Toelichting commissienotitie armoedebeleid
1. Nibud-onderzoek 1.2 Inleiding In 2012 heeft er in Eindhoven door het Nibud een onderzoek plaatsgevonden naar de koopkracht van de laagste inkomens. Begin 2014 is dit onderzoek door het Nibud geactualiseerd. Daarbij zijn betrokken: de meest actuele ontwikkelingen (bezuinigingen) in het sociaal domein, de mogelijke stapelingseffecten daarvan en hoeveel huishoudens worden geconfronteerd met die effecten en in hoeverre cumuleren ze. Het Nibud heeft de koopkracht onderzocht voor acht typen huishoudens voor drie inkomenssituaties. Hiervoor zijn begrotingen opgesteld met noodzakelijke uitgaven (basispakket) en minder noodzakelijke uitgaven (restpakket). Daarin zijn de landelijke en plaatselijke maatregelen verwerkt die effect hebben op de koopkracht. Ook de z.g. armoedeval wordt duidelijk door die berekeningen te maken voor huishoudens met een inkomen op het sociaal minimum, op 110% daarvan en 120% daarvan. Bedacht dient te worden dat het Nibud een beeld geeft van de koopkracht voor een aantal situaties. Er zijn echter nog veel meer situaties te bedenken die weer andere uitkomsten zullen genereren. Verder kan de financiële werkelijkheid bij individuele huishoudens er vaak anders uitzien en heel divers zijn. Zo komen schulden vaak voor bij mensen met een laag inkomen en kan er sprake zijn van onverwachte onvoorziene uitgaven of wordt onvoldoende gebruik gemaakt van regelingen of voorzieningen waar men recht op heeft. Uit het rapport kunnen een aantal resultaten en constateringen worden gehaald: - inkomenseffecten landelijke beleidswijzigingen - koopkracht minima Eindhoven - overzicht Eindhovens minimabeleid - conclusies Onderstaand een beknopte weergave van bovenstaande onderwerpen. De belangrijkste conclusies staan al bij de onderwerpen vermeld. Het overzicht van het Eindhovens minimabeleid wordt hieronder niet weergegeven. Dit betreft ruim drie bladzijden in het rapport, het betreft een feitelijke weergave voor de regelingen die in de begrotingen zijn meegenomen als inkomen. 1.3 Inkomenseffecten landelijke beleidswijzigingen Het Nibud maakt jaarlijks koopkrachtplaatsjes. In het rapport wordt inzicht gegeven in de algemene koopkrachtverandering en de veranderingen voor specifieke groepen. Voor die laatste hebben we ook de omvang van die groepen in Eindhoven gebaseerd op 2011. Dat zijn de meest actuele cijfers die nu op basis van CBS-cijfers beschikbaar zijn. Koopkracht 2013-2014 Voor de meeste voorbeeldsituaties bij verschillende inkomensniveaus is er in 2014 sprake van een lichte vooruitgang. Wtcg en CER De afschaffing van de Wtcg betekent een inkomensachteruitgang die afhankelijk van de indicatie, inkomen, huishoudsituatie en leeftijd kan variëren van -1,1% tot 3,4%. In 2011 ontvingen 24.710 huishoudens in Eindhoven een Wtcg-vergoeding, daarvan hadden er 1.725 een WWB uitkering, ongeveer 24% van de WWBpopulatie. In 2012 is een inkomenstoets in de regeling ingebouwd waardoor het aantal Wtcg-gebruikers zal afnemen. Die cijfers zijn er nog niet maar ingeschat werd dat het met 1/3 deel zou dalen. Voor Eindhoven zou
1
de huidige groep dan 16.473 huishoudens bedragen. Zij verliezen in 2014 de Wtcg vergoeding. Overigens krijgen ze eind 2014 nog wel een betaling (betreft 2013) omdat de Wtcg een jaar later wordt uitbetaald. Per 1 januari 2014 is de compensatie wettelijke eigen risico (CER) afgeschaft. Een inkomensverlies van € 99,-, ongeveer 0,5%. Omdat het om een vast bedrag gaat is het inkomenseffect het grootst voor de laagste inkomens. In 2011 ontvingen 23.045 huishoudens in Eindhoven de CER, daarvan hadden er 1.685 een WWBuitkering. De Wtcg-korting eigen bijdrage Wmo vervalt in 2014 voor zorg met verblijf en in 2015 voor zorg zonder verblijf. Daardoor kan de maximale periodebijdrage stijgen met 6 tot 9 euro per maand. De inkomensdaling is ongeveer 0,5% voor huishoudens met een inkomen tot 120% van het sociaal minimum. In 2011 betaalden 6.840 huishoudens een eigen bijdrage voor huishoudelijke hulp, daarvan hadden er 485 een WWB-uitkering. De nieuwe Wmo per 2015 kent een onderscheid tussen algemene en maatwerkvoorzieningen. Voor degenen die nu gebruik maken van een Wmo-voorziening en overgaan naar een algemene voorziening kan dat tot gevolg hebben dat die meer moet gaan betalen afhankelijk van de tarieven. Deze maatregel is voor de huishoudelijke hulp verzacht omdat het Rijk een vergoeding wil invoering van € 7,50 tot € 10,-. De eigen betaling zou voor een alleenstaande met een WWB-uitkering kunnen oplopen tot een inkomensachteruitgang van zo’n 10%. De inkomensaffecten variëren al naar gelang het zorgverbruik en de mogelijkheid om van een maatwerkvoorziening gebruik te maken. Kostendelersnorm De normen voor de WWB-uitkeringshoogte worden vanaf 1 januari 2015 landelijk vastgesteld. Voor huishoudens met meerdere meerderjarige personen wordt de kostendelersnorm ingevoerd waarbij het uitgangspunt is dat kosten gedeeld kunnen worden. Hoe meer inwonende personen hoe lager de bijstandsuitkering. Ten opzichte van de huidige situatie leidt dat tot een achteruitgang. In tabellen staan de effecten in bedragen en percentages voor een aantal situaties weergegeven. Deze lopen uiteen van € 68,(3%) tot € 339,- (20%) per maand achteruitgang. De kostendelersnorm voor AOW-gerechtigden is tot 1 juli 2016 uitgesteld. Kindregelingen Voor alleenstaande ouders met een bijstandsuitkering wordt de huidige toeslag van 20% vervangen door het kindgebonden budget via de fiscus. Deze is lager waardoor zij er per maand op achteruitgaan (bij één kind € 15,- en bij twee € 36,-). Het betreft zo’n 1.200 alleenstaande ouders. Mensen met inkomen op 110 en 120 procent gaan er aanzienlijk op vooruit. Stapelingseffecten De hiervoor besproken maatregelen kunnen cumuleren. Zo kan iemand met een bijstandsuitkering door vervallen van de Wtcg, CER en korting eigen bijdrage er afhankelijk van het soort huishouden er € 43,- tot 5 58,- op achteruitgaan. Moet men dan o.g.v. de nieuwe Wmo gebruik gaan maken van een algemene voorziening dan de eigen betaling daarvoor stijgen van € 19,- per vier weken tot € 128,-. De kostendelersnorm en de herziening kindregelingen kunnen de inkomensdaling nog verder versterken. 1.4 Koopkracht minima Het Nibud maakt gebruik van maandbegrotingen voor verschillende huishoudtypen en inkomensniveaus. Het inkomen is in iedere begroting een vast gegeven, de uitgaven is ingevuld volgens de methode van een basispakket en een restpakket. Het eerste zijn de uitgaven die als noodzakelijk worden beschouwd. Het restpakket betreft de uitgaven voor sociale participatie en de overige uitgaven. In de begrotingen die in de
2
bijlage van het rapport zijn opgenomen staan al die uitgaven voor de verschillende onderdelen gespecificeerd. Bij de inkomens staan ook de bedragen van landelijke en lokale regelingen. Uitkomsten Alle onderzochte huishoudens hebben voldoende inkomsten om de noodzakelijke uitgaven uit het basispakket te bekostigen. Dit geldt niet voor alle huishoudens als we het restpakket er bij betrekken. De alleenstaande, het paar zonder kinderen en een paar met twee jonge kinderen komen dan geld tekort. In de meeste gevallen ook als we daar de Langdurigheidstoeslag bij betrekken. In een vijftal situaties leidt een stijging van het inkomen tot een achteruitgang, de z.g. armoedeval. Dit bijvoorbeeld door het vervallen kwijtschelding gemeentelijke belastingen. Ook bij een stapeling van de inkomenseffecten als gevolg van het afschaffen van de Wtcg, de kostendelersnorm in de WWB en de hervorming van de kindregelingen, blijft het basispakket voor (eenouder)gezinnen met kinderen betaalbaar. In 2011 waren er 300 alleenstaande ouders met tenminste een meerderjarig kind, zij gaan er 17% op achteruit. Hiermee komen zij voor wat betreft bestedingsruimte uit op een niveau dat iets onder het niveau van een alleenstaande ouder met 2 minderjarige kinderen. Het basispakket en het restpakket blijven betaalbaar. Er waren in 2011 ongeveer 100 paren met minstens een meerderjarig kind en een inkomen tot 100 procent van het sociaal minimum. Voor hen is de situatie vergelijkbaar met alleenstaande ouders. Zij kunnen dan echter niet alle uitgaven uit het restpakket bekostigen nadat de uitgaven uit het basispakket zijn gedaan. Huishoudens die voorheen Wtcg ontvingen gaan er in inkomen op achteruit. Voor chronisch zieken is het de vraag hoe de gemeente dit gaat compenseren. Een logische stap lijkt om een goede zorgverzekering aan te bieden. Maar ook voor huishoudens met een laag inkomen, die niet chronisch ziek zijn, maar wel de Wtcg ontvingen, betekent het afschaffen van de Wtcg een inkomensdaling waardoor de uitgaven waarschijnlijk aangepast zullen moeten worden.
2. Maatwerkondersteuning Chronisch zieken en gehandicapten 2.1 Inleiding Op 1 januari 2014 zijn een aantal landelijke regelingen voor chronisch zieken en gehandicapten afgeschaft of versoberd. Dit omdat deze instrumenten te ongericht zijn en de doelgroep onvoldoende te identificeren valt aan de hand van criteria. De Wet tegemoetkoming chronisch zieken en gehandicapten (Wtcg) en de Compensatie Eigen Risico (CER) komen te vervallen. De huidige fiscale aftrek incl. de tegemoetkoming specifieke zorgkosten wordt versoberd. Uitgaven waarvoor een voorliggende voorziening bestaat (bv via de Wmo een woningaanpassing) komen niet meer voor aftrek in aanmerking. De gemeenten kunnen via maatwerk ondersteuning leveren en krijgen hiervoor budget van het Rijk. Dat is wel lager dan er aan de landelijke regelingen werd uitgegeven. Daarin ligt een bezuiniging ten grondslag en de opvatting dat langs de lijn van maatwerk veel gerichter ondersteuning kan worden gegeven wat kosten bespaart. Daarbij ook rekening houdend met het feit dat gemeenten nu ook al ondersteuning bieden via de bijzondere bijstand en de Wmo. In het Nibud-onderzoek zijn de effecten van de afschaffing van de regelingen onderzocht. 2.2 Wtcg en CER De afschaffing van beide regelingen betekent in de praktijk het volgende:
3
-
Gemeenten hebben (op macroniveau) in 2014 € 45 miljoen ter beschikking om chronisch zieken en gehandicapten te ondersteunen. Dit bedrag loopt op tot € 216 miljoen in 2015, € 266 miljoen in 2016 en € 268 miljoen structureel vanaf 2017. Deze gelden worden ontsloten vanuit het gemeentefonds.
-
In 2014 bestaat voor chronisch zieken en gehandicapten geen recht meer op de compensatie voor het verplicht eigen risico CER. Deze bedroeg in 2013 € 99.
-
In 2014 ontvangen rechthebbenden voor het laatst een algemene tegemoetkoming op grond van de Wtcg over tegemoetkomingsjaar 2013. Deze varieert afhankelijk van leeftijd en zorggebruik van € 145 tot € 484 en wordt vanaf eind december 2014 uitbetaald door het CAK.
-
De afschaffing van de korting op de eigen bijdrage op AWBZ/intramuraal wordt in 2014 geëffectueerd. De effecten hiervan worden verzacht door mensen met Wajong en AOW een bedrag bovenop de norm toe te delen (resp. € 1.700 en € 950 p.j.).
-
De korting op de eigen bijdrage AWBZ extramuraal/Wmo wordt per 1 januari 2015 afgeschaft.
In 2011 ontvingen 24.710 huishoudens in Eindhoven een Wtcg-vergoeding, daarvan hadden er 1.725 een WWB uitkering, ongeveer 24% van de WWB-populatie. Overigens is er in 2012 is een inkomenstoets in de regeling ingebouwd waardoor het aantal Wtcg-gebruikers zal afnemen. Die cijfers zijn er nog niet maar ingeschat werd dat het met 1/3 deel zou dalen. Voor Eindhoven zou de huidige groep dan 16.473 huishoudens bedragen. Zij verliezen in 2014 de Wtcg vergoeding. Overigens krijgen ze eind 2014 nog wel een betaling (betreft 2013) omdat de Wtcg een jaar later wordt uitbetaald. In 2011 ontvingen 23.045 huishoudens in Eindhoven de CER, daarvan hadden er 1.685 een WWB-uitkering. Ook daarvoor geldt vanaf 2012 een inkomenstoets waardoor het aantal CER gebruikers afgenomen zal zijn. 2.3
Gemeentelijke invulling
2.3.1 Huidige instrumenten Voor medische kosten hebben we het beleid dat als regel medische kosten niet via de bijzondere bijstand vergoed worden omdat de Zvw en de AWBZ worden aangemerkt als passende en toereikende voorliggende voorzieningen. Daarop zijn wel uitzonderingen: - dieetkosten: indien medisch noodzakelijk en duurder dan reguliere voeding; - zelfzorgmiddelen: bij chronische aandoening; - kunstgebit: de eigen bijdrage; - dyslexie: basisscholieren waarvoor de (voorliggende) vergoeding nog niet kan worden verstrekt en ouderen waarbij het pas op latere leeftijd wordt vestgesteld; - taxikosten: voor kinderen met psychosociale gedragsproblemen; - alarmeringskosten: de niet vergoede kosten of meerkosten door de zorgverzekeraar, mits noodzakelijk. Dat laatste geldt in ieder geval bij 75 jaar of ouder; - bewassing en kledingslijtage: de meerkosten ten opzichte van algemeen voorkomende kosten bv door ziekte; - maaltijdvoorziening: indien noodzakelijk en de voor zover de kosten meer dan € 4,45 bedragen; - stookkosten : de extra kosten tengevolge van ziekte of handicap. In bovenstaande zitten al een aantal kosten die verband houden met chronische ziekte of handicap. Verder kennen we in Eindhoven de Collectieve Zorgverzekering voor personen met een inkomen tot 120% van het sociaal minimum. Zij krijgen een korting op de premie van de zorgverzekeraar en wij vergoeden per maand € 8,- aan premie. Mensen met een inkomen tussen 120 en 130% kunnen ook deelnemen maar dan zonder premiebijdrage van de gemeente. In die collectieve zorgverzekering zitten al vergoedingen die betrekking hebben op (extra) kosten die vaak bij chronisch zieken en gehandicapten voor komen. Hieronder een aantal uit het VGZ-pakket. Zo’n 90% van onze deelnemers zit bij het VGZ.
4
-
Mondzorg: € 700,-; Eigen bijdrage AWBZ/Wmo/vervoer: € 750,-; Fysio-/oefentherapie: € 800,-; Podotherapie/pedicure: € 120,-; Beweegprogramma: € 50,-; Hulpmiddelen visueel/auditief: € 295/€ 300,-; Alarmering: 100%; Aangepast meubilair: 100%;
Naast de bijzondere bijstand en de collectieve zorgverzekering kennen we ook nog de voorzieningen voor zorg, welzijn en wonen: aangepaste fiets, rolstoelen, scootmobiel, Taxbus/taxi, vervoersvergoedingen en aanpassingen, gehandicaptenparkeerkaart, gehandicaptenparkeerplaats, woningaanpassing, woonhulpmiddelen, vergoeding verhuizen naar aangepaste woning en hulp bij het huishouden. 2.3.2. Mogelijkheden Uitgangspunt bij de wetgever om de regelingen voor chronisch zieken en gehandicapten te decentraliseren is een meer gerichte ondersteuning in de vorm van maatwerk. Wij willen daarbij: en hogere administratieve lasten voor de burger voorkomen en hogere uitvoeringslasten voorkomen of zoveel mogelijk beperken. Grofweg zijn er langs drie lijnen mogelijk ter ondersteuning: de individuele bijzondere bijstand, de collectieve zorgverzekering en de Wmo. De individuele bijzondere bijstand Via de bijzondere bijstand kunnen we compensatie bieden voor kosten die verband houden met ziekte of handicap. Dit vergt in alle gevallen een individuele beoordeling. De uitvoeringslasten zullen hierdoor flink stijgen en voor de burger betekent het bureaucratie. Daarnaast zijn de kosten moeilijk beheersbaar omdat we weinig zicht hebben op de omvang en hoogte van de aanvragen. De collectieve zorgverzekering Via de collectieve zorgverzekering willen een pakket toegesneden op mensen met kosten door chronische ziekte en handicap. Daarbij willen we ook de mogelijkheid krijgen om het eigen risico te herverzekeren. Deze optie geen brengt geen extra administratieve lasten voor burgers en gemeenten met zich mee: claimbeoordeling en afhandeling van declaraties, al dan niet rechtstreeks vanuit de zorgverlener, vindt immers plaats door de zorgverzekeraar. Als gemeente betalen we een premie voor dat pakket. Hoeveel dat is weten we nog niet. Zorgverzekeraars CZ en VGZ zijn bezig om een pakket samen te stellen. In september krijgen we daarover meer duidelijkheid. WMO Via de Wmo is het mogelijk om een groep te selecteren die een vergoeding krijgt. Die kan forfaitair of op basis van feitelijke kosten. Die selectie mag op basis van criteria ten aanzien van ziekte of handicap maar niet op basis van inkomen of vermogen. De tegemoetkoming zou dan te ongericht kunnen worden voor een grote doelgroep. Wanneer dan de feitelijke kosten dan ook nog eens beoordeeld worden is dat een last voor de burger als de gemeente. Wij opteren voor een maatwerkondersteuning langs de lijn van de collectieve zorgverzekering. Het vergoeden van meerkosten via die verzekering is feite een maatwerkvoorziening: • De collectieve verzekering biedt dekking voor de belangrijkste meerkosten van chronisch zieken; • De verzekerde heeft vooraf duidelijkheid over welke kosten vergoed worden en hoe die vergoed worden; • Herverzekeren (gedeeltelijk) eigen risico betekent minder kans op achterstand in betalingen;
5
• De gemeente kan zonder extra uitvoeringskosten meerkosten compenseren via een bijdrage in de premie; • De doelgroep includeert zichzelf. De burger sluit een uitgebreide verzekering vanwege ervaren of te verwachten meerkosten in verband met chronische ziekte of handicap. De regeling kan pas verder uitgewerkt worden als we de pakketaanbiedingen van de zorgverzekeraars krijgen. Over de mogelijke meerkosten is al met de zorgverzekeraars gesproken. Daarbij zijn onderzoeken betrokken van het Nederlands instituut voor onderzoek van de gezondheidszorg (Nivel) (2013) onder haar Nationaal Panel Chronisch zieken en Gehandicapten en aangevuld met onderzoeken van RIVM/NPCF (jr. n.b.), Diabetesvereniging Nederland (2012) en Parkinsonvereniging (2012). Ten aanzien van bovenstaande wordt nog opgemerkt dat de nieuwe aanvragen (van een nieuwe doelgroep) en daaruit volgend de jaarlijkse herbeoordelingen wel extra werk met zich meebrengt. Dit is echter aanmerkelijk minder als we alles langs de lijn van de individuele bijzondere bijstand zouden doen. Bij de uitwerking moeten we keuzes maken in de premiebijdrage, de omvang van de doelgroep en de wijze van benaderen. Zoals al eerder gesteld is de collectieve zorgverzekering beschikbaar voor iedereen met een inkomen tot 130% van het sociaal minimum. Onze premiebijdrage gaat echter niet verder dan 120%. Wellicht dat we die al dan niet kunnen uitbreiden tot de totale doelgroep, mede afhankelijk van de budgettaire mogelijkheden. Tevens moeten we ook in beeld brengen wat een ander betekent voor de uitvoering. De invoering van de nieuwe collectieve zorgverzekering gaat in op 1 januari 2015. Overgangsjaar Voor 2014 hebben we al middelen gekregen om te compenseren. Voor de Wtcg-ers speelt dit nog niet omdat zij op het einde van het jaar nog een vergoeding krijgen, over 2103. Voor mensen die compensatie eigen risico kregen ligt dat anders. Zij ontvangen niets meer in 2014. We willen bekijken hoe we die doelgroep in 2014 toch kunnen compenseren met hetzelfde bedrag als in 2013, € 99,-. We schatten in dat dit maximaal zo’n 2.000 mensen zijn met een inkomen tot 120% van het sociaal minimum. De maximale kosten zijn dan € 198.000,-. Daarbij speelt wel dat we de impact voor de uitvoering in beeld moeten brengen, het zijn extra uitvoeringslasten.
3. Van Langdurigheidstoeslag naar Individuele Inkomenstoeslag 3.1 Inleiding De huidige (categoriale) Langdurigheidstoeslag (LDT) wordt omgevormd tot een individuele inkomenstoeslag. De doelgroep betreft personen tot de AOW gerechtigde leeftijd die langdurig van een laag inkomen rond moeten komen en gelet op hun individuele omstandigheden geen zicht hebben op verbetering van het inkomen. Dat laatste betreft de krachten en bekwaamheden van de desbetreffende persoon, alsmede de inspanningen die de persoon heeft verricht om tot inkomensverbetering te komen. Dit derde criterium is nieuw en richt zich met name op een individuele beoordeling. 3.2 Huidige systematiek In onze huidige verordening hebben we invulling gegeven aan de begrippen langdurig en laag inkomen en hebben we de hoogte voor de verschillende categorieën vastgesteld. Dat zijn de meest relevante bepalingen uit die verordening. Langdurig en laag We hanteren een periode van 60 maanden waarin mensen een inkomen moeten hebben op het voor hen
6
geldende sociaal minimum. Dit op de z.g. peildatum. Die datum is door wetswijziging inmiddels gelijk met de datum aanvraag. Daardoor is de moegelijkheid weg om met terugwerkende kracht over verschillende jaren toegekend te krijgen. Hoogte LDT We kennen drie categorieën voor personen in de leeftijd van 23 jaar tot de AOW-gerechtigde leeftijd. Wanneer zij aan de voorwaarden voldoen ontvangen ze de onderstaande bedragen per jaar : - Alleenstaande € 490,- Alleenstaande ouder € 592,- Gezin € 646,Overige aspecten Dit betreft onderwerpen als: voorwaarden partners, vrijlating inkomsten uit arbeid en inkomstenvrijlating WWB, uitsluiting i.v.m. studie en detentie. 3.3
De individuele inkomenstoeslag
De verordening De gewijzigde regelgeving van het Rijk betekent dat de gemeenten een nieuwe verordening moeten maken om de keuzes daarin vast te leggen. In het Sociaal Domein maken we één kaderverordening waarin de Raad het noodzakelijkste vaststelt en het College het verder invult. Voor het onderdeel Inkomenstoeslag wordt in de verordening het volgende geregeld: - De termijn van de referteperiode (langdurige periode laag inkomen); - Toepasselijke bijstandsnorm waarbij de kostendelersnorm niet wordt toegepast (laag inkomen); - Hoogte inkomenstoeslag. Indien we de huidige criteria voor langdurig en laag inkomen voortzetten blijft de omvang van de doelgroep op dit onderdeel gelijk. Verruiming/uitbreiding zou in feite een beleidsintensivering betekenen. De begroting en het Coalitieakkoord bieden hiervoor geen ruimte. De huidige bedragen kunnen in dat verband ook gecontinueerd worden. De nadere regelgeving/invulling geen zicht op verbetering inkomen De toelichting op artikel 36 WWB Het gaat er hier om dat we invulling geven aan de individuele beoordeling op het criterium: geen zicht hebben op verbetering van het inkomen. De toelichting op artikel 36 WWB geeft aan welke omstandigheden de colleges in ieder geval moeten beoordelen: “Het betreft hier de krachten en bekwaamheden van de desbetreffende persoon, alsmede de inspanningen die de persoon heeft verricht om tot inkomensverbetering te komen. Aan de hand van mede deze weging van de individuele omstandigheden, stelt het college vast of de betreffende persoon naar het oordeel van het college al dan niet zicht op inkomensverbetering heeft en recht heeft op een individuele inkomenstoeslag”. In feite wordt gesteld dat als mensen hun inkomen kunnen verhogen er geen recht op een toeslag zou mogen bestaan en andersom geredeneerd kan die toeslag er alleen zijn voor de niet-kunners. De gemeente moet dus de inspanningen per individu beoordelen. Hoe we dat concreet beoordelen is aan de gemeente om daar concreet invulling aan te geven. Ten opzichte van de huidige werkwijze is dit een extra handeling. Uitgangspunt van de keuze om te beoordelen is dat we het uitvoerbaar houden en toch individueel beoordelen. Daarbij betrekken we het gegeven dat ver weg het grootste deel van de doelgroep al bij de gemeente bekend is. Van de 3.904 toekenningen in 2013 hebben er 3.420 een WWB-uitkering, is 88%. Die kunnen we dus vanuit bekende gegevens beoordelen. Voor wat betreft geen zicht hebben op
7
inkomensverbetering moet het overduidelijk zijn dat mensen dat ook echt niet kunnen. We willen hierbij kijken naar de inspanningen die mensen hebben gedaan of omgekeerd hebben nagelaten. Voor wat betreft dat laatste gaat het er om dat duidelijk is dat iemand stelselmatig tekort schiet daarin. Niet als iemand een keer verzaakt heeft maar verder zijn best doet. We willen hierbij maximaal 12 maanden terugkijken. Als mensen in die periode een sanctie hebben i.v.m. niet nakomen re-integratieverplichtingen en er is sprake van recidive dan willen we de inkomenstoeslag voor dat jaar afwijzen. Voor de overige minima zullen we dat moeten onderzoeken, Daarbij opgemerkt dat voor mensen met een arbeidsongeschiktheidsuitkering het niet zoveel zin heeft om daar onderzoek te doen, dat geldt min of meer ook voor mensen die het afgelopen jaar begonnen zijn met te werken en nog onvoldoende inkomen daar uit hebben. Daarbij komt ook nog dat er mensen bij zijn die niet afhankelijk zijn van een uitkering en geen sollicitatieplicht hebben. We zullen die beoordeling nog verder moeten uitwerken. We willen de beoordeling zo eenvoudig mogelijk inrichten. Samengevat komt die er als volgt uit te zien: - de beoordeling strekt zich uit over een periode van 12 maanden voorafgaand aan de peil/aanvraagdatum; - indien blijkt dat men zich onvoldoende ingespannen heeft om tot inkomensverbetering te komen in die periode wordt de inkomenstoeslag afgewezen; - bij degenen waarbij de WWB-uitkering in die periode verlaagd is i.v.m. niet nakomen voorwaarden re-integratie en als er sprake is van recidive is er sprake van onvoldoende inspanning zoals bedoeld in het vorige lid - bij de overige minima beoordelen we de inspanningen overeenkomstig de persoonlijke situatie, hiervoor moeten nog nadere regels geformuleerd worden. Verder merken we nog op dat we bij mensen die vrijwilligerswerk doen die activiteit buiten beschouwing willen laten evenals de inkomstenvergoeding daaruit. Dat laatste volgt al impliciet vanuit de hantering van de toepasselijke bijstandsnorm. Naast de hierboven beschreven beoordeling moet er in de nadere regelgeving ook nog invulling gegeven worden aan een aantal aspecten die thans in de huidige verordening zijn opgenomen zoals hierboven onder het onderdeel huidige systematiek staan beschreven.
4. Koopkrachttegemoetkoming 2014 4.1 Algemeen Het kabinet heeft in de begroting 2014 een bedrag van € 70 miljoen gereserveerd voor een eenmalige koopkrachttegemoetkoming voor de laagste inkomensgroepen. Deze is bedoeld voor zelfstandige huishoudens waarvan de belanghebbende 21 jaar of ouder is, en een inkomen heeft tot ten hoogste 110% van het sociaal minimum, ongeacht de bron van het inkomen. Voor de gemeenten is € 66 miljoen beschikbaar. Het betreft een (ongedeeld) bedrag voor zowel de te verstrekken koopkrachttegemoetkomingen als de uitvoeringskosten. Oorspronkelijk zou de tegemoetkoming een recht betekenen voor bijstandsgerechtigden en een bevoegdheid voor gemeenten om huishoudens met een inkomen tot ten hoogste 110% van het sociaal minimum een koopkrachttegemoetkoming te verstrekken. Door een amendement is dat laatste komen te vervallen. Iedereen met een inkomen tot 110% van het sociaal minimum heeft er recht op. Dit betekent dat de gemeente geen beleidsruimte heeft en de regeling dient uit te voeren. Voor mensen met een onvolledige AOW die een aanvulling krijgen, de aanvullende inkomensondersteuning ouderen (Aio) zal de SVB de uitvoering ter hand nemen. Op 8 juli heeft de Eerste Kamer het wetsvoorstel aangenomen.
8
4.2 Doelgroep Uitgangspunt is de kring van rechthebbenden op bijstand, zoals omschreven in paragraaf 2 van de Wet werk en bijstand (WWB). De relatie die bestaat met de kring van rechthebbenden op bijstand, betekent bijvoorbeeld dat studenten niet in aanmerking komen voor een eenmalige koopkrachttegemoetkoming 2014. Daarnaast hebben huishoudens met een inkomen tot ten hoogste 110% van het sociaal minimum recht op een eenmalige koopkrachttegemoetkoming 2014. Aan de huishoudens met een WWB-, Aio-, IOAW- of IOAZ-uitkering kan de uitkering ambtshalve worden toegekend. Voor de overige huishoudens met een inkomen tot 110% kunnen gemeenten lokaal beleid maken over of en hoe deze groep in aanmerking komt voor een koopkrachttegemoetkoming. 4.3 Overige aspecten/uitvoering De koopkrachttegemoetkoming heeft geen gevolgen voor het recht op en de hoogte van de bijstand, alsmede dat de koopkrachttegemoetkoming niet vatbaar is voor beslag. De koopkrachttegemoetkoming 2014 zal belastingvrij worden verstrekt. Binnen het beschikbare budget van € 70 miljoen is € 10 miljoen gereserveerd voor de uitvoeringskosten. De tegemoetkoming bedraagt voor alleenstaanden 70,-, voor alleenstaand ouders 90,- en voor gehuwden 100,-. 4.4 Nadere regelgeving Het Rijk heeft in een AMvB nadere regels gesteld m.b.t. de uitvoering van de regeling. De meest relevante bepalingen zijn: - peildatum 1 september voor het recht, met name leeftijd en huishoudsituatie; - voor de hoogte van het inkomen geldt september 2014 als peilmaand; - de koopkrachttegemoetkoming moet in 2014 worden verstrekt; - het College maakt de regels bekend over de aanvragen die niet ambtshalve worden verstrekt. 4.5 Uitvoering Het gaat om de keuzes m.b.t. het moment van uitbetalen en hoe we het recht bepalen voor de overige minima. Voor het eerste willen we kiezen voor betaling begin december. De bij ons bekende minima willen we actief benaderen. Omdat de grens bepaald is op 110% en die voor onze minimaregelingen op 120% ligt kunnen we niet een één op één match maken m.b.t. het recht. . Wij willen de hele doelgroep Meedoenbijdrage aanschrijven met een verklaringsbrief waarin zij verklaren meer of minder dan bedrag X (=110% grens) te ontvangen per maand. Vervolgens verstrekken we het bedrag aan de degenen die verklaren minder dan 110% inkomen te hebben. Voor degenen die we niet kennen maar wel recht hebben willen we een eenvoudige aanvraagprocedure maken. De hele uitvoering is er op gericht om het zo eenvoudig mogelijk te houden.
5. Draagkrachtreparatie/inkomensgrens minimaregelingen 5.1 Inleiding Door invoering van de kostendelersnorm in de WWB per 1 januari 2015 kan er een onbedoeld effect ontstaan voor de doelgroep overige minima. Het kan er toe leiden dat mensen die nu onder de doelgroep voor het armoedebeleid vallen er buiten gaan vallen als er huisgenoten zijn. Dit omdat we een vergelijking maken tussen het inkomen en de theoretische bijstandsnorm. Als die laatste daalt dan wordt ook 120% daarvan lager en loop je de kans buiten de armoederegelingen te vallen terwijl het inkomen hetzelfde blijft. In het Coalitieakkoord is het volgende hierover opgenomen: “aandacht voor onbedoelde effecten van de invoering van de kostendelersnorm”.
9
5.2 Impact onbedoeld effect Om de impact helder te maken hebben we een drietal situaties genomen van huishoudens met meerdere meerderjarige inwonende personen. Er zijn natuurlijk nog veel meer situaties mogelijk maar deze drie voorbeelden laten zien wat de gevolgen kunnen zijn in verschillende gevallen. Tevens hebben we daarbij betrokken de gevolgen van de herziening van de Kindregelingen. Voor de WWB betekent dit dat de alleenstaande ouder toeslag wordt afgeschaft en vervangen door het kindgebonden budget (via de fiscus). In de eerste tabel laten we de impact van de kostendelersnorm/kindregelingen zien per 1 januari 2015. In de tweede tabel de gevolgen voor de inkomensgrenzen die daarvan zijn afgeleid. De volgende voorbeeldsituaties zijn in onderstaande tabellen opgenomen: 1. Een alleenstaande die bij een ouder woont; 2. Een alleenstaande ouder (met kind van 16) en twee inwonende meerderjarige kinderen; 3. Een gezin met twee inwonende meerderjarige kinderen. Impact kostendelersnorm/kindregelingen versus huidige WWB-uitkering Situatie Huidig Nieuw Verschil % Bedrag % Bedrag % Bedrag Alleenstaande 55 747,72 50 679,75 5 67,97 Alleenstaande ouder 84 1141,97 43,3 588,66 40,7 553,31* Gezin 94 1277,92 80 1087,59 14 190,33 * via de fiscus ontvangt men daar boven op nog het kindgebonden budget ong. € 233,Inkomensgrenzen 120% (x bedragen huidig/nieuw tabel 1) Situatie Huidig Nieuw Verschil Alleenstaande 897,26 815,69 81,57 Alleenstaande ouder 1370,37 706,39 663,97 Gezin 1533,50 1305,11 228,39 We zien dus dat de inkomensgrenzen in alle drie de situaties lager worden. In sommige kunnen de verschillen zelfs bijzonder groot zijn. Dit kan tot gevolg hebben dat men niet langer meer in aanmerking komt voor minimaregelingen als: de Meedoenbijdrage, de Collectieve Zorgverzekering, de Langdurigheidstoeslag en de Individuele Bijzondere Bijstand. Dit verschilt per situatie afhankelijk van het inkomen uit werk, uitkering en overig of een combinatie daar van. In de hierboven geschetste situaties is de impact het grootst bij het gezin en de alleenstaande ouder. De voorbeelden tonen aan dat er door de Kostendelersnorm een onbedoeld effect ontstaat. Onbedoeld, omdat de wetgever nergens in het wettelijk traject dit effect benoemd heeft als uitkomst van beleid. Doe je als gemeente ten opzichte van je huidig beleid niets dan moet je vaststellen dat de huidige doelgroep minimabeleid beperkter wordt. Opgemerkt wordt nog dat in de huidige Meedoenbijdrageregeling er geen toepassing wordt gegeven aan de Toeslagen/verlagingen verordening. Daarin wordt dus geen rekening gehouden met eventuele huisgenoten. Dit gebeurt wel bij de bijzondere bijstand en de Langdurigheidstoeslag. In feite passen we twee systemen toe en kan het dus voorkomen dat iemand wel een Meedoenbijdrage krijgt en geen collectieve zorgverzekering. 5.3 Oplossingsrichting Uitgangspunt is om de huidige doelgroep onder de nieuwe regelgeving ook te handhaven. Daarbij een zo eenvoudige mogelijke uitvoering realiseren. Het is niet mogelijk om de oude situatie onder de nieuwe regelgeving te laten bestaan. De huidige toeslagen en verlaging verordening komt van rechtswege te
10
vervallen. Daarbij moeten we bij de overige minima dan ook onderzoeken wat precies de situatie op het adres is als er meerdere personen wonen. Dat zouden we ook eenvoudiger kunnen maken. Daarbij kunnen we dan de huidige systematiek van inkomensgrenzen overnemen zoals die in de Meedoenbijdrage gelden. Die was/is er al op gebaseerd om een eenvoudige uitvoering mogelijk te maken. De aanpassing betreft dan de beleidsregels draagkracht voor de bijzondere bijstand en de aanpassing van de regeling voor de individuele inkomenstoeslag (de huidige Langdurigheidstoeslag). Daarmee hanteren we dan één systeem voor alle minimaregelingen. Voor de inkomensgrenzen nemen we dan de bedragen voor een gezin en alleenstaande volgens drie categorieën: jonger dan 21, tussen 21 en AOW-leeftijd en AOW-leeftijd en hoger. De beoordeling is dan: wat is de leeftijd, indien meer dan één persoon op het adres is er sprake van huwelijk/samenwoning. Is dat niet het geval dan is men alleenstaande. De grenzen op basis van de huidige bedragen staan in onderstaande tabel. Inkomensgrenzen Situatie Alleenstaande Gezin Gezin, <21+>21
< 21 Norm 234,88 469.76 914,63
> 20-AOW > AOW 120% Norm 120% Norm 120% 281,86 951,65 1.141,98 1044,01 1252,81 563,71 1359,49 1631,39 1437,02 1724,42 1097,56
5.4 De wijzigingen We kennen in Eindhoven vier regelingen voor de (overige) minima. In onderstaand schema staan de wijzigingen per regeling beknopt weergegeven. Tabel 4: overzicht wijzigingen per regelingen Regeling Wijziging Meedoenbijdrage - aanpassing begripsomschrijvingen in diverse artikelen: WWB vervangen door Participatiewet; - verwijzing naar de artikelen 20 t/m 22 van de Participatiewet, daarmee toepassing kostendelersnorm uitsluiten. Bijzondere bijstand Toepassing kostendelersnorm uitsluiten, behalve waar de bijzondere bijstand het karakter heeft van een periodieke aanvulling op het inkomen voor levensonderhoud . Collectieve Zorgverzekering Is onderdeel van de bijzondere bijstand, geen separate aanpassingen nodig. Langdurigheidstoeslag Onder het begrip toepasselijke bijstandsnorm wordt de toepassing van de Individuele Inkomenstoeslag kostendelersnorm uitgesloten.
5.5 Financieel Voor de Meedoenbijdrage maakt het geen verschil, daar blijft de systematiek identiek. Voor de overige drie minimaregelingen betekent het voor mensen die voorheen door de toepassing van de toeslagen en verlagingen verordening buiten de boot vielen nu mogelijk wel recht krijgen. Daarmee wordt de doelgroep iets ruimer. We hebben hierover geen data/ervaringsgegevens maar schatten in dat effect betrekkelijk gering is. Immers het grootste deel van de minimapopulatie heeft een inkomen op bijstandniveau of net iets daarboven. Het ministerie van SZW heeft in de toelichting op het wetsvoorstel voor de Kostendelersnorm aangegeven dat ingeschat wordt dat zo’n 10% van de minimapopulatie te maken krijgt met de kostendelersnorm. Voor de overige minima zal dit niet afwijken. Voor wat betreft het effect van de nieuwe
11
systematiek gaat het om degenen met een laag inkomen die door toepassing van de verordening toeslagen en verlagingen op een theoretische bijstandsnorm uitkomen die na vermenigvuldiging met 1,2 (120%) hoger is dan het feitelijke inkomen. Een voorbeeld van een meerderjarige die bij zijn moeder inwoont om de verschillen tussen 2014 en 2015 aan te geven. Er zijn nog veel meer situaties mogelijk waarbij de verschillen telkens anders zijn. Verschil 2014-2015 voor alleenstaande m.b.t. kostendelersnorm Normopbouw % Bedrag 120% grens Huidig Norm+Toeslag 64 € 870,08 € 1.044,97 Nieuw KD-norm 50 € 679,75 € 815,70 Geen KD 70 € 951,65 € 1.141,98 Stel dat de meerderjarige een inkomen heeft tussen € 1.044,97 en € 1.141,98 dan bestaat er in 2014 geen recht op een minimaregeling en in 2015 wel. We hebben geen gegevens over aantallen mensen die voor al de verschillende situaties een inkomen hebben dat ligt tussen de huidige 120% grens en die voor 2015 en voldoen aan de criteria voor de verschillende regelingen en daarop aanspraak (gaan) maken en een huishouding vormen met twee of meer personen zoals bedoeld voor de kostendelersnorm. We weten wel dat naarmate het inkomen hoger wordt het beroep op regelingen minder. Gelet op al die factoren gaan we uit van een mogelijke stijging van 1% van de overige minimagroep. Onderstaand een berekening per regeling. Toename kosten door nieuwe systematiek Regeling Overige minima Toename LDT 484 1% CZG 3040 1% Bijz. bijstand 800 1% Totaal
Gem. bedrag/kosten € 535,30 € 96,00 € 699,30
Totaal € 2.590,852 € 2.918,4 € 5. 594,42 € 11.103,67
We zien dat de kosten met zo’n € 11.000,- toenemen. Stel dat de toename 5 x zo groot is dan is dat zijn de kosten (€ 55.000,-) nog steeds betrekkelijk gering als we dat afzetten tegen de begroting (0,11% resp. 0,55%). Daarbij moeten we ook betrekken dat we op deze wijze geen extra uitvoeringslasten hebben omdat we de situatie m.b.t. de toepassing van de kostendelersnorm niet hoeven onderzoeken. De keuze voor deze oplossing veroorzaakt geen substantiële stijging van de kosten. 5.6 Resultaat De keuzes zoals hierboven beschreven leveren het volgende op: - Inzichtelijker en duidelijker voor de burgers omdat we de inkomensgrenzen duidelijker kunnen communiceren, het bevordert een beter gebruik; - Voor instanties en uitvoerders (ook de WIJ-generalist) makkelijker te beoordelen of iemand al dan niet recht op een regeling heeft; - We voorkomen dat mensen in 2015 meerdere regelingen (stapeling) kwijtraken zonder dat hun inkomen wijzigt; - Harmonisatie, we kennen één systeem om de draagkracht/inkomensgrens te bepalen; - Een eenduidige en eenvoudige toepassing voorkomt extra uitvoeringslasten; - Er wordt uitvoering gegeven aan het Coalitieakkoord: “aandacht voor onbedoelde effecten van de invoering van de kostendelersnorm”.
12
6. Jeugdregelingen 6.1 Inleiding De afgelopen jaren is er in toenemende mate aandacht gevraagd voor armoede onder kinderen. In een brief van de staatssecretaris d.d. 3 juli 2013 vraagt ze extra aandacht voor armoede onder kinderen en vroegsignalering van schulden. Daarbij wordt verwezen naar een advies van de Kinderombudsman aan de gemeenten om een kindpakket samen te stellen waarvan de onderdelen rechtstreeks ten goede komen aan de kinderen zelf. Verder staat in de brief aangegeven wat bedoeld wordt met intensivering van het beleid. In 2013 werd door het Rijk een begin gemaakt met extra geld voor gemeenten, zo’n 20 miljoen. Een deel daar van ging naar Vereniging Leergeld Nederland. In de commissie M&C van 24 september 2013 zijn er door de PVDA vragen gesteld over dit onderwerp, met name of dit aanleiding is tot beleidsintensivering. Wethouder Scholten heeft aangegeven dat Eindhoven al behoorlijk wat mogelijkheden heeft voor gezinnen met kinderen en dat er geen aanleiding is om voor het jaar 2013 al met nieuwe maatregelen te komen. In het Regeerakkoord zijn extra middelen voor armoedebeleid vrijgemaakt € 80 miljoen voor 2014 en € 100 miljoen vanaf 2015, structureel. Het grootste gedeelte van deze middelen is voor gemeenten bestemd. Deze extra middelen worden ook wel de Klijnsma-middelen genoemd. In Eindhoven zijn deze opgenomen in de begroting voor het armoedebeleid waarmee de begroting sluitend werd gemaakt. Voor 2104 bedroeg de toevoeging 1,272 mln en 2015 en volgende jaren 1,5895 mln. Zowel de Staatssecretaris als de Kinderombudsman roepen gemeenten op om meer aandacht aan kinderen in armoede te besteden. Ook in het Coalitieakkoord worden kinderen expliciet benoemd als groep die aandacht nodig heeft in het kader van het armoedebeleid. Hieronder geven we een overzicht in datgene wat al gerealiseerd is en gaan vervolgens in op de samenwerking in de gemeente tussen diverse partijen die zich richten op gezinnen met kinderen. 6.2 Huidige regelingen/voorzieningen voor (gezinnen met) kinderen We kennen de Meedoenbijdrage, gratis sporten, gratis openbaar vervoer en zwemdiploma-A, korting bibliotheekpas, als gemeentelijke regelingen/ondersteuning. Een breed pallet van ondersteuning waarmee er in Eindhoven ook sprake is van een kindpakket zoals aanbevolen door de Kinderombudsman. De doelgroep is 120% van het sociaal minimum. De Meedoenbijdrage kent tegemoetkomingen voor participatie van kinderen. Onderstaand de bedragen per kind per gezin: - 0 tot 4 jaar: € 186,-; - 4 tot 12 jaar: € 254,-; - 12 tot18 jaar: € 483,-: Verder subsidiëren we het Jeugdcultuurfonds (JCF), het Jeugdsportfonds (JSF) en de Stichting Leergeld Eindhoven (SLE). De subsidiebedragen: Overzicht subsidies 2014 (verstrekt) JSF 101.000,- (50.000,- eenmalig) JCF 51.000,SLE 32.000,Totaal 184.000,-
2015 51.000,51.000,32.000,134.000,-
13
2016 51.000 51.000,32.000,134.000,-
2017 51.000,51.000,32.000,134.000,-
6.3 Nibud-onderzoek In het Nibud-onderzoek zijn er vier huishoudtypen onderzocht waarbij kinderen deel uit maken van dat gezin. In onderstaande tabel staan de uitkomsten. Voor de verschillende situaties waarin er kinderen zijn staan er bij de verschillende inkomenshoogten de bedragen die beschikbaar zijn na aftrek basisuitgaven en restuitgaven. Opgemerkt wordt dat het hier gaat om een theoretische benadering van een aantal huishoudtypen, het geeft daar mee een beeld. Er zijn natuurlijk nog veel meer situaties te bedenken en de uitkomsten staan los van de feitelijke situatie. Daar kunnen omstandigheden als schulden, onvoorziene uitgaven etc. behoorlijk van invloed zijn. Voorbeeldsituaties met kinderen en besteedbaar inkomen Inkomen 100% Basis Rest Alleenstaande Ouder (kinderen 3 en 5) 255 132 Alleenstaande Ouder (kinderen 16 en 22) 519 390 Echtpaar (kinderen 3 en 5) 70 -89 Echtpaar (kinderen 16 en 22) 359 193
Basis 274 614 138 498
110% Rest 81 414 -87 261
Basis 368 697 203 427
120% Rest 174 473 -28 190
In drie van de vier situaties zien we een positieve uitkomst, alleen bij het echtpaar met kinderen van 3 en 5 is er bij het restpakket een negatieve uitkomst. Dat speelt ook op landelijk niveau, dat heeft het Nibud al eerder dit jaar vastgesteld. 6.4 Samenwerking Met de drie stichtingen, het JCF, JSF en het SLE, vinden als (gedeeltelijk) gesubsidieerde instellingen geregeld gesprekken plaats. In 2014 heeft dit er toe geleid om te komen tot een meer en intensievere samenwerking met de gemeente en WIJEindhoven. De drie stichtingen hebben als basis hiervoor de nota “Meedoen mogelijk maken” geschreven. Deze is bijgevoegd. De lijn en richting van de nota kunnen we onderschrijven. We willen bevorderen dat de fondsen met WIJEindhoven en andere organisaties in de stad in toenemende mate met elkaar gaan samenwerken om de armoede te bestrijden. In dat verband zijn al stappen gezet. Overigens werken de fondsen onderling ook al intensief samen. We willen bereiken dat gezinnen niet alleen geholpen worden met de ondersteuning van het kind maar dat ook signalering van problemen plaatsvindt en dat mensen geholpen worden om hun situatie te verbeteren. We willen naar een integrale aanpak zoals ook is voorgesteld in de hierboven aangehaalde nota. Andersom kan bijvoorbeeld de WIJ-generalist in voorkomende situaties de hulp van een van de fondsen inroepen. In de nota wordt ook aandacht gevraagd voor het zwemonderricht. Voor ons aanleiding om met de afdeling Sport en het SLE in gesprek te gaan om te kijken of de huidige mogelijkheden voldoende toereikend zijn of dat we aanpassingen moeten doorvoeren. 6.5 Beroep op fondsen en Meedoenbijdrage Uit de nota blijkt dat het beroep op de fondsen ieder jaar groeit, er is een toename van 2195 naar 3004 gehonoreerde aanvragen in vier jaar tijd. De fondsen voorzien een verdere groei van 5 tot 10% per jaar. Zij hebben ook vastgesteld dat zo’n 85% van de kinderen die geholpen worden ook gebruik maken van de Meedoenbijdrage. Daarbij stellen zij vast dat die bedragen niet alle gevallen voldoende zijn om de kosten te dekken en dat niet altijd het geld voor de Meedoenbijdrage voor het kind wordt benut. We zijn met de fondsen in gesprek om de uitvoering van de Meedoenbijdrage en de fondsen beter op elkaar af te stemmen. Enerzijds door voorlichting in de correspondentie en anderzijds in die gevallen waarin geconstateerd wordt dat extra ondersteuning door een fonds nodig is omdat de Meedoenbijdrage niet juist is besteed. In die
14
laatste situatie kijken we naar omstandigheden en oplossingen die daarvoor nodig zijn. Hier werken de fondsen samen met WIJEindhoven. 6.6 Subsidie De Fondsen vragen een structurele ophoging van de subsidie. We hebben nu € 134.000,- op de begroting staan. Zij willen naar een bedrag van € 307.625,- in 2019. Daarin willen ze dat de subsidie is gebaseerd op 50% van de gehonoreerde aanvragen en dat er een substantieel bedrag van € 70.000,- beschikbaar is voor de backoffice. Wij verwachten de komende jaren ook nog een verdere groei m.b.t. het beroep op de fondsen. Niet alleen vanwege de crisis/conjuncturele situatie maar ook vanuit de beweging WIJEindhoven. We willen de subsidie daarin mee laten groeien met als uitgangspunt de subsidie voor 2014. Verder willen het zo inrichten dat we één subsidiebedrag op de begroting hebben voor de drie fondsen. Daarbij krijgen ze ook de mogelijkheid om elkaar te steunen, dat gebeurt nu ook al. Het is wel van belang dat de drie fondsen hun eigen entiteit behouden vanwege hun relatie met de landelijke fondsen en donateurs. Ook gaan we er van uit dat de fondsen zich maximaal blijven inspannen om eigen donaties te vergaren. We willen echter geen openeinde regeling maar een groei op basis van een te verwachte stijging. We gaan daarbij uit van 10% voor 2015 en 2016 en dan van 5% voor 2017 en 2018. De subsidie voor de komende jaren zou er dan als volgt uit zien. Subsidie jeugdregelingen op basis van verwachte groei 2014 2015 (+10%) Huidige Begroting 134.000,134.000,Structureel toe te voegen 50.000,50.000,Totaal 184.000,184.000,Stijging % N.v.t. 18.400,Uitgave 184.000,202.400,Te dekken N.v.t. 68.400,-
2016 (+10%) 134.000,50.000,184.000,20.240 222.640 88.640
2017 (+5%) 134.000,50.000,184.000,11.132,233.772 99.772,-
2018 (+5%) 134.000,50.000,184.000,11.689,245.461,111.461,-
Voor wat betreft de dekking hebben wij nog geen concrete voorstellen, we zullen de mogelijkheden hiervoor nog moeten onderzoeken. 7. Studietoeslag Op basis van een amendement is in de Participatiewet een artikel toegevoegd, om jongeren met een arbeidsbeperking die studeren, extra ondersteuning te geven. Iets dergelijks is ook in de huidige Wajong opgenomen. Wajong In de Wajong (instroom vanaf 2010) is sprake van een studieregeling. Deze blijft bestaan voor het zittend bestand van de Wajong. De jongehandicapte krijgt naast studiefinanciering op basis van de Wajong een (extra) inkomen van 25% van het minimumloon. Daarnaast mag 25% van het minimumloon bijverdiend worden zonder gevolgen voor de Wajong-regeling. Participatiewet Aan jongeren met arbeidsvermogen die na 1 januari 2015 onder de Participatiewet vallen, kan de gemeente ook een studietoeslag verstrekken. De gemeente is hiertoe echter niet verplicht. Indien de gemeente wel gebruik wil maken van deze bevoegdheid dan zal zij in elk geval de hoogte en frequentie van de studietoeslag in een verordening moeten vastleggen. Er is in de wet een artikel 36b ingevoegd: de individuele studietoeslag als onderdeel van de bijzondere bijstand.
15
Die studietoeslag is bedoeld voor mensen: ■ die recht hebben op studiefinanciering of op een tegemoetkoming op grond van de Wet Tegemoetkoming Onderwijsbijdrage en Schoolkosten (WTOS) en ■ minimaal 18 jaar oud zijn en ■ geen vermogen hebben en met voltijdse arbeid niet in staat zijn het wettelijk minimumloon te verdienen. Voor deze regeling wordt in 2015 landelijk 6 miljoen euro beschikbaar gesteld, oplopend tot 35 miljoen euro structureel. Wij willen de mogelijkheid om deze jonggehandicapten een studietoelage te verlenen benutten. De concrete invulling daarvan moet in een verordening plaatsvinden. Dit vindt in Eindhoven plaats in de verordening Sociaal Domein. Het onderdeel studietoelage is daar onderdeel van. De verordening wordt langs een separaat traject aan de gemeenteraad voorgelegd. 8. Bewindvoering 8.1 Inleiding De bijzondere bijstand vergoedt kosten voor bewindvoering indien de persoon over onvoldoende draagkracht beschikt. In veel gevallen is dat het geval. De afgelopen jaren zijn de uitgaven daarvoor flink gestegen. Dit is een landelijke trend. Ook in het Coalitieakkoord is in dit verband een passage opgenomen: “we zetten een beweging in naar meer budgetbegeleiding in plaats van bewindvoering. Een voorinvestering in budgetbegeleiding leidt tot lagere kosten voor bewindvoering op termijn”. 8.2 De bijzondere bijstand De kantonrechter kan bewind instellen over één of meerdere goederen die iemand toebehoren of zullen toebehoren als de meerderjarige tijdelijk of duurzaam niet in staat is ten volle zijn vermogensrechtelijke belangen behoorlijk waar te nemen, als gevolg van (artikel 1:431 lid 1 BW): a. b.
zijn lichamelijke of geestelijke toestand; of verkwisting of het hebben van problematische schulden.
Bij het instellen van bewindvoering wijst de kantonrechter een bewindvoerder aan. De daaruit voortkomende kosten moeten door de gemeente vergoed worden indien er onvoldoende draagkracht is. Vaak is dat het geval. 8.3
Ontwikkeling kosten
De kosten voor bijzondere bijstand voor bewindvoering zijn de afgelopen jaren flink gestegen. Onderstaande tabel geeft hier inzicht in. Ontwikkeling kosten bewindvoering Periode Kosten 2011 € 927.000,2012 € 1.257.000,2013 € 1.667.000,2014, tot 1 juni € 804.000,-
Stijging t.o.v. voorgaande jaar € 330.000,- (36%) € 410.000,- (33%)
16
In de periode 2011 t/m 2013 zien we een flinke groei van 36 en 33% groei. Als we de cijfers over de eerste vijf maanden van 2014 extrapoleren dan zouden we op 1,9 mln uitkomen. Nog steeds een stijging maar die vlakt wel af, die komt op 24% uit. 8.4 Landelijke ontwikkelingen Zoals al aangegeven zijn de stijgende kosten een landelijke trend. Reden voor Staatsecretaris Klijnsma en Staatssecretaris Teeven om een onderzoek in te stellen naar de kwantitatieve ontwikkelingen beschermingsbewind. Eindhoven heeft daaraan deelgenomen. Dit onderzoek is door Stimulansz uitgevoerd. De Tweede Kamer is per brief (1 juli 2014) over de uitkomsten geïnformeerd. Over de periode 2010 t/m 2013 zijn de kosten met 66% gestegen. Over de periode 2011-2013 is het gemiddeld aantal huishoudens met bijzondere bijstand voor beschermingsbewind gestegen van 0,5% naar 1,1%. Oorzaken die genoemd werden in het onderzoek zijn: economische crisis, de vergrijzing, de stijgende schuldenproblematiek, de toenemende complexiteit van de samenleving, de strengere selectie aan de poort bij de gemeentelijke schuldhulpverlening en actieve doorverwijzing naar beschermingsbewind door ketenpartners. Ook leert het onderzoek dat verschillende betrokken partijen in beperkte mate contact hebben. Betere samenwerking en afstemming is wenselijk. Daarbij is maatwerk uitgangspunt. Dat laatste vraagt om meer inzicht in de groep. Wie komt in aanmerking en wat zijn de redenen voor onder bewindstelling om zo meer zicht te krijgen op de ondersteuningsbehoefte van de doelgroep. Zo kan voor zover beschermingsbewind niet de meest passende maatregel is gekeken worden naar alternatieven. Het onderzoek voorziet niet in de beantwoording van die laatste vragen. Daar is vervolgonderzoek naar nodig dat in de tweede helft van 2014 start. Verder worden nog andere vervolgstappen gezet zoals: - het organiseren van een bijeenkomst voor brancheorganisaties; - gemeenten voor te lichten over mogelijkheden zoals contact met lokale rechtbanken en praktijkvoorbeelden; - het bevorderen van registratie van gegevens op centraal en decentraal niveau; - een vervolgmeting van de ontwikkelingen van zowel kosten als onder bewindgestelden. Het onderzoek leidt er naar verwachting niet toe dat op korte termijn beleid of regelgeving wordt aangepast. Ook mag niet verwacht worden dat de kosten voor bewindvoering snel gaan dalen n.a.v. dit onderzoek, wellicht dat het vervolgonderzoek of de vervolgstappen meer gaan opleveren. 8.5 Lokaal De kosten voor bewindvoering hebben in de meeste gevallen een relatie met de schuldenproblematiek. In Eindhoven zijn we bezig om langs de lijn van WIJEindhoven de schulden eerder en beter in beeld te brengen en acties in gang te zetten. Dit proces is ontwikkeling. De uitvraag bij de schulddienstverlening wordt overgeheveld naar de WIJ-generalist. Daarnaast hebben we het instrument budgetbeheer. Dat is de afgelopen jaren afgebouwd. In het licht van de interventie van de WIJ-generalist willen we bezien of we de functie van budgetbeheer kunnen benutten en of we de omgeving kunnen inschakelen en zo meer maatwerk te leveren.
9. Financieel Kader Vanuit het Regeerakkoord zijn er extra middelen beschikbaar gekomen voor armoedebeleid, de z.g. Kleinsma-gelden. In 2014 is dit een bedrag van € 1.042.457,- en 2015 en volgende jaren € 1.340.302 structureel. Deze bedragen zijn verwerkt in de meerjarenbegroting armoedebeleid. Dit om de stijging van de lopende uitgaven op te vangen. Voor 2014 verwachten we desondanks een tekort van zo’n 8 ton. Dit willen we grotendeels oplossen met de reservering uit het jaarresultaat 2013 en met een verwacht overschot uit de eenmalige koopkrachttoeslag. In de bijlage van het Coalitieakkoord, het financieel meerjarenbeeld, is een bezuinigingstaakstelling opgenomen die verder uitgewerkt is in een scala van maatregelen. Per onderdeel
17
staan bedragen genoemd die veranderingen zijn ten opzichte van de huidige begroting. Zo ook op het onderdeel armoede. Vanaf 2015 wordt daar 2,9 mln op de begrote bedragen in mindering gebracht. Daar staat tegenover dat de reservering voor het Sociaal Domein, 2,5 mln met ingang van 2015 komt te vervallen. De afgelopen jaren is het beroep op regelingen uit het armoedebeleid toegenomen. Dit is toe te schrijven aan een aantal oorzaken: de economische crisis, een beter gebruik en uitbreiding van de doelgroep tot 120% van het sociaal minimum. Hierdoor zien we in 2014 een tekort op de begrote middelen. We verwachten op korte termijn geen afname waardoor we ook in 2015 een tekort verwachten in de orde van grootte van 2014. Hierbij is rekening gehouden met de correctie van 2,9 mln. Hiervoor dient nog een oplossing te worden gevonden. Voor het onderdeel Chronisch Zieken en Gehandicapten ontvangen we in 2014 € 654.000,- en de volgende jaren zo’n 3 mln per jaar. We weten nog niet welke uitgaven hier tegenover komen te staan omdat we nog moeten vaststellen welke beleidsmaatregelen we gaan nemen.
18