Stichting voor Economisch Onderzoek der Universiteit van Amsterdam
Kosten en baten van reïntegratiediensten
Inge Groot Lucy Kok Carl Koopmans
Onderzoek in opdracht van Stichting Instituut Gak
Amsterdam, mei 2003
"Het doel der Stichting is het verrichten van economische onderzoekingen, zowel op het terrein der sociale economie als op dat der bedrijfseconomie, ten dienste van wetenschap en onderwijs, mede ten nutte van overheid en bedrijfsleven" (art. 2 der stichtingsakte)
SEO-rapport nr. 677 ISBN 90-6733-242-9
Copyright © 2003 SEO Amsterdam. Behoudens de in of krachtens de Auteurswet 1912 gestelde uitzonderingen mag niets uit deze uitgave worden verveelvoudigd en/of openbaar gemaakt op welke wijze dan ook zonder de voorafgaande schriftelijke toestemming van de Stichting voor Economisch Onderzoek te Amsterdam.
Inhoud Conclusies..............................................................................................................................i Samenvatting .......................................................................................................................iii 1
Inleiding ......................................................................................................................1
2
Wat is een reïntegratiedienst?.......................................................................................5
3
Waarderingsmethoden.................................................................................................7
4
Reikwijdte....................................................................................................................9
5
Inventarisatie.............................................................................................................11
6
Operationalisatie........................................................................................................15 6.1 Netto-effectiviteit.............................................................................................15 6.1.1 Methode ............................................................................................15 6.1.2 Ervaringen met netto-effectiviteitstudies............................................17 6.1.3 Periode ..............................................................................................18 6.1.4 Diversiteit reïntegratietrajecten...........................................................19 6.2 Effecten voor de cliënt.....................................................................................20 6.3 Effecten voor de uitvoerders / rijksoverheid....................................................23 6.4 Effecten voor werkgevers ................................................................................25 6.5 Effecten voor reïntegratiebureaus ....................................................................27 6.6 Overige maatschappelijke effecten...................................................................27 6.7 Discontovoet...................................................................................................29
7
Getallenvoorbeeld.....................................................................................................31 Reïntegratie van 100 abw-ers: de input .............................................................31 Reïntegratie van 100 abw-ers: de maatschappelijke kosten en baten .................33
8
Dataverzameling........................................................................................................37
9
Tot slot......................................................................................................................41
Referenties..........................................................................................................................43 Bijlage 1
Deelnemers aan de discussies...........................................................................47
i
Conclusies · Om na te gaan of de 1,2 miljard euro die Nederland uitgeeft aan reïntegratie van werklozen nuttig worden besteed moeten de kosten en baten van dit beleid vanuit een maatschappelijk perspectief worden berekend. Dit betekent dat alle betrokkenen worden bekeken: de te reïntegreren cliënt, de werkgever bij wie de cliënt gaat werken, het reïntegratiebureau dat de cliënt reïntegreert, de uitvoeringsinstantie, het Rijk en de rest van de maatschappij. Op deze wijze is een integrale afweging mogelijk. Bovendien wordt zichtbaar welke partijen de meeste baat bij reïntegratie hebben. · Het is belangrijk om onderscheid te maken tussen effecten die de welvaart vergroten en effecten die leiden tot herverdeling binnen Nederland. Bij herverdeling gaan sommigen erop vooruit ten koste van anderen, maar verandert de totale welvaart niet. Een voorbeeld is een uitkering: premiebetalers geven (onvrijwillig) een deel van hun middelen aan mensen die een uitkering ontvangen. Een besparing op uitkeringslasten is derhalve geen welvaartsvergrotend effect van reïntegratie, maar een vorm van herverdeling. Het welvaartsvergrotende effect van reïntegratie bestaat uit de extra productie die door de gereïntegreerde wordt gerealiseerd. · Bij het uitvoeren van een kosten-batenanalyse is de netto-effectiviteit één van de belangrijkste ingrediënten. Niet alle gereïntegreerden moeten worden meegeteld: het is immers mogelijk dat de uitkeringsgerechtigde ook zonder reïntegratie een baan zou hebben gevonden. Nader onderzoek waarin (voormalig) uitkeringsgerechtigden langdurig worden gevolgd is gewenst. Koppeling van de UWV-administraties van verzekerden en uitkeringsgerechtigden is een eerste stap. · Een positieve netto-effectiviteit hoeft niet te betekenen dat de baten van reïntegratie groter zijn dan de kosten. Het is goed mogelijk dat er bijvoorbeeld verdringing optreedt: de gereïntegreerde komt aan het werk ten koste van iemand anders. Er is dan geen sprake van een toename van de Nederlandse productie. · Reïntegratie leidt tot een breed scala van kosten en baten. Voorbeelden van belangrijke kosten zijn de inzet van begeleiders en administratief personeel, de kosten van het reïntegratietraject en de kosten van reizen naar het werk. Belangrijke baten zijn bijvoorbeeld de toename van de productie, minder administratieve lasten voor uitkeringen en waarschijnlijk een toename van het levensgeluk van de cliënt.
iii
Samenvatting Op de markt voor reïntegratiediensten werd in 2002 1,2 miljard euro uitgegeven. Onderzoek naar de netto effectiviteit toont aan dat de inzet van reïntegratie, zoals scholing of een sollicitatietraining, de kans op een baan nauwelijks vergroot. Is deze 1,2 miljard euro geen weggegooid geld? Wegen de baten van deze investeringen op tegen de kosten? Bij infrastructuurprojecten is het gebruikelijk om een kosten-batenanalyse te maken van een investering en op basis daarvan te beslissen of de investering wordt gedaan. Voor investeringen in reïntegratiediensten is deze afweging nooit expliciet gemaakt. Een expliciete kosten-batenanalyse van deze investeringen kan echter wel degelijk meerwaarde hebben. Kosten-batenanalyse van reïntegratietrajecten kan bij een gegeven budget de keuze tussen trajecten vergemakkelijken. Ook kan door duidelijk te maken waar de kosten en de baten neerslaan begrijpelijk worden gemaakt waarom reïntegratie niet altijd van de grond komt en hoe dit verholpen kan worden. Tot slot kan kosten-batenanalyse worden gebruikt om het macrobudget beter te onderbouwen. Kosten-batenanalyses zijn tot nu toe niet van de grond gekomen omdat zowel de methodiek als de data ontbreken. Doel van dit onderzoek is om een methodiek te ontwikkelen en een overzicht te maken van de data die nodig zijn om de kosten en baten te berekenen. Belanghebbenden en experts hebben zeer actief meegeda cht bij de ontwikkeling van deze methodiek. Het rapport is echter volledig onder verantwoordelijkheid van de onderzoekers geschreven. De effectiviteit van een reïntegratietraject hangt af van de persoon voor wie dit traject wordt ingezet: een persoon met zeer goede arbeidsmarktperspectieven heeft waarschijnlijk minder behoefte aan een reïntegratietraject dan een langdurig werkloze. Het saldo van kosten en baten kan voor reïntegratietraject A positief zijn, terwijl dit voor reïntegratietraject B niet zo is. Bovendien kan het saldo van kosten en baten voor reïntegratietraject A positief zijn voor persoon C en negatief zijn voor persoon D. Er moet rekening worden gehouden met de diversiteit van reïntegratiediensten. Het is daarom aan te raden om niet één kostenbatenanalyse uit te voeren, maar ieder product en/of doelgroep afzonderlijk te bekijken (voor zover de beschikbare gegevens het toelaten). De kosten-batenanalyse wordt, conform figuur S 1, uitgevoerd in drie stappen.
iv
Samenvatting
Figuur S 1
Stappenplan voor kosten-batenonderzoek
Reikwijdte - perspectief - tijdshorizon
Inventarisatie bepaal kosten- en batenposten
Operationalisatie - identificatie eenheden - volumemeting - waarderingsmethoden
Bron: Oostenbrink, Koopmanschap en Rutten (2000). Reikwijdte
De kosten-batenanalyse wordt uitgevoerd vanuit het maatschappelijk perspectief, dus de kosten en baten van alle actoren worden meegenomen. Bij het uitvoeren van een kostenbatenanalyse vanuit een maatschappelijk perspectief worden alle relevante voor- en nadelen van het reïntegratietraject voor alle partijen meegenomen. Leidt reïntegratie bijvoorbeeld tot verdringing, waardoor anderen langer afhankelijk zijn van een uitkering? Welke effecten heeft reïntegratie op de arbeidsmarkt? Hoeveel gaat de individuele cliënt erop vooruit dankzij reïntegratie? Het verdient de aanbeveling om per actor (bv. de cliënt, de uitvoerder, het reïntegratiebedrijf) weer te geven wat de voor- en nadelen van reïntegratie voor de betreffende actor zijn. Op deze wijze wordt het inzichtelijk welke actoren baat hebben bij reïntegratie en welke niet. Het bepalen van de tijdshorizon (hoeveel jaar worden kosten en baten meegenomen) vergt nader onderzoek. Inventarisatie
In tabel S 1 zijn de kosten en baten van reïntegratie samengevat. Opgemerkt moet worden dat sommige kosten voor de één baten voor de ander zijn. Kijk bijvoorbeeld naar het inkomen dat een individu gaat verdienen: dit is een baat voor de cliënt, maar een kostenpost voor de werkgever. Dit geldt ook voor de eventuele besparing op de uitkeringslasten. In de eindafrekening vallen deze kosten en baten tegen elkaar weg. Deze zogenaamde herverdeeleffecten zijn schuin gedrukt.
Samenvatting
Tabel S 1
v
Kosten en baten van reïntegratiediensten Geprijsde effecten Baten (+) en kosten (-)
Effecten Niet-geprijsde effecten Baten (+) en kosten (-)
Cliënt
+ loon - werkgerelateerde kosten (reizen, kleding) - verlies uitkering Werkgever + toename productie - loon Reïntegratie- + kosten reïntegratietraject bureau - kosten reïntegratiebureau (loon, materiaal, kapitaal en overige kosten) UWV, + minder uitkeringslasten gemeente, + daling adm. lasten van uitkeringen rijksoverheid - kosten reïntegratietraject - adm. lasten i.v.m. reïntegratie - subsidies voor werkgerelateerde kosten (bv. kinderopvang) Overige + verminderde verstoring belasting- en maatschappij premieheffing - verdringing op de arbeidsmarkt
+ toename levensgeluk cliënt - verlies vrije tijd
Totaal
+ toename levensgeluk cliënt + kennis spill-overs + minder uitgaven gezondheidszorg + beter perspectief kinderen uitkeringsgerechtigden + vermindering criminaliteit + verbetering sociale cohesie buurten - verlies vrije tijd
+ toename productie + daling adm. lasten van uitkeringen + verminderde verstoring belasting- en premieheffing - totale werkgerelateerde kosten (reizen, kleding, kinderopvang) - adm. lasten i.v.m. reïntegratie - kosten reïntegratiebureau - verdringing op de arbeidsmarkt
+ kennis spill-overs + minder uitgaven gezondheidszorg + beter perspectief kinderen uitkeringsgerechtigden + vermindering criminaliteit + verbetering sociale cohesie buurten
Operationalisatie
Het bepalen van de kosten en batenposten begint doorgaans op microniveau. De baten worden pas behaald als een cliënt succesvol is gereïntegreerd. Daarbij moet rekening worden gehouden met het zogenaamde deadweight loss waarmee reïntegratie gepaard kan gaan: het is mogelijk dat reïntegratie niet nodig was om de uitkeringsgerechtigde aan een baan te helpen.
vi
Samenvatting
Kortom, de netto-effectiviteit van reïntegratie moet worden bepaald. Na het bepalen van de netto-effectiviteit kunnen de posten zoals genoemd in tabel S 1 worden geoperationaliseerd. Een aantal posten kan niet worden geoperationaliseerd (zoals de gevolgen van de toegenomen sociale cohesie). Wij stellen daarom voor om deze post als een pm-post mee te nemen. Van pm-posten kan wel vaak het teken worden bepaald, in dit geval positief. Dit kan al voldoende zijn om te bepalen of het saldo positief of negatief is. Zo niet, dan is het aan de politiek om af te wegen in hoeverre de pm-posten opwegen tegenover het saldo van kostenen baten. In tabel 6 in de hoofdtekst is aangegeven hoe de diverse posten kunnen worden berekend.
1
1
Inleiding
De overheid heeft miljarden geïnvesteerd in het arbeidsmarktbeleid.1 De vraag die bij velen leeft is of dit geld wel goed wordt besteed. In het ESB-artikel ‘Hoe arbeidsmarktbeleid te waarderen?’ doen Pierre Koning, Coen Teulings en Gerard van den Berg suggesties hoe arbeidsmarktbeleid gewaardeerd zou moeten worden.2 Zij introduceren een beslisregel die beleidsmakers kan helpen bij het maken van een kosten-batenafweging bij het arbeidsmarktbeleid. Een scholingsmaatregel voor een werkloze rendeert als de besparing in de gemiddelde verdisconteerde uitkeringslast groter is dan de kosten van de scholing. Netto-effectiviteitsonderzoek toont aan dat de inzet van reïntegratie, zoals scholing of een sollicitatietraining, de kans op een baan nauwelijks vergroot.3 Op de markt voor reïntegratiediensten worden echter honderden miljoenen euro’s uitgeven.4 Is dit geld goed besteed? Wegen de baten van deze investering op tegen de kosten? Kunnen soortgelijke beslisregels worden geconstrueerd voor reïntegratiediensten? Dit zijn vragen die nog niet zijn beantwoord. Bij infrastructuurprojecten is het gebruikelijk om een kosten-batenanalyse te maken van een investering en op basis daarvan te beslissen of de investering wordt gedaan. Voor investeringen in reïntegratiediensten is deze afweging nooit expliciet gemaakt. Een expliciete kosten-batenanalyse van deze investeringen heeft echter wel degelijk meerwaarde. Kosten-batenanalyse van reïntegratietrajecten kan bij een gegeven budget de keuze tussen trajecten vergemakkelijken. Ook kan door duidelijk te maken waar de kosten en de baten neerslaan begrijpelijk worden gemaakt waarom reïntegratie niet altijd van de grond komt en hoe dit verholpen kan worden. Tot slot kan kosten-batenanalyse worden gebruikt om het macrobudget beter te onderbouwen. Kosten-batenanalyses zijn tot nu toe niet van de grond gekomen omdat zowel de methodiek als de data ontbreken. Doel van dit onderzoek is om de methodiek te ontwikkelen en een overzicht te maken van de data die nodig zijn om de kosten en baten te berekenen. Met behulp van deze methodiek en de benodigde data kunnen in de toekomst kosten en baten van reïntegratie worden bepaald. Belanghebbenden en experts hebben zeer actief meegedacht met de ontwikkeling van deze methodiek. Wij willen hen daarvoor hartelijk
1 2 3 4
Van Seters, Kok en Groot (2002). Koning, Teulings en van den Berg (2002). Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid (2001). Van Seters, Kok en Groot (2002).
2
Hoofdstuk 1
danken. In bijlage 1 zijn de participanten aan de groepsdiscussie genoemd. Het rapport is echter volledig onder verantwoordelijk van de onderzoekers geschreven. Voorafgaand aan het ontwikkelen van de methodiek voor het bepalen van de kosten en baten van reïntegratie kan de vraag worden gesteld of overheidsingrijpen überhaupt gerechtvaardigd is op deze markt. In de economische literatuur worden drie redenen genoemd waarom een overheid ingrijpt op een markt. Ten eerste kan de overheid streven naar herverdeling van inkomen. De uitkomst die de markt genereert hoeft niet altijd de uitkomst te zijn die de overheid (of breder: de maatschappij) wenselijk vindt. Het socialezekerheidsstelsel is een voorbeeld van overheidsingrijpen vanwege het herverdelingsmotief. Ten tweede kan de overheid consumptie van bepaalde goederen bevorderen waarvan ze denkt dat het goed is als de consumptie van dergelijke goederen wordt vergroot (zogenaamde merit goods). Denk bijvoorbeeld aan cultuur of veiligheidsgordels in de auto. Ten derde kan een overheid ingrijpen op een markt als de markt niet goed functioneert. Op een goed functionerende markt zorgt het prijsmechanisme voor afstemming tussen vraag en aanbod. De aangeboden producten stemmen qua hoeveelheid, prijs en kwaliteit overeen met de behoefte van de consumenten. Een goed functionerende markt stimuleert economische efficiëntie en technologische vernieuwing. Er moet aan een aantal voorwaarden zijn voldaan wil er sprake zijn van een goed functionerende markt. Anders is er sprake van marktfalen. De volgende vormen van falen kunnen de markt verstoren:5 1. ‘free rider’ gedrag bij een publiek goed; 2. externe effecten; 3. informatie-asymmetrie; 4. onvoldoende concurrentie. Op de markt voor reïntegratiediensten wordt overheidsingrijpen vooral gerechtvaardigd doordat reïntegratie van een uitkeringsgerechtigde gepaard gaat met positieve externe effecten: hoe minder uitkeringsgerechtigden, des te lager kunnen de belastingen en sociale premies zijn en hoe hoger de arbeidsparticipatie, des te lager de belastingen en premies zijn. Daarnaast gaat reïntegratie ook gepaard met externe effecten in sociale zin (minder sociale uitsluiting ed.). De overheid grijpt in door zelf gratis reïntegratiediensten aan te bieden (via gemeenten en het UWV). In dit onderzoeksverslag wordt in hoofdstuk 2 ingegaan op de vraag wat een reïntegratiedienst is. In hoofdstuk 3 worden de diverse methoden besproken die bestaan om de doelmatigheid van een product te kunnen meten: kosten-minimaliseringsanalyse, kosten5
Zie willekeurig welke inleiding in de micro-economie, bijvoorbeeld Stiglitz (1988).
Inleiding
3
effectiviteitsanalyse en kosten-batenanalyse. Bovendien wordt in dit hoofdstuk een eerste opzet geven voor een methodiek om de kosten en baten van een reïntegratietraject te bepalen. In hoofdstukken 4, 5 en 6 wordt deze opzet uitgewerkt. Hoofdstuk 7 geeft een getallenvoorbeeld. Hoofdstuk 8 gaat in op de dataverzameling die nodig is om een kostenbatenanalyse conform de ontwikkelde methodiek uit te voeren. Hoofdstuk 9 bevat enige slotopmerkingen.
5
2
Wat is een reïntegratiedienst?
Voor het bepalen van de kosten en baten van reïntegratiediensten zal eerst antwoord gegeven moeten worden op de vraag ‘wat zijn reïntegratiediensten?’ Om een beeld te geven van het grote scala aan diensten dat wordt aangeboden op de markt voor reïntegratiediensten zijn in Tabel 1 de belangrijkste vormen van reïntegratie samengevat. Tabel 1
Reïntegratiediensten
Soort diensten
Voorbeelden
Sociale activering/motivering en oriëntatie
Training sociale vaardigheden Training weerbaarheid
Her/om/bijscholing
Leer/werktraject Beroepsgerichte scholing
Arbeidsbemiddeling/(her)plaatsing
Beroepskeuzetest Sollicitatietraining Vacaturebemiddeling.
Medische hulpverlening
Wachtlijstbemiddeling Rugtraining Werkplekaanpassingen Trajectbewaking Kwaliteitsbewaking Case-management
Regie
Bron: van Seters (2001).
De methodiek die wij hebben ontwikkeld richt zich op reïntegratie van inactieven. Reïntegratie-instrumenten worden vaak gefinancierd uit collectieve middelen: de REAbudgetten, het scholings- en activeringsbudget en reïntegratiebudgetten voor WW-ers (bijvoorbeeld de Veegwetbudgetten). Reïntegratie wordt als volgt gedefinieerd: Reïntegratie is een interventie die leidt tot een optimale arbeidsinpassing (naar gesubsidieerde of reguliere arbeid) voor mensen met een afstand tot de arbeidsmarkt. Reïntegratie verkleint de mismatch tussen vraag en aanbod van arbeid door het aanbod te versterken en beter te laten aansluiten bij de vraag. Directe bemiddeling – wat de hoofdactiviteit van uitzendbureaus is – is geen reïntegratieactiviteit. Bemiddeling verkleint de intransparantie op de arbeidsmarkt: het maakt de match tussen vrager naar arbeid en aanbieder van arbeid eenvoudiger, maar verkleint niet het verschil dat er tussen vraag en aanbod is.6 Diensten die gericht zijn op personen met een afstand tot de arbeidsmarkt, maar die niet gericht zijn op het toeleiden naar een arbeidsplaats worden ook niet als reïntegratiediensten beschouwd. Schuldhulpverlening is een voorbeeld van een dergelijke dienst. 6
CPB (2000).
7
3
Waarderingsmethoden
Er zijn diverse methoden waarmee de doelmatigheid van producten kan worden gemeten: kosten-minimaliseringsanalyse, kosten-effectiviteitsanalyse en kosten-batenanalyse.7 Bij kosten-minimaliseringsanalyse spelen opbrengsten helemaal geen rol: de kosten van de verschillende producten (dus van de verschillende reïntegratiediensten in onze situatie) worden vergeleken en het product met de laagste kosten wordt als het meest doelmatig beoordeeld. Een groot nadeel van deze methode is dat de methode alleen toe te passen is voor producten die dezelfde effecten genereren. Bij kosten-effectiviteitsanalyse worden de opbrengsten in natuurlijke eenheden uitgedrukt, bijvoorbeeld het aantal mensen dat dankzij een reïntegratie-instrument een baan heeft gevonden. De opbrengsten worden echter niet gemonetariseerd: er kunnen geen uitspraken worden gedaan over het saldo van kosten en baten. Bij kosten-batenanalyses worden de opbrengsten van een product wel gemonetariseerd en (voor zover mogelijk) uitgedrukt in geld. Na het uitvoeren van een kosten-batenanalyse kan worden nagegaan in hoeverre de opbrengsten van het inzetten van een bepaald product de kosten van dit product overtreffen. Het basisidee achter een kosten-batenanalyse is heel eenvoudig: als we moeten beslissen om actie A te ondernemen, dan doen we dit als de opbrengsten van actie A hoger zijn dan de kosten die gemaakt worden met actie A.8 Het is echter doorgaans bijzonder lastig om de kosten en baten van een actie te bepalen en om deze vervolgens te kwantificeren.9 Er zijn diverse methodieken ontwikkeld om de kosten en baten van een maatregel te bepalen. In de gezondheidszorg wordt (een variant op) figuur 1 gehanteerd. In de eerste stap wordt de reikwijdte van het onderzoek bepaald. Wordt de kosten-batenanalyse vanuit een maatschappelijk perspectief uitgevoerd (wat doorgaans het geval is) of worden alleen de kosten en baten voor een specifieke partij (bijvoorbeeld de ziektekostenverzekeraars) geïnventariseerd? Bovendien wordt in de eerste stap de tijdshorizon van het onderzoek bepaald. Sommige acties kunnen langdurige effecten met zich meebrengen. In de tweede stap worden de kosten- en batencategorieën bepaald.
7 8
9
Van Praag, Mot en Stam (1996). De opbrengsten van het beste alternatief voor actie A worden gezien als kosten. Deze opbrengst wordt immers niet behaald. Layard en Glaister (1994), blz. 1.
8
Hoofdstuk 3
Het is belangrijk dat alle relevante kosten en baten worden genoemd, zelfs kosten en baten die lastig te kwantificeren zijn. De kosten- en batenposten hangen nauw samen met het gekozen perspectief.10 In de derde stap worden de kosten en baten geoperationaliseerd. Ten eerste moet worden bepaald in welke eenheden de kosten worden gemeten (bijvoorbeeld kosten per verpleegdag of per behandeling). Vervolgens moet het volume worden bepaald: hoe groot zijn de effecten? Ten slotte moet worden bepaald hoe de kosten en baten in geld worden gewaardeerd. De kosten en baten kunnen dan worden uitgerekend en het saldo van kosten en baten kan worden bepaald. Figuur 1 Reikwijdte - perspectief - tijdshorizon
Stappenplan voor kosten-batenonderzoek Inventarisatie bepaal kosten- en batenposten
Operationalisatie - identificatie eenheden - volumemeting - waarderingsmethoden
Bron: Oostenbrink, Koopmanschap en Rutten (2000).
In hoofdstuk 4 wordt de reikwijdte voor het bepalen van de kosten en baten van een reïntegratietraject bepaald. Hoofdstuk 5 geeft een inventarisatie van de kosten- en batenposten die relevant zijn voor het bepalen van de kosten en baten van een reïntegratietraject. Hoofdstuk 6 geeft de manier waarop de kosten- en batenposten geoperationaliseerd moeten worden.
10
De verbetering van het welzijn van de patiënt levert de ziektekostenverzekeraar bijvoorbeeld geen baat op. Indien de kosten-batenanalyse vanuit het maatschappelijk perspectief wordt uitgevoerd, worden deze baten wel meegenomen, terwijl bij een kosten-batenanalyse vanuit het perspectief van een ziektekostenverzekeraar deze baten niet worden meegenomen.
9
4
Reikwijdte
Perspectief
Ten eerste moet het perspectief van de kosten-batenanalyse worden bepaald: worden de kosten en baten vanuit maatschappelijk perspectief berekend, of vanuit een ander perspectief? Het Lisv heeft bijvoorbeeld een kosten-batenanalyse voor reïntegratie van WWgerechtigden uitgevoerd waarbij alleen de gevolgen voor het Algemene Werkloosheidsfonds (AWf) werden bepaald. Eventuele verdringingskosten voor een gemeente (doordat de WWer werd gereïntegreerd moet de bijstandsgerechtigde langer op haar baan wachten; dit leidt tot hogere lasten voor de gemeente) worden in dat onderzoek expliciet niet meegenomen. Het perspectief is het Awf. Denkbaar is ook dat een gemeente een andere kostenbatenafweging maakt bij het bepalen of zij haar bijstandsgerechtigden moet reïntegreren dan dat vanuit het maatschappelijk perspectief gemaakt zou worden. Voor een gemeente levert een niet-betaalde uitkering bijvoorbeeld baten op (mogelijkheden om dit geld aan andere zaken te besteden), terwijl uitkeringen in het maatschappelijk perspectief tot herverdeling van middelen leidt: de totale welvaart neemt niet toe (afgezien van eventuele indirecte effecten). Het maatschappelijk perspectief houdt rekening met de kosten en baten die iedereen ondervindt (dus zowel de uitvoerder, als de te reïntegreren cliënt als de rest van de Nederlandse bevolking). De volgende perspectieven zijn mogelijk: - maatschappelijk perspectief; -
perspectief uitvoerder (gemeenten danwel UWV danwel werkgever); perspectief cliënt. Besloten is dat de kosten-batenanalyse vanuit het maatschappelijk perspectief wordt uitgevoerd, omdat dan alle relevante voor- en nadelen van het reïntegratietraject voor alle partijen in kaart worden gebracht. Dit maakt een integrale afweging mogelijk. Het verdient de aanbeveling om per actor (bv. de cliënt, de uitvoerder, het reïntegratiebedrijf) weer te geven wat de voor- en nadelen van reïntegratie voor de betreffende actor zijn. Op deze wijze wordt het inzichtelijk welke actoren baat hebben bij reïntegratie en welke niet.
Tijdshorizon
Ten tweede moet worden bepaald welke tijdshorizon wordt gekozen: in hoeverre wegen de baten van de besparing op de uitkering over 15 jaar nog mee? Koning, Teulings en van den Berg (2002) stellen dat het in de praktijk voldoende zal zijn om alleen de kosten en baten voor de eerste vijf jaar mee te nemen. Eijgenraam et. al. (2000) gebruiken een aanmerkelijk
10
Hoofdstuk 4
langere tijdshorizon voor kosten-batenanalyses van infrastructuurtrajecten. De gekozen horizon is onder meer afhankelijk van de levensduur van het infrastructuurproject. Bij reïntegratietrajecten spelen drie mechanismen die de omvang van de kosten en baten op langere termijn beïnvloeden. Ten eerste veroudert de kennis die is opgedaan tijdens het reïntegratietraject. Dit pleit voor een relatief korte tijdshorizon. Ten tweede kan een gereïntegreerde echter extra kennis opbouwen op de werkvloer. De productiviteit van de gereïntegreerde wordt daardoor steeds groter. Dankzij het extra zetje dat de gereïntegreerde kreeg worden ook op langere termijn baten behaald. Dit pleit voor een lange tijdshorizon. Ten derde wordt de effectiviteit van reïntegratie beïnvloed door de conjunctuur. In een hoogconjunctuur zijn er relatief veel vacatures beschikbaar, maar weinig werkzoekenden, wat de match moeilijker maakt. In een laagconjunctuur geldt het omgekeerde. In periodes tussen hoog- en laagconjunctuur is het naar verwachting het meest eenvoudig om mensen te reïntegreren. De effectiviteit van reïntegratie wordt dus mede beïnvloed door de conjunctuur. Een lange tijdshorizon maakt de kosten-batenanalyse minder gevoelig voor conjunctuureffecten. Een methode om de keuze voor een tijdshorizon te vermijden is het werken met terugverdientijden. Deze methode gaat ervan uit dat op tijdstip nul wordt geïnvesteerd en dat de baten zich later voordoen. Vervolgens wordt het tijdstip bepaald waarop de (verdisconteerde) baten hoger zijn dan de gemaakte kosten: het tijdstip waarop de investering zich heeft terugverdiend.11 Besloten is dat er nog geen keuze kan worden gemaakt voor de lengte van de tijdshorizon. Daarvoor is nader onderzoek nodig naar de arbeidsmarktpositie en arbeidsmarktontwikkeling van een gereïntegreerde op lange termijn. Een alternatief is het werken met terugverdientijden.
11
Aarts en Been (2000).
11
5
Inventarisatie
Het Centraal Planbureau heeft in samenwerking met een aantal andere instituten een leidraad ontwikkeld volgens welke kosten en baten van infrastructuurprojecten gemeten zouden moeten worden: de leidraad Onderzoek Economische Effecten Infrastructuur (OEEI).12 Deze leidraad is heel geschikt om op systematische wijze de kosten en batenposten te inventariseren. In deze methodiek wordt voor een aantal alternatieven (waaronder het zogenaamde ‘nulalternatief’, de situatie waarin je het infrastructuurproject niet uit zou voeren) antwoord gegeven op de volgende vijf vragen. 1. Komen de effecten terecht bij Nederlandse of bij buitenlandse partijen? Als de effecten vooral terecht komen bij buitenlandse partijen, dan is het de vraag in hoeverre de Nederlandse overheid moet bijdragen aan dergelijke projecten. De effecten van een reïntegratietraject zullen vooral neerslaan in het binnenland. Het buitenland wordt derhalve buiten beschouwing gelaten. 2. Worden de effecten aan de hand van prijsvorming op markten wel of niet geprijsd? Effecten kunnen gemakkelijk van een ‘prijs’ worden voorzien indien er een markt bestaat waarop de dienst of het product wordt verhandeld. Bijvoorbeeld de kosten van een reïntegratietraject zijn een geprijsd effect. Niet-geprijsde effecten kunnen niet van een marktprijs worden voorzien omdat er geen markt is. Bijvoorbeeld verhoging van het levensgeluk van een gereïntegreerde persoon is een niet-geprijsd effect. Dit is waardevol voor de samenleving, maar het is desondanks moeilijk om dit effect in geld uit te drukken. Soms kan een effect waarvoor geen markt bestaat toch gewaardeerd worden. Bijvoorbeeld bij infrastructuurprojecten worden de minuten ‘reistijdwinst’ gewaardeerd op basis van enquêtes onder reizigers. 3. Betekent een effect een andere omvang of een andere verdeling van de welvaart? Beleidsmaatregelen leiden niet altijd tot een vergroting van de welvaart. Vaak is er sprake van herverdeeleffecten: sommigen gaan erop vooruit ten koste van anderen. De totale hoeveelheid welvaart in een land blijft echter gelijk: het saldo van kosten en baten verandert niet. Dit zie je bijvoorbeeld bij het verstrekken van een uitkering: belastingbetalers transfereren een deel van hun middelen naar mensen die een uitkering ontvangen. 4. Vloeien de effecten rechtstreeks voort uit het project, of zijn ze afgeleid uit rechtstreekse effecten? Er wordt een onderscheid gemaakt tussen directe en indirecte effecten. Reïntegratie leidt tot verandering van de arbeidsmarkt. Directe effecten zijn effecten op de direct
12
Eijgenraam et al (2000).
12
Hoofdstuk 5
betrokkenen: in dit geval op actoren op de arbeidsmarkt.13 Dit is immers de markt waar reïntegratie zich op richt. Indirecte effecten zijn effecten op andere terreinen in de economie. 5. Bij welke partijen komen de voor- en nadelen van de effecten terecht? Reïntegratie heeft effecten op verschillende partijen. - De cliënt die wordt gereïntegreerd; succesvolle reïntegratie betekent dat de cliënt inkomen ontvang. Daartegenover staan kosten: de uitkering en de vrije tijd worden ingeleverd. - De werkgever bij wie de gereïntegreerde komt werken ziet de productie van zijn bedrijf toenemen. In ruil daarvoor betaalt hij een salaris aan zijn nieuwe werknemer. - Het reïntegratiebedrijf verkoopt reïntegratietrajecten aan gemeenten en het UWV. Het reïntegratiebedrijf maakt daarvoor kosten (personeel, afschrijving, materiaal, kortom het reïntegratiebedrijf legt beslag op schaarse productiemiddelen). - Het UWV en de gemeente maken enerzijds kosten om cliënten te begeleiden naar werk (uitvoeringskosten, al dan niet indirecte kosten reïntegratietraject); anderzijds leidt succesvolle reïntegratie tot een besparing op de uitvoering van de uitkeringsverstrekking. Gemeenten kunnen bovendien besparen op de uitkeringsverstrekking, doordat momenteel 25% van de uitkeringsverstrekking gebudgetteerd is. Opgemerkt moet worden dat de prikkels voor gemeenten en het UWV om hun doelgroep te reïntegreren verschillend zijn.14 - De Rijksoverheid kan bij succesvolle reïntegratie besparen op de uitkeringsverstrekking. Daarentegen moeten de kosten van reïntegratie worden gefinancierd. - De overige maatschappij; reïntegratie leidt ook tot kosten en baten voor iedereen. Dit noemen wij kosten en baten voor de maatschappij. Maatschappelijke kosten en baten bestaan bijvoorbeeld uit veranderend gebruik van de gezondheidszorg, een beter perspectief voor kinderen van bijstandsgerechtigden en een verhoogd veiligheidsgevoel en verminderde criminaliteit dankzij de toegenomen sociale cohesie als gevolg van reïntegratie. Ook de vermindering (vermeerdering) van de verstorende werking van belasting- en premieheffing leidt tot maatschappelijke baten (kosten). Ten slotte heeft reïntegratie macro-effecten op de arbeidsmarkt. Verdringing is het bekendste voorbeeld. Opgemerkt moet worden dat sommige kosten voor de één baten voor de ander zijn. Kijk bijvoorbeeld naar het inkomen dat een individu gaat verdienen: dit is een baat voor de cliënt, maar een kost voor de werkgever. Per saldo (als de kosten en baten van alle partijen bij elkaar worden opgeteld, want de kosten en baten worden berekend vanuit het 13 14
Zie bv. Hebbink (1998) of Hamermesh (1993). Zie ook van Seters, Kok en Groot (2002) voor een overzicht van de prikkels die UWV en gemeenten ondervinden om aandacht te schenken aan reïntegratie.
Inventarisatie
13
maatschappelijk perspectief) zal dit inkomen dus niet leiden tot een verandering van de maatschappelijke welvaart. Dit geldt ook voor de uitkering: een individu levert een uitkering in (voor hem is dit een kostenpost), de overheid hoeft deze uitkering niet meer te betalen (voor de overheid is dit een baat). In de eindafrekening vallen deze kosten en baten tegen elkaar weg: vermindering van de uitkeringslasten en het door de werkgever betaalde loon leiden tot herverdeling. De OEEI-leidraad is gemaakt om de kosten en baten van infrastructuurprojecten te bepalen. De vraag is of deze methodiek geschikt is om kosten en baten van andere investeringen – en dan met name reïntegratie - te bepalen. In hoeverre zijn investeringen in infrastructuur en human capital vergelijkbaar? Bij beide typen investeringen worden eerst de kosten gemaakt en volgen de baten. De OEEI-methodiek is daarom heel geschikt om te inventariseren welke kosten- en batenposten relevant zijn voor het bepalen van de kosten en baten van reïntegratie. In tabel 2 zijn de kosten en baten van reïntegratie schematisch samengevat. De schuin gedrukte effecten in deze tabel zijn kosten en baten die in een optelling tegen elkaar wegvallen. Deze kosten- en batenposten hoeven dus niet te worden bepaald om de maatschappelijke kosten en baten te bepalen. Het is echter wel inzichtelijk om deze kosten- en batenposten weer te geven, zodat duidelijk wordt welke partijen het meest profiteren van reïntegratie. Het optellen van de kosten- en batenposten leidt tot het te bepalen saldo. In box 1 is weergegeven hoe de OEEI-methodiek zich verhoudt met de in de inleiding genoemde beslisregel. De volgende vraag is nu hoe deze kosten- en batenposten gekwantificeerd moeten worden. Het volgende hoofdstuk gaat daar op in. Box 1
Kosten-batenanalyse en de beslisregel van Koning, van den Berg en Teulings
De beslisregel van Koning, van den Berg en Teulings (zie inleiding) is terug te vinden in tabel 2. Zij gaan uit van een marginaal model: wat zijn de consequenties als een uitkeringsgerechtigde net het zetje krijgt dat nodig is om te gaan werken. Voor deze (marginale) uitkeringsgerechtigde maakt het niet zo veel uit: zijn extra inkomen en levensgeluk komen waarschijnlijk vrijwel overeen met het verlies aan vrije tijd en het verlies van de uitkering. Ook voor zijn werkgever en het reïntegratiebureau zullen de kosten en baten min of meer in evenwicht zijn. De kosten voor de publieke partijen bepalen dan bij benadering ook het saldo voor de maatschappij als geheel. Het saldo van kosten en baten is positief als de besparing op de uitkerings- en administratieve lasten groter is dan de publieke kosten die gepaard gaan met reïntegratie. De beslisregel van Koning, van den Berg en Teulings kan dus worden opgevat als een marginale benadering van de hierboven beschreven kosten-batenanalyse. De beslisregel kan daarmee dienen als eerste indicatie of als check voor de uitkomsten van deze kosten-batenanalyse. Het voordeel van een dergelijke beslisregel is dat niet voor alle posten informatie hoeft te worden verzameld. Nadeel is dat de beslisregel slechts een benadering is.
14
Tabel 2
Hoofdstuk 5
Kosten en baten van reïntegratiediensten Effecten
cliënt
werkgever Reïntegratiebureau UWV, gemeente, rijksoverheid
overige maatschappij
totaal
Geprijsde effecten
Niet-geprijsde effecten
Baten (+) en kosten (-)
Baten (+) en kosten (-)
+ loon - werkgerelateerde kosten (reizen, kleding) - verlies uitkering + toename productie - loon + kosten reïntegratietraject - kosten reïntegratiebureau (loon, materiaal, kapitaal en overige kosten) + minder uitkeringslasten + daling adm. lasten van uitkeringen - kosten reïntegratietraject - adm. lasten i.v.m. reïntegratie - subsidies voor werkgerelateerde kosten (bv. kinderopvang) + verminderde verstoring belasting- en premieheffing - verdringing op de arbeidsmarkt
+ toename levensgeluk cliënt - verlies vrije tijd
+ toename productie + daling adm. lasten van uitkeringen + verminderde verstoring belasting- en premieheffing - totale werkgerelateerde kosten (reizen, kleding, kinderopvang) - adm. lasten i.v.m. reïntegratie - kosten reïntegratiebureau - verdringing op de arbeidsmarkt
+ toename levensgeluk cliënt + kennis spill-overs + minder uitgaven gezondheidszorg + beter perspectief kinderen uitkeringsgerechtigden + vermindering criminaliteit + verbetering sociale cohesie buurten - verlies vrije tijd
+ kennis spill-overs + minder uitgaven gezondheidszorg + beter perspectief kinderen uitkeringsgerechtigden + vermindering criminaliteit + verbetering sociale cohesie buurten
15
6
Operationalisatie
In deze paragraaf zullen de in Tabel 2 beschreven kosten- en batenposten worden gekwantificeerd. Het bepalen van de kosten- en batenposten begint doorgaans op microniveau. De netto-effectiviteit van reïntegratie moet worden bepaald (paragraaf 1). Vervolgens kunnen de gevolgen van reïntegratie worden bepaald. Reïntegratie heeft gevolgen voor verschillende partijen. In paragraaf 2 (de cliënt), paragraaf 3 (de uitvoerder), paragraaf 4 (de werkgever), paragraaf 5 (het reïntegratiebureau) en paragraaf 6 (de maatschappij) wordt voor de verschillende actoren bepaald hoe de kosten en baten gekwantificeerd moeten worden.
6.1
Netto-effectiviteit
6.1.1
Methode
Reïntegratie kan om twee redenen niet succesvol en noodzakelijk zijn. Ten eerste is het mogelijk dat het reïntegratietraject niet slaagt. Ten tweede kan het zijn dat de gereïntegreerde ook zonder reïntegratie aan het werk was gekomen. Dit is het zogenaamde deadweight loss van het reïntegratie-instrument.15 De effectiviteitcijfers die het UWV en reïntegratiebureaus naar buiten brengen houden alleen reden met de eerste faalfactor. Deze cijfers meten de zogenaamde bruto-effectiviteit.16 Het is echter veel beter om ook rekening te houden met het deadweight loss. Dan wordt de netto-effectiviteit gemeten. Het bepalen van de netto-effectiviteit is bijzonder lastig: je wilt immers weten welke baankans een persoon die is gereïntegreerd had als hij geen gebruik had gemaakt van het reïntegratietraject. Om dit te bepalen zou je deze persoon op het zelfde tijdstip moeten reïntegreren én niet laten reïntegreren. Dit is niet mogelijk. Daarom wordt bij nettoeffectiviteitsanalyses doorgaans de kans op een baan van mensen die zijn gereïntegreerd vergeleken met de kans op een baan van mensen die niet zijn gereïntegreerd. Dit leidt tot selectieproblemen. Stel dat er twee groepen mensen zijn, gemotiveerde en ongemotiveerde mensen. De gemotiveerde mensen zoeken zelf actief naar werk en maken daarom geen gebruik van reïntegratie-instrumenten. Ongemotiveerde mensen maken wel gebruik van reïntegratie-instrumenten. Motivatie kan echter niet worden geobserveerd en gemeten (in vrijwel geen enkele dataset is de motivatie van de uitkeringsgerechtigde opgenomen). Netto15 16
Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid (2001). Zie den Hartog (2002) voor een overzicht van de knelpunten bij het meten van de brutoeffectiviteit van reïntegratie.
16
Hoofdstuk 6
effectiviteitstudies vergelijken de baankans van iemand die gebruik heeft gemaakt van reïntegratie met de baankans van eenzelfde persoon die geen gebruik heeft gemaakt van reïntegratie. Gemotiveerde mensen hebben echter naar verwachting een hogere kans om aan het werk te komen dan ongemotiveerde mensen. Dat betekent in ons voorbeeld dat mensen die geen gebruik hebben gemaakt van een reïntegratietraject een grotere kans op een baan hebben dan mensen die wel gebruik hebben gemaakt van een reïntegratietraject. Als de netto-effectiviteit wordt gemeten als het verschil in baankans tussen gereïntegreerden en niet-gereïntegreerden, dan lijkt de netto-effectiviteit laag (of zelfs negatief). Dit komt niet doordat het reïntegratietraject niet effectief is, maar doordat er twee verschillende groepen mensen worden vergeleken. Bij het bepalen van de netto-effectiviteit moet daarom rekening worden gehouden met deze selectie-effecten. De beste manier om rekening te houden met selectie-effecten is het uitvoeren van een random experiment. In een dergelijk experiment worden mensen willekeurig (bijvoorbeeld door het gooien van een muntje) toegewezen aan of meedoen met een reïntegratietraject of niet meedoen in een reïntegratietraject en op eigen kracht een baan zoeken. Doordat de mensen door toeval aan één van beide groepen zijn toegewezen, zijn de mensen (qua motivatie, problematiek, leeftijd, geslacht) in beide groepen naar verwachting gelijk. Verschillen in het saldo van kosten en baten tussen beide groepen mensen kunnen dus volledig worden toegewezen aan de inzet van het reïntegratietraject. Uitvoeren van een random experiment is echter complex. Met behulp van econometrische technieken (die rekening houden met selectie) wordt getracht om de situatie in een random experiment na te bootsen.17 Dit vindt doorgaans plaats in twee stappen. Ten eerste dienen er twee groepen te worden vastgesteld: een controlegroep (bestaande uit mensen die geen gebruik hebben gemaakt van het reïntegratietraject) en een participatiegroep (bestaande uit mensen die wel gebruik hebben gemaakt van een reïntegratietraject). Ten tweede moet een model worden ontwikkeld dat de kans op een baan (of de lengte van de periode voordat iemand een baan heeft gevonden) verklaart. Dit model moet bovendien deelname aan het reïntegratietraject verklaren, zodat kan worden gecorrigeerd voor verschillen tussen de controlegroep en de participatiegroep.18 De sluitende aanpak bemoeilijkt het samenstellen van een controlegroep: iedereen wordt immers gereïntegreerd. Netto-effectiviteitsanalyses maken daarom gebruik van de variatie in tijdstippen waarop de eerste daadwerkelijke interventie (scholing, sollicitatietraining, etc.) plaatsvindt. Uitkeringsgerechtigden bij wie nog geen interventie heeft plaatsgevonden (maar die wel aangemeld zijn bij het reïntegratiebureau) fungeren als controlegroep. Er blijkt momenteel nog voldoende variëteit in de tijdstippen waarop interventies plaats vinden te zijn 17 18
Zie bijvoorbeeld Lalonde (1986) of Heyma (2001). Van Buiren en Theeuwes (1999).
Operationalisatie
17
om een controlegroep te construeren. Indien er onvoldoende variëteit is in de tijdstippen waarop wordt geïntervenieerd, dan kunnen relatieve effectiviteiten worden gemeten. Uitkeringsgerechtigden in een ander traject fungeren dan als controlegroep (werkt scholing beter dan sollicitatietraining?).
6.1.2
Ervaringen met netto-effectiviteitstudies
Er zijn in de loop van de jaren negentig diverse onderzoeken uitgevoerd naar de (netto-) effectiviteit van reïntegratie-instrumenten. In het rapport ‘Aan de Slag’ vat Paul de Beer de belangrijkste resultaten samen.19 Hij trekt de volgende conclusies: - het netto-effect van diverse bemiddelingsinstrumenten (zoals een beroepskeuzetest of sollicitatietraining) is over het algemeen erg klein en in bepaalde gevallen zelfs negatief; 20 - het netto-effect van scholing is klein; doordat sommige onderzoeken niet (voldoende) corrigeren voor niet waargenomen verschillen tussen mensen (bijvoorbeeld verschil in motivatie) is het gevonden effect eerder een overschatting dan een onderschatting; -
sancties hebben een relatief groot effect op de kans op werkhervatting.
Het meest recente onderzoek nuanceert de conclusie van Paul de Beer. Heyma (2002) vindt dat reïntegratie-instrumenten aan het einde van de jaren negentig weldegelijk effectief waren: de kans om binnen een jaar een baan te vinden verdubbelt dankzij de inzet van een reïntegratie-instrument.21 Deze opmerkelijke uitkomst wordt door drie redenen veroorzaakt. Ten eerste wordt rekening gehouden met selectie-effecten. Niet rekening houden met deze effecten leidt tot onderschatting van het effect. Ten tweede was de conjunctuur aan het einde van de jaren negentig en begin 2000 (de periode waarin de netto-effectiviteit werd gemeten) gunstig: er was krapte op de arbeidsmarkt. Het is daardoor eenvoudiger om een arbeidsongeschikte aan een baan te helpen dan in periodes van laagconjunctuur. Ten derde heeft het onderzoek betrekking op arbeidsgehandicapten, terwijl de meeste onderzoeken waar Paul de Beer naar refereerde betrekking hebben op de reïntegratie van werklozen. Waarschijnlijk is het vooral dit laatste argument de reden voor de gevonden verschillen: voor arbeidsgehandicapten is het dus wel effectief om reïntegratie-instrumenten in te zetten.
19
20
21
De conclusies van Paul de Beer zijn gebaseerd op 12 netto-effectiviteitstudies die in de loop van de jaren negentig zijn uitgevoerd, waaronder CPB (2000) en De Koning et. al (1995). Zijl et. al. (2002, p. 64) en de Algemene Rekenkamer (2001) delen deze conclusie. Zij concluderen wel dat er bijzonder weinig netto-effectiviteitsstudies zijn uitgevoerd. Voor sollicitatietrainingen wordt bijvoorbeeld een negatief effect gevonden. Dit betekent dat mensen eerder een baan vinden als zij geen sollicitatietraining volgen, dan dat zij dit wel zouden doen. De redenatie hierachter is dat mensen tijdens het volgen van een sollicitatietraining zich minder inspannen om een baan te zoeken, dan wanneer zij die training niet zouden volgen. De kans op een baan binnen een jaar voor een gemiddelde arbeidsongeschikte is zonder inzet van een reïntegratie-instrument 26%. Dankzij scholing neemt de kans toe tot 47%, terwijl bemiddeling de kans tot 64% laat stijgen (Heyma, 2002).
18
Hoofdstuk 6
Een algemene conclusie die uit deze studies kan worden getrokken is dat het succes van de studie valt of staat met de beschikbare data. De Vos schrijft in een studie gericht op het ontwikkelen van een methodiek om arbeidsmarktbeleid te evalueren: ‘Het identificeren van de beschikbare (data)bronnen en informatiestromen is geen sinecure. Ook het ontsluiten en geschikt maken voor nadere analyse van administratieve bestanden is kostbaar in geld en tijd. Dit blijkt uit onze ervaringen met het ontsluiten van het Vakwerkbestand van Arbeidsintegratie’.22 En Lalonde stelt in een studie waarin hij onderzoekt in hoeverre econometrische technieken geschikt zijn om beleidsmaatregelen te evalueren met een niet random geconstrueerde controlegroep: ‘In practice, the available data affect the composition of the comparison groups and the flexibility of the econometric specifications. For example, since there is only one year of pre-training earnings data, we cannot evaluate all the econometric procedures that have been used in the literature.’23 Voor het uitvoeren van een goede econometrische studie zijn de volgende gegevens essentieel: - datum waarop werkhervatting plaats vindt (zowel voor de gereïntegreerde als de niet gereïntegreerde in de controlegroep) of uitkering stop is gezet; - datum instroom in de uitkering; - reïntegratie-instrumenten; - persoonskenmerken om te kunnen corrigeren voor verschil tussen controlegroep en ‘treatment’ groep.
6.1.3
Periode
Lang niet alle mensen die worden gereïntegreerd blijven hun leven lang werken. Er bestaat een kans dat de uitkeringsgerechtigde terugvalt in de uitkering.24 Kosten en baten als gevolg van het werkzame leven van de gereïntegreerde treden dan niet meer op. Om hiermee rekening te houden moet inzicht komen in de terugvalkans in de uitkering en de kans dat de uitkeringsgerechtigde vervolgens weer uit de uitkering komt. Deze kans kan verschillen tussen mensen die gebruik hebben gemaakt van een reïntegratietraject (doordat zij meer human capital bezitten) en mensen die aan de slag kwamen zonder gebruik te hebben gemaakt van een reïntegratietraject. Anders geformuleerd, de netto-effectiviteit van het reïntegratietraject moet niet alleen worden bepaald aan het einde van het reïntegratietraject, maar ook op langere termijn. In onderstaande figuur is dit geïllustreerd met behulp van een voorbeeld. De gestippelde lijn is de kans dat gereïntegreerde A na x jaar werkt (dit kan nog steeds werkend of weer werkend zijn) als hij gebruik heeft gemaakt van een 22 23 24
Vos, de (2002), blz. 31. Lalonde (1986), blz. 612. Bijvoorbeeld doordat de opgedane kennis is verouderd.
Operationalisatie
19
reïntegratietraject. De doorgetrokken lijn geeft de kans dat deze persoon A een baan heeft als hij geen gebruik zou hebben gemaakt van het reïntegratietraject. Het verschil tussen beide kansen is de netto-effectiviteit van het reïntegratietraject. Figuur 2
Kans op een baan in de tijd voor een uitkeringsgerechtigde
35% 30% baankans
25% 20% 15% 10% 5% 0% 1
2
3
4
5
6
7
8
9
10
tijd in jaren met reintegratietraject
zonder reintegratietraject
NB. Dit is een fictief voorbeeld.
Koppeling van de UWV-uitkeringsadministratie (voor WW-ers en WAO-ers) en de monitor scholing en activering (voor bijstandsgerechtigden) met de UWV-verzekerdenadministratie of met het Regionaal Inkomens Onderzoek (RIO) geeft voor werklozen en arbeidsgehandicapten informatie over de arbeidsmarktpositie van voormalig uitkeringsgerechtigden. Het RIO is een panel van 2 miljoen huishoudens (ca. 30% van het totale aantal Nederlandse huishoudens), gebaseerd op gegevens van het aangifteformulier voor de loon- en inkomstenbelasting. Het bevolkingsbestand van de belastingdienst is het kader waaruit de steekproef van het RIO is getrokken. Dankzij het panelkarakter van het RIO kunnen mensen gedurende meerdere jaren worden gevolgd. Beschikbare variabelen voor alle leden van het huishouden betreffen het besteedbaar inkomen en de sociaaleconomische status (zelfstandige, werknemer, uitkeringsgerechtigde). Met behulp van econometrische technieken die rekening houden met selectie-effecten kan dan de nettoeffectiviteit van een reïntegratietraject op langere termijn worden bepaald.
6.1.4
Diversiteit reïntegratietrajecten
De effectiviteit van een reïntegratietraject hangt af van de persoon voor wie dit traject wordt ingezet: een persoon met zeer goede arbeidsmarktperspectieven heeft waarschijnlijk minder behoefte aan een reïntegratietraject dan een langdurig werkloze. Het saldo van kosten en baten kan voor reïntegratietraject A positief zijn, terwijl dit voor reïntegratietraject B niet zo
20
Hoofdstuk 6
is. Bovendien kan het saldo van kosten en baten voor reïntegratietraject A positief zijn voor persoon C en negatief zijn voor persoon D. Er moet rekening worden gehouden met de diversiteit van reïntegratiediensten. Het is daarom aan te raden om niet één kostenbatenanalyse uit te voeren, maar meerdere, rekening houdend met de diversiteit in doelgroepen en producten. Bij het uitvoeren van een kosten-batenanalyse moet zo gedetailleerd mogelijke informatie worden gebruikt. Kosten en baten kunnen dan per reïntegratie-instrument en per doelgroep worden bepaald. De fase-indeling kan behulpzaam zijn. In hoeverre het mogelijk is om onderscheid te maken naar doelgroep en reïntegratietraject zal afhangen van de beschikbare gegevens. Samenvattend
In onderstaande box is samengevat welke gegevens nodig zijn om de netto-effectiviteit te kunnen bepalen. De netto-effectiviteit wordt vermenigvuldigd met het saldo van kosten en baten voor een succesvol gereïntegreerd persoon. Daardoor wordt rekening gehouden met het feit dat reïntegratie niet tot langdurige werkgelegenheid hoeft te leiden en met het feit dat mensen ook zonder reïntegratie aan de slag konden komen. Benodigde gegevens: Kans op baan voor vergelijkbaar persoon die geen reïntegratietraject heeft gevolgd. Daarvoor moet in ieder geval worden gecorrigeerd voor selectie-effecten. De netto-effectiviteit (verschil in kans op werk voor mensen die gebruik hebben gemaakt van een reïntegratietraject en mensen die daar geen gebruik van hebben gemaakt) moet voor meerdere jaren bekend zijn / geschat worden. Koppeling van de gegevens uit de UWVuitkeringsadministratie en de monitor scholing en activering met de gegevens uit de UWVverzekerdenadministratie of het RIO maakt het mogelijk om de netto-effectiviteit van reïntegratie ook op lange termijn te bepalen.
6.2
Effecten voor de cliënt
Een uitkeringsgerechtigde die wordt gereïntegreerd verliest zijn uitkering en vrije tijd. Daarvoor in de plaats krijgt hij inkomen. Omdat de uitkeringsgerechtigde werkt zullen er wellicht enige extra kosten gemaakt moeten worden (bv. aan kinderopvang, kleding, etc.). Ook kan werken tot extra levensvreugde leiden: uit Clark en Oswald (1994) blijkt dat werkenden gelukkiger zijn dan niet-werkenden. Een uitkeringsgerechtigde heeft dankzij het reïntegratietraject zijn productiviteit weten te verhogen. Het wordt daardoor voor een werkloze aantrekkelijk om een baan te accepteren: werkgevers zijn bereid hem meer te betalen dan in het verleden. Marginaal zorgt reïntegratie ervoor dat de waarde van een baan net iets hoger komt te liggen dan de waarde van vrije tijd en de uitkering. Reïntegratie geeft net dat extra zetje dat nodig is om te gaan werken. Voor een individu zullen de kosten en
Operationalisatie
21
baten ongeveer in evenwicht zijn.25 De vrije keuze die hier wordt geïmpliceerd is in de werkelijkheid echter niet aanwezig. Allerlei instituties (bijvoorbeeld sancties) kunnen ertoe bijdragen dat de keuze van het individu wordt beïnvloed. Levensgeluk cliënt
Uit onderzoek naar geluk van mensen blijkt dat werklozen gemiddeld ongelukkiger zijn dan mensen met een baan (gecorrigeerd voor verschil in inkomen). De mate van geluksvermindering verschilt wel sterk binnen de groep werklozen. Jongeren, werklozen die wonen in gebieden met hoge werkloosheid en mensen die al langer werkloos zijn lijden minder onder werkloosheid dan anderen.26 Om de geluksvermeerdering die optreedt als mensen een baan vinden te meten in monetaire baten zijn twee methoden denkbaar. 1. Willingness to pay. Aan werklozen kan worden gevraagd hoeveel zij bereid zijn aan inkomen in te leveren in ruil voor een baan, of aan werkenden kan gevraagd worden hoeveel zij zouden willen betalen om hun baan te behouden. Deze methode wordt veel gebruikt in de milieueconomie en (in mindere mate) in de gezondsheidseconomie. De uitkomsten zijn erg gevoelig voor de formulering van de vragen.27 2. Kwaliteit van leven methode. Deze methode gaat ervan uit dat geluk van een persoon de resultante is van tevredenheid met verschillende levensdomeinen, waarvan werk er een is. Andere domeinen zijn inkomen, gezondheid, woning, vrije tijd en omgeving. Verschillende scores van tevredenheid op verschillende domeinen kunnen tot eenzelfde gelukscore leiden. Een werkloze met een hoger inkomen kan bijvoorbeeld even gelukkig zijn als een werkende met een lager inkomen. Uit data over tevredenheid van mensen op de verschillende levensdomeinen en gegevens over de inkomens van respondenten kan worden berekend hoeveel extra inkomen het verminderde levensgeluk als gevolg van werkloosheid kan compenseren. Deze methode is toegepast door Ferrer-i-Carbonell (2002) op de waardering van geluksvermindering als gevolg van een chronisch ziekte. Zij vond dat mensen met hoorproblemen een achteruitgang in hun levensgeluk ondervonden die even groot is als mensen die 20% van hun inkomen verliezen. De waarde van het verlies aan levensgeluk ten gevolge van de problemen met het horen kunnen worden gemonetariseerd als 20% van het inkomen.
25 26 27
Koning (2002). Clark en Oswald (1994) en Theodossiou (1998). Hanemann (1994).
22
Hoofdstuk 6
Uitkering en inkomen
Het individu verliest, bij succesvolle reïntegratie, zijn uitkering. In plaats van een uitkering ontvangt een individu inkomen. Door de eventuele inkomensstijging kan het individu wellicht minder aanspraak maken op inkomensafhankelijke regelingen (armoedeval). Vrije tijd
Succesvolle reïntegratie betekent dat mensen het nut dat zij behalen met hun inkomen hoger waarderen dan het nut dat zij ontvingen als zij niet waren gaan werken. Anders was men immers wel thuis gebleven. De waarde van vrije tijd is gelijk aan het verschil tussen het reserveringsloon (het loon dat iemand minimaal wil verdienen voordat hij gaat werken) en de uitkering. In het OSA-aanbodpanel is aan werkzoekenden gevraagd hoe hoog hun reserveringsloon is.28 Het verschil tussen het inkomen na reïntegratie en de uitkering geeft dus een bovengrens voor de waarde van vrije tijd.29 De ondergrens voor de waarde van vrije tijd stellen wij gelijk aan nul: het is niet heel waarschijnlijk dat mensen geen plezier beleven aan hun vrije tijd. Een (gewogen) gemiddelde van beide kan ook dienen als indicatie voor de waarde van vrije tijd. Werkgerelateerde kosten
Kosten van het hebben van een baan bestaan uit reiskosten, kleding, kinderopvang, ed. Er is een aantal mogelijke manieren waarop de arbeidskosten kunnen worden gekwantificeerd. Ten eerste kan gebruik worden gemaakt van het arbeidskostenforfait. In de belastingwetgeving werd in de jaren negentig een arbeidskostenforfait gehanteerd ter compensatie voor de werkgerelateerde kosten. In de loop van de tijd is dit arbeidskostenforfait ook voor andere doeleinden gebruikt, namelijk ter vergroting van het verschil tussen inkomsten uit werk en uitkering. Conform Homburg (1996) kan het geïndexeerde arbeidskostenforfait uit 1990 worden gebruikt om tot een schatting van de kosten die gepaard gaan met werk te komen. Ten tweede kunnen de arbeidskosten gedetailleerd worden uitgevraagd in een enquête onder gereïntegreerde uitkeringsgerechtigden. Ten derde kan het budgetonderzoek van het Centraal Bureau van de Statistiek behulpzaam zijn. 30 In dit onderzoek houden huishoudens een gedetailleerd huishoudboekje bij. Met behulp van deze gegevens kunnen de uitgavenpatronen van uitkeringsgerechtigden (of niet-werkenden) vergeleken worden met de uitgavenpatronen van werkenden met een vergelijkbaar inkomen.
28 29 30
http://osa.kub.nl/osa/databestanden/, 28 februari 2003. Homburg (1996) en Zuidema en Klaassen (1990). Zie bijvoorbeeld Centraal Bureau voor de Statistiek (1997).
Operationalisatie
23
Samenvattend
In onderstaande box is samengevat welke gegevens nodig zijn om de kosten en baten voor een cliënt te bepalen. Benodigde gegevens: 1.
verandering levensgeluk van persoon A indien hij succesvol is gereïntegreerd (gemonetariseerd);
2. 3.
hoogte uitkering cliënt; inkomen dat de cliënt gaat verdienen na succesvolle reïntegratie;
4. 5.
waarde van vrije tijd; werkgerelateerde kosten voor cliënt.
6.3
Effecten voor de uitvoerders / rijksoverheid
Kosten reïntegratietraject
Een reïntegratietraject kost geld. Gemiddeld betaalt het UWV 4700 euro voor een reïntegratietraject.31 Deze kosten worden uiteindelijk betaald uit publieke middelen. Met behulp van een goed databestand (vanuit het UWV of vanuit de gemeenten) kunnen de kosten van een gemiddeld reïntegratietraject naar doelgroep en product worden gespecificeerd. Uitvoeringskosten
Uitvoeringskosten zijn kosten voor personeel, huisvesting, apparatuur en materiaal van de uitvoeringsinstellingen die de reïntegratiediensten inkopen. Uitvoering van de sociale zekerheid en inkoop van reïntegratie gebeurt enerzijds door het UWV (voor werklozen en WAO-ers) en anderzijds door gemeenten (voor bijstandsgerechtigden, Anw-ers en mensen zonder uitkering). De kosten van de uitvoering van de sociale zekerheid (daarop kan worden bespaard bij succesvolle reïntegratie) en de kosten gepaard gaande met inkoop, begeleiding en nazorg van gereïntegreerde cliënten moeten worden bepaald. En dit is nog niet zo eenvoudig. Hoe moeten huisvestingskosten worden toegerekend als er in een deel van het gemeentehuis wordt gewerkt? En overhead als gebruik wordt gemaakt van de gemeentelijke repro-afdeling? Er is een aantal manieren waarop de uitvoeringskosten kunnen worden bepaald. Ten eerste kan met behulp van een tijdsbestedingsonderzoek worden onderzocht hoeveel tijd consulenten aan welke werkzaamheden besteden. Voor diverse uitvoeringsinstellingen zijn dergelijke onderzoeken reeds uitgevoerd. Een andere mogelijkheid is om gebruik te maken van de vergoeding die gemeenten/ het UWV ontvangen ter compensatie van de uitvoeringslasten van de bijstand (uit het gemeentefonds en de S&A-budgetten of voor
24
Hoofdstuk 6
interne verrekeningen). Een derde mogelijkheid is om een grove inschatting te maken. Daarvoor worden de loonkosten van de werknemers die zich bezig houden met de uitvoering vermenigvuldigd met een percentage voor de overhead. Vervolgens kunnen de kosten per uitkeringsgerechtigde cq. deelnemer aan een reïntegratietraject worden bepaald door de totale kosten te delen door het aantal uitkeringsgerechtigden cq. deelnemers aan reïntegratietrajecten.32 Maatschappelijke werkgerelateerde kosten
Mensen die werken kunnen gebruik maken van publiek gefinancierde voorzieningen en regelingen. De grootste kostenpost is kinderopvang. De samenleving (gemeenten, Rijk) subsidieert kinderopvang. Om de kinderopvangkosten te berekenen moet een aantal gegevens worden verzameld. Ten eerste moet zicht komen op het gebruik van kinderopvang. Niet iedereen die wordt gereïntegreerd zal immers gebruik maken van (formele) kinderopvang. Ten tweede moet zicht worden gekregen op de maatschappelijke uitgaven aan kinderopvang. Momenteel kunnen mensen die gebruik maken van kinderopvang een deel van deze kosten aftrekken van de belasting. Ook voor werkgevers is er een aftrekpost. Gemeenten kunnen bovendien gesubsidieerde plaatsen ter beschikking stellen aan haar inwoners. Besparingen uitkeringslasten
Succesvolle reïntegratie betekent dat er geen uitkering meer hoeft te worden betaald. Er is sprake van herverdeling van middelen (de gereïntegreerde ontvangt geen geld meer van de Nederlandse belastingbetaler). De omvang van de besparing is de hoogte van de uitkering. Op langere termijn moet rekening worden gehouden met de kans dat de gereïntegreerde weer terugvalt in de uitkering: indien er sprake is van terugval in de uitkering moet de maatschappij de uitkering immers weer gaan uitkeren, zie ook paragraaf 1 van dit hoofdstuk. Samenvattend
In onderstaande box is samengevat welke gegevens nodig zijn om de kosten en baten voor de uitvoerder te bepalen. Benodigde gegevens: 1. 2.
kosten reïntegratietraject; uitvoeringskosten gemoeid met reïntegratie (bij voorkeur per cliënt);
3. 4.
uitvoeringskosten gemoeid met het verstrekken van een uitkering (bij voorkeur per cliënt); maatschappelijke bijdrage aan kinderopvang;
5. 6.
kans dat een gereïntegreerde gebruik maakt van kinderopvang; omvang van de besparingen op de uitkeringen.
31 32
Groot, Kok en van Seters (2002). Homburg (1996).
Operationalisatie
6.4
25
Effecten voor werkgevers
Productie gereïntegreerde werknemers
Reïntegratie leidt tot extra productie. Dit werkt via een aantal mechanismen. Ten eerste verhoogt reïntegratie de potentiële productiviteit van deze mensen: het arbeidsaanbod wordt vergroot dankzij reïntegratie. Op een goed werkende arbeidsmarkt leidt vergroting van het arbeidsaanbod tot een nieuw evenwicht: de lonen zullen op termijn iets dalen totdat vraag en aanbod weer met elkaar in evenwicht zijn. Er werken dan meer mensen en er wordt meer geproduceerd: de economie groeit. Het duurt echter enige tijd voordat de arbeidsmarkt zich heeft aangepast. Op de korte termijn, als de lonen nog niet zijn aangepast, zal de werkgelegenheid gelijk blijven. Reïntegratie leidt ertoe dat de gereïntegreerde de plaats van een ander in neemt: er is sprake van verdringing. Op langere termijn kan de arbeidsmarkt zich wel aanpassen en neemt de werkgelegenheid toe. Baten (extra productie) treden daarom op langere termijn op. Dit mechanisme werkt niet goed rond het minimumloon. Rond het minimumloon (of rond de laagste CAO-schalen) is het niet (of slechts na lange tijd) mogelijk om de lonen te laten dalen zodat vraag en aanbod met elkaar in overeenstemming zijn. Vergroting van het arbeidsaanbod leidt rond het minimumloon niet tot een grotere vraag naar arbeid en een toename van de productie. Succesvolle reïntegratie leidt dan tot verdringing en brengt vooral herverdelingseffecten met zich mee. In 2000 verdienden ongeveer 284.000 werknemers het minimumloon. Dit is ongeveer 4% van alle werknemers.33 Vrouwen en jongeren zijn oververtegenwoordigd onder de minimumloners.34 Het relatief kleine aantal werknemers dat een salaris heeft van het minimumloon kan impliceren dat verdringing niet zo’n groot probleem is: er is ruimte op de arbeidsmarkt om tot een nieuw evenwicht te komen. Het is echter waarschijnlijk dat vooral uitkeringsgerechtigden op deze minimumloonbanen terechtkomen. Om een uitspraak te doen over de omvang van de verdringingsproblematiek vanwege het minimumloon is het noodzakelijk om zicht te krijgen in het inkomen dat de gereïntegreerde gaat verdienen. Met behulp van enquêtes onder gereïntegreerden kan het inkomen worden achterhaald. De gegevensverzameling Epidemiologie van de arbeidsongeschiktheid (epi) bevat deze informatie. De epi is een onderzoek van het Lisv (nu UWV) onder twaalfmaandszieken. Aan twaalfmaandszieken worden retrospectief vragen gesteld over hun gezondheid, gezondheidsbeleving, hun werk en werkomstandigheden, hun ziekteverloop en hun reïntegratie-activiteiten. Bovendien zijn achtergrondkenmerken als huishoudsamenstelling, inkomen, leeftijd en geslacht bekend. Koppeling van de UWV33 34
Centraal Bureau voor de Statistiek (2002), blz. 33-34. van den Berg (1999).
26
Hoofdstuk 6
verzekerdenadministratie (of het RIO) aan de UWV-uitkeringsadministratie en de monitor scholing en activering geeft ook zicht in het inkomen van gereïntegreerden. Een tweede mechanisme dat leidt tot extra productie dankzij reïntegratie werkt via kennis spill-overs op anderen: zij kunnen leren van de gereïntegreerde. Arbeid wordt daardoor productiever en dus goedkoper in verhouding tot andere productiemiddelen. Dit leidt tot extra vraag naar arbeid en daarmee extra economische groei.35 Een derde mechanisme dat leidt tot veranderingen op de arbeidsmarkt is dat reïntegratie leidt tot verlaging van de zoekkosten voor de werkgever. Vacatures kunnen sneller worden vervuld. De arbeidskosten worden lager (werving wordt immers goedkoper). Dit leidt tot een toename van de vraag naar arbeid: de lonen zullen iets stijgen en er ontstaat een nieuw evenwicht met meer werkgelegenheid. 36 De vraag is nu hoe deze mechanismen moeten worden gekwantificeerd. In van Buiren en Theeuwes (1999) is het effect van arbeidsmarktbeleid op de totale werkgelegenheid onderzocht aan de hand van een cross-sectie analyse in 21 OECD-landen. Zij vonden een negatieve relatie tussen arbeidsmarktbeleid en werkgelegenheid. Waarschijnlijk wordt dit veroorzaakt doordat landen in tijden van laagconjunctuur veel investeren in arbeidsmarktbeleid. De OECD schatte het verband tussen arbeidsmarktbeleid en het loon. Zij vonden dat actief arbeidsmarktbeleid leidt tot een verlaging van het loon en daarmee tot een toename van de werkgelegenheid.37 Indien geen geavanceerde technieken beschikbaar zijn om het totaaleffect van reïntegratie op de werkgelegenheid te meten, kan de geschatte productiviteit (geschat met het inkomen, eventueel met een toeslag vanwege uitstralingseffecten) van de gereïntegreerde als proxy dienen. Uitkeringsgerechtigden die worden gereïntegreerd komen soms aan het werk op een gesubsidieerde werkplek. Deze werkplekken zijn enerzijds ingesteld om de publieke dienstverlening te verbeteren en anderzijds om mensen met behulp van werkervaring beter voor te bereiden op de arbeidsmarkt. De vraag is nu hoe de baten van deze arbeid (die veelal additioneel is op bestaande arbeid) moeten worden bepaald. Het is waarschijnlijk dat de waarde van deze productie lager is dan het minimumloon, anders was de subsidie niet noodzakelijk geweest. Het is ook waarschijnlijk dat gesubsidieerde arbeid wordt ingezet op plekken waar de behoefte is aan extra mankracht en waar de productiviteit dus relatief hoog is. Een indicatie van de waarde van gesubsidieerde arbeid is 50 tot 100% van het minimumloon. 35 36 37
van Buiren en Theeuwes (1999), blz. 23. van Buiren en Theeuwes (1999), blz. 21. OECD (1993).
Operationalisatie
27
Loon
De werkgever betaalt de gereïntegreerde loon. Samenvattend
In onderstaande box is samengevat welke gegevens nodig zijn om de kosten en baten voor de werkgever te bepalen. Benodigde gegevens: 1. 2.
6.5
toename productie; loon gereïntegreerde.
Effecten voor reïntegratiebureaus
Kosten reïntegratietraject
Een reïntegratietraject kost geld. Deze kosten zijn inkomsten voor het reïntegratiebureau. Met behulp van een goed databestand kunnen deze inkomsten worden achterhaald (zie ook paragraaf 6.3). Kosten reïntegratiebureau
Het reïntegratiebureau maakt kosten als het iemand moet reïntegreren. De salarissen moeten worden betaald, de huisvesting geregeld, materialen moeten worden aangeschaft, etc. De kosten zullen naar verwachting redelijk overeenkomen met de inkomsten. Rekening houdend met een winst van tussen de 0 en 10% is 90 tot 100% van de inkomsten een proxy voor de kosten van het reïntegratiebureau. Samenvattend
In onderstaande box is samengevat welke gegevens nodig zijn om de kosten en baten voor het reïntegratiebureau te bepalen. Benodigde gegevens: 1.
6.6
kosten reïntegratietraject;
Overige maatschappelijke effecten
Verminderde verstoring belasting- en premieheffing
Minder uitkeringslasten en minder uitvoeringskosten betekent dat er minder belastingen geheven hoeven te worden en minder premies moeten worden betaald. Belasting- en
28
Hoofdstuk 6
premieheffing werkt verstorend, mensen maken andere keuzes door belasting dan ze zonder belasting zouden maken. Voor een correcte berekening van de maatschappelijke kosten en baten moeten deze kosten van belasting- en premieheffing worden meegenomen. Zie Cornet (2001): “De literatuur geeft schattingen van de marginale relatieve kosten van verstorende belastingheffing in de orde van 15-50% [..] Deze schatting zijn in meerderheid verkregen voor Angelsaksische landen. Rijnlandse economieën als die van Nederland hebben over het algemeen hogere marginale loonbelastingtarieven dan Angelsaksische. De kosten van verstorende belastingheffing in Nederland zullen daarom waarschijnlijk niet aan de onderkant van dit interval liggen.” Om de omvang van de verstoring van de belasting- en premieheffing te bepalen moet de gekozen orde van verstoring worden vermenigvuldigd met de verandering in het saldo van publiek gefinancierde posten. Het betreft de volgende posten: - kosten reïntegratietraject; - administratieve lasten uitvoerders; - maatschappelijke werkgerelateerde kosten; - besparing uitkeringslasten. Vermindering criminaliteit, verbetering sociale cohesie buurten, betere gezondheid, beter perspectief kinderen uitkeringsgerechtigden
Reïntegratie kan leiden tot een verhoogde sociale cohesie in diverse wijken. Dit draagt bij aan vermindering van criminaliteit. Bovendien kan reïntegratie leiden tot gezondheidsverbetering en tot een verbeterd perspectief voor de kinderen van de uitkeringsgerechtigde.38 Dergelijke effecten zijn echter bijzonder lastig in geld uit te drukken. Wij stellen daarom voor om deze post als een pm-post mee te nemen. Van pm-posten kan wel vaak het teken worden bepaald, in dit geval positief. Dit kan al voldoende zijn om te bepalen of het saldo positief of negatief is. Zo niet, dan is het aan de politiek om af te wegen in hoeverre de pm-posten opwegen tegenover het saldo van kosten- en baten. Samenvattend
In onderstaande box is samengevat welke gegevens nodig zijn om de kosten en baten voor de maatschappij te bepalen. Benodigde gegevens: 1.
38
39
aanname voor omvang verstorende werking belasting, bijvoorbeeld 25% 39.
Mensen met een lage sociaal-economische status zijn ongezonder dan mensen met een hogere sociaal-economische status (Herten et al, 2002). Reïntegratie kan bijdragen aan het verhogen van de sociaal-economische status. 25% wordt bijvoorbeeld gebruikt in de Nooij en Theeuwes (2002).
Operationalisatie
6.7
29
Discontovoet
Reïntegratie levert niet alleen baten nú op, maar ook in de toekomst. Het human capital wordt immers verhoogd en daar kan men ook op langere termijn vruchten van plukken. Verdiensten in de toekomst wegen echter niet zo zwaar als verdiensten nu: mensen geven de voorkeur aan het ontvangen van 100 euro op dit moment boven het ontvangen van 100 euro over vijf jaar. Er is dus een tijdsvoorkeur. Om rekening te houden met deze voorkeur worden kosten en baten in de toekomst met behulp van een discontovoet naar nu vertaald. Het Ministerie van Financiën heeft een discontovoet voorgeschreven van 4 procent, omdat dit percentage aansluit bij de rente waartegen de overheid het geld dat wordt geïnvesteerd kan lenen. Besloten is dat de kosten-batenanalyse gebruik maakt van de door het ministerie van Financiën vastgestelde discontovoet (4%).
31
7
Getallenvoorbeeld
In deze paragraaf wordt aan de hand van een fictief getallenvoorbeeld uitgelegd hoe de kosten en baten precies worden gekwantificeerd. Het getallenvoorbeeld illustreert de werking van de ontwikkelde methodiek. Opgemerkt moet worden dat het getallenvoorbeeld ter illustratie dient en dat de getallen fictief zijn. Er kunnen derhalve geen conclusies worden verbonden aan de uitkomsten van het getallenvoorbeeld.
Reïntegratie van 100 abw-ers: de input Een gemeente moet beslissen of 100 jonge bijstandsgerechtigden worden bijgeschoold. Het doel van de bijscholing is het vinden van een baan. De bijscholing duurt een jaar. Om deze beslissing eenvoudiger te nemen besluit de gemeente om een kosten-batenanalyse uit te voeren. De kosten en baten worden berekend vanuit het maatschappelijk perspectief. Toekomstige kosten en baten worden verdisconteerd tegen een factor van 4%. We gebruiken een tijdshorizon van 10 jaar. Dit betekent dat kosten en baten die over meer dan 10 jaar worden behaald niet meer worden meegenomen. Sommige kosten- en batenposten zijn met onzekerheid omgeven. Er worden daarom drie varianten gepresenteerd. In de tabellen 3 (de maximumvariant), 4 (de gemiddelde variant) en 5 (de minimumvariant) is aangegeven wat de gevolgen zijn voor deze 100 bijstandsgerechtigden. In de kolommen staat het aantal jaar; in de rijen staan de kostenposten. De netto-effectiviteit
In een vergelijkbare gemeenten is onder een vergelijkbare groep mensen een experiment uitgevoerd: jonge bijstandsgerechtigden werden door het gooien van een munt ingedeeld in een groep bijstandsgerechtigden die op eigen kracht een baan moest zoeken en een groep bijstandsgerechtigden die werden bijgeschoold en vervolgens op zoek gingen naar een baan. De netto-effectiviteit lag tussen de 2% en 10%. De cliënt
Succesvolle reïntegratie leidt ertoe dat de gereïntegreerde zijn uitkering (794,90 euro per maand) en vrije tijd inruilt voor een baan. De uitkeringsgerechtigden verdienen gemiddeld 110% van het minimumloon (ca. 1350 euro). De voormalig uitkeringsgerechtigde maakt kosten om te werken: hij koopt wat extra kleding, zodat hij er representatief uit kan zien en maakt reiskosten. Dit kost hem gemiddeld 1000 euro per jaar. Het reserveringsloon van de gemiddelde uitkeringsgerechtigde bedraagt 1200 euro. Uit een enquête gehouden onder bijstandsgerechtigden die participeerden in een reïntegratietraject bleek dat succesvolle reïntegratie leidde tot verhoging van het levensgeluk:
32
Hoofdstuk 7
werkenden zijn gemiddeld 0.5 punt gelukkiger op een schaal van 1 tot 10 dan mensen met een uitkering. Zij waren bereid om 100 euro van hun maandinkomen op te geven om 0.5 punt hoger te scoren op de geluksas. Een ander onderzoek leidde tot aanmerkelijk minder positieve resultaten: bijstandsgerechtigden waren bereid om 1 euro per maand te betalen voor deze toename in het levensgeluk. Van de 100 bijstandsgerechtigden vinden in de maximumvariant 10 bijstandsgerechtigden een baan dankzij het reïntegratietraject; de netto-effectiviteit in deze variant is immers 10%. Deze 10 bijstandsgerechtigden maken jaarlijks 10.000 euro aan werkgerelateerde kosten. Verdisconteerd zijn dit bedragen tussen de 9.600 euro (10.000 euro na één jaar is gelijk aan 9.600 euro nu bij een verdisconteringsfactor van 4%) en 6.800 euro (10.000 euro na 10 jaar is gelijk aan 6.800 euro nu bij een verdisconteringsfactor van 4%). Deze 10 bijstandsgerechtigden verdienen 1.350 *12 * 10 = 162.000 euro per jaar. Verdisconteerd zijn dit bedragen tussen de 155.800 en 109.400. Voor de andere 90 bijstandsgerechtigden leidde reïntegratie niet tot veranderingen (ze hadden zonder reïntegratie ook een baan gevonden of ze ontvangen nog steeds een uitkering). Voor deze mensen zijn er wel kosten gemaakt (de scholingskosten in jaar t = 0 bijvoorbeeld), maar zijn er geen kosten en baten op langere termijn. Het saldo van kosten en baten voor de 100 bijstandsgerechtigden wordt gevonden door de verdisconteerde kosten en baten voor de cliënt bij elkaar op te tellen. In dit fictieve getallenvoorbeeld varieert het saldo voor de 100 bijstandsgerechtigden (afhankelijk van de gemaakte aannamen) tussen de 13.200 en 162.000 euro, ofwel de gemiddelde bijstandsgerechtigde gaat er in dit fictieve getallenvoorbeeld over 10 jaar 132 tot 1.620 euro op vooruit dankzij reïntegratie. De werkgever
De gereïntegreerde uitkeringsgerechtigden dragen 17.500 à 20.000 euro per jaar bij aan de toegevoegde waarde van de Nederlandse economie. In ruil voor de productie die wordt geleverd betaalt de werkgever de uitkeringsgerechtigde 110% van het minimumloon. Het reïntegratiebureau
De gemeente koopt scholingstrajecten in bij het plaatselijke ROC. Deze scholingstrajecten kosten 4.000 euro per persoon. Het ROC maakt 100 euro winst per traject. De inkomsten voor het ROC vinden alleen plaats op t = 0. Het ROC ontvangt dan 400.000 euro. De gemeente en rijksoverheid
Om de vorderingen van de schoolgangers te volgen, heeft de gemeente een begeleidingsprogramma opgesteld. Gemeentelijke case-managers houden de vorderingen in de gaten. Dit kost de gemeente 2000 euro per bijstandsgerechtigde.
Getallenvoorbeeld
33
Succesvolle reïntegratie leidt tot besparingen bij de sociale dienst: een gemeente hoeft minder uitkeringen te verstrekken. Per gereïntegreerde bijstandsgerechtigde kan 1.500 euro per jaar worden bespaard. 10% tot 25% van de mensen die zijn gereïntegreerd maakt gebruik van kinderopvang. Omdat de mensen instromen in laagbetaalde banen wordt kinderopvang gesubsidieerd. De bijdrage aan subsidie is 15.000 euro per jaar. Reïntegratie leidt tot besparingen op de uitkeringslasten. De rijksoverheid en gemeente hoeven minder geld op te brengen voor de verstrekking van uitkeringen. De overige maatschappij
Belasting- en premieheffing leiden tot verstoringen. Verondersteld wordt dat de verstorende werking van belasting en premie-heffing 20% à 30% is. Dit betekent dat iedere euro betaald aan belasting 1,20 à 1,30 euro kost (en iedere euro bespaart aan belastingen levert 1,20 à 1,30 euro aan besparingen op).
Reïntegratie van 100 abw-ers: de maatschappelijke kosten en baten Met behulp van deze informatie kunnen de maatschappelijke kosten en baten van dit reïntegratieprogramma worden bepaald. In tabellen 3 (maximumvariant), 4 (gemiddelde variant) en 5 (minimumvariant) zijn de resultaten samengevat. In de tabel zijn de verdisconteerde kosten en baten per jaar weergegeven. In de laatste kolom zijn de kosten en baten per post opgeteld. De schuin-gedrukte termen zijn herverdeeleffecten. Het reïntegreren van deze 100 bijstandsgerechtigden leidt in dit voorbeeld tot een efficiëntienadeel van iets meer dan een half miljoen euro in de minimumvariant (tabel 5) en een efficiëntievoordeel van bijna 750.000 euro in de maximumvariant (tabel 3). Bij deze uitkomsten moeten de niet te kwantificeren baten van de pm-posten nog worden opgeteld. Als de aannamen van de minimumvariant de juiste zijn, dan moet een afweging worden gemaakt of de baten van de pm-posten (vergroting sociale cohesie ed.) opwegen tegen het efficiëntienadeel. Als de aannamen van de maximumvariant de juiste zijn, is de beslissing eenvoudiger: het saldo is reeds positief en optellen van de pm-posten zal het saldo nog positiever maken.
Tabel 3
getallenvoorbeeld maximumvariant
Tijd Netto-effectiviteit
t=0
Client werkgerelateerde kosten cliënt (1000 euro per jaar) verlies aan uitkering (795 euro per maand) verlies vrije tijd (reserveringsloon 1200 euro per maand) inkomen (1350 euro per maand) toename levensgeluk cliënt (100 euro per maand) Saldo cliënt
-9.600 -91.700 -46.700 155.800 11.500
Werkgever loon (1350 euro per maand) productie (20.000 euro per jaar) Saldo werkgever Reïntegratiebureau inkomsten (4000 euro per traject) kosten (3900 euro per traject) Saldo reïntegratiebureau Gemeente / rijksoverheid reïntegratietraject (4000 euro per traject) uitvoering (kosten reïntegratie, 2000 euro per traject) uitvoering (besparingen uitvoering uitkeringsverstrekking, 1500 euro) maatschappelijke werkgerelateerde kosten (15000 euro met kans 10%) besparing uitkeringslasten (795 euro per maand) Saldo gemeente / rijksoverheid Maatschappij verstoring belasting en premie-heffing (30%) Saldo maatschappij
Maximumvariant 1 2 10% 10% -9.200 -88.200 -44.900 149.800 11.100
3 10%
4 10%
5 10%
6 10%
7 10%
8 10%
9 10%
-8.900 -84.800 -43.200 144.000 10.700
-8.500 -81.500 -41.600 138.500 10.300
-8.200 -78.400 -40.000 133.200 9.900
-7.900 -75.400 -38.400 128.000 9.500
-7.600 -72.500 -36.900 123.100 9.100
-7.300 -69.700 -35.500 118.400 8.800
-7.000 -67.000 -34.200 113.800 8.400
10 10%
Totaal
-6.800 -81.000 -64.400 -773.600 -32.800 -394.200 109.400 1.314.000 8.100 97.400 162.600
-155.800 -149.800 -144.000 -138.500 -133.200 -128.000 -123.100 -118.400 -113.800 -109.400 -1.314.000 192.300 184.900 177.800 171.000 164.400 158.100 152.000 146.100 140.500 135.100 1.622.200 308.200 400.000 -390.000
400.000 -390.000 10.000
-400.000 -200.000
-400.000 -200.000 121.600 -121.600 773.600 173.600
-180.000
14.400 -14.400 91.700
13.900 -13.900 88.200
13.300 -13.300 84.800
12.800 -12.800 81.500
12.300 -12.300 78.400
11.900 -11.900 75.400
11.400 -11.400 72.500
11.000 -11.000 69.700
10.500 -10.500 67.000
10.100 -10.100 64.400
31.800
30.600
29.400
28.300
27.200
26.200
25.200
24.200
23.300
22.400
Saldo kosten/baten totaal Niet-geprijsde effecten Vergroting sociale cohesie, vermindering criminaliteit, beter perspectief kinderen uitkeringsgerechtigden, minder uitgaven gezondheidszorg (teken +)
88.600 88.600 743.000
Tabel 4
getallenvoorbeeld gemiddelde variant
Tijd Netto-effectiviteit
t=0
Gemiddelde variant 1 2 6% 6%
3 6%
4 6%
5 6%
6 6%
7 6%
8 6%
9 6%
10 6%
Totaal
C lient werkgerelateerde kosten cliënt (1000 euro per jaar) verlies aan uitkering (795 euro per maand) verlies vrije tijd (reserveringsloon 1200 euro per maand) inkomen (1350 euro per maand) toename levensgeluk cliënt (50 euro per maand) Saldo cliënt
-5.800 -55.000 -28.000 93.500 3.500
-5.500 -52.900 -27.000 89.900 3.300
-5.300 -50.900 -25.900 86.400 3.200
-5.100 -48.900 -24.900 83.100 3.100
-4.900 -47.000 -24.000 79.900 3.000
-4.700 -45.200 -23.100 76.800 2.800
-4.600 -43.500 -22.200 73.900 2.700
-4.400 -41.800 -21.300 71.000 2.600
-4.200 -40.200 -20.500 68.300 2.500
-4.100 -38.700 -19.700 65.700 2.400
-48.700 -464.200 -236.600 788.400 29.200 68.100
Werkgever Loon (1350 euro per maand) productie (18.750 euro per jaar) Saldo werkgever
-93.500 108.200
-89.900 104.000
-86.400 100.000
-83.100 96.200
-79.900 92.500
-76.800 88.900
-73.900 85.500
-71.000 82.200
-68.300 79.000
-65.700 76.000
-788.400 912.500 124.100
Reïntegratiebureau Inkomsten (4000 euro per traject) kosten (3900 euro per traject) Saldo reïntegratiebureau Gemeente / rijksoverheid reïntegratietraject (4000 euro per traject) uitvoering (kosten reïntegratie, 2000 euro per traject) uitvoering (besparingen uitvoering uitkeringsverstrekking, 1500 euro) maatschappelijke werkgerelateerde kosten (15000 euro met kans 17,5%) besparing uitkeringslasten (795 euro per maand) Saldo gemeente Maatschappij verstoring belasting en premie-heffing (25%) Saldo maatschappij
400.000 -390.000
400.000 -390.000 10.000
-400.000 -200.000
-400.000 -200.000 73.000 -127.700 464.200 -190.500
-150.000
8.700 -15.100 55.000
8.300 -14.600 52.900
8.000 -14.000 50.900
7.700 -13.500 48.900
7.400 -12.900 47.000
7.100 -12.400 45.200
6.800 -12.000 43.500
6.600 -11.500 41.800
6.300 -11.100 40.200
6.100 -10.600 38.700
15.900
15.300
14.700
14.200
13.600
13.100
12.600
12.100
11.600
11.200
Saldo kosten/baten totaal Niet-geprijsde effecten Vergroting sociale cohesie, vermindering criminaliteit, beter perspectief kinderen uitkeringsgerechtigden, minder uitgaven gezondheidszorg (teken +)
-15.700 -15.700 -4.000
Tabel 5
getallenvoorbeeld minimumvariant
Tijd Netto-effectiviteit
t=0
Minimumvariant 1 2 2% 2%
3 2%
4 2%
5 2%
6 2%
7 2%
8 2%
9 2%
10 2%
Totaal
Client werkgerelateerde kosten cliënt (1000 euro per jaar) verlies aan uitkering (795 euro per maand) verlies vrije tijd (reserveringsloon 1200 euro per maand) inkomen (1350 euro per maand) toename levensgeluk cliënt (1 euro per maand) Saldo cliënt
-1.900 -18.300 -9.300 31.200 20
-1.800 -17.600 -9.000 30.000 20
-1.800 -17.000 -8.600 28.800 20
-1.700 -16.300 -8.300 27.700 20
-1.600 -15.700 -8.000 26.600 20
-1.600 -15.100 -7.700 25.600 20
-1.500 -14.500 -7.400 24.600 20
-1.500 -13.900 -7.100 23.700 20
-1.400 -13.400 -6.800 22.800 20
-1.400 -12.900 -6.600 21.900 20
-16.200 -154.700 -78.800 262.900 200 13.400
Werkgever loon (1350 euro per maand) productie (17.500 euro per jaar) Saldo werkgever
-31.200 33.700
-30.000 32.400
-28.800 31.100
-27.700 29.900
-26.600 28.800
-25.600 27.700
-24.600 26.600
-23.700 25.600
-22.800 24.600
-21.900 23.600
-262.900 284.000 21.100
Reïntegratiebureau inkomsten (4000 euro per traject) kosten (3900 euro per traject) Saldo reïntegratiebureau Gemeente / rijksoverheid reïntegratietraject (4000 euro per traject) uitvoering (kosten reïntegratie, 2000 euro per traject) uitvoering (besparingen uitvoering uitkeringsverstrekking, 1500 euro) maatschappelijke werkgerelateerde kosten (15000 euro met kans 25%) besparing uitkeringslasten (795 euro per maand) Saldo gemeente Maatschappij verstoring belasting en premie-heffing (20%) Saldo maatschappij
400.000 -390.000
400.000 -390.000 10.000
-400.000 -200.000
-400.000 -200.000 24.500 -60.900 154.700 -481.700
-120.000
2.900 -7.200 18.300
2.800 -6.900 17.600
2.700 -6.700 17.000
2.600 -6.400 16.300
2.500 -6.200 15.700
2.400 -5.900 15.100
2.300 -5.700 14.500
2.200 -5.500 13.900
2.100 -5.300 13.400
2.000 -5.100 12.900
4.200
4.100
3.900
3.800
3.600
3.500
3.400
3.200
3.100
3.000
Saldo kosten/baten totaal Niet-geprijsde effecten Vergroting sociale cohesie, vermindering criminaliteit, beter perspectief kinderen uitkeringsgerechtigden, minder uitgaven gezondheidszorg (teken +)
-84.200 -84.200 -521.400
37
8
Dataverzameling
Om de kosten en baten van reïntegratiediensten te bepalen is het noodzakelijk dat er data wordt verzameld. Veel gegevens zijn al verzameld: er moeten nog wel analyses worden uitgevoerd om de precieze informatie te achterhalen. In onderstaande tabel is samengevat welke informatie verzameld moet worden. Deze informatie moet bij voorkeur per reïntegratie-instrument en per doelgroep (fase) worden verzameld. Bij de voorgestelde koppeling van de gegevensbestanden moet rekening worden gehouden met de Wet op de Persoonsgegevens. Als gevolg van deze wet mogen gegevensbestanden niet zomaar aan elkaar worden gekoppeld. De koppeling mag wel plaatsvinden voor wetenschappelijke doeleinden. Binnenkort voert de SEO in samenwerking met TNO-arbeid al enige (netto-effectiviteits)analyses uit op de gekoppelde UWV-verzekerdenadministratie, de UWV-uitkeringsadministratie en de CWI-administratie. Soortgelijke analyses zullen worden uitgevoerd voor gemeenten aan de hand van de monitor scholing en activering, het bestand van het CWI, de UWV-verzekerdenadministratie en bestanden met informatie over gesubsidieerde arbeid. Op deze wijze kunnen (voormalig) uitkeringsgerechtigden gedurende lange tijd worden gevolg. De koppelingen en gegevensverzameling staan echter nog in de kinderschoenen: het kost daarom nog wel enige tijd en inspanning voordat alle mensen gedurende lange tijd kunnen worden gevolgd. Niet alle informatie hoeft voor iedere kosten-batenanalyse afzonderlijk te worden bepaald. Het is aannemelijk dat bijvoorbeeld werkgerelateerde kosten, de uitvoeringskosten voor uitkeringsverstrekking en verandering van het levensgeluk niet sterk fluctueren in de tijd. Voor het bepalen van dergelijke kosten- en batenposten kan met eenmalig onderzoek worden volstaan. De meeste aandacht moet worden gericht op het bepalen van de nettoeffectiviteit van reïntegratie en het volgen van gereïntegreerde uitkeringsgerechtigden in de tijd. De reeds opgestarte koppelingen van gegevensbestanden zijn dan ook veelbelovende initiatieven.
Tabel 6
Benodigde data voor het uitvoeren van een kosten-batenanalyse voor reïntegratietrajecten
Kost / baat
Benodigde data
Hoe?
Netto-effectiviteit
data arbeidsmarkttransities (instroom uitkering, uitstroom uitkering, werkhervatting); persoonskenmerken;
Door de UWV-verzekerdenadministratie of het RIO te koppelen aan de UWV-uitkeringsadministratie en de monitor Scholing & Activering (met gegevens van gemeenten, nu G-25) is het mogelijk om de arbeidsmarktpositie van een gereïntegreerde gedurende lange tijd te volgen en te vergelijken met de arbeidsmarktpositie van een vergelijkbare uitkeringsgerechtigde die geen gebruik heeft gemaakt van reïntegratie-instrumenten. Koppeling aan CWI-bestanden geeft extra informatie over opleidingsniveau en nationaliteit. Er moet rekening worden gehouden met selectie-effecten.
tevredenheid op diverse domeinen (werk, inkomen, gezondheid);
Met behulp van het Sociaal-Economisch Panel kan de afruil tussen inkomen en toename levensgeluk als gevolg van het hebben van een baan worden bepaald.
reïntegratie-instrumenten; Cliënt levensgeluk
inkomen; uitkering
hoogte uitkering
UWV-uitkeringsadministratie (WW, WAO), monitor scholing & activering (bijstand).
inkomen
hoogte inkomen
via enquêtes onder gereïntegreerden (zoals epidemiologisch onderzoek arbeidsongeschiktheid) of via koppeling UWV-verzekerdenadministratie of het RIO en UWV-uitkeringsadministratie / monitor sch oling & activering.
vrije tijd
waardering voor vrije tijd is het verschil tussen reserveringsloon en uitkering; verschil tussen inkomen en uitkering is een bovengrens voor de waarde van vrije tijd.
reserveringsloon wordt gevraagd in het OSA-aanbodpanel;
werkgerelateerde kosten
uitgaven aan kinderopvang, reiskosten, extra kleding, etc.
met een analyse op het budgetonderzoek van het CBS kunnen uitgavenpatronen van werkenden en nietwerkenden worden vergeleken (met een zelfde inkomen).
de prijs van het reïntegratietraject
gemeente en UWV besteden reïntegratietrajecten aan, dus via gemeente (monitor scholing & activering) of UWV-administratie.
Uitvoerders / overheid kosten reïntegratietraject
Vervolg Tabel 6 uitvoeringskosten
Benodigde data voor het uitvoeren van een kosten-batenanalyse voor reïntegratietrajecten de kosten gemoeid met het verstrekken van de uitkering en het begeleiden van het reïntegratietraject
via tijdsbestedingsonderzoek;
percentage gereïntegreerden dat gebruik maat van kinderopvang;
percentage gereïntegreerden dat gebruik maakt van kinderopvang is voor zover ons bekend nooit onderzocht: volgt uit een enquête onder gereïntegreerden.
maatschappelijke bijdrage kinderopvang
maatschappelijke bijdrage kinderopvang volgt uit wet- en regelgeving of gemeentelijke data.
zie uitkering
zie uitkering
toename productie, rekening houdend met verdringing. Daarvoor moet worden bepaald welk percentage uitkeringsgerechtigden een baan rond het minimumloon krijgt.
productie kan worden geschat met behulp van het inkomen (uit koppeling UWV-verzekerdenadministratie of het RIO en UWV-uitkeringsadministratie / monitor scholing & activering).
zie inkomen
zie inkomen
kosten reïntegratietraject
de prijs van het reïntegratietraject
gemeente en UWV besteden reïntegratietrajecten aan, dus via gemeente (monitor Scholing & Activering) of UWV-administratie.
kosten reïntegratiebureau
90% tot 100% van de prijs van het reïntegratietraject als proxy
zie boven
maatschappelijke werkgerelateerde kosten
besparing uitkeringslasten
ontvangen vergoeding ter compensatie uitvoeringslasten; proxy via loonkosten medewerkers plus opslag overhead.
Werkgevers productie
loon
proxy verdringing kan met behulp van dezelfde data worden geschat.
Reïntegratiebureau
Overige maatschappij verminderde verstoring belasting- en premieheffing
er zijn diverse internationale studies uitgevoerd; een in Nederland gebruikt getal is 25%.
41
9
Tot slot
Er is een aantal aandachtspunten bij het bepalen van de kosten en baten van een reïntegratietraject. 1. Bij het bepalen van de kosten en baten van reïntegratie is er een aantal kosten en batenposten dat zwaar meetelt in het eindresultaat. Een voorbeeld van een dergelijke baat is de extra productie als gevolg van reïntegratie. Het is daarom aanbevelenswaardig om vooral aandacht te besteden aan het kwantificeren van deze posten. 2. Bij het uitvoeren van een kosten-batenanalyse is het vrijwel onvermijdelijk om aannames te maken. Bovendien zijn sommige waarden met onzekerheid omgeven. Om de gevolgen van de gemaakte aannames / onzekerheid te kunnen overzien is het nuttig om een gevoeligheidsanalyse uit te voeren.40 In een gevoeligheidsanalyse worden de waarden van de in de berekening of het model gebruikte variabelen gevarieerd om de invloed van deze variatie op het saldo van kosten en baten te kunnen meten. 3. Vaak wordt gesteld dat projecten waarvan het saldo van kosten en baten positief is (en het saldo van het (meest lucratieve) alternatief als kosten is meegenomen) moeten worden uitgevoerd. Er wordt echter geen rekening gehouden met de beperkte beschikbaarheid van kapitaal. Kapitaal is een schaars goed.41 4. Met behulp van een algemeen evenwichtsmodel kunnen effecten op de arbeidsmarkt als gevolg van uitbreiding van het arbeidsaanbod worden doorgerekend. Een algemeen evenwichtsmodel houdt rekening met bijvoorbeeld de aanpassing van de arbeidsmarkt (lagere lonen) als gevolg van een uitbreiding van het arbeidsaanbod. Het Centraal Planbureau beschikt met MIMIC over een dergelijk model. De uitkomsten van een algemeen evenwichtsmodel kunnen een indicatie geven van de betrouwbaarheid van de uitkomsten uit de kosten-batenanalyse.
40 41
Zie ook Oostenbrink, Koopmanschap en Rutten (2000). Cho (1984).
43
Referenties Aarts, L.J.M. en I. Been (2000). Kosten van coachen: doelmatigheid en effectiviteit van begeleid werken bij arbeidsintegratie van jonggehandicapten met een verstandelijke handicap. Amsterdam: Landelijk instituut sociale verzekeringen. Algemene Rekenkamer (2001). Reïntegratie arbeidsgehandicapten. Den Haag: Algemene Rekenkamer Berg, H. van den (1999). Minimumloon voor één op de twintig werknemers. Webmagazine Centraal Bureau voor de Statistiek. Voorburg: CBS. Buiren, K.H.S. van en J.J.M. Theeuwes (1999). Evaluatie van reïntegratie. SEO-rapport nr. 507. Amsterdam: Stichting voor Economisch Onderzoek. Centraal Bureau voor de Statistiek (1997). Gebruikershandboek budgetonderzoek 1995. Heerlen: CBS. Centraal Bureau voor de Statistiek (2002). Sociaal-economische maandstatistiek. Voorburg: CBS. Centraal Planbureau (2000). Arbeidsbemiddeling en –reïntegratie van werklozen – welke rol heeft de overheid te spelen. Werkdocument 118. Den Haag: Centraal Planbureau. Cho, D. (1984). Rehabilitation for Workers’ Compensation Loss Exposures. The Journal of Risk and Insurance, 51, (1), 80-98. Clark, A.E. en A.J. Oswald (1994). Unhapiness and Unemployment. The Economic Journal, 104 (424), 648-659. Cornet, M. (2001). De maatschappelijke kosten en baten van technologiesubsidies zoals de WBSO. CPB document nr. 008. Den Haag: Centraal Planbureau. Eijgenraam, C.J.J.M., C.C. Koopmans, P.J.G. Tang en A.C.P. Verster (2000). Evaluatie van infrastructuurprojecten, leidraad voor kosten-batenanalyse. Centraal Planbureau en Nederlands Economisch Instituut. Den Haag: Sdu uitgevers. Ferrer-i-Carbonell, A. (2002). Quantitative Analyses of Well-being with Economic Applications. Proefschrift. Amsterdam: Thela Thesis. Groot, I., L. Kok en J. van Seters (2002). Lessen uit de privatisering van reïntegratiediensten. SEOrapport nr. 654. Amsterdam: Stichting voor Economisch onderzoek.
44
Referenties
Hamermesh, D.S. (1993). Labor Demand. Princeton: Princeton University Press. Hanemann, W.M. (1994). Valuing the environment through contingent valuation. Journal of Economic Perspectives, 8, (3), 19-43. Hartog, M. den (2002). Reïntegratiebeleid gediend met kennis. Economische Statistische Berichten., 87, (4386), 872-874. Hebbink, G.E. (1998). Specifiek arbeidsmarktbeleid in Nederland: een inventarisatie en beoordeling. Onderzoeksrapport WO&E nr 541/9811. Amsterdam: De Nederlandsche Bank NV. Herten, L.M. van et al. (2002). Gezonde levensverwachting naar sociaal economische status. Leiden: TNO Preventie en Gezondheid. Heyma, A.O.J. (2002). Casus 3: de effectiviteit van reïntegratie-instrumenten voor arbeidsgehandicapten. In : E.L. de Vos (red) et. al Daadwerkelijk effectief. Prestatiemeting van reïntegratie en activering. Hoofddorp: TNO-arbeid. Homburg, G. (1996). Kosten en baten van gesubsidieerde arbeid. Regioplan-publicatienummer 194. Amsterdam: Regioplan. Koning, J. de, P.A. Donker van Heel, A. Gelderblom, P.J. van Nes en C. Th. Zandvliet (1995), Arbeidsvoorziening in perspectief, evaluatie Arbeidsvoorzieningswet 1991-1994, deelonderzoek B: resultaten en kosten. Den Haag: VUGA. Koning, P.W.C., C.N. Teulings en G.J. van den Berg (2002), Hoe arbeidsmarktbeleid te waarderen?. Economische Statistische Berichten, 87, (4372), 600-602. Koning, P.W.C. (2002). Casus 4: scholing en bemiddeling van werklozen – wat mag het kosten? In : E.L. de Vos (red.) et al Daadwerkelijk effectief: prestatiemeting van reïntegratie en activering. Hoofddorp: TNO-arbeid. LaLonde (1986). Evaluating the Econometric Evaluations of Training Programs with Experimental Data. The American Economic Review, 76, (4), 604-620. Layard, R. en S. Glaister (1994). Cost-benefit analysis, second edition. Cambridge: Cambridge University Press. Ministerie van Financiën (1995) Kabinetsstandpunt Heroverweging Disconteringsvoet, Den Haag: Ministerie van Financiën.
Referenties
45
Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid (2001). Aan de slag, eindrapport van de werkgroep Toekomst van de arbeidsmarkt. Interdepartementaal beleidsonderzoek ronde 2000 nr. 8. Den Haag: Ministerie van SZW. Nooij, M. de en J. Theeuwes (2002). Kosten-batenanalyse van vestiging en verblijf internationale organisaties. Amsterdam: Stichting voor Economisch Onderzoek. OECD (1993). Employment Outlook July 1993. Parijs: Organisation for Economic Cooperation and Development. Oostenbrink, J.B, M.A. Koopmanschap en F.F.H. Rutten (2000). Handleiding voor kostenonderzoek. Methoden en richtprijzen voor economische evaluaties in de gezondheidszorg. Amstelveen: College voor Zorgverzekeringen. Praag, B.M.S. van, E.S. Mot en P.J.A. Stam (1996). De economische aspecten van geneesmiddelwaardering: de stand van zaken kritisch bekeken. SEO-rapport nr. 383. Amsterdam: Stichting voor Economisch Onderzoek. Seters, J. van (2001). Markt voor reïntegratiediensten: de rol van werkgevers. Afstudeerscriptie Amsterdam: Stichting voor Economisch Onderzoek. Seters, J. van, I. Groot en L. Kok (2002). Budgetten arbeidsmarktbeleid. SEO-rapport nr. 616. Amsterdam: Stichting voor Economisch Onderzoek. Stiglitz, J.E. (1988). Economics of the public sector, 2 nd ed. New York: Norton. Theodossiou, I. (1998). The effects of low-pay and unemployment on psychological wellbeing: a logistic regression approach. Journal of Health Economics, 17, (1), 85-104. Vos, E.L. de (red) et al (2002). Daadwerkelijk effectief. Prestatiemeting van reïntegratie en activering. Hoofddorp: TNO-arbeid. Zijl, M., M. van der Meer, J. van Seters, J. Visser en H.A. Keuzenkamp (2002). Dutch experiences with the European employment strategy. SEO-rapport 611. Amsterdam: Stichting voor Economisch Onderzoek. Zuidema, Th. en H.L. Klaassen (1990). Waardering factor arbeid bij kosten-batenanalyse in een situatie van werkloosheid. In: Het wegen waard: opstellen over enkele theoretische en praktische aspecten van kosten-batenanalyse. Den Haag: Platform Beleidsanalyse.
47
Bijlage 1 Deelnemers aan de discussies Inge Groot – Stichting voor Economisch Onderzoek Martin den Hartog – UWV Carmen de Jonge – Borea Annet Klijn – ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid Lucy Kok – Stichting voor Economisch Onderzoek Pierre Koning – Centraal Planbureau Carl Koopmans – Stichting voor Economisch Onderzoek Peter van Leeuwen – Raad voor Werk en Inkomen Gerrit van Romunde – Vereniging van Nederlandse Gemeenten Arjen Verkaik – ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid
Stichting voor Economisch Onderzoek der Universiteit van Amsterdam Roetersstraat 29 1018 WB Amsterdam