Belichtingsregelingen: Basisgebruik Bij de meeste camera’s is de keuze van de belichtingsregelingen met een zogenaamd programmakeuzewiel I uitgevoerd. De uitleg over functies wordt in twee delen gebracht, in dit deel het basisgebruik en hierna het creatief gebruik.
Basis belichtingsregelingen De belichtingsregelingen kunnen in twee gebieden onderverdeeld worden: basisgebruik en creatief gebruik. De functies onder basisgebruik regelen bijna alle camera instellingen, je hebt geen of (zeer) beperkt invloed op de belichting. Gebruik je de pictogrammen onder basisgebruik dan wordt er enigszins rekening gehouden met een specifiek onderwerp.
Volautomatisch In deze modus heeft de automaat de volledige controle over de belichting en dit wordt point-and-shoot genoemd (in het Nederlands: mikken en klikken). Dit is de meest toegepaste modus, je kunt er praktisch iedere foto mee maken. Of deze modus ook de foto oplevert die je voor ogen hebt is de vraag. Immers de automaat neemt de beslissing op basis van wat de fabrikant geprogrammeerd heeft, en dat is niet altijd wat je zou willen. Wordt vanwege het gemak veel gebruikt voor het maken van vakantie foto’s. Portret Bij het maken van portretten moet je ervoor zorgen dat de ogen van het model scherp worden weergegeven en de achtergrond niet, waardoor de aandacht op model valt. Dat is ook het uitgangspunt bij deze modus. Het diafragma wordt zo groot mogelijk gehouden (klein f-getal) waardoor er een kleine scherpte-diepte veld (gebied wat nog als scherp ervaren wordt) wordt gecreëerd. Bij compact camera’s is de scherpte diepte groter dan bij spiegel reflex camera’s, je hebt dus met een compact camera meer speling. Naast een portret is deze modus ook geschikt om kleinere onderwerpen of voorwerpen (planten, dieren, kunstvoorwerpen, producten, etc.) te fotograferen. Landschap In tegenstelling tot het portret moet je ervoor zorgen dat zo veel mogelijk van het landschap scherp op de foto komt. Dit bereik je door het diafragma zo klein (groot f-getal) mogelijk te houden waardoor er een grote scherpte-diepte ontstaat. De foto wordt vrijwel helemaal als scherp ervaren. Net als bij automatische belichtingsregeling is dit een universeel toepasbare modus en dus ook geschikt voor het maken van bijvoorbeeld vakantie I
Bij sommige digitale camera’s is een deel van de belichtingsregelingen ondergebracht in een menu, vaak te benaderen met het symbool . Raadpleeg de handleiding voor uitleg.
foto’s. In tegenstelling tot de automatische modus weet je in ieder geval dat het diafragma klein gehouden wordt. Naast landschap is deze modus ook geschikt voor avond fotografie en architectuur fotografie. Ook voor architectuur en stadsfotografie geldt, zoveel mogelijk van een scène scherp op de foto zetten. Close-up (Macro) Bij het maken van close-up of dichtbij opnames krijg je, vanwege de korte afstand, te maken met een kleine scherpte-diepte. Daarom wordt het diafragma, door de automaat, halverwege gezet (meestal f/8-f/11). Zo komt het hele onderwerp scherp en de achtergrond onscherp op de foto te krijgen. Deze modus is geschikt voor opnames van kleinere voorwerpen als: bloemen, plantjes, beelden, etc.. Het verschil met de portret modus is dat bij close-up op een iets grotere scherpte diepte wordt ingesteld (kleinere diafragma). Sport Sport en actie foto’s vergen een snelle sluitertijd daarom houdt de automaat de sluitertijd zo kort mogelijk. Bewegende onderwerpen worden dan nog scherp op de foto vastgelegd. Naast sport kun je er bijvoorbeeld mee fotograferen vanuit een rijdende auto. Als je haaks op de rijrichting fotografeert maak dan een meetrekkende beweging (onderwerp blijven volgen). Voor het creëren van creatieve foto’s is, door de snelle sluitertijd, deze modus niet altijd geschikt als je met de camera een bewegend voorwerp volgt. De achtergrond vervaagt te weinig (komt bijna scherp op de foto), waardoor het gevoel van beweging niet goed benadrukt wordt. Vaak wil je dat de achtergrond strepen vertoont (bewogen) in de richting van het bewegend onderwerp om snelheid te suggereren. Nachtopname (invulflits) Fotografeer je in een omgeving met weinig licht dan zal, zonder gebruik te maken van de flitser, de sluitertijd al gauw te lang worden en krijg je een bewogen foto. Als we zonder meer de flitser gebruiken dan komt het onderwerp goed belicht op de foto en de achtergrond wordt donker tot zwart (onderbelicht). Wil je toch iets meegeven van de achtergrond dan is deze modus geschikt. In de presentatie ‘Basiskennis Fotografie’ hebben we geleerd dat beschikbaar licht en flitslicht onafhankelijk van elkaar invloed uitoefenen op de belichting van de foto. Het flitslicht is te zwak om de achtergrond te verlichten en heeft daarom alleen invloed op het onderwerp. De term ‘nachtopname’ is een beetje misleidend, een betere term is ‘invulflits’. Deze modus is ook geschikt voor het fotograferen van onderwerpen bij schemer, tegenlicht of als het onderwerp in de schaduw staat van bijvoorbeeld een boom. Door de langere sluitertijden zul je gebruik moeten maken van een statief om bewegingsonscherpte van de achtergrond te voorkomen.
Flits uit Het is niet altijd toegestaan om een flitser te gebruiken. In kerken en musea mag je soms alléén fotograferen zonder flits. Een andere reden om niet te flitsen zijn: de sfeer (bepaald licht) van een scène kan te niet gedaan worden; het onderwerp is te groot of te ver weg om nog beïnvloed te worden door de flitser (bijvoorbeeld bij het maken van avond of nacht opnames). Deze modus schakelt de flitser uit en belicht door diafragma, sluitertijd en gevoeligheid te regelen. Meestal zal de sluitertijd te lang zijn om nog uit de hand te kunnen fotograferen. Dus zul je de camera moeten stabiliseren door gebruik te maken van hulpmiddelen (statief, rijstzak, draadontspanner, etc.). Hieronder vind je een aantal opnames (foto 1t/m7) gemaakt onder dezelfde omstandigheden met de verschillende belichtingsregelingen uit het basisgebruik. De achtergrond is een doorschijnend wit vlak waar (zwak) daglicht doorheen komt. Behalve bij ‘flits uit’ worden bij ‘landschap’ en ‘sport’ de flitser automatisch uitgeschakeld. Bij het fotograferen van landschappen is het logisch omdat en flitser een dergelijke scène niet kan belichten en bij het fotograferen van sporten is flitsen hinderlijk en vaak niet toegestaan. Aan de hand van het histogram is bekeken in hoeverre de belichting afwijkt van wat het had moeten zijn. In het bijschrift wordt in stops (‘-1 stop’ = 1 stop onderbelicht; -1 stop betekent 2x te weinig licht) aangegeven hoeveel dit is. Over het histogram en het rekenen in stops is in de presentatie ‘Basisbegrippen fotografie’ iets gezegd. In een later stukje worden deze twee begrippen herhaald.
Foto 1 -
f/4.5; t:1/60; ISO-400; flits aan; -1 stop
Foto 2 -
f/4.5; t:1/60; ISO-400; flits aan; -1 stop
Foto 3 -
f/5.6; t:1/40; ISO-400; flits uit; -2 stop
Foto 5 -
f/2.0; t:1/320 ISO-400; flits uit; -2 stop
Foto 4 -
Foto 6 -
f/4.5; t:1/40; ISO-400; flits aan; -1 stop
f/4.5; t:1/60 ISO-400; flits aan; -1 stop
Foto 7 -
f/3.2; t:1/125 ISO-400; flits uit; -2 stop
Foto 8 – correctie op belichting en witbalans
Bevindingen Je verwacht dat alle opnames gelijkwaardig belicht zijn, zoals je ziet is dat niet zo. De belichtingsautomaat reageert anders onder de verschillende belichtingsomstandigheden. De gefotografeerde scène voldoet niet aan gemiddeld grijs (18% grijs), waardoor de automaat om de tuin wordt geleid evenals de automatische witbalans (de achtergrond hoort wit te zijn). Beide parameters kunnen niet gewijzigd worden in deze modus. o Wat opvalt is dat de ISO-waarde bij alle opnames hetzelfde is. Hetgeen, volgens mij, te verklaren is door het feit dat deze camera bij een ISO-waarde boven de 400 ruis produceert en dus verlies van kleur. Kennelijk is het voor deze situatie niet zo dringend om de ISO-waarde verder te verhogen en hebben de makers ervan de programmering zo ingesteld dat de ISO-waarde pas verder verhoogd wordt als het niet anders kan. o Het diafragma wijzigt niet spectaculair, het lijkt er op dat f/4.5 de ondergrens is, tenzij het niet anders kan, zoals bij foto 5, wordt het diafragma verder vergroot (lager fgetal). Bij foto’s 1, 2, 4, 6 en 7 is de gekozen diafragma (f/4.5) een goed uitgangspunt. Het diafragma bij ‘landschap’ moet veel hoger zijn (f/11 of hoger), immers je moet er voor zorgen dat de hele scène zoveel mogelijk scherp in beeld hebben. Kennelijk is men ervan uitgegaan dat er uit de hand gefotografeerd wordt, gezien de keuze van de sluitertijd. Normaal gesproken wordt voor een langere sluitertijd gekozen, met als gevolg dat je een statief moet gebruiken. o De sluitertijd ligt op (volgens mij onder) de grens om nog handmatig te fotograferen, behalve bij foto 5. Een iets langere sluitertijd is niet in alle gevallen fout, het kan creatievere foto’s opleveren, bijvoorbeeld om de snelheid te benadrukken.
o De automatische witbalans functioneert niet goed op het moment dat de flitser niet actief is (foto’s 3, 5 en 7). Dit is logisch omdat bekend is wat de witbalans is bij het flitsen. In de andere gevallen (foto’s 1, 2, 4 en 6) moet de witbalans berekend worden uit het omgevingslicht. Omdat deze opstelling niet voldoet aan het gemiddelde kleurpatroon, maakt de automaat een verkeerde inschatting. o Alle foto’s zijn onderbelicht met 1 tot 2 stops en is het gevolg van de witte achtergrond. o De foto’s kunnen achteraf gecorrigeerd worden met behulp van een foto bewerkingsprogramma. Wat niet wil zeggen dat je slordig om moet gaan bij het belichten van de foto. Nabewerken betekent naast extra werk ook kwaliteitsverlies (kleur), zeker als er sprake is van onder-/overbelichting of als de foto in JPEG is gemaakt. Ook in RAW zal de foto in kwaliteit inboeten, ondanks dat je een grotere speelruimte hebt. Zelf had ik deze instelling niet gekozen voor de betreffende situaties. Voor mij een reden te meer om hier geen gebruik van te maken. Bij de volgende opnames (Foto 9 t/m Foto 11) is de achtergrond gewijzigd. Het doorschijnende witte doek is vervangen door respectievelijk een dichte witte, een zwarte en een blauwe doek. Alle foto’s zijn gemaakt in modus ‘dichtbij’.
Foto 9 – f/5.0; t:1/60; ISO-400; -0,5 stop; flits aan, achtergrond wit (niet doorschijnend)
Foto 10 – f/4.0; t:1/80; ISO-400; -1 stop; flits aan, achtergrond zwart
Foto 11 –
f/4.0; t:1/60; ISO-400; -1 stop; flits aan, achtergrond blauw
De bevindingen zijn bijna gelijk aan de opnames 1 t/m 7, bij foto 9 is de onderbelichting niet zo groot. De foto’s laten zien dat onder bijzonder omstandigheden de automaat van de camera het laat afweten. Wat zijn de voordelen van een volautomatische belichtingsregelingen? Gemak en snelheid, je kunt snel van start. Je hoeft de camera alleen maar op het onderwerp te richten en de foto te maken, de camera stelt alles automatisch in. De belangrijkste opname instellingen (diafragma, sluitertijd, ISO-waarde, witbalans, flitser of de keuze tussen JPEG en RAW) kunnen niet gewijzigd worden, zodat slechte opnamen door foutieve handelingen worden voorkomen. Wat zijn de nadelen van een volautomatische belichtingsregelingen? Onder bijzonder lichtomstandigheden laat de automaat van de camera het afweten. Je foto’s worden over- of onderbelicht. Voor het creëren van creatieve foto’s zijn de belichtingsregelingen onder basis gebruik niet geschikt, immers je hebt geen invloed op diafragma en tijd. Twee grootheden waarmee je creativiteit in een foto kunt brengen. Opdrachten 1. Maak in nachtstand (invulflits) overdag een foto van een voorwerp welke voor een raam geplaatst is. 2. Maak overdag in de stand ‘flits uit’ een foto van hetzelfde voorwerp. 3. Maak in nachtstand (invulflits) s’avonds een foto van een voorwerp welke voor een raam geplaatst is. 4. Maak s’avonds in de stand ‘flits uit’ een foto van hetzelfde voorwerp. Vergelijk deze vier foto’s, wat zijn je bevindingen? Gebruik voor deze opdrachten een bloempot of plant voor het raam.