Kritische bijdragen Venster op de conflictologie Nabeschouwing van een internationaal symposium J.A .A . van Doorn i Van 28 juni tot en met 1 juli 1965 vond te Londen een symposium plaats over het thema „Conflict in society”. De bijeenkomst, waaraan een twintigtal specialisten van verschillende origine deelnamen, werd georganiseerd door de CIBA FOUN DATION, wat bevreemding mag wekken bij completering van de naam: „The Ciba Foundation for the Promotion of International Co-operation in Medical and Chemi cal Research”, welke bevreemding weer verdwijnt bij onderkenning van persoon lijke relaties tussen het bestuur van de stichting en de nog jonge Britse „Conflict Research Society”. De Ciba Foundation heeft trouwens al eerder symposia van al gemener strekking georganiseerd. Voorts was het Tavistock Institute bij de opzet betrokken. Aan de besprekingen namen deel politicologen, sociologen, psychologen, zoölogen, deskundigen op het gebied van het volkenrecht en de speltheorie, mitsgaders een enkele econoom, historicus en filosoof. Al bij al werden binnen een bestek van 3 dagen 14 korte inleidingen gehouden, gevolgd door eveneens korte discussies en afgesloten met een algemene discussie. Het is duidelijk, dat deze opzet geen diep gaande vaktechnische besprekingen toeliet. Niettemin poogden de organisatoren het andere uiterste, nl. de presentatie van vakbijdragen los naast elkaar, te ontgaan door de betrokkenen gedurende enkele zeer volbezette dagen in intensief contact te bren gen. Een dergelijke opzet heeft tegelijk nadelen en voordelen. Nadelig werkt de overla ding met compacte informatie en de gemakkelijk optredende verwarring in de dis cussie over het gepresenteerde materiaal, waardoor een zekere oppervlakkigheid in de besprekingen onvermijdelijk is; voordelig is niettemin de mogelijkheid van sa menspraak tussen specialisten die elkaar zelden ontmoeten, laat staan vele uren ho ren betogen en debatteren. Deze kennismaking is het directe, de pùblikatie van het gebrachte in boekvorm — begin 1966 te verwachten *) — het uiteindelijke resultaat van het symposium. De kennismaking beperkte zich niet tot een interdisciplinaire uitwisseling, maar omvatte tevens een persoonlijke ontmoeting, gestimuleerd als men werd door de „drukpan’-organisatie en door het drie dagen lang bijeen zijn in een zodanig klein
*) Onder de titel „Conflict in society” bij Churchill, London, en Little, Brown en Co., Boston.
290
gezelschap, dat de leden elkaar vrijwel allen persoonlijk langere of kortere tijd kon
den spreken. Het gezelschap was overigens een fraai staal van internationale hetero geniteit, nog versterkt door de kleurigheid van het Amerikaanse aandeel: de van oor sprong Tsjechische politicoloog Karl Deutsch, de oorspronkelijk Belgische sociaalpsycholoog De Vos, de oorspronkelijk Duitse Marcuse, naast „echte” Amerikanen als Wasburn en Anatole Rapoport. Voorts een Indiër, Sondhi, een Engelsman van Roe meense herkomst, Barbu, medewerkers van Tavistock zoals Dicks en Emery, twee Nederlanders, Röling en Van Doorn, een Noor, een Pool en tenslotte, enkele anderen buiten beschouwing latend, de „grote” namen Lasswell en Boulding, het geheel onder leiding van een buitenstaander, tevens bestuurslid van de Ciba Foundation, de medicus prof. Haddow, bijna griezelig „true to stereotype” in zijn rol als uiterst flegmatieke Brit. Hef ligt wel voor de hand, dat besprekingen over onderwerpen variërend van apengevechten tot wereldregering, moeilijk te integreren zijn. Toch waren enkele kristal lisatiepunten te onderscheiden. Een thema, de eerste dag door de biologen (Washburn en Chance) aangesneden, betrof het substitutionele gedrag, zoals dat bij die ren voorkomt, waarbij leerprocessen van zeer geringe betekenis zijn, daar van „symbolic translation” pas op het menselijke vlak sprake is. De psychiater Dicks knoopte hierbij herhaaldelijk aan in zijn accentuering van de agressie-controlerende socialisa tie van het kind, terwijl in een later stadium de relatie tussen „personality” en „culture”, o.a. door De Vos, de kwestie opnieuw op het tapijt bracht. Het kernthema, bovendien qua deskundigen het zwaarst bezet, leek wel de gemodi ficeerde speltheorie, waarop door Boulding, Rapoport en Deutsch werd ingegaan, die tezamen een stempel op het merendeel der discussies drukten. In een meer ver wijderd verband sloten Lasswell en Van Doorn hierbij aan: de eerste in zijn uiteen zetting over leiderschap en conflict, de tweede met zijn typologie van conflicten overeenkomstig type van organisatie (zie elders in deze aflevering). De laatste dag ging een derde onderwerp domineren, nl. de relatie tussen interna tionaal conflict en nationalisme, waaraan Röling, Lapter en Burton een bijdrage ga ven, terwijl ook Barbu hierin meespeelde. Ietwat geïsoleerd bleef het paper van Ruth Glass over „conflict in cities”, hoewel het tot levendige discussies leidde. Een verdergaande integratie van de thematiek werd eigenlijk niet bereikt. Niet al leen lagen de benaderingen te ver uiteen, maar bovendien ontbrak de tijd om de diverse approaches te fuseren. Of dit geheel en al onmogelijk is, komt hieronder nog ter sprake. II De conflictologie bestaat niet. Wie bijv. de Nederlandse activiteiten inventariseert, komt tot de conclusie, dat enerzijds overwegend zeer zwaarwichtige en hogelijk ab stracte studies worden geproduceerd2), terwijl anderzijds de vlotte essayistische pen
2) J. M. G. Thurlings, Het sociale conflict. Van psychologische naar sociologische benadering, 1960; R. A. de Moor, D e verklaring van het conflict, 1961; P. Valkenburgh, Mensen in de
koude oorlog. Sociologische bijdrage tot onze kennis van internationaal-politieke conflictsituaties, 1964.
291
(Pen) de overhand houdt3). Verder blijkt de polemologie de schuchtere pogingen
tot conflictologie soms voor de voeten te lopen, waarbij een afbakening niet ge makkelijk is; de oorlog is nu eenmaal hét conflict bij uitstek, maar de pretenties van de conflictologie gaan zeer bepaald verder dan de analyse van het politiek-militaire conflict. Een ander teken van onrijpheid is de hoge graad van abstractie en wereldvreemd heid van het paradepaard der conflictologen: de speltheorie. Het symposium toon de opnieuw het feit aan, onlangs ook door Jessie Bernard gesignaleerd4), dat deze theorie zijn scherpe kanten begint te verliezen. Het was bijv. opvallend dat een groot man uit dit gebied, Rapoport, duidelijk zijn telerustelling uitsprak over de feitelijke toepassingen van de speltheorie op internationale conflicten — „aan de vin gers van één hand te tellen” — en zelfs de toepassingsmogelijkheid ernstig in twijfel trok. Hij voerde naast zijn „fights, games and debates” een nieuwe vorm van con flict in, „cataclysmic conflict”, die als een historische stroomversnelling of zelfs over stroming alle rationele calculatie onmogelijk maakt. Hij ook was het, die met Boulding, scherp waarschuwde tegen rationeel optimisme en tegen het Amerikaanse „ge loof” in de betekenis van de speltheorie. Zijn laatste boek voorspelde overigens deze herbezinning a l5). Zijn onderscheiding tussen spel of strategie enerzijds en cataclysme anderzijds was overigens maar één uitdrukking van de algemeen gevoelde tegenstelling tussen conflict-studie en conflict-beheersing, of zo men wil, tussen voorstanders en sceptici aangaande een rationalistische benadering van het conflict. Voorop stond bij een ieder de overtuiging dat conflicten als zodanig niet goed of slecht, niet weldadig of desastreus kunnen worden genoemd. Verder was men het eens over de wenselijk heid het sociaal conflict zoveel mogelijk te (leren) beheersen. Maar over de kansen hierin te slagen, liepen de meningen uiteen. De tegenstelling, die min of meer verhuld in de gespreksstof aanwezig was. kwam in de laatste discussies tot een milde uitbarsting. Met name de Poolse deelnemer, K. Lapter, stelde het probleem scherp door te vragen of men niet volstrekt irreëel bezig was over controle van conflicten te praten, gegeven de enorme invloed van irrationele factoren en bewust kwaadaardige bedoelingen bij het ontstaan van tal van conflicten. Wat hebben we aan al dit praten over „information overload” als bron van conflictueuze ontwikkelingen, indien we zeker weten dat de meeste recen te internationale conflicten ontstonden uit een volstrekt bewuste en bedoelde greep naar politieke macht? Men kan niet zeker zeggen, dat met name Boulding en Rapoport onrealistisch wa ren ingesteld, integendeel. Hun bijzonder hartige opmerkingen over de huidige politiek van hun land stonden echter op gespannen voet met hun denkwijze, die, evenals bij Deutsch, uiteindelijk rationalistisch was. Het verzet tegen hun abstracte
3) J. Pen, Harmonie en conflict, 1962 ; J. Pen, Conflictologie, in: D e oorlog in het licht der we tenschappen, tweede serie, 1963. *) T. Bernard, Some current conceptualizations in the field of conflict, in: T h e American Journal o f Sociology, L X X , 1965, 443-447. 5) A. Rapoport, Conscience and, strategy, 1964.
292
modellenbouw onder wering van historische en culturele relativiteit, werd ongetwij feld somtijds verkeerd geplaatst, maar hun pogingen vanuit een rationeel instru mentalisme te geraken tot „duiding” en tenslotte beheersing van de internationale politiek, was reeds eerder door Janowitz op onovertroffen wijze gecritiseerd: „The purpose of social science is to enhance the rationality of political leadership, but it is clear that this purpose is not necessarily achieved by developing theories which assume that international relations are guided by rationality” 8). Niet toevallig was de discussie op de laatste dag dan ook in sterke mate geconcen treerd op de communicatie tussen politici en „scientists”, opnieuw echter eindigend in de vraag, of van eerstgenoemde zijde wel de wil bestaat conflicten zoveel mogelijk te vermijden. Pessimisme was overigens zowel bij de „game theorists” als bij de anderen vrij alge meen. Opmerkelijk was de stelling, door Boulding ontwikkeld, dat conflicten blijk baar tenderen van „benign” naar „malign conflicts”, ten dele verklaarbaar uit de om standigheid dat conflict niet rationeel kan verlopen omdat het als zodanig emoties produceert. De enige uitweg, lering trekken uit het verloop van conflicten, is, al weei, alleen een uitweg voor wie bereid is te leren. Eigenlijk bleef alleen Deutsch bij voortduring vasthouden aan een rationeel-optimistische approach, wellicht te begrijpen uit zijn zeer overwegende belangstelling voor het integratievraagstuk, geïnspireerd door Parsons7). De anderen kwamen keer op keer tot tenminste een onderscheiden in soorten conflicten: „benign” en „malign” (Boulding; Dicks), „strategie” en „cataclysmic” (Rapoport), conflicten en pseudoconflicten (Ruth Glass), realistische en irrealistische conflicten (Van Doorn, voort bouwend op Coser8). Overigens was daarmee meteen de moeilijk te beantwoorden vraag gesteld, waar de grens is te trekken. De psychiater Dicks had het hier relatief gemakkelijk, maar de anderen hadden veel meer moeite met het antwoord op de vraag van Marcuse, of niet „de geschiedenis” de enige instantie is die kan uitmaken, waar conflicten dysfunctioneel worden. Was de Franse Revolutie „malign” of „benign”, luidde zijn sim pele vraagstelling? Men kan slechts twee antwoorden geven a) (al te) afhankelijk van de maatstaf die men hanteert, (functioneel in welk opzicht?)> b) afhankelijk van de „overleving” van het systeem waarin de conflicten zich voordoen, dus een grensstellend criterium: het conflict dat de persoon ziek maakt, de organisatie op blaast, de maatschappij vernietigt, is zeker, met betrekking tot deze eenheden, dysfunctioneel. Het is uiteraard onmogelijk al het besprokene in een kort verslag te behandelen, ook al omdat men vaak op zijwegen belandde, bijv. in de op zichzelf boeiende dis cussie over de toekomstmogelijkheden van de „nation-state”. Opvallend was wel de betrekkelijk grote overeenkomst op het stuk van de onvermijdelijkheid en zelfs wen-
6) M. Janowitz, T he professional soldier, 1960, 442. 7) Zie vooral zijn bijdragen aan de bundel T h e integration of political communities, ed. Ph. E. Jacob en J. V. Toscano, 1964, met name hoofdstuk VII: Integration and the social system: impli cations of functional analysis. 8) L. A. Coser, T he functions of social conflict, 1956.
293
selijkheid de staat te handhaven; een wereldregering was voor allen een utopie. Deutsch betoogde dit op grond van de bestaande limieten inzake het nemen van be slissingen en de hieraan ten grondslag liggende communicatieprocessen, anderen (Barbu, Lapter) wezen op de recente herkomst en op de huidige renaissance van het nationalisme aan beide zijden van het Ijzeren Gordijn. De stelling van Röling, dat de staat niet meer geëigend is de huidige taken geïsoleerd uit te voeren, werd door Boulding geïnterpreteerd als een noodzaak de absolute soevereiniteit te be perken, „zoals ook de eigendom niet moet worden afgeschaft, maar beperkt”. III De laatste inleider, John Burton, was in zijn korte resumé van de besprekingen van mening, dat de onderlinge samenwerking der specialisten slechts van beperkte be tekenis, te weten methodologisch kon zijn. Gedrag van dieren en conflictpatronen van kleine groepen hebben geen relatie met zaken van koude oorlog en internatio nale politiek. Men kan het met deze mening in grote lijnen eens zijn. Toch was zijn beoordeling nodeloos pessimistisch. Wat bijv. duidelijk naar voren kwam was de tweezijdigheid van alle conflicten nl. de „subjectieve’ en de „objectieve” kant, en hun onderlinge relatie. Bijzonder boeiend was bijv. de gedachte, uitgewerkt door Dicks, De Vos en Cohn, dat vele conflicten in het geheel geen tegenpartij nodig hebben; de agressie richt zich tegen een denkbeeldige, een zelf-gecreëerde tegenstander (heksen, joden), en deze projectie vervult op zichzelf een functie in de agressieve gemeenschap. Daar staat tegenover de relatie tussen partijen die „objectief” controversieel is, maar pas op die gronden tot een conflictueuze relatie uitgroeit. Hier zien we het marxis tisch standpunt post vatten tegenover het psycho-analytische of, zo men wil, de ver klaring van het conflict vanuit maatschappelijke tegenstellingen tegenover de ver klaring vanuit innerlijke spanningen. De functionele betrekking tussen beide conflict-genetische processen werd slechts zeer fragmentarisch uitgewerkt, maar bood kennelijk fundamentele aanknopings punten voor een dialectische interpretatie van het conflict, waarbij de hulp van zeer uiteenlopende specialisten — van psycho-analytici tot politicologen — noodzakelijk is. Een ander veld van mogelijke samenwerking is het onderzoek naar de functies van het conflict, waarin Simmel en Coser reeds zo bewonderenswaardig zijn voorgegaan. Opvallend was bijv. de accentuering van biologische zijde van de groepsvormende en -versterkende werking van conflicten in dierengemeenschappen, met name van de primaten. De stelling werd precies zo verdedigd door Van Doorn in zijn analyse van de gecompliceerde organisatie als veld van conflicten, dat daarom als gecompli ceerd systeem in stand is te houden. Aanknopingspunten bood ook Ruth Glass met haar opvatting, dat niet de stad maar het platteland de plaats is waar extreme con flicten voorkomen; men zou, met één oog naar Coser, kunnen betogen, dat dit voort vloeit uit de pluriformiteit van de stedelijke samenleving, die daarom tegelijk meer voudig conflictueus én stabiel is. Dezelfde gedachten leefden kennelijk bij Dicks, gezien zijn stelling, dat conflict tussen personen het begin is èn de beveiliging is
294
van een stabiele relatie. De open vraag is en blijft, waar deze functionele conflicten in dysfunctionele omslaan.
Om dit te weten te komen, is ons inziens een toetsing aan het uiteindelijk doel noodzakelijk: waartoe betalen wij de prijs van het conflict? „Als conflictologen in hun theorieën het verloop van een conflict abstraheren van de inzet”, zegt de es sayist Poll, „en als zij daarbij in het algemeen een conflict zien als een ziektever schijnsel of, van een andere gezichtshoek uit, als spel, dan fungeren zij, voor zij het willen of weten, als rechtpraters en sussers ten behoeve van de machthebbers van het moment”.9) Het Londense symposium zag conflicten bepaald niet als een ziekteverschijnsel, en het trok de spelconceptie ernstig in twijfel. De conflictologie lijkt, nog vóór haar volwassenwording, terug te keren naar de vraag, waartoe conflicten uiteindelijk die nen en waartoe hun beheersing moet leiden.
Vredesonderzoek onder de loupe Terugblik op het eerste IPRA-Congres (Groningen, 3-5 juli 1965) J. Niezing De International Peace Research Association hield haar eerste congres — en dit nog wel in Nederland. D it laatste feit is trouwens minder verbazingwekkend, indien men weet dat het Groningse Polemologische Instituut als organisator en gastheer fun geerde, en dat de hoogleraar-directeur hiervan, B. V. A. Röling, destijds in de kraam kamer van IPRA aanwezig, tevens secretaris-generaal (!) van deze organisatie is. De IPRA stelt zich ten doel research naar de oorzaken van oorlog, en naar de voor waarden voor vrede, te stimuleren; reeds door haar bestaan heeft zij tevens een ze kere programmerende functie. Deze research heeft een interdisciplinair karakter; ze wordt bovendien door talloze individuen, verspreid over de wereld, slechts zeer ten dele „gebundeld” in instituten, beoefend. Door het uitgeven van een informatie bulletin, de „international peace research newsletter” '), door het organiseren van conferenties en congressen, door het steunen van reeds aanwezige documentatiearbeid2) tracht zij een internationale bundeling van krachten te bewerkstelligen en daarmee kwantiteit en kwaliteit van het vredesonderzoek te verhogen. Indivi duele leden hebben het recht deel te nemen aan alle conferenties, men ontvangt de
9) K L Poll, Zonder mirakels. Essays en kritieken, 1965, 28v. 1) Editor: Elise Boulding, Uitgegeven door IPRA-secretariaat, G roningen. 2) Zoals de Peace Research Abstract van het Canadian Peace Research Institute, en het bijhouden van de docum entatie van instituten, verzorgd door het N oorse Peace Research Institute.
295