Knelpunten bij wetsvoorstel Wmo 2015 (33 841)
KNELPUNTEN WMO 2015
Knelpunten bij het wetsvoorstel 'Regels inzake de gemeentelijke ondersteuning op het gebied van zelfredzaamheid, participatie, beschermd wonen en opvang' (Wet maatschappelijke ondersteuning 2015) (33 841). Voorwoord Met de komst van de Wet maatschappelijke ondersteuning (Wmo) op 1 januari 2007 werd ruimte gecreëerd om de beperkingen die door de doelgroep werden ervaren in een brede context te onderzoeken en te compenseren. De beperkingen kwamen centraal te staan, de compensatieplicht vormde het sluitstuk. Binnen de kaders van de Wmo ontstond de Kanteling als project: ‘het afstappen van de claimgerichtheid en het uitgaan van de eigen kracht en de eigen verantwoordelijkheid.’1 Er werd onderscheid gemaakt tussen enerzijds het gesprek en anderzijds het (juridisch) beoordelen van de aanvraag. De procedure begon niet langer door een aanvraag, maar door een aanmelding met een probleem. In het gesprek staan een brede uitvraag en het bezien van allerlei oplossingen centraal. De opkomst van Sociale Wijkteams en vergelijkbare initiatieven versterkte deze denkrichting en vice versa. Een sterker beroep zou worden gedaan op de cliënt en zijn omgeving. Uit het wetsvoorstel Wmo 2015 blijkt dat de regering het bekijken van de cliënt in samenhang met zijn omgeving toejuicht.2 In het wetsvoorstel zijn enkele regelingen getroffen die deze ontwikkeling zouden moeten faciliteren, zo niet versterken. Op punten wordt de ruimte voor gemeenten vergroot, op punten wordt deze verkleind. Kluwer Schulinck3 heeft het wetsvoorstel bestudeerd en heeft enkele knelpunten gesignaleerd. Deze knelpunten maken de (latere) wet onduidelijk en/of op punten moeilijk uitvoerbaar. Hieronder volgt een beknopt overzicht van de belangrijkste (categorieën) knelpunten. Relatie met andere regelingen Gemeenten krijgen een kernrol bij het zorgen voor afstemming tussen de Wmo en aanpalende wetgeving. Deze zoektocht naar afstemming is vooralsnog een plicht die (alleen) bij gemeenten is neergelegd, waardoor zij afhankelijk wordt van de goede wil van haar omgeving. Enkele actoren zullen vanuit financiële afhankelijkheid die goede wil tonen, maar bij zelfstandige partijen als de zorgverzekeraars is dat minder vanzelfsprekend. Ten aanzien van de AWBZ wordt gesteld dat de gemeentelijke taak op grond van de Wmo ophoudt waar zorg met verblijf op grond van de AWBZ begint. Vanuit de abstractheid van de regelingen lijkt dat wellicht logisch, maar Kluwer Schulinck heeft in concreto de nodige vragen voor wat betreft de uitvoering. Melding en aanvraag De regering geeft in dit wetsvoorstel de aanmelding een wettelijke basis. De burger dient zich middels een aanmelding tot de gemeente te wenden. Pas na een uitvoerig onderzoek (meestal inclusief het alom bekende ‘keukentafelgesprek’) komen de oplossingen aan bod. Voor zover een maatwerkvoorziening nodig is, kan de burger een aanvraag indienen, na afloop van het onderzoek. De Raad voor de rechtspraak toonde zich hierover al eerder buitengewoon kritisch.4 Ook Kluwer Schulinck ziet wat knelpunten op dit terrein, vooral voor de uitvoering in de praktijk.
1
VNG, Het Gesprek deel I: Bouwsteen voor de nieuwe modelverordening Wmo, Den Haag: 2010, p. 5. Zie hiervoor onder andere MvT p. 2 bij het wetsvoorstel. 3 Kluwer Schulinck maakt kennissystemen voor de gemeentelijke sociale diensten of afdelingen Werk, Zorg en Inkomen, waarvan ruim 80% van de Nederlandse gemeenten gebruik maakt. Eén van deze kennissystemen is Grip op Wmo. 4 Raad voor de rechtspraak, Wetsadvisering concept wetsvoorstel Maatschappelijke Ondersteuning 2015, Den Haag: 2013, p. 3. 2
2 van 9
KNELPUNTEN WMO 2015
Terugvordering en verhaal In de Wmo ontbrak een bepaling over terugvordering en verhaal. De bevoegdheid tot intrekken, beëindigen en terugvordering werd door gemeenten in de verordening geregeld. De regering heeft ervoor gekozen dit stelsel wettelijk te borgen. Maar waar de regering waarschijnlijk heeft bedoeld gemeenten te hulp te schieten, moet Kluwer Schulinck constateren dat de mogelijkheden voor gemeenten op punten juist zijn beperkt. (Eigen) Bijdrage Op grond van de Wmo was het al mogelijk om een eigen aandeel of eigen bijdrage op te leggen. Door middel hiervan leverde de burger een financiële bijdrage aan de verstrekte voorziening. Deze werkwijze wordt op punten behoorlijk aangepast in dit wetsvoorstel. Dit zal voor de uitvoering behoorlijke consequenties hebben. Zo is in het wetsvoorstel de mogelijkheid gecreëerd om een bijdrage te vragen voor voorzieningen verstrekt aan minderjarigen en kan een bijdrage gevraagd worden voor rolstoelen. Het wetsvoorstel roept echter enkele vragen op die bij de uitvoering onmiddellijk zullen spelen wanneer dit wetsvoorstel wet wordt en uitgevoerd gaat worden. Kluwer Schulinck hoopt u met dit knelpuntenoverzicht van dienst te zijn en wenst u bij het bestuderen en beoordelen van het wetsvoorstel veel wijsheid toe. Hoogachtend,
mr. S. van Cleef Juridisch eindredacteur Grip op Wmo Kluwer Schulinck
3 van 9
KNELPUNTEN WMO 2015
Overzicht belangrijkste knelpunten wetsvoorstel Wmo 2015 (33 841) Afbakeningsproblemen met andere wetgeving Met betrekking tot de afbakening met andere wetten, zoals bijvoorbeeld de AWBZ en Zorgverzekeringswet, bestaat een aantal knelpunten: 1. Afwijzing op grond van wettelijk voorliggende voorziening niet mogelijk In artikel 2 Wmo 2007 is bepaald dat geen aanspraak op maatschappelijke ondersteuning bestaat voor zover met betrekking tot de problematiek die in het gegeven geval aanleiding geeft voor de noodzaak tot ondersteuning, een voorziening op grond van een andere wettelijke bepaling bestaat. Deze bepaling komt niet meer terug in de Wmo 2015. In artikel 2.3.5 lid 5 Wmo 2015 staat wel dat de maatwerkvoorziening, voor zover daartoe aanleiding bestaat, wordt afgestemd op enige andere wetten. Uit de Memorie van Toelichting volgt dat het college een cliënt kan wijzen op rechten op grond van andere wetten. Nergens blijkt echter uit dat andere wetten voorliggend kunnen zijn en dat de aanspraak op een andere wettelijke regeling tot een afwijzing kan leiden. Onduidelijk is wat met afstemmen wordt bedoeld en welke wet in voorkomende gevallen voorrang heeft. Het gevaar is nu dat een cliënt van het kastje naar de muur wordt gestuurd. Kluwer Schulinck beveelt aan om duidelijkheid te verschaffen over de verhouding met aanpalende wetgeving. 2. Eenzijdige afstemmingsplicht De afstemmingsplicht is vooralsnog niet in de Zorgverzekeringswet vastgelegd. Het betreft dus een eenzijdige afstemming. Gemeenten worden afhankelijk van de goede wil van, bijvoorbeeld de zorgverzekeraar, om afspraken te maken. Kluwer Schulinck beveelt aan om de afstemmingsplicht ook in aanpalende wetgeving op te nemen. 3. Afwijzing op grond van aanspraak op AWBZ-zorg De Memorie van Toelichting is tegenstrijdig als het gaat over de vraag wanneer het college een maatwerkvoorziening mag weigeren in samenhang met een (mogelijke) aanspraak op AWBZzorg. Een maatwerkvoorziening kan worden geweigerd indien de cliënt aanspraak heeft op verblijf en daarmee samenhangende zorg in een instelling op grond van de AWBZ, dan wel er redenen zijn om aan te nemen dat de cliënt daarop aanspraak kan doen gelden en weigert mee te werken aan het verkrijgen van een besluit dienaangaande (artikel 2.3.5 lid 6 Wmo 2015). Uit de Memorie van Toelichting blijkt in eerste instantie dat het college een maatwerkvoorziening kan weigeren indien het gegronde redenen heeft om aan te nemen dat de cliënt voor een AWBZindicatie, en daarmee voor AWBZ-zorg, in aanmerking zou komen indien hij een dergelijke indicatie zou aanvragen. Vervolgens staat er echter dat het college, indien de verwachting is dat een cliënt aanspraak kan maken op AWBZ-zorg, dit met cliënt moet bespreken en er een termijn volgt waarin cliënt een aanvraag bij de AWBZ kan doen. Indien daaruit volgt dat cliënt inderdaad aanspraak kan maken op AWBZ-zorg kan het college de maatwerkvoorziening weigeren. Indien cliënt geen aanvraag wil doen, kunnen de gevolgen daarvan niet op de gemeente afgewenteld worden. Een aantal regels verder in de Memorie van Memorie van Toelichting is aangegeven dat het college, in het geval een cliënt geen aanvraag wil doen, met zorgverzekering en CIZ in gesprek moet gaan over in hoeverre het thuis blijven wonen verantwoord is. Kluwer Schulinck beveelt aan de Memorie van Toelichting in overeenstemming te brengen met de tekst van artikel 2.3.5 lid 6 Wmo 2015. 4. Vertraging in de aanvraagprocedure Een maatwerkvoorziening kan worden geweigerd in het geval van verblijf in een AWBZinstelling, of de aanspraak hierop (artikel 2.3.5 lid 6 Wmo 2015). De vraag is echter wanneer dit onderzoek plaats dient te vinden en wanneer de cliënt deze AWBZ-zorg dient aan te vragen. Dit deel van het onderzoek is namelijk niet genoemd in het onderzoek in het kader van een aanmelding (artikel 2.3.2 lid 2 Wmo 2015). De plaats van artikel 2.3.5 lid 6 Wmo 2015 doet eerder vermoeden dat het plaats dient te vinden als onderdeel van het onderzoek in het kader
4 van 9
KNELPUNTEN WMO 2015
van een aanvraag. Voor dat onderzoek staat echter maar twee weken (artikel 2.3.5 lid 2 Wmo 2015). Als de klant geacht wordt in deze periode AWBZ-zorg aan te vragen, kan dat voor forse vertraging zorgen. Naar de mening van Kluwer Schulinck was het logisch geweest om het onderzoek naar mogelijke AWBZ-verstrekkingen terug te laten keren in artikel 2.3.2 lid 2 Wmo 2015 en de weigeringsgrond te laten staan op de huidige plaats. 5. Weigeren alle maatwerkvoorzieningen bij AWBZ-aanspraak In artikel 2.3.5 lid 6 Wmo 2015 wordt bepaald dat maatwerkvoorzieningen geweigerd kunnen worden in het geval van verblijf, of de aanspraak hierop, in een AWBZ-instelling. Het knelpunt rondom de voorwaarde van (aanspraak) verblijf is onder punt 3 besproken. Met betrekking tot de weigering van maatwerkvoorzieningen is artikel 2.3.5 lid 6 Wmo 2015 breder geformuleerd dan in de huidige Wmo. Onder de Wmo 2007 kunnen personen die in een AWBZ-instelling verblijven, onder voorwaarden, wel in aanmerking komen voor diverse Wmo-voorzieningen. Bij invoering van de Wmo 2015 kunnen alle maatwerkvoorzieningen geweigerd worden indien iemand een AWBZ-aanspraak heeft. Kluwer Schulinck vraagt zich af of de regering dit ook zo bedoeld heeft. Aanvraagprocedure In de Wmo 2015 wordt de melding en de daadwerkelijke aanvraag gescheiden door een onderzoek. 1. Rechtsbescherming De aanvraagprocedure zoals die in de Wmo 2015 geregeld is, wijkt sterk af van de procedure zoals die in de Awb geregeld is. Artikel 1:3 lid 3 Awb definieert een aanvraag als een verzoek van een belanghebbende om een besluit te nemen. Het systeem van de Awb beoogt dat een belanghebbende direct een aanvraag kan indienen en dat is bij deze nieuwe werkwijze niet het geval. Deze scheiding van melding en aanvraag, zoals deze is geregeld in de Wmo 2015, is juridisch gezien waarschijnlijk wel mogelijk. Echter, Kluwer Schulinck wil er op wijzen dat het gevaar bestaat dat deze scheiding van melding en aanvraag in de praktijk zal worden gebruikt om aanvragen te weren met als gevolg dat belanghebbenden geen gebruik kunnen maken van de rechtsbescherming uit de Awb. Bovendien leert de ervaring met scheiding van melding en aanvraag in andere wetten (zoals de Wet SUWI) dat de bestuursrechter hier kritisch mee om gaat. Bij twijfel over kwalificatie van een melding of aanvraag wordt vrijwel altijd in het voordeel van de burger beslist, zo leert de jurisprudentie. Dat betekent in de regel dat de bestuursrechter al gauw uitgaat van een aanvraag, zodat de burger de rechtsbescherming uit de Awb geniet. Kluwer Schulinck beveelt aan om de procedure van melding en aanvraag nog eens kritisch te bekijken. 2. Werkbaarheid in de praktijk Onder de Wmo 2007 heeft het college, vanaf de aanvraag, de gehele beslistermijn om een zorgvuldig onderzoek uit te voeren. Dit betekent dat het college in de meeste gevallen minimaal 8 weken de tijd heeft voor het onderzoek. Op grond van artikel 2.3.2 lid 1 Wmo 2015 heeft het college maximaal 6 weken de tijd voor een zorgvuldig onderzoek. Daarbij wordt in artikel 2.3.2 lid 2 Wmo 2015 aangegeven op welke punten onderzoek moet plaatsvinden. Dit is uitgebreider dan onder het huidige regime waar een dergelijke verplichting niet geldt. Het college krijgt dus minder tijd voor een veel uitgebreider zorgvuldig onderzoek. Kluwer Schulinck vraagt zich af of dit de kwaliteit en uitvoerbaarheid ten goede komt. 3. Termijn voor het indienen van een aanvraag Er is niet geregeld binnen welke termijn, nadat de uitkomst van het onderzoek aan cliënt kenbaar is gemaakt, een aanvraag kan worden ingediend. In de praktijk kan dit voor problemen zorgen. De vraag is hoe lang het college van de onderzoeksresultaten uit mag (of moet) gaan. Bovendien kan de vraag zich voordoen, als nieuw onderzoek noodzakelijk is, of een “late” aanvraag als aanvraag of als aanmelding gekwalificeerd moet worden. 4. Betekenis 'onverwijld' bij spoedeisende gevallen In artikel 2.3.3 Wmo 2015 wordt bepaald dat in spoedeisende gevallen, daaronder begrepen de gevallen waarin terstond opvang noodzakelijk is, al dan niet in verband met risico's voor de veiligheid als geval van huiselijk geweld, het college onverwijld na een melding beslist. Uit de Memorie van Toelichting volgt dat het niet tijdig (dus niet onverwijld) nemen van een beslissing
5 van 9
KNELPUNTEN WMO 2015
een fictieve weigering is waartegen bezwaar en beroep open staat. De term 'onverwijld' is niet verder uitgelegd. Het is dan ook niet duidelijk of lokale invulling in beleid mogelijk is. In artikel 2.3.3 Wmo 2015 en met name de Toelichting wordt gesproken over de mogelijkheid om bij een fictieve weigering in bezwaar en beroep te gaan. De huidige Awb biedt, in het geval van niet tijdig beslissen op een aanvraag, echter de volgende twee mogelijkheden:
direct beroep instellen bij de rechtbank (artikel 7:1 lid 1 onderdeel f Awb en artikel 6:12 Awb); een dwangsom vragen (artikel 4:17 Awb).
Bezwaar tegen het niet tijdig beslissen is niet (meer) mogelijk. De vermelding in de Memorie van Toelichting op artikel 2.3.3 over de mogelijkheid van bezwaar en beroep tegen het niet tijdig beslissen klopt dus niet voor zover het gaat om de mogelijkheid van bezwaar. Beroep bij de rechtbank is wel mogelijk. Namelijk op grond van artikel 7:1 lid 1 onderdeel f Awb en artikel 6:12 Awb. Kluwer Schulinck beveelt aan de Memorie van Toelichting in overeenstemming te brengen met de geldende wetgeving. Voor zover overigens een belanghebbende dacht bij een uitblijvende beslissing van het college een dwangsom te ontvangen, komt hij bedrogen uit. Artikel 4:17 Awb kent namelijk het recht op een dwangsom toe bij het uitblijven van een beslissing op een aanvraag. Artikel 2.3.3 Wmo 2015 spreekt echter van melding. Terugvordering en verhaal sterk ingeperkt Intrekking, herziening, terugvordering en verhaal is in het voorstel, anders dan in de Wmo 2007, in de wet geregeld. Echter, door de formulering van dit artikel wordt de terugvorderingsbevoegdheid sterk ingeperkt en is er sprake van vage termen waardoor de uitvoerbaarheid van de bepaling moeilijk wordt. 1. Geen mogelijkheid tot terugvordering bij herziening In artikel 2.4.1 lid 1 Wmo 2015 wordt bepaald dat de geldswaarde van een maatwerkvoorziening teruggevorderd kan worden indien het toekenningsbesluit op grond van artikel 2.3.10 lid 1 onderdeel a Wmo 2015 is ingetrokken. In artikel 2.3.10 Wmo 2015 wordt bepaald dat een besluit ook herzien kan worden. Echter, door de formulering van artikel 2.4.1 Wmo 2015 is terugvordering alleen mogelijk in het geval een besluit is ingetrokken. Indien een besluit wordt herzien, bestaat er dus geen mogelijkheid om het eventueel teveel verstrekte terug te vorderen. De gemeente zal dan terug moeten vallen op de bepalingen van het burgerlijk recht. Kluwer Schulinck vraagt zich af of dit de bedoeling van de regering is geweest en beveelt aan het voorstel op dit punt aan te passen. 2. Beperking gronden voor terugvordering Terugvordering en verhaal is, op grond van artikel 2.4.1 lid 1 Wmo 2015 alleen mogelijk wanneer de cliënt opzettelijk onjuiste of onvolledige gegevens heeft verstrekt. Of van degene die opzettelijk medewerking heeft verleend aan de verstrekking van deze onjuiste of onvolledige gegevens. Opmerkelijk is dat er in artikel 2.3.10 lid 1 Wmo 2015 een aantal gronden voor intrekking of herziening wordt genoemd, maar dat slechts op één grond teruggevorderd kan worden. Bovendien is deze grond, ten opzichte van artikel 2.3.10 lid 1 onderdeel a Wmo 2015 verder ingeperkt door de toevoeging dat het opzettelijk moet zijn gebeurd. De bestuursrechtelijke terugvorderingsmogelijkheid voor gemeenten is hiermee zeer sterk ingeperkt. Kluwer Schulinck vraagt zich af of dit de bedoeling van de regering is geweest en beveelt aan hier nog eens kritisch naar te kijken. 3. Onduidelijkheid termen 'opzet' en 'medewerking' In artikel 2.4.1 lid 1 Wmo 2015 wordt gesproken over 'opzettelijk' en over een persoon die 'medewerking' verleent aan het opzettelijk onjuiste of onvolledige gegevens verstrekken. Dit betreft 2 termen die verder niet uitgelegd worden in de Memorie van Toelichting. Deze vage termen roepen een aantal vragen op die voor de praktijk uiterst belangrijk zijn om deze bepaling goed uit te kunnen voeren:
6 van 9
KNELPUNTEN WMO 2015
a. Wanneer is er sprake van opzet? b. Wanneer is er sprake van medewerking? c. Hoe moet het college aantonen dat sprake is van opzet of medewerken. Welk onderzoek moet het college daarvoor doen? Kluwer Schulinck beveelt aan op dit punt duidelijkheid te verschaffen. Verstrekkingsvormen De verhouding tussen de begrippen 'maatwerkvoorziening' en 'persoonsgebonden budget' is niet duidelijk. Enkele bepalingen wekken de indruk dat een persoonsgebonden budget een vorm van maatwerkvoorziening is, terwijl andere bepalingen suggereren dat persoonsgebonden budget en maatwerkvoorziening twee aparte 'categorieën' zijn. Voorbeeld: In artikel 2.1.5 Wmo 2015 worden maatwerkvoorziening en persoonsgebonden budget naast elkaar vermeld. In de algemene Memorie van Toelichting zijn aparte paragrafen voor respectievelijk maatwerkvoorzieningen en persoonsgebonden budgetten opgenomen. Echter, in artikel 2.3.6 lid 1 Wmo 2015 wordt het persoonsgebonden budget als een vorm van een maatwerkvoorziening gepresenteerd. Kluwer Schulinck beveelt aan om op dit punt duidelijkheid te bieden en de passages in overeenstemming met elkaar te brengen. (Eigen) Bijdrage 1. Beperking duur eigen bijdrage In de Memorie van Toelichting staat dat de duur van de periode waarover bijvoorbeeld voor een woningaanpassing of een hulpmiddel een bijdrage kon worden opgelegd, beperkt was in de Wmo 2007. Kluwer Schulinck wijst erop dat beperking van de periode voor het opleggen van een eigen bijdrage, anders dan de Memorie van Toelichting suggereert, onder de Wmo 2007 inmiddels is vervallen. Bij wijziging van het Bmo (Staatsblad 2013, 441) is reeds de beperking van de periode voor bepaalde voorzieningen vervallen en is beoogd dat de cliënt een bijdrage voor de voorziening betaalt, zolang deze in gebruik is. De enige beperking is en wordt dan ook de kostprijs en de periode dat de voorziening in gebruik is. Ofschoon dit in de praktijk niet als knelpunt zal worden ervaren, kan de passage in de Memorie van Toelichting voor verwarring zorgen. 2. (Eigen) Bijdrage voor minderjarigen Op grond van artikel 2.1.4 lid 1 Wmo 2015 kan bij verordening worden bepaald dat een cliënt een bijdrage in de kosten is verschuldigd. In de Memorie van Toelichting bij dit artikel staat dat voor de bijdrage niet langer een uitzondering geldt voor minderjarigen. In tegenstelling tot de Wmo 2007 kan nu aan minderjarigen een bijdrage worden gevraagd. Kluwer Schulinck vraagt zich af wat de regering hiermee heeft willen bereiken? Minderjarigen zullen in de praktijk vaak weinig tot geen inkomen en vermogen hebben waardoor het heffen van een bijdrage weinig zal opleveren. In artikel 2.1.5 lid 1 Wmo 2015 is voor woningaanpassingen ten behoeve van minderjarigen expliciet bepaald dat van de onderhoudsplichtige ouders of personen die het gezag over het minderjarige kind uitoefenen, een bijdrage kan worden gevraagd. Kluwer Schulinck vraagt zich af waarom in geval van een minderjarig kind, enkel ten aanzien van woningaanpassingen en niet voor alle andere maatwerkvoorzieningen, van de ouders of degene die het gezag uitoefenen een bijdrage kan worden gevraagd. 3. Informatieplicht gemeenten In artikel 2.3.2 lid 2 sub f Wmo 2015 is aangegeven dat het college onderzoekt welke bijdragen in de kosten de cliënt verschuldigd zal zijn. Uit de toelichting blijkt dat het college de cliënt hierover informeert. De vraag is hoe gedetailleerd de informatie moet zijn die de gemeente moet delen. Op grond van artikel 2.1.4 lid 6 Wmo 2015 is het CAK aangewezen om de bijdrage vast te stellen en te innen. Het CAK ontvangt hiervoor informatie over inkomen en vermogen van de cliënt via de Belastingdienst. Als het de bedoeling is dat gemeenten de cliënt in concreto moeten informeren over een te verwachten hoogte van de (eigen) bijdrage, betekent dit een forse uitbreiding van het onderzoek. In de eerste plaats dient de cliënt aan de gemeente inkomens- en vermogensgegevens te verstrekken en informatie over reeds verschuldigde eigen bijdragen. Daarnaast is de berekening die volgt een type onderzoek waar gemeenten in het
7 van 9
KNELPUNTEN WMO 2015
kader van de Wmo geen ervaring mee hebben. Kluwer Schulinck adviseert om te verduidelijken wat de omvang van de informatieplicht is. Uitgeholde keuzevrijheid Een persoonsgebonden budget is mogelijk indien de cliënt zich gemotiveerd op het standpunt stelt dat de maatwerkvoorziening die wordt geleverd door een aanbieder, door hem niet passend wordt geacht (artikel 2.3.6 lid 2 onderdeel b Wmo 2015). Het college moet, op grond van de Memorie van Toelichting bij artikel 2.1.2 Wmo 2015 voor een passende maatwerkvoorziening zorgen. Verder is een maatwerkvoorziening gedefinieerd als een voorziening die is afgestemd op de behoeften, persoonskenmerken en mogelijkheden van de persoon (artikel 1.1.1 Wmo 2015). Indien het college voor een passende maatwerkvoorziening moet zorgen, kan een cliënt, mits het college zijn werk goed heeft gedaan, niet aannemelijk maken dat de maatwerkvoorziening niet passend is. Indien het de cliënt wel lukt om dat aannemelijk te maken heeft het college geen passende maatwerkvoorziening geboden en zal dit alsnog moeten gebeuren. Strikt genomen kan een cliënt niet in aanmerking komen voor een persoonsgebonden budget. Het wetsvoorstel is, in combinatie met de toelichting, op dit punt innerlijk tegenstrijdig. Kluwer Schulinck beveelt aan op dit punt duidelijkheid te verschaffen.
Discretionaire bevoegdheid tot verstrekking tegemoetkoming in meerkosten
Uit artikel 2.1.7 Wmo 2015 volgt dat de gemeenteraad bij verordening kan bepalen of en zo ja in welke gevallen en mate het college een tegemoetkoming in de meerkosten ten aanzien van de beperkingen dient te verstrekken. Het betreft de huidige Wtcg-regeling, die gaat vervallen. Het betreft hier een discretionaire bevoegdheid van de gemeenteraad. Gelet op de bezuinigingen die gepaard gaan met de transities is de kans groot dat gemeenten ervoor kiezen om geen tegemoetkoming te verstrekken. Het feit dat het hier een discretionaire bevoegdheid betreft kan nadelig zijn voor de doelgroep van deze tegemoetkoming indien gemeenten inderdaad in grote getale beslissen om geen tegemoetkomingen te verstrekken. Begrip 'Ingezetene' Een ingezetene van Nederland kan in aanmerking komen voor een maatwerkvoorziening (artikel 1.2.1 Wmo 2015) en het college beslist op een aanvraag van een ingezetene van de gemeente om een maatwerkvoorziening (artikel 2.3.5). Het begrip "ingezetene" is echter niet gedefinieerd in artikel 1.1.1 Wmo 2015. Het is niet duidelijk wanneer een cliënt een ingezetene is. Moet bij de definitie aansluiting worden gezocht bij de Wet Brp? Dit zou betekenen dat de feitelijke verblijfplaats een ondergeschikte rol gaat spelen. Uit Memorie van Toelichting volgt dat een ingezetene zich, voor een maatwerkvoorziening, moet wenden tot het college van de gemeente waar hij woont. De term 'wonen' is niet verder uitgelegd. Uit de jurisprudentie bij de Wmo 2007 volgt dat het gaat om de feitelijke verblijfplaats, waarbij een GBA-inschrijving belangrijk maar niet doorslaggevend is. Moet de term 'wonen' onder de Wmo 2015 ook op deze manier uitgelegd worden? Dit zou een discrepantie opleveren met de definitie van het term 'ingezetene' op grond van de Wet Brp. Dat blijkt niet uit de Memorie van Toelichting. Kluwer Schulinck is van mening dat het van belang is dat de term 'ingezetene' in artikel 1.1.1 Wmo 2015 gedefinieerd wordt. Dit om voor cliënten en de uitvoering duidelijkheid te scheppen over wanneer een cliënt een ingezetene is en of de betreffende artikelen op hem van toepassing zijn. Algemene voorzieningen Op grond van artikel 1.1.1 Wmo 2015 kan een algemene voorziening worden verstrekt zonder voorafgaand onderzoek. De Memorie van Toelichting bij dit artikel is echter innerlijk tegenstrijdig. Hierin wordt eerst aangegeven dat zonder diepgaand onderzoek naar een algemene voorziening verwezen kan worden. Verder in de Memorie van Toelichting wordt weer aangegeven dat een algemene voorziening zonder voorafgaand onderzoek toegankelijk is. Kluwer Schulinck beveelt aan om de tegenstrijdigheid in de Memorie van Toelichting weg te nemen. Inlichtingenplicht In artikel 2.3.8 lid 1 Wmo 2015 is bepaald dat een cliënt onverwijld uit eigen beweging of op verzoek van het college alle gevraagde inlichtingen en bewijsstukken moet verstrekken. Onduidelijk is wanneer een cliënt voldoet aan het criterium 'onverwijld verstrekken'. Kluwer Schulinck vraagt
8 van 9
KNELPUNTEN WMO 2015
zich op dit punt af of de gemeente de term 'onverwijld' middels beleid zelf mag invullen. Dat volgt niet zondermeer uit de tekst van het artikel en de Memorie van Memorie van Toelichting. Afkoopsom regresrecht In artikel 2.4.4 lid 2 Wmo 2015 is bepaald dat: ' De overeenkomst heeft geen betrekking op de schadelast van een gemeente die voor de aanvang van de onderhandelingen over de bedoelde overeenkomst aan de Vereniging van Nederlandse Gemeenten te kennen heeft gegeven van haar bevoegdheid in het eerste lid gebruik te maken. ' Deze tekst is onduidelijk. Kluwer Schulinck vraagt zich af of de verwijzing naar lid 1 ziet op artikel 2.4.3 lid 1 Wmo 2015, of op artikel 2.4.4 lid 1 Wmo 2015? De Memorie van Toelichting lijkt te wijzen op artikel 2.4.3 lid 1 Wmo 2015. Kluwer Schulinck adviseert om dit tekstueel te verduidelijken.
9 van 9