wordt hierbij duidelijk.
81
Vertakte en cyclische verbindingen hoeven niet behandeld te worden.
82
Het onderscheid tussen bruto- en structuurformule komen hierbij aan bod. Beperk de ketenlengte tot tien koolstofatomen.
83
Volgende toepassingen komen hierbij zeker aan bod: aardolie, drankalcohol, tafelazijn, aardgas, campinggas, paraffine. Ook de giftigheid van methanol, het voorkomen van mierenzuur in brandnetels en de denaturatie van alcohol kan hier besproken worden.
4.7.5
Gedrag van stoffen in water
LEERPLANDOELSTELLINGEN
LEERINHOUDEN
84
Het elektrische geleidingsvermogen van zuivere stoffen en stoffen opgelost in water vergelijken.
Elektrisch geleidingsvermogen van zuivere stoffen en hun waterige oplossingen
85
Uit een experimentele waarneming het polair karakter en de ruimtelijke structuur van water afleiden.
Water als dipoolmolecule
86
Rol van water als oplosmiddel bij zuren, hydroxiden en zouten verklaren aan de hand van de begrippen polair en apolair.
Polair, apolair
87
Voor elektrolyten de ionisatie- en dissociatievergelijkingen schrijven.
Ionisatie- en dissociatievergelijkingen
88
De pH-schaal weergeven en de pH-waarde van een oplossing interpreteren.
pH-schaal Zure, basische en neutrale oplossingen
2de graad tso/kso Natuurwetenschappen
Elektrolyt
27 D/2012/7841/079
DIDACTISCHE WENKEN 84
Het elektrische geleidingsvermogen van zuivere stoffen (metaalverbinding, ionverbinding en covalente verbinding in verschillende aggregatietoestanden) wordt vergeleken met de elektrische geleidbaarheid van ionverbindingen en covalente verbindingen, opgelost in water en in een apolair oplosmiddel.
85
De structuur van de watermolecule kan verduidelijkt worden door de afbuigproef en het weergeven van zijn niet-lineaire structuur. Het gebruik van het molecuulmodel van water is hier aangewezen. Op deze wijze kunnen de begrippen ‘polair’, ‘apolair’ en ‘dipool’ worden aangebracht.
86
De activiteit van de watermoleculen bij het oplossen van zuren, basen en zouten kan verduidelijkt worden aan de hand van modellen en schema’s.
87
Nu kunnen de ionisatie- en dissociatiereacties van de belangrijkste zuren, hydroxiden en zouten worden aangebracht en ingeoefend. Het is voldoende dat leerlingen inzien dat beide processen leiden tot het ontstaan van vrije ionen. Het is niet noodzakelijk dat de termen ionofoor en ionogeen gezien worden.
88
De pH wordt gemeten voor gekende producten (frisdrank, melk, zeepoplossing, shampoo…) en enkele bestudeerde elektrolytoplossingen. Aan de hand van deze gegevens wordt een pH-schaal geïnterpreteerd. + Het is voldoende dat de leerlingen inzien dat de pH in verband staat met de concentratie H -ionen.
MOGELIJKE LABORATORIUMOPDRACHTEN Oplosbaarheid van stoffen: aantonen dat de oplosbaarheid van een stof afhankelijk is van de aard van de stof en de aard van het oplosmiddel. Elektrisch geleidingsvermogen van waterige oplossingen. Zuurgraad van oplossingen uit het dagelijkse leven bepalen. Universele indicator en pH-schaal. Zelf indicatoren maken.
4.8
Terreinstudie
4.8.1
Inleiding
LEERPLANDOELSTELLINGEN
LEERINHOUDEN
89
De begrippen biotisch en abiotisch omschrijven aan de hand van voorbeelden.
Biotisch en abiotisch
90
De begrippen ecosysteem, levensgemeenschap, Ecosysteem, levensgemeenschap habitat en ecologische niche aan de hand van voorbeelden omschrijven en toepassen.
DIDACTISCHE WENKEN 89
Dat zowel biotische als abiotische factoren een rol spelen bij de verspreiding van organismen zal afgeleid kunnen worden uit de terreinstudie. Naast de bekende voorbeelden van abiotische factoren kan ook gewezen worden op factoren zoals luchtsamenstelling (verontreiniging…) en reliëf. Bij de biotische factoren kan gewezen worden op typische samenlevingsvormen (parasieten…) en de invloed van de mens.
28 D/2012/7841/079
2de graad tso/kso Natuurwetenschappen
Tevens kan aangetoond worden dat elke wijziging van een abiotische en/of biotische factor in een levensgemeenschap er ook verandering in teweegbrengt. Er kan aangetoond worden dat soortenrijkdom afneemt naarmate de dynamiek van het milieu toeneemt. 90
De inleidende kennismaking met een levensgemeenschap en biotoop kan het best gebeuren aan de hand van concrete voorbeelden (directe omgeving van de school, beeldmateriaal…). Voor de eigenlijke biotoopstudie kan best voor een ander biotoop gekozen worden zodat de leerlingen de verschillende aangebrachte begrippen leren toepassen. De begrippen habitat en ecologische niche kunnen ook aan bod komen.
MOGELIJKE LABORATORIUMOPDRACHTEN Invloed van biotische en abiotische factoren op de kieming van zaden en de groei van kiemplanten: bv. invloed van appel, tomaat, zwaveldioxide, sigarettenrook, strooizout, licht en vochtigheidsgraad op kieming en de groei van (tuinkers)zaden.
4.8.2
Terreinstudie
LEERPLANDOELSTELLINGEN
LEERINHOUDEN
91
Verspreidingsgraad van organismen
Uit waarnemingen een relatie leggen tussen het voorkomen en de verspreidingsgraad van organismen in één of meerdere abiotische en/of biotische factoren.
DIDACTISCHE WENKEN 91
Bij een goed voorbereid terreinwerk met doelgerichte waarnemingsopdrachten kunnen meerdere doelstellingen bereikt worden. Er kan tegelijkertijd ingegaan worden op de verscheidenheid van organismen (met onderling minder of meer overeenkomsten) en de classificatie ervan op basis van algemeen geldende criteria. Daarnaast moeten de waarnemingen gestructureerd worden verzameld en weergegeven (eventueel met computer: tabellen, grafieken). Er wordt best gekozen voor groepswerk. De gevonden resultaten worden daarna in de hele klasgroep geinterpreteerd.
MOGELIJKE LABORATORIUMOPDRACHTEN Bij een terreinstudie tijdens een excursie kan het verband tussen de verspreidingsgraad van een organisme en één of meerdere abiotische en biotische factoren bekeken worden. Door gebruik te maken van een zoekkaart worden de gevonden soorten gedetermineerd en het aantal in een tabel genoteerd. Invloed van abiotische factoren op de verspreidingsgraad van organismen zoals:
invloed van nitraatgehalte, vochtigheid... op het voorkomen van brandnetels (wegberm…);
invloed van licht op de plantengroei onder een grote boom (bv. beuk);
beïnvloedende factoren (temperatuur, zuurstofgehalte, hardheid) op het leven in een zoetwaterplas onderzoeken en uit de combinatie van chemisch en biologisch wateronderzoek een oordeel geven over de waterkwaliteit (vijverecologie);
bedekkingsgraad van kogelwier op boomstammen: populatiedichtheid in functie van licht…;
bodemecologie: observatie en determinatie van bodemorganismen van verschillende bodemsoorten, en bepalen van abiotische en biotische factoren om beiden met elkaar in verband te brengen.
2de graad tso/kso Natuurwetenschappen
29 D/2012/7841/079
Invloed van biotische factoren op de verspreidingsgraad van organismen zoals:
verspreiding van “tredplanten” op sportterrein, grasperk…;
vergelijken van diversiteitsindex van bemeste en onbemeste graslanden; van een regelmatig gemaaide wegberm (met of zonder afvoer van maaisel) met een ruigte.
4.8.3
Relaties tussen organismen
LEERPLANDOELSTELLINGEN
LEERINHOUDEN
92
Aan de hand van voorbeelden de interactievormen tussen organismen benoemen, omschrijven en vergelijken.
Interactievormen
93
De betekenis van groepsvorming bij organismen verwoorden.
Groepsvorming bij organismen
94
Uit voorbeelden vaststellen dat communicatie noodzakelijk is voor het goed functioneren van de groep.
Communicatie in een groep
95
De rol van producenten, consumenten en reducenten uitleggen.
Producenten, consumenten, reducenten
96
De relaties tussen organismen schematisch voorstellen.
Relaties tussen organismen: voedselpiramide
Communicatievormen
DIDACTISCHE WENKEN 92
In de mate van het mogelijke worden de terreinwaarnemingen geïntegreerd in de bespreking van de relaties tussen organismen, eventueel aangevuld met beeldmateriaal. Uit de bespreking wordt schematisch een overzicht van de verschillende interactievormen opgesteld. Naast de interactie tussen organismen van een verschillende soort, moet uit de waarnemingen ook blijken dat er beïnvloeding voorkomt tussen soortgenoten.
93
Uit voorbeelden wordt ingegaan op de mogelijke groepsvorming tussen organismen van éénzelfde soort en de functionele betekenis hiervan. Speciale aandacht kan hierbij gaan naar statenvormende insecten.
94
Uit de bespreking van de interacties tussen organismen (van dezelfde of verschillende soort) kunnen de leerlingen afleiden dat er (bij dieren) communicatie mogelijk is. Soortgenoten kunnen hierbij technieken ontwikkelen om doeltreffend informatie uit te wisselen binnen de groep (territorium, voedselvoorziening, veiligheid, voortplantingsbereidheid…). Tevens kan er benadrukt worden dat dieren vaak heel andere communicatievormen dan de mens gebruiken.
95
Uit de waarnemingen van de eigen biotoopstudie of andere bestudeerde biotopen worden de begrippen producenten, consumenten en reducenten herhaald en worden voedselketens opgebouwd om te verwerken in een voedselweb of voedselkringloop. Het is belangrijk dat de leerlingen deze begrippen op verschillende biotopen kunnen toepassen.
96
De verschillende relaties kunnen vervolgens kwantitatief worden weergegeven in een voedselpiramide waarbij de energiedoorstroming en het energieverlies (rendement) kan worden verduidelijkt. Ook kan hierbij het begrip biomassa worden uitgelegd en kan naast een voedselkringloop ook een materiekringloop (bv. een koolstofkringloop) worden besproken.
30 D/2012/7841/079
2de graad tso/kso Natuurwetenschappen
MOGELIJKE LABORATORIUMOPDRACHTEN Herkennen en bespreken van interactievormen via beeldmateriaal of tekstmateriaal. Studie van de voedselketen zoals:
ICT-opdracht: voedselnet in een vijver of sloot samenstellen;
braakballenonderzoek.
4.8.4
Relaties tussen organismen en milieu
LEERPLANDOELSTELLINGEN
LEERINHOUDEN
97
Met voorbeelden de invloed van organismen op het milieu aantonen.
Invloed van organismen op het milieu
98
Afleiden dat de mens een regulerende invloed uitoefent op het samenleven van organismen.
Regulerende invloed van de mens
99
Het belang van duurzame ontwikkeling inzien.
Duurzame ontwikkeling
DIDACTISCHE WENKEN 97
In de mate van het mogelijke worden de terreinwaarnemingen geïntegreerd in de bespreking van organismen op het milieu. Hierbij kan gelet worden op: betreding of begrazing, effect van uitwerpselen (vogels, runderen…), beschadiging (oevers/dijken door eenden, ratten…).
98
De regulerende invloed van de mens moet in z’n geheel bekeken worden: zowel negatieve als positieve beïnvloeding:
milieuvervuiling door huisgezinnen, industrie, toerisme , landbouw…. : rechtstreekse (bv. rooien van bomen) en onrechtstreekse gevolgen (erosie, bufferfunctie bij overstromingen….);
belang van milieu- en landbouworganisaties bij beheer, herstel en instandhouding van natuurlijke omstandigheden.
Het doel van deze lessenreeks is de leerlingen te stimuleren een ecologisch en ethisch bewuste houding aan te nemen. 99
De leerlingen kunnen enkele aspecten van de ecologie toelichten en de beïnvloeding ervan verklaren. Ook de impact van de eigen leefwijze moet hierbij betrokken worden. Zo komen ze tot het inzicht dat het streven naar een ‘duurzame maatschappij’ een taak is voor iedereen.
4.9
Chemische reacties
4.9.1
Inleiding
LEERPLANDOELSTELLINGEN
LEERINHOUDEN
100
Neerslagvorming, gasvorming, wijziging pH, temperatuurverandering, kleurverandering, wijziging elektrische geleidbaarheid
Uit experimentele waarnemingen afleiden wanneer een chemische reactie optreedt.
2de graad tso/kso Natuurwetenschappen
31 D/2012/7841/079
DIDACTISCHE WENKEN 100 Deze waarnemingen kunnen zowel optreden bij reacties met behoud van OG (oxidatiegetal) als bij reacties met wijziging van OG. We moeten vermijden dat neerslag- en gasontwikkelingsreacties enkel gekoppeld worden aan reacties met behoud van OG. Het is belangrijk dat we bij de volgende leerplandoelstellingen telkens vertrekken vanuit de waarnemingen om de reactievergelijking te achterhalen. Neerslag- en gasontwikkeling duiden steeds op de vorming van een onoplosbare stof in water. De wijziging van de pH duidt op de vorming van een zuur, een base (hydroxide) of water. Enkele voorbeelden bij behoud van OG:
neerslagvorming bij reactie tussen zilvernitraatoplossing en keukenzoutoplossing;
gasontwikkeling bij reactie tussen bakpoeder en azijnzuuroplossing;
wijziging pH, temperatuur en elektrische geleidbaarheid bij reactie tussen een zure en een basische oplossing;
kleurverandering bij dehydratatie van vast kopersulfaat, bij de reactie tussen een looddinitraatoplossing en een kaliumjodideoplossing.
Enkele voorbeelden bij wijziging van OG:
neerslagvorming bij de reactie tussen koper en een zilvernitraatoplossing;
gasontwikkeling bij de reactie tussen zink en een zoutzuuroplossing;
gasontwikkeling, wijziging pH en temperatuur bij de reactie tussen natrium en water;
kleurverandering en neerslagreactie bij de reactie tussen fehling-reagens en een glucoseoplossing.
4.9.2
Reacties met behoud van OG
LEERPLANDOELSTELLINGEN
LEERINHOUDEN
101
Reactievergelijkingen tussen elektrolyten herkennen als een herschikken van ionen.
Reacties tussen elektrolyten
102
Uit experimentele waarnemingen de reactievergelijking afleiden als de reagerende elektrolyten gekend zijn en een oplosbaarheidstabel gegeven is.
Reacties met behoud van OG: reactievergelijking
103
Het belang van deze reacties aantonen met voorbeelden.
Toepassingen
DIDACTISCHE WENKEN 101 Het onderscheid tussen sterk, zwak, en niet-elektrolyt wordt kort herhaald. 102 Voorbeeld: als we een keukenzoutoplossing en een zilvernitraatoplossing samenvoegen dan nemen we een witte neerslag waar. Besluit: er is een slecht oplosbare stof gevormd. Via de oplosbaarheidstabel komt men nu tot het besluit dat zilverchloride gevormd wordt, daarna schrijft men de reactievergelijking. Op analoge wijze kunnen ook gasontwikkelingsreacties en neutralisatiereacties behandeld worden. Men vertrekt telkens van de waarneming (bij gasontwikkeling is er eveneens een slecht oplosbare stof gevormd, bij neutralisatie neemt men visueel niets waar) om van daaruit te komen tot de reactievergelijking van de gegeven elektrolyten.
32 D/2012/7841/079
2de graad tso/kso Natuurwetenschappen
103 Hier worden best voorbeelden uit het dagelijkse leven aangehaald:
neutralisatie: ongebluste kalk om zure grond te neutraliseren, maagzout (neutraliseren maagzuur)...
gasvorming: bruistabletten, rijzen van deeg (bakpoeder), ontkalken huishoudtoestellen met tafelazijn.
neerslag: ketelsteenvorming in huishoudtoestellen, druipsteenvorming.
MOGELIJKE LABORATORIUMOPDRACHTEN Neerslag – gasontwikkeling – neutralisatiereacties. Ammoniak aantonen in vloeibare voeding voor kamerplanten. Carbonaat aantonen in bruistabletten. Aantonen ionen in leidingwater.
4.9.3
Reacties met wijziging van OG
LEERPLANDOELSTELLINGEN
LEERINHOUDEN
104 Redoxreacties herkennen in gegeven reactievergelijkingen.
Verandering van oxidatiegetal
105 De begrippen oxidator, reductor geoxideerde stof en gereduceerde stof aanduiden in een gegeven reactievergelijking.
Oxidator, reductor Geoxideerde stof, gereduceerde stof
106 Uit experimentele waarnemingen de reactievergelijking afleiden als de reagerende oxidator en reductor gekend zijn.
Redoxreacties
107 Het belang van deze reacties aantonen met voorbeelden.
Toepassingen
DIDACTISCHE WENKEN 104
Het is hierbij belangrijk dat de leerling vlot OG van een element in een verbinding kan bepalen. Eventueel kan het begrip OG hier kort herhaald worden en kunnen eenvoudige regels gehanteerd worden om het OG van een element in een verbinding te bepalen.
105
Om de begrippen geoxideerde stof, gereduceerde stof, oxidator, reductor aan te brengen, steunen we op het begrip OG. De nadruk dient gelegd te worden op de verandering van OG in de aangegeven reactie.
106
Enkel de redoxreacties tussen enkelvoudige stoffen of met vorming van enkelvoudige stoffen komen hier aan bod. Voorbeelden van analyses en syntheses: verbrandingsreacties, synthese/analyse van water, reactie van metalen met zuren.
107
Roesten van ijzer, werking van een hoogoven, haarontkleuringsmiddelen, bleekmiddelen in wasproducten, gebruik van bleekwater, verbranding van C tot CO en CO2
MOGELIJKE LABORATORIUMOPDRACHTEN Eenvoudige proefjes: verkoperen van een ijzeren nagel, verbranden van magnesiumlint, ijzerpoeder in vlam...
2de graad tso/kso Natuurwetenschappen
33 D/2012/7841/079
4.10
Druk
LEERPLANDOELSTELLINGEN
LEERINHOUDEN
108
Het begrip druk afleiden en toepassen.
Het begrip druk: definitie, grootheid, eenheid Toepassingen
109
Het beginsel van Pascal formuleren en aan de hand hiervan enkele praktische toepassingen verklaren.
Beginsel van Pascal Toepassingen
110
De formule voor hydrostatische druk weergeven en de druk in een vloeistof berekenen.
Hydrostatische druk
111
De wet van Archimedes verklaren en kwalitatief toepassen.
Wet van Archimedes
112
Beschrijven wat luchtdruk is en hoe luchtdruk wordt gemeten.
Luchtdruk
113
De begrippen overdruk en onderdruk van een gas uitleggen en herkennen in dagelijkse toepassingen.
Overdruk en onderdruk
114
De toestandsgrootheden druk, volume en temperatuur gebruiken om de toestand van een gas te omschrijven.
Toestandsgrootheden van een gas
115
De begrippen absoluut nulpunt en absolute temperatuur omschrijven vanuit het deeltjesmodel.
Absoluut nulpunt, absolute temperatuur
116
Het verband tussen de toestandsgrootheden kwalitatief aantonen en herkennen in concrete situaties.
Algemene gaswet
DIDACTISCHE WENKEN 108
De formule voor druk kan door middel van dagelijkse voorbeelden afgeleid worden. Hierbij kan de invloed van kracht en oppervlakte duidelijk waargenomen worden. Voorbeelden zijn: gebruik van rupsbanden, hoge hakken op parketvloer, scherpe versus botte naald…
109
Hier kunnen de hydraulische pers of andere hydraulische toepassingen behandeld worden.
110
Het is belangrijk dat de leerlingen inzien dat enkel de hoogte en de dichtheid (soort vloeistof) bepalend zijn voor de hydrostatische druk. Het toepassen van deze formule in allerlei concrete situaties kan hier vooral aan bod komen. Men dient ermee rekening te houden dat bij de totaaldruk ook de druk boven de vloeistof meetelt.
111
Ook hier ligt vooral de nadruk op het toepassen van de wet in concrete situaties. Zinken, zweven en drijven zullen hierbij aan bod komen.
112
Het is belangrijk dat leerlingen inzien dat luchtdruk een gevolg is van het feit dat lucht ook een bepaalde massa heeft. Het is niet de bedoeling om in detail allerlei toestellen voor luchtdrukmeting te bespreken. De nadruk ligt hierbij op het principe van de meting. De bespreking van één toestel is voldoende.
113
Toepassingen als de drukkookpan (overdruk), steriliseren van voedingsmiddelen (onderdruk ontstaan door afkoeling) kunnen hierbij aan bod komen, vullen van een spuit, spuitbussen, stofzuiger...
34 D/2012/7841/079
2de graad tso/kso Natuurwetenschappen
114
De toestandsgrootheden van een gas worden duidelijk bij het uitwerken van de algemene gaswet.
115
De leerlingen weten reeds dat materie opgebouwd is uit bewegende deeltjes en dat de temperatuur een maat is voor de snelheid van de deeltjes. Hier kan nu het begrip ‘Absoluut nulpunt’ kwalitatief ingevoerd worden als ‘de temperatuur waarbij de deeltjes niet meer bewegen’. De grootheid absolute temperatuur T en de bijbehorende SI-eenheid kelvin (K) moeten hier zeker ingevoerd worden.
116
De gaswetten kunnen kwalitatief en experimenteel aangetoond worden. Een plastic meetspuitje dat onderaan dicht gesmolten is kan gebruikt worden om de invloed van de temperatuur bij constante druk aan te tonen. Dompel het meetspuitje in warm water en we zien het volume toenemen. Het volume verandert recht evenredig met de temperatuur (bij constante druk). Wanneer we de temperatuur constant houden zien alle leerlingen in dat bij het induwen (afname van het volume) van de zuiger in het meetspuitje de druk verhoogt. De druk verandert dus omgekeerd evenredig met het volume (bij constante temperatuur). Wanneer we de zuiger van het meetspuitje blokkeren en de temperatuur verhogen zal de druk toenemen. We kunnen hierbij ook verwijzen naar de drukkookpan. De druk verandert dus recht evenredig met de temperatuur (bij constant volume). Als besluit uit deze drie gaswetten kan dan de algemene gaswet afgeleid worden als p.V/T = constante. Men moet hierbij wel benadrukken dat de massa gas uiteraard tijdens de experimenten niet mag wijzigen. Ook hier kan eventueel verwezen worden naar de drukkookpan. Bij te grote overdruk ontsnapt er gas langs het drukventiel. Hierdoor daalt de druk!
MOGELIJKE LABORATORIUMOPDRACHTEN Meten van de hydrostatische druk: deze druk is afhankelijk van de diepte (diepte variëren). Wet van Archimedes. Druk bepalen onder je eigen voetzolen. Invloeden onderzoeken die de hydrostatische druk bepalen.
4.11
Warmteleer
LEERPLANDOELSTELLINGEN
LEERINHOUDEN
117
Het begrip thermisch evenwicht omschrijven en toelichten hoe het ontstaat.
Thermisch evenwicht
118
Warmtehoeveelheid en temperatuursverandering van elkaar onderscheiden.
Warmtehoeveelheid en temperatuursverandering
119
De relatie tussen warmtehoeveelheid, massa en temperatuursverandering kwalitatief afleiden en in concrete situaties toepassen.
Q = m.c.T Specifieke warmtecapaciteit van een stof
120
Aan de hand van het deeltjesmodel de verschillende mechanismen van energietransport verklaren.
Geleiding, convectie en straling
DIDACTISCHE WENKEN 117
Eenvoudige dagelijkse voorbeelden kunnen gebruikt worden om het begrip ‘thermisch evenwicht’ toe te lichten. Een tas warme koffie koelt spontaan af tot de omgevingstemperatuur. Een ijskoude cola zal spontaan opwarmen tot de omgevingstemperatuur.
118
Het onderscheid tussen warmtehoeveelheid en temperatuursverandering kan met een eenvoudig proefje kwalitatief aangetoond worden. Een ijzeren nagel wordt roodgloeiend opgewarmd in een bunsenvlam.
2de graad tso/kso Natuurwetenschappen
35 D/2012/7841/079
Vraag eens aan de leerlingen wie deze spijker wil aanraken. Elke leerling ziet duidelijk in dat de temperatuur van de spijker zeer hoog is. We gooien de gloeiende spijker dan in een bekerglas met koud water. Steek onmiddellijk je vinger in het water. Het water is warmer geworden maar de temperatuur is niet veel gestegen. Het onderscheid tussen warmtehoeveelheid en temperatuur kan nu door vraagstelling duidelijk worden: waar is de warmte van de spijker naartoe, veroorzaakt eenzelfde warmtehoeveelheid altijd eenzelfde temperatuursverandering, welke factoren zouden een rol kunnen spelen bij de temperatuursverandering? 119
Als vervolg op voorgaand proefje kunnen we nu de vraag aan de leerlingen stellen: ‘Wat zal de temperatuursverandering zijn als we hetzelfde proefje herhalen maar nu de nagel gooien in een grotere massa water (op dezelfde temperatuur). Als de massa stijgt zal de temperatuursverandering kleiner worden. Massa en temperatuursverandering zijn dus omgekeerd evenredig. ’Wat zal de temperatuursverandering zijn als de nagel minder opgewarmd wordt?’. De temperatuursverandering zal dan uiteraard kleiner zijn. Temperatuursverandering en warmtehoeveelheid zijn recht evenredig. Uit deze kwalitatieve proefjes kan men dan komen tot de formule. Hierbij moet een constante ingevoerd worden, nl. de specifieke warmtecapaciteit c. Er kan dan gevraagd worden waarvan deze constante afhankelijk is. Als besluit kunnen we dan stellen dat c een stofconstante is. Het feit dat de warmtecapaciteit van water vrij groot is heeft veel concrete gevolgen in het dagelijkse leven: bain-marie, warmwaterkruik, waterrijke voedingsmiddelen blijven na opwarmen lang warm, zeeklimaat versus landklimaat...
120
De leerlingen hebben in de eerste graad kennis gemaakt met geleiding, convectie en straling. In het leerplan Natuurwetenschappen van de eerste graad vinden we volgende leerplandoelstelling: Uit experimentele waarnemingen en technische toepassingen afleiden dat transport van warmte-energie kan plaatsvinden door geleiding, convectie en straling. (B 65) In de tweede graad komt de verklaring aan de hand van het deeltjesmodel.
36 D/2012/7841/079
2de graad tso/kso Natuurwetenschappen
5
Natuurwetenschappen in verschillende studierichtingen van de tweede graad tso en kso
Dit leerplan is geschreven voor verschillende studierichtingen van de tweede graad van het tso en kso. De algemene doelstellingen die gelinkt zijn aan de eindtermen zijn voor al deze studierichtingen dezelfde. Bij de uitwerking van de lessen natuurwetenschappen staan steeds de algemene doelstellingen centraal. In ‘2 Algemene doelstellingen’ zijn deze ingedeeld in drie groepen nl. onderzoekend leren, wetenschap en samenleving, attitudes. De realisatie van de algemene doelstellingen gebeurt via leerplandoelstellingen en bijbehorende leerinhouden. In dit leerplan wordt een set van leerplandoelstellingen, leerinhouden en bijbehorende didactische wenken aangeboden in punt 4. Niet al deze leerplandoelstellingen moeten echter gerealiseerd worden. De logische ordening van leerinhouden moet zeker niet gelezen worden als een chronologische lijn voor de uitwerking in lessen. Voor elke studierichting die dit leerplan moet realiseren staan hierna in tabelvorm vermeld hoe men de algemene doelstellingen kan aanpakken en welke leerplandoelstellingen zeker moeten gerealiseerd worden. Daarnaast wordt ook vermeld hoeveel tijd men waarschijnlijk minimaal nodig heeft om dit te realiseren. In deze planning wordt ook voldoende vrije ruimte gelaten voor activerende werkvormen, experimenteel werk en zelfstandig werk. Indien men zich bij het experimentele werk beperkt tot ongevaarlijke experimenten met onschadelijke producten dan zijn voor dit leerplan geen speciale veiligheidsvoorzieningen zoals labjas en veiligheidsbril nodig. Indien men echter de leerlingen laat werken met bunsenbrander of bepaalde producten dan moeten de nodige veiligheidsvoorzieningen getroffen worden.
5.1
Handel / Handel-talen (2 uur)
Elk leerjaar wordt minimum 4 uur voorzien voor laboratoriumoefeningen. Indien kleinere laboratoriumopdrachten voorzien worden die minder dan één lesuur beslaan moet men minimum een equivalent van vier uur voorzien op jaarbasis. Mogelijke opdrachten staan in deze tabel vermeld bij onderzoekend leren. Ook bij de didactische wenken van de leerplandoelstellingen staan mogelijke labopdrachten vermeld. Aanpak algemene doelstellingen
Materiemodel
Leerplandoelstellingen te realiseren (zie punt 5)
5, 7, 8, 9, 10, 11, 12
Planning (aantal uur voorzien) 14 uur
Onderzoekend leren Via waarnemingen van stoffen (bij voorkeur uit het dagelijks leven) kan men komen tot een omschrijving van de begrippen mengsel en zuivere stof, homogene en heterogene mengsels. Hierbij wordt aandacht geschonken aan de criteria waarop de indeling is gebaseerd. Er wordt ook gewerkt rond de doelstellingen 31 en 32 in verband met classificatie. Uit het bestuderen van allerlei etiketten van dagelijkse producten (bier, wijn, azijn, mineraalwater…) komen de leerlingen tot het besluit dat dit allemaal mengsels zijn. Het concentratiebegrip (massaprocent, massavolumeprocent, volumeprocent) komt hier ter sprake. Experimenteel kan men bij zuivere stoffen de relatie tussen massa en volume bijbrengen.
2de graad tso/kso Natuurwetenschappen
37 D/2012/7841/079
Leerlingen moeten weten wat beduidende cijfers zijn en wat hun belang is bij de nauwkeurigheid van een meting. De benaderingsregels i.v.m. product en quotiënt en som en verschil moeten niet worden gezien evenmin als de oefeningen hieromtrent. Er worden binnen de vakwerkgroep afspraken gemaakt i.v.m. beduidende cijfers. De begrippen zinken, zweven, drijven kunnen experimenteel aan de hand van verschillende voorwerpen met verschillende massadichtheden onderzocht worden. De wet van Archimedes moet hier zeker niet behandeld worden. Ook kan men experimenteel een mengsel scheiden in zuivere stoffen. Hierbij is het niet noodzakelijk om veel scheidingstechnieken te behandelen. Wetenschap en samenleving Begrippen als oplossing, concentratie worden in het dagelijks leven voortdurend gebruikt en mogen we als behorende tot onze cultuur beschouwen, nl. deze begrippen zijn verworven opvattingen die door meerdere personen worden gedeeld en die aan anderen overdraagbaar zijn. Bij het scheiden van mengsels kan ook de afvalsortering thuis en het containerpark ter sprake komen. Hierbij worden verschillende afvalstromen gescheiden. Ook het koffiezetten, het gebruik van slazwierder, het gebruik van ether om vetvlekken te verwijderen... zijn dagelijkse toepassingen van scheidingstechnieken. Attitudes Tijdens het uitvoeren van experimenten wordt de nodige tijd uitgetrokken om waarnemingen correct te leren verwoorden. Dikwijls worden waarnemingen door leerlingen verward met vermoedens of meningen. Het belang van objectiviteit in de wetenschap kan hier benadrukt worden. Er wordt aandacht besteed aan de context waarbinnen men bepaalde begrippen gebruikt. Zo heeft het begrip ‘zuiver’ niet dezelfde betekenis in het dagelijks en het wetenschappelijk taalgebruik. Zuivere lucht (dagelijks taalgebruik) is geen zuivere stof! Bij het bestuderen van etiketten kunnen veiligheidszinnen en gevaarsymbolen reeds ter sprake komen. Het spontaan raadplegen van etiketten voor men producten, zelfs huishoudproducten, gebruikt, is een belangrijke attitude. Tijdens het samenwerken van leerlingen bij het uitvoeren van experimenten worden ook attitudes nagestreefd die meer op het sociale vlak liggen.
38 D/2012/7841/079
2de graad tso/kso Natuurwetenschappen
Kracht, arbeid, energie en vermogen
Massa, zwaartekracht en gewicht Arbeid, energie en vermogen in het dagelijks leven Spieren en spierwerking
13, 14, 15, 16 18, 19, 20, 21,
4 uur 7 uur
22, 23, 24, 25, 26
3 uur
Onderzoekend leren Uit dagelijkse waarnemingen kan de uitwerking van een kracht (statische en dynamische uitwerking) afgeleid worden. Krachtwerking door spiersamentrekking kan hier als een voorbeeld behandeld worden. Het onderscheid tussen een scalaire grootheid en een vectoriële grootheid zal bij krachtwerking aan bod komen. Krachten meten met een dynamometer. De macroscopische en microscopische bouw van spierweefsel kan onderzocht worden. Uit dagelijkse waarnemingen en uit gegevens die voorkomen in allerlei documentatie kan het onderscheid tussen arbeid, vermogen, energie en energieomzetting duidelijk worden. Gegevens op etiketten (elektrisch vermogen) van allerlei huishoudtoestellen kunnen hier ook gebruikt worden. In dit onderdeel wordt eerder contextueel en kwalitatief gewerkt. Wat kan je zeggen over de arbeid als we een grotere massa over eenzelfde afstand verplaatsen? Wat kan je zeggen over het vermogen als we dezelfde arbeid verrichten in een kortere tijdsspanne? De wet van behoud van energie kan kwalitatief aangetoond worden bij slinger, trillende veer, skaten op een ramp, looping bij kermisattracties, bungeespringer... Hierbij zal het aspect ‘energieverlies versus de behoudswet’ aan bod komen. Wetenschap en samenleving De ontwikkeling van machines die voor een deel de menselijke arbeid overnamen hebben zowel positieve als negatieve gevolgen in de samenleving. We hoeven maar te wijzen op de verbeterde arbeidsomstandigheden maar ook op het verdwijnen van allerlei jobs die een gevolg zijn van de automatisatie van arbeidsprocessen. Bij de voedselbereiding met een microgolfoven kan het verband tussen het ingestelde vermogen en de tijdsduur verklaard worden. De elektriciteitsfactuur kan hier ook behandeld worden. Het aspect duurzame energieontwikkeling kan hier aan bod komen. Begrippen kracht en energie worden in het dagelijks leven voortdurend gebruikt en mogen we als behorende tot onze cultuur beschouwen, nl. deze begrippen zijn verworven opvattingen die door meerdere personen worden gedeeld en die aan anderen overdraagbaar zijn. Het belang van wetenschappelijke kennis in technische beroepen zoals mecanicien, elektricien... komt hier duidelijk aan bod. Attitudes De begrippen kracht, arbeid en energie worden in ons dagelijks leven voortdurend gebruikt. Hierbij is het belangrijk dat de leerlingen inzien dat dit niet altijd overeenstemt met de wetenschappelijke betekenis van deze begrippen. De context waarin deze begrippen gebruikt worden en een correct taalgebruik is dus belangrijk.
2de graad tso/kso Natuurwetenschappen
39 D/2012/7841/079
Verfijning materiemodel: atomen en moleculen
27, 28, 29, 30
6 uur
Onderzoekend leren In dit leerstofonderdeel worden de begrippen molecule, atoom, element, atoommodel… in hoofdzaak bijgebracht door te werken met modellen (molecuulmodellen, atoommodel), schema’s (verfijning materiemodel: materie, mengsel, zuivere stof, molecule, atoom) en tabellen (periodiek systeem). Bij de molecuulmodellen kunnen ook roostermodellen van metalen en zouten (in het bijzonder keukenzout) gebruikt worden. Tijdens een opdracht kunnen leerlingen het juiste model bij de juiste formule plaatsen. Het is niet de bedoeling dat leerlingen de formule van stoffen kunnen schrijven. Bij de bespreking van het atoommodel van Bohr hoeven enkel de eerste 18 elementen onderzocht te worden. Bij het periodiek systeem wordt aandacht geschonken aan de criteria waarop de indeling is gebaseerd. Hierbij wordt ook gewerkt rond de doelstellingen 31 en 32 in verband met classificatie. Wetenschap en samenleving Bij de bespreking van de evolutie van het atoommodel zien de leerlingen duidelijk dat de ontwikkeling van een model een groeiproces doormaakt. Bij het atoommodel kan dit groeiproces historisch gesitueerd worden (van het model van Dalton tot het model van Bohr). Dit onderdeel moet niet uitgebreid behandeld worden. Begrippen atoom en molecule mogen we als behorende tot onze cultuur beschouwen, nl. deze begrippen zijn verworven opvattingen die door meerdere personen worden gedeeld en die aan anderen overdraagbaar zijn. Attitudes In dit leerstofonderdeel komen geen experimenten aan bod. Er wordt in hoofdzaak gewerkt met modellen, tabellen, schema’s. Hierdoor komen er geen echte experimenteervaardigheden aan bod.
Classificatie
Inleiding: classificatie in de wetenschappen Classificatie van organismen Classificatie van stoffen
31, 32
3 uur
Onderzoekend leren De noodzaak tot classificatie kan via een concrete opdracht duidelijk gemaakt worden. Deze opdracht kan zijn: •
determineren van planten- of dierenverzamelingen: dit kan eventueel in het kader van een terreinstudie.
•
indelen van stoffen: bv. m.b.v. een aantal gegeven molecuulmodellen bepalen de leerlingen het criterium waarop de indeling in enkelvoudige of samengestelde stoffen gebeurt.
•
welke criteria worden gehanteerd voor de indeling van elementen in het periodiek systeem.
Opmerking: dit leerstofonderdeel kan zeer goed met andere leerstofonderdelen geïntegreerd worden en kan ook verschillende keren tijdens het schooljaar aan bod komen. Het hoeft dus zeker geen afzonderlijk hoofdstuk van een cursus te zijn. Wetenschap en samenleving Classificatiesystemen komen we in het dagelijks leven vrij veel tegen. Hierbij is het belangrijk dat de leerlingen inzien dat er steeds vertrokken wordt van bepaalde criteria waarop de classificatie gebaseerd is. Het hanteren van een wetenschappelijke werkwijze (criteria, begripsomschrijving, …) om te classificeren komt in zeer veel beroepen aan bod.
40 D/2012/7841/079
2de graad tso/kso Natuurwetenschappen
Werken met tabellen (periodiek systeem, determineertabellen, zoekkaarten) en schema’s komt hier zeker aan bod. Attitudes Bij opdrachten is het belangrijk dat leerlingen zelf op zoek gaan naar mogelijke criteria voor classificatie. De verschillende oplossingen van verschillende groepen kunnen besproken worden. Zo kan, met een mogelijke bijsturing door de leraar, gekomen worden tot een geschikte manier van classificeren. Correct taalgebruik en objectiviteit zijn belangrijk om te komen tot goede criteria. Tijdens het samenwerken van leerlingen bij het uitvoeren van experimenten worden ook attitudes nagestreefd die meer op het sociale vlak liggen.
Zintuigen
Inleiding Licht en Zien
Horen Proeven, ruiken, voelen
45 46, 47, 48, 49, 50, 51, 52, 53, 54, 55, 56, 58, 59 62, 63, 64, 65
1 uur 11 uur 4 uur
Onderzoekend leren Het onderscheid tussen licht en geluid kan experimenteel onderzocht worden. De noodzaak van een middenstof om geluid voort te brengen (doelstelling 62) kan via een experiment aangebracht worden (bel onder vacuümstolp). Ook stemvork, trillingen in water (sonar bij walvissen)... kunnen hier ter sprake komen. Dat doven trillingen kunnen voelen is hierbij ook een interessant gegeven. Met een laserpen kan men een voorwerp aanduiden onder een vacuümstolp. Dit toont aan dat de laserstraal (licht) zich in vacuüm kan voortplanten. In dit leerstofonderdeel staan de opticaproeven centraal. De meeste begrippen van de optica kunnen experimenteel aangebracht worden. Het gebruik van een verduisterd lokaal is uiteraard een noodzaak. Hier kunnen ook allerlei voorbeelden van optisch bedrog aan bod komen. De opticaproeven worden uitgevoerd om inzicht te verwerven omtrent terugkaatsing, breking... De bouw van het oog en het oor kan via een 3D-model aangebracht worden. Wetenschap en samenleving De ontwikkeling van optische toestellen zoals de microscoop en de telescoop, heeft de wetenschap enorm vooruit geholpen. In het dagelijks leven gebruiken we ook toepassingen zoals bril, vergrootglas, ooglenzen, oorapparaat… om de werking van onze zintuigen te corrigeren of te verbeteren. Muziekinstrumenten, ultrasoon geluid (hondenfluitje, echografie, sonar bij walvissen, gehoortesten tijdens medisch schooltoezicht) zijn ook toepassingen van geluid. Gehoorschade, die kan optreden bij popconcerten en bij gebruik van oortjes en MP3 speler, kan hier ook ter sprake komen. Het belang van wetenschappelijke kennis in een beroep als opticien, oogmeester, neus-keel-oor-arts is hier duidelijk. Attitudes Tijdens de opticaproeven is het belangrijk dat de leerlingen zelf besluiten leren formuleren. Nadien kunnen deze eventueel bijgestuurd worden door de klasgroep of de leraar. Tijdens het samenwerken worden ook de attitudes nagestreefd die meer op het sociale vlak liggen.
2de graad tso/kso Natuurwetenschappen
41 D/2012/7841/079
Stofklassen
De chemische binding De chemische reactie Stofklassen van minerale verbindingen Stofklassen van koolstofverbindingen Gedrag van stoffen in water
73, 74, 75, 76
4 uur
Onderzoekend leren In dit leerstofonderdeel staat de chemische reactie centraal. Allerlei eenvoudige experimenten kunnen uitgevoerd worden. Voorbeelden: -
-
gasontwikkelingsreacties: tafelazijn + bakpoeder, simulatie van de reactie in een bruistablet door een vast mengsel van citroenzuur en natriumcarbonaat in water te brengen, ontkalken van koffiezet… verbrandingsreacties: alcohol, ether… verkleuringen zoals javelwater op gekleurd textiel…
Hierbij komen de leerlingen tot het besluit dat bij een chemische reactie nieuwe stoffen gevormd worden met andere eigenschappen. Het deeltjesmodel die chemische reacties voorstelt als een herschikking van atomen wordt eveneens behandeld. Het is niet de bedoeling dat de leerlingen chemische reacties kunnen schrijven. Wetenschap en samenleving Nieuwe stoffen en nieuwe moleculen kunnen gemaakt worden dankzij chemische reacties. Hierdoor zijn nieuwe ontwikkelingen in de samenleving ontstaan: -
kleurstofindustrie en modewereld farmaceutische industrie en geneeskunde kunststoffen en design meststofindustrie en voedselproductie …
Chemische reacties moeten echter niet altijd gekoppeld worden aan de (chemische) industrie. Chemische reacties komen in de eigen leefomgeving uiteraard ook zeer veel voor: voedselbereiding, verteringsprocessen, corrosie… Attitudes Bij het uitvoeren van chemische reacties wordt aandacht besteed aan het verwoorden van waarnemingen en besluiten. Nadien kunnen deze eventueel bijgestuurd worden door de klasgroep of de leraar. Tijdens het uitvoeren van de experimenten wordt de nodige aandacht geschonken aan de veiligheid en het milieubewustzijn. Tijdens het samenwerken worden ook de attitudes nagestreefd die meer op het sociale vlak liggen.
Terreinstudie
Inleiding Terreinstudie Relaties tussen organismen Relatie tussen organisme en milieu
8 uur 89, 90 91 97, 98, 99
Onderzoekend leren Een goed voorbereide excursie is hier de meest aangewezen didactische werkvorm. Deze excursie kan eventueel in samenspraak met collega’s van andere vakken (bv. aardrijkskunde) gemaakt worden. Ook kan een bezoek met gids aan een natuurreservaat uitgevoerd worden. Hierbij worden best duidelijke afspraken gemaakt omtrent doelstellingen waarrond gewerkt wordt.
42 D/2012/7841/079
2de graad tso/kso Natuurwetenschappen
Gebruik van classificatiesystemen: zoekkaarten, determinatietabellen... kunnen gebruikt worden. Hierbij komen de doelstellingen omtrent classificatie (doelstelling 31 en 32) aan bod. Wetenschap en samenleving Naar aanleiding van een excursie kan het begrip ‘duurzame ontwikkeling’ (economisch, sociologisch, ecologisch) besproken worden. Het begrip ‘Ecologische voetafdruk’ kan hier ter sprake komen. De ecologische voetafdruk wordt uitgedrukt in hectaren van het aardoppervlak. De voetafdruk (van een land, een stad of een persoon) is de totale oppervlakte die nodig is: •
om het voedsel en de vezels te produceren die dit land, deze stad of persoon verbruikt,
•
het afval te verwerken dat afkomstig is van het energieverbruik van het land, de stad of de persoon,
•
voor de infrastructuur van het land, de stad of de persoon.
Oxfam (fair trade) speelt ook bij duurzame ontwikkeling een rol. Beroepen als bioloog, geoloog, ecoloog, milieuambtenaar worden in dit leerstofonderdeel zichtbaar. Attitudes Bij een goed voorbereide excursie wordt gewerkt rond verschillende attitudes: waarnemingen, taalgebruik, bereidheid tot samenwerken, luisterbereidheid, zich houden aan instructies…
Chemische reacties
Inleiding Reacties met behoud van OG Reacties met wijziging van OG
Dit leerstofonderdeel hoeft niet behandeld te worden.
Druk
108, 109, 110, 112, 113
5 uur
Onderzoekend leren Eenvoudige kwalitatieve proeven kunnen uitgevoerd worden om begrip en het onderscheid met het begrip kracht te begrijpen. Ook waarnemingen in het dagelijks leven kunnen hier gebruikt worden (zie wetenschap en samenleving). Het beginsel van Pascal kan experimenteel aangetoond worden. De hydrostatische druk in een waterkolom kan men meten met een manometer. Ook kan men de gasdruk op de aardgasleiding meten met een simpele manometer (U-buis met water). Ook het begrip luchtdruk komt hier aan bod (barometer, Maagdenburgse halve bollen, ballon onder vacuumstolp). Wetenschap en samenleving Allerlei toepassingen uit het dagelijks leven hebben te maken met het begrip druk: ski’s, rupsbanden, sneeuwraketten, mes, spuit, nagel, naaldhakken en parket… Drukmetingen komen we in het dagelijks leven ook veel tegen: drukmetingen op autobanden, drukmeter op fietspomp, barometer als weersvoorspeller, gebruik van hoogtemeter bij bergwandelingen, het gebruik van dieptemeter bij duikers, bloeddrukmeter... De invloed van de hoogte op de hydrostatische druk kan ook toegelicht worden bij het gebruik van baxters in een ziekenhuis.
2de graad tso/kso Natuurwetenschappen
43 D/2012/7841/079
Andere voorbeelden waar druk in het dagelijks leven een rol speelt: hydraulische lift in een garage (Pascal), hydraulische remmen bij auto’s, gebruik van snelkookpan in de keuken, snel openen - sluiten en weer openen van een diepvries is moeilijk, gebruik van vacuümverpakking, gebruik van rietje, gebruik van stofzuiger, gebruik van pasdarm door metselaars… Attitudes Tijdens het uitvoeren van experimenten wordt de nodige tijd uitgetrokken om waarnemingen correct te leren verwoorden. Dikwijls worden waarnemingen door leerlingen verward met vermoedens of meningen. Tijdens het samenwerken van leerlingen bij het uitvoeren van experimenten worden ook attitudes nagestreefd die meer op het sociale vlak liggen.
Warmteleer
117, 118, 119, 120
5 uur
Onderzoekend leren Het is belangrijk om het onderscheid tussen temperatuur en warmtehoeveelheid via een eenvoudig proefje bij te brengen (zie hiervoor de wenken bij doelstellingen 118 en 119). Wetenschap en samenleving Het isoleren van woningen om warmteverlies tegen te gaan is zeer belangrijk. Hierbij kan ook gewezen worden op de K-waarden van allerlei materialen (muren, superisolerend glas…). Het onderscheid tussen een continentaal en een zeeklimaat kan hier besproken worden. De extremere temperaturen in de Kempen zijn een gevolg van de zandbodem in deze streken. Andere voorbeelden die kunnen aan bod komen: Al-folie achter centrale verwarming, gebruik van zonnecollectoren, gebruik van handvaten in hout of kunststof, gebruik van IR-lamp in zelfbedieningsrestaurants, gebruik van straler in de badkamer, centrale verwarming en convectiestromingen… Platentektoniek (aardbevingen, vulkanen, tsunami’s…) is een gevolg van convectiestromen in het inwendige van de aarde. Attitudes Tijdens het uitvoeren van experimenten wordt de nodige tijd uitgetrokken om waarnemingen correct te leren verwoorden. Dikwijls worden waarnemingen door leerlingen verward met vermoedens of meningen. Tijdens het samenwerken van leerlingen bij het uitvoeren van experimenten worden ook attitudes nagestreefd die meer op het sociale vlak liggen.
5.2
Grafische media (2 uur)
Elk leerjaar wordt minimum 4 uur voorzien voor laboratoriumoefeningen. Indien kleinere laboratoriumopdrachten voorzien worden die minder dan één lesuur beslaan moet men minimum een equivalent van vier uur voorzien op jaarbasis. Mogelijke opdrachten staan in deze tabel vermeld bij onderzoekend leren. Ook bij de didactische wenken van de leerplandoelstellingen staan mogelijke labopdrachten vermeld. Aanpak algemene doelstellingen
Materiemodel
Leerplandoelstellingen te realiseren (zie punt 5)
5, 7, 8, 9, 10, 11, 12
Planning (aantal uur voorzien) 14 uur
Onderzoekend leren
44 D/2012/7841/079
2de graad tso/kso Natuurwetenschappen
Via waarnemingen van stoffen (bij voorkeur uit het dagelijks leven) kan men komen tot een omschrijving van de begrippen mengsel en zuivere stof, homogene en heterogene mengsels. Hierbij wordt aandacht geschonken aan de criteria waarop de indeling is gebaseerd. Er wordt ook gewerkt rond de doelstellingen 31 en 32 in verband met classificatie. Uit het bestuderen van allerlei etiketten van dagelijkse producten (bier, wijn, azijn, mineraalwater…) komen de leerlingen tot het besluit dat dit allemaal mengsels zijn. Het concentratiebegrip (massaprocent, massavolumeprocent, volumeprocent) komt hier ter sprake. Experimenteel kan men bij zuivere stoffen de relatie tussen massa en volume bijbrengen. Leerlingen moeten weten wat beduidende cijfers zijn en wat hun belang is bij de nauwkeurigheid van een meting. De rekenregels i.v.m. product en quotiënt en som en verschil moeten niet behandeld worden, evenmin als de oefeningen hieromtrent. Er worden binnen de vakwerkgroep afspraken gemaakt i.v.m. het hanteren van beduidende cijfers. De begrippen zinken, zweven, drijven kunnen experimenteel aan de hand van verschillende voorwerpen met verschillende massadichtheden onderzocht worden. De wet van Archimedes moet hier zeker niet behandeld worden! Ook kan men experimenteel een mengsel scheiden in zuivere stoffen. Hierbij is het niet noodzakelijk om veel scheidingstechnieken te behandelen. Voor deze studierichting is chromatografie van kleurstoffen (van viltstiften, van inkten…) zeker aangewezen. Hier kan een link gelegd worden met de grafische sector. Cohesie en adhesie kunnen in verband gebracht worden met kleurstoffen bv. de adhesie tussen inkt en papier, invloed van verschillende soorten kleurstoffen, invloed van de ondergrond... Eventueel in samenspraak met grafisch tekenen een pointillistisch werk laten maken van het materiemodel (mengsels en zuivere stoffen, heterogeen en homogene mengsels, concentratiebegrip…). Wetenschap en samenleving Begrippen als oplossing, concentratie worden in het dagelijks leven voortdurend gebruikt en mogen we als behorende tot onze cultuur beschouwen, nl. deze begrippen zijn verworven opvattingen die door meerdere personen worden gedeeld en die aan anderen overdraagbaar zijn. Bij het scheiden van mengsels kan ook de afvalsortering thuis en het containerpark ter sprake komen. Hierbij worden verschillende afvalstromen gescheiden. Ook het koffiezetten, het gebruik van slazwierder, het gebruik van ether om vetvlekken te verwijderen... zijn dagelijkse toepassingen van scheidingstechnieken. Attitudes Tijdens het uitvoeren van experimenten wordt de nodige tijd uitgetrokken om waarnemingen correct te leren verwoorden. Dikwijls worden waarnemingen door leerlingen verward met vermoedens of meningen. Het belang van objectiviteit in de wetenschap kan hier benadrukt worden. Er wordt aandacht besteed aan de context waarbinnen men bepaalde begrippen gebruikt. Zo heeft het begrip ‘zuiver’ niet dezelfde betekenis in het dagelijks en het wetenschappelijk taalgebruik. Zuivere lucht (dagelijks taalgebruik) is geen zuivere stof! Bij het bestuderen van etiketten kunnen ook de veiligheidszinnen en gevaarsymbolen reeds ter sprake komen. Het spontaan raadplegen van etiketten voor men producten (ook huishoudproducten) gebruikt, is een belangrijke attitude. Tijdens het samenwerken van leerlingen bij het uitvoeren van experimenten worden ook attitudes nagestreefd die meer op het sociale vlak liggen.
2de graad tso/kso Natuurwetenschappen
45 D/2012/7841/079
Kracht, arbeid, energie en vermogen
Massa, zwaartekracht en gewicht Arbeid, energie en vermogen in het dagelijks leven Spieren en spierwerking
13, 14,15, 16 18, 19, 20, 21
4 uur 6 uur
Onderzoekend leren Uit dagelijkse waarnemingen kan de uitwerking van een kracht (statische en dynamische uitwerking) afgeleid worden. Bij de statische uitwerking kunnen plooimachines en snijmachines in drukkerijen ter sprake komen. Het onderscheid tussen een scalaire grootheid en een vectoriële grootheid zal bij krachtwerking aan bod komen. Krachten kan men meten met een dynamometer. Uit dagelijkse waarnemingen en uit gegevens die voorkomen in allerlei documentatie kan het onderscheid tussen arbeid, vermogen, energie en energieomzetting duidelijk worden. Gegevens op etiketten van allerlei huishoudtoestellen kunnen hier ook gebruikt worden. In dit onderdeel wordt eerder contextueel en kwalitatief gewerkt. Wat kan je zeggen over de arbeid als we een grotere massa over eenzelfde afstand verplaatsen? Wat kan je zeggen over het vermogen als we dezelfde arbeid verrichten in een kortere tijdsspanne? De wet van behoud van energie kan kwalitatief aangetoond worden bij slinger, trillende veer, skaten op een ramp, looping bij kermisattracties, bungeespringer... Hierbij zal het aspect ‘energieverlies versus de behoudswet’ aan bod komen. Wetenschap en samenleving De ontwikkeling van machines die voor een deel de menselijke arbeid overnamen hebben zowel positieve als negatieve gevolgen in de samenleving. We hoeven maar te wijzen op de verbeterde arbeidsomstandigheden maar ook op het verdwijnen van allerlei jobs die een gevolg zijn van de automatisatie van arbeidsprocessen. Bij de voedselbereiding met een microgolfoven kan het verband tussen het ingestelde vermogen en tijdsduur verklaard worden. De elektriciteitsfactuur kan hier ook behandeld worden. Het aspect duurzame energieontwikkeling kan hier aan bod komen. Begrippen kracht en energie worden in het dagelijks leven voortdurend gebruikt en mogen we als behorende tot onze cultuur beschouwen, nl. deze begrippen zijn verworven opvattingen die door meerdere personen worden gedeeld en die aan anderen overdraagbaar zijn. Het belang van wetenschappelijke kennis in technische beroepen zoals mecanicien, elektricien, drukker... komt hier duidelijk aan bod. Attitudes De begrippen kracht, arbeid en energie worden in ons dagelijks leven voortdurend gebruikt. Hierbij is het belangrijk dat de leerlingen inzien dat dit niet altijd overeenstemt met de wetenschappelijke betekenis van deze begrippen. De context waarin deze begrippen gebruikt worden en een correct taalgebruik is dus belangrijk.
46 D/2012/7841/079
2de graad tso/kso Natuurwetenschappen
Verfijning materiemodel: atomen en moleculen
27, 28, 29, 30
6 uur
Onderzoekend leren In dit leerstofonderdeel worden de begrippen molecule, atoom, element, atoommodellen… in hoofdzaak bijgebracht door te werken met modellen (molecuulmodellen, atoommodellen), schema’s (verfijning materiemodel: materie, mengsel, zuivere stof, molecule, atoom) en tabellen (periodiek systeem). Bij de molecuulmodellen kunnen ook roostermodellen van metalen en zouten (in het bijzonder keukenzout) gebruikt worden. Tijdens een opdracht kunnen leerlingen het juiste model bij de juiste formule plaatsen. Het is niet de bedoeling dat leerlingen de formule van stoffen kunnen schrijven. Bij de bespreking van het atoommodel van Bohr hoeven enkel de eerste 18 elementen onderzocht te worden. Bij het periodiek systeem wordt aandacht geschonken aan de criteria waarop de indeling is gebaseerd. Hierbij wordt ook gewerkt rond de doelstellingen 31 en 32 in verband met classificatie. Wetenschap en samenleving Bij de bespreking van de evolutie van het atoommodel zien de leerlingen duidelijk dat de ontwikkeling van een model een groeiproces doormaakt. Bij het atoommodel kan dit groeiproces historisch gesitueerd worden (van het model van Dalton tot het model van Bohr). Dit onderdeel moet niet uitgebreid behandeld worden. Het Atomium is het meest gekende bouwwerk van België. Hier is wetenschap omgezet in architecturale creativiteit. Binnen grafische media kan er extra aandacht geschonken worden aan creatieve elementen binnen de lessen natuurwetenschappen. Zo kan men bijvoorbeeld een verkleind model van het Atomium laten maken of een nieuw logo laten ontwerpen voor een protonkaart (met een link naar het protondeeltje). Eventueel een korte presentatie laten maken met aandacht voor lay-out, creativiteit... Begrippen atoom en molecule mogen we als behorende tot onze cultuur beschouwen, nl. deze begrippen zijn verworven opvattingen die door meerdere personen worden gedeeld en die aan anderen overdraagbaar zijn. Attitudes In dit leerstofonderdeel komen geen experimenten aan bod. Er wordt in hoofdzaak gewerkt met modellen, tabellen, schema’s. Hierdoor komen er geen echte experimenteervaardigheden aan bod.
Classificatie
Inleiding: classificatie in de wetenschappen Classificatie van organismen Classificatie van stoffen
31, 32 39, 40, 41, 42, 43, 44
6 uur
Onderzoekend leren De noodzaak tot classificatie kan via een concrete opdracht duidelijk gemaakt worden. Deze opdracht kan bv. zijn: •
indelen van stoffen: bv. m.b.v. een aantal molecuulmodellen bepalen de leerlingen het criterium waarop de indeling in enkelvoudige of samengestelde stoffen gebeurt.
•
welke criteria worden gehanteerd voor de indeling van elementen in het periodiek systeem.
Opmerking: dit leerstofonderdeel kan zeer goed met andere leerstofonderdelen geïntegreerd worden en kan ook verschillende keren tijdens het schooljaar aan bod komen. Het hoeft dus zeker geen afzonderlijk hoofdstuk van een cursus te zijn.
2de graad tso/kso Natuurwetenschappen
47 D/2012/7841/079
De verschillende stofklassen (verbindingsklassen) moeten niet afzonderlijk besproken worden. Het is belangrijk dat de leerlingen inzien dat stoffen die tot dezelfde stofklasse behoren, overeenkomstige eigenschappen vertonen. Zo zullen zuren met natriumcarbonaat een bruisende reactie vertonen. Wetenschap en samenleving Classificatiesystemen komen we in het dagelijks leven vrij veel tegen. Hierbij is het belangrijk dat de leerlingen inzien dat er steeds vertrokken wordt van bepaalde criteria waarop de classificatie gebaseerd is. Het hanteren van een wetenschappelijke werkwijze (criteria, begripsomschrijving, …) om te classificeren komt in zeer veel beroepen aan bod. Werken met tabellen (periodiek systeem, determineertabellen…) en schema’s komt hier zeker aan bod. Attitudes Bij opdrachten is het belangrijk dat leerlingen zelf op zoek gaan naar mogelijke criteria voor classificatie. De verschillende oplossingen van verschillende groepen kunnen besproken worden. Zo kan, met een mogelijke bijsturing door de leraar, gekomen worden tot een geschikte manier van classificeren. Correct taalgebruik en objectiviteit zijn belangrijk om te komen tot goede criteria. Tijdens het samenwerken van leerlingen bij het uitvoeren van experimenten worden ook attitudes nagestreefd die meer op het sociale vlak liggen.
Zintuigen
Inleiding Licht en Zien
Horen Proeven, ruiken, voelen
46, 47, 48, 49, 50, 51, 52, 53, 54, 55, 56, 58, 59, 60, 61 62
14 uur
Onderzoekend leren Het onderscheid tussen licht en geluid kan experimenteel onderzocht worden. De noodzaak van een middenstof om geluid voort te brengen (doelstelling 62) kan via een experiment aangebracht worden (bel onder vacuümstolp). Ook stemvork, trillingen in water (sonar bij walvissen)... kunnen hier ter sprake komen. Met een laserpen kan men een voorwerp aanduiden onder een vacuümstolp. Dit toont aan dat de laserstraal (licht) zich in vacuüm kan voortplanten. In dit leerstofonderdeel staan de opticaproeven centraal. De meeste begrippen van de optica kunnen experimenteel aangebracht worden. Het gebruik van een verduisterd lokaal is uiteraard een noodzaak. Hier kunnen ook allerlei voorbeelden van optisch bedrog aan bod komen. De opticaproeven worden uitgevoerd om nieuwe inzichten te verwerven omtrent terugkaatsing, breking... De bouw van het oog kan via een 3D-model aangebracht worden. Wetenschap en samenleving De ontwikkeling van optische toestellen zoals de microscoop en de telescoop, heeft de wetenschap enorm vooruit geholpen. In het dagelijks leven gebruiken we ook toepassingen zoals bril, vergrootglas, ooglenzen… om onze zintuigen te corrigeren of te verbeteren. Optische vezels, dode hoek spiegels, optische illusie… zijn toepassingen die kunnen verklaard worden vanuit de optica. Gehoorschade bij jongeren door verkeerd gebruik van geluidstoestellen of overmatige blootstelling aan te hard geluid kan aangehaald worden.
48 D/2012/7841/079
2de graad tso/kso Natuurwetenschappen
Het belang van wetenschappelijke kennis in een beroep als opticien en fotograaf is hier duidelijk. Attitudes Tijdens de opticaproeven is het belangrijk dat de leerlingen zelf besluiten leren formuleren. Nadien kunnen deze eventueel bijgestuurd worden door de klasgroep of de leraar. Tijdens het samenwerken worden ook de attitudes nagestreefd die meer op het sociale vlak liggen.
Stofklassen
De chemische binding De chemische reactie
Stofklassen van minerale verbindingen Stofklassen van koolstofverbindingen Gedrag van stoffen in water
70, 71 73, 74, 75, 76, 77 100
3 uur 10 uur (met doelst. 100)
88
1 uur
Onderzoekend leren De doelstellingen omtrent de chemische binding worden gerealiseerd aan de hand van eenvoudige voorbeelden zoals NaCl, waterstofgas, zuurstofgas, waterstofchloride, ijzer en andere metalen. Dit leerstofonderdeel wordt niet experimenteel bijgebracht. In dit leerstofonderdeel staat de chemische reactie centraal. Allerlei eenvoudige experimenten kunnen uitgevoerd worden. Voorbeelden: •
gasontwikkelingsreacties: tafelazijn + bakpoeder, principe bruistablet door een vast mengsel van citroenzuur en bakpoeder in water te brengen, ontkalken van koffiezet…
•
verbrandingsreacties: alcohol, ether…
•
verkleuringen zoals javelwater op gekleurd textiel…
•
fotolyse van zilverchloride
Uit experimentele waarnemingen kunnen de leerlingen besluiten dat er een chemische reactie is opgetreden (doelstelling 100). Hierbij komen de leerlingen tot het besluit dat bij een chemische reactie nieuwe stoffen gevormd worden met andere eigenschappen. De pH-schaal wordt via eenvoudige voorbeelden uit het dagelijks leven bijgebracht. Zo kan een pH-meting uitgevoerd worden met pH-papiertjes. We denken hierbij aan de pH-meting bij drinkwater, aquariumwater, melk, grondwater… Wetenschap en samenleving Nieuwe moleculen kunnen gemaakt worden dankzij chemische reacties. Hierdoor zijn nieuwe ontwikkelingen in de samenleving ontstaan: •
kleurstofindustrie en modewereld
•
farmaceutische industrie en geneeskunde
•
kunststoffen en betaalbare design
•
meststofindustrie en voedselproductie
Chemische reacties moeten echter niet altijd gekoppeld worden aan de (chemische) industrie. Chemische reacties komen in de eigen leefomgeving uiteraard ook zeer veel voor: voedselbereiding, verteringsprocessen, corrosie, zure regen, vuurwerk, explosieven…
2de graad tso/kso Natuurwetenschappen
49 D/2012/7841/079
Attitudes Bij het uitvoeren van chemische reacties wordt aandacht besteed aan het verwoorden van waarnemingen en besluiten. Nadien kunnen deze eventueel bijgestuurd worden door de klasgroep of de leraar. Tijdens het uitvoeren van de experimenten wordt de nodige aandacht geschonken aan de veiligheid en het milieubewustzijn. Tijdens het samenwerken worden ook de attitudes nagestreefd die meer op het sociale vlak liggen.
Terreinstudie
Inleiding Terreinstudie Relaties tussen organismen Relatie tussen organisme en milieu
Dit onderdeel hoeft niet behandeld te worden.
Chemische reacties
Inleiding Reacties met behoud van OG Reacties met wijziging van OG
100
Doelstelling 100 wordt gerealiseerd bij het hoofdstuk stofklassen.
Druk
108, 109, 112, 113, 115
6 uur
Onderzoekend leren Eenvoudige kwalitatieve proeven kunnen uitgevoerd worden om het begrip druk en het onderscheid met het begrip kracht te verklaren. Ook waarnemingen in het dagelijks leven kunnen hier gebruikt worden (zie wetenschap en samenleving). Het beginsel van Pascal kan experimenteel aangetoond worden. De hydrostatische druk in een waterkolom kan men meten met een manometer. Er moeten geen vraagstukken gemaakt worden op hydrostatische druk. De gasdruk op de aardgasleiding kan men meten met een simpele manometer (U-buis met water). Ook het begrip luchtdruk komt hier aan bod (barometer, Maagdenburgse halve bollen, ballon onder vacuumstolp). Het begrip absoluut nulpunt kan vanuit het deeltjesmodel eenvoudig bijgebracht worden. Wetenschap en samenleving Allerlei toepassingen uit het dagelijks leven hebben te maken met het begrip druk: ski’s, rupsbanden, sneeuwraketten, mes, spuit, nagel, naaldhakken en parket… Drukmetingen komen we in het dagelijks leven ook veel tegen: drukmetingen op autobanden, drukmeter op fietspomp, barometer als weersvoorspeller, gebruik van hoogtemeter bij bergwandelingen, het gebruik van dieptemeter door duikers, bloeddrukmeter... De invloed van de hoogte op de hydrostatische druk kan ook toegelicht worden bij het gebruik van baxters in een ziekenhuis. Andere voorbeelden waar druk in het dagelijks leven een rol speelt: hydraulische lift in een garage, hydraulische remmen bij auto’s, gebruik van snelkookpan in de keuken, snel openen - sluiten en weer openen van een diepvries is moeilijk, gebruik van vacuümverpakking, gebruik van rietje, gebruik van stofzuiger, gebruik van pasdarm door metselaars, vacuümzuigers bij drukpers…
50 D/2012/7841/079
2de graad tso/kso Natuurwetenschappen
Attitudes Tijdens het uitvoeren van experimenten wordt de nodige tijd uitgetrokken om waarnemingen correct te leren verwoorden. Dikwijls worden waarnemingen door leerlingen verward met vermoedens of meningen. Tijdens het samenwerken van leerlingen bij het uitvoeren van experimenten worden ook attitudes nagestreefd die meer op het sociale vlak liggen.
Warmteleer
117, 118, 120
4 uur
Onderzoekend leren Het is belangrijk om het onderscheid tussen temperatuur en warmtehoeveelheid via een eenvoudig proefje bij te brengen (zie hiervoor de wenken bij doelstelling 118). Wetenschap en samenleving Het isoleren van woningen om warmteverlies tegen te gaan is zeer belangrijk. Hierbij kan ook gewezen worden op de K-waarden van allerlei materialen (muren, superisolerend glas…). Andere voorbeelden die kunnen aan bod komen: Al-folie achter centrale verwarming, gebruik van zonnecollectoren, gebruik van handvaten in hout of kunststof, gebruik van IR-lamp in zelfbedieningsrestaurants, gebruik van straler in de badkamer, centrale verwarming en convectiestromingen... Platentektoniek (aardbevingen, vulkanen, tsunami’s…) is een gevolg van convectiestromen in het inwendige van de aarde. Attitudes Tijdens het uitvoeren van experimenten wordt de nodige tijd uitgetrokken om waarnemingen correct te leren verwoorden. Dikwijls worden waarnemingen door leerlingen verward met vermoedens of meningen. Tijdens het samenwerken van leerlingen bij het uitvoeren van experimenten worden ook attitudes nagestreefd die meer op het sociale vlak liggen.
5.3
Grafische communicatie (3 uur)
Elk leerjaar wordt minimum 6 uur voorzien voor laboratoriumoefeningen. Indien kleinere laboratoriumopdrachten voorzien worden die minder dan één lesuur beslaan moet men minimum een equivalent van zes uur voorzien op jaarbasis. Mogelijke opdrachten staan in deze tabel vermeld bij onderzoekend leren. Ook bij de didactische wenken van de leerplandoelstellingen staan mogelijke labopdrachten vermeld. Aanpak algemene doelstellingen
Materiemodel
Leerplandoelstellingen te realiseren (zie punt 5)
5, 6, 7, 8, 9, 10, 11, 12
Planning (aantal uur voorzien) 16 uur
Onderzoekend leren Via waarnemingen van stoffen (bij voorkeur uit het dagelijks leven) kan men komen tot een omschrijving van de begrippen mengsel en zuivere stof, homogene en heterogene mengsels. Hierbij wordt aandacht geschonken aan de criteria waarop de indeling is gebaseerd. Er wordt ook gewerkt rond de doelstellingen 31 en 32 in verband met classificatie.
2de graad tso/kso Natuurwetenschappen
51 D/2012/7841/079
Uit het bestuderen van allerlei etiketten van dagelijkse producten (bier, wijn, azijn, mineraalwater…) komen de leerlingen tot het besluit dat dit allemaal mengsels zijn. Het concentratiebegrip (massaprocent, massavolumeprocent, volumeprocent) komt hier ter sprake. De doelstellingen in verband met metrologie (doelstelling 1 tot 6) dienen hier ter inspiratie. Er worden vaste afspraken gemaakt met de leerlingen omtrent gebruik van beduidende cijfers. Leerlingen moeten weten wat beduidende cijfers zijn en wat hun belang is bij de nauwkeurigheid van een meting. De benaderingsregels voor product en quotiënt dienen gekend te zijn. Deze voor som en verschil, gezien het minimale gebruik ervan, niet. Experimenteel kan men bij zuivere stoffen de relatie tussen massa en volume bijbrengen. De begrippen zinken, zweven, drijven kunnen experimenteel aan de hand van verschillende voorwerpen met verschillende massadichtheden onderzocht worden. De wet van Archimedes moet hier niet behandeld worden! Ook kan men experimenteel een mengsel scheiden in zuivere stoffen. Hierbij is het niet noodzakelijk om veel scheidingstechnieken te behandelen. Voor deze studierichting is chromatografie van kleurstoffen (van viltstiften, van inkten…) zeker aangewezen. Hier kan een link gelegd worden met de grafische sector. Cohesie en adhesie kan in verband gebracht worden met kleurstoffen bv. de adhesie tussen inkt en papier, invloed van verschillende soorten kleurstoffen, invloed van de ondergrond... Eventueel kan in samenspraak met grafisch tekenen een pointillistisch werk gemaakt worden van het materiemodel (mengsels en zuivere stoffen, heterogeen en homogene mengsels, concentratiebegrip…). Wetenschap en samenleving Begrippen als oplossing, concentratie worden in het dagelijks leven voortdurend gebruikt en mogen we als behorende tot onze cultuur beschouwen, nl. deze begrippen zijn verworven opvattingen die door meerdere personen worden gedeeld en die aan anderen overdraagbaar zijn. Bij het scheiden van mengsels kan ook de afvalsortering thuis en het containerpark ter sprake komen. Hierbij worden verschillende afvalstromen gescheiden. Ook het koffiezetten, het gebruik van slazwierder, het gebruik van ether om vetvlekken te verwijderen... zijn dagelijkse toepassingen van scheidingstechnieken. Attitudes Tijdens het uitvoeren van experimenten wordt de nodige tijd uitgetrokken om waarnemingen correct te leren verwoorden. Dikwijls worden waarnemingen door leerlingen verward met vermoedens of meningen. Het belang van objectiviteit in de wetenschap kan hier benadrukt worden. Er wordt aandacht besteed aan de context waarbinnen men bepaalde begrippen gebruikt. Zo heeft het begrip ‘zuiver’ niet dezelfde betekenis in het dagelijks en het wetenschappelijk taalgebruik. Zuivere lucht (dagelijks taalgebruik) is geen zuivere stof! Bij het bestuderen van etiketten kunnen ook de veiligheidszinnen en gevaarsymbolen reeds ter sprake komen. Het spontaan raadplegen van etiketten voor men producten (ook huishoudproducten) gebruikt, is een belangrijke attitude. Tijdens het samenwerken van leerlingen bij het uitvoeren van experimenten worden ook attitudes nagestreefd die meer op het sociale vlak liggen.
52 D/2012/7841/079
2de graad tso/kso Natuurwetenschappen
Kracht, arbeid, energie en vermogen
Massa, zwaartekracht en gewicht Arbeid, energie en vermogen in het dagelijks leven Spieren en spierwerking
13, 14, 15, 16, 17 18, 19, 20, 21
6 uur 8 uur
Onderzoekend leren Uit dagelijkse waarnemingen kan de uitwerking van een kracht (statische en dynamische uitwerking) afgeleid worden. Bij de statische uitwerking kunnen plooimachines en snijmachines in drukkerijen ter sprake komen. Het onderscheid tussen een scalaire grootheid en een vectoriele grootheid zal bij krachtwerking aan bod komen. Krachten kan men meten met een dynamometer. Uit dagelijkse waarnemingen en uit gegevens die voorkomen in allerlei documentatie kan het onderscheid tussen arbeid, vermogen, energie en energieomzetting duidelijk worden. Gegevens op etiketten van allerlei huishoudtoestellen kunnen hier ook gebruikt worden. De wet van behoud van energie kan eventueel kwalitatief aangetoond worden bij slinger, trillende veer, skaten op een ramp, looping bij kermisattracties, bungeespringer... Hierbij zal het aspect ‘energieverlies versus de behoudswet’ aan bod komen. Bij arbeid en vermogen kan naast de rekenvraagstukken ook contextueel en kwalitatief gewerkt worden. Wat kan je zeggen over de arbeid als we een grotere massa over eenzelfde afstand verplaatsen? Wat kan je zeggen over het vermogen als we dezelfde arbeid verrichten in een kortere tijdsspanne? Wetenschap en samenleving De ontwikkeling van machines die voor een deel de menselijke arbeid overnamen hebben zowel positieve als negatieve gevolgen in de samenleving. We hoeven maar te wijzen op de verbeterde arbeidsomstandigheden maar ook op het verdwijnen van allerlei jobs die een gevolg zijn van de automatisatie van arbeidsprocessen. De elektriciteitsfactuur kan hier ook zeker behandeld worden. Bij de voedselbereiding met een microgolfoven kan het verband tussen het ingestelde vermogen en tijdsduur verklaard worden. Het aspect duurzame energieontwikkeling kan hier aan bod komen. Begrippen kracht en energie worden in het dagelijks leven voortdurend gebruikt en mogen we als behorende tot onze cultuur beschouwen, nl. deze begrippen zijn verworven opvattingen die door meerdere personen worden gedeeld en die aan anderen overdraagbaar zijn. Het belang van wetenschappelijke kennis in technische beroepen zoals mecanicien, elektricien, drukker... komt hier duidelijk aan bod. Attitudes De begrippen kracht, arbeid en energie worden in ons dagelijks leven voortdurend gebruikt. Hierbij is het belangrijk dat de leerlingen inzien dat dit niet altijd overeenstemt met de wetenschappelijke betekenis van deze begrippen. De context waarin deze begrippen gebruikt worden en een correct taalgebruik is dus belangrijk.
2de graad tso/kso Natuurwetenschappen
53 D/2012/7841/079
Verfijning materiemodel: atomen en moleculen
27, 28, 29, 30
6 uur
Onderzoekend leren In dit leerstofonderdeel worden de begrippen molecule, atoom, element, atoommodellen… in hoofdzaak bijgebracht door te werken met modellen (molecuulmodellen, atoommodellen), schema’s (verfijning materiemodel: materie, mengsel, zuivere stof, molecule, atoom) en tabellen (periodiek systeem). Bij de molecuulmodellen kunnen ook roostermodellen van metalen en zouten (in het bijzonder keukenzout) gebruikt worden. Tijdens een opdracht kunnen leerlingen het juiste model bij de juiste formule plaatsen. Het is niet de bedoeling dat leerlingen de formule van stoffen kunnen schrijven. Bij de bespreking van het atoommodel van Bohr hoeven enkel de eerste 18 elementen onderzocht te worden. Bij het periodiek systeem wordt aandacht geschonken aan de criteria waarop de indeling is gebaseerd. Hierbij wordt ook gewerkt rond de doelstellingen 31 en 32 in verband met classificatie. Wetenschap en samenleving Bij de bespreking van de evolutie van het atoommodel zien de leerlingen duidelijk dat de ontwikkeling van een model een groeiproces doormaakt. Bij het atoommodel kan dit groeiproces historisch gesitueerd worden (van het model van Dalton tot het model van Bohr). Dit onderdeel moet niet uitgebreid behandeld worden. Het Atomium is het meest gekende bouwwerk van België. Hier is wetenschap omgezet in architecturale creativiteit. Binnen grafische media kan er extra aandacht geschonken worden aan creatieve elementen binnen de lessen natuurwetenschappen. Zo kan men bijvoorbeeld een verkleind model van het Atomium laten maken of een nieuw logo laten ontwerpen voor een protonkaart (met een link naar het protondeeltje). Eventueel een korte presentatie laten maken met aandacht voor lay-out, creativiteit... Begrippen atoom en molecule mogen we als behorende tot onze cultuur beschouwen, nl. deze begrippen zijn verworven opvattingen die door meerdere personen worden gedeeld en die aan anderen overdraagbaar zijn. Attitudes In dit leerstofonderdeel komen geen experimenten aan bod. Er wordt in hoofdzaak gewerkt met modellen, tabellen, schema’s. Hierdoor komen er geen echte experimenteervaardigheden aan bod.
Classificatie
Inleiding: classificatie in de wetenschappen Classificatie van organismen Classificatie van stoffen
31, 32 39, 40, 41, 42, 43, 44
6 uur
Onderzoekend leren De noodzaak tot classificatie kan via een concrete opdracht duidelijk gemaakt worden. Deze opdracht kan bv. zijn: •
indelen van stoffen: bv. m.b.v. een aantal molecuulmodellen bepalen de leerlingen het criterium waarop de indeling in enkelvoudige of samengestelde stoffen gebeurt.
•
welke criteria worden gehanteerd voor de indeling van elementen in het periodiek systeem.
Opmerking: dit leerstofonderdeel kan zeer goed met andere leerstofonderdelen geïntegreerd worden en kan ook verschillende keren tijdens het schooljaar aan bod komen. Het hoeft dus zeker geen afzonderlijk hoofdstuk van een cursus te zijn.
54 D/2012/7841/079
2de graad tso/kso Natuurwetenschappen
De verschillende verbindingsklassen moeten zeker niet uitgebreid aan bod komen. Het is belangrijk dat leerlingen inzien dat stoffen die tot dezelfde stofklasse behoren, overeenkomstige eigenschappen vertonen. Zo zullen zuren met natriumcarbonaat een bruisende reactie vertonen. Wetenschap en samenleving Classificatiesystemen komen we in het dagelijks leven vrij veel tegen. Hierbij is het belangrijk dat de leerlingen inzien dat er steeds vertrokken wordt van bepaalde criteria waarop de classificatie gebaseerd is. Het hanteren van een wetenschappelijke werkwijze (criteria, begripsomschrijving…) om te classificeren komt in zeer veel beroepen aan bod. Werken met tabellen (periodiek systeem, determineertabellen... ) en schema’s komt hier zeker aan bod. Attitudes Bij opdrachten is het belangrijk dat leerlingen zelf op zoek gaan naar mogelijke criteria voor classificatie. De verschillende oplossingen van verschillende groepen kunnen besproken worden. Zo kan, met een mogelijke bijsturing door de leraar, gekomen worden tot een geschikte manier van classificeren. Correct taalgebruik en objectiviteit zijn belangrijk om te komen tot goede criteria. Tijdens het samenwerken van leerlingen bij het uitvoeren van experimenten worden ook attitudes nagestreefd die meer op het sociale vlak liggen.
Zintuigen
Inleiding Licht en Zien
Horen Proeven, ruiken, voelen
46, 47, 48, 49, 50, 51, 52, 53, 54, 55, 56, 58, 59, 60, 61 62
14 uur
Onderzoekend leren Het onderscheid tussen licht en geluid kan experimenteel onderzocht worden. De noodzaak van een middenstof om geluid voort te brengen (doelstelling 62) kan via een experiment aangebracht worden (bel onder vacuümstolp). Ook stemvork, trillingen in water (sonar bij walvissen)... kunnen hier ter sprake komen. Met een laserpen kan men een voorwerp aanduiden onder een vacuümstolp. Dit toont aan dat de laserstraal (licht) zich in vacuüm kan voortplanten. In dit leerstofonderdeel staan de opticaproeven centraal. De meeste begrippen van de optica kunnen experimenteel aangebracht worden. Het gebruik van een verduisterd lokaal is uiteraard een noodzaak. Hier kunnen ook allerlei voorbeelden van optisch bedrog aan bod komen. De opticaproeven worden uitgevoerd om nieuwe inzichten te verwerven omtrent terugkaatsing, breking... De bouw van het oog kan via een 3D-model aangebracht worden. Wetenschap en samenleving De ontwikkeling van optische toestellen zoals de microscoop en de telescoop, heeft de wetenschap enorm vooruit geholpen. In het dagelijks leven gebruiken we ook toepassingen zoals bril, vergrootglas, ooglenzen... om de zintuigen te corrigeren of te verbeteren. Optische vezels, dode hoek spiegels, optische illusie... zijn toepassingen die kunnen verklaard worden vanuit de optica. Gehoorschade bij jongeren door verkeerd gebruik van geluidstoestellen of overmatige blootstelling aan te hard geluid kan aangehaald worden.
2de graad tso/kso Natuurwetenschappen
55 D/2012/7841/079
Het belang van wetenschappelijke kennis in een beroep als opticien en fotograaf is hier duidelijk. Attitudes Tijdens de opticaproeven is het belangrijk dat de leerlingen zelf besluiten leren formuleren. Nadien kunnen deze eventueel bijgestuurd worden door de klasgroep of de leraar. Tijdens het samenwerken worden ook de attitudes nagestreefd die meer op het sociale vlak liggen.
Stofklassen
De chemische binding De chemische reactie
70, 71, 72 73, 74, 75, 76, 77 100
Stofklassen van minerale verbindingen Stofklassen van koolstofverbindingen Gedrag van stoffen in water
78, 79
6 uur 8 uur met doelst. 100 6 uur
84, 85, 86, 87, 88
10 uur
Onderzoekend leren De doelstellingen omtrent de chemische binding worden gerealiseerd aan de hand van eenvoudige voorbeelden zoals NaCl, waterstofgas, zuurstofgas, waterstofchloride, ijzer en andere metalen. Dit leerstofonderdeel wordt niet experimenteel bijgebracht. In dit leerstofonderdeel staat de chemische reactie centraal. Allerlei eenvoudige experimenten kunnen uitgevoerd worden. Voorbeelden: •
gasontwikkelingsreacties: tafelazijn + bakpoeder, principe bruistablet door een vast mengsel van citroenzuur en bakpoeder in water te brengen, ontkalken van koffiezet;
•
verbrandingsreacties: alcohol, ether,
•
verkleuringen zoals javelwater op gekleurd textiel,
•
fotolyse van zilverchloride.
Uit experimentele waarnemingen kunnen de leerlingen besluiten dat er een chemische reactie is opgetreden (doelstelling 100). Hierbij komen de leerlingen tot het besluit dat bij een chemische reactie nieuwe stoffen gevormd worden met andere eigenschappen. Voor de realisatie van doelstellingen 78 en 79 wordt ook rekening gehouden met doelstellingen 31 en 32. De indeling in minerale stofklassen kan best experimenteel aangebracht worden. Op basis van verschillende eigenschappen komen we zo tot indeling in stofklassen. Het gedrag van stoffen in water wordt via eenvoudige experimenten aangebracht. We denken hierbij aan elektrische geleidbaarheidsmetingen van zuivere stoffen en oplossingen, afbuiging van een waterstraal door een elektrostatisch geladen pvc-staaf, pH-metingen. De pH-schaal wordt via eenvoudige voorbeelden uit het dagelijks leven bijgebracht. Zo kan een pH-meting uitgevoerd worden met pH-papiertjes. We denken hierbij aan de pH-meting bij drinkwater, aquariumwater, melk, grondwater… Wetenschap en samenleving Nieuwe moleculen kunnen gemaakt worden dankzij chemische reacties. Hierdoor zijn nieuwe ontwikkelingen in de samenleving ontstaan: • • • •
kleurstofindustrie en modewereld farmaceutische industrie en geneeskunde kunststoffen en design meststofindustrie en voedselproductie
56 D/2012/7841/079
2de graad tso/kso Natuurwetenschappen
Chemische reacties moeten echter niet altijd gekoppeld worden aan de (chemische) industrie. Chemische reacties komen in de eigen leefomgeving uiteraard ook zeer veel voor: voedselbereiding, verteringsprocessen, corrosie, zure regen, vuurwerk, explosieven… Attitudes Bij het uitvoeren van chemische reacties wordt aandacht besteed aan het verwoorden van waarnemingen en besluiten. Nadien kunnen deze eventueel bijgestuurd worden door de klasgroep of de leraar. Tijdens het uitvoeren van de experimenten wordt de nodige aandacht geschonken aan de veiligheid en het milieubewustzijn. Tijdens het samenwerken worden ook de attitudes nagestreefd die meer op het sociale vlak liggen.
Terreinstudie
Inleiding Terreinstudie Relaties tussen organismen Relatie tussen organisme en milieu
Dit leerstofonderdeel hoeft niet behandeld te worden.
Chemische reacties
Inleiding Reacties met behoud van OG Reacties met wijziging van OG
100 101, 102, 103
5 uur
Doelstelling 100 wordt gerealiseerd bij het hoofdstuk stofklassen. Onderzoekend leren Doelstelling 101 en 102 worden via experimenteel onderzoek gerealiseerd (zie didactische wenk bij doelstelling 102). Wetenschap en samenleving Een begrip als neutralisatie komen we ook in het dagelijks leven dikwijls tegen. Het is belangrijk om te wijzen op het onderscheid tussen de dagelijkse en de scheikundige betekenis. Ionuitwisselingsreacties (neutralisatiereacties, neerslagreacties, gasontwikkelingsreacties) komen we veel tegen in het dagelijks leven (zie didactische wenk bij 103). Attitudes Tijdens het uitvoeren van experimenten wordt de nodige tijd uitgetrokken om waarnemingen correct te leren verwoorden. Dikwijls worden waarnemingen door leerlingen verward met vermoedens of meningen. Tijdens het samenwerken van leerlingen bij het uitvoeren van experimenten worden ook attitudes nagestreefd die meer op het sociale vlak liggen.
Druk
108, 109, 110, 112, 113, 114, 115, 116
12 uur
Onderzoekend leren Eenvoudige kwalitatieve proeven kunnen uitgevoerd worden om het onderscheid tussen de begrippen druk en kracht bij te brengen. Ook waarnemingen in het dagelijks leven kunnen hier gebruikt worden (zie wetenschap en samenleving). Het beginsel van Pascal kan experimenteel aangetoond worden. De hydrostatische druk in een waterkolom kan men meten met een manometer. Ook kan men de gasdruk op de aardgasleiding in de klas meten met een simpele manometer (U-buis met water).
2de graad tso/kso Natuurwetenschappen
57 D/2012/7841/079
Ook het begrip luchtdruk komt hier aan bod (barometer, Maagdenburgse halve bollen, ballon onder vacuümstolp). Het begrip absoluut nulpunt kan eenvoudig via het deeltjesmodel bijgebracht worden. De gaswetten kunnen kwalitatief en experimenteel aangetoond worden. Zie didactische wenk bij doelstelling 116. Wetenschap en samenleving Allerlei toepassingen uit het dagelijks leven hebben te maken met het begrip druk: ski’s, rupsbanden, sneeuwraketten, mes, naald, nagel, naaldhakken en parket… Drukmetingen komen we in het dagelijks leven ook veel tegen: drukmetingen op autobanden, drukmeter op fietspomp, barometer als weersvoorspeller, gebruik van hoogtemeter bij bergwandelingen, het gebruik van dieptemeter voor duikers, bloeddrukmeter... De invloed van de hoogte op de hydrostatische druk kan ook toegelicht worden bij het gebruik van baxters in een ziekenhuis. Andere voorbeelden waar druk in het dagelijks leven een rol speelt: hydraulische lift in een garage (Pascal), hydraulische remmen bij auto’s, gebruik van snelkookpan in de keuken, snel openen - sluiten en weer openen van een diepvries is moeilijk, gebruik van vacuümverpakking, gebruik van rietje, gebruik van stofzuiger, gebruik van pasdarm door metselaars, vacuümzuigers bij drukpers… Attitudes Tijdens het uitvoeren van experimenten wordt de nodige tijd uitgetrokken om waarnemingen correct te leren verwoorden. Dikwijls worden waarnemingen door leerlingen verward met vermoedens of meningen. Tijdens het samenwerken van leerlingen bij het uitvoeren van experimenten worden ook attitudes nagestreefd die meer op het sociale vlak liggen.
Warmteleer
117, 118, 119, 120
8 uur
Onderzoekend leren Het is belangrijk om het onderscheid tussen temperatuur en warmtehoeveelheid via een eenvoudig proefje bij te brengen (zie hiervoor de wenken bij doelstellingen 118 en 119). Experimenten en rekenvraagstukken i.v.m. calorimetrie kunnen uitgevoerd worden. Wetenschap en samenleving Het isoleren van woningen om warmteverlies tegen te gaan is zeer belangrijk. Hierbij kan ook gewezen worden op de K-waarden van allerlei materialen (muren, superisolerend glas…). Het onderscheid tussen een continentaal en een zeeklimaat kan hier besproken worden. De extremere temperaturen in de Kempen zijn een gevolg van de zandbodem in deze streken. Andere voorbeelden die kunnen aan bod komen: Al-folie achter centrale verwarming, gebruik van zonnecollectoren, gebruik van handvaten in hout of kunststof, gebruik van IR-lamp in de keuken, gebruik van straler in de badkamer, centrale verwarming en convectiestromingen. Platentektoniek (aardbevingen, vulkanen, tsunami’s…) is een gevolg van convectiestromen in het inwendige van de aarde.
58 D/2012/7841/079
2de graad tso/kso Natuurwetenschappen
Attitudes Tijdens het uitvoeren van experimenten wordt de nodige tijd uitgetrokken om waarnemingen correct te leren verwoorden. Dikwijls worden waarnemingen door leerlingen verward met vermoedens of meningen. Tijdens het samenwerken van leerlingen bij het uitvoeren van experimenten worden ook attitudes nagestreefd die meer op het sociale vlak liggen.
5.4
Beeldende en architecturale kunsten (1-2 uur)
Elk leerjaar wordt minimum twee uur voorzien voor laboratoriumoefeningen. Indien kleinere laboratoriumopdrachten voorzien worden die minder dan één lesuur beslaan moet men minimum een equivalent van twee uur voorzien op jaarbasis. Mogelijke opdrachten staan in deze tabel vermeld bij onderzoekend leren. Ook bij de didactische wenken van de leerplandoelstellingen staan mogelijke labopdrachten vermeld. Aanpak algemene doelstellingen
Materiemodel
Leerplandoelstellingen te realiseren (zie punt 5)
5, 7, 8, 9, 10, 12
Planning (aantal uur voorzien) 9 uur
Onderzoekend leren Via waarnemingen van stoffen (bij voorkeur uit het dagelijks leven) kan men komen tot een omschrijving van de begrippen mengsel en zuivere stof, homogene en heterogene mengsels. Uit het bestuderen van allerlei etiketten van dagelijkse producten (bier, wijn, azijn, mineraalwater…) komen de leerlingen tot het besluit dat dit allemaal mengsels zijn. Het concentratiebegrip (massaprocent, massavolumeprocent, volumeprocent) komt hier ter sprake. Experimenteel kan men bij zuivere stoffen de relatie tussen massa en volume bijbrengen. Wetenschap en samenleving Begrippen als oplossing, concentratie worden in het dagelijks leven voortdurend gebruikt en mogen we als behorende tot onze cultuur beschouwen, nl. deze begrippen zijn verworven opvattingen die door meerdere personen worden gedeeld en die aan anderen overdraagbaar zijn. Attitudes Tijdens het uitvoeren van experimenten wordt de nodige tijd uitgetrokken om waarnemingen correct te leren verwoorden. Dikwijls worden waarnemingen door leerlingen verward met vermoedens of meningen. Het belang van objectiviteit in de wetenschap kan hier benadrukt worden. Er wordt aandacht besteed aan de context waarbinnen men bepaalde begrippen gebruikt. Zo heeft het begrip ‘zuiver’ niet dezelfde betekenis in het dagelijks en het wetenschappelijk taalgebruik. Zuivere lucht (dagelijkse context) is geen zuivere stof (wetenschappelijke context)! Bij het bestuderen van etiketten kunnen ook de veiligheidszinnen en gevaarsymbolen reeds ter sprake komen. Het spontaan raadplegen van etiketten voor men producten, zelfs huishoudproducten, gebruikt, is een belangrijke attitude. Tijdens het samenwerken van leerlingen bij het uitvoeren van experimenten worden ook attitudes nagestreefd die meer op het sociale vlak liggen.
2de graad tso/kso Natuurwetenschappen
59 D/2012/7841/079
Kracht, arbeid, energie en vermogen
Massa, zwaartekracht en gewicht Arbeid, energie en vermogen in het dagelijks leven Spieren en spierwerking
13, 15, 16 18, 21
3 uur 3 uur
Onderzoekend leren Krachten zelf kan je niet vastnemen of zien. De kracht wordt wel zichtbaar door de uitwerking ervan op een voorwerp. Vanuit voorbeelden door de leerling aangebracht kan men er vlug toe komen die uitwerkingen op te delen in statische en dynamische. Er zijn voldoende voorbeelden te vinden in de dagelijkse omgeving: een kracht kan leiden tot een vervorming van een voorwerp (uitrekking van een veer of een elastiek, een deuk in een auto bij een botsing…) of tot een verandering van bewegingstoestand (de opslag van een tennisser, de keeper die de bal stopt voor zijn doel, een voorwerp aan een touwtje ronddraaien…). Krachten kan men meten met een dynamometer. Leerlingen zien hier duidelijk de uitwerking van de zwaartekracht. Uit dagelijkse waarnemingen en documentatie kunnen de begrippen arbeid, energie en energieomzetting duidelijk worden. De wet van behoud van energie hoeft enkel kwalitatief behandeld te worden. Bij een vallend voorwerp is er voortdurend omzetting van energie, maar de totale hoeveelheid energie blijft constant. Andere voorbeelden zijn: slinger, trillende veer, skaten op een ramp, looping bij kermisattracties, bungeespringer, batterij, voeding... Arbeid kan contextueel en kwalitatief aangebracht worden. Wat kan je zeggen over de arbeid als we een grotere massa over eenzelfde afstand verplaatsen? Wat kan je zeggen als we dezelfde arbeid verrichten in een kortere tijdsspanne? Hier is het zinvol het begrip vermogen ter sprake te brengen. Wetenschap en samenleving Het begrip energie speelt een belangrijke rol in het dagelijks leven. Een auto kan niet rijden zonder “zijn voedsel”. De energie om elektrische toestellen te laten werken wordt geleverd door de elektriciteitsmaatschappijen, die daar uiteraard een prijs voor aanrekenen. Hiervoor gebruiken zij de “kilowattuur”. Omdat verbranding van fossiele brandstoffen slecht is voor het milieu (o.a. teveel koolstofdioxide komt vrij in de lucht), gaat men op zoek naar alternatieve methoden om elektrische energie te verkrijgen, bv. met behulp van de zon, wind, water, biogas. Deze laatste hulpmiddelen zijn onuitputbaar (= duurzaam), terwijl de fossiele brandstoffen op een bepaald moment uitgeput zullen zijn. Attitudes De begrippen kracht, arbeid en energie worden in ons dagelijks leven voortdurend gebruikt. Hierbij is het belangrijk dat de leerlingen inzien dat dit niet altijd overeenstemt met de wetenschappelijke betekenis van deze begrippen. De context waarin deze begrippen gebruikt worden en een correct taalgebruik is dus belangrijk. Aandacht voor duurzame energieontwikkeling en een gezonde kritische houding (wat betreft de ethische aspecten en de milieuaspecten) ten opzichte van de energiesector zijn belangrijk.
60 D/2012/7841/079
2de graad tso/kso Natuurwetenschappen
Verfijning materiemodel: atomen en moleculen
27, 28, 29
4 uur
Onderzoekend leren In dit leerstofonderdeel worden de begrippen molecule, atoom, element, atoommodel… in hoofdzaak bijgebracht door te werken met modellen (molecuulmodellen, atoommodel), schema’s (verfijning materiemodel: materie, mengsel, zuivere stof, molecule, atoom) en periodiek systeem. Bij de molecuulmodellen kunnen ook roostermodellen van metalen en zouten (in het bijzonder keukenzout) gebruikt worden. Tijdens een opdracht kunnen leerlingen het juiste model bij de juiste formule plaatsen. Het is niet de bedoeling dat leerlingen de formule van stoffen kunnen schrijven. Wetenschap en samenleving Begrippen atoom en molecule mogen we als behorende tot onze cultuur beschouwen, nl. deze begrippen zijn verworven opvattingen die door meerdere personen worden gedeeld en die aan anderen overdraagbaar zijn. Attitudes In dit leerstofonderdeel komen geen experimenten aan bod. Er wordt in hoofdzaak gewerkt met modellen, tabellen, schema’s. Hierdoor komen er geen echte experimenteervaardigheden aan bod.
Classificatie
Inleiding: classificatie in de wetenschappen Classificatie van organismen Classificatie van stoffen
41, 42
2 uur
Onderzoekend leren De noodzaak tot classificatie kan via een concrete opdracht duidelijk gemaakt worden. Deze opdracht kan bv. zijn: •
M.b.v. een aantal molecuulmodellen of stoffen bepalen de leerlingen het criterium waarop de indeling van stoffen gebeurt. Opmerking: het is niet nodig dat de leerlingen formules leren opstellen, wel moeten ze in staat zijn formules te interpreteren. De verschillende oplossingen van verschillende groepen kunnen besproken worden. Zo kan, met een mogelijke bijsturing door de leraar, gekomen worden tot een geschikte manier van classificeren. Correct taalgebruik en objectiviteit zijn belangrijk om te komen tot goede criteria.
•
Welke criteria worden gehanteerd voor de indeling van elementen in het periodiek systeem. Hierbij dient enkel verwezen te worden naar de fysische eigenschappen.
Wetenschap en samenleving Classificatiesystemen komen we in het dagelijks leven vrij veel tegen. Hierbij is het belangrijk dat de leerlingen inzien dat er steeds vertrokken wordt van bepaalde criteria waarop de classificatie gebaseerd is. Het hanteren van een wetenschappelijke werkwijze (criteria, begripsomschrijving…) om te classificeren komt in zeer veel beroepen aan bod. Attitudes Tijdens het samenwerken van leerlingen bij het uitvoeren van opdrachten worden ook attitudes nagestreefd die meer op het sociale vlak liggen.
2de graad tso/kso Natuurwetenschappen
61 D/2012/7841/079
Zintuigen
Inleiding Licht en Zien Horen Proeven, ruiken, voelen
45 46, 47, 48, 52, 59, 60 62, 63
1 uur 6 uur 3 uur
Onderzoekend leren Bouw van het oog en het oor kunnen aan de hand van 3D-modellen worden bestudeerd. Het onderscheid tussen licht en geluid kan experimenteel onderzocht worden. De noodzaak van een middenstof om geluid voort te brengen kan via een experiment aangebracht worden (bel onder vacuümstolp). Ook stemvork, trillingen in water (sonar bij walvissen)... kunnen hier ter sprake komen. Met een laserpen kan men een voorwerp aanduiden onder een vacuümstolp. Dit toont aan dat de laserstraal (licht) zich in vacuüm kan voortplanten. In dit leerstofonderdeel staan de opticaproeven centraal. De meeste begrippen van de optica kunnen experimenteel aangebracht worden. Het gebruik van een verduisterd lokaal is uiteraard een noodzaak. Hier kunnen ook allerlei voorbeelden van optisch bedrog (visuele illusies) aan bod komen. Wetenschap en samenleving De ontwikkeling van optische toestellen zoals de microscoop en de telescoop, heeft de wetenschap enorm vooruit geholpen. In het dagelijks leven gebruiken we ook toepassingen zoals bril, vergrootglas, ooglenzen... om de zintuigen te corrigeren of te verbeteren. Dodehoekspiegel, optische illusie, een periscoop … zijn toepassingen die kunnen aan bod komen. Eventueel kunnen bepaalde optische toepassingen zelf gemaakt worden. Muziekinstrumenten, eventueel zelf gemaakte, als geluidsbron (trillingsbron) kunnen besproken worden. Gehoorschade bij jongeren door verkeerd gebruik van geluidstoestellen of overmatige blootstelling aan te hard geluid kan aangehaald worden. Het principe van de dB-schaal kan toegelicht worden. Attitudes Tijdens de proeven is het belangrijk dat de leerlingen zelf besluiten leren formuleren. Nadien kunnen deze eventueel bijgestuurd worden door de leraar. Tijdens het samenwerken worden ook de attitudes nagestreefd die meer op het sociale vlak liggen.
Stofklassen
De chemische binding De chemische reactie Stofklassen van minerale verbindingen Stofklassen van koolstofverbindingen Gedrag van stoffen in water
73
1 uur
Onderzoekend leren De doelstelling omtrent de chemische reactie beperkt zich tot de waarneming dat bij elke chemische reactie andere stoffen gevormd worden en dat er energie uitgewisseld wordt. De leerlingen moeten geen reactievergelijkingen kunnen schrijven.
62 D/2012/7841/079
2de graad tso/kso Natuurwetenschappen
Enkele eenvoudige voorbeelden van reacties: - gasontwikkelingsreacties: tafelazijn + bakpoeder - verbrandingsreacties: alcohol, ether… - verkleuringen zoals javelwater op textiel, kleurvorming tijdens bakken van keramiek… - lightsticks (te koop bij hengelsportartikelen, campingartikelen) Wetenschap en samenleving Chemische reacties komen in de eigen leefomgeving uiteraard ook zeer veel voor: voedselbereiding, verteringsprocessen, vuurwerk, explosieven… Attitudes Chemie (stoffen, reacties) moet niet automatisch gekoppeld worden aan de (chemische) industrie of aan synthetische producten.
Terreinstudie
Inleiding Terreinstudie Relaties tussen organismen Relatie tussen organisme en milieu
98, 99
5 uur
Onderzoekend leren Vanuit concrete voorbeelden wordt de relatie tussen mens en milieu aangebracht. Men kan vertrekken van filmfragmenten, leesteksten… Mogelijke voorbeelden: • • • •
afvalproblematiek transport en toerisme voedselproductie en landbouw lucht- en waterverontreiniging
Zowel positieve als negatieve invloeden van de mens komen aan bod. Wetenschap en samenleving De Westerse levensstijl heeft duidelijke gevolgen voor het milieu. We denken hierbij aan de toenemende nood aan energie en grondstoffen om onze behoeften te dekken. Attitudes De leerlingen worden gestimuleerd een ecologisch en ethisch bewuste houding aan te nemen.
Chemische reacties
Inleiding Reacties met behoud van OG Reacties met wijziging van OG
Dit leerstofonderdeel hoeft niet behandeld te worden.
Druk
108, 112
3 uur
Onderzoekend leren Eenvoudige kwalitatieve proeven kunnen uitgevoerd worden om het begrip druk en het onderscheid met het begrip kracht te verklaren. Ook waarnemingen in het dagelijks leven kunnen hier gebruikt worden (zie wetenschap en samenleving). De gasdruk op de aardgasleiding kan men aantonen met een simpele manometer (U-buis met water).
2de graad tso/kso Natuurwetenschappen
63 D/2012/7841/079
Ook het begrip luchtdruk komt hier aan bod (barometer, Maagdenburgse halve bollen, ballon onder vacuümstolp). Wetenschap en samenleving Allerlei toepassingen uit het dagelijks leven hebben te maken met het begrip druk: ski’s, rupsbanden, sneeuwraketten, mes, spuit, nagel, naaldhakken en parket… Drukmetingen komen we in het dagelijks leven ook veel tegen: drukmetingen op autobanden, drukmeter op fietspomp, barometer als weersvoorspeller, gebruik van hoogtemeter bij bergwandelingen, het gebruik van dieptemeter door duikers, bloeddrukmeter... Andere voorbeelden waar druk in het dagelijks leven een rol speelt: inademen, hydraulische lift in een garage, hydraulische remmen bij auto’s, gebruik van snelkookpan in de keuken, snel openen - sluiten en weer openen van een diepvries is moeilijk, gebruik van vacuümverpakking, gebruik van rietje, gebruik van stofzuiger, gebruik van pasdarm door metselaars… Attitudes Tijdens het uitvoeren van experimenten wordt de nodige tijd uitgetrokken om waarnemingen correct te leren verwoorden. Dikwijls worden waarnemingen door leerlingen verward met vermoedens of meningen.
Warmteleer Dit leerstofonderdeel hoeft niet behandeld te worden.
5.5
Beeldende en architecturale vorming (2-3 uur)
Elk leerjaar wordt minimum vier uur voorzien voor laboratoriumoefeningen. Indien kleinere laboratoriumopdrachten voorzien worden die minder dan één lesuur beslaan moet men minimum een equivalent van vier uur voorzien op jaarbasis. Mogelijke opdrachten staan in deze tabel vermeld bij onderzoekend leren. Ook bij de didactische wenken van de leerplandoelstellingen staan mogelijke labopdrachten vermeld. Aanpak algemene doelstellingen
Materiemodel
Leerplandoelstellingen te realiseren (zie punt 5)
5, 6, 7, 8, 9, 10, 11, 12
Planning (aantal uur voorzien) 14 uur
Onderzoekend leren Via waarnemingen van stoffen (bij voorkeur uit het dagelijks leven) kan men komen tot een omschrijving van de begrippen aggregatietoestand van stoffen, mengsel en zuivere stof, homogene en heterogene mengsels. Hierbij wordt aandacht geschonken aan de criteria waarop de indeling is gebaseerd. Er wordt ook gewerkt rond de doelstellingen 31 en 32 in verband met classificatie. Uit het bestuderen van allerlei etiketten van dagelijkse producten (bier, wijn, azijn, mineraalwater…) komen de leerlingen tot het besluit dat dit allemaal mengsels zijn. Het concentratiebegrip (massaprocent, massavolumeprocent, volumeprocent) komt hier ter sprake. Er worden vaste afspraken gemaakt met de leerlingen omtrent het gebruik van beduidende cijfers. Benaderingsregels bij berekeningen hoeven niet gekend te zijn. Leerlingen moeten weten wat beduidende cijfers zijn en wat hun belang is bij de nauwkeurigheid van een meting. Experimenteel kan men bij zuivere stoffen de relatie tussen massa en volume bijbrengen.
64 D/2012/7841/079
2de graad tso/kso Natuurwetenschappen
De begrippen zinken, zweven, drijven kunnen experimenteel aan de hand van verschillende voorwerpen met verschillende massadichtheden onderzocht worden. De wet van Archimedes moet hier niet behandeld worden! Ook kan men experimenteel een mengsel scheiden in zuivere stoffen. Hierbij is het niet noodzakelijk om veel scheidingstechnieken te behandelen. Voor deze studierichting is chromatografie van kleurstoffen (van viltstiften, van voedingskleurstoffen…) een interessante scheidingstechniek. Het begrip: legering moet hier zeker aan bod komen. Cohesie en adhesie kan in verband gebracht worden met kleurstoffen, invloed van verschillende soorten kleurstoffen, invloed van de ondergrond... Voor deze leerlingen is materie een werkinstrument. Om inzicht te verkrijgen in de verwerkingsmogelijkheden en de technische beperkingen van materialen zal men de stofeigenschappen van de belangrijkste constructiematerialen bespreken. Dit kan eventueel door gebruik te maken van vergelijkende tabellen. Wetenschap en samenleving Begrippen als oplossing, concentratie worden in het dagelijks leven voortdurend gebruikt en mogen we als behorende tot onze cultuur beschouwen, nl. deze begrippen zijn verworven opvattingen die door meerdere personen worden gedeeld en die aan anderen overdraagbaar zijn. Bij het scheiden van mengsels kan ook de afvalsortering thuis en het containerpark ter sprake komen. Hierbij worden verschillende afvalstromen gescheiden. Ook het koffiezetten, het gebruik van slazwierder, het gebruik van ether om vetvlekken te verwijderen... zijn dagelijkse toepassingen van scheidingstechnieken. Attitudes Tijdens het uitvoeren van experimenten wordt de nodige tijd uitgetrokken om waarnemingen correct te leren verwoorden. Dikwijls worden waarnemingen door leerlingen verward met vermoedens of meningen. Het belang van objectiviteit in de wetenschap kan hier benadrukt worden. Er wordt aandacht besteed aan de context waarbinnen men bepaalde begrippen gebruikt. Zo heeft het begrip ‘zuiver’ niet dezelfde betekenis in het dagelijks en het wetenschappelijk taalgebruik. Zuivere lucht (dagelijks taalgebruik) is geen zuivere stof! Bij het bestuderen van etiketten kunnen ook de veiligheidszinnen en gevaarsymbolen reeds ter sprake komen. Het spontaan raadplegen van etiketten voor men producten (ook huishoudproducten) gebruikt, is een belangrijke attitude. Tijdens het samenwerken van leerlingen bij het uitvoeren van experimenten worden ook attitudes nagestreefd die meer op het sociale vlak liggen.
Kracht, arbeid, energie en vermogen
Massa, zwaartekracht en gewicht Arbeid, energie en vermogen in het dagelijks leven Spieren en spierwerking
13, 14, 15, 16, 17 18, 19, 20, 21
4 uur 6 uur
Onderzoekend leren Krachten zelf kan je niet vastnemen of zien. De kracht wordt wel zichtbaar door de uitwerking ervan op een voorwerp. Vanuit voorbeelden door de leerling aangebracht kan men er vlug toe komen die uitwerkingen op te delen in statische en dynamische. Er zijn voldoende voorbeelden te vinden in de dagelijkse omgeving: een kracht kan leiden tot een vervorming van een voorwerp (uitrekking van een veer of een elastiek, een deuk in een auto bij een botsing…) of tot een verandering van bewegingstoestand (de opslag van een tennisser, de keeper die de bal stopt voor zijn doel…). Het onderscheid tussen een scalaire grootheid en een vectoriele grootheid zal bij krachtwerking aan bod komen. Het is niet de bedoeling om bewerkingen met vectoren uit te voeren.
2de graad tso/kso Natuurwetenschappen
65 D/2012/7841/079
Er moeten zeker geen oefeningen gemaakt worden op samenstellen van vectoren. Krachten kan men meten met een dynamometer. Uit dagelijkse waarnemingen en documentatie kan het onderscheid tussen arbeid, vermogen, energie en energieomzetting duidelijk worden. De wet van behoud van energie kan eventueel kwalitatief aangetoond worden bij vallende voorwerpen, slinger, trillende veer, skaten op een ramp, looping bij kermisattracties, bungeespringer… Bij arbeid en vermogen kan naast de rekenvraagstukken ook contextueel en kwalitatief gewerkt worden. Wat kan je zeggen over de arbeid als we een grotere massa over eenzelfde afstand verplaatsen? Wat kan je zeggen over het vermogen als we dezelfde arbeid verrichten in een kortere tijdsspanne? Wetenschap en samenleving Het begrip energie speelt een belangrijke rol in het dagelijks leven. Een auto kan niet rijden zonder “zijn voedsel” (benzine, diesel of gas). De energie om elektrische toestellen te laten werken wordt geleverd door de elektriciteitsmaatschappijen, die daarvoor uiteraard een prijs voor aanrekenen. Hiervoor gebruiken zij de “kilowattuur”. Dit is geen eenheid van vermogen maar van arbeid of energie. Omdat verbranding van fossiele brandstoffen slecht is voor het milieu (er komt teveel koolstofdioxide vrij in de lucht), gaat men op zoek naar alternatieve methoden om elektrische energie te verkrijgen, bv. met behulp van de zon, wind, water, biogas. Deze laatste hulpmiddelen zijn onuitputbaar (= duurzaam), terwijl de fossiele brandstoffen op een bepaald moment uitgeput zullen zijn. Attitudes De begrippen kracht, arbeid en energie worden in ons dagelijks leven voortdurend gebruikt. Hierbij is het belangrijk dat de leerlingen inzien dat dit niet altijd overeenstemt met de wetenschappelijke betekenis van deze begrippen. De context waarin deze begrippen gebruikt worden en een correct taalgebruik is dus belangrijk. Aandacht voor duurzame energieontwikkeling en een gezonde kritische houding (wat betreft de ethische aspecten en de milieuaspecten) ten opzichte van de energiesector zijn belangrijk.
Verfijning materiemodel: atomen en moleculen
27, 28, 29, 30
6 uur
Onderzoekend leren In dit leerstofonderdeel worden de begrippen molecule, atoom, element, atoommodellen… in hoofdzaak bijgebracht door te werken met modellen (molecuulmodellen, atoommodellen), schema’s (verfijning materiemodel: materie, mengsel, zuivere stof, molecule, atoom) en tabellen (periodiek systeem). Bij de molecuulmodellen kunnen ook roostermodellen van metalen en zouten (in het bijzonder keukenzout) gebruikt worden. Tijdens een opdracht kunnen leerlingen het juiste model bij de juiste formule plaatsen. Het is niet de bedoeling dat leerlingen de formule van stoffen kunnen schrijven. Bij de bespreking van het atoommodel van Bohr hoeven enkel de eerste 18 elementen onderzocht te worden. Bij het periodiek systeem wordt aandacht geschonken aan de criteria waarop de indeling is gebaseerd. Hierbij wordt ook gewerkt rond de doelstellingen 31 en 32 in verband met classificatie. Wetenschap en samenleving Bij de bespreking van de evolutie van het atoommodel zien de leerlingen duidelijk dat de ontwikkeling van een model een groeiproces doormaakt. Bij het atoommodel kan dit groeiproces historisch gesitueerd worden (van het model van Dalton tot het model van Bohr). Dit onderdeel moet niet uitgebreid behandeld worden.
66 D/2012/7841/079
2de graad tso/kso Natuurwetenschappen
Het Atomium is het meest gekende bouwwerk van België. Hier is wetenschap omgezet in architecturale creativiteit. Begrippen atoom en molecule mogen we als behorende tot onze cultuur beschouwen, nl. deze begrippen zijn verworven opvattingen die door meerdere personen worden gedeeld en die aan anderen overdraagbaar zijn. Attitudes In dit leerstofonderdeel komen geen experimenten aan bod. Er wordt in hoofdzaak gewerkt met modellen, tabellen, schema’s. Hierdoor komen er geen echte experimenteervaardigheden aan bod.
Classificatie
Inleiding: classificatie in de wetenschappen Classificatie van organismen Classificatie van stoffen
31, 32 39, 40, 41, 42
3 uur
Onderzoekend leren Een goed uitgangspunt voor de classificatie van stoffen is o.a. het gebruik van het PS met toepassingen van de chemische stoffen. De noodzaak tot classificatie kan via een concrete opdracht duidelijk gemaakt worden. Deze opdracht kan bv. zijn: •
indelen van stoffen: m.b.v. een aantal molecuulmodellen bepalen de leerlingen het criterium waarop de indeling in enkelvoudige of samengestelde stoffen gebeurt.
•
welke criteria worden gehanteerd voor de indeling van elementen in het periodiek systeem.
Opmerking: dit leerstofonderdeel kan zeer goed met andere leerstofonderdelen geïntegreerd worden en kan ook verschillende keren tijdens het schooljaar aan bod komen. Het hoeft dus zeker geen afzonderlijk hoofdstuk van een cursus te zijn. Wetenschap en samenleving Classificatiesystemen komen we in het dagelijks leven vrij veel tegen. Hierbij is het belangrijk dat de leerlingen inzien dat er steeds vertrokken wordt van bepaalde criteria waarop de classificatie gebaseerd is. Het hanteren van een wetenschappelijke werkwijze (criteria, begripsomschrijving…) om te classificeren komt in zeer veel beroepen aan bod. Werken met tabellen (periodiek systeem, determineertabellen... ) en schema’s komt hier zeker aan bod. Attitudes Bij opdrachten is het belangrijk dat leerlingen zelf op zoek gaan naar mogelijke criteria voor classificatie. De verschillende oplossingen van verschillende groepen kunnen besproken worden. Zo kan, met een mogelijke bijsturing door de leraar, gekomen worden tot een geschikte manier van classificeren. Correct taalgebruik en objectiviteit zijn belangrijk om te komen tot goede criteria. Tijdens het samenwerken van leerlingen bij het uitvoeren van experimenten worden ook attitudes nagestreefd die meer op het sociale vlak liggen.
2de graad tso/kso Natuurwetenschappen
67 D/2012/7841/079
Zintuigen
Inleiding Licht en Zien
Horen Proeven, ruiken, voelen
45 46, 47, 48, 49, 50, 51, 52, 53, 54, 55, 56, 57, 58, 59, 60, 61 62, 63, 64, 65
1 uur 11 uur
4 uur
Onderzoekend leren Bouw van het oog en het oor kunnen aan de hand van 3D-modellen worden bestudeerd. Het onderscheid tussen licht en geluid kan experimenteel onderzocht worden. De noodzaak van een middenstof om geluid voort te brengen kan via een experiment aangebracht worden (bel onder vacuümstolp). Ook stemvork, trillingen in water (sonar bij walvissen)... kunnen hier ter sprake komen. Met een laserpen kan men een voorwerp aanduiden onder een vacuümstolp. Dit toont aan dat de laserstraal (licht) zich in vacuüm kan voortplanten. In dit leerstofonderdeel staan de opticaproeven centraal. De meeste begrippen van de optica kunnen experimenteel aangebracht worden. Het gebruik van een verduisterd lokaal is uiteraard een noodzaak. Hier kunnen ook allerlei voorbeelden van optisch bedrog (visuele illusies) aan bod komen. Wetenschap en samenleving De ontwikkeling van optische toestellen zoals de microscoop en de telescoop, heeft de wetenschap enorm vooruit geholpen. In het dagelijks leven gebruiken we ook toepassingen zoals bril, vergrootglas, ooglenzen... om de zintuigen te corrigeren of te verbeteren. Optische vezels, dode hoek spiegels, optische illusie... zijn toepassingen die kunnen verklaard worden vanuit de optica. Gehoorschade bij jongeren door verkeerd gebruik van geluidstoestellen of overmatige blootstelling aan te hard geluid kan aangehaald worden. Het principe van dB kan hierbij uitgelegd worden. Het belang van wetenschappelijke kennis in een beroep als opticien en fotograaf is hier duidelijk. Attitudes Tijdens de proeven is het belangrijk dat de leerlingen zelf besluiten leren formuleren. Nadien kunnen deze eventueel bijgestuurd worden door de leraar, eventueel door de klasgroep. Tijdens het samenwerken worden ook de attitudes nagestreefd die meer op het sociale vlak liggen.
Stofklassen
De chemische binding De chemische reactie Stofklassen van minerale verbindingen Stofklassen van koolstofverbindingen Gedrag van stoffen in water
70, 71 73, 74, 75, 77 78, 79
3u 4u 3u
Onderzoekend leren De doelstellingen omtrent de chemische binding worden gerealiseerd aan de hand van eenvoudige voorbeelden zoals NaCl, waterstofgas, zuurstofgas, waterstofchloride, ijzer en andere metalen. Dit leerstofonderdeel wordt niet experimenteel bijgebracht.
68 D/2012/7841/079
2de graad tso/kso Natuurwetenschappen
Bij de chemische reactie kunnen allerlei eenvoudige experimenten uitgevoerd worden. Voorbeelden: • • • •
gasontwikkelingsreacties: tafelazijn + bakpoeder, principe bruistablet door een vast mengsel van citroenzuur en bakpoeder in water te brengen, ontkalken van koffiezet… verbrandingsreacties: alcohol, ether… verkleuringen zoals javelwater op gekleurd textiel… fotolyse van zilverchloride
Uit experimentele waarnemingen kunnen de leerlingen besluiten dat er een chemische reactie is opgetreden. Hierbij komen de leerlingen tot het besluit dat bij een chemische reactie nieuwe stoffen gevormd worden met andere eigenschappen. Wetenschap en samenleving Nieuwe moleculen kunnen gemaakt worden dankzij chemische reacties. Hierdoor zijn nieuwe ontwikkelingen in de samenleving ontstaan: • • • • •
kleurstofindustrie en modewereld farmaceutische industrie en geneeskunde kunststoffen en betaalbare design meststofindustrie en voedselproductie …
Chemische reacties moeten echter niet altijd gekoppeld worden aan de (chemische) industrie. Chemische reacties komen in de eigen leefomgeving uiteraard ook zeer veel voor: voedselbereiding, verteringsprocessen, corrosie, zure regen, vuurwerk, explosieven… Attitudes Bij het uitvoeren van chemische reacties wordt aandacht besteed aan het verwoorden van waarnemingen en besluiten. Nadien kunnen deze eventueel bijgestuurd worden door de klasgroep of de leraar. Tijdens het uitvoeren van de experimenten wordt de nodige aandacht geschonken aan de veiligheid en het milieubewustzijn. Tijdens het samenwerken worden ook de attitudes nagestreefd die meer op het sociale vlak liggen.
Terreinstudie Inleiding Terreinstudie Relaties tussen organismen Relatie tussen organisme en milieu Dit leerstofonderdeel hoeft niet behandeld te worden.
Chemische reacties Inleiding Reacties met behoud van OG Reacties met wijziging van OG Dit leerstofonderdeel hoeft niet behandeld te worden.
Druk
108, 109, 110, 112
6 uur
Onderzoekend leren Eenvoudige kwalitatieve proeven kunnen uitgevoerd worden om het begrip druk en het onderscheid met het begrip kracht te verklaren. Ook waarnemingen in het dagelijks leven kunnen hier gebruikt worden (zie wetenschap en samenleving). Het beginsel van Pascal kan experimenteel aangetoond worden. De hydrostatische druk in een waterkolom kan men meten met een manometer. 2de graad tso/kso Natuurwetenschappen
69 D/2012/7841/079
Er moeten geen vraagstukken gemaakt worden op hydrostatische druk. De gasdruk op de aardgasleiding kan men meten met een simpele manometer (U-buis met water). Ook het begrip luchtdruk komt hier aan bod (barometer, Maagdenburgse halve bollen, ballon onder vacuümstolp). Het begrip absoluut nulpunt kan vanuit het deeltjesmodel eenvoudig bijgebracht worden. Wetenschap en samenleving Allerlei toepassingen uit het dagelijks leven hebben te maken met het begrip druk: ski’s, rupsbanden, sneeuwraketten, mes, spuit, nagel, naaldhakken en parket… Drukmetingen komen we in het dagelijks leven ook veel tegen: drukmetingen op autobanden, drukmeter op fietspomp, barometer als weersvoorspeller, gebruik van hoogtemeter bij bergwandelingen, het gebruik van dieptemeter door duikers, bloeddrukmeter... De invloed van de hoogte op de hydrostatische druk kan ook toegelicht worden bij het gebruik van baxters in een ziekenhuis. Andere voorbeelden waar druk in het dagelijks leven een rol speelt: hydraulische lift in een garage, hydraulische remmen bij auto’s, gebruik van snelkookpan in de keuken, snel openen - sluiten en weer openen van een diepvries is moeilijk, gebruik van vacuümverpakking, gebruik van rietje, gebruik van stofzuiger, gebruik van pasdarm door metselaars… Attitudes Tijdens het uitvoeren van experimenten wordt de nodige tijd uitgetrokken om waarnemingen correct te leren verwoorden. Dikwijls worden waarnemingen door leerlingen verward met vermoedens of meningen. Tijdens het samenwerken van leerlingen bij het uitvoeren van experimenten worden ook attitudes nagestreefd die meer op het sociale vlak liggen.
Warmteleer
117, 118, 119, 120
5 uur
Onderzoekend leren Het is belangrijk om het onderscheid tussen temperatuur en warmtehoeveelheid via een eenvoudig proefje bij te brengen (zie hiervoor de wenken bij doelstelling 118). Wetenschap en samenleving Het isoleren van woningen om warmteverlies tegen te gaan is zeer belangrijk. Hierbij kan ook gewezen worden op de K-waarden van allerlei materialen (muren, superisolerend glas…). Andere voorbeelden die kunnen aan bod komen: Al-folie achter centrale verwarming, gebruik van zonnecollectoren, gebruik van handvaten in hout of kunststof, gebruik van IR-lamp in zelfbedieningsrestaurants, gebruik van straler in de badkamer, centrale verwarming en convectiestromingen... Platentektoniek (aardbevingen, vulkanen, tsunami’s…) is een gevolg van convectiestromen in het inwendige van de aarde. Attitudes Tijdens het uitvoeren van experimenten wordt de nodige tijd uitgetrokken om waarnemingen correct te leren verwoorden. Dikwijls worden waarnemingen door leerlingen verward met vermoedens of meningen. Tijdens het samenwerken van leerlingen bij het uitvoeren van experimenten worden ook attitudes nagestreefd die meer op het sociale vlak liggen.
70 D/2012/7841/079
2de graad tso/kso Natuurwetenschappen
5.6
Audiovisuele vorming (2-3 uur)
Elk leerjaar wordt minimum vier uur voorzien voor laboratoriumoefeningen. Indien kleinere laboratoriumopdrachten voorzien worden die minder dan één lesuur beslaan moet men minimum een equivalent van vier uur voorzien op jaarbasis. Mogelijke opdrachten staan in deze tabel vermeld bij onderzoekend leren. Ook bij de didactische wenken van de leerplandoelstellingen staan mogelijke labopdrachten vermeld. Aanpak algemene doelstellingen
Materiemodel
Leerplandoelstellingen te realiseren (zie punt 5)
5, 6, 7, 8, 9, 10, 11, 12
Planning (aantal uur voorzien) 14 uur
Onderzoekend leren Via waarnemingen van stoffen (bij voorkeur uit het dagelijks leven) kan men komen tot een omschrijving van de begrippen mengsel en zuivere stof, homogene en heterogene mengsels. Hierbij wordt aandacht geschonken aan de criteria waarop de indeling is gebaseerd. Er wordt ook gewerkt rond de doelstellingen 31 en 32 in verband met classificatie. Uit het bestuderen van allerlei etiketten van dagelijkse producten (bier, wijn, azijn, mineraalwater…) komen de leerlingen tot het besluit dat dit allemaal mengsels zijn. Het concentratiebegrip (massaprocent, massavolumeprocent, volumeprocent) komt hier ter sprake. Er worden vaste afspraken gemaakt met de leerlingen omtrent het gebruik van beduidende cijfers. Benaderingsregels bij berekeningen hoeven niet gekend te zijn. Leerlingen moeten weten wat beduidende cijfers zijn en wat hun belang is bij de nauwkeurigheid van een meting. Experimenteel kan men bij zuivere stoffen de relatie tussen massa en volume bijbrengen. De begrippen zinken, zweven, drijven kunnen experimenteel aan de hand van verschillende voorwerpen met verschillende massadichtheden onderzocht worden. De wet van Archimedes moet hier niet behandeld worden! Ook kan men experimenteel een mengsel scheiden in zuivere stoffen. Hierbij is het niet noodzakelijk om veel scheidingstechnieken te behandelen. Voor deze studierichting is chromatografie van kleurstoffen (van viltstiften, van voedingskleurstoffen…) een interessante scheidingstechniek. Het begrip: legering moet hier zeker aan bod komen. Cohesie en adhesie kan in verband gebracht worden met kleurstoffen, invloed van verschillende soorten kleurstoffen, invloed van de ondergrond... Voor deze leerlingen is materie een werkinstrument. Om inzicht te verkrijgen in de verwerkingsmogelijkheden en de technische beperkingen van materialen zal men de stofeigenschappen van de belangrijkste constructiematerialen bespreken. Dit kan eventueel door gebruik te maken van vergelijkende tabellen. Wetenschap en samenleving Begrippen als oplossing, concentratie worden in het dagelijks leven voortdurend gebruikt en mogen we als behorende tot onze cultuur beschouwen, nl. deze begrippen zijn verworven opvattingen die door meerdere personen worden gedeeld en die aan anderen overdraagbaar zijn. Bij het scheiden van mengsels kan ook de afvalsortering thuis en het containerpark ter sprake komen. Hierbij worden verschillende afvalstromen gescheiden. Ook het koffiezetten, het gebruik van slazwierder, het gebruik van ether om vetvlekken te verwijderen... zijn dagelijkse toepassingen van scheidingstechnieken.
2de graad tso/kso Natuurwetenschappen
71 D/2012/7841/079
Attitudes Tijdens het uitvoeren van experimenten wordt de nodige tijd uitgetrokken om waarnemingen correct te leren verwoorden. Dikwijls worden waarnemingen door leerlingen verward met vermoedens of meningen. Het belang van objectiviteit in de wetenschap kan hier benadrukt worden. Er wordt aandacht besteed aan de context waarbinnen men bepaalde begrippen gebruikt. Zo heeft het begrip ‘zuiver’ niet dezelfde betekenis in het dagelijks en het wetenschappelijk taalgebruik. Zuivere lucht (dagelijks taalgebruik) is geen zuivere stof! Bij het bestuderen van etiketten kunnen ook de veiligheidszinnen en gevaarsymbolen reeds ter sprake komen. Het spontaan raadplegen van etiketten voor men producten (ook huishoudproducten) gebruikt, is een belangrijke attitude. Tijdens het samenwerken van leerlingen bij het uitvoeren van experimenten worden ook attitudes nagestreefd die meer op het sociale vlak liggen.
Kracht, arbeid, energie en vermogen
Massa, zwaartekracht en gewicht Arbeid, energie en vermogen in het dagelijks leven Spieren en spierwerking
13, 14, 15, 16, 17 18, 19, 20, 21
4 uur 6 uur
Onderzoekend leren Krachten zelf kan je niet vastnemen of zien. De kracht wordt wel zichtbaar door de uitwerking ervan op een voorwerp. Vanuit voorbeelden door de leerling aangebracht kan men er vlug toe komen die uitwerkingen op te delen in statische en dynamische. Er zijn voldoende voorbeelden te vinden in de dagelijkse omgeving: een kracht kan leiden tot een vervorming van een voorwerp (uitrekking van een veer of een elastiek, een deuk in een auto bij een botsing…) of tot een verandering van bewegingstoestand (de opslag van een tennisser, de keeper die de bal stopt voor zijn doel…). Het onderscheid tussen een scalaire grootheid en een vectoriele grootheid zal bij krachtwerking aan bod komen. Het is niet de bedoeling om bewerkingen met vectoren uit te voeren. Er moeten zeker geen oefeningen gemaakt worden op samenstellen van vectoren. Krachten kan men meten met een dynamometer. Uit dagelijkse waarnemingen en documentatie kan het onderscheid tussen arbeid, vermogen, energie en energieomzetting duidelijk worden. De wet van behoud van energie kan eventueel kwalitatief aangetoond worden bij vallende voorwerpen, slinger, trillende veer, skaten op een ramp, looping bij kermisattracties, bungeespringer… Bij arbeid en vermogen kan naast de rekenvraagstukken ook contextueel en kwalitatief gewerkt worden. Wat kan je zeggen over de arbeid als we een grotere massa over eenzelfde afstand verplaatsen? Wat kan je zeggen over het vermogen als we dezelfde arbeid verrichten in een kortere tijdsspanne? Wetenschap en samenleving Het begrip energie speelt een belangrijke rol in het dagelijks leven. Een auto kan niet rijden zonder “zijn voedsel” (benzine, diesel of gas). De energie om elektrische toestellen te laten werken wordt geleverd door de elektriciteitsmaatschappijen, die daarvoor uiteraard een prijs voor aanrekenen. Hiervoor gebruiken zij de “kilowattuur”. Dit is geen eenheid van vermogen maar van arbeid of energie. Omdat verbranding van fossiele brandstoffen slecht is voor het milieu (er komt teveel koolstofdioxide vrij in de lucht), gaat men op zoek naar alternatieve methoden om elektrische energie te verkrijgen, bv. met behulp van de zon, wind, water, biogas. Deze laatste hulpmiddelen zijn onuitputbaar (= duurzaam), terwijl de fossiele brandstoffen op een bepaald moment uitgeput zullen zijn.
72 D/2012/7841/079
2de graad tso/kso Natuurwetenschappen
Attitudes De begrippen kracht, arbeid en energie worden in ons dagelijks leven voortdurend gebruikt. Hierbij is het belangrijk dat de leerlingen inzien dat dit niet altijd overeenstemt met de wetenschappelijke betekenis van deze begrippen. De context waarin deze begrippen gebruikt worden en een correct taalgebruik is dus belangrijk. Aandacht voor duurzame energieontwikkeling en een gezonde kritische houding (wat betreft de ethische aspecten en de milieuaspecten) ten opzichte van de energiesector zijn belangrijk.
Verfijning materiemodel: atomen en moleculen
27, 28, 29, 30
6 uur
Onderzoekend leren In dit leerstofonderdeel worden de begrippen molecule, atoom, element, atoommodellen… in hoofdzaak bijgebracht door te werken met modellen (molecuulmodellen, atoommodellen), schema’s (verfijning materiemodel: materie, mengsel, zuivere stof, molecule, atoom) en tabellen (periodiek systeem). Bij de molecuulmodellen kunnen ook roostermodellen van metalen en zouten (in het bijzonder keukenzout) gebruikt worden. Tijdens een opdracht kunnen leerlingen het juiste model bij de juiste formule plaatsen. Het is niet de bedoeling dat leerlingen de formule van stoffen kunnen schrijven. Bij de bespreking van het atoommodel van Bohr hoeven enkel de eerste 18 elementen onderzocht te worden. Bij het periodiek systeem wordt aandacht geschonken aan de criteria waarop de indeling is gebaseerd. Hierbij wordt ook gewerkt rond de doelstellingen 31 en 32 in verband met classificatie. Wetenschap en samenleving Bij de bespreking van de evolutie van het atoommodel zien de leerlingen duidelijk dat de ontwikkeling van een model een groeiproces doormaakt. Bij het atoommodel kan dit groeiproces historisch gesitueerd worden (van het model van Dalton tot het model van Bohr). Dit onderdeel moet niet uitgebreid behandeld worden. Het Atomium is het meest gekende bouwwerk van België. Hier is wetenschap omgezet in architecturale creativiteit. Begrippen atoom en molecule mogen we als behorende tot onze cultuur beschouwen, nl. deze begrippen zijn verworven opvattingen die door meerdere personen worden gedeeld en die aan anderen overdraagbaar zijn. Attitudes In dit leerstofonderdeel komen geen experimenten aan bod. Er wordt in hoofdzaak gewerkt met modellen, tabellen, schema’s. Hierdoor komen er geen echte experimenteervaardigheden aan bod.
Classificatie
Inleiding: classificatie in de wetenschappen Classificatie van organismen Classificatie van stoffen
31, 32 39, 40, 41, 42
3 uur
Onderzoekend leren Een goed uitgangspunt voor de classificatie van stoffen is o.a. het gebruik van het PS mét toepassingen van de chemische stoffen.
2de graad tso/kso Natuurwetenschappen
73 D/2012/7841/079
De noodzaak tot classificatie kan via een concrete opdracht duidelijk gemaakt worden. Deze opdracht kan bv. zijn: •
indelen van stoffen: m.b.v. een aantal molecuulmodellen bepalen de leerlingen het criterium waarop de indeling in enkelvoudige of samengestelde stoffen gebeurt.
•
welke criteria worden gehanteerd voor de indeling van elementen in het periodiek systeem.
Opmerking: dit leerstofonderdeel kan zeer goed met andere leerstofonderdelen geïntegreerd worden en kan ook verschillende keren tijdens het schooljaar aan bod komen. Het hoeft dus zeker geen afzonderlijk hoofdstuk van een cursus te zijn. Wetenschap en samenleving Classificatiesystemen komen we in het dagelijks leven vrij veel tegen. Hierbij is het belangrijk dat de leerlingen inzien dat er steeds vertrokken wordt van bepaalde criteria waarop de classificatie gebaseerd is. Het hanteren van een wetenschappelijke werkwijze (criteria, begripsomschrijving…) om te classificeren komt in zeer veel beroepen aan bod. Werken met tabellen (periodiek systeem, determineertabellen... ) en schema’s komt hier zeker aan bod. Attitudes Bij opdrachten is het belangrijk dat leerlingen zelf op zoek gaan naar mogelijke criteria voor classificatie. De verschillende oplossingen van verschillende groepen kunnen besproken worden. Zo kan, met een mogelijke bijsturing door de leraar, gekomen worden tot een geschikte manier van classificeren. Correct taalgebruik en objectiviteit zijn belangrijk om te komen tot goede criteria. Tijdens het samenwerken van leerlingen bij het uitvoeren van experimenten worden ook attitudes nagestreefd die meer op het sociale vlak liggen.
Zintuigen
Inleiding Licht en Zien
Horen Proeven, ruiken, voelen
45 46, 47, 48, 49, 50, 51, 52, 53, 54, 55, 56, 57, 58, 59, 60, 61 62, 63, 64, 65
1 uur 16 uur
4 uur
Onderzoekend leren Dit leerstofonderdeel is vooral in deze studierichting zeer belangrijk. Zowel geluid als licht nemen een centrale plaats in. Bouw van het oog en het oor kunnen aan de hand van 3D-modellen worden bestudeerd. Het onderscheid tussen licht en geluid kan experimenteel onderzocht worden. De noodzaak van een middenstof om geluid voort te brengen kan via een experiment aangebracht worden (bel onder vacuümstolp). Ook stemvork, trillingen in water (sonar bij walvissen)... kunnen hier ter sprake komen. Met een laserpen kan men een voorwerp aanduiden onder een vacuümstolp. Dit toont aan dat de laserstraal (licht) zich in vacuüm kan voortplanten. In dit leerstofonderdeel staan de opticaproeven centraal. De meeste begrippen van de optica kunnen experimenteel aangebracht worden. Het gebruik van een verduisterd lokaal is uiteraard een noodzaak. Hier kunnen ook allerlei voorbeelden van optisch bedrog (visuele illusies) aan bod komen. Wetenschap en samenleving De ontwikkeling van optische toestellen zoals de microscoop en de telescoop, heeft de wetenschap enorm vooruit geholpen.
74 D/2012/7841/079
2de graad tso/kso Natuurwetenschappen
In het dagelijks leven gebruiken we ook toepassingen zoals bril, vergrootglas, ooglenzen... om de zintuigen te corrigeren of te verbeteren. Optische vezels, dode hoek spiegels, optische illusie... zijn toepassingen die kunnen verklaard worden vanuit de optica. Gehoorschade bij jongeren door verkeerd gebruik van geluidstoestellen of overmatige blootstelling aan te hard geluid kan aangehaald worden. Het principe van dB kan hierbij uitgelegd worden. Het belang van wetenschappelijke kennis in een beroep als opticien en fotograaf is hier duidelijk. Attitudes Tijdens de proeven is het belangrijk dat de leerlingen zelf besluiten leren formuleren. Nadien kunnen deze eventueel bijgestuurd worden door de leraar, eventueel door de klasgroep. Tijdens het samenwerken worden ook de attitudes nagestreefd die meer op het sociale vlak liggen.
Stofklassen
De chemische binding De chemische reactie Stofklassen van minerale verbindingen Stofklassen van koolstofverbindingen Gedrag van stoffen in water
70, 71 73, 74, 75, 77 78, 79
3 uur 4 uur 3 uur
Onderzoekend leren De doelstellingen omtrent de chemische binding worden gerealiseerd aan de hand van eenvoudige voorbeelden zoals NaCl, waterstofgas, zuurstofgas, waterstofchloride, ijzer en andere metalen. Dit leerstofonderdeel wordt niet experimenteel bijgebracht. Bij de chemische reactie kunnen allerlei eenvoudige experimenten uitgevoerd worden. Voorbeelden: • • • •
gasontwikkelingsreacties: tafelazijn + bakpoeder, principe bruistablet door een vast mengsel van citroenzuur en bakpoeder in water te brengen, ontkalken van koffiezet… verbrandingsreacties: alcohol, ether… verkleuringen zoals javelwater op gekleurd textiel… fotolyse van zilverchloride
Uit experimentele waarnemingen kunnen de leerlingen besluiten dat er een chemische reactie is opgetreden. Hierbij komen de leerlingen tot het besluit dat bij een chemische reactie nieuwe stoffen gevormd worden met andere eigenschappen. Wetenschap en samenleving Nieuwe moleculen kunnen gemaakt worden dankzij chemische reacties. Hierdoor zijn nieuwe ontwikkelingen in de samenleving ontstaan: • • • •
kleurstofindustrie en modewereld farmaceutische industrie en geneeskunde kunststoffen en betaalbare design meststofindustrie en voedselproductie
Chemische reacties moeten echter niet altijd gekoppeld worden aan de (chemische) industrie. Chemische reacties komen in de eigen leefomgeving uiteraard ook zeer veel voor: voedselbereiding, verteringsprocessen, corrosie, zure regen, vuurwerk, explosieven…
2de graad tso/kso Natuurwetenschappen
75 D/2012/7841/079
Attitudes Bij het uitvoeren van chemische reacties wordt aandacht besteed aan het verwoorden van waarnemingen en besluiten. Nadien kunnen deze eventueel bijgestuurd worden door de klasgroep of de leraar. Tijdens het uitvoeren van de experimenten wordt de nodige aandacht geschonken aan de veiligheid en het milieubewustzijn. Tijdens het samenwerken worden ook de attitudes nagestreefd die meer op het sociale vlak liggen.
Terreinstudie
Inleiding Terreinstudie Relaties tussen organismen Relatie tussen organisme en milieu
Dit leerstofonderdeel hoeft niet behandeld te worden.
Chemische reacties
Inleiding Reacties met behoud van OG Reacties met wijziging van OG
Dit leerstofonderdeel hoeft niet behandeld te worden.
Druk
108, 109, 110, 112
6 uur
Onderzoekend leren Eenvoudige kwalitatieve proeven kunnen uitgevoerd worden om het begrip druk en het onderscheid met het begrip kracht te verklaren. Ook waarnemingen in het dagelijks leven kunnen hier gebruikt worden (zie wetenschap en samenleving). Het beginsel van Pascal kan experimenteel aangetoond worden. De hydrostatische druk in een waterkolom kan men meten met een manometer. Er moeten geen vraagstukken gemaakt worden op hydrostatische druk. De gasdruk op de aardgasleiding kan men meten met een simpele manometer (U-buis met water). Ook het begrip luchtdruk komt hier aan bod (barometer, Maagdenburgse halve bollen, ballon onder vacuumstolp). Het begrip absoluut nulpunt kan vanuit het deeltjesmodel eenvoudig bijgebracht worden. Wetenschap en samenleving Allerlei toepassingen uit het dagelijks leven hebben te maken met het begrip druk: ski’s, rupsbanden, sneeuwraketten, mes, spuit, nagel, naaldhakken en parket… Drukmetingen komen we in het dagelijks leven ook veel tegen: drukmetingen op autobanden, drukmeter op fietspomp, barometer als weersvoorspeller, gebruik van hoogtemeter bij bergwandelingen, het gebruik van dieptemeter door duikers, bloeddrukmeter... De invloed van de hoogte op de hydrostatische druk kan ook toegelicht worden bij het gebruik van baxters in een ziekenhuis. Andere voorbeelden waar druk in het dagelijks leven een rol speelt: hydraulische lift in een garage, hydraulische remmen bij auto’s, gebruik van snelkookpan in de keuken, snel openen - sluiten en weer openen van een diepvries is moeilijk, gebruik van vacuümverpakking, gebruik van rietje, gebruik van stofzuiger, gebruik van pasdarm door metselaars…
76 D/2012/7841/079
2de graad tso/kso Natuurwetenschappen
Attitudes Tijdens het uitvoeren van experimenten wordt de nodige tijd uitgetrokken om waarnemingen correct te leren verwoorden. Dikwijls worden waarnemingen door leerlingen verward met vermoedens of meningen. Tijdens het samenwerken van leerlingen bij het uitvoeren van experimenten worden ook attitudes nagestreefd die meer op het sociale vlak liggen.
Warmteleer Dit leerstofonderdeel hoeft niet behandeld te worden.
5.7
Fotografie (2-3 uur)
Elk leerjaar wordt minimum 4 uur voorzien voor laboratoriumoefeningen. Indien kleinere laboratoriumopdrachten voorzien worden die minder dan één lesuur beslaan moet men minimum een equivalent van vier uur voorzien op jaarbasis. Mogelijke opdrachten staan in deze tabel vermeld bij onderzoekend leren. Ook bij de didactische wenken van de leerplandoelstellingen staan mogelijke labopdrachten vermeld. Aanpak algemene doelstellingen
Materiemodel
Leerplandoelstellingen te realiseren (zie punt 5)
5, 7, 8, 9, 10, 11, 12
Planning (aantal uur voorzien) 14 uur
Onderzoekend leren Via waarnemingen van stoffen (bij voorkeur uit het dagelijks leven) kan men komen tot een omschrijving van de begrippen mengsel en zuivere stof, homogene en heterogene mengsels. Hierbij wordt aandacht geschonken aan de criteria waarop de indeling is gebaseerd. Er wordt ook gewerkt rond de doelstellingen 31 en 32 in verband met classificatie. Uit het bestuderen van allerlei etiketten van dagelijkse producten (bier, wijn, azijn, mineraalwater…) komen de leerlingen tot het besluit dat dit allemaal mengsels zijn. Het concentratiebegrip (massaprocent, massavolumeprocent, volumeprocent) komt hier ter sprake. Experimenteel kan men bij zuivere stoffen de relatie tussen massa en volume bijbrengen. Leerlingen moeten weten wat beduidende cijfers zijn en wat hun belang is bij de nauwkeurigheid van een meting. De rekenregels i.v.m. product en quotiënt en som en verschil moeten niet behandeld worden, evenmin de oefeningen hieromtrent. Er worden binnen de vakwerkgroep afspraken gemaakt i.v.m. het hanteren van beduidende cijfers. De begrippen zinken, zweven, drijven kunnen experimenteel aan de hand van verschillende voorwerpen met verschillende massadichtheden onderzocht worden. De wet van Archimedes moet hier zeker niet behandeld worden! Ook kan men experimenteel een mengsel scheiden in zuivere stoffen. Hierbij is het niet noodzakelijk om veel scheidingstechnieken te behandelen. Binnen de studierichting ‘fotografie’ kan er extra aandacht geschonken worden aan creatieve elementen binnen de lessen natuurwetenschappen. Zo kan men een fotomontage maken van het materiemodel: aggregatietoestanden, faseovergangen, mengsels en zuivere stoffen, heterogeen en homogeen...
2de graad tso/kso Natuurwetenschappen
77 D/2012/7841/079
Wetenschap en samenleving Begrippen als oplossing, concentratie worden in het dagelijks leven voortdurend gebruikt en mogen we als behorende tot onze cultuur beschouwen, nl. deze begrippen zijn verworven opvattingen die door meerdere personen worden gedeeld en die aan anderen overdraagbaar zijn. Bij het scheiden van mengsels kan ook de afvalsortering thuis en het containerpark ter sprake komen. Hierbij worden verschillende afvalstromen gescheiden. Ook het koffiezetten, het gebruik van slazwierder, het gebruik van ether om vetvlekken te verwijderen... zijn dagelijkse toepassingen van scheidingstechnieken. Attitudes Tijdens het uitvoeren van experimenten wordt de nodige tijd uitgetrokken om waarnemingen correct te leren verwoorden. Dikwijls worden waarnemingen door leerlingen verward met vermoedens of meningen. Het belang van objectiviteit in de wetenschap kan hier benadrukt worden. Er wordt aandacht besteed aan de context waarbinnen men bepaalde begrippen gebruikt. Zo heeft het begrip ‘zuiver’ niet dezelfde betekenis in het dagelijks en het wetenschappelijk taalgebruik. Zuivere lucht (dagelijks taalgebruik) is geen zuivere stof! Bij het bestuderen van etiketten kunnen ook de veiligheidszinnen en gevaarsymbolen reeds ter sprake komen. Het spontaan raadplegen van etiketten voor men producten (ook huishoudproducten) gebruikt, is een belangrijke attitude. Tijdens het samenwerken van leerlingen bij het uitvoeren van experimenten worden ook attitudes nagestreefd die meer op het sociale vlak liggen.
Kracht, arbeid, energie en vermogen
Massa, zwaartekracht en gewicht Arbeid, energie en vermogen in het dagelijks leven Spieren en spierwerking
13, 14,15, 16 18, 19, 20, 21
4 uur 6 uur
Onderzoekend leren Uit dagelijkse waarnemingen kan de uitwerking van een kracht (statische en dynamische uitwerking) afgeleid worden. Het onderscheid tussen een scalaire grootheid en een vectoriële grootheid zal bij krachtwerking aan bod komen. Krachten kan men meten met een dynamometer. Uit dagelijkse waarnemingen en uit gegevens die voorkomen in allerlei documentatie kan het onderscheid tussen arbeid, vermogen, energie en energieomzetting duidelijk worden. Gegevens op etiketten van allerlei huishoudtoestellen kunnen hier ook gebruikt worden. In dit onderdeel wordt eerder contextueel en kwalitatief gewerkt. Wat kan je zeggen over de arbeid als we een grotere massa over eenzelfde afstand verplaatsen? Wat kan je zeggen over het vermogen als we dezelfde arbeid verrichten in een kortere tijdsspanne? De wet van behoud van energie kan kwalitatief aangetoond worden bij slinger, trillende veer, skaten op een ramp, looping bij kermisattracties, bungeespringer... Hierbij zal het aspect ‘energieverlies versus de behoudswet’ aan bod komen. Wetenschap en samenleving De ontwikkeling van machines die voor een deel de menselijke arbeid overnamen hebben zowel positieve als negatieve gevolgen in de samenleving. We hoeven maar te wijzen op de verbeterde arbeidsomstandigheden maar ook op het verdwijnen van allerlei jobs die een gevolg zijn van de automatisatie van arbeidsprocessen.
78 D/2012/7841/079
2de graad tso/kso Natuurwetenschappen
Bij de voedselbereiding met een microgolfoven kan het verband tussen het ingestelde vermogen en tijdsduur verklaard worden. De elektriciteitsfactuur kan hier ook behandeld worden. Het aspect duurzame energieontwikkeling kan hier aan bod komen. Begrippen kracht en energie worden in het dagelijks leven voortdurend gebruikt en mogen we als behorende tot onze cultuur beschouwen, nl. deze begrippen zijn verworven opvattingen die door meerdere personen worden gedeeld en die aan anderen overdraagbaar zijn. Het belang van wetenschappelijke kennis in technische beroepen zoals mecanicien, elektricien... komt hier duidelijk aan bod. Attitudes De begrippen kracht, arbeid en energie worden in ons dagelijks leven voortdurend gebruikt. Hierbij is het belangrijk dat de leerlingen inzien dat dit niet altijd overeenstemt met de wetenschappelijke betekenis van deze begrippen. De context waarin deze begrippen gebruikt worden en een correct taalgebruik is dus belangrijk.
Verfijning materiemodel: atomen en moleculen
27, 28, 29, 30
6 uur
Onderzoekend leren In dit leerstofonderdeel worden de begrippen molecule, atoom, element, atoommodellen… in hoofdzaak bijgebracht door te werken met modellen (molecuulmodellen, atoommodellen), schema’s (verfijning materiemodel: materie, mengsel, zuivere stof, molecule, atoom) en tabellen (periodiek systeem). Bij de molecuulmodellen kunnen ook roostermodellen van metalen en zouten (in het bijzonder keukenzout) gebruikt worden. Tijdens een opdracht kunnen leerlingen het juiste model bij de juiste formule plaatsen. Het is niet de bedoeling dat leerlingen de formule van stoffen kunnen schrijven. Bij de bespreking van het atoommodel van Bohr hoeven enkel de eerste 18 elementen onderzocht te worden. Bij het periodiek systeem wordt aandacht geschonken aan de criteria waarop de indeling is gebaseerd. Hierbij wordt ook gewerkt rond de doelstellingen 37 en 38 in verband met classificatie. Wetenschap en samenleving Bij de bespreking van de evolutie van het atoommodel zien de leerlingen duidelijk dat de ontwikkeling van een model een groeiproces doormaakt. Bij het atoommodel kan dit groeiproces historisch gesitueerd worden (van het model van Dalton tot het model van Bohr). Dit onderdeel moet niet uitgebreid behandeld worden. Begrippen atoom en molecule mogen we als behorende tot onze cultuur beschouwen, nl. deze begrippen zijn verworven opvattingen die door meerdere personen worden gedeeld en die aan anderen overdraagbaar zijn. Attitudes In dit leerstofonderdeel komen geen experimenten aan bod. Er wordt in hoofdzaak gewerkt met modellen, tabellen, schema’s. Hierdoor komen er geen echte experimenteervaardigheden aan bod.
Classificatie
Inleiding: classificatie in de wetenschappen Classificatie van organismen Classificatie van stoffen
2de graad tso/kso Natuurwetenschappen
31, 32 39, 40, 41, 42, 43, 44
6 uur
79 D/2012/7841/079
Onderzoekend leren De noodzaak tot classificatie kan via een concrete opdracht duidelijk gemaakt worden. Deze opdracht kan bv. zijn: •
indelen van stoffen: bv. m.b.v. een aantal molecuulmodellen bepalen de leerlingen het criterium waarop de indeling in enkelvoudige of samengestelde stoffen gebeurt.
•
welke criteria worden gehanteerd voor de indeling van elementen in het periodiek systeem.
Opmerking: dit leerstofonderdeel kan zeer goed met andere leerstofonderdelen geïntegreerd worden en kan ook verschillende keren tijdens het schooljaar aan bod komen. Het hoeft dus zeker geen afzonderlijk hoofdstuk van een cursus te zijn. De verschillende stofklassen (verbindingsklassen) moeten niet afzonderlijk besproken worden. Het is belangrijk dat de leerlingen inzien dat stoffen die tot dezelfde stofklasse behoren, overeenkomstige eigenschappen vertonen. Zo zullen alle zuren met natriumcarbonaat een bruisende reactie vertonen. Wetenschap en samenleving Classificatiesystemen komen we in het dagelijks leven vrij veel tegen. Hierbij is het belangrijk dat de leerlingen inzien dat er steeds vertrokken wordt van bepaalde criteria waarop de classificatie gebaseerd is. Het hanteren van een wetenschappelijke werkwijze (criteria, begripsomschrijving…) om te classificeren komt in zeer veel beroepen aan bod. Werken met tabellen (periodiek systeem, determineertabellen…) en schema’s komt hier zeker aan bod. Attitudes Bij opdrachten is het belangrijk dat leerlingen zelf op zoek gaan naar mogelijke criteria voor classificatie. De verschillende oplossingen van verschillende groepen kunnen besproken worden. Zo kan, met een mogelijke bijsturing door de leraar, gekomen worden tot een geschikte manier van classificeren. Correct taalgebruik en objectiviteit zijn belangrijk om te komen tot goede criteria. Tijdens het samenwerken van leerlingen bij het uitvoeren van experimenten worden ook attitudes nagestreefd die meer op het sociale vlak liggen.
Zintuigen
Inleiding Licht en Zien
Horen Proeven, ruiken, voelen
46, 47, 48, 49, 50, 51, 52, 53, 54, 55, 56, 57, 58, 59, 60, 61
16 uur
Onderzoekend leren In dit leerstofonderdeel staan de opticaproeven centraal. De meeste begrippen van de optica kunnen experimenteel aangebracht worden. Het gebruik van een verduisterd lokaal is uiteraard een noodzaak. Hier kunnen ook allerlei voorbeelden van optisch bedrog aan bod komen. De opticaproeven worden uitgevoerd om nieuwe inzichten te verwerven omtrent terugkaatsing, breking... De bouw van het oog kan via een 3D-model aangebracht worden. Wetenschap en samenleving De ontwikkeling van optische toestellen zoals de microscoop en de telescoop, heeft de wetenschap enorm vooruit geholpen. In het dagelijks leven gebruiken we ook toepassingen zoals bril, vergrootglas, ooglenzen... om onze zintuigen te corrigeren of te verbeteren.
80 D/2012/7841/079
2de graad tso/kso Natuurwetenschappen
Optische vezels, dode hoek spiegels, optische illusie… zijn toepassingen die kunnen verklaard worden vanuit de optica. Het belang van wetenschappelijke kennis in een beroep als opticien en fotograaf is hier duidelijk. Attitudes Tijdens de opticaproeven is het belangrijk dat de leerlingen zelf besluiten leren formuleren. Nadien kunnen deze eventueel bijgestuurd worden door de klasgroep of de leraar. Tijdens het samenwerken worden ook de attitudes nagestreefd die meer op het sociale vlak liggen.
Stofklassen
De chemische binding De chemische reactie
Stofklassen van minerale verbindingen Stofklassen van koolstofverbindingen Gedrag van stoffen in water
70, 71 73, 74, 75, 77 100
3 uur 10 uur (met doelst. 100)
88
1 uur
Onderzoekend leren De doelstellingen omtrent de chemische binding worden gerealiseerd aan de hand van eenvoudige voorbeelden zoals NaCl, waterstofgas, zuurstofgas, waterstofchloride, ijzer en andere metalen. Dit leerstofonderdeel wordt niet experimenteel bijgebracht. In dit leerstofonderdeel staat de chemische reactie centraal. Allerlei eenvoudige experimenten kunnen uitgevoerd worden. Voorbeelden: •
gasontwikkelingsreacties: tafelazijn + bakpoeder, principe bruistablet door een vast mengsel van citroenzuur en bakpoeder in water te brengen, ontkalken van koffiezet…
•
verbrandingsreacties: alcohol, ether…
•
verkleuringen zoals javelwater op gekleurd textiel…
•
fotolyse van zilverchloride
Uit experimentele waarnemingen kunnen de leerlingen besluiten dat er een chemische reactie is opgetreden (doelstelling 100). Hierbij komen de leerlingen tot het besluit dat bij een chemische reactie nieuwe stoffen gevormd worden met andere eigenschappen. De pH-schaal wordt via eenvoudige voorbeelden uit het dagelijks leven bijgebracht. Zo kan een pH-meting uitgevoerd worden met pH-papiertjes. We denken hierbij aan de pH-meting bij drinkwater, aquariumwater, melk, grondwater… Wetenschap en samenleving Nieuwe moleculen kunnen gemaakt worden dankzij chemische reacties. Hierdoor zijn nieuwe ontwikkelingen in de samenleving ontstaan: •
kleurstofindustrie en modewereld
•
farmaceutische industrie en geneeskunde
•
kunststoffen en betaalbare design
•
meststofindustrie en voedselproductie
Chemische reacties moeten echter niet altijd gekoppeld worden aan de (chemische) industrie. Chemische reacties komen in de eigen leefomgeving uiteraard ook zeer veel voor: voedselbereiding, verteringsprocessen, corrosie, zure regen, vuurwerk, explosieven…
2de graad tso/kso Natuurwetenschappen
81 D/2012/7841/079
Attitudes Bij het uitvoeren van chemische reacties wordt aandacht besteed aan het verwoorden van waarnemingen en besluiten. Nadien kunnen deze eventueel bijgestuurd worden door de klasgroep of de leraar. Tijdens het uitvoeren van de experimenten wordt de nodige aandacht geschonken aan de veiligheid en het milieubewustzijn. Tijdens het samenwerken worden ook de attitudes nagestreefd die meer op het sociale vlak liggen.
Terreinstudie
Inleiding Terreinstudie Relaties tussen organismen Relatie tussen organisme en milieu
97, 98, 99
4
Onderzoekend leren Een goed voorbereide excursie is hier de meest aangewezen didactische werkvorm. Deze excursie kan eventueel in samenspraak met collega’s van andere vakken (bv. aardrijkskunde) gemaakt worden. Ook kan een bezoek met gids aan een natuurreservaat uitgevoerd worden. Hierbij worden best duidelijke afspraken gemaakt omtrent doelstellingen waarrond gewerkt wordt. Er kan eventueel gewerkt worden met opdrachten zoals het fotografisch vastleggen van waarnemingen. Wetenschap en samenleving Naar aanleiding van een excursie kan het begrip ‘duurzame ontwikkeling’ (economisch, sociologisch, ecologisch) besproken worden. Het begrip ‘Ecologische voetafdruk’ kan hier ter sprake komen. De ecologische voetafdruk wordt uitgedrukt in hectaren van het aardoppervlak. De voetafdruk (van een land, een stad of een persoon) is de totale oppervlakte die nodig is: •
om het voedsel en de vezels te produceren die dit land, deze stad of persoon verbruikt,
•
het afval te verwerken dat afkomstig is van het energieverbruik van het land, de stad of de persoon,
•
voor de infrastructuur van het land, de stad of de persoon.
Oxfam (fair trade) speelt ook bij duurzame ontwikkeling een rol. Attitudes Bij een goed voorbereide excursie wordt gewerkt rond verschillende attitudes: waarnemingen, taalgebruik, bereidheid tot samenwerken, luisterbereidheid, zich houden aan instructies…
Chemische reacties
Inleiding 100 Reacties met behoud van OG Reacties met wijziging van OG Doelstelling 100 wordt gerealiseerd bij het hoofdstuk stofklassen.
Druk
108, 109, 110, 112, 113
6 uur
Onderzoekend leren Eenvoudige kwalitatieve proeven kunnen uitgevoerd worden om het begrip druk en het onderscheid met het begrip kracht te verklaren. Ook waarnemingen in het dagelijks leven kunnen hier gebruikt worden (zie wetenschap en samenleving). Het beginsel van Pascal kan experimenteel aangetoond worden. De hydrostatische druk in een waterkolom kan men meten met een manometer.
82 D/2012/7841/079
2de graad tso/kso Natuurwetenschappen
De gasdruk op de aardgasleiding kan men meten met een simpele manometer (U-buis met water). Ook het begrip luchtdruk komt hier aan bod (barometer, Maagdenburgse halve bollen, ballon onder vacuumstolp). Wetenschap en samenleving Allerlei toepassingen uit het dagelijks leven hebben te maken met het begrip druk: ski’s, rupsbanden, sneeuwraketten, mes, spuit, nagel, naaldhakken en parket… Drukmetingen komen we in het dagelijks leven ook veel tegen: drukmetingen op autobanden, drukmeter op fietspomp, barometer als weersvoorspeller, gebruik van hoogtemeter bij bergwandelingen, het gebruik van dieptemeter door duikers, bloeddrukmeter... De invloed van de hoogte op de hydrostatische druk kan ook toegelicht worden bij het gebruik van baxters in een ziekenhuis. Andere voorbeelden waar druk in het dagelijks leven een rol speelt: hydraulische lift in een garage, hydraulische remmen bij auto’s, gebruik van snelkookpan in de keuken, snel openen - sluiten en weer openen van een diepvries is moeilijk, gebruik van vacuümverpakking, gebruik van rietje, gebruik van stofzuiger, gebruik van pasdarm door metselaars, vacuümzuigers bij drukpers… Attitudes Tijdens het uitvoeren van experimenten wordt de nodige tijd uitgetrokken om waarnemingen correct te leren verwoorden. Dikwijls worden waarnemingen door leerlingen verward met vermoedens of meningen. Tijdens het samenwerken van leerlingen bij het uitvoeren van experimenten worden ook attitudes nagestreefd die meer op het sociale vlak liggen.
Warmteleer
117, 118, 120
4 uur
Onderzoekend leren Het is belangrijk om het onderscheid tussen temperatuur en warmtehoeveelheid via een eenvoudig proefje bij te brengen (zie hiervoor de wenken bij doelstelling 118). Wetenschap en samenleving Het isoleren van woningen om warmteverlies tegen te gaan is zeer belangrijk. Hierbij kan ook gewezen worden op de K-waarden van allerlei materialen (muren, superisolerend glas…). Andere voorbeelden die kunnen aan bod komen: Al-folie achter centrale verwarming, gebruik van zonnecollectoren, gebruik van handvaten in hout of kunststof, gebruik van IR-lamp in zelfbedieningsrestaurants, gebruik van straler in de badkamer, centrale verwarming en convectiestromingen... Platentektoniek (aardbevingen, vulkanen, tsunami’s…) is een gevolg van convectiestromen in het inwendige van de aarde. Attitudes Tijdens het uitvoeren van experimenten wordt de nodige tijd uitgetrokken om waarnemingen correct te leren verwoorden. Dikwijls worden waarnemingen door leerlingen verward met vermoedens of meningen. Tijdens het samenwerken van leerlingen bij het uitvoeren van experimenten worden ook attitudes nagestreefd die meer op het sociale vlak liggen.
2de graad tso/kso Natuurwetenschappen
83 D/2012/7841/079
5.8
Woordkunst-drama (1uur) en Muziek (1uur)
Elk leerjaar wordt minimum twee uur voorzien voor laboratoriumoefeningen. Indien kleinere laboratoriumopdrachten voorzien worden die minder dan één lesuur beslaan moet men minimum een equivalent van twee uur voorzien op jaarbasis. Mogelijke opdrachten staan in deze tabel vermeld bij onderzoekend leren. Ook bij de didactische wenken van de leerplandoelstellingen staan mogelijke labopdrachten vermeld. Aanpak algemene doelstellingen
Materiemodel
Leerplandoelstellingen te realiseren (zie punt 5)
5, 7, 8, 9, 10, 12
Planning (aantal uur voorzien) 9 uur
Onderzoekend leren Via waarnemingen van stoffen (bij voorkeur uit het dagelijks leven) kan men komen tot een omschrijving van de begrippen mengsel en zuivere stof, homogene en heterogene mengsels. Uit het bestuderen van allerlei etiketten van dagelijkse producten (bier, wijn, azijn, mineraalwater…) komen de leerlingen tot het besluit dat dit allemaal mengsels zijn. Het concentratiebegrip (massaprocent, massavolumeprocent, volumeprocent) komt hier ter sprake. Experimenteel kan men bij zuivere stoffen de relatie tussen massa en volume bijbrengen. Wetenschap en samenleving Begrippen als oplossing, concentratie worden in het dagelijks leven voortdurend gebruikt en mogen we als behorende tot onze cultuur beschouwen, nl. deze begrippen zijn verworven opvattingen die door meerdere personen worden gedeeld en die aan anderen overdraagbaar zijn. Attitudes Tijdens het uitvoeren van experimenten wordt de nodige tijd uitgetrokken om waarnemingen correct te leren verwoorden. Dikwijls worden waarnemingen door leerlingen verward met vermoedens of meningen. Het belang van objectiviteit in de wetenschap kan hier benadrukt worden. Er wordt aandacht besteed aan de context waarbinnen men bepaalde begrippen gebruikt. Zo heeft het begrip ‘zuiver’ niet dezelfde betekenis in het dagelijks en het wetenschappelijk taalgebruik. Zuivere lucht (dagelijkse context) is geen zuivere stof (wetenschappelijke context)! Bij het bestuderen van etiketten kunnen ook de veiligheidszinnen en gevaarsymbolen reeds ter sprake komen. Het spontaan raadplegen van etiketten voor men producten, zelfs huishoudproducten, gebruikt, is een belangrijke attitude. Tijdens het samenwerken van leerlingen bij het uitvoeren van experimenten worden ook attitudes nagestreefd die meer op het sociale vlak liggen.
84 D/2012/7841/079
2de graad tso/kso Natuurwetenschappen
Kracht, arbeid, energie en vermogen
Massa, zwaartekracht en gewicht Arbeid, energie en vermogen in het dagelijks leven Spieren en spierwerking
13, 15, 16 18, 21
3 uur 3 uur
Onderzoekend leren Krachten zelf kan je niet vastnemen of zien. De kracht wordt wel zichtbaar door de uitwerking ervan op een voorwerp. Vanuit voorbeelden door de leerling aangebracht kan men er vlug toe komen die uitwerkingen op te delen in statische en dynamische. Er zijn voldoende voorbeelden te vinden in de dagelijkse omgeving: een kracht kan leiden tot een vervorming van een voorwerp (uitrekking van een veer of een elastiek, een deuk in een auto bij een botsing…) of tot een verandering van bewegingstoestand (de opslag van een tennisser, de keeper die de bal stopt voor zijn doel, een voorwerp aan een touwtje ronddraaien…). Krachten kan men meten met een dynamometer. Leerlingen zien hier duidelijk de uitwerking van de zwaartekracht. Uit dagelijkse waarnemingen en documentatie kunnen de begrippen arbeid, energie en energieomzetting duidelijk worden. De wet van behoud van energie hoeft enkel kwalitatief behandeld te worden. Bij een vallend voorwerp is er voortdurend omzetting van energie, maar de totale hoeveelheid energie blijft constant. Andere voorbeelden zijn: slinger, trillende veer, skaten op een ramp, looping bij kermisattracties, bungeespringer, batterij, voeding... Arbeid kan contextueel en kwalitatief aangebracht worden. Wat kan je zeggen over de arbeid als we een grotere massa over eenzelfde afstand verplaatsen? Wat kan je zeggen als we dezelfde arbeid verrichten in een kortere tijdsspanne? Hier is het zinvol het begrip vermogen ter sprake te brengen. Wetenschap en samenleving Het begrip energie speelt een belangrijke rol in het dagelijks leven. Een auto kan niet rijden zonder “zijn voedsel”. De energie om elektrische toestellen te laten werken wordt geleverd door de elektriciteitsmaatschappijen, die daar uiteraard een prijs voor aanrekenen. Hiervoor gebruiken zij de “kilowattuur”. Omdat verbranding van fossiele brandstoffen slecht is voor het milieu (o.a. teveel koolstofdioxide komt vrij in de lucht), gaat men op zoek naar alternatieve methoden om elektrische energie te verkrijgen, bv. met behulp van de zon, wind, water, biogas. Deze laatste hulpmiddelen zijn onuitputbaar (= duurzaam), terwijl de fossiele brandstoffen op een bepaald moment uitgeput zullen zijn. Attitudes De begrippen kracht, arbeid en energie worden in ons dagelijks leven voortdurend gebruikt. Hierbij is het belangrijk dat de leerlingen inzien dat dit niet altijd overeenstemt met de wetenschappelijke betekenis van deze begrippen. De context waarin deze begrippen gebruikt worden en een correct taalgebruik is dus belangrijk. Aandacht voor duurzame energieontwikkeling en een gezonde kritische houding (wat betreft de ethische aspecten en de milieuaspecten) ten opzichte van de energiesector zijn belangrijk.
2de graad tso/kso Natuurwetenschappen
85 D/2012/7841/079
Verfijning materiemodel: atomen en moleculen
27, 28, 29
4 uur
Onderzoekend leren In dit leerstofonderdeel worden de begrippen molecule, atoom, element, atoommodel… in hoofdzaak bijgebracht door te werken met modellen (molecuulmodellen, atoommodel), schema’s (verfijning materiemodel: materie, mengsel, zuivere stof, molecule, atoom). Bij de molecuulmodellen kunnen ook roostermodellen van metalen en zouten (in het bijzonder keukenzout) gebruikt worden. Tijdens een opdracht kunnen leerlingen het juiste model bij de juiste formule plaatsen. Het is niet de bedoeling dat leerlingen de formule van stoffen kunnen schrijven. Wetenschap en samenleving Begrippen atoom en molecule mogen we als behorende tot onze cultuur beschouwen, nl. deze begrippen zijn verworven opvattingen die door meerdere personen worden gedeeld en die aan anderen overdraagbaar zijn. Attitudes In dit leerstofonderdeel komen geen experimenten aan bod. Er wordt in hoofdzaak gewerkt met modellen, tabellen, schema’s. Hierdoor komen er geen echte experimenteervaardigheden aan bod.
Classificatie
Inleiding: classificatie in de wetenschappen Classificatie van organismen Classificatie van stoffen
41, 42
2 uur
Onderzoekend leren De noodzaak tot classificatie kan via een concrete opdracht duidelijk gemaakt worden. Deze opdracht kan bv. zijn: •
M.b.v. een aantal molecuulmodellen of stoffen bepalen de leerlingen het criterium waarop de indeling van stoffen gebeurt. Opmerking: het is niet nodig dat de leerlingen formules leren opstellen, wel moeten ze in staat zijn formules te interpreteren. De verschillende oplossingen van verschillende groepen kunnen besproken worden. Zo kan, met een mogelijke bijsturing door de leraar, gekomen worden tot een geschikte manier van classificeren. Correct taalgebruik en objectiviteit zijn belangrijk om te komen tot goede criteria.
Wetenschap en samenleving Classificatiesystemen komen we in het dagelijks leven vrij veel tegen. Hierbij is het belangrijk dat de leerlingen inzien dat er steeds vertrokken wordt van bepaalde criteria waarop de classificatie gebaseerd is. Het hanteren van een wetenschappelijke werkwijze (criteria, begripsomschrijving…) om te classificeren komt in zeer veel beroepen aan bod. Attitudes Tijdens het samenwerken van leerlingen bij het uitvoeren van opdrachten worden ook attitudes nagestreefd die meer op het sociale vlak liggen.
Zintuigen
Inleiding Licht en Zien Horen Proeven, ruiken, voelen
45 46, 47, 48, 49, 52, 54 62, 63, 64
1 uur 7 uur 4 uur
Onderzoekend leren Bouw van het oog en het oor kunnen aan de hand van 3D-modellen worden bestudeerd.
86 D/2012/7841/079
2de graad tso/kso Natuurwetenschappen
Het onderscheid tussen licht en geluid kan experimenteel onderzocht worden. De noodzaak van een middenstof om geluid voort te brengen kan via een experiment aangebracht worden (bel onder vacuümstolp). Ook stemvork, trillingen in water (sonar bij walvissen)... kunnen hier ter sprake komen. Met een laserpen kan men een voorwerp aanduiden onder een vacuümstolp. Dit toont aan dat de laserstraal (licht) zich in vacuüm kan voortplanten. In dit leerstofonderdeel kunnen verschillende opticaproeven uitgevoerd worden. De meeste begrippen van de optica kunnen experimenteel aangebracht worden. Het gebruik van een verduisterd lokaal is uiteraard een noodzaak. De leerlingen moeten op een figuur begrippen als invallende straal, normaal, invalshoek, terugkaatsinghoek, teruggekaatste straal, gebroken straal en brekingshoek kunnen aanduiden. Hier kunnen ook allerlei voorbeelden van optisch bedrog (visuele illusies) aan bod komen. Wetenschap en samenleving De ontwikkeling van optische toestellen zoals de microscoop en de telescoop, heeft de wetenschap enorm vooruit geholpen. In het dagelijks leven gebruiken we ook toepassingen zoals bril, vergrootglas, ooglenzen... om de zintuigen te corrigeren of te verbeteren. Dodehoekspiegel, optische illusie, een periscoop… zijn toepassingen die kunnen aan bod komen. Eventueel kunnen bepaalde optische toepassingen zelf gemaakt worden. Muziekinstrumenten, eventueel zelf gemaakte, als geluidsbron (trillingsbron) kunnen besproken worden. Gehoorschade bij jongeren door verkeerd gebruik van geluidstoestellen of overmatige blootstelling aan te hard geluid kan aangehaald worden. Het principe van de dB-schaal kan toegelicht worden. Attitudes Tijdens de proeven is het belangrijk dat de leerlingen zelf besluiten leren formuleren. Nadien kunnen deze eventueel bijgestuurd worden door de leraar. Tijdens het samenwerken worden ook de attitudes nagestreefd die meer op het sociale vlak liggen.
Stofklassen
De chemische binding De chemische reactie Stofklassen van minerale verbindingen Stofklassen van koolstofverbindingen Gedrag van stoffen in water
73
1 uur
Onderzoekend leren De doelstelling omtrent de chemische reactie beperkt zich tot de waarneming dat bij elke chemische reactie andere stoffen gevormd worden en dat er energie uitgewisseld wordt. De leerlingen moeten geen reactievergelijkingen kunnen schrijven. Enkele eenvoudige voorbeelden van reacties: - gasontwikkelingsreacties: tafelazijn + bakpoeder - verbrandingsreacties: alcohol, ether… - verkleuringen zoals javelwater op textiel, kleurvorming tijdens bakken van keramiek… - lightsticks (te koop bij hengelsportartikelen, campingartikelen) Wetenschap en samenleving Chemische reacties komen in de eigen leefomgeving uiteraard ook zeer veel voor: voedselbereiding, verteringsprocessen, vuurwerk, explosieven…
2de graad tso/kso Natuurwetenschappen
87 D/2012/7841/079
Attitudes Chemie (stoffen, reacties) moet niet automatisch gekoppeld worden aan de (chemische) industrie of aan synthetische producten.
Terreinstudie
Inleiding Terreinstudie Relaties tussen organismen Relatie tussen organisme en milieu
Dit leerstofonderdeel hoeft niet behandeld te worden.
Chemische reacties
Inleiding Reacties met behoud van OG Reacties met wijziging van OG
Dit leerstofonderdeel hoeft niet behandeld te worden.
Druk
108, 112
3 uur
Onderzoekend leren Eenvoudige kwalitatieve proeven kunnen uitgevoerd worden om het begrip druk en het onderscheid met het begrip kracht te verklaren. Ook waarnemingen in het dagelijks leven kunnen hier gebruikt worden (zie wetenschap en samenleving). De gasdruk op de aardgasleiding kan men aantonen met een simpele manometer (U-buis met water). Ook het begrip luchtdruk komt hier aan bod (barometer, Maagdenburgse halve bollen, ballon onder vacuümstolp). Wetenschap en samenleving Allerlei toepassingen uit het dagelijks leven hebben te maken met het begrip druk: ski’s, rupsbanden, sneeuwraketten, mes, spuit, nagel, naaldhakken en parket… Drukmetingen komen we in het dagelijks leven ook veel tegen: drukmetingen op autobanden, drukmeter op fietspomp, barometer als weersvoorspeller, gebruik van hoogtemeter bij bergwandelingen, het gebruik van dieptemeter door duikers, bloeddrukmeter... Andere voorbeelden waar druk in het dagelijks leven een rol speelt: inademen, gebruik van snelkookpan in de keuken, snel openen - sluiten en weer openen van een diepvries is moeilijk, gebruik van vacuümverpakking, gebruik van rietje, gebruik van stofzuiger… Attitudes Tijdens het uitvoeren van experimenten wordt de nodige tijd uitgetrokken om waarnemingen correct te leren verwoorden. Dikwijls worden waarnemingen door leerlingen verward met vermoedens of meningen.
Warmteleer Dit leerstofonderdeel hoeft niet behandeld te worden.
88 D/2012/7841/079
2de graad tso/kso Natuurwetenschappen
6
Evaluatie
6.1
Algemeen
Onderwijs is niet alleen kennisgericht. Het ontwikkelen van algemene en specifieke attitudes en de groei naar actief leren krijgen een centrale plaats in dit leerplan. Hierbij neemt de leraar naast vakdeskundige de rol op van mentor, die de leerling kansen biedt en methodieken aanreikt om voorkennis te gebruiken, om nieuwe elementen te begrijpen en te integreren. Evaluatie is een onderdeel van de leeractiviteiten van leerlingen en vindt bijgevolg niet alleen plaats op het einde van een leerproces of op het einde van een onderwijsperiode. Evaluatie maakt integraal deel uit van het leerproces en is dus geen doel op zich. Evalueren is noodzakelijk om feedback te geven aan de leerling en aan de leraar: •
Door rekening te houden met de vaststellingen gemaakt tijdens de evaluatie kan de leerling zijn leren optimaliseren.
•
De leraar kan uit evaluatiegegevens informatie halen voor bijsturing van zijn didactisch handelen.
Behalve het bijsturen van het leerproces en/of het onderwijsproces is een evaluatie ook noodzakelijk om andere toekomstgerichte beslissingen te ondersteunen zoals oriënteren en delibereren. Wordt hierbij steeds rekening gehouden met de mogelijkheden van de leerling, dan staat ook hier de groei van de leerling centraal.
6.2
Hoe evalueren en rapporteren?
De leraar bevraagt zich over de keuze van de evaluatievormen. Het gaat niet op dat men tijdens de leerfase het onderzoekend leren (het leerproces) benadrukt, maar dat men finaal alleen de leerinhoud (het leerproduct) evalueert. De literatuur noemt die samenhang tussen proces- en productevaluatie assessment. Bij assessment nemen de actoren van het evaluatieproces een andere plaats in. De meest gebruikte vormen zijn zelfevaluatie (de leerling evalueert zichzelf), co-evaluatie (een evaluerende dialoog tussen leraar en leerling(en)) en peerevaluatie (de leerlingen beoordelen elkaar). Voor het evalueren van vaardigheden en attitudes kan men gebruik maken van attitudeschalen (gebaseerd bv. op de SAM-schaal – zie bibliografie). Wanneer we willen ingrijpen op het leerproces is de rapportering, de duiding en de toelichting van de evaluatie belangrijk. Indien men zich na een evaluatie enkel beperkt tot het meedelen van cijfers krijgt de leerling weinig adequate feedback. In de rapportering kunnen de sterke en de zwakke punten van de leerling weergegeven worden. Eventuele adviezen voor het verdere leerproces kunnen ook aan bod komen. De toelichting moet de leerling ook toelaten om een beter zicht te krijgen op zijn toekomstige studiekeuze. Zo krijgt evaluatie een belangrijke plaats in het oriënterend aspect van dit leerplan. Als op dergelijke manier de evaluatie wordt aangepakt dan zal steeds het positieve van de leerling benadrukt worden.
2de graad tso/kso Natuurwetenschappen
89 D/2012/7841/079
7
Minimale materiële vereisten
7.1
Infrastructuur
Een klaslokaal met mogelijkheid tot projectie (overheadprojector of eventueel beamer met computer) is noodzakelijk. Een pc met internetaansluiting is hierbij wenselijk. Om onderzoekend leren toe te laten zijn werkvormen zoals zelfstandig werk, experimenteel werk, groepswerk... aangewezen. Daarom is het noodzakelijk dat voor de realisatie van dit leerplan een wetenschapslokaal wordt voorzien met een demonstratietafel waar zowel water als elektriciteit voorhanden zijn. Hierbij is het wenselijk dat deze voorzieningen ook voor de leerlingen reeds aanwezig zijn. Het lokaal moet ook kunnen verduisterd worden om opticaproeven te kunnen uitvoeren. Op geregelde tijdstippen is een vlotte toegang tot een open leercentrum en/of multimediaklas met beschikbaarheid van pc’s noodzakelijk. Het lokaal dient te voldoen aan de vigerende wetgeving en normen rond veiligheid, gezondheid en hygiëne.
7.2
Uitrusting
De keuze van leerlingenexperimenten wordt mede bepaald door de aanwezigheid van een bepaalde uitrusting op school. We denken hierbij aan meettoestellen, allerlei gadgets, eenvoudige experimenteerbenodigdheden, computers met bijbehorende software…
7.2.1
Basismateriaal
•
Volumetrisch glaswerk, statieven, noten, klemmen, tangen, spatels, lepels, roerstaven, driepikkel en draadnet (asbestvrij), reageerbuizen en reageerbuisrekken, passende stoppen, glazen buizen met materiaal om de buizen te versnijden, vlinderopzet (plooien van glazen buizen!)…
•
Bunsenbranders en/of elektrische verwarmingstoestellen (verwarmplaat of verwarmingsmantel)
•
Snoeren
•
Excursiemateriaal zoals vangmateriaal voor organisme, meettoestelletjes... (indien noodzakelijk voor de realisatie van de verplichte doelstellingen)
7.2.2
Toestellen
•
Multimeter en/of A-meter en/of V-meter
•
Thermometers (analoog of digitaal)
•
Chronometers
•
Dynamometers
•
Balans
•
Regelbare laagspanningsbron (gelijk- en wisselspanning)
•
Microscoop (indien noodzakelijk voor de realisatie van de verplichte doelstellingen)
•
Optische bank en bijbehorende lenzen, spiegels, vergrootglas…
90 D/2012/7841/079
2de graad tso/kso Natuurwetenschappen
7.2.3
Chemicaliën
•
Chemicaliën voor het uitvoeren van demonstratieproeven en leerlingenproeven
•
Lijst met veiligheidszinnen en veiligheidspictogrammen
7.2.4
Visualiseren
•
Organismen en delen ervan (indien noodzakelijk voor de realisatie van de verplichte doelstellingen)
•
Micropreparaten (indien noodzakelijk voor de realisatie van de verplichte doelstellingen)
•
Driedimensionale modellen (bv. het oog)
•
Molecuulmodellen – roostermodellen van stoffen
•
Foto’s, transparanten, dia’s, schema’s…
7.2.5 •
ICT-toepassingen
Computer met geschikte software
7.2.6
Tabellen
•
Periodiek systeem der elementen
•
Determineertabellen
7.2.7
Veiligheid en milieu
Indien men zich bij het experimentele werk beperkt tot ongevaarlijke experimenten met onschadelijke huishoudproducten dan zijn geen speciale veiligheidsvoorzieningen zoals labjas en veiligheidsbril nodig. Indien men echter de leerlingen laat werken met bunsenbrander, schadelijke producten e.d. dan moeten de nodige veiligheidsvoorzieningen getroffen worden. •
Voorziening voor correct afvalbeheer bv. afvalcontainertje (5-10 liter) voor afvalwater (voornamelijk zware metalen) en voor organische solventen.
•
Voorziening voor afvoer van schadelijke dampen en gassen.
•
Afsluitbare kasten geschikt voor de veilige opslag van chemicaliën.
•
EHBO-set.
•
Brandbeveiliging: brandblusser, branddeken, emmer zand, eenvoudige nooddouche.
•
Wettelijke etikettering van chemicaliën, lijst met veiligheidszinnen.
2de graad tso/kso Natuurwetenschappen
91 D/2012/7841/079
8
Vakgebonden eindtermen voor natuurwetenschappen tweede graad tso en kso
8.1
Onderzoekend leren Met betrekking tot een concreet natuurwetenschappelijk of toegepast natuurwetenschappelijk probleem, vraagstelling of fenomeen, kunnen de leerlingen
1 relevante parameters of gegevens aangeven en hierover doelgericht informatie opzoeken. 2 een eigen hypothese (bewering, verwachting) formuleren en aangeven waarop deze steunt. 3 omstandigheden die een waargenomen effect kunnen beïnvloeden inschatten. 4 resultaten van experimenten en waarnemingen afwegen tegenover de verwachte resultaten, rekening houdende met de omstandigheden die de resultaten kunnen beïnvloeden.
5 experimenten of waarnemingen in klassituaties met situaties uit de leefwereld verbinden. 6 doelgericht, vanuit een hypothese of verwachting, waarnemen. 7 alleen of in groep waarnemings- en andere gegevens mondeling of schriftelijk verwoorden. 8 alleen of in groep, een opdracht uitvoeren en er verslag over uitbrengen. 9 informatie op elektronische dragers raadplegen en verwerken. 10 een fysisch, chemisch of biologisch verschijnsel of proces met behulp van een model voorstellen en uitleggen.
11 in het kader van een experiment een meettoestel aflezen. 12 samenhangen in schema’s of andere ordeningsmiddelen weergeven.
8.2
Wetenschap en samenleving De leerlingen kunnen
13 voorbeelden geven van mijlpalen in de historische en conceptuele ontwikkeling van de natuurwetenschappen en ze in een tijdskader plaatsen.
14 de wisselwerking tussen de natuurwetenschappen, de technologische ontwikkeling en de leefomstandigheden van de mens met een voorbeeld illustreren.
15 een voorbeeld geven van positieve en nadelige (neven)effecten van natuurwetenschappelijke toepassingen. 16 met een voorbeeld sociale en ecologische gevolgen van natuurwetenschappelijke toepassingen illustreren. 17 met een voorbeeld illustreren dat economische en ecologische belangen de ontwikkeling van de natuurwetenschappen kunnen richten, bevorderen of vertragen.
92 D/2012/7841/079
2de graad tso/kso Natuurwetenschappen
18 met een voorbeeld verduidelijken dat natuurwetenschappen behoren tot cultuur, nl. verworven opvattingen die door meerdere personen worden gedeeld en die aan anderen overdraagbaar zijn.
19 met een voorbeeld de ethische dimensie van natuurwetenschappen illustreren en een eigen standpunt daaromtrent argumenteren.
20 het belang van biologie of chemie of fysica in het beroepsleven illustreren. 21 natuurwetenschappelijke kennis veilig en milieubewust toepassen bij dagelijkse activiteiten en observaties.
8.3
Attitudes De leerlingen
22*zijn gemotiveerd om een eigen mening te verwoorden. 23*houden rekening met de mening van anderen. 24*zijn bereid om resultaten van zelfstandige opdrachten objectief voor te stellen. 25*zijn bereid om samen te werken. 26*onderscheiden feiten van meningen of vermoedens. 27*beoordelen eigen werk en werk van anderen kritisch en objectief. 28*trekken conclusies die ze kunnen verantwoorden. 29*hebben aandacht voor het correcte en nauwkeurige gebruik van wetenschappelijke terminologie, symbolen, eenheden en data.
30*zijn ingesteld op het veilig en milieubewust uitvoeren van een experiment. 31*houden zich aan de instructies en voorschriften bij het uitvoeren van opdrachten. 32*hebben aandacht voor de eigen gezondheid en die van anderen.
Leerplannen van het VVKSO zijn het werk van leerplancommissies, waarin begeleiders, leraren en eventueel externe deskundigen samenwerken. Op het voorliggende leerplan kunt u als leraar ook reageren en uw opmerkingen, zowel positief als negatief, aan de leerplancommissie meedelen via e-mail (
[email protected]). Vergeet niet te vermelden over welk leerplan u schrijft: vak, studierichting, graad, nummer. Langs dezelfde weg kunt u zich ook aanmelden om lid te worden van een leerplancommissie. In beide gevallen zal de coördinatiecel leerplannen zo snel mogelijk op uw schrijven reageren.
2de graad tso/kso Natuurwetenschappen
93 D/2012/7841/079