1967
Aflevering 1-2-3-4
VERSLAGEN EN MEDEDELINGEN VAN DE
KONINKLIJKE VLAAMSE ACADEMIE VOOR TAAL- EN LETTERKUNDE (NIEUWE REEKS)
nn 33.55n nnnn
I
JU JJ u, uu
n
tom, ^x
^^ ^
^ U nn
q
n
n
_ 3333
n ngans nn '' H ..n. nn uni i 1íin= 5
;
1iá ii n'
iiii l 3 ii^
i °'i
1111
° ninc sstnaat 1
1967 SECRETARIAAT DER ACADEMIE, KONINGSSTRAAT 18
GENT
IETS OVER DE TAAL VAN DE ,RETHORICAELE WERCKEN' VAN ANTHONIS DE ROOVERE door R. WILLEMYNS
Aspirant N.F.W.O.
Toen Dr. J. J. Mak in 1955 de gedichten van de Brugse Rederijker Anthonis de Roovere uitgaf (1), zal hij daarmee allicht niet alleen de literatuurhistorici, maar ook de taalkundigen verblijd hebben. Immers, de literaire bronnen voor de kennis van het S de-eeuwse Wvla. zijn niet zo dik gezaaid en die taal zelf zo relatief weinig bekend dat elke aanwinst vreugdevol kon worden begroet. De voornaamste bron die Mak gebruikte was het zeldzaam geworden boekje : „Rethoricaele W"ercken van Anthonis de Roovere Brugghelinck Vlaemsch Doctoor ende gheestich Poete ... ", een bloem verzameld door de Rooveres i Ede-eeuwse stadsgenoot-lezing en broeder in de kunst, Eduwaerdt de Dene, en anno z 5 62 door Jan van Ghelen gedrukt. De literatuurhistorici konden met deze uitgave beter aan hun trekken komen dan de taalkundigen, die het moesten doen met dit ene, op p. zo van de Inleiding voorkomend zinnetje : „Het westvlaams is -- voorzover dit mogelijk was en verwacht kon worden in litteraire teksten, die bovendien voor het grootste gedeelte slechts in gedrukte vorm tot ons zijn gekomen -- goed bewaard." M.a.w., Dr. Mak heeft de taal van deze geschriften niet aan een nauwkeurig onderzoek onderworpen en voorzover wij weten heeft ook na hem niemand dit gedaan. Dit kon gemakkelijk tot gevolg hebben dat sommige filologen, met het Wvla. misschien iets minder vertrouwd, verkeerdelijk zouden menen — dit blijkt zelfs voor Dr. Mak min of meer het geval te zijn -- dat de taal van de RW Wvla. zou zijram Het is onze bedoeling in dit opstel aan te tonen waarom dit een verkeerde voorstelling is. (1) J. J. MAK,
De Gedichten van Anthonis de Roovere, Zwolle, 195 5 .
— 55 8 --
Het ideale middel ware uiteraard een uitvoerige studie te maken van zoveel mogelijk i S de-eeuwse Brugse bronnen om daarna de RW daaraan te toetsen. Om deze zeer omslachtige en tijdrovende bezigheid te omzeilen hebben wij een andere methode beproefd, waarmee we hopen eenzelfde resultaat te bereiken. Het staat vast dat de RW niet afgedrukt werden naar een origineel manuskript van de Roovere zelf. Zoals Mak in zijn uitgave vermeldt, beschikte De Dene over een album van een Brugs Poorter die „vele van zyne (= de Rooveres) wercken om wtscrijven van hem gheleent creech" (1). Over die poorter weten we verd r zogoed als niets, zodat drie keren de gelegenheid tot het maken van fouten, c. q. het opzettelijk „verbeteren" bestond : eerst bij de poorter, vervolgens bij De Dene en tenslotte bij de Antwerpse drukker. Gelukkig bestaan er enkele hss. die werk van de Roovere bevatten en aan de hand daarvan zullen we pogen een duidelijker beeld te krijgen van wat de Rooveres gedichten oorspronkelijk moeten geweest zijn, en aannemelijk te maken, dat de RW van hun vroegere Wvla. redaktie slechts bitterweinig bewaard hebben. We maken eerst even de inventaris op van alle stukken waar we een beroep op kunnen doen : Acht gedichten in Maks uitgave zijn bewaard in slechts één redaktie en komen in de RW niet voor : I) „Scepper der WV jsheit Goddelijck Gedochte" (Mak p. i 14), Hs. Kon. Bibliotheek Brussel nr. II, z.7o fo 72 ro 2) ; II) „0 Gheest der Geesten" (Mak p. i Zo), Hs. Stij evoort fo i 50 to, uitgave dl. I, p. 240 ( 3) ; III) „Ach Alder Gloriooste Drachte" (Mak p. i 8o), Hs. St. i86 vo, uitg. I, p. 29s; IV) „Een ghedicht op dat soort Maria" (Mak p. 18 6), Hs. St. 184 r°, uitg. I, p. 292; (
(1) J. J. MAK, p. 14.
(2) Over dit hs., in de eerste helft van de i Ede eeuw (misschien) in. Holland ontstaan, raadplege men : F. Ln A, Een teruggevonden handschrift, in Ts. 43, p. 289 vv. en L. WILLEMS in Med. VA 1925, p. 832 vv. 3) Zie F. Lm A erf W. VAN EEGHEM, Jan van Stijevoorts Refereinenbundel, Antwerpen z.j. (193o). Het hs. werd te Utrecht voltooid door J. v. Stijevoort (
op 27 juni 1524.
V) „0 inlicste reyn rose Zoo confortable" (Mak p. 209), Hs. St. 2 i 8 vo, uitg. II, p. 43 C); VI) „Met ongheruster herten Zwaer" (Mak p. 346), Hs. KBB II, 270 fo I S r°; VII) „Den droom van Dovere op die dooi van Hertoghe Kaerle van Borgonnyen", Hs. Brussel Rijksarchief „Man. Div. 2270" fo 25 V°( 2); VIII) „ Van Pays en oorloghe ", een afzonderlijke druk, Antwerpen (Hans van Liesvelt) I S 5 7 ( 3). Verder zijn er nog drie gedichten, die in twee versies tot ons zijn gekomen, maar die eveneens in de RW ontbreken IX) „Alrnueghende vader Zonder beghin" (Mak p. II2) a) K,BB II, 270 fo 4o vo b) Hs. St. I I vO (uitg. I, p. 2 43) ; X) „0 Ihe.rus Christus wat Zal ic bestaen" (Mak p. 2 19) a) K,BB II, 270 ff 36 vo b) Hs. St. 165 vO (uitg. I, p. 263); XI) „Refrein" (Mak p. 2 90) a) Hs. Univ. Bibl. Gent, nr. 5 5 5 , p. 7. b) Hs. St. 342 vo (uitg. II, p. 244). Het interessantst zijn natuurlijk de is gedichten die wel in de RW zijn afgedrukt en waarvan nog een andere versie bestaat XII) „Lof vanden Heylighen Sacramente" (Mak p, 136) a) Hs. Kathedraal Brugge ( 4), (Mak p. 136) b) Hs. St. 158 ro (uitg. I, p. 252) c) RW f0 A S W
d) Hs. Breda S. Barbarakerk, f0 73 w, ( 5); (1) Nrs. III, IV, V zijn zeer kunstige letterdichten waarmee uiteraard, voor taalkundig onderzoek, weinig valt aan te vangen. ( 2 ). Zie J. CUVELIER in Med. V.A. 1937, p. 89 v v. (3) Zie MAK, p. 27-28 en I05. (4) Zie MAK, p. 37; een foto van dit hs. in Roeping 2 ( p. 278 • (5 ) Zie P. LEENDERTZ Jr., Middelnederlandsche Dramatische Poeiie, Leiden, z.j. (19o7), p. xxxiv en 469.
-- 56o --
XIII) „Conatich lof van Maria op alle letteren van ABC" (Mak p. 189)
a) RW fo Hi v^ b) Hs. St . IóI v° (uitg. I, p. 288); XIV) „Lof van Maria" (Mak p. 196) a)RWf°F8v° b) Hs. Sr. 185 v° (uitg. I, p. 293); XV) „Maria Mater Gratie" (Mak p. 212) a)RWf°B3v° b) Hs. St. 204 v^ (uitg. II, p. zz en Mak p . 2I2 ); XVI) „Kefereyn Constich Ghee.rtelyck" (Mak p. 218) a)RWf°B2í-0
b) Hs. St. 299 í-0 (uitg. II, p. X72); XVII) „Een Bedinghe" (Mak p. 2z6) a)RWfoB'to b) Hs. Michiels f0 z84 í-0 (1);
XVIII) „Quiconque vult salvus esse" (Mak p. 230) a) RW f0 A 3 vO b) nauwelijks gewijzigd komt dit gedicht voor in De Rooveres gelijknamig spel in het Hs. Everaert KB Brussel nr. 19036 ( 2). Het betreft hier fo S vO w., zijnde verzen 232-344. van de uitgave Scharpé in Leuv. B. IV (ioo), p. 165 VV.; XIX) „Kefereyn" (Mak p. 241)
a) RWf°C4v° b) Hs. Michiels fo 158 í-0; XX) „Ghee.rtelycke Spieghelinghe" (Mak p. 273) a)RWfoMStO b) KBB II, 2.70 fo S g v^; (1) Koninklijke Bibliotheek 's-Gravenhage, nr. 71 E S 7. Zie over dit hs. A . VAN ELSLANDER, De Refreinenbundel van Jan Michiels, in Ts. 66 (1949), p. 241 Vv. (2)Zie J . W. MULLER en L. SCHARPÉ , Spelen van Cornelis Everaert, Leiden, 1920 2
P.
iii vv.
-- 56x --
XXI) ,,Gheestelyck den bal te slane" (Mak p. 278) a)RWf°L8v° b) KBB II, 270 f0 4S vO (Mak p. 278); XXII) „Vander Mollenfeeste" (Mak p. 294) a)RWfoD4í-0
b) Hs. Univ. Bibl. Amsterdam (dat. I, A, 24n) : slechts gedeeltelijk;
XXIII) „Balacte" (Mak, p. 301
)
a)RWfoH7v° b) Hs. Michiels f0 z S 3 r °
XXIV) „Kefereyn" (Mak, p. 328) a) RW fo E i to b) Hs. Bijns f0 isg to (1), uitg. LeuvB IV (1900)3 p. 34.4;
XXV)„Van twee amoureuse vrouwen, een argument" (Mak, p. 365) a)RWf0F6í-0
b) Hs. Bijns f0 ^S íA, uitg. LeuvB IV, p. 287;
XXVI) „Aefereyn int Zotte" (Mak, p. 399) a)RWf0G3í-0 b) Hs. St. fo 43 vo (uitg. I, p. Gi).
Samenvattend hebben we dus naast de RW een tiental hss., waarin werk van Anthonis de Roovere is overgeleverd. Belangrijk zijn vooral Hs. St., Hs. Bijns, Hs. Michiels, Hs. KBB II, 270, Hs. Everaert en Hs. Kath. Brugge, omdat hier vergelijking met de RW mogelijk is. Om te weten hoe het met het Wvla. van de RW gesteld is, moeten we er zorg voor dragen alleen te vergelijken met die hss. die een sterke Wvla. inslag vertonen en om daarachter te komen kunnen wij er niet onderuit in een korte en uiteraard onvolledige opsomming enkele hoofdkenmerken van de taal, zoals die in Brugge op het einde van de Middeleeuwen (15de-i6de eeuw) geschreven werd, te noteren (i) Hs. Bijns, KB Brussel nr. T9547. Zie voor dit hs. de beschrijving van L. Soixs in LeuvB IV (1900), p. 199 vv.
-- S 62 --
z. Spontane palatalisatie : „In het W. beantwoordt een / 0 : / ,aan elke ogm. u in open silbe, onafhankelijk van elke fonetische ,omgeving"
(
1
)
vbn.: duer (== door), wuenen (= wonen), suene (== zoon), juede (= jood) ... 2. Palatalisatie van ogm. ü in gesloten syllabe, zonder volgen-
,de umlautsfaktor (2) vbn. : bunch (= bos), vul (= vol), up (= op), wulle (= wol) ... 3. Ontronding van ogm. u in gesloten syllabe, met volgende
,umlautsfaktor ( 3) vbn. : pit (= put), stic (= stuk), dinne (= dun) ...
4. Spelling van ogm. S : ou voor lab. en gutt., oe in andere ,posities
(4)
vbn.: douck (= doek), bouck (== boek), roupen (= roepen), voet, boer ... S . Procope en prothese van „h" (b) vbn. : hu (= u), hooren (= oren), ondert (= honderd), oe (= hoe) ...
6. In het laatmiddeleeuws Brugs wordt de ogm. é in gesloten syllabe vaak „ei" geschreven. De waarde en de betekenis van deze spelling hopen wij later eens te behandelen. Beperken wij er (1) C. VEREECKEN, Van * slut-i/a tot sleutel, H Top Dial XII, p. 92. Over dit fenomeen dat we konstateren zonder erop in te gaan, zie men ook o.a. JACOBS Mvla. § 8z, SCHÓNFELD § 4ob, FRANC K § 36, HEEROMA in Ts. LXVIII (1950), p. 8i vv., HELLINGA, Opbouw, p. 2 Y o vv., P. VAN HAVERBEKE, De I 3 de-eeuw-re Middelnederlandse Oorkondentaal te Brugge en omgeving, Gent z 9 S S
p. 27-31.
(2) Zie o.a. V. LOEY, Klank §§ 3 S en 37, FRANCK § 72 en V. HAv. p. 22 -24. (3) Zie o.a. HEEROMA, Zeefrankies in Ts. LIII ( 1934), p. 241, FRANCK § 35,
SCHÖNFELD § 45, M. GYSSELING in H Top Dial XVIII (i944), p. 69 vv., § 78, VERSTEGHEN in H Top Dial XVII (Y943), p. 299 Vvv., KIEFT in NTg XXXVIII (1945), p. 179 en VHay. p. 24-27. (4) Zie o.a. VLOEY, Klankl., p. 66, FRANCK, p. 34-37, VHay. p. 42 vY., Opbouw, p. 41 Irv., 1112. p. 65 vV., FRINGS, Germanisch ó and é, in PBBeitr. JACOBS Mvla.
LXIII 0939), p. 1-11 5(5) Zie o.a. V. HAv. p. 87 vv., JACOBS Mvla., p. 288 Vv., V. LOEY Klankl. § 113 en SCHONFELD § 81.
--- 563
-
ons thans toe vast te stellen, dat we hier een toetssteen hebben, want in niet-Brugse geschriften vinden we nooit hetzelfde systeem vbn.: Bidt (= eet), clei f t ( = kleeft), heft (= heeft), gheif t ( geeft), weit (= weet), leicc (= leekt) ... 7. De ogm. ai wordt bijna steeds gemonoftongeerd. De ,spelling „ey" is uiterst zeldzaam (1) : vbn.: cleen (= klein), (hefich heilig), eeck (= eik), bereeden (= bereiden) ... 8 . „i" in gesloten lettergreep wordt vaak „e" ; „e" wordt „i" ,voor n, ng ( 2) : vbn.: blent ( = blind) , Zelver (= zilver), mesdaet (= misdaad), messe (= mïS) ... bringhen (= brengen), inghelen (= engelen), ghedyncken (= gedenken) ... 9. „a" komt vaak als „o" voor in de positie voor „cht" en :
>»
f"(3).•
vbn.: :ochte (= zacht), ghebrocht (== gebracht), ambocht ( = ambacht), of ( = af) ... io. Ogm. iii en 6 voor r + kons. worden vaak gerekt: vbn. : boorghen (= borg en), stoorme ( = storm), woorme ( ^ worm), coorf (= korf').
In deze summiere opsomming wordt niet naar volledigheid gestreefd. Het komt er alleen op aan een aantal volstrekt betrouwbare toetsstenen samen te brengen. Het excerperen — voor een ander doel dan dit artikel — van een groot aantal literaire en ambtelijke bronnen uit de i 5 de-i Ede-eeuw maakte ons met het laatmiddeleeuws Brugs voldoende vertrouwd om hieromtrent zekerheid te hebben. (1) Zie o.a. V. HAv., p. 3 2 v"v'., V. LoEY Klankl. § § S 8, S 9, FRANCK § § 25-26, JACOBSMvla. § 95 , SCHONFELD § 63, en A. VAN LOEY, Over I'estmnl. ê f ei,
in Med. VA 1967, p. 31-85. (2) Zie o.a. V. HAv. pp. 66, 69 er] 70, V. LoEY Klankl. § § 9 en 15, JACOBS Mvla. § § 21 & 42. (3) Zie o.a. V. HAV. p. 6 , V. LoEY Klankl., § 3, JACOBS Mvla., § Y .
-- S 64
-
Zoals eerder gezegd is het onmisbaar de RW te vergelijken met enkele redakties van gedichten die onbetwistbaar en in hoge mate Brugse kenmerken bevatten (1). Op grond van de zoëven opgesomde punten willen wij aantonen dat dit vergelij kingsmateriaal niet te vinden is in de hss. St., Bijns of Michiels, maar alleen in enkele gedichten van het Hs. KBB II, 270, het „Quiconque" uit hs. Everaert en de tekst van het „Lof vanden hevlighen Sacramente" naar het Brugse hs. i) Hs. Stij evoort : In de uitgave van Lyna en Van Eeghem wordt over de taal als dusdanig niets gezegd. Het is zeker onze taak niet dit te doen, alleen kunnen we duidelijk stellen dat het in geen geval Wvla. is. Op gevaar af open deuren in te stampen willen we dit aan de hand van enkele voorbeelden toelichten : I : pal. ontbreekt volkomen (almoghende, IX, i ; XII, 3 i , 147; Boone IX 23-24-3 5 ; Joedscher XII, 2 S ; coninch XII, S 7 ; door XII, 71-122-186; moghet XII, 1 45) ; 2 : pal. ogm. u in gesloten syll. ontbreekt (vol IX, i -43, X 14 , XII 99; op X 68, XII 183); 3 : geen ontronding (stucken XII i S 6) ; 4 : spelling ó :roependen (X 23, XII 2 i 2) ipv Wvla. roupender; S : procope of prothese van de h is nergens aan te wijzen; 7 : monoftongering van ogm. ai is niet algemeen (h^yfich II 10 84, IX 20 23 36, X 39, XII 7 16 65 ; beyde XI i6; bergden XII 40 ; cleynen XII i 5 6) ; 8 : brengben (X 8o), Enghelen (XII 64-87-209) en verblinden (XII i 3 i) vertonen juist het tegenovergestelde van het Wvla. vokalisme. -
-
-
-
-
(I) Terloops zij opgemerkt dat wij Dr. MAKS voorbehoud als zou de taal van de RW Wvla. zijn „... voorzover dit mogelijk was en verwacht kon worden in litteraire teksten" (p. 2o) onmogelijk kunnen bijtreden. Uit de studie van de taal van de Brugse rederijkers Cornelis Everaert en Eduwaerdt De Dense is gebleken, dat hun literaire produkten veel sterker dialektisch gekleurd zijn dan de ambtelijke stukken (volledig zeker te lokaliseren en te dateren) uit dezelfde tijd. Redelijkerwijs mogen we dat dus ook van de Roovere verwachten, en de enkele gedichten die naar onze mening, in min of meer zuivere vorm bewaard bleven, wijzen inderdaad in die richting.
— 565 —
Stippen we nog de vorm tellen (= zullen, XI, 21) aan, die beslist niet Wvla. is. De taal is dus veeleer „oostelijk" gekleurd. Dit zou nog duidelijker worden, indien wij naast deze negatieve, ook de positief oostelijke kenmerken zouden optekenen. Maar zoals gezegd is dat onze taak niet. De enkele Wvla. karakteristieken die we terugvinden : duer (XII 22, XIV *6), upperste (XIV i), bereet (X 6o) en stick (XII zi 3), de laatste twee in rijmpositie, kunnen het algemeen beeld natuurlijk niet wijzigen. Het is trouwens verwonderlijk dat er niet meer Wvla. „relikten" zijn, daar misschien de Vorlage, maar alleszins het model toch Wvla. was. 2) Hs. Michiels. Hier hebben we heel wat minder materiaal, maar vormen als door (XVII 8-37), admoghende (XVII II), sone (XVII zi) en t.ruete (= het zoete, XXII 16-24), wijzen zekér niet op Wvla. Ook enkele eigenaardige spellingen als bv. de verdubbeling van in hoffken (XXIII, z), leefft (XXIII, 22), liéffde (XXIII, z z) wijzen in oostelijke richting. Twee Wvla. vormen bleven over : duer (XXIII, 28) en blomken (XXIII, 3). 3) Hs. Bijns. Voor zover het nodig is aan te stippen dat het hs. Bijns niet Wvla. is dit : ghewoonte (XXIV, 1-2-3 -4-9), onmoghelyck (XXV, 10 5), op (XXV, 6i), dunkt (XXV, I S) en de typisch Brabantse vormen thoodt (= hooft, XXIV, 27) en gersten (= eersten, XXV, 30-3 S) • Wijzen we er bovendien op, dat in gedicht XXV het acrostichon „Roovere", dat in verzen i 36-142 van de redaktie RW te lezen is, weggewerkt werd. De tekstvarianten zijn bovendien zo groot, dat men geneigd is eerder van een .omdichting" dan van een kopie te spreken (zie Mak, p. i o2). Wanneer we dus Wvla. parallellen voor de RW zoeken, dan moeten we de drie boven besproken hss. buiten beschouwing laten. Daarentegen komen wel in aanmerking : . Hs. KBB II, 270. Het gedicht nr. VI Met ongheru.rter herten Zwaer is zoo % Wvla., getuige vornoumde (20) , on.rochte (i27), duet (6), up (8, i37), vul (i23), hooren (= oren, zo), hu (= u, i zS, i 37 ...) enz.... I
.
-- 566 —
Gedicht nr. IX Almueghende vader Zonder beghin bestaat ook in redaktie Stijevoort. De verschillen zijn opvallend v, i almueghende almoghende 6 tsuens tsoons 3 35 11-43 20-24-36 i o-18 44 2
V.
-
zuenen
soone
vul heli hu groet
vol heylighe u
gruet
Het is duidelijk dat alle tekstvarianten pleiten voor het Wvla, karakter van II, 270. Het gedicht nr. X 0 Ihesus Christus..., ook in Stijevoort : V.
23-3 8 36
rauwe aenscauwen trauwe-rauwe
roependen rouwe aenscouwen trouwe-rouwe
met
mit
68 39
bringhen huenich vul up helighe
brenghen honich vol op heylighe
4
hu
u
25
bloede
bloide
59 io6 42 8o
84 14
roupender
Dit alles wijst erop dat de gedichten van II, 270 zuiver Wvla. zijn. Er is echter één uitzondering : gedicht nr. I Scepper der IVij.rheit Goddelycke Ghedochte. Het betreft hier een zeer eigenaardige tekst met een bizarre mengeling van uitdrukkingen en spellingen die zeer specifiek Wvla. zijn, naast andere die dat onmogelijk kunnen zijn. Zo vinden we enerzijds mesdaet (f2), blendt 1 40). Ieudscher (8), doer (r6), vul (32) ., sturten (m4), maar anderzijds voir (32), dair (46), mit (56), heilicheit (76) en vol (5o). Het eigenaardigst nog is de stok „Loff bluetsturter voir alle creaturen". Wvla. is stunten, maar bluet, loll en voir zijn dat beslist niet. Op 9 keer vinden we 8 keer bluetsturter en één keer bloetsturter. Buiten de stok vinden we vier keer bloet (-j, zo, S 9, 67) en vier keer bluet (39, 88, n8, 127). Ook staat in vers 134 achter en veeren. Dit bluet (
— SGP — is wel zeer intrigerend. Bij Van Loey (Zuidwestbrabants) (') vinden we het noch onder umlaut (er is trouwens geen volgende umlautsfaktor), noch onder de palatalisatie van oe. Wat is het dan wel ? In geen geval Wvla. We treffen het ook aan in de gedichten van het Hs. St., evenals trouwens de verdubbeling van de ,,f" en het gebruik van i als lengteteken (lair, voir). Hoe deze eigenaardige mengelmoes ontstaan is en in Hs. II, 270 terechtgekomen, is een raadsel. Maar dit ene gedicht verandert niets aan het feit dat de redakties van de Rooveres gedichten, zoals we die in dit hs. vinden, zuiver Wvla. zijn. Dit is eveneens het geval met Hs. Everaert en Hs. Kathedraal Brugge (men zal gemakkelijk de nu reeds herhaaldelijk genoemde Brugse kenmerken in beide stukken terugvinden). Zo kunnen we er dan eindelijk toe over gaan, de RW op hun betrouwbaarheid te toetsen. Om dit te verwezenlijken kunnen we ons makkelijk tot drie gedichten beperken : a) Het Lof vanden hejlighen sacraments, waar we naast de RW-tekst vergelijken met het Hs. Brugge en Hs. St.; b) Het Quiconque, waar vergelijking met Hs. Everaert mogelijk is; c) Gheestelyck den Bal te Slane, dat in Hs. II, 270 te vinden is. LOF VANDEN HEYLIGHEN SACRAMENTE I)
Spontane Palatalisatie
v.
22-71
door (St en Br : duet) (St : Joedscber, Br : iuedscher) moghende prinche (St : moghende, Br : mueghende) coninck (St : coninch, Br : cuenync) doorrent (St en Br duerrent) moghet (St : moghet, Br : mueghet) inwoonende (St : inwonende, Br : inwuenende)
25 joodtrcher
3 z S 7 III
i45 I 8 S
z) Pal. van ogm. u V. 5-99 vol (St : vol, Br : vul) op (St : op, Br : up) 137-173 1 A. VAN LoEY, Bijdrage tot de kennis van het Zuidwestbrabantsch in de en 41e eeuw, Tongeren, 1937. (
)
13 de
— 568 3) Ontronding V.
z 56
213
stuck (St : stucken, Br : sticxkin) stick (St en Br eveneens) : rjmpo.ritie
4) Spelling ogm. S V. 22
coecxken (St : coixken, Br : coucxkin) roepe (St : roepe, Br : roupe)
212
5) Procope en prothese van „h" •
v. z 8, 23, z 6 42 42 S7 79 8z 143 i68 167
u (St : u, Br : hu) doude (St : doude, Br : dhoude) eynde (St : eynde, Br : bende) adt (St : adt, Br : hat = praet. eten) ooghenbdick (St : oghenblick, Br : hoogheblic) veter (St : wier, Br : huter) voren (St : vore, Br : hoore) hindert (St : hindert, Br : indert) hoe (St : hoe, Br : oe)
6) De „ei"-spelling : v.
21
23, 193 24
26 S2
8z 103, 170 ii4, i83
IS9
i67 I 69 I 70
speelde (St :speelde, Br : .rpeilde) beelde (St : beelde, Br : beilde) verveelde (St : verveelde, Br : verveilde) weelden (St : weelden, Br : weilden) eedt (St : eedt, Br : eidt = ww. eten) dedet (St : deet, Br : deit) spreect (St : spreect, Br : spreict) heeft (St :heeft, Br : heift) gheeft (St :geeft, Br : gheift) breeckt (St : breeckt, Br : breid) ontsteeckt (St : ontsteeckt, Br : ontsteict) leid (St : leeckt, Br :leid = ww. leken)
7) Monoftongering van ogm. ai
v. 7, z6, 65 40 I 56
heylighe (St : heylighe, Br : helighe) bergden (St : bereyden, Br : bereeden) cleyne (St : cleyne, Br : cleene)
— 569 .^
8)i>e;e>i: V. 22 Enghelr (St en Br : ingbels) 66, 69, 87, 220 Enghelen (St : Enghelen, Br : Ingheden) I 3 z vetblenden (St : verblinden, Br : vetblenden) i44 ghedenckèn (St : ghedencken, Br : ghedyncken) 2I2 misdaden (St : misdaden, Br mesdaden) zi; missproken (St : missproken, Br : messproken) 9) a > o voor cht, f V. 107 ghesvrocht (St : ghesvracht, Br : ghesvrocht)
zo) Rekking voor r + kons. V. 94 vorme (St : vorme, Br : voorme) Het blijkt dus zeer duidelijk, dat de RW in bijna alle gevallen samengaan met St. en afwijken van * de Wvla. vormen. Terloops zij opgemerkt dat er evenwel nog wezenlijke verschillen bestaan tussen de RW en St. Dit laatste vertoont nog veel oostelijke kenmerken die in de RW niet voorkomen. Typisch voor het Brugs is ook de 3de pers. van zijn : es. In RW en St. wordt dit gewoonlijk is. De laatste verzen van dit gedicht nu vormen het acrostichon Antonis de Dovere waarbij de tweede „e" staat voor „es". In de RW werd dit „is", zodat het acrostichon door deze wijziging werd geschonden, een bewijs te meer dat het Wvla. gekleurde hs. van Brugge oorspronkelijker is. QUICUNQUE VULT SALVUS ESSE
I) Spontane Pal. v. 14, i6, zo, 21, 23, 25, 3 2 , 34, 36, 47, 54, 72 : des coons (Ever : des
I q
Zuens) ghewoone (Ever : ghewuene)
2) Pal. ogm. u v. 4, 7, 78, io8 vol (Ever : vul) opstaen (Ever : up.rtaen) 103
3) Ontronding pit (Ever : pit) :rijmpositie v. 7
— 570 —
7) Monoft. ogm. ai V. is, z6, Zo, zi, 26, 3 2 , 34, 36, 49, SSA 56 : heylichs (Ever : helich.r) 30 verscheyden (Ever : verscheeden) 8 z beyde (Ever beetle) 83 cleene (Ever : cleene) : rijmpositie
v.
ii) ,,is" 70
is (Ever : es)
Hier blijkt o. m. duidelijk dat de aangebrachte wijzigingen doordacht gebeurden, vermits men in rijmpositie soms de oorspronkelijke vorm behield. GHEESTELYCK DEN BAL TE SLANE
v.
Spontane Pal. 41 moghenthej/t (II, 270 : mueghenteit)
v.
i) Pal. ogm. u 64 (op (II, 270 : up)
v.
I)
z
3) Ontronding S so dunckt my (II, 270 : dinct my) 73 .rtucxkens (II, 270 : sticxkens) 4) Spelling ogm. S v. S soect (II, 270 : .rouckt)
S) Procope en Prothese van „h" v. z 9 hanthiert (II, 270 : antiert) 90 u (II, 270 : hu)
V.
v.
6) De „ei"-spelling 6z beelden (II, 270 : beilden)
7) Monoft. ogm. ai heylighe (II, 270 : helighe). 40, 8o
— 57' — En ook hier komen we weer tot dezelfde konklusie : de redaktie van de RW wijkt beduidend af van de Wvla. tekst van KBB II, zoo. Uit het onderzoek van deze gedichten blijkt dus wel duidelijk, dat typisch Wvla. spellingen (die natuurlijk wel veelal op een verschil in uitspraak zullen wijzen) uit de RW werden geweerd. Ik leg de nadruk op spellingen, want de woorden werden meestal niet vervangen. Dit laatste zou een veel ingrijpender wijziging van de tekst noodzakelijk gemaakt hebben en begrijpelijkerwijze schrok de „verbeteraar" daarvoor terug. Er zijn in de RW vele gedichten opgenomen waarvan een Wvla. variant ontbreekt. Ik meen echter dat de analyse van deze drie volstaat om duidelijk te maken dat alle gedichten die in de bundel voorkomen werden aangepast. Het staat de lezer vrij steekproeven te nemen, want wij willen dit artikel niet met nog meer materiaal overladen. Ook zonder vergelijkbare tekst zal men vaststellen dat de taal van de RW niet Westvlaams, niet Brugs is. Nu moeten we opnieuw de vraag stellen : wie heeft met de tekst van de Roovere geknoeid ? Zoals we reeds opmerkten zijn er theoretisch drie kandidaten. In de eerste plaats Eduwaerdt de Dene, vervolgens de Brugse poorter die de gedichten uit de portefeuille van de auteur afschreef (Mak heeft duidelijk gemaakt dat De Dene slechts van één gedicht de oorspronkelijke tekst in handen kan gehad hebben) (1), en uiteindelijk de drukker Jan van Ghelen. De tweede kandidaat mogen we hoogstwaarschijnlijk vrijpleiten. Wij zien niet in, waarom een Bruggeling het werk van een stadsgenoot, dat hij trouwens slechts voor eigen gebruik kopieerde, in Brabantse of in meer algemeene zin zou wijzigen. Om het aandeel van De Dene vast te stellen kunnen we slechts op weinig steunen. Er is enkel het gedicht dat hij volgens Mak rechtstreeks uit de Rooveres versie heeft gekopieerd : Het Nieuwe Jaer van Brugghe (Mak p. 360). De spelling van dit gedicht wijkt niet af van de rest. We noteerden volgende, niet-Westvlaamse plaatsen : coningbinne (i 6o) en moghen (13 I), waar we spontane pal. zouden verwachten, naast mueght (137) dat echter in rijmpositie staat. Pal. ontbreekt in opperste (16o) en op (io, 3 8, 78, i o i , 108, (1)
MAK,
p.
25.
6—
572 —
39 , 141). Ontronding zou normaal geweest zijn in tstuck (98). Silver (44) luidt Wvla. selver. Tenslotte twee keer Wvla. bringhen,
maar telkens in rijmpositie. Dit pleit in elk geval de „poorter" vrij. Wat De Dene betreft, het zou natuurlijk kunnen dat hij zowel de gedichten, die hij uit eerste, als die, welke hij uit tweede hand afschreef, wijzigde. Toch lijkt het ons vrij onwaarschijnlijk. In elk geval, zijn eigen literaire produktie krioelt van Wvla. vormen; men hoeft slechts zijn Testament Rethoricael 1 in te kijken om daarvan overtuigd g te wezen. Aan de andere kant treffen we in zijn „ Varachtighe Fabulen der Dieren ", die in i 5 67 bij Pieter de Clerck te Brugge in druk verscheen, veel meer algemene vormen - aan, zodat het mogelijk is dat hij de manuskripten die voor de druk bestemd waren, een minder gewestelijk kleedje aanpaste. Toch blijven we ook hier in het ongewisse wat de rol van de Brugse drukker betreft, zodat de „hoofdverdachte" nummer één in de „zaak RW" toch Jan van Ghelen blijft die, gezien de gebruiken van zijn tijd, er zeker geen graten in zal gezien hebben, de hem toevertrouwde manuskripten aan zijn vermeend lezerspubliek aan te passen 2). Er blijft natuurlijk nog een andere mogelijkheid, nl. dat de Roovere zelf zijn gedichten niet in het Brugs zou geschreven hebben, maar in een streven naar een meer algemene taal, typische provincialismen zou hebben geweerd. Maar in de eerste plaats was een dergelijk streven niet eigen aan de tijd en bovendien moet de eventuele aanhanger van deze stelling nog altijd aantonen, waarom in dat geval de gedichten van het hs. II, 27o die nooit werden gedrukt, wel Wvla. zijn. De prozawerken van de Roovere zijn helaas evenmin in oorspronkelijke versie tot ons gekomen, zodat we ook daar geen basis voor vergelijking hebben. De slotsom van dit alles is dat we de vreugde die de taalkundige bij het verschijnen van Dr. Maks uitgave zal gekend hebben, moeten temperen. Zonder dat dit uiteraard in het minst afbreuk (
)
(
(1) Een i 9de-eeuwse kopie vindt men op het Stadsarchief te Brugge. Verder kommentaar en uittreksels o.m. bij L. SCHARPE in Belfort X (1895), p. r i vv. ; G. DEGROOTE in Den Gulden Passer XXV ( 1 947) p. 3 i 3 vv. en DE WOLF in Biekorf jgn. XLI (1935), XLII (1936) en XLIII ( 1 937). (2) Zie over dergelijke praktijken o.m. het werk van M. J. DE VRIENDTDE MAN : Bidrage tot de kennis van het gebruik en de flexie van het ww. Zullen in de i Ede eeuw, Gent, 1958, p. 13-15. 9
-
573
-
-
doet aan de kwaliteiten van de uitgever, moeten we vaststellen dat de filoloog, wil hij het i S de-eeuwse Brugs beter leren kennen, daarbij niet moet rekenen op de Rethoricaele Wercken van Anthonis de Roovere.
INHOUD (Jaargang 1967) (Aflevering I - 2 - 3 - 4) . Redenen van Menelaus ende Agamemnon door M. Beheyt (Den Nederduytschen Helicon 16io), naar A. vanden Bussche dit le Sylvain. Inleiding door J. C. ARENS. Tekstverklaring door L. C. MICHELS . 2. Over Westmnl. ê /ei, door Prof. Dr. A. VAN LOEY . 3 . In memoriam Herman Teirlinck, door Prof. Dr. J. AERTS 4. Het letterkundig genootschap „De Distel" musiceert 1882 -1900, door G. SCHMOOK 5. Voor een inventarizering van ons institutionele handschri f tenbezit. Corrigenda, door Steph. AXTERS . 6. Vergaderingen : lijst der lezingen . I
5
31 87 9I 141
143
(Aflevering 5 6 7 8) -
-
-
7. Het leven van een tekst, door Prof. Dr. K. HEEROMA 8. Inleiding tot een geschiedenis van de mystiek in de Nederlanden, door Steph. AXTERS 9. Universitaire terminologie, door Prof. Dr. J.L. PAUWELS I o. Een inleiding tot de bibliografie der „Poeticsche Werken" van Jonker Jan van der Noot, door W. WATERSCHOOT II. Motie van de Koninklijke Vlaamse Academie voor Taalen Letterkunde Bedenkingen bij het rapport van de Belgisch-Nederlandse Commissie voor de spelling van de bastaardwoorden, door Prof. Dr. A. VAN LOEY Commentaar en kritiek bij het rapport van de Belgisch Nederlandse Commissie voor de spelling van de bastaardwoorden, door Prof. Dr. J. L. PAUWELS 12. Vergaderingen lijst der lezingen .
.
.
.
:
( Aflevering 9- z o- z i- z 2) 13 . Leenwoorden uit de Latinitas stratigra f isch beschouwd, door Prof. Dr. A. WEIJNEN . 14. Verslag over het prijsantwoord „Inventaris van de Middelnederlandse handschriften van de Koninklijke Bibliotheek van België ",
145 165
307 317 339
340
345 361
365
68o . door E. P. Stephanus G. AXTERS, O.P. . . . door Prof. Dr. J. F. VANDERHEYDEN . . . door Dr. W. VAN EEGHEM . Verslag over het prijsantwoord „Studie van de persoons1 5. namen in de Kasselrij Kortrijk. 1350- 1400 ", door Prof. Dr. K. ROELANDTS . . . . door Prof. Dr. A. VAN LOEY . . door Dr. M. GYSSELING 16. Hoe vertalingen van in het Nederlands gesteld weten schappelijk werk te bevorderen door Ger SCHMOOK . '7. Spaans avontuur te Beauvoorde, door K. JONCKHEERE 18. Streuvels tussen historiciteit en mythe, door Prof. Dr. J. AERTS . . . i9. Eyckiana II, door E. P. J. DE BAETS, O.P. 20. Mizerie met soldaten van de bezettingstroepen ten tijde van de „Reductie van de Stad Mechelen" in het Heiliggeesthuis van de Armentafel van de Sint-Romboutsparochie aldaar, door Prof. emer. Dr. R. FONCKE . Wo Iets over de taal van de „Rethoricaele Wercken" van Anthonis de Roovere, door R. WILLEMYNS . 22. Het Utrechtse Kalendarium van 1253 met de Noordlimburgse gezondheidsregels, door W. BRAECKMAN en
481
484 485
.
?
487 490 493 497 505
:
Dr. M. GYSSELING . 9.
519
527
543 557
575
Openbare plechtige installatie van nieuwe Academieleden. Toespraken gehouden door Dr. V. F. VANACKER
.
Prof. Dr. J. L. PAUWELS
Prof. Dr. J. MOORS
.
637
. .
.
.
641 645
.
. . Ger SCHMOOK . Prof. Dr. A. VAN ELSLANDER
.
.
648
.
654 662
. . . H. THIERYJ . 2 4. Toespraak bij het overlijden van de heer Julien Kuypers,
667
R. HERREMAN . Johan DAISNE (Dr.
door Dr. V. F. VANACKER 25•
675
.
Vergaderingen : lijst der lezingen
N.V. DRUKKERIJ ERASMUS LEDEBERG/GENT
.
677