Koptische, Gotische, Armeense, Ethiopische en Syrische vertaling
1
In de tijd dat de mensen het Grieks van de Septuaginta (Griekse vertaling van het Oude Testament) steeds slechter begonnen te verstaan, ontstond de behoefte aan een Bijbel (nu Oude Testament + Nieuwe Testament) in de eigen nationale taal. Zo werd de Bijbel in de derde eeuw vertaald in het Koptisch (oud-Egyptisch), in de vierde eeuw in het Gotisch (door bisschop Wulfila, die het Westgotisch tot eerstgeschreven Germaanse taal maakte)1, in de vijfde eeuw in het Armeens en Ethiopisch, en in de zevende eeuw in het Arabisch. Bekend is vooral geworden de Peshitta (= ‘Eenvoudig’), een vertaling uit de vierde eeuw in het Syrisch, die de eeuwen door in gebruik is geweest bij de jacobieten (Syrisch-orthodoxen), de nestorianen (Assyrisch-orthodoxen) en de met het Vaticaan geünieerde Syrische kerken. Voor genoemde vertalingen fungeerde wat het Oude Testament betreft de Septuaginta vaak als brontekst. Wanneer oosters-orthodoxen een Bijbelvertaling maken, gebruiken ze daarvoor nog altijd de Septuaginta en niet de Hebreeuwse tekst. © L. den Besten Literatuur
Besten, Leen den, Het uitgelezen boek. De bijbel in Nederland, Zoetermeer: Meinema 2005. Bree, Cor van, Lotgevallen van de Codex Argenteus, Amsterdam: De Buitenkant 1995. Streitberg, W., Die Gotische Bibel, Heidelberg 1965.
Fragment uit de Peshitta
Gotische letters 1
Wulfila (311–383) arriveerde in 377 in Constantinopel als lid van een Gotische delegatie om een verbond met keizer Constantijn (280–377) te sluiten. De keizer was evenwel net overleden en zijn opvolger was nog niet gekroond. Daarom duurde het verblijf van de delegatie langer dan verwacht. Wulfila besloot zich in Constantinopel te laten opleiden tot priester. Na zijn opleiding ging hij als missiebisschop werken onder zijn volksgenoten op de Balkan. Wulfila, zoon van een Gotische vader en een Cappadocische moeder, was door zijn ouders tweetalig (Gotisch en Grieks) opgevoed en had bovendien Latijn geleerd. Omdat evenals Wulfila veel Goten het Grieks min of meer beheersten, konden kerkdiensten in het Grieks gehouden worden. Er waren Griekse Bijbels beschikbaar. Toch wilde de bisschop de Bijbel graag in de volkstaal en zette zich aan het vertalen. Omdat de Bijbeltalen die hij kende (Hebreeuws, Grieks en Latijn) elk hun eigen schrift hadden, ontwierp hij een speciaal schrift voor zijn volk. Voor dit schrift, het Gotisch, gebruikte hij van andere schriften lettertek ens die hij zonder problemen kon overnemen omdat ze in zijn taal vrijwel dezelfde klank weergaven. Voor bepaalde klanken viel hij terug op de Griekse weergave, voor andere op de Latijnse en voor specifiek Gotische op het Germaanse runenschrift. De vertaling van Wulfila, de ‘apostel van de Goten’, heeft niet alleen de Gotische identiteit versterkt, maar ook die van de kerken die onder verwante volken ontstonden. Ze werkte als een onderstreping van de eigen cultuur van die volken. Van de Bijbelvertaling is maar een gedeelte overgeleverd, namelijk driekwart van het Nieuwe Testament en een stuk Nehemia uit het Oude Testament, en wel in handschriften uit de zesde eeuw. Het belangrijkste en mooiste manuscript is de Codex Argenteus, met zilveren en gouden letter.
2
Codex Argenteus
Codex Argenteus, Uppsala: Universiteitsbibliotheek.
De Codex Argenteus is een van de handschriften waarin delen van de Gotische Bijbelvertaling van bisschop Wulfila zijn overgeleverd. Het belang van dit document is niet alleen godsdienstig, maar ook taalkundig: het is het oudste bewaard gebleven document in een Germaanse taal. Het werd vermoedelijk rond 500 in Ravenna op bestelling van de oostgotische koning Theodorik de Grote (493-526) geschreven met goud- en zilvergekleurde letters (argenteus is Latijn voor "zilveren, van zilver"). Daarna was het document circa 1000 jaar niet meer traceerbaar. Rond 1550 werd het manuscript gevonden in de Abdij Werden aan de Ruhr; wellicht is het uit Italië of Frankrijk in de achtste eeuw daarheen gebracht door de stichter van de abdij: de 'apostel der Groningers' Liudger (742-809). Het manuscript bevatte oorspronkelijk 336 pagina's, waarvan 187 bewaard gebleven zijn. De tekst bestaat uit de evangeliën Johannes, Lucas en Marcus (in deze volgorde).
3
Canon tabel, in: Rabbula Evangelie, 586, (Zagba, Syrië), 336x226 mm, cod. Plut. I, 56, Florence: Laurentian Library.
4
Mozes en de farao, in: Syrische Bijbel, zevende eeuw, cod. syr. 341, fol 8r. 312x230 mm, Paris: Bibliothèque Nationale.
Job, in: Syrische Bijbel, zevende eeuw, cod. syr. 341, fol 46r. 312x230 mm, Paris: Bibliothèque Nationale.
5