Koopkracht: de waarde van geld 1. Leerlingenblad Inleiding Wat is het doel? Wat is het onderwerp? Wat is het middel?
Inzicht krijgen in de waarde van geld Koopkracht: de waarde van geld Een presentatie ondersteund door Prezi, gegevens omzetten in een grafiek
Waar je aan moet denken:
Gebruik veel beeld en weinig tekst in de visuele presentatie. Gebruik een Prezi waarvoor het bedoeld is! Doe inspiratie op door naar andere Prezi’s te kijken! Gebruik afbeeldingen van een goede kwaliteit
Informatie zoeken In de presentatie die je gaat houden behandel je de volgende vragen en onderdelen: 1. 2. 3. 4. 5.
Wat is koopkracht? Welke dingen bepalen de koopkracht? Wat is geld waard? Vroeger en nu? Gebruik gegevens uit de volgende vragen om je antwoorden duidelijk te maken Gebruik een grafiek om onderdelen duidelijk te maken.
Om de vragen te kunnen beantwoorden, doorloop je eerst het stappenplan. Vergeet niet om aantekeningen te maken. Dat kunnen de antwoorden op de vragen zijn, maar bijvoorbeeld ook steekwoorden.
2. Stappenplan 1) Bij economie heb je geleerd dat wat je kunt kopen voor je geld koopkracht heet. Stel: je wil een broek kopen voor €100.- Je hebt dit geld en dus is dat geen enkel probleem. Maar is dat volgend jaar ook nog zo? Misschien kost de broek dan wel €103.- Je kunt met hetzelfde biljet van €100.- volgend jaar dezelfde broek niet meer kopen. Jouw eigen koopkracht is dan dus gedaald. 2) Koopkracht verandert steeds. Je gaat eerst een reis door de tijd maken om te kijken wat de waarde van geld en de koopkracht vroeger was. Misschien ken je het blad Quote wel. Elk jaar brengt dit blad een top 500 uit, met daarin de rijkste mensen van Nederland en hun vermogen. Zoek op internet op hoe de top 3 van dit jaar eruit ziet en geef ook aan hoeveel vermogen ze hebben. Welke zoektermen gebruik je om dit te achterhalen? Wie?
Vermogen in Euro’s?
3) Een paar jaar geleden hebben ze ook zo’n Top gemaakt, maar dan voor de rijkste mensen uit de Gouden Eeuw: de periode van grote economische bloei in Nederland tussen ongeveer 1600-1700. De top 3 zag er toen zo uit:
Wie? Vermogen in gulden (fl.) De familie van Oranje-Nassau 25.000.000 Hans Willem Bentinck 11.000.000 Elisabeth Tiellens 1.900.000 Een ambachtsman verdiende per jaar ongeveer 300 gulden Zoals je ziet zijn de bedragen niet in euro’s, maar in guldens. Om de bedragen om te rekenen kun je gebruik maken van de volgende website: http://goo.gl/ri9ZM Gebruik bij jaar het jaartal 1650. Geef hieronder de bedragen in Euro’s aan: Wie? De familie van Oranje-Nassau Hans Willem Bentinck Elisabeth Tiellens
Vermogen in gulden (fl.) 25.000.000 11.000.000 1.900.000
Vermogen in Euro’s
4) Zou de rijkste persoon uit de Gouden Eeuw in de top 3 staan van de Quote van dit jaar? Leg je antwoord uit.
5) Dit zijn leuke lijstjes, maar ze zeggen nog niet zoveel over wat je met dat geld kunt kopen. In de Gouden Eeuw verdiende een ambachtsman ongeveer fl. 300.- per jaar. Dat was in die tijd een behoorlijk inkomen. Reken op de website uit hoeveel dit nu in euro’s zou zijn. 6) In werkelijkheid verdient een ambachtsman tegenwoordig ongeveer €21.000.- Reken uit hoeveel dit bedrag in het jaar 1650 was. 7) Maar wat kon de ambachtsman kopen van dat geld? Een brood kostte toen ongeveer fl. 0,10. Zijn gezin had ongeveer drie broden per week nodig, dus fl. 0,30. Welk deel van zijn weekinkomen is hij kwijt aan brood? Rond het bedrag af. 8) Zoek uit wat een brood tegenwoordig kost. 9) Reken op de website uit hoeveel geld je in het jaar 1650 moest hebben om een brood van tegenwoordig te kunnen kopen. Dit doe je door de prijs van het brood van tegenwoordig op de website in te voeren. Bij jaar vul je het jaartal 1650 in. 10) Gebruik het antwoord dat je bij de vragen 6 en 8 hebt gevonden. Welk deel van zijn inkomen zou hij nu aan brood (met de broodprijzen van vandaag) per week kwijt zijn? Rond af. 11) Wat heeft ervoor gezorgd dat de ambachtsman nu veel meer kwijt zou zijn aan brood? Neem dit antwoord mee in de presentatie. e
12) We gaan iets verder vooruit in de tijd: de crisisjaren van de jaren ’30 in de 20 eeuw. In deze tijd waren er in Nederland veel werklozen. De regering zette een grote groep van hen in bij Werkverschaffingsprojecten. Hier verdienden ze vaak veel minder dan bij hun vroegere werk. Voor een week werken aan bijvoorbeeld de Afsluitdijk verdienden de mannen in 1939 ongeveer fl. 15.Gebruik de website om uit te rekenen hoeveel euro dat tegenwoordig waar zou zijn. 13) Een brood kostte in die tijd ongeveer €0,12. Hoeveel zou hetzelfde brood kosten, omgerekend naar nu? Is dit hoger of lager dan de tegenwoordige prijs van een brood? 14) Nu naar de tegenwoordige tijd. Je hebt al opgezocht wat de prijs van een brood tegenwoordig is. Maar wat is het gemiddelde (modaal) jaarinkomen van een Nederlander tegenwoordig? Zoek dit op. 15) Nu je al deze gegevens hebt kun je gaan vergelijken. Vul alle gegevens in deze tabellen in:
Periode 1650 1939 2011
Inkomen per week in die tijd Fl. 5,77 Fl. 15 € 634
Prijs van brood in die tijd Fl. 0,10 Fl. 0,12 € 1,40
Periode 1650 1939 2011
Inkomen per week omgerekend naar nu € 49,80 € 129,48 € 634
Prijs van brood omgerekend naar nu € 1,90 € 2,28 € 1,40
16) Wat valt je op als kijkt naar het inkomen? Neem je antwoord mee in de presentatie. 17) Wat valt je op als kijkt naar de prijs van brood? Neem je antwoord mee in de presentatie. 18) Iemand zegt: Het leven is alleen maar duurder geworden!. Ben je het daarmee eens? Neem je antwoord mee in de presentatie. 19) Koopkracht geeft aan hoeveel je voor je geld kunt kopen. In welke periode kun je het meeste brood voor €2,00 kopen? En in welke periode kun je het minste brood voor €2.00 kopen? Wat kun je dan zeggen over de koopkracht door de eeuwen heen? Neem je antwoord mee in de presentatie. 20) Terug naar de broek bij opdracht 1. De broek werd 3% duurder. Jij kan met jouw geld dus 3% ‘minder broek’ kopen dan het jaar ervoor. Maar kijk maar eens naar de tabel bij opdracht 15. Hoeveel spijkerbroeken (als ze in die tijd zouden bestaan!) kon je in 1650 per week kopen? En hoeveel in 1939? En hoeveel nu? 21) Welke conclusie kun je trekken? Gebruik de volgende begrippen in je antwoord: prijzen, inkomen, groei. Neem je antwoord mee in de presentatie.
3. Je verhaal maken 22) Bedenk welk ‘verhaal’ je wil vertellen en schrijf het op in trefwoorden of in een mindmap. Dit kun je later eventueel als geheugensteuntje gebruiken of verwerken in je presentatie. In je presentatie ga je antwoord geven op/zitten de de onderdelen:
Wat is koopkracht? Welke dingen bepalen de koopkracht? Hoe is de waarde van geld door de eeuwen veranderd? Gebruik een grafiek om dingen duidelijk te maken. Jij mag zelf bepalen welke gegevens uit de stappen je m.b.v. een grafiek wilt weergeven.
Uitwerken 23) Maak, alleen of in een groepje een Prezi. Een goede handleiding voor het maken van een Prezi vind je hier.
Voorbereiding presentatie 24) Voor een Prezi heb je internet nodig. Zorg ervoor dat dit in de ruimte waar je de presentatie moet geven ook daadwerkelijk het geval is.
De presentatie 25) 26) 27) 28) 29)
Bereid je goed voor door je presentatie een paar keer te oefenen. Zorg voor een logische volgorde en opbouw van je verhaal Denk aan een origineel en herkenbaar begin en eind van je presentatie. Zorg ervoor dat je aan de hand van trefwoorden een doorlopend verhaal kunt vertellen. Hou contact met je publiek: kijk in de klas en ga niet achterstevoren naar het bord gericht staan. Spiek wel af en toe op het beeldscherm van de computer of op het digibord. 30) Beperk je in je presentatie: een boeiende presentatie duurt tussen de vijf en tien minuten.
De beoordeling Beoordeel jezelf en je klasgenoten aan de hand van de volgende punten:
De Prezi: o Goed gebruik gemaakt van de mogelijkheden? o Veel beeld en weinig tekst?
De kwaliteit van het spreken: o Volume o Verstaanbaarheid o Toon
Houding: o Treedt de presentator het publiek open tegemoet? o Representatieve kleding, gebruik van lichaamstaal?
Contact met het publiek: o Kijkt de presentator het publiek goed aan? o Reageert de presentator op signalen uit de klas?
Je onderwerp duidelijk uitleggen: o Is de volgorde en de structuur van het verhaal duidelijk? o Is het beeldmateriaal geschikt voor de presentatie? o Is de kwaliteit van het beeldmateriaal goed? o Worden alle onderwerpen behandeld?