Korps Landelijke Politiediensten
Eindrapportage “Ruit van Rotterdam”
Eindrapportage “Ruit van Rotterdam”
Inhoudsopgave Voorblad ............................................................................................................................ 1 Inhoudsopgave................................................................................................................. 2 Inleiding ............................................................................................................................ 3 1 Aanleiding tot onderzoek en opdracht................................................................. 4 1.1 Aanleiding tot onderzoek ................................................................................ 4 1.4 SGBO opdracht en doelstelling....................................................................... 5 2 Hypothesen………………………………………………………………………….6 3 Onderzoek en bevindingen .................................................................................... 7 3.1 Opvolging .......................................................................................................... 7 3.3 Recherchewerkzaamheden.............................................................................. 7 3.5 Inzicht in schades aan zij- en achterruiten in Nederland............................ 9 3.5.1 Informatie van bedrijf 1............................................................................... 10 3.5.2 Informatie van bedrijf 2............................................................................... 10 3.6 Onderzoeken NFI............................................................................................ 11 3.6.1 NFI Statistiek ................................................................................................ 11 3.6.2 NFI ballistisch onderzoek ........................................................................... 12 4 Overzicht en analyse incidenten.......................................................................... 15 4.1 Incidenten totaal.............................................................................................. 15 4.2 Incidenten 7 augustus - geografische analyse............................................. 18 5 Conclusie ................................................................................................................. 20
2
Eindrapportage “Ruit van Rotterdam”
Inleiding Dit rapport is een weerslag van een opsporingsonderzoek dat onder de naam “Ruit van Rotterdam” is gestart naar aanleiding van diverse glasbreukincidenten op de Nederlandse snelwegen in de periode van 7 augustus 2011 tot 11 november 2011. Over de verschillende activiteiten die in dit onderzoek zijn verricht en de bevindingen en conclusies daarvan wordt in dit document nader ingegaan. In het eerste hoofdstuk worden aanleiding en doelstelling van het onderzoek beschreven. In het tweede hoofdstuk wordt ingegaan op de geformuleerde hypotheses die richting hebben gegeven aan het onderzoek. De verrichtingen in het kader van het onderzoek door de verschillende daarbij betrokken partijen en de resultaten daarvan worden beschreven in hoofdstuk drie. In het vierde hoofdstuk wordt een overzicht gegeven van de onderzochte incidenten. Tenslotte worden de bevindingen en conclusies in het vijfde hoofdstuk uiteengezet.
3
Eindrapportage “Ruit van Rotterdam”
1
Aanleiding tot onderzoek en opdracht
1.1 Aanleiding tot onderzoek Het opsporingsonderzoek, genaamd “Ruit van Rotterdam” werd gestart naar aanleiding van zestien meldingen van ruitschade op zondag 7 augustus 2011, op de snelweg A13 in de omgeving van Rotterdam (zie tabel 1). In de week volgend op 7 augustus kwamen geen nieuwe meldingen binnen bij de politie. Op zaterdag 13 augustus 2011 volgden zes meldingen van ruitbreuken en op zondag 14 augustus 2011 twee, zoals tabel 1 laat zien.
Aantal Datum Meldingen
Tijdstip
Locatie
16
Tussen 15.45 en 19.30 uur
15 x A 13
Zondag 7 aug. 2011
Soort schade
11 x Achterruiten 2 x zijachterruiten 1 x blik/ lakschade 2 x geen schade 6 Zaterdag Tussen 2 x A 13 1 x achterruit 13 aug. 2011 10.15 en 22.25 uur 1 x A 10 2 x zijachterruiten 1 x A 16 1 x zijvoorrruit 1 x A 20 2 x voorrruiten 2 Zondag 1 x 12.00 uur 1 x A 16 1 voorruit 14 aug. 2011 1 x 19.15 uur 1 x A 20 1 blik/lakschade Tabel 1: Aantal en soort meldingen van ruitbreuken op 7, 13 en 14 augustus 2011
Naar aanleiding van de meldingen op 7 augustus, de media-aandacht en de oproep van de politie aan getuigen om zich te melden is een groot aantal nieuwe meldingen en tips binnengekomen. De gemelde ruitbreuken werden bezien in het licht van het vermoeden dat een snelwegschutter actief was. Om die reden is een onderzoek ingesteld door het Korps Landelijke Politiediensten onder gezag van het Openbaar Ministerie te Rotterdam.
Vanwege de aanhoudende stroom van meldingen en het ontvangen van in totaal 58 aangiften van 7 augustus tot 3 september 2011 en de maatschappelijke impact van de incidenten, werd op 2 september 2011 door het KLPD en het Openbaar Ministerie besloten om het onderzoek uit te breiden en de organisatievorm op te schalen naar een SGBO (Staf Grootschalig en Bijzonder Optreden).
4
Eindrapportage “Ruit van Rotterdam”
1.4 SGBO opdracht en doelstelling De opdracht aan het SGBO werd als volgt geformuleerd: 1. Duiden of er sprake was van bewuste en/of opzettelijke handelingen op de snelweg. 2. Voorkomen van verdere incidenten op de snelweg. 3. Aanhouden eventuele verdachten. 4. Formuleer de meest waarschijnlijke hypothese met betrekking tot de incidenten op de snelweg Wellicht ten overvloede zij opgemerkt dat de opdracht niet behelsde te komen tot een verklaring van (alle) niet-opzettelijke oorzaken van ruitbreuken van rijdende voertuigen.
5
Eindrapportage “Ruit van Rotterdam”
2
Hypothesen
Op basis van de beschikbare informatie werden vijf hypothesen opgesteld die van toepassing konden zijn op de onderhavige incidenten. Deze hypotheses zijn leidend geweest voor de richting van het onderzoek, en de onderzoeksactiviteiten.
1. 2. 3. 4. 5.
Op 7 augustus Geen dader Eén dader statisch Eén dader mobiel Meerdere daders statisch Meerdere daders mobiel
1. 2. 3. 4. 5.
Na 7 augustus Geen dader Eén dader statisch Eén dader mobiel Meerdere daders statisch Meerdere daders mobiel
Tabel 2: Overzicht hypotheses
Hoewel de geformuleerde hypotheses voor 7 augustus en de periode daarna overeenkomen, is toch gekozen voor een splitsing. Dit is ingegeven door het opvallende beeld van het aantal incidenten op die dag, en de concentratie daarvan op de A13, waardoor in het kader van het onderzoek extra aandacht is besteed aan de incidenten op die dag. Met “geen dader” wordt in de hypothesen bedoeld een andere oorzaak van ruitschade dan door opzettelijk handelen. Met “één dader” wordt bedoeld de mogelijkheid dat iemand alleen zou opereren daaronder begrepen de situatie dat op meerdere momenten verschillende indivduele daders actief zouden zijn geweest. Met “meerdere daders” wordt bedoeld de situatie dat twee of meer daders in groepsverband actief kunnen zijn geweest en ook dat er meer van dit soort koppels/groepjes tegelijk actief kunnen zijn geweest. Met “statisch” wordt geduid op de situatie dat door een dader of daders vanuit een stilstaande positie is geschoten, met “mobiel” dat dit zou zijn gebeurd vanuit of vanaf een voertuig.
6
Eindrapportage “Ruit van Rotterdam”
3
Onderzoek en bevindingen
3.1 Opvolging Het onderzoek was enerzijds gericht op het snel en adequaat reageren op nieuwe incidenten en tips en anderzijds op het verifiëren en falsificeren van de geformuleerde hypotheses. Om de juiste toedracht van de ruitbreuken te bepalen en om een scherper onderscheid te maken in de diversiteit aan autoruitbreukincidenten zijn er vanuit het SGBO op 3 september 2011 de volgende criteria benoemd ten aanzien van meldingen die deel zouden moeten uitmaken van het onderzoek: • Zij- en achterruiten die breken terwijl het voertuig rijdt; • Voor- en overige ruiten die breken terwijl het voertuig rijdt, waarbij bijzondere omstandigheden van toepassing zijn; • De prioriteit ligt bij incidenten op de snelwegen rond Rotterdam.
3.2 Heterdaadkracht – de ‘rode-knopprocedure’ Er werd een opvolgprotocol (‘rode-knopprocedure’) opgesteld om te worden toegepast bij nieuwe incidenten. Hiermee werd beoogd de aanrijtijden van politie naar de plaats delict zo kort mogelijk te maken. Het versnellen van de responstijd had als doel zo mogelijk verdachte personen op de betreffende locaties te traceren en relevante gegevens ten behoeve van het onderzoek veilig te stellen. In het kader van deze heterdaadkracht zijn er vanuit het KLPD diverse middelen ingezet. De basis werd gevormd door de geuniformeerde collega’s van de Dienst Verkeerspolitie (DVP). Daarnaast werd door de DVP ook onopvallende surveillance ingezet. Vanuit de Dienst Luchtvaartpolitie werd helicoptercapaciteit beschikbaar gesteld. Deze is ook meerdere keren daadwerkelijk ingezet. Ten slotte werden bestaande camera’s van het KLPD en Rijkswaterstaat gebruikt.
3.3 Recherchewerkzaamheden Door het rechercheteam zijn de volgende onderzoekshandelingen geïnitieerd en uitgevoerd:
7
Eindrapportage “Ruit van Rotterdam”
•
• •
•
•
•
•
• • •
•
Bij de incidenten is door de tactische recherche en door de forensische opsporing waar mogelijk onderzoek verricht op de vermoedelijke plaats delict en aan het getroffen voertuig. Alle aangevers zijn met een uitgebreide vragenlijst bevraagd. Ook zijn de aangevers van de eerste incidenten op 7 augustus opnieuw benaderd. Dit had onder meer tot doel te bezien in hoeverre naar die eerste meldingen nogmaals technisch of tactisch onderzoek diende te worden verricht. Ongeveer 600 tips zijn onderzocht waarbij telkens is gekeken naar relevantie van de aangedragen informatie en naar aanknopingspunten voor verder onderzoek. Daaruit is onder meer een lijst met 19 subjecten samengesteld die nader zijn onderzocht. Zonder dat sprake was van een relatie met de glasbreukincidenten is onderzoek verricht naar vijf op zichzelf staande gevallen waarbij personen op de openbare weg met luchtdrukwapens werden gesignaleerd of omdat er informatie was ten aanzien van de betreffende personen in relatie tot luchtdrukwapens die aanleiding gaf tot nader onderzoek. Er is onderzoek gedaan naar telecomgegevens die bij telecomproviders zijn gevorderd ten aanzien van diverse incidentlocaties. Dit zou zicht kunnen geven op overeenkomsten in telecomgegevens op de betreffende locaties en tijdstippen. Er is navraag gedaan bij Rijkswaterstaat over wegwerkzaamheden en het verkeersaanbod in de regio Rotterdam, zoals de afsluiting van de A20 op 7 augustus 2011. Bezien werd in hoeverre deze wegwerkzaamheden de ruitschades zouden kunnen verklaren. Er is onderzoek gedaan naar informatie over ruitbreuken in sociale media zoals Twitter, YouTube, Facebook, Hyves en andere open bronnen. De Automatic Number Plate Recognition (ANPR) van het KLPD en de regiopolitie Rotterdam-Rijnmond is ingezet. Er is een geografische analyse uitgevoerd met betrekking tot de incidenten die op 7 augustus 2011 plaatsvonden. De resultaten daarvan worden in het navolgende hoofdstuk besproken. Op 9 september zijn drie personen aangehouden in Almere op verdenking van betrokkenheid bij een incident op de A6 nabij Almere. Naar hun betrokkenheid bij dit incident is nader onderzoek verricht, waarbij ook onderzoek is verricht aan diverse in beslag genomen computers.
Het onderzoek door de recherche heeft uiteindelijk niet geleid tot het kunnen aanmerken van één of meer personen als verdachte. Ook de drie personen die in Almere zijn aangehouden gelden niet langer als verdachte. Nader onderzoek 8
Eindrapportage “Ruit van Rotterdam”
naar hun betrokkenheid bij dit feit heeft niet geleid tot een bevestiging van de aanvankelijke verdenking. Ook heeft het onderzoek geen aanwijzingen opgeleverd dat zij betrokken zouden zijn geweest bij een of meer andere incidenten. Bovendien zijn noch uit de meldingen en aangiftes noch uit de onderzochte tips verklaringen naar voren gekomen van mensen die daadwerkelijk iemand hebben zien schieten. Waar mogelijk zijn door de forensische opsporing sporen veiliggesteld voor onderzoek vanaf voertuigen en plaatsen delict. In een aantal gevallen is ook door het NFI nader onderzoek verricht. Dit kon slechts in een klein aantal gevallen plaatsvinden, omdat door de fragmentering van de getroffen ruiten die stukjes glas die contact konden hebben gemaakt met eventuele munitie niet waren terug te vinden. Op geen van die onderzochte ruiten zijn sporen aangetroffen die wijzen op munitie. Op een van die onderzochte ruiten is een spoor van kwarts aangetroffen, wat kan wijzen op contact tussen steen en de betreffende ruit maar geen uitsluitsel geeft over de oorzaak daarvan. In slechts een van de onderzochte voertuigen is een voorwerp aangetroffen dat zou kunnen wijzen op munitie. Tussen het gebroken glas is in het betreffende geval een stalen balletje aangetroffen. Dit balletje is door het NFI onderzocht. De samenstelling van het materiaal van het balletje wees uit dat het waarschijnlijk een kogellager en geen munitie betrof. Dergelijke balletjes zouden weliswaar als projectiel kunnen worden gebruikt, maar de sporen aan dit balletje wezen daar niet op.
3.4 Media In de eerste weken van het onderzoek zijn de media actief benaderd. Uiteraard voor de veiligheid van de weggebruikers, maar ook om mensen te bewegen zich te melden bij de politie in geval van nieuwe incidenten of met informatie die voor het onderzoek van belang kon zijn. In dat kader is door het Openbaar Ministerie ook een beloning uitgeloofd voor de ‘gouden tip’. Uiteindelijk heeft dit geleid tot meer dan 600 tips.
3.5 Inzicht in schades aan zij- en achterruiten in Nederland Om te achterhalen of er wel of niet sprake was van opzet was het nodig statistische informatie te verkrijgen die inzicht zou kunnen geven in de vraag hoe ruitbreuken plaatsvinden en hoe uitzonderlijk zij- en achterruitbreuken zijn bij rijdende voertuigen. Daartoe zijn de twee grootste schade- en herstelbedrijven van autoruiten in Nederland bevraagd. Beide bedrijven vertegenwoordigen tezamen ongeveer 50 tot 60 procent van de markt voor ruitschade. De overige gevallen van ruitschade worden gerepareerd door merkdealers en andere 9
Eindrapportage “Ruit van Rotterdam”
schadeherstelbedrijven. In geval van ruitbreuk kan in beginsel elke (merk)dealer een autoruit vervangen. Op nationaal niveau is geen centrale registratie bekend van de aantallen gerepareerde autoruiten en wat de glasschade heeft veroorzaakt.
3.5.1 Informatie van bedrijf 1 Op 13 september leverde bedrijf 1 gegevens aan over de bij dit bedrijf (in Nederland) afgehandelde schadeherstelwerkzaamheden aan zij- en achterruiten van voertuigen in de periode januari tot en met augustus 2011. In totaal betrof het 1376 reparaties aan zij- en achterruiten. Het dagelijkse gemiddelde was ca. 5,6 reparaties (per dag variërend van 3 tot 11). Op 7 augustus 2011 waren er 6 reparaties aan zij- en achterruiten, op 8 en 9 augustus 2011 betrof het beide 11 reparaties. De meldingen en de reparaties kwamen uit het hele land. Slechts zeer incidenteel werd vermeld wat de schadeoorzaak was. Het was onmogelijk te zien hoe vaak de schade rijdend was ontstaan, of een onderscheid te maken naar breuken op de openbare weg, naar wegnummer of naar locatie.
3.5.2 Informatie van bedrijf 2 Op 12 september 2011 verstrekte bedrijf 2 de gegevens over ruitreparaties vanaf januari 2010 tot en met augustus 2011. Het betrof twee bestanden. In het ene bestand werden per filiaal en per week de soorten ruitreparaties weergegeven (met vier categorieën: voor-, achter- en zijruitvervangingen en sterreparaties). In het andere bestand werden per filiaal en per maand de categorieën van de oorzaken van de ruitschade weergegeven (zonder vermelding welke autoruit het betrof). De gehanteerde categorieën betroffen: • graveren • spontane schade • van binnenuit • inbraak • steenslag • vandalisme • object • stormschade • verhaalschade • ongeval • technisch Autoruiten die op de snelwegen breken zouden dus onder verschillende categorieën kunnen worden weggeschreven, waarvan ‘steenslag’ en ‘spontane schade’ wellicht de meest waarschijnlijke of meest toepasbare zijn. Uit de gegevens blijkt dat er per filiaal maandelijks honderden steenslagmeldingen geregistreerd worden, en dat de andere categorieën zich beperken van één tot enkele tientallen meldingen. Daarnaast worden er maandelijks tussen de 950 en 1.200 meldingen van spontane schade geregistreerd.
10
Eindrapportage “Ruit van Rotterdam”
Uit de gegevens van de eerste 35 weken van 2011 blijkt dat door het bedrijf dagelijks gemiddeld ca. 35 achterruiten worden gerepareerd. Het is niet duidelijk hoeveel van de betreffende ruiten al rijdend zijn gebroken. Zulke gegevens worden niet bijgehouden en zijn ook op geen enkele andere manier nog te achterhalen. In de verstrekte registraties van beide bedrijven was de relatie tussen de ruitbreuken en de locatie onvoldoende specifiek vastgelegd om vast te stellen op welke locaties de ruitbreuken zich hadden voorgedaan. De aangeleverde cijfers van beide bedrijven geven het navolgende totaalbeeld van het aantal verrichte reparaties van januari tot en met augustus 2011. Achterruiten 9.509
Zijruiten 25.518
Totaal 35.027
Tabel 3: Cijfers van de twee glasschadebedrijven
Achterruiten 17.289
Zijruiten 46.396
Totaal 63.685
Tabel 4: Cijfers geëxtrapoleerd naar de totale markt
Door een van de twee betreffende bedrijven zijn tevens cijfers verstrekt over het aantal vervangingen van voorruiten (exclusief reparaties van sterretjes en andere kleine schade). Op basis van deze cijfers zou het geëxtrapoleerde aantal voor de totale markt uitkomen op ongeveer 250.000 vervangen voorruiten in de periode van januari tot en met augustus 2011.
3.6 Onderzoeken NFI 3.6.1 NFI Statistiek Op basis van de aangeleverde informatie van de twee bedrijven zoals beschreven in de voorgaande paragraaf heeft het NFI onderzoek verricht aan de hand van de vraag of het beeld van de incidenten op 7 augustus statistisch gezien afwijkend is. Op basis van hun onderzoek komen de onderzoekers van het NFI samenvattend tot de volgende bevindingen. Het is niet mogelijk op basis van de beschikbare informatie uitschieters in zij- of achterruitbreuken bij bepaalde filialen te ontdekken. Dit kan komen doordat er
11
Eindrapportage “Ruit van Rotterdam”
niet meer ruitbreuken dan anders waren, maar evengoed doordat de hoeveelheid toegenomen ruitbreuken relatief klein is en in de gegevens niet opviel. Als er duidelijker gerichte informatie voorhanden zou zijn geweest over het aantal zijen achterruitbreuken (of meldingen daarvan) op een willekeurige zondag op en nabij de A13, dan hadden uitspraken gedaan kunnen worden over de uitzonderlijkheid van de ruitbreuken (of meldingen daarvan) op zondag 7 augustus 2011. Op basis van de geleverde data is het evenmin mogelijk aan te geven of, en zoja hoe uitzonderlijk de ruitbreuken van 7 augustus waren.
3.6.2 NFI ballistisch onderzoek Op 9 september 2011 heeft de leiding van het SGBO samen met medewerkers van het team Forensisch Onderzoek en met onderzoekers van het NFI deelgenomen aan een expertmeeting bij het NFI om te inventariseren wat mogelijke (technische) oorzaken zouden kunnen zijn van de opzettelijke ruitbreuken. De drie centraal gestelde vragen waren: 1. Op welke manieren kan moedwillig een zij- of achterruit van een rijdende personenauto worden gebroken, binnen de context van dit onderzoek? 2. Beschrijf deze manieren en de middelen die hier voor aangewend kunnen worden. 3. Geef aan welke sporen deze middelen achterlaten en waar die gevonden kunnen worden. Naar aanleiding van deze vragen heeft het NFI onderzoek verricht, waarbij onder andere een groot aantal schietproeven is verricht. Naar aanleiding daarvan is door het NFI het volgende geconcludeerd. Conclusie ten aanzien van vraag 1 Voor het op afstand moedwillig breken van zij- of achterruiten van rijdende personenauto’s is mechanisch geweld, door middel van verschoten projectielen, de meest voor de hand liggende optie. Om binnen de context van dit onderzoek te blijven, moeten deze projectielen redelijkerwijs: 1. Net voldoende kinetische energie hebben voor het breken van een zij- of achterruit, maar onvoldoende voor het breken van een tweede ruit of het veroorzaken van schade aan het interieur van een auto en/of 2. Onvoldoende kinetische energie hebben voor het veroorzaken van een beschadiging aan de carrosserie, welke kan worden herkend als kogelgat en/of 3. Zeer klein zijn, fragmenteren bij het treffen van een ruit en/of slecht herkenbaar zijn als projectiel. 12
Eindrapportage “Ruit van Rotterdam”
Conclusie ten aanzien van vraag 2 De meest voor de hand liggende projectielen die aan de criteria van vraag 1 voldoen zijn kogeltjes uit lichte luchtdrukwapens en projectielen uit geïmproviseerde middelen zoals katapults . Bij het onderzoek werden ten minste twee typen projectielen uit een selectie van zo’n honderd typen voor luchtdrukwapens gevonden en twee typen projectielen voor katapults waarmee met relatief weinig kinetische energie zij- en achterruiten van personenauto’s konden worden gebroken. Conclusie ten aanzien van vraag 3 Als de projectielen die worden bedoeld in vraag 2 worden afgeschoten met net voldoende kinetische energie om de ruit te breken en/of onder een hoek op de ruit worden afgevuurd, dan komen ze meestal niet in de auto terecht maar op de grond. Als de projectielen recht op de ruit worden afgevuurd met meer energie dan nodig is voor het breken van de ruit komen ze in de auto terecht. Vervolgens heeft het NFI aanvullend gerapporteerd over de praktische haalbaarheid van het breken van zij- en achterruiten van rijdende personenauto’s door luchtdrukwapens en katapults. Het NFI komt dan tot de volgende nadere bevindingen en conclusies. • Dwars schot met luchtdrukwapen. Met een krachtig luchtdrukgeweer en de juiste projectielen kan een zijruit van een passerende personenauto worden kapotgeschoten, ook van een afstand van enkele tientallen meters. De praktische haalbaarheid wordt echter sterk beperkt door de noodzaak van het vóór richten. De baan van het kogeltje is niet zichtbaar voor de schutter, waardoor deze niet weet hoever hij vóór moet richten. Als de snelheid van het kogeltje, van de auto en de afstand bekend zijn dan kan een schutter met voldoende kennis hiermee rekening houden. De snelheid van de auto zal echter steeds variëren, waardoor het kapotschieten van meerde zijruiten door een stationaire schutter in praktische zin ernstig wordt beperkt. • Dwars schot met katapult. Doordat de snelheid van een projectiel uit een katapult vele malen lager is dan bij een luchtdrukgeweer, moet er nog meer vóór gericht worden. Het schieten gaat op gevoel, en het treffen zou mede ontwikkeld kunnen worden doordat de schutter bij elk schot het projectiel ziet vliegen. Praktisch gezien is het aldus niet uit te sluiten. • Schuin schot met luchtdrukwapen. Hier is het probleem dat de trefsnelheid van het kogeltje veel lager is, omdat de snelheid van de auto deels van de snelheid van de kogel moet worden afgetrokken. Doordat de afstand 13
Eindrapportage “Ruit van Rotterdam”
•
tussen de auto en de schutter snel oploopt, heeft het kogeltje nog minder snelheid op het moment van treffen. Dit geldt vooral voor de relatief lichte projectielen waarmee bij de proeven de ruiten konden worden gebroken. Schuin schot met katapult. Vanwege het feit dat de projectielsnelheid bij een katapult veel lager is dan bij een luchtdrukwapen, is met een katapult nog moeilijker een achterruit van een rijdende auto kapot te schieten.
Een schutter die vanuit een rijdende auto schiet op een andere rijdende auto, kent dergelijke bezwaren niet, mits hij met (min of meer) dezelfde snelheid (en in dezelfde richting) rijdt.
14
Eindrapportage “Ruit van Rotterdam”
4
Overzicht en analyse incidenten
4.1 Incidenten totaal Vanuit het verrichte onderzoek ontstaat het navolgende totaalbeeld van de incidenten. Op onderstaande geografische kaarten zijn in kleur de incidenten weergegeven zoals geregistreerd in de onderzoeksperiode van 7 augustus tot en met 11 november 2011. Daartoe is per incident op grond van de uitkomsten van het onderzoek een conclusie getrokken. Aan de hand van die conclusie zijn de incidenten ingedeeld in de navolgende categorieën.
Groen
Geen opzet
Blauw
Opzet onwaarschijnlijk
Geel
Opzet niet vast te stellen of uit te sluiten
Rood
Opzet vastgesteld
Tabel 5: Kleurcodes categorisering
Ter toelichting op deze categorisering: De categorie groene incidenten is gebruikt voor die incidenten waar op basis van het onderzoek kon worden uitgesloten dat sprake was van opzet. De categorie rode incidenten betrof die incidenten waarbij opzet is aangetoond. Uiteindelijk kon dit voor geen van de onderzochte incidenten worden vastgesteld. De categorie blauwe incidenten is gehanteerd voor die incidenten waar op basis van het tactisch onderzoek een mobiele dader of meerdere mobiele daders als optie kon worden uitgesloten. De categorie gele incidenten zijn de overige incidenten waarbij opzet niet kon worden uitgesloten of aangetoond en ook een mobiele dader niet kon (of mobiele daders niet konden) worden uitgesloten. In totaalaantallen uitgedrukt geeft dit het volgende beeld. Alle incidenten: 179 Groen gemarkeerde incidenten: 24 Blauw gemarkeerde incidenten: 18 Geel gemarkeerde incidenten: 137
15
Eindrapportage “Ruit van Rotterdam”
Totaal onderzochte incidenten in de periode 7-8-2011 t/m 11-11-2011 A4
Den Haag A12
A13
A20
Rotterdam
A16
(* t/m 11 november 2011)
Incidenten categorie groen
16
Eindrapportage “Ruit van Rotterdam”
A4
Den Haag A12
A13
A20
Rotterdam
A16
(* t/m 11 november 2011)
Incidenten categorie blauw
A4
Den Haag A12
A13
A20
Rotterdam
A16
(* t/m 11 november 2011)
Incidenten categorie geel
17
Eindrapportage “Ruit van Rotterdam”
4.2 Incidenten 7 augustus - geografische analyse Vanwege het opvallende beeld van het aantal incidenten op 7 augustus en de concentratie daarvan op de A13, zijn deze incidenten nader onderworpen aan een geografische analyse. Hieronder staan de incidenten van die dag weergegeven op de kaart.
Den Haag
Rotterdam
Deze analyse is verricht met het oog op beantwoording van de vraag of één dader (of meerdere daders in een voertuig) verantwoordelijk kan (kunnen) zijn geweest voor al deze incidenten, kijkend naar de afstand en tijd tussen de verschillende incidenten. De uitkomst van deze analyse is dat het theoretisch mogelijk is geweest dat een voertuig dat zich over de snelwegen heeft verplaatst (dus een auto of een motor) de verschillende incidentlocaties op de genoemde tijden heeft kunnen bereiken. Kijkend naar de incidentenreeks in chronologische volgorde, zou dit wel impliceren dat in dat geval door de dader(s) een erg onlogische route is gevolgd. Dat maakt deze hypothese minder waarschijnlijk. Daarbij passen twee kanttekeningen. Ten eerste dat de locaties en de tijden weliswaar telkens zo nauwkeurig mogelijk zijn vastgesteld door gerichte bevraging van de betrokken melders en ander onderzoek, maar dat desondanks niet is uit te sluiten dat daarin afwijkingen voorkomen. Ten tweede dat indien enkele incidenten niet zouden worden meegerekend (omdat zij door een andere oorzaak zijn ontstaan) de chronologische volgorde toch logisch kan zijn. Dit alles relativeert de uitkomsten van deze analyse.
18
Eindrapportage “Ruit van Rotterdam”
Voor een beter begrip van het beeld van de meldingen van de incidenten van 7 augustus is ook nog nader gekeken naar de reden van melding van ruitschades. Daaruit is gebleken dat het merendeel van de melders contact heeft gezocht met de politie hetzij nadat men al op de hoogte was van de berichtgeving over mogelijke beschietingen op de A13 dan wel omdat men met meerdere melders bij elkaar stond en daaruit het gevoel ontstond dat er iets niet in orde was. Slechts enkele meldingen lijken in die zin authentiek.
19
Eindrapportage “Ruit van Rotterdam”
5
Conclusie
Het optreden op basis van de verhoogde heterdaadkracht en het rechercheonderzoek hebben niet geleid tot aanhouding van een of meer verdachten die voor (een aantal van) de onderzochte incidenten verantwoordelijk kunnen worden gesteld. Het forensisch onderzoek heeft niet geleid tot het aantreffen van een of meer voorwerpen waarvan kon worden vastgesteld dat die als projectiel zijn gebruikt of tot het aantreffen van andere sporen die er ondubbelzinnig op duiden dat geschoten zou zijn. Ook zijn geen verklaringen afgelegd door mensen die daadwerkelijk iemand hebben zien schieten, hetzij vanuit een statische positie hetzij vanuit een auto of anderszins opererend vanuit een bewegende positie. Uit de door de branche verstrekte cijfers blijkt dat er wekelijks grote aantallen zijen achterruiten van auto’s breken. Voor zover daar een uitspraak over kan worden gedaan op basis van de statistische analyse van het NFI, laat het aantal incidenten dat is onderzocht in statistisch opzicht dan ook geen afwijkend beeld zien. Uit het ballistisch onderzoek van het NFI is gebleken dat het mogelijk is om met luchtdrukwapens van een bepaalde sterkte in combinatie met specifieke munitie autoruiten te breken zonder dat het projectiel door de ruit heengaat. Ditzelfde kan zich voordoen wanneer met een katapult op een autoruit wordt geschoten. Daar staat tegenover dat uit dit onderzoek ook is gebleken dat het raken van een auto met hoge snelheid vanuit een statische positie lastig is. Dat bezwaar geldt weer niet voor het raken van een auto vanuit een andere auto die zich met min of meer dezelfde snelheid en in dezelfde richting voortbeweegt.
20
Eindrapportage “Ruit van Rotterdam”
Gelet op deze uitkomsten van het tactisch onderzoek in combinatie met het forensisch (ballistisch) onderzoek kunnen de conclusies ten aanzien van de geformuleerde hypothesen alleen in termen van waarschijnlijkheid worden weergegeven en wel als volgt
Geen dader
Op 7-8-11 Na 7-8-11
Waarschijnlijk Waarschijnlijk
Op 7-8-11 Na 7-8-11 Op 7-8-11 Na 7-8-11
Statisch Onwaarschijnlijk Onwaarschijnlijk Onwaarschijnlijk Onwaarschijnlijk
Tabel 6: Geen dader
1 Dader Meerdere daders
Mobiel Onwaarschijnlijk Onwaarschijnlijk Minder waarschijnlijk Minder waarschijnlijk
Tabel 7: Waarschijnlijkheid hypothesen
Deze waarschijnlijkheidsgradaties gelden in beginsel voor het totaal aantal onderzochte incidenten. Op basis van de uitkomsten van het tactisch onderzoek was al een selectie gemaakt van incidenten in verschillende categorieën, waarbij in een aantal gevallen opzet kon worden uitgesloten. Deze selectie is in lijn met de algemene conclusies ten aanzien van de in het onderzoek geformuleerde hypothesen. Tegelijk betekent dit dat op basis van deze algemene conclusies met name een inschatting wordt gegeven ten aanzien van die incidenten waarbij opzet als onwaarschijnlijk is gemarkeerd en die incidenten waarbij opzet niet kon worden uitgesloten, maar ook niet kon worden aangetoond (en die in het vorige hoofdstuk respectievelijk zijn geduid met de kleuren geel en blauw). Gelet op de beschikbare cijfers vanuit de branche laat het totaal aantal incidenten noch van 7 augustus noch van de periode daarna een afwijkend beeld zien. Dat geldt dus ook voor de categorie waarbij opzet als onwaarschijnlijk is getypeerd (blauw) en de categorie waar opzet niet nader kan worden geduid (geel). Dat er geen dader is geweest en de ruitbreuken door een andere oorzaak zijn ontstaan lijkt voor die incidenten dan ook waarschijnlijk. Ten aanzien van die incidenten geldt tegelijk dat de mogelijkheid van een schutter (of schutters) niet kan worden uitgesloten. Gelet op de uitkomsten van het ballistisch onderzoek van het NFI is het evenwel onwaarschijnlijk dat een dader (of daders) vanuit een statische positie heeft (of hebben) geopereerd. Bovendien wordt de optie van één mobiele dader (of meerdere zelfstandig opererende mobiele daders) ook als onwaarschijnlijk ingeschat vanwege de
21
Eindrapportage “Ruit van Rotterdam”
praktische bezwaren om tijdens het rijden voldoende nauwkeurig te kunnen mikken en schieten. Dit laatste geldt weer niet voor een mobiele dader die wordt bijgestaan door een ander of anderen (dat betreft dus de mogelijkheid van meerdere mobiele daders dan wel koppels/groepjes die los van elkaar hebben geopereerd). Het NFI typeert deze mogelijkheid kortweg als praktisch haalbaar, maar ook hier blijft gelden dat concrete sporen en getuigenverklaringen in die richting ontbreken. De optie van meerdere mobiele daders wordt daarom al met al ingeschat als een minder waarschijnlijke. De voorgaande conclusies gelden ook voor de incidenten van zondag 7 augustus 2011, ondanks het afwijkende beeld van die dag wat betreft de hoeveelheid incidenten en de sterke concentratie daarvan op de A13 tussen Den Haag en Rotterdam. Hoewel een deel van de meldingen op die dag mogelijk is beïnvloed door de mediaberichtgeving of doordat melders bij elkaar langs de snelweg stonden, heeft het patroon van die dag zich gedurende het onderzoek niet herhaald. Ook is niet gebleken van een andere externe oorzaak die de ruitbreuken daar op die dag zou kunnen verklaren, zoals werkzaamheden aan of langs de weg. Binnen de onderzochte periode blijft het beeld van 7 augustus dan ook opvallend, maar anders dan die vaststelling kunnen aan het afwijkende beeld van die dag geen nadere conclusies worden verbonden.
22