KMO & ZELFSTANDIG ONDERNEMEN IN OOST-VLAANDEREN editie 2010
COLOFON Het rapport 'KMO en zelfstandig ondernemen in Oost-Vlaanderen, editie 2010' is een gezamenlijke uitgave van de studiedienst van het Huis van de economie en de Economische Raad voor Oost-Vlaanderen. Studiedienst Huis van de economie Provinciale Dienst economie tel. +32 9 267 86 86
[email protected] www.oost-vlaanderen.be Economische Raad voor Oost-Vlaanderen tel. +32 9 267 86 10
[email protected] www.erov.be Huis van de economie Seminariestraat 2 9000 Gent Deel 1: Kwantitatieve en kwalitatieve analyse Pascal de Meyer, studiedienst Huis van de economie Kathy Gillis, studiedienst Huis van de economie Jos Saerens, studiedienst Huis van de economie Josse Willems, studiedienst Huis van de economie Deel 2: Startend ondernemerschap: overnemen versus opstarten Karolien Meersman, EROV Sofie Papeleu, EROV Opmaak en afwerking Emly Windels, EROV Verantwoordelijke uitgever Jozef Dauwe, gedeputeerde p/a Gouvernementstraat 1 9000 Gent Wettelijk depotnummer: D/2010/9303/1
VOORWOORD Met het jaarlijkse rapport 'KMO en zelfstandig ondernemen in Oost-Vlaanderen' houden we de vinger aan de pols van ondernemend Oost-Vlaanderen. Deze beleidsondersteunende studie bevat een kwantitatieve analyse en een thematisch luik. Onder het motto 'meten is weten' schetst de kwantitatieve analyse jaar na jaar een helder beeld van de turbulentie in het Oost-Vlaamse ondernemerslandschap: oprichtingen, stopzettingen, netto-aangroei, maar ook financiële kengetallen. Dit laat toe vergelijkende conclusies te trekken met het verleden en met andere provincies. Het thematische deel van het rapport slaat de brug tussen twee hete hangijzers in de OostVlaamse economie: het stimuleren van ondernemerschap en het faciliteren van bedrijfsopvolging of -overdracht. Beide beleidsthema's staan hoog op de provinciale agenda. Getuige daarvan zowel de provinciale expansiepremie, die startende en groeiende ondernemingen een duwtje in de rug wil geven, als de diverse EROV initiatieven om het ondernemerschap te bevorderen. We vermelden het project BEBEO - acroniem dat staat voor 'Begeleiding van bedrijfsoverdracht bij Oost-Vlaamse KMO's en zelfstandigen'. Dit project loopt met de steun van de Vlaamse overheid en het Europees Fonds voor Regionale Ontwikkeling (EFRO) en in samenwerking met Unizo Oost-Vlaanderen. Het thematische luik omvat een literatuurstudie over de mogelijkheid voor aspirantondernemers om een bestaande onderneming over te nemen, eerder dan een onderneming uit het niets te starten. Het overnemen van een bestaande onderneming biedt heel wat voordelen in vergelijking met een 'verse' opstart, onder meer wat betreft de overlevingskansen en het creëren van werkgelegenheid. Dergelijke overname door een starter zorgt bijgevolg in één beweging voor een dubbele win-win voor overnemer én overlater. Aanvullend laten we een aantal bedrijfsleiders aan het woord die bereid waren om hun boeiende verhaal van overdracht en overname met ons en met u te delen. Experten in de materie reflecteren over hun ervaringen en schetsen mogelijkheden en denkpistes in situaties die velen onder u vermoedelijk zullen herkennen. Het simultaan sensibiliseren van ondernemers om tijdig na te denken over bedrijfsopvolging en – overdracht en van aspirant-ondernemers over de overname van een bestaande onderneming mikt op het versterken van het Oost-Vlaams economisch weefsel. De hiermee corresponderende beleidsacties 'Ondernemerschap aanmoedigen via de ondersteuning van starters' en 'De continuïteitsproblematiek van KMO's aanpakken' kaderen in het strategische plan 'Project 20042012' en de daaruit voortvloeiende '18 acties voor de Oost-Vlaamse economie'. Deze derde editie van het rapport is een gezamenlijke uitgave van de Economische Raad voor Oost-Vlaanderen vzw en de studiedienst van het Huis van de economie. De studiedienst nam het kwantitatieve deel voor zijn rekening, EROV vulde het thematische luik in. Gent, 16 september 2010 Jozef Dauwe, gedeputeerde bevoegd voor onder meer KMO, Middenstand en EROV, Voorzitter EROV
Marc De Buck, gedeputeerde bevoegd voor onder meer Economie, Ruimtelijke Ordening en Europese en Internationale samenwerking
INHOUDSTAFEL 1.
Doel van het rapport
8
2.
Kwantitatieve en kwalitatieve analyse
9
Hoofdstuk 1: Inleiding Ondernemerschap
10
1.1.
Ondernemer en ondernemerschap
10
1.2.
Vier rollen van de ondernemer
10
1.3.
Intentie tot ondernemen
11
1.3.1.
Onderzoek bij Vlaamse jongeren
12
1.3.2.
Determinanten van het ondernemerschap in Vlaanderen
13
A. Persoonlijke kenmerken
13
B. Omgevingsfactoren
13
1.3.3.
'Global Entrepreneurship Monitor'
15
A. Doel van het onderzoek
15
B. "Soorten" ondernemers
15
C. Ondernemerschapsgraad
16
D. Ondernemerschap in België
18
Hoofdstuk 2:Begripsomschrijving en methodologie KMO en zelfstandigen in Oost-Vlaanderen19 2.1.
KMO's
19
2.1.1.
Criteria
19
2.1.2.
Gehanteerde definitie van een KMO in de studie
20
2.1.3.
Bron
20
2.1.4.
Aantal KMO's in Oost-Vlaanderen
21
2.2.
Zelfstandigen en helpers
24
2.2.1.
Statuut
24
2.2.2.
Aard van de activiteit
24
2.2.3.
Bron
25
2.2.4.
Aantal eenmanszaken in Oost-Vlaanderen (i.e. zelfstandigen in hoofdberoep) 25
Hoofdstuk 3: Financiële analyse
27
3.1.
Bron
27
3.2.
Zoekstrategie
27
3.3.
De populatie naar dimensie
29
3.4.
De populatie naar leeftijd
30
3.5.
De populatie naar sectoren
32
3.6.
Financiële ratio's
34
3.6.1.
Mediaanonderneming
34
3.6.2.
Liquiditeit
35
A.
Naar tewerkstelling
35
B. Naar leeftijd
38
C.
Naar sectoren
38
Solvabiliteit
40
3.6.3. A.
Naar tewerkstelling
B. Naar leeftijd
42
C.
43
Naar sectoren
3.6.4.
Rendabiliteit
44
A.
Naar tewerkstelling
44
B. Naar leeftijd
45
C.
46
Naar sectoren
3.6.5. A.
3.7.
Toegevoegde waarde en investeringen Naar tewerkstelling
46 47
B. Naar leeftijd
49
C.
50
Naar sectoren De populatie op Oost-Vlaams RESOC/SERR-niveau
Hoofdstuk 4: Oprichtingen en stopzettingen
51 52
4.1.
Methodologie
52
4.2.
Oprichtingen
53
4.2.1.
Algemeen
53
4.2.2.
Sectorale analyse
55
4.2.3.
Oprichtingsquote 2008
56
4.3.
Stopzettingen
57
4.3.1.
Falingen
57
4.3.2.
Schrappingen
58
4.3.3.
Stopzettingen
60
4.4.
3.
40
Nettogroei en turbulentie
63
4.4.1.
Nettogroei
63
4.4.2.
Turbulentie
64
Startend ondernemerschap: overnemen versus opstarten
67
Hoofdstuk 1: Inleiding
68
Hoofdstuk 2: Ondernemerschap in Oost-Vlaanderen, Vlaanderen en België
69
2.1
Begrip ondernemerschap
69
2.2
Situering
70
2.3
GEM-studie en Eurobarometer
71
2.4
Determinanten van ondernemerschap
72
2.5
Latent en werkelijk ondernemerschap
75
2.6
De ondernemerschapsladder
77
Hoofdstuk 3: Bedrijfsoverdracht en -opvolging
80
3.1
Situering
80
3.2
Definitie bedrijfsoverdracht
81
3.3 Toenemende aandacht voor bedrijfsoverdracht als fase in de levenscyclus van een onderneming 81 3.3.1
De cijfers
81
3.3.2
Belang van een tijdige voorbereiding
82
3.3.3
Toenemende belangstelling
83
A.
Beschikbaar stellen van financiering
B. Bewustmaking en ondersteuning van mentoring
83
C.
84
Transparante overnamemarkt tot stand brengen
D. Fiscale stimulering van bedrijfsoverdrachten 3.3.4 3.4
83
Micro- en macro- economische effecten
Het profiel van de overlater
Hoofdstuk 4: Bedrijfsoverdracht en -overname als hefboom voor ondernemerschap
84 86 88 89
4.1
Situering
89
4.2
Bedrijfsovername: de garantie voor een vliegende start?
90
4.2.1
Sneller uit de startblokken
91
4.2.2
Minder risico's
91
4.2.3
Motor tot innovaties
91
4.2.4
Grotere garanties op het vlak van werkgelegenheid en overlevingskansen
92
4.3
Bedrijfsovername: de keerzijde van de medaille
94
4.3.1
Financiering
94
4.3.2
Je koopt het totaalpakket
95
4.3.3
Minder voldoening
96
4.3.4
Weerstand
96
4.4
Het profiel van een overnemer versus dat van een ondernemer
Hoofdstuk 5: Getuigenissen
96 98
5.1
Een gezin met een familiebedrijf: het belang van een goede successieplanning
5.2
Een geleidelijke overname
104
5.3.
Boomkwekerij Sylva: een familiebedrijf met diepe wortels
109
Hoofdstuk 6: Conclusie
98
113
4.
Verklarende woordenlijst
114
5.
Literatuurlijst
117
5.1
Kwantitatieve en kwalitatieve analyse
117
5.2
Startend ondernemerschap: overnemen versus opstarten
120
6.
Bijlagen
124
1. DOEL VAN HET RAPPORT Het strategisch plan 'project 2004-2012' en de daaruit voortvloeiende '18 acties voor de OostVlaamse economie' vormen het referentiekader voor de inhoudelijke prioriteiten van het economisch beleid 2007-2012. Eén van de vooropgestelde initiatieven betreft de jaarlijkse publicatie van een rapport KMO en zelfstandig ondernemen in Oost-Vlaanderen. Het rapport KMO en zelfstandig ondernemen in Oost-Vlaanderen is een realisatie van de studiedienst van het Huis van de economie en de Economische Raad voor Oost-Vlaanderen (EROV). Beide diensten maken deel uit van het Huis van de economie en staan samen met de Provinciale Ontwikkelingsmaatschappij (POM) in voor de uitvoering van het provinciaal beleid. De dienst economie staat daarbij tevens in voor de voorbereiding van het beleid, zoals vooropgesteld door de verkozenen. Doelstelling Kennis is van groot belang om het economisch draagvlak van een regio te ondersteunen of te versterken. Naar het voorbeeld van de ‘Sociaal-economische situatieschets van OostVlaanderen’ en gezien het belang van het beleidsdomein KMO en ondernemerschap binnen het provinciaal beleid, ontstond de behoefte aan een onderbouwd rapport dat als draagvlak kan dienen voor een gefundeerd economisch beleid ten aanzien van de KMO, de zelfstandige ondernemer, en het ondernemerschap meer algemeen. De doelstelling van dit rapport is dan ook om een duidelijk, representatief en betrouwbaar beeld te kunnen schetsen van de KMO en de zelfstandige ondernemer binnen de provincie Oost-Vlaanderen. Het rapport moet daartoe dienen als beleidsbasis en inspiratiebron. Het jaarlijks rapport richt zich niet alleen tot beleidsvoerende instanties maar tevens tot de Oost-Vlaamse (kandidaat-)ondernemers. Naast het detecteren van knelpunten en tendensen, wil het onderzoeksrapport vooral ook het ondernemerschap stimuleren en aanzetten tot verdere professionalisering van de (handels)onderneming. Inhoudelijk Om te komen tot een duidelijk beeld van de KMO en de zelfstandige ondernemer in OostVlaanderen, stellen we ons in de eerste plaats de vraag naar de representativiteit van de KMO en de zelfstandige ondernemer binnen de provincie. Echter, niet alleen de kwantiteit maar tevens de kwaliteit is van belang voor een duurzaam ondernemersbestand. Zo moet, om continuïteit te verzekeren, een onderneming een minimum rendabiliteit waarborgen en in zekere mate over voldoende liquiditeit beschikken. Om een blik te krijgen op de kwaliteit van de Oost-Vlaamse KMO en zelfstandige ondernemer worden daartoe tevens de financiële parameters onderzocht. Mogelijke verklaringen en onderliggende elementen worden in ogenschouw genomen. Het tweede luik van het rapport betreft steeds een thematisch onderzoek naar één concreet hangijzer, waarbij onder meer gewerkt wordt aan de hand van praktijkgetuigenissen. Niets spreekt zozeer tot de verbeelding als concrete getuigenissen van collega-ondernemers. In deze editie gaan we in op het simultaan sensibiliseren van ondernemers om tijdig na te denken over bedrijfsopvolging en –overdracht en van aspirant-ondernemers over de overname van een bestaande onderneming.
8
2. KWANTITATIEVE EN KWALITATIEVE ANALYSE
9
HOOFDSTUK 1: INLEIDING ONDERNEMERSCHAP In dit eerste hoofdstuk wordt, aan de hand van literatuurstudies, een beeld geschetst van het ondernemerschap in Vlaanderen en daarbuiten: wat zijn de determinanten van ondernemerschap en wat is de impact van de KMO, de kleine en middelgrote onderneming, op het totale economisch gebeuren.
1.1.
O NDERNEMER EN ONDERNEMERSCHAP
Een ondernemer is eenduidig te omschrijven, namelijk "iemand die voor eigen rekening en risico werkt" (Citaat uit Ondernemerschap en strategie in het MKB, 2006). Het Van Dale Groot woordenboek formuleert een ondernemer als "een persoon die in een tak van
handel of bedrijf zelfstandig, voor eigen rekening en risico werkt, op grond van het bezit van productiemiddelen en met vreemde arbeidskracht" (Van Dale Groot woordenboek van de Nederlandse taal, 2005). Het begrip ondernemerschap kan daarentegen niet eenvoudig gedefinieerd worden, omdat 'ondernemerschap' verschillende ladingen dekt. Zo wordt via een theorie ontwikkeld door het Nederlandse onderzoeksbureau EIM de ondernemer vier rollen toegewezen.
1.2.
V IER ROLLEN VAN DE ONDERNEMER
Het Nederlandse onderzoeksbureau 'EIM - Onderzoek voor Bedrijf en Beleid' kent de ondernemer vier rollen toe: • • • •
een manager: zorgen voor goed management en beheer van de bedrijfsactiviteiten; een marktzoeker: het ontdekken en benutten van mogelijkheden in de markt; een innovator: vernieuwend bezig zijn; een risiconemer: op een berekende manier risico’s nemen.
Uit analyse van het midden- en kleinbedrijf (MKB) in Nederland, het 'type' onderneming dat te vergelijken is met de Vlaamse KMO, is gebleken dat ondernemers deze vier rollen herkennen in hun manier van handelen. Afhankelijk van de grootteklasse van de onderneming - het kleinbedrijf telt maximum 9 werknemers, het middenbedrijf respectievelijk 100 werknemers - wordt de ene rol door de bedrijfsleider meer herkend dan de andere.
10
Het meest herkennen de ondernemers in hun manier van handelen de rol van manager: 83% van de bedrijfsleiders uit het kleinbedrijf en 88% van de ondernemers uit het middenbedrijf verklaart de functie van manager in zijn dagdagelijkse handelen in te vullen (figuur 1). De rol van marktzoeker of het herkennen en realiseren van opportuniteiten op de afzetmarkt komt op de tweede plaats. Figuur 1: herkenning van de ondernemersrollen naar grootteklasse
(kleinbedrijf: 1-9 werknemers; middenbedrijf: 10-100 werknemers) 100% 90%
88% 83%
84%
81%
80%
70%
79% 73%
72%
70%
65%
66%
65%
67%
60% 50% 40% 30% 20% 10% 0% manager
marktzoeker
kleinbedrijf
innovator
middenbedrijf
risiconemer
totaal
Bron: EIM (Determinanten bedrijfsprestaties MKB) Ten aanzien van de rol van innovator en vooral van de rol van risiconemer bestaan er grotere verschillen tussen het klein- en middenbedrijf: 65% van de ondernemers in het kleinbedrijf durft op een gecalculeerde manier risico's te nemen, tegenover 79% van de bestuurders in het middenbedrijf.
1.3.
I NTENTIE TOT ONDERNEMEN
Een tweede manier om ondernemerschap te benaderen, is nagaan in hoeverre een bevolkingsgroep de intentie tot ondernemen heeft. Dit kan op verschillende manieren worden gemeten, bijvoorbeeld door het berekenen van het percentage zelfstandigen en ondernemers in de beroepsbevolking, of door het aantal startende ondernemers in rekening te nemen.
11
1.3.1.
O NDERZOEK
BIJ
V LAAMSE
JONGEREN
Onderzoeksbureau Trendwolves heeft in februari 2010 een studie uitgevoerd in opdracht van Unizo over jongeren en ondernemerschap. Het ging om een online enquête bij 1 089 Vlaamse jongeren tussen 16 en 25 jaar. 70% van de ondervraagde jongeren gaat naar het middelbaar onderwijs; 30% is student hoger onderwijs of werkend. Voornaamste bevindingen: • • • • •
64% van de jongeren vindt dat ondernemers bijdragen aan de maatschappij en evenveel recht hebben op kinderbijslag en pensioen; van zij die nog studeren zou (slechts) 5% meteen zelfstandig worden; 26% overweegt na enkele jaren loondienst zelfstandig te worden; van de al werkende jongeren verklaart 30% altijd in loondienst te zullen blijven, moest de kans zich voordoen zelfstandig te worden; hoe hoger het opleidingsniveau, hoe kleiner de kans dat de jongere een carrière als zelfstandige wil uitbouwen, omdat men zich meer bewust is van de risico's verbonden aan ondernemerschap; het belangrijkste streefdoel voor ondernemers is volgens jongeren een hoogstaand product creëren of een kwalitatieve dienst aanleveren (25%).
Afweging zelfstandig zijn <–> werken in loondienst: voor- en nadelen volgens de jongeren: • • •
voordelen van het zelfstandig zijn: hoger loon (30%), vrijheid van werken (18%); nadelen van zelfstandig zijn: investeringen (61%), risico's verbonden aan ondernemerschap (57%), van nul moeten beginnen (56%); voordelen van werken in loondienst: zekerheid van vast loon (69%), betaalde vakantiedagen (60%), vaste uren (57%).
34% van de jongeren geeft aan nog nooit in contact te zijn gekomen met ondernemerschap of ondernemers. Nog eens een derde van de jongeren heeft kennisgemaakt met ondernemerschap via dichte familiekring. Deze laatste groep jongeren vindt dat als je wil slagen als ondernemer je over de volgende eigenschappen moet beschikken: • •
persoonlijke kenmerken: leiderstype (56%), sociaal (54%), verstandig (54%) en zelfzeker (53%); voldoende kapitaal en subsidies (30%), kunnen samenwerken met vakbekwame mensen (22%).
Tenslotte: wie niet in aanraking komt met ondernemerschap, is minder geneigd een eigen zaak te starten. Meisjes zijn meer risicoavers en hebben minder vertrouwen in hun businessplan.
12
1.3.2.
D ETERMINANTEN
VAN HET ONDERNEMERSCHAP IN
V LAANDEREN
Flanders DC, of voluit 'Flanders District of Creativity', is de Vlaamse organisatie voor ondernemingscreativiteit, opgericht door de Vlaamse regering. Flanders DC heeft als missie "ondernemend Vlaanderen creatiever te maken en creatief Vlaanderen ondernemender". Het Flanders DC-rapport 'De contextuele determinanten van het ondernemerschap in Vlaanderen (2010)' concludeert dat België en Vlaanderen minder goed scoren op het vlak van beginnend ondernemerschap: de ondernemingsdichtheid , gemeten door het aantal private ondernemingen uit een regio te delen door de bevolking van diezelfde regio, bedraagt in 2004 7,6% in België en 7,9% in Vlaanderen. België en Vlaanderen scoren hiermee matig. Andere landen zoals de Verenigde Staten (8,7%) en Zweden (10,5%) hebben een duidelijk hogere ondernemingsdichtheid.
A. P ERSOONLIJKE
KENMERKEN
In de publicatie wordt benadrukt dat vooreerst de individuele kenmerken van de ondernemer, zijnde zijn motivatie en karakteristieken, de mate van ondernemerschap beïnvloeden. Zo schuwen Vlamingen en Belgen bijvoorbeeld onbekende, toekomstige situaties; ze verkiezen regels om zo meer houvast te krijgen en alles onder controle te hebben. Enkele voorbeelden: men wil een arbeidscontract dat zo volledig mogelijk is uitgeschreven, men werkt lang(er) bij de huidige werkgever en men heeft een voorkeur voor grote stabiele ondernemingen ('uncertainty avoidance'). Door het willen van een houvast, is de intentie tot ondernemen lager.
B. O MGEVINGSFACTOREN Vervolgens is er ook de economische, politieke en socio-culturele omgeving die, naast de persoonlijkheid van de ondernemer, de mate van ondernemerschap bepalen. In tabel 1 is de ranking van België opgenomen met betrekking tot een aantal factoren. • •
World Economic Forum (WEF) geeft een classificatie van 133 landen opgemaakt (score 1 = beste prestatie; score 133 = slechtste prestatie); World Bank (WB) geeft een classificatie van 183 landen opgemaakt (score 1 = beste prestatie; score 183 = slechtste prestatie).
13
Tabel 1: rangschikking van België in het kader van culturele, institutionele, economische en politieke context
World Economic Forum (WEF): verdeling 133 landen; World Bank (WB): verdeling 183 landen oprichting onderneming (WB) omgang met bouwaanvragen (WB) werknemers in dienst hebben (WB) eigendom registreren (WB) aan kapitaal geraken (WB) bescherming van investeerders (WB) belastingen (WB) handelen over grenzen heen (WB) contracten juridisch afdwingen (WB) een onderneming stopzetten (WB) kwaliteit van instituties (WEF) infrastructuur (WEF) macroeconomische stabiliteit (WEF) gezondheidszorg en basisonderwijs (WEF) hoger onderwijs en training (WEF) efficiëntie van de goederenmarkt (WEF) efficiëntie van de arbeidsmarkt (WEF) geavanceerdheid van de financiële markt (WEF) opname nieuwe technologie (WEF) grootte van de markt (WEF) clustervorming (WEF) innovatie (WEF) lasten door overheidsregulering (WEF)
31 46 48 167 43 16 73 43 21 8 24 18 56 3 8 13 44 25 22 25 11 14 112
Bron: Buysse, R.; Sleuwaegen, L. (2010) Hoe worden deze indicatoren gemeten? Enkele voorbeelden: • • • • • •
omgang met bouwaanvragen: gebaseerd op het aantal te doorlopen procedures en de duur om een bouwaanvraag succesvol af te ronden (België: 46 op 183); registratie van eigendom: gebaseerd op het aantal procedures, de tijd en de kost van de registratie (België: 167 op 183); belastingen: gebaseerd op het belang van inkomsten uit vennootschapsbelasting, loonlijsten, kapitaalwinsten, inkomsten van vennootschappen en grondbelasting voor ondernemerschap (België: 73 op 183); contracten juridisch afdwingbaar: gebaseerd op de duur van een afdwinging en de kostprijs van een aanklacht (België: 21 op 183); kwaliteit van instituties: gebaseerd op o.m. het (intellectueel) eigendomsrecht en de onafhankelijkheid en efficiëntie van rechtbanken (België: 24 op 133); lasten door overheidsregulering: gebaseerd op ondernemingsvriendelijke reguleringen, lasten en beïnvloeding van het marktmechanisme (België: 112 op 133).
14
1.3.3.
'G LOBAL E NTREPRENEURSHIP M ONITOR '
Een studie die jaarlijks wordt herhaald en dus de graad van ondernemerschap evolutief weergeeft, is de GEM-studie of de 'Global Entrepreneurship Monitor'.
A. D OEL
VAN HET ONDERZOEK
Dit internationaal onderzoek, dat sinds 1999 wordt uitgevoerd, peilt naar de graad van nieuw ondernemerschap: volwassenen tussen 18 en 64 jaar, die in staat geacht worden te werken (dus geen studenten), worden bevraagd. De GEM-studie wordt gehouden in de meeste Westerse landen en een aantal derde wereldlanden (54 landen in totaal). Voor België en Vlaanderen wordt het onderzoek uitgevoerd door de Vlerick Leuven Gent Management School. In totaal zijn in België 4 000 willekeurig geselecteerde respondenten bevraagd naar hun betrokkenheid in ondernemerschap. Uniek aan het onderzoek is dat het niet alleen focust op het aantal personen dat een bedrijf heeft opgericht, maar ook op het aantal personen dat een bedrijf aan het opstarten is zonder dat daarbij al een formele entiteit bestaat. Daarnaast wordt ook de algemene perceptie van de bevolking met betrekking tot ondernemerschap gemeten.
B. "S OORTEN "
ONDERNEMERS
Het onderzoek peilt naar de ondernemingszin bij de beroepsbevolking (18-64 jaar). Verschillende noties van ondernemerschap zijn mogelijk: latent ondernemerschap (latent entrepreneurship): aandeel van de beroepsbevolking dat liever zelfstandige zou willen zijn dan werknemer; ontluikend ondernemerschap (nascent entrepreneurship): aandeel van de beroepsbevolking dat een onderneming aan het opstarten is (minder dan 3 maanden operationeel); nieuw ondernemerschap (new business owner-manager): aantal nieuwe zelfstandigen en nieuw opgerichte vennootschappen (3 maanden - 3,5 jaar operationeel); gevestigde eigenaar-zaakvoerders (established business owner-manager).
15
C. O NDERNEMERSCHAPSGRAAD In de GEM-studie wordt de graad van ondernemerschap gemeten door de TEA-index. TEA staat voor 'total entrepreneurial activity'. De TEA is het percentage van de beroepsbevolking (18-64 jaar) dat op het ogenblik van de bevraging bezig is met het opstarten van een bedrijf of dat eigenaar of zaakvoerder is van een bedrijf jonger dan 3,5 jaar (ontluikend + nieuw ondernemerschap). Figuur 2: TEA-index (%), 2009
Bron: GEM Adult Population Survey (APS), Vlerick Leuven Gent Management School Figuur 2 geeft de TEA-index weer voor België, zijn buurlanden en enkele belangrijke economische mogendheden. De GEM-studie concludeert, net zoals het Flanders DC-rapport, dat België en Vlaanderen minder goed scoren op het vlak van beginnend ondernemerschap: België is een van de laatste in de rangschikking (3,5%). Het gemiddelde van de Europese landen bedraagt 5,8%. Ook de buurlanden vertonen een hogere TEA-index; Nederland, dat qua omvang vergelijkbaar is met België, heeft zelfs een TEA-index van 7,2%.
16
In tabel 2 wordt de evolutie van de TEA-index weergegeven. De TEA vertoont over de periode 2000-2009 sterke schommelingen, maar voor de landen waar de TEA voor beide referentiejaren beschikbaar is, is de TEA-index gedaald. In de Verenigde Staten bijvoorbeeld, is de TEA zelfs gehalveerd. Desondanks meet de VS nog steeds, in vergelijking met de andere landen, een hoog TEA-precentage op in 2009. Tabel 2: evolutie van de TEA-index (%), 2000-2009
Vlaanderen België Frankrijk Duitsland Italië Nederland Verenigd Koninkrijk Japan Rusland Verenigde Staten China India
2000 4,8 5,6 7,5 7,3 6,9 6,4 16,6 -
2001 4,5 7,4 8,0 10,2 6,4 7,8 5,2 11,6 -
2002 3,0 3,2 5,2 5,9 4,6 5,4 1,8 2,5 10,5 12,3 17,9
2003 3,9 1,6 5,2 3,2 3,6 6,4 2,8 2,5 11,9 12,0 17,9
2004 2,7 3,5 6,0 4,5 4,3 5,1 6,3 1,5 11,3 -
2005 3,7 3,9 5,4 5,4 4,9 4,4 6,2 2,2 12,4 13,7
2006 3,0 2,7 4,4 4,2 3,5 5,4 5,8 2,9 4,9 10,0 16,2 10,4
2007 3,4 3,2 3,2 4,0 5,0 5,2 5,5 4,3 2,7 9,6 16,4 8,5
2008 3,0 2,9 5,6 3,8 4,6 5,2 5,9 5,4 3,5 10,8 11,5
2009 2000-2009 n.b. 3,5 -1,3 4,3 -1,3 4,1 -3,4 3,7 -3,6 7,2 n.b. 5,7 -1,2 3,3 -3,1 3,9 n.b. 8,0 -8,6 18,8 n.b. n.b.
Bron: GEM Adult Population Survey (APS), Vlerick Leuven Gent Management School Eveneens op te merken is de positie van India. De Indiase economie is de tweede snelste groeiende economie na China. In 2008 bedroeg de TEA-index er 11,5%. China is het enige land waar de TEA-index stijgt. In 2009 bedroeg die zelfs bijna 20%. Hiermee is China dus absolute koploper. De TEA-index voor België bedraagt in 2009 3,5%, tegenover 2,9% in 2008. Een lichte stijging ten aanzien van 2008 dus. Toch gaat de TEA-index er sinds 2000 op achteruit: 4,8% in 2000; 3,9% in 2005; 3,5% in 2009. De Belgische TEA is in 2009 de som van 2,0% ontluikend ondernemerschap en 1,6% nieuw ondernemerschap. In Vlaanderen bedroeg in 2008 de TEA-index 3%. Dit is de som van 2,1% ontluikend ondernemerschap en 1,0% nieuw ondernemerschap. De kleine veranderingen van de TEA-index op niveau van Vlaanderen en België wijzen op een aanhoudend probleem. In 2005 bereikte de TEA-index zijn hoogste punt voor zowel Vlaanderen en België om dan in 2008 terug te zakken tot op bijna het niveau van 2006.
17
D. O NDERNEMERSCHAP
IN
B ELGIË
De typische Belgische ondernemer is een man van 25 tot 34 jaar met een diploma hoger, nietuniversitair onderwijs. De vrouwelijke ondernemers maken 36% uit van het totaal. Ook universiteitsstudenten lijken minder geneigd een eigen zaak op te starten, namelijk slechts 29%. Bij de groep mensen zonder opleiding gaat 5,5% over tot het oprichten van een eigen onderneming. Vanwaar de gebrekkige belangstelling voor het ondernemerschap in België? 28% van de Belgische volwassen bevolking zegt angst te hebben om als ondernemer te mislukken. Deze 28% blijkt nogal mee te vallen; 41% van de Europeanen ervaart immers faalangst als ondernemer. Blijkbaar is men niet geneigd om ondernemers die ooit 'gefaald' hebben, een tweede kans te geven. Vandaar de angst om zelf als mogelijke ondernemer te mislukken. In vergelijking met de overige Europese landen scoort België minder goed op: • • •
'ondernemerschap als bewuste keuze in succesvolle carrièreplanning': 46% van de ondervraagde Belgen, tegenover 58% van de Europeanen. Heel wat Belgen willen met andere woorden vasthouden aan het werken in dienstverband; 'hoge status die succesvolle ondernemers verwerven in de maatschappij': België 49%; Europa 69%; 'voldoende (media)campagnes ter promotie van het ondernemerschap': België 33%; Europa 53%.
18
HOOFDSTUK 2: BEGRIPSOMSCHRIJVING EN METHODOLOGIE KMO EN ZELFSTANDIGEN IN OOSTVLAANDEREN Om de ondernemingsactiviteit in Oost-Vlaanderen te meten, wordt zowel rekening gehouden met het aantal ondernemingsvestigingen in de provincie als het aantal zelfstandigen actief in hoofdberoep. De actieve ondernemingen zijn die vennootschappen met de code 'actief' in het BTW-bestand op het einde van het betrokken jaar. Worden bedoeld: KMO's, grote ondernemingen en zelfstandige ondernemers met een vennootschapsvorm (meestal BVBA). Zelfstandigen (in hoofdberoep) die een eenmanszaak hebben opgericht, vallen rechtstreeks onder de personenbelasting. Zij worden in deze nota aangeduid met de term 'eenmanszaken'.
2.1.
KMO' S
Deze studie handelt specifiek over het aantal kleine en middelgrote ondernemingen in OostVlaanderen en hun belang op economisch gebied, vooral op het gebied van werkgelegenheid.
2.1.1.
C RITERIA
Als onderneming wordt beschouwd "iedere eenheid, ongeacht haar rechtsvorm, die een
economische activiteit uitoefent. Met name worden als zodanig beschouwd eenheden die individueel of in familieverband ambachtelijke of andere activiteiten uitoefenen, personenvennootschappen en verenigingen die regelmatig een economische activiteit uitoefenen." 1 De kleine en middelgrote ondernemingen, of kort gezegd de KMO's, worden omschreven aan de hand van drie criteria: aantal werknemers, jaaromzet en balanstotaal: •
het hoofdcriterium van het aantal werkzame personen, uitgedrukt in voltijdse equivalenten, vormt de voornaamste maatstaf.
Deze maatstaf wordt aangevuld met twee financiële criteria om het werkelijke belang van een onderneming, haar prestaties en haar positie ten opzichte van de concurrerende ondernemingen te kunnen meten. •
het omzetcriterium wordt gecombineerd met dat van het balanstotaal, dat de totale waarde van een onderneming weergeeft, waarbij een van beide maatstaven mag worden overschreden.
1
EUROPESE COMMISSIE (2003). Aanbeveling van de Europese Commissie van 6 mei 2003 betreffende de definitie van kleine, middelgrote en micro-ondernemingen (kennisgeving geschied onder nummer C(2003) 1422). Publicatie van de Europese Unie, 2003/361/EG, 6 p.
19
Binnen de EU-25 vertegenwoordigen 23 miljoen KMO's 99% van alle ondernemingen. Zij genereren gezamenlijk ongeveer 75 miljoen jobs.2 Dit is 2/3de van de tewerkstelling in de private sector (bron: European Commission, 2005). Ook in de Belgische economie wegen KMO’s zwaar door. Naargelang de invulling van het begrip 'KMO' wordt 97 tot 99% van de ondernemingen als KMO beschouwd.
2.1.2.
G EHANTEERDE
DEFINITIE VAN EEN
KMO
IN DE STUDIE
Een eenduidige omschrijving van de KMO's ontbreekt: afhankelijk van bijvoorbeeld de Europese of Vlaamse richtlijnen, worden de drie criteria verschillend ingevuld. In deze studie definiëren we een KMO als een onderneming tot 100 werknemers . Rekening houdend met vooreerst het werkgelegenheidscriterium, dat de enige maatstaf is die op Europees en Vlaams niveau dezelfde is en vervolgens de dimensieklassen die door de Rijksdienst voor Sociale Zekerheid (RSZ) worden gehanteerd3, is binnen de categorie KMO's: een micro-onderneming, een onderneming waar minder dan 10 personen worden tewerkgesteld; een kleine onderneming, een onderneming waar minder dan 50 werknemers worden tewerkgesteld; een middelgrote onderneming, een onderneming waar minder dan 100 werknemers worden tewerkgesteld.
2.1.3.
B RON
Voor de cijfers over de actieve ondernemingen is beroep gedaan op de gedecentraliseerde (i.e. geregionaliseerde) statistieken van de Rijksdienst voor Sociale Zekerheid (RSZ). Deze statistieken zijn gebaseerd op de 'vestigingseenheid' en niet op de onderneming als homogene entiteit.
2
EUROPEAN COMMISSION (2004). Enterprise and Industry Publications. The new SME definition. User guide and model declaration, 52 p. 3 De Rijksdienst voor Sociale Zekerheid (RSZ) int de sociale bijdragen die betaald worden door de werkgevers en de werknemers uit de privé-sector en de overheidsdiensten. Daarnaast houdt de RSZ een aantal statistieken bij zoals onder meer het aantal ondernemingen, private en openbare instellingen die één of meer personeelsleden tewerkstellen en het aantal personen werkzaam in die ondernemingen/instellingen. Het aantal werknemers wordt ingedeeld naar grootteklassen. Zo is bijvoorbeeld grootteklasse 4 = 20 t.e.m. 49 werknemers; grootteklasse 5 = 50 t.e.m. 99 werknemers.
20
De vestigingseenheid is het adres waar ten minste één activiteit van de onderneming wordt uitgeoefend of van waaruit de activiteit wordt uitgeoefend (met minimum één werknemer). Het kan gaan om de exploitatiezetel, maar ook een productie-eenheid, een werkplaats, een verkooppunt of een kantoor. Enkel 'permanente' vestigingsplaatsen worden in aanmerking genomen. De plaatsen waar ambulante activiteiten, bijvoorbeeld werven en markten, worden uitgeoefend, zijn geen vestigingseenheden. Ook de activiteiten die worden uitgeoefend bij klanten of derden, geven geen aanleiding tot afzonderlijke vestigingseenheden. Voorbeelden hiervan zijn consultancy, schoonmaak van lokalen, catering, onderhoud van installaties en opleidingen; de werknemers die geheel of gedeeltelijk van thuis uit werken, worden beschouwd als werknemer van de vestiging vanwaar zij administratief afhangen. Hun thuisadres wordt dus niet als vestigingseenheid beschouwd. Gemakshalve wordt in wat volgt toch van een 'onderneming' gesproken.
2.1.4.
A ANTAL KMO' S
IN
O OST -V LAANDEREN
Tabel 3 geeft, op gemeentelijk niveau, het aantal ondernemingen en werknemers weer naar dimensieklasse. Figuren 3 en 4 geven de Oost-Vlaamse resultaten grafisch weer.
21
Tabel 3: aantal ondernemingen en werknemers naar dimensieklasse (alle sectoren), 31 december 2008
Aalst Aalter Assenede Berlare Beveren Brakel Buggenhout De Pinte Deinze Denderleeuw Dendermonde Destelbergen Eeklo Erpe-Mere Evergem Gavere Gent Geraardsbergen Haaltert Hamme Herzele Horebeke Kaprijke Kluisbergen Knesselare Kruibeke Kruishoutem Laarne Lebbeke Lede Lierde Lochristi Lokeren Lovendegem Maarkedal Maldegem Melle Merelbeke Moerbeke Nazareth Nevele Ninove Oosterzele Oudenaarde Ronse Sint-Gillis-Waas Sint-Laureins Sint-Lievens-Houtem Sint-Martens-Latem Sint-Niklaas Stekene Temse Waarschoot Waasmunster Wachtebeke Wetteren Wichelen Wortegem-Petegem Zele Zelzate Zingem Zomergem Zottegem Zulte Zw alm
van 1 tot 9 w erknemers van 10 tot 49 w erknemers van 50 tot 99 w erknemers meer dan 99 w erknemers totaal ondernemingen w erknemers ondernemingen w erknemers ondernemingen w erknemers ondernemingen w erknemers ondernemingen w erknemers 1 583 4 653 316 6 535 57 3 935 65 15 880 2 021 31 003 411 1 158 89 1 946 16 1 062 9 2 241 525 6 407 231 579 28 635 2 149 3 824 264 2 187 257 693 31 583 3 196 2 244 293 1 716 807 2 160 197 4 601 30 2 144 30 6 977 1 064 15 882 203 553 29 696 7 433 1 180 240 1 862 216 675 57 1 191 7 479 3 710 283 3 055 153 399 18 360 4 250 1 137 176 1 146 678 1 806 164 3 485 22 1 534 18 4 345 882 11 170 164 453 35 852 7 538 3 459 209 2 302 802 2 262 207 4 307 22 1 469 31 6 614 1 062 14 652 307 796 55 1 161 5 417 7 1 959 374 4 333 419 1 160 111 2 596 26 1 846 12 2 730 568 8 332 299 782 68 1 549 9 634 5 659 381 3 624 496 1 399 100 2 253 20 1 505 10 1 643 626 6 800 212 568 38 780 3 198 5 896 258 2 442 5 373 15 478 1 242 26 956 236 16 736 244 87 086 7 095 146 256 453 1 207 104 2 181 16 1 098 9 1 954 582 6 440 231 578 42 808 4 278 0 0 277 1 664 396 1 108 84 1 821 11 725 8 1 003 499 4 657 227 589 40 814 4 301 1 197 272 1 901 27 69 3 55 1 59 0 0 31 183 97 282 11 228 3 176 1 312 112 998 135 340 29 606 3 220 4 639 171 1 805 156 382 21 442 3 166 0 0 180 990 226 625 47 987 3 221 8 1 091 284 2 924 214 619 47 914 4 280 4 824 269 2 637 204 510 33 660 3 198 2 301 242 1 669 266 689 46 902 8 526 3 975 323 3 092 221 557 35 732 3 198 3 660 262 2 147 96 198 10 194 2 159 0 0 108 551 442 1 241 80 1 589 8 552 4 476 534 3 858 708 2 130 206 4 702 39 2 779 20 3 727 973 13 338 145 380 22 486 0 0 3 778 170 1 644 100 210 15 345 1 50 1 121 117 726 513 1 409 96 2 046 11 662 5 820 625 4 937 196 534 63 1 419 13 903 3 1 254 275 4 110 432 1 265 108 2 567 9 592 21 3 545 570 7 969 101 251 13 291 1 60 0 0 115 602 259 762 87 1 861 18 1 251 9 2 097 373 5 971 237 570 30 628 5 362 2 441 274 2 001 634 1 885 134 2 893 18 1 313 13 2 561 799 8 652 227 609 35 721 8 514 1 112 271 1 956 686 2 042 186 4 183 30 2 072 27 6 400 929 14 697 417 1 209 100 2 178 16 1 214 11 2 768 544 7 369 344 895 56 1 243 4 298 2 287 406 2 723 131 350 16 298 1 60 0 0 148 708 159 413 29 526 3 203 2 568 193 1 710 315 810 39 779 7 454 1 135 362 2 178 1 562 4 658 376 7 553 53 3 764 57 13 090 2 048 29 065 299 724 56 1 048 2 142 2 222 359 2 136 524 1 542 161 3 247 16 1 037 8 1 871 709 7 697 130 349 21 509 4 264 1 115 156 1 237 193 524 34 789 1 55 0 0 228 1 368 93 239 22 426 3 231 0 0 118 896 477 1 299 104 2 412 18 1 332 14 3 276 613 8 319 173 442 22 443 4 275 2 530 201 1 690 90 244 29 585 2 151 3 512 124 1 492 396 1 129 85 1 858 19 1 359 14 2 087 514 6 433 213 651 44 927 14 1 037 5 944 276 3 559 111 272 25 589 3 218 1 193 140 1 272 128 318 34 570 2 127 1 157 165 1 172 441 1 240 82 1 815 15 1 028 8 2 092 546 6 175 307 862 80 1 739 10 721 3 396 400 3 718 131 280 17 335 2 127 1 182 151 924
Oost-Vlaanderen
26 874
75 065
5 844
125 430
904
63 337
737
193 297
34 359
457 129
België
210 942
585 622
45 886
969 581
6 949
484 622
5 976
1 735 429
269 753
3 775 254
Bron: RSZ. Verwerking: Studiedienst Huis van de economie
22
Figuur 3: aantal antal ondernemingen in Oost-Vlaanderen Oost Vlaanderen naar dimensieklasse, 31 december 2008
3% 2% 17% 1 - 9 wn 10 - 49 wn 50 - 99 wn
78%
=> 100 wn
Bron: RSZ. Verwerking: Studiedienst Huis van de economie Uit figuur 3 is af te leiden dat 78,2% van de Oost-Vlaamse Oost Vlaamse ondernemingen minder dan 10 werknemers tewerkstelt, dit zijn de zogenaamde micro-ondernemingen. micro Nog eens 17,0% stelt 10 – 49 werknemers tewerk, dit zijn de kleine ondernemingen. De KMO's maken 97,9% 9% uit van het totaal aantal Oost-Vlaamse Oost Vlaamse vestigingen, of met andere woorden slechts 2,1% van de Oost-Vlaamse Oost ondernemingen zijn 'groot'. Figuur 4: aantal antal werknemers in Oost-Vlaanderen Oost Vlaanderen naar dimensieklasse, 31 december 2008
16% 42%
1 - 9 wn 28%
10 - 49 wn 50 - 99 wn
14%
=> 100 wn
Bron: RSZ. Verwerking: Studiedienst Huis van de economie
23
Niettegenstaande de grote ondernemingen, dit zijn de bedrijven die 100 of meer werknemers tewerkstellen, klein in aantal zijn, toch hebben ze een serieus aandeel in de werkgelegenheid. Eind 2008 creëerden de grote ondernemingen 193 297 arbeidsplaatsen in Oost-Vlaanderen, dit is 42,3% van de totale tewerkstelling in de provincie (figuur 4).
2.2. Z ELFSTANDIGEN EN HELPERS Naast het aantal KMO's behandelt deze studie ook het aantal zelfstandigen en helpers in de provincie Oost-Vlaanderen. Hiervoor wordt beroep gedaan op gegevens verstrekt door het Rijksinstituut voor de Sociale Verzekeringen der Zelfstandigen (RSVZ)4. Volgende paragrafen verduidelijken de term 'zelfstandigen en helpers'.
2.2.1.
S TATUUT
•
een zelfstandige is ieder natuurlijk persoon die in België een beroepsbezigheid uitoefent, zonder hiervoor door een arbeidsovereenkomst of een statuut verbonden te zijn;
•
een helper is elke persoon die in België een zelfstandige in de uitoefening van zijn beroep bijstaat of vervangt, zonder door een arbeidsovereenkomst te zijn verbonden. Het zijn overwegend echtgenoten die hun partner bijstaan in hun zelfstandige activiteit, de zogenaamde meewerkende echtgenoten.
2.2.2.
A ARD
VAN DE ACTIVITEIT
•
hoofdberoep: een zelfstandige/helper in hoofdberoep heeft als voornaamste of enige bezigheid een zelfstandige activiteit;
•
bijberoep: een zelfstandige/helper in bijberoep oefent tegelijk en hoofdzakelijk nog een andere beroepsactiviteit uit onder gezag. Ook wanneer men een loonvervangend inkomen uit de sociale zekerheid geniet, is men zelfstandige in bijberoep;
•
actief na pensioen(leeftijd).
4
De RSVZ beheert de sociale zekerheid van de zelfstandigen: verspreiding van informatie en statistieken over het sociaal statuut, globaal financieel beheer van het sociaal statuut van de zelfstandigen, opmaken van publicaties en bijhouden van statistieken.
24
2.2.3.
B RON
De RSVZ verstrekt gegevens over alle personen die, voor minstens één kwartaal in het betrokken jaar, aangesloten zijn geweest bij een sociaal verzekeringsfonds en dus onder toepassing vallen van het sociaal statuut van de zelfstandigen. De opsplitsing van het aantal zelfstandigen en helpers naar aard van de activiteit, zijnde hoofdberoep, bijberoep en actief na pensioen(leeftijd), maken het mogelijk de 'eenmanszaken' uit de statistieken te distilleren.
2.2.4.
A ANTAL
EENMANSZAKEN IN
O OST -V LAANDEREN ( I . E .
ZELFSTANDIGEN IN HOOFDBEROEP )
Het aantal zelfstandigen en helpers vertegenwoordigen ruim 130 000 arbeidsplaatsen in de provincie Oost-Vlaanderen en vormen dus een essentiële factor voor sociale stabiliteit. Wanneer we echter het aantal eenmanszaken willen berekenen, nemen we enkel de zelfstandigen in hoofdberoep in aanmerking. De statistieken per 31 december 2008 zijn opgenomen in tabel 4. In Oost-Vlaanderen zijn ruim 81 000 zelfstandigen actief in hoofdberoep. Dit is 23,0% van het Vlaamse totaal. Wanneer je dit vergelijkt met het bevolkingsaandeel van de provincie in Vlaanderen (22,9%), dan kan men besluiten dat Oost-Vlaanderen een evenredig aantal eenmanszaken telt in vergelijking met Vlaanderen. Het merendeel van de Oost-Vlaamse zelfstandigen in hoofdberoep zijn mannen, namelijk 67,9%.
25
Tabel 4: aantal zelfstandigen in hoofdberoep naar geslacht (alle sectoren), 31 december 2008
Aalst Aalter Assenede Berlare Beveren Brakel Buggenhout De Pinte Deinze Denderleeuw Dendermonde Destelbergen Eeklo Erpe-Mere Evergem Gavere Gent Geraardsbergen Haaltert Hamme Herzele Horebeke Kaprijke Kluisbergen Knesselare Kruibeke Kruishoutem Laarne Lebbeke Lede Lierde Lochristi Lokeren Lovendegem Maarkedal Maldegem Melle Merelbeke Moerbeke Nazareth Nevele Ninove Oosterzele Oudenaarde Ronse Sint-Gillis-Waas Sint-Laureins Sint-Lievens-Houtem Sint-Martens-Latem Sint-Niklaas Stekene Temse Waarschoot Waasmunster Wachtebeke Wetteren Wichelen Wortegem-Petegem Zele Zelzate Zingem Zomergem Zottegem Zulte Zw alm
Man 2 706 949 564 658 1 604 500 523 478 1 309 450 1 463 864 632 732 1 100 547 8 695 1 088 601 920 647 94 344 256 413 545 562 578 644 602 239 1 037 1 374 429 339 1 169 417 938 216 557 633 1 421 571 1 120 752 729 353 396 760 2 431 660 1 052 290 642 200 938 431 390 787 236 292 432 839 688 335
Hoofdbezigheid Vrouw 1 242 438 257 308 865 251 247 239 631 203 657 407 331 311 524 216 4 194 540 254 377 273 44 143 141 161 281 220 270 332 292 98 455 636 194 150 485 199 453 111 234 259 626 271 569 337 350 146 177 405 1 234 334 541 158 328 98 416 196 149 356 186 167 189 396 309 164
Totaal 3 948 1 387 821 966 2 469 751 770 717 1 940 653 2 120 1 271 963 1 043 1 624 763 12 889 1 628 855 1 297 920 138 487 397 574 826 782 848 976 894 337 1 492 2 010 623 489 1 654 616 1 391 327 791 892 2 047 842 1 689 1 089 1 079 499 573 1 165 3 665 994 1 593 448 970 298 1 354 627 539 1 143 422 459 621 1 235 997 499
Oost-Vlaanderen
55 161
26 025
81 186
Vlaanderen
240 287
115 327
355 614
België
398 406
182 374
580 780
Bron: RSVZ. Verwerking: Studiedienst Huis van de economie 26
HOOFDSTUK 3: FINANCIËLE ANALYSE In het derde hoofdstuk worden de Oost-Vlaamse KMO's financieel doorgelicht aan de hand van tien ratio's. De berekeningen en kwalitatieve analyse hebben betrekking op de liquiditeit, solvabiliteit, rendabiliteit, de verdeling van de toegevoegde waarde over de productiefactoren en de investeringsinspanningen van de onderneming.
3.1.
B RON
Voor de financiële analyse van de Oost-Vlaamse KMO's is beroep gedaan op gegevens verstrekt door Bureau van Dijk Electronic Publishing (BvDEP). BvDEP verzamelt bedrijfsinformatie, economische en andere data over ondernemingen die vallen onder de verplichting tot bekendmaking van hun jaarrekening. De analyse is gebeurd op basis van de BEL-FIRST cd-rom update 139.0 (oktober 2009). Deze cd-rom bevat gedetailleerde financiële informatie van onder meer 390 000 Belgische en Luxemburgse bedrijven die hun jaarrekening in de laatste 10 boekjaren hebben neergelegd. Voor het boekjaar 2008 werden alle jaarrekeningen opgenomen die bij de Balanscentrale van de Nationale Bank van België (NBB) zijn neergelegd vóór 15 oktober 2009; dit is ongeveer 93% van het totaal aantal ondernemingen. Voor de eerdere boekjaren wordt met een volledig staal aan ondernemingen gewerkt.
3.2. Z OEKSTRATEGIE De analyse is gebeurd op de gegevens uit de jaarrekeningen 2004, 2005, 2006, 2007 en 2008 van de ondernemingen met maatschappelijke zetel in Oost-Vlaanderen én met een maximale tewerkstelling tot 100 personen. Het spreekt vanzelf dat enkel ondernemingen in gewone rechtstoestand en die onder de verplichting van de wetgeving met betrekking tot de jaarrekening vallen, en dus hun jaarrekening openbaar moeten maken, in de populatie zijn opgenomen. De jaarrekening moet binnen zeven maanden na de datum van afsluiting van het boekjaar bij de Balanscentrale van de NBB worden neergelegd. Bovendien zijn een aantal bedrijfstakken uit de analyse geweerd , omdat het grotendeels openbare instellingen betreft en zij dus niet als KMO kunnen worden beschouwd.
27
Het gaat om de instellingen met volgende NACE-BEL codes (2008): (84.1) (84.2) (84.3) (85.1) (85.2) (85.3) (85.4) (94.1) (94.2) (94.9) (98.1)
Openbaar bestuur Algemene overheidsdiensten Verplichte sociale verzekeringen Kleuteronderwijs Lager onderwijs Secundair onderwijs Hoger onderwijs en post-secundair niet-hoger onderwijs Bedrijfs-, werkgevers- en beroepsorganisaties Vakverenigingen Overige verenigingen Niet-gedifferentieerde productie van goederen door particuliere huishoudens voor eigen gebruik (98.2) Niet-gedifferentieerde productie van diensten door particuliere huishoudens voor eigen gebruik (99) Extraterritoriale organisaties en lichamen Dit heeft zo zijn invloed op de tabellen en figuren die in het verder verloop van de studie zijn opgenomen. Steeds zijn bovengenoemde bedrijfstakken uitgesloten, opdat de KMO-populatie zo goed mogelijk zou worden benaderd. Door deze selectiecriteria te hanteren, komen we tot de volgende ondernemingspopulatie. Tabel 5: aantal ondernemingen in Oost-Vlaanderen – totale populatie, boekjaren 2004-2008
2004 2005 2006 2007 2008
KMO
GO
Totaal
34 954 37 012 39 381 41 530 40 077
254 258 321 330 315
35 208 37 270 39 702 41 860 40 392
Bron: BvDEP. Verwerking: Studiedienst Huis van de economie Het aantal Oost-Vlaamse ondernemingen, zowel kleine en middelgrote ondernemingen als grote bedrijven, neemt gestaag toe. Let wel: in boekjaar 2008 wordt met een beperkt staal van bedrijven gewerkt, vandaar de lichte daling van het aantal Oost-Vlaamse bedrijven. Dit zal de financiële ratio's voor 2008 positief beïnvloeden, omdat men kan veronderstellen dat de financieel gezondste ondernemingen het vlugst hun jaarrekening neerleggen. In het boekjaar 2008 hebben ruim 40 000 Oost-Vlaamse bedrijven hun jaarrekening bij de Balanscentrale neergelegd. De KMO's maken 99,2% uit van de totale populatie. Oost-Vlaanderen is dus, net zoals Vlaanderen en België trouwens, een typische KMO-regio. Evenwel mag de invloed van (het beperkt aantal) grote ondernemingen op onder meer werkgelegenheid, export en toegevoegde waarde niet onderschat worden.
28
3.3. D E POPULATIE NAAR DIMENSIE Een eerste financiële analyse van de Oost-Vlaamse KMO's bekijkt de ratio's al naargelang de grootte van de ondernemingen qua tewerkstelling. Wat het aantal werknemers betreft, hebben wij ons gebaseerd op de gegevens vermeld in de sociale balans5 (bron: Bureau van Dijk Electronic Publishing, 2009). Eerder hebben wij een KMO gedefinieerd als een onderneming die tot 100 werknemers tewerkstelt; een grote onderneming telt 100 of meer werknemers. Tabel 6: aantal ondernemingen in Oost-Vlaanderen – naar dimensieklasse, boekjaren 2004-2008
2004
absolute aantallen 2005 2006
2007
2008
relatief 2008
0 werknemers 1 - 4 werknemers 5 - 9 werknemers 10 - 49 werknemers 50 - 99 werknemers
12 083 15 974 3 469 3 121 307
12 957 16 940 3 603 3 202 310
13 910 17 836 3 774 3 475 386
15 008 18 745 3 867 3 520 390
14 912 17 868 3 626 3 308 363
36,9% 44,2% 9,0% 8,2% 0,9%
KMO's GO
34 954 254
37 012 258
39 381 321
41 530 330
40 077 315
99,2% 0,8%
Totaal
35 208
37 270
39 702
41 860
40 392
100,0%
Bron: BvDEP. Verwerking: Studiedienst Huis van de economie Dergelijke onderverdeling naar dimensieklasse laat ons toe analyses uit te voeren op niveau van de micro-, kleine en middelgrote onderneming. 44,2% van de ondernemingen stellen 1 tot 4 werknemers tewerk. Ook de ondernemingen zonder personeel zijn relatief sterk aanwezig, namelijk 36,9%.
5
Daar waar geen directe gegevens in verband met de tewerkstelling worden vermeld, wordt het aantal werknemers geschat door sectorale vergelijking en balanstotaal.
29
Figuur 5: aantal antal ondernemingen in Oost-Vlaanderen Oost Vlaanderen naar dimensie, boekjaar 2008
8%
1%
1%
9% 37%
44%
0 werknemers
1 - 4 werknemers
5 - 9 werknemers
10 - 49 werknemers
50 - 99 werknemers
100 werknemers of meer
Bron: BvDEP. Verwerking: Studiedienst Huis van de economie
3.4. D E POPULATIE NAAR LEEFTIJD LEE Uit onderzoek naar falingen is gebleken dat bepaalde leeftijdsklassen gevoeliger zijn voor faillissementen dan andere. Vandaar dat het ook interessant is na te gaan of de financiële indicatoren verschillend zijn naargelang de leeftijd van de onderneming. Om de leeftijd van een bedrijf te bepalen, wordt uitgegaan van de oprichtingsdatum zoals aangegeven in de jaarrekening. Tabel 7: aantal antal KMO's in Oost-Vlaanderen Oost – naar leeftijd, boekjaar 2008 1 - 2 jaar (oprichtingsjaar 2006-2008) 3 - 5 jaar (oprichtingsjaar 2003-2005) 6 - 10 jaar (oprichtingsjaar 1998-2002) >= 11 jaar (oprichtingsjaar vóór 1998)
4 862 5 519 8 438 21 258
12,1% 13,8% 21,1% 53,0%
totaal
40 077
100,0%
Bron: BvDEP. Verwerking: Studiedienst Huis van de economie
30
Er worden vier leeftijdsklassen gehanteerd. Uit tabel 7 blijkt dat ruim de helft van de OostOost Vlaamse KMO's, namelijk 53,0%, meer dan 11 jaar oud zijn. 12,1% van de OostOost-Vlaamse KMO's zijn opgericht na 2006. Figuur 6: aantal antal KMO's in Oost-Vlaanderen Oost naar leeftijd, boekjaar 2008
12%
14%
53%
21%
1 - 2 jaar
3 - 5 jaar
6 - 10 jaar
>= 11 jaar
Bron: BvDEP. Verwerking: Studiedienst Huis van de economie
31
3.5. D E POPULATIE NAAR SECTOREN Zoals eerder vermeld zijn een aantal bedrijfstakken uit de analyse geweerd, omdat het grotendeels publieke instellingen betreft. Bijgevolg ziet de verdeling van de Oost-Vlaamse KMO's naar sector er als volgt uit (tabel 8). Tabel 8: aantal KMO's (< 100 wn.) in Oost-Vlaanderen – naar bedrijfstak, boekjaar 2008 Primaire sector
607
Secundaire sector Energie en water Winning van delfstoffen Industrie Basismetaal en metaalverwerking Bouwmateriaal Chemie en kunststoffen Voeding, drank en tabak Textiel, leer en kleding Hout en meubelen Papier en drukkerij Diverse Bouw Tertiaire sector Handel en reparatie Horeca Transport en verkeer Financiële instellingen Diensten en huur Quartaire sector Privé-onderwijs Gezondheid en sociale diensten Afvalwater- en afvalverzameling; straatreiniging Recreatie, cultuur en sport; diversen Totaal aantal KMO's
9 294 26 16 3 333 885 155 206 546 352 332 605 252 5 919 27 005 9 291 1 789 1 580 1 159 13 186 3 171 117 1 970 20 1 064 40 077
Bron: BvDEP. Verwerking: Studiedienst Huis van de economie
32
Volgende figuur ordent de Oost-Vlaamse bedrijfstakken naar hun absolute aanwezigheid qua aantal kleine en middelgrote ondernemingen. Figuur 7: Oost-Vlaamse bedrijfstakken naar aantal KMO's, boekjaar 2008
Privé-onderwijs
117 155 206 252 332 352 546 605 607 885 1 064 1 159 1 580 1 789 1 970
Bouwmateriaal Chemie en kunststoffen Diverse Hout en meubelen Textiel, leer en kleding Voeding, drank en tabak Papier en drukkerij Land- en tuinbouw Basismetaal en metaalverwerking Recreatie, cultuur en sport Financiële instellingen Transport en verkeer Horeca Gezondheid en sociale diensten Bouw
5 919
Handel en reparatie
9 291
Diensten en huur
13 186 -
2 000
4 000
6 000
8 000
10 000
12 000
14 000
Bron: BvDEP. Verwerking: Studiedienst Huis van de economie In de sectorale financiële analyse zullen vijf bedrijfstakken uit de secundaire en tertiaire sector onder de loep genomen worden: basismetaal en metaalverwerking; bouw; groot- en kleinhandel, reparatie; transport en verkeer; diensten en huur. Deze sectoren werden geselecteerd op basis van de tewerkstelling die ze in de provincie genereren.
33
Figuur 8: aantal antal KMO's in Oost-Vlaanderen Oost Vlaanderen naar bedrijfstakken, boekjaar 2008
2% 23%
23%
4%
15%
33%
Basismetaal en metaalverwerking Diensten en huur Transport en verkeer
Handel en reparatie Bouw Overige
Bron: BvDEP. Verwerking: Studiedienst Huis van de economie economie
3.6. F INANCIËLE RATIO ' S 6 De financiële analyse is gebaseerd op een aantal ratio's en indicatoren die hierna worden gespecificeerd. Een ratio is een verhoudingsgetal waarbij twee of meer gegevens uit de balans, de resultatenrekening en/of toelichting worden gerelateerd om een beter inzicht te krijgen in de financiële situatie van een onderneming. onderneming
3.6.1.
M EDIAANONDERNEMING
De weergegeven waarden zijn die van de mediaanonderneming van de populatie. De mediaan is de centrale waarde van een geordende verdeling, wat wil zeggen dat een bepaalde ratio voor 50 procent van de vennootschappen hoger ligt dan de mediaanratio en derhalve voor 50 procent ervan lager dan de mediaan.
6
De ratio's zijn opgesteld op basis van de kengetallen van professoren Ooghe en Van Wymeersch.
34
Omdat de mediaan de situatie van de centrale onderneming weergeeft, weerspiegelt hij het verloop van de hele populatie. De mediaan wordt immers in gelijke mate beïnvloed door elk van de bestudeerde ondernemingen, ongeacht de grootte ervan.
3.6.2.
L IQUIDITEIT
De liquiditeit heeft betrekking op het vermogen van de ondernemingen om de liquide middelen te mobiliseren die ze nodig hebben om aan hun kortetermijnverplichtingen te voldoen. Ze wordt traditioneel gewaardeerd aan de hand van de liquiditeitsratio in ruime zin. Deze laatste, die afgeleid is van het begrip nettobedrijfskapitaal, vergelijkt het totaal van de realiseerbare en beschikbare activa (voorraden, vorderingen op ten hoogste één jaar, thesauriebeleggingen, liquide middelen en overlopende rekeningen) met de kortetermijnpassiva (schulden op ten hoogste één jaar en overlopende rekeningen). Hoe hoger de liquiditeit in ruime zin, hoe beter de onderneming in staat is haar kortetermijnverplichtingen na te komen. Het nettobedrijfskapitaal is meer bepaald positief wanneer de ratio hoger is dan één. liquiditeitsratio in ruime zin (current ratio) = (vlottende activa – vorderingen op meer dan 1 jaar) / vreemd vermogen op korte termijn liquiditeitsratio in enge zin (acid test) = (vorderingen op ten hoogste 1 jaar + geldbeleggingen + liquide middelen) / schulden op ≤ 1 jaar
A. N AAR
TEWERKSTELLING
Een current ratio kleiner dan 1 betekent meestal dat de onderneming niet liquide is en dat een deel van de vaste activa, die voor langere termijn aanwezig zijn, gefinancierd wordt met vreemd vermogen op korte termijn.
35
Figuur 9: liquiditeitsratio in ruime zin (CR) voor de Oost-Vlaamse ondernemingen, boekjaren 2004-2008 1,50
1,40
1,30
1,20
1,10
1,00
0 werknemers
1 - 4 werknemers
5 - 9 werknemers
10 - 49 werknemers
50 - 99 werknemers
100 werknemers of meer
Bron: BvDEP. Verwerking: Studiedienst Huis van de economie De liquiditeit in ruime zin is voor de zes dimensieklassen groter dan 1 in 2008, het langetermijnpassief is dus voldoende om het lang vastliggend te financieren. Wel vertonen de vennootschappen zonder werknemers een beduidend lagere current ratio, die wel sterk verstevigd wordt naarmate er personeel aangeworven wordt. Vermoedelijk betreft het een groot deel jongere vennootschappen die nog geen grote buffer eigen vermogen, via overgedragen reserves en winsten, hebben opgebouwd. De verdere analyse naar leeftijd toont dit ook aan. Het betreft de mediaanwaarde, wat enerzijds wil zeggen dat de helft van de ondernemingen beter scoort, maar anderzijds ook dat de andere helft lager scoort. Alhoewel dit behoorlijke scores zijn voor de mediaanonderneming, dient er toch rekening mee gehouden te worden dat de kortetermijnverplichtingen moeten voldaan worden met kortetermijnmiddelen.
36
Opdat de liquide middelen, de vorderingen op klanten en de voorraden ook werkelijk voldoende zijn om aan de kortetermijnverplichtingen tegemoet te komen, is het nodig dat ze beschikbaar, inbaar en verkoopbaar zijn, met andere woorden dat ze geen dubieuze debiteuren of onverkoopbare voorraden omvatten. Daarvoor wordt naar de acid test gekeken die de minst liquide elementen, zoals de voorraden, buiten beschouwing laat. Deze ratio varieert voor 2008 van 1,04 voor de bedrijven zonder werknemers tot 1,11 voor de ondernemingen met 50 tot 99 werknemers. Opvallend is dat de acid test voor alle dimensies groter dan 1 is. Dit is eigenlijk een vertekend beeld, want de supra reeds aangehaalde verdeling naar leeftijd bevestigt dat jongere bedrijven deze waarden niet halen. Figuur 10: liquiditeitspositie van de Oost-Vlaamse ondernemingen naar dimensie, boekjaar 2008 1,40
25,0
1,30
1,20
20,0 % voorraden
current ratio, acid test
1,10
1,00
15,0
0,90
0,80
10,0 0 1-4 5-9 10 - 49 50 - 99 100 werknemers werknemers werknemers werknemers werknemers werknemers of meer current ratio
acid test
% voorraden
Bron: BvDEP. Verwerking: Studiedienst Huis van de economie
37
Een vergelijking van current ratio en acid test geeft een idee van de voorraadopbouw binnen de verschillende dimensieklassen (figuur 10). Bij de vennootschappen zonder werknemers bedragen de voorraden 14,8 % van het vlottend actief tegenover ongeveer 23,7 % bij de categorieën van 6 tot 10 werknemers. Groeien veronderstelt immers, al naargelang de sector, het aanleggen van uitgebreidere voorraden.
B. N AAR
LEEFTIJD
Zoals supra gesteld, toont tabel 9 aan dat naarmate een bedrijf langer bestaat, er meer liquiditeit opgebouwd wordt. Voor geen enkele van de leeftijdscategorieën daalt de liquiditeit in ruime zin onder de minimale 1-waarde. Tabel 9: liquiditeitspositie van de Oost-Vlaamse KMO's naar leeftijd, boekjaar 2008 onderneming - naar leeftijd 2008 1-2 jaar 3-5 jaar (4 862) (5 519)
populatie liquiditeitsratio in ruime zin (CR) liquiditeitsratio in enge zin (AT) % voorraden
1,11 0,94 15,32
6-10 jaar (8 438)
>= 11 jaar (21 258)
1,29 1,07 17,05
1,44 1,11 22,92
1,18 0,96 18,64
Bron: BvDEP. Verwerking: Studiedienst Huis van de economie De acid test, die de voorraden buiten beschouwing laat, verstevigt ook met de leeftijd van de vennootschap, maar is pas voor de mediaanonderneming ouder dan 5 jaar, groter dan 1. De verhouding tussen beide ratio's geeft een idee van de voorraadopbouw binnen de leeftijdscategorieën: deze evolueert van ongeveer 15% voor de jonge ondernemingen tot bijna 23% van het vlottend actief voor de bedrijven ouder dan 10 jaar.
C. N AAR
SECTOREN
De vijf sectoren die bekeken worden, qua financiële ratio's, maken 77% uit van de totale OostVlaamse populatie van vennootschappen in 2008 met minder dan 100 werknemers. De meest representatieve sectoren zijn 'diensten' (13 186 bedrijven of 32,9% van de populatie), 'handel' (9 291 vennootschappen of 23,2% van de populatie) en de sector 'bouw' (5 919 vennootschappen of 14,8% van de Oost-Vlaamse vennootschappen).
38
Evolutief blijven per sector zowel current ratio als acid test vrijwel constant. Wel zijn er grote verschillen: de secundaire subsectoren metaal en bouw houden zowel in enge als in ruime zin sterke liquiditeitsposities aan. De drie tertiaire subsectoren hebben een behoorlijke current ratio en 'transport' en 'diensten' houden ook een strenge acid test aan. Alleen de mediaanonderneming in de 'handel' noteert, alhoewel constant, een acid test van 0,85. Dit laatste is evenwel verklaarbaar vanuit de niet geringe voorraad die hier dient aangehouden te worden: 38,4 % van het vlottend actief zijn, al dan niet verkoopbare, voorraden. Ook 'metaal' en 'bouw' houden logischerwijze substantiële voorraden aan, allebei ongeveer 19% van hun vlottend actief. Figuur 11: liquiditeitsratio's in enkele Oost-Vlaamse bedrijfstakken, boekjaar 2008 1,60
1,50 32,0 1,40
22,0
1,20
% voorraden
current ratio, acid test
1,30
1,10 12,0
1,00
0,90
0,80
2,0 metaal
bouw current ratio
handel acid test
transport
diensten
% voorraden
Bron: BvDEP. Verwerking: Studiedienst Huis van de economie
39
3.6.3.
S OLVABILITEIT
Ratio's met betrekking tot de solvabiliteit geven weer in hoeverre de onderneming een buffer van eigen vermogen heeft om haar schulden terug te betalen . algemene graad van financiële onafhankelijkheid (%) = eigen vermogen / totaal vermogen dekking van het totaal vreemd vermogen door de cash flow (%) = uitgebreide cash flow voor winstuitkering / vreemd vermogen
A. N AAR
TEWERKSTELLING
Om de solvabiliteit van een bedrijf of een sector te bekijken, wordt vooreerst de financiële onafhankelijkheidsratio bekeken. Deze geeft een aanduiding van de mate waarin de onderneming zich meer met eigen vermogen financiert en minder met vreemd vermogen. Het geeft de mate weer waarin de vennootschap financieel onafhankelijk is voor het nakomen van haar betalingsverplichtingen tegenover banken (schuldaflossingen en interestlasten), leveranciers en anderen. De ratio wordt best vergeleken tussen bedrijven in dezelfde sector (cfr. infra). Wat geldt als een goede ratio in een bepaalde sector kan als een slechte gelden in een andere en omgekeerd. Gedetailleerde tabellen vindt u in bijlage. Evolutief bekeken, over de periode 2004-2008, valt de goede positie op van de 'bedrijven zonder werknemers', die bijna constant het hoogste eigen vermogen optekenen, maar wel dalend van 40,5 % in 2004 naar 38,5 % in 2008. Daar dit laatste jaar een positief vertekend staal is, mogen we verwachten dat de ratio voor de totale populatie in 2008 nog lager zal liggen; deze lage schuldgraad verandert echter naarmate de onderneming 'groeit' qua tewerkstelling. De laagste financiële onafhankelijkheid, ongeveer 33,8 %, heeft de KMO met 6 tot 10 werknemers. De graad van financiële onafhankelijkheid en omgekeerd, de schuldgraad, geven een beeld van het algemene evenwicht van de balanscijfers. Deze maatstaf is noodzakelijk voor de diagnose van de solvabiliteit, maar ze moet worden aangevuld met andere variabelen, vooral met betrekking tot het vermogen van de ondernemingen om de verplichtingen in verband met hun schulden na te komen. De dekkingsgraad van het vreemd vermogen door de cash flow meet welk aandeel van de schulden de onderneming zou kunnen aflossen indien ze daartoe de totale cash flow van het boekjaar zou aanwenden, en bepaalt derhalve het aflossingspotentieel van de onderneming.
40
De inversie van de ratio geeft het aantal jaren weer dat, bij een constante cash flow, nodig zou zijn om de totale schulden terug te betalen. De door deze ratio verstrekte informatie vult die van de graad van financiële onafhankelijkheid aan, vermits een hoge schuldenlast kan worden gerelativeerd door een grote solvabiliteit en omgekeerd. Figuur 12 toont op de primaire as dat het de grootste ondernemingen, meer dan 100 werknemers, zijn die de kleinste schuldaflossingscapaciteit hebben (13,6 %) en daardoor het grootst aantal jaren (7,34) nodig hebben om het vreemd vermogen af te lossen mocht de gerealiseerde cash flow constant dezelfde blijven. De KMO's met 1 tot 4 werknemers scoren het best met een schuldaflossingscapaciteit van 17,8%, hetgeen bij constante cash flow een terugbetaling in 5,6 jaar zou zijn. Figuur 12: solvabiliteit van de Oost-Vlaamse ondernemingen naar dimensie, boekjaar 2008 45,00
8,00
40,00 7,50 35,00 7,00
25,00 fin. ofafhank., dekking VV door CF
6,50 20,00 15,00
6,00
terugbetalingscap. VV door CF
30,00
10,00 5,50 5,00 0,00
5,00 0 1-4 5-9 10 - 49 50 - 99 100 werknemers werknemers werknemers werknemers werknemers werknemers of meer
fin. onafhankel. (%)
dekking VV door CF (%)
terugbetalingscap. VV door CF (jaren)
Bron: BvDEP. Verwerking: Studiedienst Huis van de economie
41
B. N AAR
LEEFTIJD
In tegenstelling tot de analyse naar aantal werknemers vertoont deze naar leeftijd grote verschillen wat betreft de financiële onafhankelijkheidsratio. Dit komt door de verdeling van de populatie die voor beide verschillend is. In de verdeling naar leeftijd bevinden 21 270 van de 40 077 bedrijven (dit is 53%) zich in de categorie 'ouder dan 10 jaar'. In de analyse naar aantal werknemers heeft de categorie '0 tot 5 werknemers' een aandeel van 81,8%. Een kruiselingse analyse zou nodig zijn voor een juiste interpretatie. Tabel 10: solvabiliteitspositie van de Oost-Vlaamse KMO's naar leeftijd, boekjaar 2008 onderneming - naar leeftijd 2008 1-2 jaar 3-5 jaar (4 862) (5 519)
populatie financiële onafhankelijkheid (%) dekking VV door cash flow (%) terugbetalingscapaciteit in jaren
22,06 18,18 5,50
6-10 jaar (8 438)
>= 11 jaar (21 258)
32,30 17,78 5,62
44,07 15,90 6,29
24,92 16,92 5,91
Bron: BvDEP. Verwerking: Studiedienst Huis van de economie KMO's jonger dan 2 jaar hebben een mediaanwaarde van 22% tegenover een dubbele financiële onafhankelijkheidsratio van 44% voor bedrijven ouder dan 10 jaar. Deze laatste hebben over de jaren heen hun eigen vermogen versterkt door overgedragen winsten, reserveopbouw en/of kapitaalverhogingen. De dekking van het vreemd vermogen door de gerealiseerde cash flow in 2008 vertoont voor beide uiterste leeftijdsklassen een omgekeerde tendens, variërend van 18,2% voor de jongste bedrijven tot 15,9% voor de ondernemingen ouder dan 10 jaar. Dit wil zeggen dat met deze constante cash flow het vreemd vermogen zou kunnen terugbetaald worden op respectievelijk 5,5 jaar en 6,3 jaar.
42
C. N AAR
SECTOREN
De financiële onafhankelijkheid noteert voor bijna alle sectoren boven 30%, met uitschieters voor de sectoren 'diensten' (41%) en 'metaal' (39%). De dekking van het vreemd vermogen door de cash flow in 2008 vertoont evenwel grote verschillen: ongeveer 21% voor 'bouw' en 22% voor 'transport' of een terugbetalingscapaciteit door de gegenereerde cash flow van respectievelijk 4,8 en 4,5 jaar, dit tegenover 7,9 jaar voor de sector 'handel'. Dit laatste moet op individueel bedrijfsniveau geïnterpreteerd worden, aangezien zowel de relatieve omvang van het vreemd vermogen als die van de cash flow determinerend zijn voor de verhouding. Tevens blijkt dat enerzijds de verschillende ratio's aanvullend zijn en samen moeten bekeken worden om een totaalbeeld van de solvabiliteit te bekomen en anderzijds dat de kengetallen op bedrijfstakniveau moeten beoordeeld worden. Zo heeft de transportsector de laagste financiële onafhankelijkheid (29,6%), maar de grootste terugbetalingscapaciteit. In 4,5 jaar kan met de in 2008 gerealiseerde cash flow, indien deze constant blijft in de tijd, het vreemd vermogen terugbetaald worden. Figuur 13 illustreert de sectorale verschillen.
45,00
8,00
35,00
7,00
25,00
6,00
15,00
5,00
5,00
4,00 metaal fin. onafhankel. (%)
bouw
handel
dekking VV door CF (%)
transport
terugbetaling VV door CF
fin. ofafhank., dekking VV door CF
Figuur 13: solvabiliteit van enkele Oost-Vlaamse bedrijfstakken, boekjaar 2008
diensten
terugbetalingscap. VV door CF (jaren)
Bron: BvDEP. Verwerking: Studiedienst Huis van de economie
43
3.6.4.
R ENDABILITEIT
Ratio's met betrekking tot de rendabiliteit geven weer in welke mate de onderneming winstgevend is. netto-rendabiliteit van het eigen vermogen na belastingen (%) = winst of verlies van het boekjaar na belastingen / eigen vermogen bruto-rendabiliteit van het eigen vermogen na belastingen (%) = uitgebreide cash flow / eigen vermogen
A. N AAR
TEWERKSTELLING
De rendabiliteit heeft betrekking op het vermogen van de ondernemingen om winst te maken. De eerste ratio die bekeken wordt is de netto-rendabiliteit van het eigen vermogen of de return on equity (ROE), die het nettoresultaat na belastingen deelt door het ingezette eigen vermogen. Deze ratio is derhalve een belangrijke maatstaf voor de verschaffers van het eigen vermogen, de aandeelhouders, om hun investering te beoordelen. De ratio's voor 2008 verschillen significant in positieve zin met deze van 2007, hetgeen gezien de positieve vertekening van de populatie waarschijnlijk uiteindelijk lagere mediaanwaarden zal geven voor 2008 (wanneer de populatie volledig gekend zal zijn). Die te verwachten daling zal enerzijds aan de teller van de ratio te wijten zijn, door de vermindering van de bedrijfswinsten in het ongunstig conjunctuurklimaat. Maar anderzijds ook aan de forse groei van de noemer, namelijk het eigen vermogen dat steeg mede onder invloed van de "notionele interest". De bedrijven zonder werknemers en de grotere vennootschappen – meer dan 50 werknemers – geven een netto-rendabiliteit tussen 7,2 en 7,8%. De bedrijven die een tewerkstelling hebben die kleiner is dan 50 werknemers vertonen daarentegen een netto-rendabiliteit die schommelt rond de 9,2% voor de mediaanvennootschap. Een behoorlijke maatstaf om de netto-rendabiliteit van het door de aandeelhouders ingezette vermogen te beoordelen, zijn de Belgische lineaire overheidsobligaties (OLO's) op 10 jaar, bij uitstel een indicator van een risicovrije belegging. Het gemiddelde jaarrendement over 2008 bedroeg 4,44 %. De aandeelhouder zal minstens deze risicovrije rente, vermeerderd met een risicopremie die afhankelijk is van de sector, verwachten. Voor de twee grootste populaties, de ondernemingen zonder werknemers (14 912 vennootschappen) en de bedrijven met 1 tot 4 werknemers (17 868 vennootschappen) bedroeg de risicopremie respectievelijk 3,22 en 4,92 procentpunt. Dit is een behoorlijke score voor de KMO's ,want bij de ondernemingen met meer dan 100 werknemers bedroeg deze risicopremie voor de mediaanvennootschap 'slechts' 2,77 procentpunt.
44
Figuur 14: netto- en bruto-rendabiliteit rendabiliteit van de Oost-Vlaamse Oost Vlaamse ondernemingen naar dimensie, boekjaar 2008
30,00
25,00
20,00
15,00
10,00
OLO 10 5,00
0,00 0 werknemers
1-4 werknemers
5-9 werknemers
netto-rend. EV
10 - 49 werknemers bruto-rend. EV
50 - 99 werknemers
100 werknemers of meer
Bron: BvDEP, NBB. Verwerking: Studiedienst Huis van de economie
B. N AAR
LEEFTIJD
De 53% ondernemingen in de leeftijdspopulatie ouder dan 10 jaar realiseren 'slechts' 6,13% netto-rendement rendement tegenover 26,2% voor de jonge bedrijven. Tegenover de 'risicovrije' Belgische lineaire overheidsobligatie op 10 jaar, met een jaarrendement van 4,44% in 2008, behalen de oudere ondernemingen nog een risicopremie risic van 1,69 procentpunt. De jonge vennootschappen daarentegen genereren een risicopremie van 21,77 procentpunt. Voor beide deelpopulaties moeten deze cijfers echter per sector bekeken worden en tevens zijn dit mediaanwaarden.
45
Tabel 11: rendabiliteitspositie van de Oost-Vlaamse KMO's naar leeftijd, 2008 onderneming - naar leeftijd 2008 1-2 jaar 3-5 jaar (4 862) (5 519)
populatie netto-rendabiliteit EV na belastingen (%) bruto-rendabiliteit EV na belastingen (%)
26,21 70,65
6-10 jaar (8 438)
>= 11 jaar (21 258)
11,78 33,79
6,13 19,24
17,01 46,52
Bron: BvDEP. Verwerking: Studiedienst Huis van de economie Wat de bruto-rendabiliteit of het zelffinancieringspotentieel van de mediaanvennootschap betreft, moet dezelfde opmerking gemaakt worden omtrent de verdeling van de populatie. Het is logisch dat de niet-kaskosten relatief belangrijker zijn bij de jonge, nog groeiende bedrijven, maar ook dit moet sectoraal bekeken worden.
C. N AAR
SECTOREN
Evolutief is voor de mediaanonderneming in alle sectoren de netto-rendabiliteit van het eigen vermogen gestegen. Met rendementen tussen 7,12% (transport) en 10,74% (metaalverwerking) worden respectievelijk risicopremies tussen 3,87 en 6,3 procentpunt behaald tegenover het rendement van de OLO-10 jaar. De bruto-rendabiliteit scoort overal goed, van 25% voor 'handel' en 'diensten' tot zelfs 39% voor de sector 'transport'. Het verschil in deze laatste sector tussen netto- en bruto-rendabiliteit is zeer hoog, wat te verklaren valt door de hoge niet-kaskosten, hoofdzakelijk afschrijvingen, hetgeen in deze investeringsintensieve sector normaal is.
3.6.5.
T OEGEVOEGDE
WAARDE EN INVESTERINGEN
Ratio's met betrekking tot de toegevoegde waarde geven weer in hoeverre een onderneming erin slaagt, door de inzet van haar productiefactoren, voldoende waarde toe te voegen aan de aangekochte/verbruikte goederen en diensten. Dit is een maatstaf voor de productiviteit en de concurrentiekracht van de onderneming . De ratio met betrekking tot de investeringen geeft een indicatie van de investeringsinspanning van een onderneming geleverd tijdens het boekjaar. aandeel van de personeelskost in de toegevoegde waarde (%) = bezoldigingen, sociale lasten en pensioenen / toegevoegde waarde aandeel van de financiële kosten in de toegevoegde waarde (%) = financiële kosten / toegevoegde waarde
46
aandeel van de nieuwe materiële vaste activa in de toegevoegde waarde (%) = nieuwe materiële vaste activa / toegevoegde waarde investeringsquote (%) = aanschaffingen nieuwe materiële vaste activa / materiële vaste activa op einde van vorige boekjaar
A. N AAR
TEWERKSTELLING
De toegevoegde waarde omvat het totaal aan bedrijfsopbrengsten verminderd met het intermediaire verbruik, meer bepaald de aankoop van handelsgoederen, grondstoffen en hulpstoffen en de aankoop van diensten en diverse goederen. Belangrijk om te weten is in welke mate deze toegevoegde waarde enerzijds voldoende is om de productiefactoren arbeid en kapitaal te vergoeden en anderzijds hoe deze verdeeld wordt, met andere woorden de arbeids-, respectievelijk kapitaalintensiviteit van een bepaalde sector. Of deze toegevoegde waarde voldoende is om de productiefactoren te vergoeden, is alleszins duidelijk, althans voor de Oost-Vlaamse mediaanvennootschap, zoals blijkt uit de voorgaande analyses omtrent rendabiliteit en solvabiliteit. Zowel de dekking van het eigen vermogen door de cash flow als de dekking van het vreemd vermogen door de cash flow, dus zowel de zelffinancieringscapaciteit als de schuldaflossingscapaciteit, zijn mediaan per sector meer dan behoorlijk. De vertraging van de economische bedrijvigheid die in 2007 geleidelijk tot uiting is gekomen, zette zich in de eerste helft van 2008 nog in een gematigd tempo voort. Samenvallend met de verscherping van de financiële spanningen en de verzwakking van de internationale handel, leidde die vertraging vervolgens eind 2008 en begin 2009 tot een conjuncturele ineenstorting. Tegen die achtergrond steeg de toegevoegde waarde van de Belgische niet-financiële vennootschappen, met andere woorden het verschil tussen de verkoopsopbrengsten en de kostprijs van de door derden geleverde goederen en diensten, in 2008 met 1,8 %. Dat is een aanzienlijke vertraging ten opzichte van de vijf voorgaande jaren, toen de toegevoegde waarde jaarlijks met gemiddeld 5,1 % toenam. Die vertraging is veeleer toe te schrijven aan de forse prijsstijging voor ingevoerde grondstoffen, dan aan een inkrimping van het verkoopvolume van de ondernemingen. In het licht van de verzwakkende finale vraag waren de ondernemingen niet in staat die stijgingen volledig door te berekenen in hun verkoopprijzen.
47
Door de toegevoegde oegevoegde waarde kan een onderneming haar bedrijfskosten dekken en, met de rest, een nettobedrijfsresultaat laten optekenen. Dit laatste is de maatstaf voor de lopende commerciële efficiëntie van de onderneming, los van haar financieringsbeleid en van eventuele eve uitzonderlijke elementen. De personeelskosten, die traditioneel het grootste gedeelte van de bedrijfskosten uitmaken, beliepen in 2008 nagenoeg € 94 miljard, milja dat is een stijging met 4,9%. %. De toename van de personeelskosten overtrof daardoor aanzienlijk aanzienlijk die van de toegevoegde waarde, een situatie die sinds 2002 niet meer werd opgetekend. Enerzijds nam het aantal door de niet-financiële niet vennootschappen tewerkgestelde werknemers over het geheel van 2008 toe. Anderzijds had de loonindexering een weerslag g op de loonkosten, als gevolg van de versnelling van de inflatie. Figuur 15 geeft de samenstelling van de toegevoegde waarde die naar de intermediaire productiefactoren gaat voor de Oost-Vlaamse Oost Vlaamse vennootschappen al naargelang de tewerkstelling. Figuur 15: gedeeltelijke edeeltelijke samenstelling toegevoegde waarde van de Oost-Vlaamse Oost ondernemingen naar dimensie, boekjaar 2008
90,00 80,00 70,00 60,00 50,00 40,00 30,00 20,00 10,00 0,00
personeelskosten (% TW)
financiële kosten (% TW)
nieuwe MVA (% TW)
Bron: BvDEP. Verwerking: Studiedienst Huis van de economie Logischerwijze gaat bij de grote ondernemingen een groot deel van de toegevoegde waarde naar personeelskosten, maar zelfs dusdanig dat bij de ondernemingen met meer dan 50 werknemers, er meer dan drie vierden van de toegevoegde waarde naar lonen en weddes gaat tegenover maar 48,6% bij de bedrijven met 1 tot 5 werknemers.
48
Het deel van de toegevoegde waarde dat naar financiële kosten gaat, heeft een omgekeerd verloop. Hoe groter de onderneming qua tewerkstelling, hoe kleiner het aandeel van de toegevoegde waarde dat naar financiële kosten gaat; ondanks het feit dat juist deze grote bedrijven substantiële investeringen doorvoeren.
B. N AAR
LEEFTIJD
Naarmate de onderneming ouder wordt, stijgt het relatief aandeel van de personeelskosten in de toegevoegde waarde. De ratio varieert van 45% voor de jonge ondernemingen naar bijna 57% van de toegevoegde waarde die naar personeelskosten gaat voor de bedrijven ouder dan 10 jaar. Hier moet wel rekening gehouden worden met de teller-noemer verhouding, in die zin dat enerzijds de startende onderneming veelal zonder personeel van start zal gaan. Anderzijds speelt de omvang van de toegevoegde waarde, daar oudere ondernemingen zich veelal in een sterkere concurrentiële omgeving bevinden, die de marges afkalven (cfr. rendabiliteitsanalyse). Jongere vennootschappen zullen eerder gestart zijn in een "niche"-omgeving. Tabel 12: toegevoegde waarde-indicatoren en investeringen van de Oost-Vlaamse KMO's naar leeftijd, boekjaar 2008 onderneming - naar leeftijd 2008 1-2 jaar 3-5 jaar (4 862) (5 519)
populatie personeelskost / TW (%) financiële kost / TW (%) nieuwe materiële VA / TW (%) nieuwe materiële VA / VA (%)
45,40 4,08 17,06 14,31
6-10 jaar (8 438)
>= 11 jaar (21 258)
48,61 6,62 6,39 8,84
56,57 5,45 5,20 6,92
47,60 5,99 6,60 11,53
Bron: BvDEP. Verwerking: Studiedienst Huis van de economie De investeringsgraad ligt hoog bij de ondernemingen jonger dan 3 jaar. Het nieuwe materiële vast actief slorpt 17,1% van de toegevoegde waarde op, tegenover slechts 5,2% voor de bedrijven ouder dan 10 jaar. Logisch, daar de jongere bedrijven met grote startinvesteringen te maken hebben. Oudere bedrijven hebben ook vervangings- en uitbreidingsinvesteringen te doen, maar deze hebben een minder bruusk karakter. Ook de ratio nieuw materieel vast actief tegenover bestaand vast actief is verklaarbaar vanuit de teller-noemer verhouding, gezien bij jonge bedrijven de absolute omvang van het vast actief nog relatief klein zal zijn tegenover bij de oudere vennootschappen.
49
C. N AAR
SECTOREN
Wat betreft de arbeids-,, respectievelijk kapitaalintensiviteit zijn er duidelijk sectorale verschillen. Alhoewel bij de hier besproken ratio's rekening moet gehouden worden met de teller-noemer noemer verhouding (i.e. de relatieve omvang van de toegevoegde waarde als noemer) blijkt uit figuur 16 het sterke onderscheid tussen arbeidsintensieve (metaal, bouw en vervoer) en eerder kapitaalintensieve sectoren (handel en diensten). Figuur 16: gedeeltelijke edeeltelijke samenstelling toegevoegde waarde in enkele Oost-Vlaamse Oost bedrijfstakken, boekjaar 2008 Gedeeltelijke samenstelling toegevoegde waarde in enkele Oost-Vlaamse Oost Vlaamse bedrijfstakken, 2008 80,00 70,00 60,00 50,00 40,00 30,00 20,00 10,00 0,00 metaal
bouw
personeelskosten (% TW)
handel
transport
financiële kosten (% TW)
diensten nieuwe MVA (% TW)
Bron: BvDEP. Verwerking: Studiedienst Huis van de economie De transportsector en de bouwnijverheid hebben de hoogste sectorale investeringsgraad, dit zowel als aandeel van de toegevoegde waarde als tegenover de bestaande materiële activa. Voor de transportsector betekent dit dat bijna 80% van de toegevoegde waarde naar de intermediaire productiefactoren gaat, gaat, tegenover 'slechts' 53% in de dienstensector.
50
3.7.
D E POPULATIE OP O OST -V LAAMS RESOC/SERR- NIVEAU Tabel 13: aantal KMO's in Oost-Vlaanderen – indeling RESOC/SERR-niveau, boekjaren 2004-2008
2004
absolute aantallen 2005 2006 2007
2008
relatief 2008
Waas en Dender Gent en Rondom Gent Meetjesland, Leiestreek en Schelde Zuid-Oost-Vlaanderen
11 029 9 322 6 084 8 519
11 664 9 911 6 459 8 978
12 314 10 647 6 875 9 545
12 972 11 215 7 268 10 075
12 683 10 736 7 027 9 631
31,6% 26,8% 17,5% 24,0%
totaal
34 954
37 012
39 381
41 530
40 077
100,0%
Bron: BvDEP. Verwerking: Studiedienst Huis van de economie Als bijlage worden de financiële ratio's van de Oost-Vlaamse vennootschappen per RESOC/SERR gegeven (tabellen B.13. – B.16.). Omdat het een analyse van vier deelpopulaties van een deelpopulatie betreft, en het onderzoeksstaal op die manier dermate vertekend is, zijn de verschillen tussen de ratio's niet meer significant om een "zinnige" interpretatie te geven. Een bijkomende oorzaak is de verschillende sectorale samenstelling van de vier deelregio's, waartoe ook als bijlage deze regionale sectorale verdeling, zowel absoluut als relatief wordt gegeven (tabellen B.17. – B.20.). De horizontale relatieve verdeling betreft de aanwezigheid van een bedrijfstak binnen een subregio tegenover de totale Oost-Vlaamse populatie. De verticale relatieve verdeling situeert de relatieve belangrijkheid van een bedrijfstak binnen de totale individuele RESOC – populatie.
51
HOOFDSTUK 4: OPRICHTINGEN EN STOPZETTINGEN In het vierde hoofdstuk worden de oprichtingen en stopzettingen binnen de Oost-Vlaamse KMO's bekeken. Oprichtingen, faillissementen en schrappingen maken immers deel uit van de economische ontwikkeling en geven een beeld van de dynamiek, die op haar beurt dan weer een indicator is van de welvaart die ondernemingen creëren. Ondernemerschap is goed voor een economie. Met de oprichting van nieuwe bedrijven worden ideeën, producten en productieprocessen in een economie geïntroduceerd. Vanwege deze positieve effecten is het stimuleren van ondernemerschap in veel landen een prioriteit geworden in het economische beleid. Om de noodzaak en resultaten van dit beleid te kunnen inschatten, is een goed begrip van de relatie tussen ondernemerschap en economie van belang. Uit bestaand onderzoek wordt duidelijk dat ondernemerschap, met een vertraging van een aantal jaren, inderdaad samengaat met economische groei. Economische ontwikkeling, op haar beurt, beïnvloedt het voorkomen van ondernemerschap, hoewel deze relatie minder eenduidig is. In ontwikkelde economieën is voldoende startkapitaal voor handen en is de kans groter dat nieuwe bedrijven een koopkrachtige afzetmarkt vinden. De noodzaak tot ondernemerschap is echter klein door de aanwezigheid van voldoende banen in loondienst. In zwakkere economieën is de noodzaak tot ondernemerschap groter door minder werkgelegenheid, maar maakt de kleine afzetmarkt het ondernemersbestaan onzeker. Specifiek voor Oost-Vlaanderen worden in dit hoofdstuk de evolutie van oprichtingen en stopzettingen sectoraal bekeken. Daarbij is de gevolgde methodiek van belang.
4.1.
M ETHODOLOGIE
Voor de cijfergegevens over het aantal oprichtingen en stopzettingen (i.e. faillissementen en schrappingen) is beroep gedaan op Graydon Belgium NV. Sinds 1986 bekleedt Graydon in België een voorname positie op het gebied van het verschaffen van handels- en marketinginformatie, krediet- en debiteurenbeheer. Maandelijks houdt Graydon statistieken van oprichtingen en stopzettingen bij. Voor het berekenen van de quotes, waarbij het aantal oprichtingen en stopzettingen gerelateerd wordt aan het aantal actieve ondernemingen, werden eveneens de RSZ- en RSVZstatistieken geraadpleegd, meer bepaald om het aantal actieve ondernemingen te bepalen: het aantal actieve ondernemingen is de sommatie van het aantal ondernemingen (RSZ) en de zelfstandigen in hoofdberoep (RSVZ). Deze laatsten benaderen het aantal eenmanszaken. Een belangrijke opmerking is dat op het moment dat de analyses voor dit rapport zijn gebeurd, het aantal actieve ondernemingen (per bedrijfstak) per eind 2009 nog niet bekend waren, waardoor de relatieve quotes, met name de oprichtings- en stopzettingsquote, voor 2009 nog niet konden berekend worden. Uiteraard geldt ook hier de opmerking, zoals in het overige deel van de studie, dat wordt gewerkt met een beperkt staal van ondernemingen, omdat enkele bedrijfstakken uit de analyse zijn gehouden.
52
Het gaat om de instellingen met volgende NACE-BEL codes (2008): (84.1) (84.2) (84.3) (85.1) (85.2) (85.3) (85.4) (94.1) (94.2) (94.9) (98.1)
Openbaar bestuur Algemene overheidsdiensten Verplichte sociale verzekeringen Kleuteronderwijs Lager onderwijs Secundair onderwijs Hoger onderwijs en post-secundair niet-hoger onderwijs Bedrijfs-, werkgevers- en beroepsorganisaties Vakverenigingen Overige verenigingen Niet-gedifferentieerde productie van goederen door particuliere huishoudens voor eigen gebruik (98.2) Niet-gedifferentieerde productie van diensten door particuliere huishoudens voor eigen gebruik (99) Extraterritoriale organisaties en lichamen Dit heeft zo zijn invloed op de tabellen en figuren die in het verder verloop van de studie zijn opgenomen. Steeds zijn bovengenoemde bedrijfstakken uitgesloten, opdat de KMO-populatie zo goed mogelijk zou worden benaderd. (Indien bij de analyse / tabel het niet mogelijk is geweest bovenvermelde bedrijfstakken uit te sluiten, is dit uitdrukkelijk vermeld via de term 'alle sectoren').
4.2. O PRICHTINGEN 4.2.1.
A LGEMEEN
Tabel 14 geeft de evolutie van het aantal oprichtingen in Oost-Vlaanderen voor de periode 20022009. De trend is stijgend tot en met 2006. In 2007 is er voor het eerst een daling van het aantal oprichtingen met 626 eenheden of 6,3% t.o.v. 2006. De positief evoluerende conjunctuur over de periode 2003-2007, met daarna de omslag vanaf de zomer 2007, zijn debet aan deze evolutie. In tijden van onzekerheid zal men enerzijds minder snel geneigd zijn de relatief grotere zekerheid van het statuut van loontrekkende op te geven voor de grotere risico's en onzekerheid verbonden aan het statuut van zelfstandige; anderzijds zijn de opportuniteiten en 'niches' bij aanvang van een financiële crisis, naderhand gevolgd door een economische crisis, minder legio. De Oost-Vlaamse populatie volgt grotendeels dezelfde trend als de populatie van het Vlaams Gewest.
53
Tabel 14: aantal oprichtingen in Oost-Vlaanderen en het Vlaams Gewest (alle sectoren), 2002-2009
Bron: Graydon NV. Verwerking: Studiedienst Huis van de economie Opmerkelijk zijn de cijfers in tabel 14, die eveneens weergeven hoeveel van de oprichtingen in een bepaald jaar ondertussen om een van de aangegeven redenen verdwenen zijn in een van de jaren vóór 31 december 2009. Zo zijn er van de 66 823 oprichtingen over de periode 2002-2009, reeds 7 648 stopgezet wegens schrapping bij de BTW-administratie (11,4%). Dit betreft vooral zogenaamde 'slapende vennootschappen' die door de rechtbank, veelal op vraag van het Openbaar Ministerie, ontbonden werden, wegens het gedurende drie opeenvolgende jaren niet voldaan te hebben aan de verplichting om een jaarrekening neer te leggen. Ook werden reeds 1 683 van de opgerichte bedrijven over deze 8-jarige periode failliet verklaard, waarvan zelfs 21 ondernemingen die binnen het laatste jaar (2009) werden opgericht. Tabel 15 geeft de verdeling van het aantal oprichtingen naar RESOC/SERR-niveau voor de periode 2007-2009. Tabel 15: aantal oprichtingen in Oost-Vlaanderen naar RESOC/SERR-niveau (alle sectoren), 2007-2009
2007
2008
2009
Waas en Dender Gent en Rondom Gent Meetjesland, Leiestreek en Schelde Zuid-Oost-Vlaanderen
2 577 2 781 1 579 2 291
2 483 2 726 1 557 2 151
2 336 2 594 1 355 2 159
totaal
9 228
8 917
8 444
Bron: Graydon NV. Verwerking: Studiedienst Huis van de economie
54
4.2.2.
S ECTORALE
ANALYSE
Tabel 16 geeft evolutief het aantal oprichtingen over de periode 2002-2009, de relatieve belangrijkheid van de verschillende sectoren in 2009, de procentuele evolutie 2002-2009 en de absolute evolutie 2002-2009. Alhoewel, zoals wordt toegelicht in het deel 'Methodologie', een beperkte populatie werd gehanteerd waarbij een aantal NACE-codes niet zijn opgenomen, vertoont de algemene sectorale evolutie dezelfde trend als van de totale populatie, een jaarlijkse toename van het aantal oprichtingen tot 2007. 62,1% van de oprichtingen in 2009 situeren zich in de tertiaire sector en dan vooral in de subsectoren 'diensten en huur' (31,7% van de oprichtingen in Oost-Vlaanderen in de sectorale populatie) en 'handel' (16,4%). Over de periode 2002-2009 kent de primaire sector een toename van 116 oprichtingen die voornamelijk te situeren zijn in subsectoren zoals dierenasiels, dierenverzorging, enz. en dus niet onmiddellijk in land-, akker- of tuinbouw. De secundaire sector heeft een toename van 16,6% oprichtingen, maar deze absolute toename van 200 oprichtingen is voor 51% aan de bouwsector toe te schrijven (+103 oprichtingen). De tertiaire sector noteert evolutief een toename van 340 oprichtingen, waarvan 388 in de subsector 'diensten' of een relatieve toename van 21,4%. Daarentegen was er over de periode 2002-2009 een forse daling in de sector 'handel' (-126 oprichtingen of een daling met 10%) en ook in de 'horeca' (-30 oprichtingen). In de quartaire sector is de toename in hoofdzaak toe te schrijven aan de subsector 'recreatie en cultuur': 573 oprichtingen meer of een toename van 298%.
55
Tabel 16: aantal oprichtingen in Oost-Vlaanderen naar bedrijfstak, 2002-2009
2002
2007
2008
2009
%'09
110
290
285
226
3,2
1 207
1 842
1 598
1 407
14
7
5
9
3
0
0
0
304
576
491
409
5,9
99
148
127
88
7
15
10
14
Chemie en kunststoffen
11
16
14
Voeding, drank en tabak
56
62
Textiel, leer en kleding
17
Hout en meubelen
29
Papier en drukkerij Diverse
Prim aire sector Secundaire sector Energie en w ater Winning van delfstoffen Industrie Basismetaal en metaalverwerking Bouwmateriaal
Bouw
actieve
oprichtings
oprichtings
totaal
∆% ∆absoluut ondern.
quote
quote
opricht.
'02-09
'02-09
2008
2008
'02 - '08
'02 - '09
105,5
116
6208
4,6
3,2
1 819
20,2
16,6
200
20150
7,9
7,7
12 017
0,1
-35,7
-5
237
2,1
2,0
47
-3
10,0
6
34,5
105
6899
7,1
5,6
3 361
1,3
-11,1
-11
1087
11,7
7,6
936
0,2
100,0
7
519
1,9
2,1
88
8
0,1
-27,3
-3
211
6,6
5,2
92
62
57
0,8
1,8
1
1947
3,2
2,7
481
29
29
25
0,4
47,1
8
890
3,3
2,3
187
51
37
45
0,6
55,2
16
1741
10,7
8,3
332
54
217
150
98
1,4
81,5
44
31
38
62
74
1,1
138,7
43
503
12,3
24,7
351
886
1 259
1 102
989
14,2
11,6
103
13014
8,5
9,1
8 603
894
Tertiaire sector
3 984
4 736
4 614
4 324
62,1
8,5
340
65766
7,0
7,2
36 982
Handel en reparatie
1 265
1 283
1 191
1 139
16,4
-10,0
-126
30200
3,9
4,5
10 798
Horeca
591
644
585
561
8,1
-5,1
-30
10228
5,7
6,3
5 067
Transport en verkeer
234
371
340
316
4,5
35,0
82
4392
7,7
7,6
2 676
Financiële instellingen
77
137
113
103
1,5
33,8
26
1178
9,6
7,5
821
1 817
2 301
2 385
2 205
31,7
21,4
388
19768
12,1
12,4
17 620
waarvan: Informatica en aanverwante diensten
274
301
296
237
3,4
-13,5
-37
437
67,7
56,8
2 266
Quartaire sector
5 970
Diensten en huur
365
997
1 070
1 002
14,4
174,5
637
17304
6,2
4,4
Privé-onderw ijs
67
141
125
121
1,7
80,6
54
1025
12,2
23,1
932
Gezondheid en sociale diensten
95
136
141
114
1,6
20,0
19
7097
2,0
2,3
1 297
Afvalw ater- en afvalverzameling; straatreiniging Recreatie, cultuur en sport; diversen Totaal
11
3
0
2
0,0
-81,8
-9
9181
0,0
0,7
68
192
717
804
765
11,0
298,4
573
512
157,0
5,9
3 673
5 666
7 865
7 567
6 959
100,0
22,8
1 293 109939
6,9
6,6
56 788
Bron: Graydon NV. Verwerking: Studiedienst Huis van de economie
4.2.3.
O PRICHTINGSQUOTE 2008
De oprichtingsquote drukt het aantal oprichtingen in een bepaald jaar of bepaalde periode uit als percentage van het aantal actieve ondernemingen in dat jaar of die periode. Om jaren, sectoren of regio's te kunnen vergelijken wordt de oprichtingsquote gebruikt i.p.v. het absoluut aantal oprichtingen. Gezien het aantal actieve ondernemingen 2009, gebaseerd op de RSZ- en RSVZ-statistieken, niet beschikbaar is, wordt in tabel 16 de oprichtingsquote voor 2008 weergegeven. Deze heeft voor alle sectoren en subsectoren een positieve waarde. In de secundaire sector heeft vooral de 'bouw' een groot aantal oprichtingen (1 102 in 2008), relatief tegenover het aantal reeds actieve ondernemingen (8,5%). Hetzelfde geldt in de tertiaire sector voor de 'diensten' waaronder vooral 'IT' dat in 2008 296 oprichtingen had of een oprichtingsquote van 67,7%, tegenover een quote in 2008 van 6,9% voor de totale populatie.
56
4.3. S TOPZETTINGEN Het aantal stopzettingen, of verdwenen ondernemingen, omvat enerzijds het aantal falingen en anderzijds het aantal schrappingen. Onder een faling verstaan we het staken van de activiteiten als gevolg van een handelsvonnis. Een schrapping is het stoppen van de activiteiten op eigen initiatief, bijvoorbeeld bij pensionering, fusie of overdracht. Wanneer een eenmanszaak omgevormd wordt tot een vennootschap wordt dit ook als een stopgezet bedrijf beschouwd.
4.3.1.
F ALINGEN
Falingen maken mathematisch, zowel absoluut als relatief, maar een klein deel uit van de stopzettingen. Nochtans mag de impact van een faling niet onderschat worden op menselijk, sociaal, psychologisch en andere niet exact kwantificeerbare domeinen, niet alleen voor de gefailleerde ondernemer/onderneming, maar ook voor de betrokken werknemers en/of leveranciers. Studies (van onder andere Graydon) tonen aan dat één vierde van de faillissementen wordt veroorzaakt door te late betalingen en wanbetalingen, zodanig dat falingen andere falingen genereren. Een andere oorzaak van het hoog aantal faillissementen zijn controversieel genoeg, het stijgend aantal oprichtingen. Starters, die minder dan 5 jaar opgestart zijn, maken immers jaarlijks één derde van alle faillissementen uit. Tabel 17 geeft de falingen in absolute waarde naar tewerkstellingsklasse. Voor 2009 maken de KMO's en de zelfstandigen zonder werknemers 53% van de falingen uit en de KMO's met 1 tot 4 werknemers tekenen voor 37% van de falingen. Samen zijn ze dus goed voor 90% van alle faillissementen. Tabel 17: verdeling van het aantal faillissementen in Oost-Vlaanderen naar dimensieklasse, 2002-2009
0 werknemers 1 tot 4 werknemers 5 tot 9 werknemes 10 tot 19 werknemers 20 tot 49 werknemers 50 tot 99 werknemers SUBTOTAAL KMO 100 tot 199 werknemers 200 werknemers en meer TOTAAL
2002 502 186 34 20 16 7 765 0 0 765
2003 552 202 53 33 25 2 867 1 0 868
2004 596 220 41 29 21 3 910 1 1 912
2005 515 251 45 21 11 4 847 0 0 847
2006 529 201 30 17 13 3 793 1 0 794
2007 574 207 34 27 11 2 855 0 0 855
2008 509 335 63 17 16 3 943 0 0 943
Bron: Graydon NV. Verwerking: Studiedienst Huis van de economie
57
2009 533 375 54 25 12 7 1 006 0 0 1 006
Maar deze cijfers worden gerelativeerd als ook naar het aantal verloren arbeidsplaatsen bij falingen, al naargelang de tewerkstellingsklasse, wordt gekeken. Tabel 18 toont aan dat de grotere ondernemingen – meer dan 10 werknemers – die voor slechts 10% van de faillissementen instaan, daarentegen wel voor 51% van het banenverlies tekenen bij falingen in 2009 . Tabel 18: verdeling van het aantal verloren arbeidsplaatsen bij faillissementen in OostVlaanderen naar dimensieklasse, 2002-2009
1 tot 4 werknemers 5 tot 9 werknemes 10 tot 19 werknemers 20 tot 49 werknemers 50 tot 99 werknemers SUBTOTAAL KMO 100 tot 199 werknemers 200 werknemers en meer TOTAAL
2002
2003
2004
2005
2006
2007
2008
2009
370 222 290 528 605 2 015 0 0 2 015
373 368 461 746 113 2061 159 0 2220
412 273 396 722 203 2 006 111 204 2 321
495 309 284 343 296 1 727 0 0 1 727
385 199 231 380 201 1 396 150 0 1 546
420 214 365 304 167 1470 0 0 1470
674 426 220 471 224 2 015 0 0 2 015
734 361 337 385 436 2 253 0 0 2 253
Bron: Graydon NV. Verwerking: Studiedienst Huis van de economie
4.3.2.
S CHRAPPINGEN
Van alle stopzettingen maken de schrappingen, dus falingen niet meegerekend, 87,2% uit. Tabel 19 geeft voor Vlaanderen en Oost-Vlaanderen een evolutief overzicht waarbij een fasering tot de uiteindelijke juridische beëindiging van de onderneming in zijn verschillende mogelijkheden wordt gegeven. Tabel 19: aantal stopzettingen in Oost-Vlaanderen en het Vlaams Gewest (alle sectoren), 20022009 OOST-Vlaanderen TOTAAL Aantal Stopzettingen Waarvan failliet Ontbinding Splitsing Fusie Sluiting van vereffening Stopzetting activiteit BTW adres = plaatselijk BTW-kantoor Niet meer onderworpen aan de BTW-administratie Geschrapt bij de BTW-administratie Gerechtelijk akkoord Uitbater overleden Schrapping Handelsregisternummer wegens stopzetting VLAANDEREN TOTAAL Aantal Stopzettingen
2002 6 223
2003 6 311
2004 6 564
2005 6 429
2006 5 837
2007 6 956
2008 7 186
2009 7 673
730 292 0 97 790 16 0 0 4 292 0 0 6 2002 27 035
831 158 1 100 871 40 1 0 4 305 0 2 2 2003 26 560
865 132 0 106 980 64 1 0 4 413 0 2 1 2004 27 957
812 142 0 105 1 001 52 1 0 4 316 0 0 0 2005 27 853
745 101 0 111 615 70 1 0 4 184 1 9 0 2006 25 293
835 137 0 119 629 106 0 22 5 100 1 8 0 2007 29 693
919 163 1 138 762 349 1 12 4 838 2 3 0 2008 30 504
984 323 0 152 758 666 1 6 4 777 2 6 0 2009 31 229
Bron: Graydon NV. Verwerking: Studiedienst Huis van de economie 58
Tabel 20 geeft een bijkomende verdeling van het aantal stopzettingen naar RESOC/SERR- niveau voor de periode 2007-2009. Tabel 20: aantal stopzettingen in Oost-Vlaanderen naar RESOC-niveau (alle sectoren), 2007-2009
2007
2008
2009
Waas en Dender Gent en Rondom Gent Meetjesland, Leiestreek en Schelde Zuid-Oost-Vlaanderen
1 974 1 994 1 170 1 778
2 045 2 156 1 163 1 782
2 261 2 148 1 250 1 953
totaal
6 916
7 146
7 612
Bron: Graydon NV. Verwerking: Studiedienst Huis van de economie
59
4.3.3.
S TOPZETTINGEN
Tabel 21 geeft evolutief het aantal stopzettingen over de periode 2002-2009, de relatieve belangrijkheid van de verschillende sectoren in 2009, de procentuele evolutie 2002-2009 en de absolute evolutie 2002-2009. Tabel 21: aantal stopzettingen in Oost-Vlaanderen naar bedrijfstak, 2002-2009 totaal actieve stopzettings stopzettings %'09
Prim aire sector
Secundaire sector
∆%
∆ absoluut
stopzett. ondern.
'02-'09
'02-'09
'02 -'09
2008
'02 - '08
quote
quote '08
2002
2007
2008
2009
394
561
539
480
6,8
21,8
86
3 829
6 208
7,8
8,7
1 069
1 389
1 289
1 396
19,8
30,6
327
9 467
20 149
6,9
6,4
Energie en w ater
0
1
1
1
0,0
-
1
6
237
0,3
0,4
Winning van delfstoffen
0
1
1
0
0,0
-
0
4
Industrie
6,7
348
390
435
418
5,9
20,1
70
2 972
6 898
5,6
6,3
Basismetaal en metaalverwerking
80
84
85
85
1,2
6,3
5
636
1 087
5,7
7,8
Bouwmateriaal
15
12
9
12
0,2
-20,0
-3
102
519
2,9
1,7
Chemie en kunststoffen
9
16
9
14
0,2
55,6
5
90
211
5,6
4,3
Voeding, drank en tabak
87
79
97
68
1,0
-21,8
-19
699
1 947
4,5
5,0
Textiel, leer en kleding
36
44
49
41
0,6
13,9
5
324
890
4,6
5,5
100
122
155
155
2,2
55,0
55
900
1 741
6,9
8,9
21
33
31
43
0,6
104,8
22
221
503
19,7
6,2
721
997
852
977
13,9
35,5
256
6 485
13 014
7,8
6,5
Tertiaire sector
4 127
3 955
3 974
4 288
60,9
3,9
161
32 360
65 766
7,1
6,0
Handel en reparatie
1 867
1 571
1 587
1 674
23,8
-10,3
-193
13 380
30 200
6,2
5,3
Horeca
674
721
716
712
10,1
5,6
38
5 669
10 228
7,9
7,0
Transport en verkeer
268
313
334
367
5,2
36,9
99
2 284
4 392
7,3
7,6
Financiële instellingen
21
16
20
29
0,4
38,1
8
178
1 178
1,9
1,7
1 297
1 334
1 317
1 506
21,4
16,1
209
10 849
19 768
8,7
6,7
waarvan: Informatica en aanverwante diensten
110
164
160
160,0
2,3
45
50
1140
437
32
37
Quartaire sector
Hout en meubelen; papier en drukkerij Diverse Bouw
Diensten en huur
219
644
724
873
12,4
298,6
654
3 444
17 303
3,0
4,2
Privé-onderw ijs
30
79
79
81
1,2
170,0
51
411
1 025
11,7
7,7
Gezondheid en sociale diensten
37
85
130
133
1,9
259,5
96
542
7 097
1,0
1,8
2
1
1
1
0,0
-50,0
-1
31
150
479
514
658
9,4
338,7
508
2 460
5 809
6 549
6 526
7 037
100,0
21,1
717
Afvalw ater- en afvalverzameling; straatreiniging Recreatie, cultuur en sport; diversen
Totaal
4,3
-
9 181
4,2
5,6
49 100 109 426
6,5
6,0
Bron: Graydon NV. Verwerking: Studiedienst Huis van de economie Voor 2009 zijn 70% van de stopzettingen terug te vinden in vier sectoren: handel, diensten, bouw en horeca. De primaire sector, 6% van de actieve ondernemingen in de populatie, tekent voor 6,8% van de stopzettingen in 2009.
60
In plaats van vergelijkingen te maken op basis van absolute eenheden of relatieve cijfers van het aantal stopzettingen, is het zinvoller om vergelijkingen te maken op basis van de stopzettingsquote . Deze geeft het percentage van het aantal stopzettingen ten overstaan van het aantal actieve ondernemingen binnen de populatie van een sector of een regio. De sectorale opheffingsquote voor Oost-Vlaanderen bedraagt voor 2008 6%, wat vergeleken met de oprichtingsquote voor 2008 van 6,9% dus een kleine positieve creatie van 0,9 procentpunt geeft. Om meer significante tendensen te zien, is het zinvoller de oprichtings- en stopzettingsquote over meerdere jaren te bekijken. Voor de periode 2002-2008, met een stopzettingsquote van 6,5%, zijn het vooral handel, bouw, diensten en horeca die in absolute cijfers de meeste stopzettingen noteren. De primaire sector heeft met 7,8% een hogere waarde dan de totale populatie, maar vooral de quartaire sector, 3%, heeft een erg lage stopzettingsgraad. Opmerkelijk is ook de hoge stopzettingsquote van de IT sector, 31,9% over de periode 2002-2008, maar deze had dan ook een oprichtingsquote van 56,8% over dezelfde periode. Tabel 22 geeft in absolute waarden de verschillen tussen oprichtingen en stopzettingen voor 2009 en voor de periode 2002-2009. Opvallend is de tertiairisering die vooral getrokken wordt door de sector 'diensten en huur', waaronder vele vrije beroepen vallen. Ook de sector 'cultuur,recreatie en sport' toont een mooi surplus aan oprichtingen. De primaire sector daarentegen vertoont over de achtjarige periode een negatieve groei van 2010 KMO's en/of zelfstandigen.
61
Tabel 22: absolute toename, 2002-2009
Prim aire sector
Secundaire sector Energie en w ater Winning van delfstoffen
totaal
totaal
oprichtingen
stopzettingen
∆absoluut
opricht.
stopzett.
∆absoluut
2009
2009
'09
'02 - '09
'02 -'09
'02 -'09
226
480
-254
1 819
3 829
-2 010
1 407
1 396
11
12 017
9 467
2 550
9
1
8
47
6
41
0
0
0
6
4
2
409
418
-9
3 361
2 972
389
Basismetaal en metaalverwerking
88
85
3
936
636
300
Bouwmateriaal
14
12
2
88
102
-14
8
14
-6
92
90
2
Industrie
Chemie en kunststoffen Voeding, drank en tabak
57
68
-11
481
699
-218
Textiel, leer en kleding
25
41
-16
187
324
-137
143
155
-12
1 226
900
326
74
43
31
351
221
130
989
977
12
8 603
6 485
2 118
Tertiaire sector
4 324
4 288
36
36 982
32 360
4 622
Handel en reparatie
1 139
1 674
-535
10 798
13 380
-2 582
Horeca
561
712
-151
5 067
5 669
-602
Transport en verkeer
316
367
-51
2 676
2 284
392
Financiële instellingen
103
29
74
821
178
643
2 205
1 506
699
17 620
10 849
6 771
237
160,0
77,0
2266
656,0
1610
1 002
873
129
5 970
3 444
2 526
Hout en meubelen; papier en drukkerij Diverse Bouw
Diensten en huur waarvan: Informatica en aanverwante diensten
Quartaire sector Privé-onderw ijs
121
81
40
932
411
521
Gezondheid en sociale diensten
114
133
-19
1 297
542
755
Afvalw ater- en afvalverzameling; straatreiniging Recreatie, cultuur en sport; diversen
Totaal
2
1
1
68
31
37
765
658
107
3 673
2 460
1 213
6 959
7 037
-78
56 788
49 100
7 688
Bron: Graydon NV. Verwerking: Studiedienst Huis van de economie
62
4.4. N ETTOGROEI EN TURBULENTIE Wat voorafgaand geconstateerd werd omtrent oprichtingen, falingen en schrappingen, wordt in dit deel op een 'dynamische' manier benaderd. De begrippen 'nettogroei' en 'turbulentie' zijn een maatstaf voor de mate waarin veranderingen optreden binnen een populatie. Beide begrippen zijn conjunctuurgevoelig. Om die reden wordt dan ook niet één jaar bekeken, maar worden de resultaten van de periode 2002-2008 besproken. Nettogroei en turbulentie samen geven ook aan in welke mate het ondernemersbestand zichzelf vernieuwt en vernieuwend werkt, met andere woorden in welke mate voorgaande begrippen de economie beïnvloeden en veranderingen teweegbrengen.
4.4.1.
N ETTOGROEI
De nettogroei is het saldo van toetreding tot het ondernemingsweefsel, gemeten als het aantal oprichtingen verminderd met het aantal stopzettingen. Uit figuur 17 is op te maken wat het groeisaldo van de verschillende sectoren in Oost-Vlaanderen is, gerelateerd tot het aantal actieve bedrijven binnen de respectievelijke sector in de periode 2002-2008. Figuur 17 : oprichtings- en stopzettingsquotes voor verschillende Oost-Vlaamse sectoren, 2002-2008
Primaire sector Totaal 15,0 Industrie Recreatie, cultuur en sport; diversen
Basismetaal en metaalverwerking
12,0 9,0
Gezondheid en sociale diensten
Bouwmateriaal
6,0 3,0
Diensten en huur
Chemie en kunststoffen 0,0
Financiële instellingen
Voeding, drank en tabak
Transport en verkeer Horeca Handel en reparatie
oprichtingsquote '02-'08
Textiel, leer en kleding
Bouw
Hout en meubelen; papier en drukkerij
stopzettingsquote '02-'08
Bron: Graydon NV. Verwerking: Studiedienst Huis van de economie
63
Voor de beschouwde Oost-Vlaamse sectorale populatie, dit is met uitzondering van een aantal publieke instellingen, is de nettogroei slechts 0,1%. De subsector IT met een oprichtingsquote van 56,8% en een stopzettingsquote van 31,9% is omwille van schaalgrootte niet opgenomen. Tabel 23 toont dat de lichte nettogroei van 0,1% voor de Oost-Vlaamse deelpopulatie te danken is aan de tertiaire en de quartaire sectoren. De primaire sector heeft een negatieve nettogroei van 4,6% en in de industrie heft de stopzettingsquote het resultaat van de oprichtingsquote helemaal op. Tabel 23: nettogroei en turbulentie voor verschillende Oost-Vlaamse sectoren, 2002-2008 actieve nettogroei
turbulentie
ondern.
oprichtingsquote '02-'08
stopzettingsquote '02-'08
Primaire sector
3,2
7,8
-4,6
11,0
Industrie
5,6
5,6
0,0
11,2
53 053
Basismetaal en metaalverwerking
7,6
5,7
1,9
13,3
11 159
Bouwmateriaal
2,1
2,9
-0,8
5,0
3 537
Chemie en kunststoffen
5,2
5,6
-0,4
10,8
1 607
Voeding, drank en tabak
2,7
4,5
-1,8
7,2
15 535
Textiel, leer en kleding
2,3
4,6
-2,3
6,9
7 105
10,7
6,9
3,8
17,6
12 989
Bouw
9,1
7,8
1,3
16,9
83 218
Handel en reparatie
4,5
6,2
-1,7
10,7
216 920
Horeca
6,3
7,9
-1,6
14,2
71 752
Transport en verkeer
7,6
7,3
0,3
14,9
31 224
Financiële instellingen
7,5
1,9
5,6
9,4
9 531
12,4
8,7
3,7
21,1
124 137
Gezondheid en sociale diensten
2,3
1,0
1,3
3,3
51 873
Recreatie, cultuur en sport; diversen
5,9
4,2
1,7
10,1
49 281
Totaal
6,6
6,5
0,1
13,1
740 088
Hout en meubelen; papier en drukkerij
Diensten en huur
'02 - '08
Bron: Graydon NV. Verwerking: Studiedienst Huis van de economie
4.4.2.
T URBULENTIE
Oprichtingen, falingen en schrappingen zorgen voor bewegingen in het ondernemingenbestand. Als maatstaf voor deze bewegingen wordt de som van oprichtingen en opheffingen genomen ten opzichte van het aantal actieve ondernemingen, hetgeen de turbulentie wordt genoemd. Turbulentie wordt als de aanjager van economische groei beschouwd. Zoals supra reeds vermeld, wordt de turbulentie bekeken over de periode 2002-2008, teneinde zoveel mogelijk conjuctuurgevoeligheid te elimineren.
64
49 099
In het algemeen kan men stellen dat een hoge turbulentie duidt op veel beweging binnen de ondernemingspopulatie. Met andere woorden een hoge turbulentie binnen een regio of een sector is een indicatie omtrent het zich snel aanpassen aan gewijzigde marktomstandigheden, waardoor de regio of de sector relatief beter uitgerust is om concurrentie aan te gaan in de tijd en op internationaal niveau. Enerzijds verdwijnen niet-efficiënte bedrijven en anderzijds treden nieuwe en/of vernieuwende en/of innovatieve bedrijven toe en worden ook de overige bedrijven aangezet tot aanpassing teneinde te overleven. Turbulentie van ondernemingen heeft dus alles te maken met het Schumpeteriaanse begrip 'creatieve destructie' . Het is een proces van endogene oorzaken, zoals de evolutie naar innovatieve en kennisgeoriënteerde capaciteiten van de ondernemer en zijn markt, van handelaar naar manager, enz. en exogene oorzaken, zoals technologische vooruitgang, internationalisering van de markten, immigratie, financiële crisissen en daaruit volgende economische crisissen. Door de resultante van deze factoren hernieuwt de bedrijfseconomische populatie zich constant van binnen- en van buitenuit. Figuur 18 : nettogroei en turbulentie voor verschillende Oost-Vlaamse sectoren, 2002-2008
Totaal
Primaire sector 25,0 Industrie 20,0
Recreatie, cultuur en sport; diversen
Basismetaal en metaalverwerking
15,0
Gezondheid en sociale diensten
10,0
Bouwmateriaal
5,0 0,0
Diensten en huur
Chemie en kunststoffen
-5,0 Financiële instellingen
Voeding, drank en tabak
Transport en verkeer
Textiel, leer en kleding Hout en meubelen; papier en drukkerij
Horeca Handel en reparatie Nettogroei '02-'08
Bouw Turbulentie '02-'08
Bron: Graydon NV. Verwerking: Studiedienst Huis van de economie
65
Het is dan ook niet verwonderlijk dat de grootste turbulenties gevonden worden in die subsectoren die "knowledge and innovation driven" zijn. Vooreerst de subsector 'informatica' die met een turbulentie van 88,7% in hoge mate vernieuwend werkt, maar zelfs zo dat de nettogroei van 24,9% de resultante is van een oprichtingsquote van 56,8% én een stopzettingsquote van 31,9%. In deze sector gaat het dus heel snel. De sector is niet in figuur 18 opgenomen wegens de extreme quotes. Maar ook de drukkerijsector, de bouw en de transportsector zijn dynamische en vernieuwende sectoren. Figuur 19 : nettogroei ettogroei en turbulentie voor verschillende Oost-Vlaamse Oost Vlaamse sectoren, 2002-2008 2002
16
negatief groeisaldo
hoge turbulentie Primaire sector
14
Secundaire sector
stopzettingsquote '02-'08 (%)
12
Energie & Water Industrie
10
Textiel, Leer & Kleding 8 Bouw Tertiaire sector
6
Handel en reparatie 4 Horeca 2
Diensten en huur
lage turbulentie
0 0
2
4
positief groeisaldo 6 8 10 oprichtingsquote '02-'08 '02 (%)
12
14
Bron: Graydon NV. Verwerking: Studiedienst Huis van de economie Figuur 19 zet nogmaals de oprichtingsquote uit tegenover de opheffingsquote. De nettogroei of het groeisaldo, is het saldo van de oprichtingsquote en de opheffingsquote. Sectoren die zich onder de 45°--lijn lijn positioneren, behalen een positief groeisaldo en e naarmate ze zich verder evenwijdig naar beneden van de 45°-lijn 45° lijn bevinden, des te groter de nettogroei. De turbulentie gaat van laag linksonder op de 45°-lijn 45° naar hoog rechtsboven.
66
3. STARTEND ONDERNEMERSCHAP: OVERNEMEN VERSUS OPSTARTEN
67
HOOFDSTUK 1: INLEIDING De ondernemers van de babyboomgeneratie, goed voor een derde van alle bedrijven, gaan nu en ook de komende jaren massaal met pensioen. Het gevolg is een extra aanbod van (ruw geschat) een duizendtal over te nemen bedrijven per jaar alleen al in Oost-Vlaanderen. Dit biedt voor velen die rondlopen met een ondernemersdroom de mogelijkheid om van start te gaan door een bedrijf over te nemen. Met dergelijke 'vliegende start' zijn ze direct verzekerd van inkomen, een uitgebreid klantenbestand en meer, zodat ze hun ervaring en capaciteiten optimaal kunnen benutten. Verschillende beleidsactoren kennen ondernemerschap een centrale rol toe in de economie. Op Europees niveau wordt het gezien als een belangrijke hefboom in het bereiken van de Lissabondoelstelling om tegen 2010 de meest competitieve economie ter wereld te worden.7 Als inleiding tot deze literatuurstudie volgt eerst een stand van zaken van het ondernemerschap in België en (Oost-)Vlaanderen. Uit onderzoek blijkt dat 'ondernemer' een knelpuntenberoep blijft in Vlaanderen. Verschillende factoren spelen hierin een rol. Uit zeer recent onderzoek blijkt namelijk dat Vlaanderen relatief goed scoort op de zogenaamde 'harde' omgevingsfactoren zoals toegang tot financiering, onderwijs, fiscaal beleid en fysieke infrastructuur.8 Qua 'zachte' omgevingsfactoren scoort Vlaanderen beduidend lager, en dan gaat het onder meer over culturele en sociale normen, over ondernemerschapscultuur en attitude. In het tweede hoofdstuk gaan we dieper in op deze factoren en op andere determinanten van ondernemerschap. Ook de situering van Vlaanderen qua ondernemersmentaliteit en onze positie op de zogenaamde 'ondernemerschapsladder' komt uitgebreid aan bod aan de hand van de GEMstudie en de Eurobarometer. Vervolgens zoomen we in hoofdstuk drie nader in op het belang van bedrijfsoverdracht. Problemen rond de overdracht kunnen de continuïteit van gezonde bedrijven in gevaar brengen. Het economische belang van bedrijfsoverdrachten is groot. Dit economische belang komt vooral tot uitdrukking in het aantal arbeidsplaatsen dat gerelateerd is aan bedrijven die succesvol worden overgedragen aan een nieuwe eigenaar. Gemiddeld kunnen door een succesvolle overdracht vijf arbeidsplaatsen behouden blijven, terwijl een startende onderneming gemiddeld twee arbeidsplaatsen creëert.9 In hoofdstuk 4 wordt een pleidooi gevoerd voor meer aandacht voor overname van een bedrijf als alternatief voor het 'vers' oprichten van een onderneming. Met een overname borduurt de startende ondernemer verder op de inzet en ervaring van de verkoper. Dit kan verscheidene voordelen en synergie opleveren. Op die manier worden twee beleidsdoelstellingen ineens gerealiseerd en is er sprake van een win-winsituatie: ondernemerschap wordt gestimuleerd en waardevolle bedrijven versterken ook in de toekomst het Oost-Vlaams economisch weefsel. Als aanloop naar de conclusie laten we een aantal bedrijfsleiders aan het woord die bereid waren om hun ervaringen te delen, waarvoor onze dank. Ook reflecteren een aantal experten in de materie over hun ervaringen, en schetsen mogelijkheden en denkpistes in situaties die velen onder u vermoedelijk herkenbaar zullen voorkomen. 7
Centrale Raad voor het Bedrijfsleven, Ondernemerschap in België: knelpunten en uitdagingen. De visie van deskundigen. Centrale Raad voor het Bedrijfsleven, 16 augustus 2010, p. 5.
8 9
Inclusief ondernemerschap in Vlaanderen, 2007, Equal. Oudmaijer, S.C., Kenmerken van overnemers versus ondernemers. EIM, Zoetermeer, 2006.
68
HOOFDSTUK 2: ONDERNEMERSCHAP IN OOSTVLAANDEREN, VLAANDEREN EN BELGIË 2.1
B EGRIP ONDERNEMERSCHAP
Zoals al eerder in dit kmo-rapport werd geïllustreerd, is ‘ondernemerschap’ een vlag die vele ladingen dekt10. Het gebrek aan een sluitende omschrijving kan een potentiële oorzaak zijn dat in het verleden het begrip ‘ondernemerschap’ vaak, ook in wetenschappelijke kringen, onterecht verengd werd tot het oprichten van een nieuwe organisatie door onafhankelijke individuen. Beleidsmatig werd er dan ook lange tijd enkel aandacht besteed aan startende en groeiende ondernemingen11. De jongste beleidsbepalingen en literatuur tonen aan dat ‘ondernemerschap’ veel meer is dan het opstarten van een nieuwe onderneming. Het overdragen van een bestaand bedrijf is eveneens een fundamentele pijler en bovendien onlosmakelijk verbonden met ondernemerschap12. De visie van twee grote economen op het begrip ondernemerschap De neoklassieker Alfred Marshall (1842 - 1924) had uitgesproken ideeën over ondernemerstalent. Het bezit van algemene vaardigheden (die hij onderscheidt van specifieke vaardigheden) is de belangrijkste bepalende factor. Algemene vaardigheden definieert hij als "To be able to bear in
mind many things at a time, to have everything ready when wanted, to act promptly and show resource when anything goes wrong, to accommodate oneself quickly to changes, to be steady and trustworthy, to have always a reserve of force…" (Marshall, op.cit. p. 206-207). De visie van Joseph Schumpeter (1883 - 1950) op ondernemerschap is anders. Hij verklaart het kunnen en willen ondernemen vanuit psychologische factoren. Een sterke wil en autoriteit zijn belangrijker dan intelligentie. De ondernemer moet ook welwillend zijn om iets nieuws te doen en daardoor afwijkend gedrag te vertonen. Hiervoor is mentale vrijheid nodig, maar geen afwijkende attitude ten opzichte van risico. Hij moet opgewassen zijn tegen de maatschappelijke oppositie waarmee mensen die afwijkend gedrag vertonen, geconfronteerd worden. Bovendien zijn ondernemers anders dan anderen omdat ze niet in de eerste plaats ondernemen om hun eigen consumptiebehoeften te bevredigen.13 In 1999 definiëren S. Wennekers en R. Thurik ondernemerschap als volgt: "Entrepreneurship is
the manifest ability and willingness of individuals, on their own, in teams, within and outside existing organisations to perceive and create new economic opportunities (new products, production methods, organisational schemes and new product-market combinations), and to introduce their ideas in the market, in the face of uncertainty and other obstacles, by making decisions on location, form and the use of resources and institutions."14
10
Crijns H., Icarus achterna? Essay voor de toekomst: ondernemerschap in Vlaanderen. Leuven, 2003, p. 10. Zie ook 1.1 Ondernemer en ondernemerschap, p. 10. 11 Leroy H. en Manigart S., Stopzetten en overdragen van ondernemingen. In: Manigart en Leroy, (reds.), Bedrijf te koop: overlaten en stopzetten in Vlaanderen. Roeselare, Steunpunt ondernemerschap ondernemingen en innovatie, 2007, pp. 15-37. 12 Maes J., Sels L. en Vanhoutte C., Overnemen: ondernemen met voorsprong? Startende ondernemers en overnemers vergeleken. In: Manigart en Leroy (reds.), Bedrijf te koop: overlaten en stopzetten in Vlaanderen. Roeselare, Steunpunt ondernemerschap ondernemingen en innovatie, 2007, pp. 88 - 206. 13 Van Praag C.M., Ondernemerschap: Marshall versus Schumpeter. In: Economisch Statistische Berichten, 30 april e 1997, 82 jaargang, nr. 4104, p. 344. 14 Centrale Raad voor het Bedrijfsleven, Ondernemerschap in België: knelpunten en uitdagingen. De visie van deskundigen. Centrale Raad voor het Bedrijfsleven, 16 augustus 2010, p. 5.
69
2.2
S ITUERING
Uit internationale vergelijkingen komt naar voor dat veel landen het afleggen tegen België en Vlaanderen als het gaat om het aandeel zelfstandigen in de (beroeps)bevolking.15 Daarentegen worden België en Vlaanderen gekarakteriseerd door een lage graad van nieuw ondernemerschap.16 Recent onderzoek leidde tot de conclusie dat het voor Belgen (net zoals voor Fransen en Spanjaarden) moeilijker is de 'ondernemerschapsladder' te beklimmen dan voor inwoners van veel andere EU-landen.17 Met andere woorden: er zijn relatief veel bestaande, maar weinig instromende ondernemers.18 Het stimuleren van ondernemerschap staat hoog op de beleidsagenda op Europees, federaal, Vlaams en provinciaal niveau. Dit heeft te maken met het inzicht in de relatie tussen (florerend) ondernemerschap en economische groei en welvaart, én met het besef dat we op dit gebied in Vlaanderen slecht scoren.19 Onze provincie verwelkomde vorig jaar 8 444 nieuwe ondernemingen, wat bijzonder hoog is. Ter vergelijking, in 2002 werden 'slechts' 5 666 ondernemingen opgericht.20 Tot en met 2006 steeg het aantal oprichtingen op jaarbasis. In 2007 is er voor het eerst een daling van het aantal oprichtingen met 626 eenheden of 6,3% t.o.v. 2006. De positief evoluerende conjunctuur over de periode 2003 – 2007, met de omslag vanaf de zomer 2007, zijn debet aan deze evolutie.21 Van de in 2009 nieuw opgerichte ondernemingen in Oost-Vlaanderen zijn 58% eenmanszaken en 22% bvba's, samen goed voor 80% van de starters.22 Ongeveer de helft van de nieuwe oprichtingen (49,4%) situeren zich in de tertiaire sector. Daarvan bevinden zich nog eens de helft in de sector 'zakelijke diensten', wat voornamelijk vrije beroepen zijn. Daarentegen valt het dalende aantal oprichtingen in de secundaire sector op tegenover 2008. Dat de economische crisis vooral in de erg conjunctuurgevoelige industriële sector heeft toegeslaan, is een belangrijke achterliggende oorzaak om niet snel in deze bedrijfstakken van start te gaan.23
15
Sels L., Booghmans M. & De Winne S, Hoezo, Vlaanderen niet ondernemend? Loopbanen van ondernemers in Europees vergelijkend perspectief. Leuven, K.U. Leuven,Steunpunt Werk en Sociale economie, 2009. 16 Meuleman M., Tilleuil O. en Crijns H., Global Entrepreneurship Monitor: rapport voor België en Vlaanderen. 2007. 17 Van der Zwan P., Thurik A.R. en Grilo I., The entrepreneurial ladder and its determinant. In: Applied Economics, 2009, 42, 17. 18 Thurik R. et al., Determinanten van het ondernemerschapsproces in Vlaanderen: een internationale vergelijking. Flanders DC - Vlerick Leuven Gent Management School, 2009,p. 4. 19 Van den Berghe W., Leren ondernemen en ondernemend leren. Brussel, Koning Boudewijnstichting, oktober 2007, p. 61. 20 Voor de cijfergegevens over het aantal oprichtingen is een beroep gedaan op Graydon Belgium nv. 21 Zie 4.2 Oprichtingen op p. 53. 22 Idem voetnoot 20. 23 Idem voetnoot 20, p. 40.
70
2.3
GEM- STUDIE EN E UROBAROMETER
In 2009 werd voor de tiende keer het onderzoek 'Global Entrepreneurship Monitor' (GEM) uitgevoerd. GEM is een wereldwijd onderzoek dat in eerste instantie naar de ondernemersgraad peilt. Hiervoor werd de Total Entrepreneurial Activity of TEA-index ontwikkeld.24 TEA geeft weer welk percentage van de beroepsbevolking actief betrokken is bij het opzetten van een onderneming of recentelijk een eigen onderneming heeft opgericht (niet ouder dan 3,5 jaar). GEM analyseert enerzijds de ondernemersgraad per regio en positioneert anderzijds ook de regio's ten opzichte van elkaar. Hierbij merken we dat Vlaanderen nog steeds te weinig startende ondernemingen vertoont. De ondernemersgraad in België en Vlaanderen blijft onder het gemiddelde van de Europese Unie. Volgens de Global Entrepreneurship Monitor 2009 hangt ons land aan de staart van het peloton van de ontwikkelde landen met een TEA-index van 3,5 in 2009.25 Alleen Japan scoort slechter voor wat de ondernemingsgraad betreft. De problematiek is al langer bekend. Ook de vorige jaren bleek al dat België geen hoge ogen gooide wat de TEA-index betreft. Het Europese gemiddelde bedraagt in 2009 5,8%. Zwitserland, met een gelijkaardige omvang als België heeft een TEA van 7,7%, meer dan dubbel zo hoog als België. Ter illustratie nog de TEA-index van een aantal andere Europese landen: het cijfer is 4,1% voor Duitsland, 4,3% voor Frankrijk en 5,7% voor het Verenigd Koninkrijk. Deze Europese landen blijven echter allemaal sterk onder het gemiddelde van 11,8 % dat wereldwijd opgetekend werd. Uit deze studie blijkt duidelijk dat de Vlaming niet echt een ondernemersmentaliteit heeft. Het GEM-rapport duidt op een lage Vlaamse 'wenselijkheid' van ondernemerschap; heel wat Vlamingen verkiezen dus werken in dienstverband. Ander onderzoek bevestigt dit. Uit het overzicht van de zogenaamde Hofstede-scores voor Vlaanderen blijkt onder meer een extreem hoge score voor 'Uncertainty Avoidance' (UA). Deze meet de nood aan regels om meer houvast te krijgen op de onzekerheden die de toekomst met zich meebrengt. Een hoge UA score wijst op de neiging om alles onder controle te hebben.26 We gaan hier onder 2.4 uitgebreider op in. Wanneer we de evolutie over de jaren heen bekijken, kunnen we vaststellen dat er slechts minieme veranderingen zijn in de GEM-cijfers, wat op een persistent probleem wijst. Een andere internationale studie, de Eurobarometer, uitgevoerd door de Europese Commissie, kwam de laatste jaren tot gelijkaardige bevindingen. Deze studie toont aan dat van alle Europeanen de Belgen het meest een bezoldigde beroepsactiviteit verkiezen boven een zelfstandige activiteit.27 De Eurobarometer geeft aan dat Zweden het meest ondernemende land is in de EU-25. De ruime 'Entrepreneurial Activity Index' die in dit rapport wordt gehanteerd, toont aan dat België onder het gemiddelde van de EU-25 scoort.28
24
De TEA-index is ontwikkeld door het academisch consortium GEM dat een wereldwijd onderzoek voert naar de ondernemerschapsgraad in een veertigtal landen of regio's aan de hand van de `Global Entrepreneurship Monitor' (GEM, 2008). Voor België wordt dat onderzoek uitgevoerd door de Vlerick Leuven Gent Management School. 25 Zie ook, 1.3.3. Global Entrepreneurship Monitor, pp. 15-18. 26 Buysse R., Sleuwaegen L., De contextuele determinanten van het ondernemerschap in Vlaanderen. Flanders DC en Vlerick Leuven Gent Management School, februari 2010, p. 12. 27 Alleen Japanners ondernemen minder dan Belgen. In: Forward, april 2010, nr.4. 28 Idem voetnoot 26.
71
2.4
D ETERMINANTEN VAN ONDERNEMERSCHAP
Meerdere determinanten bepalen het gehalte aan ondernemerschap in een bepaalde regio. In een Flanders DC rapport van 2009 bogen de onderzoekers zich over de individuele kenmerken van ondernemers. Maar ook de bredere context waarbinnen ondernemerschap zich al dan niet afspeelt, verdient aandacht. Een dergelijke contextuele beschrijving is complex omwille van de onderlinge relaties tussen de verschillende contextuele determinanten die een rol spelen bij ondernemerschap.29 Ondernemerschapsproces en context werken voortdurend en dynamisch op elkaar in. Een eerste mogelijk relevante context is de culturele factor. Cultuur en sociale normen hebben in deze context betrekking op bestaande normen die personen motiveren of ontmoedigen tot het nemen van individuele acties die leiden tot het ondernemen van economische activiteiten. Attitudes in een maatschappij die een positieve bijdrage leveren tot het ondernemersklimaat zijn onder meer respect, gebrek aan angst om te mislukken, zin voor risico en tolerantie ten aanzien van verschillen in levensstandaard.30 Een referentiepunt wordt gevormd door de Hofstede-dimensies, waarbij een bondige indeling van belangrijke culturele karakteristieken gemaakt wordt. 1. Power Distance (PD), geeft de 'goedkeuring' of 'aanvaarding' van een ongelijke machtsverdeling weer. Uit onderzoek komen gemengde resultaten over de correlatie tussen ondernemerschap en PD naar voor. Vlaanderen scoort hier 61, wat toch hoger is dan landen die hoog scoren op de TEA-index. 2. Uncertainty Avoidance (UA), meet de nood aan regels als houvast tegen onzekerheden in de toekomst. Vlaanderen scoort extreem hoog voor UA, wat erop zou wijzen dat Vlamingen onbekende toekomstige situaties schuwen. 3. Individualism, meet de mate waarin individuen deel (willen) uitmaken van een groep. Hier scoort Vlaanderen behoorlijk hoog. In het onderzoeksrapport 'De contextuele determinanten van het ondernemerschap in Vlaanderen' verwijzen de auteur(s) naar godsdienst en maatschappijvormen als mogelijke determinanten. Fogel et al. (2006) geven aan dat autoritaire en hiërarchische maatschappijen weinig waardering opbrengen voor ondernemers. Ook godsdienst zou een rol spelen. De auteurs stellen een significant negatief verband vast tussen hiërarchische religies en ondernemerschap. Ook diversiteit en creativiteit spelen een rol. Positief is dat uit onderzoek blijkt dat dimensies zoals Power Distance en Uncertainty Avoidance flexibel en beïnvloedbaar zijn, en sterk verschillen tussen individuen. Verder wordt in deze studie ook ingegaan op het belang van ondernemerschapsonderwijs. Deze vorm van onderwijs reikt niet enkel technische vaardigheden aan, maar helpt tevens bij het opbouwen van meer zelfvertrouwen, creativiteit en ruimdenkendheid. Lepoutre et al. (2009) geven aan dat Vlaanderen hoog scoort voor ondernemerschapsonderwijs. 38% van de Vlaamse ondervraagde beroepsbevolking gaf aan dat ze ooit een ondernemersopleiding volgden, waarmee Vlaanderen boven het Europese gemiddelde scoort. Blanchflower en Oswald (2007) geven aan dat de kans op ondernemerschap van individuen boven de leeftijd van 25 jaar toeneemt met het opleidingsniveau. 29
Buysse R., Sleuwaegen L, De contextuele determinanten van het ondernemerschap in Vlaanderen. Flanders DC Vlerick Leuven Gent Management School, februari 2010, p. 8. 30 Buyens D. et al., Startende ondernemers in Vlaanderen: een verkennend onderzoek. Universiteit Gent en Vlerick Leuven Gent Management School, 2002.
72
In dit niet-exhaustieve overzicht van mogelijke determinanten in het ondernemerschapsproces mag ook de institutionele context niet ontbreken. Waar de culturele determinanten een katalysator vormen voor ondernemerschap, speelt de institutionele context een causale rol bij de ontwikkeling van een positief ondernemerschapsklimaat (Hayton et al., 2002). Zo oefenen goedwerkende instituties een positieve invloed uit op ondernemerschap. Inefficiënte juridische systemen echter doen ondernemerschap afnemen. Niet onbelangrijk, Fogel et al. wijzen in 2006 op een toename van ondernemerschap wanneer reguleringen meer 'businessminded' zijn, minder lasten met zich meebrengen en wanneer reguleringen het marktmechanisme niet belemmeren31. Rechtstreeks gelinkt aan de startersthematiek vinden Alfaro en Charlton in 2006 dat de regulering van de oprichting van ondernemingen een negatief verband vertoont met ondernemerschapsactiviteiten. Het Wereld Economisch Forum (WEF) geeft in 2009 aan dat het aantal oprichtingsprocedures en de vereiste tijd om een onderneming op te richten in België laag liggen. Dit wordt beaamd door de World Bank die wel aangeeft dat de kostprijs en het minimum vereiste kapitaal wel hoog liggen in België. Zo bedraagt de kostprijs van de oprichting van een onderneming 5,3% van het inkomen per capita. In de referentielanden VS (0,7%), Zweden (0,6%) en Ierland (0,3%) ligt de kost beduidend lager.32 De GEM-studie uit 2001 stelt vast dat de graad van ondernemerschap duidelijk in relatie staat tot de beschikbaarheid van financiële steun. Niet alleen de beschikbaarheid op zich, maar ook de mate waarin deze middelen toegankelijk zijn voor potentiële ondernemers is van belang. Startende ondernemers hebben financiële steun nodig voor op zijn minst één van de volgende drie doeleinden: spreiding van het startrisico, het genereren van startkapitaal en de financiering van groei en expansie.33 In het Doing Business 2010 rapport (World Bank, 2009) wordt België op de 22ste plaats wereldwijd gerangschikt wat betreft het gemak om zaken te doen. Wat de sociale en demografische context betreft, meerdere auteurs vinden een significant positief verband tussen ondernemerschap en bevolkingsgroei. Groei speelt daarbij een grotere rol dan grootte van de populatie. België kent ook een lage bevolkingsgroei gekoppeld aan een sterk verouderende bevolking. Hier stelt zich dus de vraag hoe de opvolging van gepensioneerde ondernemers kan worden verzekerd. Het is in die zin belangrijk om alle potentieel in de samenleving aan te spreken34. Gelinkt aan de economische context, constateren Kirchhoff et al. in 2007 een significant positief verband tussen economische groei en de oprichting van nieuwe ondernemingen. Wennekers en Thurik noemen de vernieuwingen die voortkomen uit innovatie en de oprichting van bedrijven, samen met de extra druk op de bestaande bedrijven, als belangrijkste elementen om het verband tussen economische groei en ondernemerschap te verklaren. Reynolds et al. constateerden al in 1994 een positief significant verband tussen ondernemerschap en de aanwezigheid van kleine ondernemingen, niet onbelangrijk gezien het hoge aantal micro-ondernemingen in Oost-Vlaanderen. In vergelijking met de referentielanden Finland en de VS, is België een heel open economie met sterke afhankelijkheid van buitenlandse 31
Buysse R. & Sleuwaegen L, De contextuele determinanten van het ondernemerschap in Vlaanderen. Flanders DC – Vlerick Leuven Gent Management School, 2010. 32 Idem voetnoot 31. 33 Buyens D. et al., Startende ondernemers in Vlaanderen: een verkennend onderzoek. Universiteit Gent en Vlerick Leuven Gent Management School, 2002. 34 Centrale Raad voor het Bedrijfsleven, Ondernemerschap in België: knelpunten en uitdagingen. De visie van deskundigen. Centrale Raad voor het Bedrijfsleven, 16 augustus 2010, p. 16.
73
multinationale ondernemingen en met een sterke internationale concurrentie via invoer. Deze grote openheid van de Belgische economie zorgt voor een toename van het ondernemersrisico, en verdringt met name de binnenlandse initiatieven (crowding-out effect). Dit fenomeen speelt vooral op korte termijn in sectoren waar België geen comparatief voordeel (meer) heeft. Volledigheidshalve dient vermeld dat dit op lange termijn uiteraard ook positieve effecten teweegbrengt, vooral via toegang tot buitenlands kapitaal, kennis en netwerken.35 Tot slot nog enige bevindingen over de politieke context. In 1998 stelt Morris dat de politieke filosofie in een land het ondernemersklimaat gunstig beïnvloedt indien zij vertrekt vanuit de democratische gedachte, in tegenstelling tot totalitaire regimes waar algemeen een lagere graad van ondernemerschap aangetroffen wordt. In het verlengde van de politieke filosofie heeft het beleid van de overheid, dat gereflecteerd wordt door allerhande reguleringen betreffende belastingen, sociale zekerheid, intellectuele eigendom, monopolievorming en dergelijke, een zeer grote invloed op het ondernemersklimaat.36 Fiscaliteit en de effectiviteit van het overheidsingrijpen in het stimuleren van ondernemerschap vormen twee centrale aandachtspunten. Fiscaliteit: in 2009 rangschikt de World Bank België wereldwijd pas op de 73ste plaats wat betreft gunstige belastinglanden. Analyse door Bruce en Mohsin in 2006 wijst op een significant negatief effect van de meeste belastingen op ondernemerschap37. Effectiviteit van het ondernemerschapsbeleid: in 2007 wijst Hoffmann op vier beleidsdomeinen die significant correleren met de performantie-maatstaven: • • • •
de mogelijkheid om eenvoudig te herbeginnen na een faling als ondernemer, inkomstenbelasting, de regulering van de arbeidsmarkt, opleiding ondernemerschap.
Overkoepelend haalt Morris in 1998 'de graad van turbulentie' aan als determinant voor ondernemerschap. Deze wordt bepaald door: • • •
de mate waarin sleutelcomponenten in de omgeving veranderen, de mate waarin de omgeving bedreigend en vijandig is, de complexiteit van de omgeving.38
Tot slot kan men stellen dat ondernemerschap een creatief proces is, eigen aan het bredere maatschappelijk-economisch systeem van een land of regio.39 Oplossingen die voor een bepaalde regio werken, werken dus niet noodzakelijk voor andere regio's en vice versa. In het onderzoeksrapport 'De contextuele determinanten van het ondernemerschap in OostVlaanderen' besluiten onderzoekers Buysse en Sleuwaegen als volgt:"De voorgaande
bevindingen suggereren dus dat Vlaanderen een behoorlijk risicovolle omgeving is voor ondernemers. Deze risicovolle omgeving gaat bovendien gepaard met een intrinsiek cultureel probleem dat te maken heeft met het cultureel kapitaal van Vlamingen. … Cultureel kapitaal zit diep verankerd in individuen. De verandering van de risicoaversie van Vlamingen vergt dus een ingewikkelde investering op lange termijn." 35
Centrale Raad voor het Bedrijfsleven, Ondernemerschap in België: knelpunten en uitdagingen. De visie van deskundigen. Centrale Raad voor het Bedrijfsleven, 16 augustus 2010, p. 16. 36 Buyens D. et al., Startende ondernemers in Vlaanderen: een verkennend onderzoek. Universiteit Gent en Vlerick Leuven Gent Management School, 2002. 37 Buysse R., Sleuwaegen L., De contextuele determinanten van het ondernemerschap in Vlaanderen. Flanders DC en Vlerick Leuven Gent Management School, februari 2010, p. 35. 38 Idem voetnoot 36. 39 Idem voetnoot 37.
74
2.5
L ATENT EN WERKELIJK ONDERNEMERSCHAP
Er moet een onderscheid worden gemaakt tussen het willen ondernemen en het werkelijk ondernemen, waarbij het willen ondernemen kan worden beschouwd als een voorfase van het werkelijk ondernemen40. Willen ondernemen wordt in de literatuur ook aangeduid als 'latent ondernemerschap' of 'preferentie voor ondernemerschap'. Indien een overheid ondernemerschap wil stimuleren, kan zij kiezen voor meer latent ondernemerschap of de latenten er meer toe bewegen tot werkelijk ondernemerschap over te gaan. België en Vlaanderen worden gekarakteriseerd door een relatief hoge ondernemersgraad, hiermee wordt het percentage ondernemers in verhouding tot de beroepsbevolking bedoeld. Daarentegen is er sprake van een lage graad van nieuw ondernemerschap.41 Het departement Economie, Wetenschap en Innovatie van de Vlaamse Overheid vat het als volgt samen: Vlaanderen scoort zowel positief als minder positief op een aantal kengetallen die verband houden met ondernemerschap. Zo kunnen we best tevreden zijn over de totale populatie ondernemingen in Vlaanderen. Anderzijds scoort Vlaanderen Europees gezien minder goed voor het ontluikende en latente ondernemerschap en de jobcreatie die ontluikende ondernemers verwachten te realiseren.42 In 2007 bedroeg de ondernemersgraad in het Vlaams Gewest 9,8% en 9% voor België in zijn geheel. Dat betekent dat 9,8% van de Vlaamse bevolking op arbeidsleeftijd ondernemer is. Heel wat Europese landen moeten het afleggen tegen de Vlaamse ondernemersgraad, onder meer Duitsland, Denemarken, Zweden, Finland en Frankrijk doen het minder goed. Vlaanderen en België moeten wel de duimen leggen voor onder meer Ierland, Nederland, het Verenigd Koninkrijk, Portugal en Griekenland. Statistisch bekeken, scoren we op dit vlak dus heel wat beter dan in het publieke debat vaak verondersteld wordt.43 Als België en Vlaanderen meer ondernemend willen zijn, dan moeten de inspanningen van het beleid zich onder meer richten op het latente ondernemerschap, m.a.w. mensen moeten gestimuleerd worden om na te denken over de mogelijkheid ondernemer te worden.44 Het blijkt voor Belgen in het algemeen, en Vlamingen in het bijzonder, moeilijk de ondernemerschapsladder te beklimmen. Naarmate men vordert, ervaart men echter steeds minder moeilijkheden. Veel Vlamingen hebben er nog nooit over nagedacht om ondernemer te worden; ook het aantal individuen dat stappen aan het nemen is, ligt onder het Europese gemiddelde. Het aantal jonge en gevestigde ondernemers is echter weer relatief hoog. De analyses in dit hoofdstuk laten nogmaals zien dat indien ondernemerschap in Vlaanderen gestimuleerd moet worden, dit hoofdzakelijk dient te gebeuren door individuen aan te sporen om na te denken over de optie 'ondernemer zijn'.45
40
Grilo L., en Irigoyen J-M., Entrepreneurship in the EU: To wish and not to be. In: Small Business Economics, 2006, 26(4), pp. 305-318. 41 Meuleman M., Tilleuil O. en Crijns H., Global Entrepreneurship Monitor: rapport voor België en Vlaanderen. 2007. 42 Boeykens I., De 'facts en figures' van ondernemend Vlaanderen. Departement Economie, Wetenschap en Innovatie – Vlaamse overheid, http://www.ewi-vlaanderen.be/ewi/wat-doen-we/de-samenleving/ondernemerschap/actieplanondernemerschap/facts-figures. (16/08/2010). 43 Sels L., Booghmans M. & De Winne S., Hoezo, Vlaanderen niet ondernemend? Loopbanen van ondernemers in Europees vergelijkend perspectief. Leuven, K.U. Leuven, Steunpunt Werk en sociale economie, 2009, pp. 3-4. 44 Idem voetnoot 41. 45 Thurik R. et al., Determinanten van het ondernemerschapsproces in Vlaanderen: een internationale vergelijking. Flanders DC - Vlerick Leuven Gent Management School, 2009, p. 14.
75
Onderzoek uitgevoerd door Flanders DC op basis van gegevens van de Europese Commissie bevestigt dit. België staat onderaan de lijst latent ondernemerschap46: slechts 29% (32%) van de ondervraagde Belgische (Vlaamse) bevolking verkiest de status ondernemer boven die van werknemer, daar waar het gemiddelde percentage, over 28 Europese landen en de Verenigde Staten, 44% bedraagt. Wat het werkelijke ondernemerschap betreft, zien we dat de Belgische en Vlaamse percentages (beide 19%) zich rondom het gemiddelde manifesteren (18%). Er moet wel worden opgemerkt dat het feit dat alle vormen van zelfstandigheid worden meegerekend, leidt tot de hoge resultaten op het gebied van werkelijk ondernemerschap. Nochtans blijkt uit recent onderzoek dat de helft van de leerlingen in het middelbaar onderwijs het hebben van een eigen zaak een aantrekkelijke gedachte vindt; 30% van hen denkt dat ze een ondernemingsproject zeker kunnen realiseren.47 De resultaten van een op grote schaal uitgevoerde jongerenenquête van het onderzoeksbureau Insites Consulting bevestigen dit: de helft van de jonge werkende Vlamingen ziet een leven als zelfstandige zitten. Dat zoveel jonge Vlamingen een bestaan als zelfstandige overwegen, is opmerkelijk. Deze signalen zijn heel bemoedigend en illustreren dat er een mentaliteitsverandering aan de gang is. Ondernemerschap hangt niet alleen af van de individuele kenmerken van ondernemers, maar ook van de bredere context waarbinnen het ondernemerschap zich voltrekt.48 Daar waar een ondernemer in de jaren '60 en '70 een hoge maatschappelijke waardering genoot omdat hij het gemaakt had, verschoof die erkenning in de jaren nadien naar hogeropgeleiden die een vaste betrekking konden bemachtigen. Nog later kregen de bedrijven de schuld van alles wat er misliep. Sinds een tiental jaar is dat voorbij: iedereen erkent nu het belang van een goed draaiende economie als wapen tegen armoede en als middel voor behoud van welvaart. Maar de cultuur voor ondernemerschap is niet meer wat ze is geweest in de jaren '60 en '70 van de vorige eeuw.49 Naast het optimaliseren van de vele initiatieven die de laatste jaren zijn genomen door de verschillende overheden, pleitte de gouverneur van de provincie Oost-Vlaanderen André Denys tijdens zijn jaarlijkse toespraak voor de provincieraad eind 2009 dan ook voor een totaalaanpak, waarbij een grote rol is weggelegd voor het onderwijs. Hoe jongeren tegen ondernemen aankijken, wordt voor een groot stuk bepaald door het beeld dat ze aangereikt krijgen - of juist niet - tijdens hun opvoeding en op school. Het onderwijs moet meer ondernemingsgezind worden en onderwijs en bedrijfsleven moeten dichter bij elkaar worden gebracht. Bedenking Wanneer onderwijs wordt aangehaald als belangrijke factor ter stimulering van ondernemerschap mag dit niet verkeerd geïnterpreteerd worden. Men kan niet van eender welke persoon een ondernemer maken. Ondernemerschap vereist ook een specifieke mentale ingesteldheid en bepaalde karaktereigenschappen. Het is wel mogelijk om tijdens de periode voorafgaand aan de startfase omstandigheden te creëren waardoor mensen ondernemerschap gaan beschouwen als een reëel carrièrepad. (Crijns, 2001)50 46
Thurik R. et al., Determinanten van het ondernemerschapsproces in Vlaanderen: een internationale vergelijking. Flanders DC - Vlerick Leuven Gent Management School, 2009, p. 14, pp. 5-12. 47 Van den Berghe W., Lepoutre J., Crijns H. en Tilleuil O., EFFECTO: Op weg naar effectief ondernemerschapsonderwijs in Vlaanderen. Flanders DC en Vlerick Leuven Gent Management School, december 2009. 48 Fogel K., Hawk. A., Morck R. & Yeung B., Institutional obstacles to Entrepreneurship. In: The Oxford handbook of Entrepreneurship, Oxford University Press, 2006, pp. 540-579. Zie ook 1.3.2. Determinanten van het ondernemerschap in Vlaanderen, pp. 13, 14. 49 Denys A., Oost-Vlaanderen doorstaat de orkaan, jaarlijkse toespraak door gouverneur André Denys voor de provincieraad. Gent, Provincie Oost-Vlaanderen, 2009, pp.36-37. 50 Idem voetnoot 46.
76
De verschillende overheden in België erkennen steeds meer de belangrijke link tussen onderwijs en ondernemerschap. In Vlaanderen legde de beleidsnota van Onderwijs en Vorming 2004 - 2009 de nadruk op 'het belang van het onderwijs in het stimuleren van ondernemerschap en de medeverantwoordelijkheid voor het stimuleren van ondernemingszin'. In de beleidsnota Economie, Ondernemen, Wetenschap, Innovatie en Buitenlandse Handel werd gewezen op 'het aanscherpen van de ondernemingscompetenties binnen alle onderwijsniveaus en bij alle deelnemers die deelnemen aan de opvoedingscyclus'. Ook de beleidsnota Economie en Werk (2009 – 2014) benadrukt het belang van onderwijs voor ondernemerschap.51 In het kader van de beheersovereenkomst met het Oost-Vlaams provinciebestuur rond het stimuleren van het bedrijfsleven en het optimaliseren van de relatie onderwijs-bedrijfsleven voert EROV verschillende acties uit: het sensibilisatieproject 'Eureka, ik onderneem', medewerking aan de projecten Mini-ondernemingen, Dream Day en binnen de Association of European Economics Education (AEEE). Uit zeer recent onderzoek blijkt namelijk dat Vlaanderen relatief goed scoort op de zogenaamde 'harde' omgevingsfactoren zoals toegang tot financiering, onderwijs, fiscaal beleid en fysieke infrastructuur.52 Qua 'zachte' omgevingsfactoren scoort Vlaanderen beduidend lager, en dan gaat het onder meer over culturele en sociale normen, over ondernemerschapscultuur en attitude. Het werknemersstatuut of ambtenarenstatuut geeft meer zekerheid en dus comfort. Ietwat kort door de bocht kunnen we stellen dat er op drie domeinen gewerkt moet worden om starters aan te moedigen, met name: • • •
2.6
geld: vergemakkelijken van de toegang tot krediet, ter beschikking stellen van durfkapitaal, aantrekkelijker maken van het sociaal statuut van zelfstandigen gemak: verminderen van de regeldruk en administratieve lasten goesting: stimuleren van ondernemerszin.
D E ONDERNEMERSCHAPSLADDER
Ondernemerschap kan ook als een proces worden beschouwd dat uit verschillende stappen bestaat, en die weergeven in welke mate een persoon gevorderd is in het opstarten van een bedrijf. Iedere opeenvolgende stap wordt geassocieerd met een hogere betrokkenheid in het ondernemerschapsproces. De keuze om ondernemer te worden is dus eerder een proces dan het resultaat tussen de binaire keuze 'wel of niet ondernemer worden'. Dit proces, bestaande uit verschillende fasen, wordt de 'ondernemerschapsladder' genoemd: 1. 2. 3. 4. 5. 6. 7.
nooit overwogen ondernemer te worden, aan het nadenken om ondernemer te worden, stappen aan het nemen om ondernemer te worden, aan gedacht of stappen ondernomen, maar intenties opgegeven, jonge ondernemer (minder dan 3 jaar), gevestigde ondernemer (meer dan 3 jaar), gestopt als ondernemer.53
51
Centrale Raad voor het Bedrijfsleven, Ondernemerschap in België: knelpunten en uitdagingen. De visie van deskundigen. Centrale Raad voor het Bedrijfsleven, 16 augustus 2010, p. 47. 52 Inclusief ondernemerschap in Vlaanderen, Equal, 2007. 53 Van der Zwan P., Thurik A.R. en Grilo I., The entrepreneurial ladder and its determinant. In: Applied Economics, 2009, 42, 17.
77
Onderzoek uitgevoerd door Flanders DC toonde aan dat Vlamingen en Belgen het oprichten van een onderneming veel minder overwegen dan andere Europeanen en inwoners van de VS.54 Verder blijkt ook uit het onderzoek dat: • • • • •
de overgrote meerderheid van de Vlamingen (67%) en Belgen (63%) nooit overwoog een bedrijf op te richten, terwijl het gemiddelde 51% is. Geen enkel land kent een hoger percentage; slechts 6,4% van de Belgen en 4,2% van de Vlamingen erover nadenkt een onderneming op te richten, terwijl het gemiddelde 11% is. Ook met deze getallen bengelen we onderaan; België (1,9%) en Vlaanderen (1,8%) minder dan gemiddeld (3,1%) presteren voor jong ondernemerschap. De Verenigde Staten (4,1%) en vooral Griekenland (7,9%), Cyprus (5,5%) en Portugal (5,2%) scoren erg hoog; België (7%) en Vlaanderen (9,1%) enkel voor het gevestigde ondernemerschap beter presteren dan het gemiddelde (6,6%); het percentage gestopte ondernemers in België (9,8%) en Vlaanderen (9,3%) rond het gemiddelde (9,6%) ligt.
De mate waarin iemand van het ene niveau naar het andere kan gaan, verschilt ook van land tot land. Zo zal een gemiddelde Amerikaan gemakkelijker klimmen op de ondernemerschapsladder dan een gemiddeld persoon uit een willekeurig Europees land.55 De grootste drempel in de ondernemerschapsladder situeert zich voor Vlamingen tussen de niveaus 'nooit overwogen' en 'aan het nadenken'. De overgang van 'stappen aan het nemen' naar 'jonge ondernemer' gaat relatief gemakkelijk in Vlaanderen. Vlaanderen presteert nog beter voor wat betreft de overgang van 'jong' naar 'gevestigd' ondernemerschap. Om de aanvoer van nieuwe ondernemers te analyseren en bijgevolg na te gaan hoe ondernemend de bevolking is die geen gevestigde ondernemer is, moet er gefocust worden op de volgende 4 niveaus van de ondernemerschapsladder (wordt ook aangeduid als de dynamische ondernemerschapsladder): • • • •
nooit overwogen, aan het nadenken, stappen aan het nemen, jong ondernemerschap.56
De dynamische ondernemerschapsladder is gericht op de graad van nieuw ondernemerschap. Aandacht voor nieuw ondernemerschap is van belang omdat het de economische processen en dynamiek beïnvloedt. Het onderzoek toont aan dat Vlamingen die geen gevestigde ondernemers zijn, laag op de ondernemerschapsladder zitten. Uit het voorgaande volgt dat Vlaanderen een gemiddelde positie inneemt op de ondernemerschapsladder. Relatief veel Vlamingen bevinden zich op het niveau 'nooit overwogen' en 'gevestigd ondernemerschap'. Bekijken we enkel de graad van nieuw ondernemerschap, dan is de positie van Vlaanderen veel slechter.
54
Thurik R. et al., Determinanten van het ondernemerschapsproces in Vlaanderen: een internationale vergelijking. Flanders DC - Vlerick Leuven Gent Management School, 2009, pp. 5-12. 55 Idem voetnoot 56. 56 Idem voetnoot 56, pp. 41-44.
78
Als beleidsaanbeveling kan dan ook worden gesteld dat indien het gewenst is de graad van ondernemerschap (en nieuw ondernemerschap) in België en Vlaanderen te verhogen, er moet voor gezorgd worden dat meer mensen ondernemer willen worden en dat mensen meer aangespoord worden om na te denken over 'ondernemer zijn'. Dit laatste meer dus dan alleen aandacht schenken aan de overgang van 'stappen aan het nemen' naar 'jonge ondernemer'. 57
57
Thurik R. et al., Determinanten van het ondernemerschapsproces in Vlaanderen: een internationale vergelijking. Flanders DC - Vlerick Leuven Gent Management School, 2009.
79
HOOFDSTUK 3: BEDRIJFSOVERDRACHT EN -OPVOLGING 3.1
S ITUERING
Er bestaan een aantal belangrijke mijlpalen in de levenscyclus van een onderneming: van de initiële opstart, over de groeifase tot de uiteindelijke overdracht of verkoop van de onderneming. Waar de beleidsaccenten in het verleden vooral lagen op het verbeteren van de opstartcijfers en het ondersteunen van de groei van ondernemingen, is er vrij recent ook een bijkomende focus op het opvangen van de golf bedrijfsoverdrachten die Vlaanderen overspoelt. Aan de toename van het aantal bedrijfsoverdrachten zijn onder meer twee belangrijke maatschappelijke trends debet. De vergrijzing van de bevolking speelt. Volgens de recentste bevolkingsvooruitzichten van het federale planbureau zal het aantal personen in de Belgische bevolking dat ouder is dan 65 jaar stijgen van 1,8 miljoen in 2007 naar 2,2 miljoen in 2020 om in 2040 uit te komen op 3 miljoen. 58 En er is de toenemende individualisering. Voor de ondernemer is zijn bedrijf niet meer het enige in zijn leven. De levenslange band tussen ondernemer en onderneming wordt hierdoor losser.59 In het verleden werden bedrijven gewoonlijk vrij vlot binnen de familie overgedragen. Dit was belangrijk, niet alleen voor de continuïteit van de onderneming zelf, maar ook voor de stabiliteit op macro-economisch vlak. Bovendien waren en zijn familiebedrijven als het ware een kweekvijver voor ondernemerschap en ondernemingsgeest. Daar is geleidelijk aan verandering in gekomen. Verschillende factoren spelen een rol: gezinnen hebben minder kinderen, zodat de kans op opvolging kleiner is. Ook zijn er ruimere onderwijsmogelijkheden voorhanden, waardoor de jongere generatie andere mogelijkheden heeft dan het familiebedrijf voort te zetten. Zo moet naar andere mogelijkheden worden gezocht, zoals een verkoop aan derde, een management buy-out of buy-in, een overname of een fusie. Natuurlijk is in een innovatieve economie niet ieder bedrijf zomaar overdraagbaar en is het normaal dat in technisch-innovatief opzicht verouderde ondernemingen verdwijnen. Bijzondere aandacht moet daarom gaan naar de continuïteitsproblematiek van die andere, technisch gezonde ondernemingen, zeker omdat geslaagde bedrijfsoverdrachten een direct positief effect hebben op de economie in haar geheel. De reflectie over het stopzetten en overlaten van ondernemingen is niet enkel belangrijk voor ondernemers, maar ook voor alle stakeholders begaan met de voortdurende hernieuwing van de Vlaamse economie. Een onderneming overlaten, kan immers nieuwe kansen creëren voor de onderneming, haar personeel en haar management. Het kan de aanzet zijn tot vernieuwde creativiteit en versterkte innovatie, wat het economische weefsel versterkt. Het belang om bedrijfsoverdrachten tot een succesvol einde te brengen, is dus moeilijk te overschatten.
58
Centrale Raad voor het Bedrijfsleven, Ondernemerschap in België: knelpunten en uitdagingen. De visie van deskundigen. 16 augustus 2010, p. 34. 59 Buijink, C., Over ondernemers en overnemers. In: ESB, dossier bedrijfsoverdrachten, vol. 88, nr. 4402, 2003, p. D1.
80
3.2
D EFINITIE BEDRIJFSOVERDRACHT
Het begrip ‘bedrijfsoverdracht’ kan vrij ruim geïnterpreteerd worden en vraagt dus om verduidelijking. De groep deskundigen samengesteld door de Europese Commissie geeft volgende omschrijving: “Een overdracht van de eigendom van een onderneming aan een andere
persoon of onderneming, waarbij de overgenomen onderneming actief blijft.60 Het kan hierbij zowel gaan om de overdracht van aandelen als om de overdracht van de handelszaak: • •
Share deal: men neemt de hele onderneming over, d.w.z. alle activa en alle passiva, baten en lasten; Asset deal: men neemt alleen de activa over, d.w.z. alleen de in het overnamecontract beschreven activa, die nodig zijn om het bedrijf voort te zetten.
Deze overdracht kan plaatsvinden binnen de familie, door management buy-out (verkoop aan leidinggevenden/werknemers buiten de familie) en verkoop aan buitenstaanders of bestaande bedrijven, met inbegrip van overnames en fusies.” 61 Bij de meeste kleine en middelgrote ondernemingen gaat een bedrijfsoverdracht gepaard met een overdracht van de leidinggevende taken. Bij vennootschappen met beperkte aansprakelijkheid liggen de zaken minder helder. Wanneer ten minste 51% van de aandelen van een besloten vennootschap van eigenaar wisselt, dan wordt dit doorgaans ook als een overdracht beschouwd. Bij naamloze vennootschappen wordt een overdracht van aandelenbezit niet als overdracht aanzien, omdat leiding en eigendom in deze ondernemingen als gescheiden worden beschouwd.62 De begrippen overdracht en overname maken deel uit van één en hetzelfde fenomeen, zij het elk als een zijde van dezelfde medaille.63 Bij overdracht wordt er door de lens van de overdragende ondernemer gekeken. Overname focust op de overnemende ondernemer of overnemende onderneming.
3.3
T OENEMENDE AANDACHT VOOR BEDRIJFSOVERDRACHT ALS FASE IN
DE
LEVENSCYCLUS VAN EEN ONDERNEMING
3.3.1 D E
CIJFERS
Rekening houdende met de vergrijzing van de West-Europese bevolking en met het feit dat er steeds minder kinderen geneigd zijn om in de voetsporen van hun ouders te treden, zouden in de komende jaren binnen de Europese Unie maar liefst één derde van de ondernemingen op zoek moeten gaan naar een nieuwe eigenaar. Vertaald naar aantallen bedrijven betekent dit volgens de Europese Commissie een jaarlijkse overdracht van tenminste 610.000 KMO's, waarvan ongeveer de helft eenmanszaken. Hierbij zijn ongeveer 2,4 miljoen banen betrokken.64 60
Europese Commissie, Uitvoering van het communautair Lissabonprogramma voor groei en werkgelegenheid. Overdracht van ondernemingen – Continuïteit door een nieuwe start. Brussel, Europese Commissie, 2006. 61 Europese Commissie, Eindverslag van de deskundigengroep inzake de overdracht van kleine en middelgrote ondernemingen. http://ec.europa.eu/enterprise/entrepreneurship/support_measures/transfer_business/tran sfer_com_02/final_report_nl.pdf, p. 6 (27/07/2010). 62 Europese Commissie, Overnameplatformen – Bevordering van transparante beurzen voor de overdracht van ondernemingen in Europa. Ondernemingen en industrie. Brussel, Europese Commissie, mei 2006, p. 9. 63 Lambrecht J. en Naudts W., Overdracht en overname van kmo's in België. Brussel, SVO – EHSAL-K.U., 2007. 64 Europees Fonds voor Regionale Ontwikkeling, Operationeel Programma doelstelling: Regionaal concurrentievermogen en werkgelegenheid, Vlaanderen 2007-2013. http://www.vlaamseprovincies.be/paginas/beleidssectoren/europa/documents/OP%2020072013%20%20eindversie.doc, p. 28. (27/07/2010).
81
Deze schatting van de Europese Commissie krijgt bijval in de internationale wetenschappelijke literatuur. Het Oostenrijkse Instituut voor KMO-onderzoek stelt dat 3% van de Europese ondernemingen jaarlijks te maken krijgt met bedrijfsoverdracht.65 De statistische gegevens voor België en Vlaanderen zijn deels ontoereikend, omdat er nog te weinig relevante studies beschikbaar zijn. Dat is te wijten aan de moeilijkheid om overdracht en overname sluitend te definiëren en aan het heterogene karakter ervan.66 In België is er ook geen instantie die overdrachten en overnames van ondernemingen registreert. Toch zouden er volgens schattingen in Vlaanderen jaarlijks 13.500 bedrijven van eigenaar veranderen. Voor Oost-Vlaanderen geeft dit een (ruwe) schatting van een duizendtal ondernemingen, een cijfer dat normaliter nog zal toenemen. Het belang van een geslaagde bedrijfsoverdracht of -opvolging blijkt onder meer uit de vaststelling dat bij 40% van de bedrijven het aantal werknemers toegenomen is na overdracht. Het belang van succesvolle bedrijfsoverdrachten is dus groot voor een regio zoals Vlaanderen, die een gunstig ondernemersklimaat wil creëren. Deze overdrachten voegen heel wat toe aan de economie, naar schatting ongeveer 3.500 arbeidsplaatsen per jaar.67 Toch vallen niet alle overdrachten zo positief uit: maar liefst 10% van de faillissementen zou te wijten zijn aan een gebrekkige voorbereiding van de overdracht.68 Als gevolg van het gebrek aan kennis en kunde leidt naar schatting 10 tot 40% van de bedrijfsoverdrachten onbedoeld tot liquidatie.69 Voorts leiden niet gelukte overdrachten tot een onbekend aantal min of meer ongewenste voortzettingen van bedrijven. Door vrijwillige stopzettingen en faillissementen gaat een enorm economisch kapitaal onder de vorm van gespecialiseerde kennis, netwerken en andere vormen van materiële en immateriële activa verloren. Zo leiden faillissementen tot banenverlies met desastreuze gevolgen voor de economische groei.
3.3.2 B ELANG
VAN EEN TIJDIGE VOORBEREIDING
Problemen bij bedrijfsoverdrachten ontstaan onder meer doordat men de overdrachtsplanning te laat aanvat. Het complete overdrachtsproces kan enkele jaren in beslag nemen.70 Aan de eigenlijke wettelijke overdracht dienen heel wat stappen vooraf te gaan: doorgeven van kennis van de zaak, het ontwikkelen van relaties tussen het nieuwe management en klanten, leveranciers, werknemers etc. Een belangrijke rol is dus weggelegd voor het bewust maken van ondernemers om de overdracht van hun bedrijf grondig en tijdig voor te bereiden. Begeleiding en advies omvatten het geven van adviezen, wat betekent dat er specifieke bijstand wordt verleend op het gebied van doorgaans complexe problemen, zoals de wetgeving over opvolging, belastingheffing, het verkoopsklaar maken van de onderneming, bepaling van de prijs, enz. Het kan ook diensten inhouden waarbij de familie wordt geholpen in het opvolgingsproces. Bedrijfsadviseurs, belastingconsulenten, advocaten, accountants, banken en notarissen geven doorgaans dit soort advies.71 65
Mandl, I., Business transfers and successions in Austria. Vienna, KMU Forschung Austria, 2004. Langman, M.A., Bedrijfsoverdracht in het MKB, moeilijk of makkelijk. Amsterdam, Langman economen, oktober 2005. 67 Idem voetnoot 65. 68 Idem voetnoot 65. 69 Van Teeffelen L., Exploring Success and Failure in Small Firm Business Transfers. Nyenrode Business Universiteit Press, Breukelen, June 2010, p. 106. 70 Crijns H. en Vermeulen S., Het Europees overnamebeleid: een balans voor Vlaanderen. Vlerick Leuven Gent Management School – STOIO, 2007. 71 Europese Commissie, Eindverslag van de deskundigengroep inzake de overdracht van kleine en middelgrote ondernemingen. http://ec.europa.eu/enterprise/entrepreneurship/support_measures/transfer_business/tran sfer_com_02/final_report_nl.pdf, p. 6 (27/07/2010). 66
82
Nederlands onderzoek stelt dat micro-ondernemers niet goed bijgestaan worden door adviseurs en banken.72 Deze tussenpersonen richten hun pijlen liever op de grotere ondernemingen. Gezien het economische belang van micro-ondernemingen (maken in Oost-Vlaanderen 78,2% uit van de totale ondernemingspopulatie), adviseert van Teeffelen de overheid om in de markt van de overnameadvisering te stappen en de lacune op de markt op te vullen. Het overdrachtsproces kan men indelen in vijf stappen: de oriëntatiefase, de voorbereiding, het zoeken en vinden van een koper, de onderhandelingen en het eigenlijke voltrekken van de verkoop. Onderzoek wees uit dat men zich niet door één enkele adviseur kan laten bijstaan in elk van die stappen.73 De markt voorziet dus vandaag niet in een one stop shop. Nederlands onderzoek uitgevoerd in 6 EU-landen stelt eveneens dat er geen goede marktwerking is voor advies en begeleiding op het gebied van bedrijfsoverdracht bij microondernemingen. Het blijkt dat adviseurs zich in het algemeen met hun diensten en prijzen op grotere KMO's richten en te duur zijn voor micro-bedrijven.74
3.3.3 T OENEMENDE
BELANGSTELLING
Nationaal en internationaal wordt in toenemende mate onderzoek gedaan naar bedrijfsopvolging. Op Europees niveau buigt men zich sinds 1993 over de problematiek van bedrijfsoverdracht.75 Al in 1994 heeft de Europese Commissie de overheden in de EU-landen diverse maatregelen aanbevolen om de overdracht van bedrijven te versoepelen76:
A. B ESCHIKBAAR
STELLEN VAN FINANCIERING
Voor de overname van een bedrijf is meer geld nodig dan om het op te richten. Leningen, garanties en faciliteiten voor startende bedrijven zouden niet alleen voor de oprichting van een bedrijf, maar ook voor de overname van bestaande bedrijven moeten worden verstrekt. Eigenaars moeten beter worden voorgelicht over de mezzaninefinanciering (combinatie van lening en eigen vermogen), die bijzonder geschikt is voor bedrijfsovernames.
B. B EWUSTMAKING
EN ONDERSTEUNING VAN MENTORING
Er zouden meer bedrijven door een nieuwe eigenaar kunnen worden overgenomen als bedrijfsoverdrachten ruim op tijd gepland worden. Niet alleen de huidige eigenaars moeten hier op tijd mee beginnen, ook de opvolgers en overnemers. Nieuwe eigenaars hebben een overgangsperiode nodig waarin zij het bedrijf leren kennen. Omdat een overdrachtsprocedure ingewikkeld is, is praktische hulp essentieel. De nationale overheden zouden mentoringprogramma's actief moeten bevorderen en ondersteunen.
72
Van Teeffelen L., Exploring Success and Failure in Small Firm Business Transfers. Nyenrode Business Universiteit Press, Breukelen, June 2010. 73 Van Teeffelen, l., Adviseurs aan het woord: Werk- en zienswijze bij bedrijfsoverdracht, HU/KvK Utrecht, 2009. 74 De Waard, How entrepreneurs rate advisers. ING Economics Department, Amsterdam, 2002. 75 Europese Commissie, Overnameplatformen – Bevordering van transparante beurzen voor de overdracht van ondernemingen in Europa. Ondernemingen en industrie. Brussel, Europese Commissie, mei 2006. 76 Europese Commissie http://ec.europa.eu/youreurope/business/starting-business/taking-over/index_nl.htm (06/08/2010).
83
C. T RANSPARANTE
OVERNAMEMARKT TOT STAND BRENGEN
Via transparante diensten moeten potentiële kopers en verkopers elkaar kunnen vinden. Het gaat dan niet slechts om een database van beschikbare bedrijven, maar om een ruimere bemiddelingsdienst die overdrachten vlot moet laten verlopen in een geest van partnerschap.
D. F ISCALE
STIMULERING VAN BEDRIJFSOVERDRACHTEN
Deze stimulering kan onder veel vormen: •
• •
belastingvrijstelling voor de winst uit de verkoop van een bedrijf (vooral wanneer de opbrengst in een ander bedrijf wordt gestoken of dient voor de pensionering van de eigenaar); lagere belastingen voor erfenissen en giften (voor overdrachten aan familieleden); belastingvrijstelling voor investeringen van werknemers die het bedrijf waarin zij werken, willen overnemen.
In 2006 meldde de Commissie dat bijna de helft van de EU-landen haar aanbevelingen uit 1994 niet had gevolgd.77 Er moet in alle landen nog veel worden gedaan om de overdracht van bedrijven te vergemakkelijken. In een nieuwe mededeling werden de gebieden beschreven waarop grotere inspanningen moeten worden geleverd. Zo moeten de lidstaten meer doen aan bewustmaking, een gunstig klimaat scheppen voor bedrijfsoverdrachten en de overdracht van een bedrijf aan derden door middel van passende belastingvoorschriften vergemakkelijken.78 Hieruit is de BEST-procedure geresulteerd, waarbij lidstaten werden aangespoord tot het uitwisselen van best practices.79 Uit onderzoek naar de prestaties van Vlaanderen op bovengenoemde gebieden blijkt dat Vlaanderen al op vele gebieden maatregelen nam zoals aanbevolen in het BEST-project. Vlaanderen toont zich op dit vlak als duidelijk voorbeeld voor alle betrokken landen.80 Een aantal voorbeelden: • •
•
wettelijke maatregelen: het is mogelijk de rechtsvorm van een bedrijf te wijzigen zodat de overdracht wettelijk en fiscaal geoptimaliseerd kan worden. Ook werd het beheer van een vennootschap vereenvoudigd door een vermindering van administratieve lasten. fiscale maatregelen: om overdracht binnen de familie te faciliteren werden successieen schenkingsrechten al hervormd. Ook voor de belastingen die een rol spelen bij de overdracht aan derden heeft Vlaanderen al initiatieven genomen. Zo bestaan er verlaagde tarieven voor vermogenswinstbelasting, weliswaar onder bepaalde voorwaarden. financiële maatregelen: in Vlaanderen bestaan al verscheidene financieringsvormen om bedrijfsoverdracht te faciliteren. In dit kader vermelden we onder meer de kredietfaciliteiten van het Participatiefonds, de waarborgregeling van de Participatiemaatschappij Vlaanderen en de win-winlening.
77
Europese Commissie, Transfer of business – continuity through a new beginning. COM(2006) 117 final. Brussel, Europese Commissie, maart 2006. 78 Crijns H. en Vermeulen S., Het Europees overnamebeleid: een balans voor Vlaanderen. Vlerick Leuven Gent Management School, april 2007, pp. 5-8. 79 Idem voetnoot 79, p. 8. 80 Idem voetnoot 79, pp. 24-34.
84
Sinds 1 januari 2009 is er ook een versoepeling doorgevoerd door de wetgever op het gebied van financiële bijstand. In het verleden mocht een 'overnameprooi' geen middelen voorschieten, leningen toestaan of zekerheden stellen waardoor de kandidaat-koper makkelijker de controle over de prooi zou verwerven. Met dat verbod op financiële bijstand wilde de Belgische wetgever vermijden dat gegeerde ondernemingen hun eigen kapitaal zouden uithollen in het voordeel van de overnemer. Op dat verbod bestond één uitzondering in het raam van management buy-outs. Een bedrijf mocht wel financiële bijstand verlenen aan personeelsleden of aan hun vennootschappen als die medewerkers aandelen in het bedrijf van hun werkgever wilden verkrijgen. Voorwaarde was dan wel dat de werknemer of zijn vennootschap minstens de helft van de stemrechten in dat bedrijf zou verwerven. De Europese Commissie stelde vast dat het verbod op financiële bijstand een belangrijke hinderpaal vormde bij de financiering van overnamedossiers. Daarom besliste ze het verbod te versoepelen. De versoepeling is in België in werking getreden op 1 januari 2009. Kopers die niet over voldoende middelen beschikken, kunnen in de nieuwe regeling een beroep doen op tussenkomst van de vennootschap die ze willen overnemen. Die kan leningen verstrekken of zekerheden stellen om de overname mogelijk te maken. Hieraan zijn wel een aantal voorwaarden verbonden: - de raad van bestuur van de 'overnameprooi' moet erop toezien dat de toegekende lening of de verleende waarborg plaatsvindt tegen billijke marktvoorwaarden. Zo moeten bijvoorbeeld de intresten die een overnameprooi voor de lening ontvangt, marktconform zijn; - de raad van bestuur van de 'overnameprooi' moet de kredietwaardigheid van de kandidaatovernemer grondig onderzoeken; - de algemene vergadering moet de transactie ook goedkeuren met drie vierde van de stemmen. De mogelijkheden voor financiële bijstand zijn verruimd in vergelijking met vroeger. Echter, er moet aan heel wat voorwaarden worden voldaan. Vooral de raad van bestuur draagt heel wat verantwoordelijkheid over de transactie aangezien haar aansprakelijkheid in het gedrang kan komen bij problemen, bijvoorbeeld indien naderhand blijkt dat de overnameprooi de intresten niet kan betalen.81 •
ondersteunende maatregelen: hier gaat het om initiatieven om bedrijfseigenaren te sensibiliseren rond bedrijfsoverdracht. De inspanningen op dit gebied gebeuren door tal van organisaties, bijvoorbeeld het digitale overnameplatform Overnamemarkt.be van Unizo, het EFRO project BEBEO van EROV vzw en het EFRO project Pecunia van Voka, Kamer van Koophandel Oost-Vlaanderen.
Op al deze gebieden is er nog verbetering mogelijk. In de literatuur worden heel wat actiepunten gesuggereerd.82 In Nederland is men al lang actief in deze problematiek. Bijgevolg wordt in dit rapport ook vaak verwezen naar conclusies van onderzoek uitgevoerd bij onze noorderburen. Het onderzoek concentreert zich doorgaans op KMO's. Deze groep van ondernemingen vertegenwoordigt binnen de EU-25 ongeveer 23 miljoen ondernemingen, wat overeenkomt met 99% van alle ondernemingen. Zij genereren gezamenlijk ongeveer 75 miljoen banen.83 Dit is 2/3e van de tewerkstelling in de private sector.84
81
De Tijd, Financiering overname bedrijven versoepelt. In: De Tijd, 30 oktober 2008. Crijns H. en Vermeulen S., Het Europees overnamebeleid: een balans voor Vlaanderen. Vlerick Leuven Gent Management School, april 2007. 83 European Commission, Enterprise and industry publications. The new SME definition. User guide and model declaration. Brussel, Europese Commissie, 2004. 84 European Commission, 2005. 82
85
3.3.4 M ICRO -
EN MACRO - ECONOMISCHE EFFECTEN
Het economische belang van de overdrachtsproblematiek is enorm. Toch werd de materie in het verleden te vaak onderbelicht.85 Recent is op beleidsmatig vlak sprake van een kentering.86 De draagwijdte van de overdrachten in de macro-economie is aanzienlijk. In eerste instantie wordt hierbij gedacht aan de invloed op de werkgelegenheid.87 Zoals eerder aangehaald hebben succesvol overgedragen ondernemingen meer overlevingskansen en bieden ze grotere garanties betreffende arbeidsplaatsen dan nieuw opgerichte ondernemingen.88 Bovendien vormen succesvolle overdrachten vaak een motor voor innovatie en een hogere productiviteit.89 Ook op het micro-economisch vlak betekent een overdracht een zeer gewichtige stap. Zo zien veel ondernemers hun bedrijf als hun geesteskind, dat ze bovendien onlosmakelijk vereenzelvigen met hun eigen identiteit.90 Dit fenomeen wordt omschreven als 'psychologische eigendom', die bestaat naast de juridische eigendom.91 De psychologische eigendom vertegenwoordigt de gevoelswaarde die een persoon heeft bij de eigendom van een onderneming. Het verlaten van zijn levenswerk is een van de meest significante gebeurtenissen in het professionele leven van een ondernemer.92 Bij overdrachten spelen vele zaken simultaan. Naast juridische en fiscale aspecten, spelen de marktsituatie en de emotie van de ondernemers een belangrijke rol. Verder kunnen de belangen van de verkoper verschillen met die van de koper, het personeel, de klanten en de leveranciers. Al met al een complexe en unieke situatie voor de meeste ondernemers.93 Dit betekent concreet dat elke ondernemer vroeg of laat wordt geconfronteerd met de zoektocht naar een passend antwoord op de vraag op welke manier hij zijn bedrijf wil verlaten. Bij een eerste werkwijze zou de ondernemer de boeken zonder meer kunnen neerleggen. Hierbij gaan onschatbare kennis en gedurende jaren opgebouwde ervaring van de ondernemer grotendeels, zo niet volledig verloren. Alternatief kan men het bedrijf overdragen of verkopen aan familie, personeel of derden. Hier blijven de opgebouwde reputatie van het bedrijf en de daarbij horende competenties wel overeind. Deze werkwijze is duidelijk te verkiezen boven de eerste, zowel voor de ondernemer als voor de maatschappij en het economische weefsel. De exacte redenen, om voor de ene of andere uitstapstrategie te kiezen, zijn erg uiteenlopend: pensioen, nieuwe uitdagingen, ziekte, enz. De manieren echter om het bedrijf te verlaten, zijn eerder gering en eenmaal deze fase ingezet, is overdenking meer dan geboden.
85
Leroy H. en Manigart S., Stopzetten en overdragen van ondernemingen. In: Manigart en Leroy, (reds.), Bedrijf te koop: overlaten en stopzetten in Vlaanderen, Steunpunt ondernemerschap ondernemingen en innovatie, Roeselare, 2007a, p. 17. 86 Crijns H. en Vermeulen S., Benchmark van overheidsinitiatieven om knelpunten bij overdrachten weg te werken. In: Manigart en Leroy (reds.), Bedrijf te koop: overlaten en stopzetten in Vlaanderen, Steunpunt ondernemerschap ondernemingen en innovatie, Roeselare, 2007, pp. 1, 266-297. 87 Langman, M.A., Bedrijfsoverdracht in het MKB, moeilijk of makkelijk. Amsterdam, Langman economen, oktober 2005. 88 KEFIK, Overname van Belgische KMO's: de financiering. Brussel, KEFIK, 2006. 89 EIM, Entrepreneurship in The Netherlands: SMEs and international co-operation. Zoetermeer, EIM, 2005. 90 Lambrecht J. en Lievens J., Het roer uit handen: doorgeven van het familiebedrijf. Tielt, Lannoo, 2006. 91 Van de Kimmenade, M., Verkoop van een familiebedrijf. Psychologische aspecten. Tilburg, Centrum van het Familiebedrijf, 2003. 92 Leroy H., Manigart S. en Meuleman M., The planned decision to transfer an entrepreneurial company. Gent, Universiteit Gent, april 2009. 93 Kommers, J. & R. van Engelenburg, Ruimte in bedrijfsoverdrachten in Nederland. RZO, Den Haag, 2003.
86
Een bedrijfsleider heeft een aantal mogelijkheden tot stopzetting tot zijn beschikking. Het bedrijf kan: • • • • •
overgedragen worden aan familieleden; overgelaten worden aan medewerkers (management buy-out) of extern management (management buy-in); verkocht worden aan derden; vrijwillig stopgezet worden; in faling gaan.
Gezien steeds minder kinderen geneigd zijn om in de voetsporen van hun ouders te treden, wordt het overdragen aan derden belangrijker.94 Families zijn kleiner geworden en zonen en dochters van bedrijfsleiders hebben meer keuzemogelijkheden. In Nederland werd vastgesteld dat twee vijfde van de overdrachten van KMO's de voorbije vijftien jaar een familiale opvolging was.95 De beslissing om de onderneming zonder meer stop te zetten, kan een bewuste keuze zijn. Niet elke onderneming is immers overdraagbaar96. Voorts heeft niet elke ondernemer de ambitie om zijn onderneming over te dragen. Het kan echter zijn dat de ondernemer geen andere keuze heeft, omdat hij geen opvolger vindt. In dat verband is het dan ook een bewuste keuze om te kiezen voor de term 'niet-gelukte' overdrachten in plaats van 'mislukte' overdrachten.97 Overdrachten die in eerste instantie niet gelukt zijn, kunnen bij een volgende poging alsnog tot een goed einde worden gebracht. Verschillende redenen kunnen hiervoor worden aangehaald: • •
•
•
de rechtsvorm van het bedrijf: eenmanszaken komen meer voor bij niet gelukte dan bij gelukte overdrachten. de afhankelijkheid van het bedrijf van de ondernemer: een grotere afhankelijkheid van de ondernemer kan leiden tot het niet lukken van een bedrijfsoverdracht. Hierbij kan voornamelijk worden gedacht aan ondernemingen waar de immateriële activa een grote rol spelen zoals opgebouwde netwerken en bedrijfsspecifieke kennis zoals opgebouwde expertise en productkennis.98 de omzet van het bedrijf voorafgaande aan de overdracht: een lagere omzet in de jaren voor overdracht leidt tot het niet lukken van een bedrijfsoverdracht. Deze stelling wordt ook bevestigd door andere auteurs: ondernemingen die goede resultaten kunnen voorleggen, zijn aantrekkelijker voor potentiële overnemers omdat ze hebben bewezen dat hun business plan werkt.99 een hoge huur van het bedrijfspand en/of verkoopprijs van het vastgoed: dit vormt vaak een obstakel voor de overdracht aangezien dit de te financieren aankoopsom voor het bedrijf aanzienlijk verhoogt.100
94
Thoné H., en Van Hootegem G., Een pleidooi voor procesgerichte benadering voor overdrachten. In: Manigart en Leroy (reds.), Bedrijf te koop: overlaten en stopzetten in Vlaanderen, Steunpunt ondernemerschap ondernemingen en innovatie, Roeselare, 2007, pp. 68 - 93. 95 EIM, Entrepreneurship in The Netherlands: SMEs and international co-operation. Zoetermeer, EIM, 2005. 96 Lambrecht J. en Naudts W., Overdracht en overname van kmo's in België. SVO – EHSAL-K.U. Brussel, 2007. 97 Van Teeffelen L., De verschillen tussen gelukte en niet gelukte bedrijfsoverdrachten. KvK Hutrecht, 2010, p. 5. 98 Leroy H., Manigart S. en Meuleman M., The planned decision to transfer an entrepreneurial company. Gent, Universiteit Gent, 2009, pp. 10 - 11. 99 Gimeno et Al., Survival of the fittest? Entrepreneurial human capital and the persistance of underperforming firms. In: Administrative Science Quarterly 42, 1997, pp. 750-783. 100 Van Teeffelen L., De verschillen tussen gelukte en niet gelukte bedrijfsoverdrachten. KvK Hutrecht, 2010.
87
Daarnaast zijn er ook een aantal factoren die zich niet door instituties laten leiden en daarom ook voor de ondernemer moeilijk controleerbaar zijn: •
•
3.4
de economische conjunctuur: is er sprake van hoogconjunctuur, dan stijgt de vraag naar over te nemen ondernemingen. In deze gouden jaren zijn potentiële verkopers echter niet bereid om hun winstgevend bedrijf te verkopen, waardoor de vraag hoog is en het aanbod klein. In een laagconjunctuur echter willen heel wat ondernemers van hun bedrijf af, terwijl er minder kopers zijn. de eigenheid van de sector: sommige sectoren zijn zeer moeilijk overlaatbaar, omdat er weinig vraag naar is. Daarnaast zijn de kapitaalverstrekkers niet happig om kredieten voor dit soort bedrijven toe te staan, omdat het risico op faillissement voor deze sectoren aanzienlijk hoger ligt. 101
H ET PROFIEL VAN
DE OVERLATER
Grootschalig onderzoek uitgevoerd bij Belgische micro-ondernemingen die hun onderneming stopzetten in de periode 2001-2006 laat toe een profiel te schetsen van de gemiddelde overlater. Ter verduidelijking: het totale aantal stopzettingen of verdwenen ondernemingen omvat enerzijds het aantal falingen en anderzijds het aantal schrappingen.102 Onder faling verstaan we het staken van de activiteiten als gevolg van een handelsvonnis, deze ondernemingen maakten geen deel uit van de populatie. Een schrapping echter is het stoppen van de activiteiten op eigen initiatief, bijvoorbeeld bij pensionering, fusie of overdracht. Bij vrijwillige stopzetting van zijn activiteit heeft een ondernemer drie opties: • • •
familiale opvolging; overdracht aan derden (bijvoorbeeld aan een personeelslid); liquidatie van de onderneming.
De populatie bestond uit alle ondernemingen waarvan het btw-nummer werd geschrapt in de periode 2001-2006. Uit deze populatie werden de eenmanszaken geëlimineerd. Het onderzoek wees uit dat de gemiddelde ondernemer in de steekproef op het moment van schrapping van het btw-nummer van zijn activiteit: • • • • • • •
53 jaar oud was; 17 jaar ervaring had als ondernemer; in 2 op 3 gevallen een man was; opleidingsniveau: 3% heeft geen diploma, 11% heeft een diploma basisonderwijs, 62% heeft een diploma secundair onderwijs en 22% behaalde een diploma aan een hogeschool of universiteit; tewerkstelling: de geschrapte onderneming stelde gemiddeld 2,2 werknemers te werk (inclusief de ondernemer zelf); levensduur: heeft gemiddeld 22 jaar bestaan; generatie: overleefde gemiddeld 0,9 generaties.103
101
Coucke M., Overdrachten van kmo's: willen is niet altijd kunnen. 2008, pp. 8-10. Studiedienst Huis van de Economie en EROV, Rapport Kmo & Zelfstandig ondernemen in Oost-Vlaanderen, editie 2009. Gent,Studiedienst Huis van de economie en EROV, 2009, pp. 58. 103 Oudmaijer, S.C. en J. Meijaard, De externe adviseur bij bedrijfsoverdrachten in het MKB. Zoetermeer, EIM, 2006. 102
88
HOOFDSTUK 4: BEDRIJFSOVERDRACHT EN OVERNAME ALS HEFBOOM VOOR ONDERNEMERSCHAP 4.1
S ITUERING
Jonge starters hebben vaak te weinig oog voor de mogelijkheden om een bestaande activiteit over te nemen. Uit verschillende studies blijkt dat er zich hier een enorme opportuniteit voordoet: 40% van de ondernemers is ouder dan 50 jaar en in de komende jaren zou 1 op 3 KMO's voor overname in aanmerking komen. Starters die een bedrijf overnemen in plaats van een nieuwe activiteit op te starten, hebben statistisch gezien meer kans op succes. Men hechtte in het verleden echter minder belang aan de draagwijdte van dit soort overdrachten, hoewel de voordelen van deze specifieke overdracht en overname onmiskenbaar zijn. De overnemers kunnen immers voortbouwen op de gelegde basis. Zo zijn belangrijke troeven als werknemers en kennis van zaken al aanwezig. Daarnaast heeft de onderneming al klanten en een zekere naam en faam verworven op de afzetmarkt.104 Het is aannemelijk dat bedrijfsoverdrachten van groter belang zijn voor de economie dan startende bedrijven. Nederlands onderzoek wijst uit dat overgedragen bedrijven drie keer meer arbeidsplaatsen opleveren dan startende bedrijven. 105 Naast meer werkgelegenheid dragen overgedragen bedrijven ook meer bij aan innovatie en productiviteit. Verder zijn hun overlevingskansen groter en is hun omzet en winst hoger dan die van startende bedrijven.106 In een mededeling van de Europese Commissie uit 2006107 staat expliciet vermeld dat "de
opvolging in of de aankoop van een bestaande onderneming consequent als alternatief voor een oprichting zou moeten worden gestimuleerd. Wanneer steunmaatregelen voor startende bedrijven bestaan, moet in ieder geval worden nagegaan of die ook bij overdrachten kunnen worden toegepast." Deze mededeling kadert in de uitvoering van het communautaire Lissabonprogramma voor groei en werkgelegenheid. Het strategische doel voor 2010 dat door de Europese Raad van Lissabon in maart 2000 werd vastgelegd, luidde als volgt "de meest concurrerende en
dynamische kenniseconomie van de wereld te worden, die in staat is tot duurzame economische groei met meer en betere banen en een hechtere sociale samenhang." Recent Nederlands onderzoek stelt dat er in de praktijk nog veel werk aan de winkel is: de overheid steekt veel energie in startende ondernemingen, maar ondersteunt overnemers onvoldoende.108 Van Teeffelen pleit ervoor een belangrijk deel van de budgetten en adviescapaciteit in te zetten voor die overnemers, rekening houdende met hun grotere overlevingskansen in vergelijking met starters. 104
Maes J., Sels L. en Vanhoutte C., Overnemen: ondernemen met voorsprong? Startende ondernemers en overnemers vergeleken. In: Manigart en Leroy (reds.), Bedrijf te koop: overlaten en stopzetten in Vlaanderen, Steunpunt ondernemerschap ondernemingen en innovatie, Roeselare, 2007, p. 190. 105 Meijaard J. In: Entrepreneurship in The Netherlands, Business Transfer: a new start, EIM, Zoetermeer, 2005. 106 Meijaard J., Overnemen vaak beter dan 'vers' starten. EIM, Zoetermeer, 2007, p. 8 107 Europese Commissie, Uitvoering van het communautair Lissabonprogramma voor groei en werkgelegenheid. Overdracht van ondernemingen – Continuïtieit door een nieuwe start. Europese Commissie, Brussel, 2006a, p. 10. 108 Van Teeffelen L., Exploring Success and Failure in Small Firm Business Transfers. Breukelen, Nyenrode Business University Press, juni 2010.
89
Ook in Vlaanderen groeit de bewustwording over het belang van bedrijfsovername in het kader van het stimuleren van ondernemerschap. Zo is het doel van ViA (Vlaanderen in Actie), project van de Vlaamse regering om Vlaanderen tegen 2020 naar de top vijf van Europese regio's te leiden. "Om die te bereiken hebben we meer nodig dan enkele kleine stapjes voorwaarts. We
hebben nood aan enkele grote doorbraken, dat zijn fundamentele omwentelingen die een grote stap voorwaarts betekenen voor Vlaanderen". Eén van die doorbraken is de Open ondernemer. "Vlaanderen heeft behoefte aan open ondernemers. We moeten inzetten op ondernemerszin, de omkadering van starters, een sterk beleid voor opvolging en overname en kennisdiffusie. Het komt er op aan om kansen te geven aan elk talent." 109
4.2
B EDRIJFSOVERNAME : DE GARANTIE VOOR EEN VLIEGENDE START ?
Een misvatting over ondernemerschap is dat een bestaande onderneming overnemen minderwaardig is ten opzichte van het zelf opstarten van een zaak.110 Niet iedereen heeft een creatief idee voorhanden om een nieuwe onderneming uit het niets op te richten. De aanwezigheid van ondernemerschapsvaardigheden is echter op zich voldoende om een onderneming over te nemen en er zelf na verloop van tijd een eigen stempel op te drukken. Het overnemen van een bestaande onderneming kan een aantal voordelen hebben ten opzichte van het opstarten van een volledig nieuwe onderneming. Er is al een productieapparaat, een uitgebouwde klantenbasis, een goede reputatie, … . Daardoor heeft een overgelaten onderneming meer kans op slagen dan een nieuwe onderneming. Het is dan ook niet verwonderlijk dat overnemers van bestaande bedrijven succesvoller zijn dan starters van nieuwe bedrijven. Volgens Oostenrijks onderzoek en Europese cijfers bestaat 96% van de met succes overgedragen ondernemingen nog vijf jaar na de overname, terwijl slechts 50 procent van de nieuw opgerichte ondernemingen vijf jaar overleven.111 Nederlands onderzoek vertoonde eenzelfde tendens, maar kwam tot een lager slaagpercentage: 65% van de ondernemers die een bedrijf overnemen, overleven de eerste vijf jaar, tegenover 50% van de ondernemers die zelf een bedrijf hebben gestart.112 35% van de starters overleven 10 jaar.113 Een bedrijf overnemen kan op verschillende manieren: enerzijds door het bedrijf over te nemen waar men al werkt, anderzijds door zich in te kopen bij een ander bedrijf. Ook een variant is mogelijk, met name franchising114: •
management buy-out: hierbij neemt een werknemer of het bestaande management het bedrijf van de huidige eigenaar over. Het voordeel is dat de overnemer het bedrijf al kent.
109
http://www.vlaandereninactie.be/nlapps/data/docattachments/ViA_folder_2010.pdf (15/07/2010). Van den Berghe W., Leren ondernemen en ondernemend leren. Brussel, Koning Boudewijnstichting, oktober 2007, p. 19. 111 Crijns H. en Vermeulen S., Het Europees overnamebeleid: een balans voor Vlaanderen. Vlerick Leuven Gent Management School, 2007, pp. 3-4. 112 Bedrijf overnemen beter dan starten, http://www.mbkservicedesk.nl/980/bedrijf-overnemen-beter-danstarten.htm (15/07/2010). 113 Oudmaijer, S.C., Kenmerken van overnemers versus ondernemers. Zoetermeer, EIM, 2006, p. 5. 114 Starten met bestaand bedrijf, http://www.dezaak.nl/renderer.do/clearState/true/menuId/2588/sf/2588/returnPage/56644/itemId/379654/pageI d/381/instanceId/56649/ (15/07/2010). 110
90
• •
•
Een management buy-out is een aantrekkelijke mogelijkheid voor managers die zelfstandig ondernemer willen worden en tevens gebruik willen maken van de ervaring bij hun huidige werkgever; management buy-in: hierbij nemen externe managers het bedrijf over. Het nadeel van een management buy-in is dat de overnemer de onderneming a priori moeilijker kan beoordelen in vergelijking met een management buy-out; franchising: een franchisenemer is een zelfstandige ondernemer, die actief is onder de paraplu van een franchisegever. Het bedrijf draagt de naam van de franchisegever en verkoopt zijn producten en diensten. De franchisenemer kan wel profiteren van de aanwezige kennis en ervaring, in ruil voor een deel van de inkomsten; familiale opvolging: een bedrijf overnemen kan ook in het kader van een familiale opvolging.
Hieronder geven we niet exhaustief overzicht van de voordelen van bedrijfsovername als alternatief voor het 'vers' oprichten van een onderneming.
4.2.1
S NELLER
UIT DE STARTBLOKKEN
Bij de overname van een bestaand bedrijf zijn er al heel wat problemen uit de weg geruimd. Zo moet men niet op zoek naar een geschikte locatie, is er al een gebouw beschikbaar, kan men van start gaan met gekwalificeerd personeel, is er een klantenbasis, heeft men een idee van de cashflow en dergelijke. Ook het opstellen van een ondernemingsplan zal heel wat vlotter verlopen dan bij het opstarten van een onderneming uit het niets.
4.2.2 M INDER
RISICO ' S
De mogelijkheid tot inzage in de financiële kengetallen van de over te nemen onderneming laat toe zich een goed beeld te vormen over de liquiditeit, solvabiliteit en rendabiliteit. Uiteraard biedt het verleden geen garantie voor de toekomst, maar het kan wel richtinggevend zijn. Kleine bedrijven met personeel hebben net zoveel kans op slagen bij een overdracht als grotere bedrijven.115 Na overname presteren kleinere bedrijven juist beter dan grotere. Dit komt mogelijk door hun beter aanpassings- en groter innovatievermogen. Opmerkelijk is dat overheid, banken en overnamespecialisten kleinere bedrijven nog steeds als een oninteressante partij beschouwen.
4.2.3
M OTOR
TOT INNOVATIES
Overnames zijn bovendien een belangrijke motor tot innovaties en veranderingen. De nieuwe eigenaars laten immers erg vaak een frisse wind waaien door de onderneming. Dit kunnen ze doen door nieuwe markten aan te boren, de marges te vergroten en de interne processen te optimaliseren. De keerzijde voor de potentiële koper is dat dit natuurlijk een hoger prijskaartje heeft dan het opstarten van een nieuwe onderneming. De redenen liggen voor de hand: een over te nemen onderneming is vaak veel groter en sterker en is bovendien al goed georganiseerd. Globaal kan men echter stellen dat de baten van een overdracht groter zijn dan de kosten, omdat het risico kleiner is.116
115
Van Teeffelen L., Exploring Success and Failure in Small Firm Business Transfers. Breukelen, Nyenrode Business University Press, juni 2010. 116 EFRO, Operationeel Programma doelstelling: Regionaal concurrentievermogen en werkgelegenheid, Vlaanderen 2007-2013. http://www.vlaamseprovincies.be/paginas/beleidssectoren/europa/documents/OP%2020072013%20%20eindversie.doc. (27/07/2010).
91
4.2.4 G ROTERE
GARANTIES OP HET VLAK VAN WERKGELEGENHEID EN OVERLEVINGSKANSEN
Ondernemers die een bedrijf overnemen in plaats van 'vers' te starten, doen het aanzienlijk beter qua overlevingskansen en de creatie van werkgelegenheid.117 Dit geldt zowel op korte als op lange termijn. Een succesvol overgenomen bedrijf heeft dubbel zoveel kans om na vijf jaar nog te bestaan in vergelijking met een nieuw opgestart bedrijf. Een succesvolle overdracht van een bedrijf zorgt voor het behoud van gemiddeld vijf banen, terwijl een starter gemiddeld slechts twee banen creëert. Het is ook zo dat, na de overname, bij 40% van deze bedrijven het aantal werknemers toeneemt. Redenen genoeg dus om stil te staan bij de mogelijkheid om een onderneming over te nemen in plaats van een nieuwe op te richten. Toch denkt slechts een beperkt deel van de aspirantondernemers aan een overname en heeft een aanzienlijk deel van de op het eerste zicht gezonde bedrijven problemen met het vinden van een geschikte opvolger.118 Er lijkt dus een breed veld van opportuniteiten open te liggen mits een betere afstemming tussen potentiële kopers en verkopers van een bedrijf. Er is geen eenduidig antwoord op de vraag waar een kandidaat-overnemer een geschikte 'overnameprooi' kan vinden. Nederlands onderzoek heeft aangetoond dat bijna driekwart van de bedrijfsleiders van microbedrijven119 hun bedrijf verkopen via eigen kanalen. Slechts een kwart verkoopt hun bedrijf via tussenpersonen of het Internet.120 Deze micro-ondernemers maken ook in Oost-Vlaanderen de overgrote meerderheid uit van de ondernemingspopulatie. Ze vertegenwoordigen 78,2% van het totale aantal ondernemingen in Oost-Vlaanderen.121 Het segment van de micro-ondernemingen vertegenwoordigt een tewerkstelling van 16,4% van de totale tewerkstelling in Oost-Vlaanderen. De overnamemarkt is dus verre van transparant. Micro-ondernemingen worden via informele kanalen te koop aangeboden. Een koper heeft goede relaties nodig of zal de branche goed moeten kennen om getipt te worden over te koop staande bedrijven. Van Teeffelen stelt dat bij de keuze van het verkoopskanaal door micro-ondernemers, twee factoren een rol spelen: • •
leeftijd: ondernemers tot 50 jaar verkopen hun onderneming vaker via tussenpersonen en Internet (38%) dan ondernemers ouder dan 50 (19%); wel of geen familiale overdracht: bij verkoop aan derden wordt er meer gebruik gemaakt van tussenpersonen en Internet (32%) dan bij familiale overdrachten.
Bij de zoektocht naar een interessante overnameprooi kan de kandidaat-koper ook systematisch te werk gaan.122 De kandidaat-overnemer kan vooreerst een acquisitieprofiel opstellen. Deze 'wensenlijst' is de leidraad waarmee men ondernemingen kan zoeken en beoordelen. Daarin staan onder meer de voorkeuren naar branche, de activiteiten binnen die branche, de omvang, het rendement, de handelspartners, de locatie, de bedrijfscultuur en de technologie. Met deze wensenlijst in de hand kan de zoektocht naar geschikte kandidaten beginnen. 117
Meijaard J., Overnemen vaak beter dan 'vers' starten. Zoetermeer,EIM, 2007. Idem voetnoot 118, p. 2. 119 Micro-bedrijven zijn bedrijven met minder dan 10 werknemers. 120 Van Teeffelen L., el Abassi I. en Willard S., Bedrijfsopvolging in het kleinbedrijf: ook zeer kleine bedrijven zijn verkoopbaar. Utrecht, Hogeschool Utrecht, april 2007, p. 19. 121 Zie hoger hoofdstuk 2, cijfers op 31 december 2008. 122 Kamer van Koophandel Nederland, Een bedrijf overnemen, een praktische wegwijzer. Woerden, Vereniging Kamers van Koophandel, juni 2009, 10e versie, p. 12. 118
92
Het is raadzaam om in deze beginfase de sector grondig door te lichten waarin men wil ondernemen. Lijken er gunstige marktomstandigheden te bestaan, dan kan men verdergaan met het zoeken naar te koop aangeboden ondernemingen, bijvoorbeeld op het Internet of via formele en informele contacten met tussenpersonen en ondernemers. Een volgende stap bestaat uit het opstellen van een zogenaamde long list, dit is een eerste selectie van ondernemingen die aan de verwachtingen lijken te voldoen. Deze lijst is gebaseerd op meer algemene criteria uit het opgestelde acquisitieprofiel zoals de sector en de activiteiten. Nauwkeuriger onderzoek resulteert in de short list, ondernemingen die aan vrijwel alle criteria lijken te voldoen. Van die bedrijven moet de kandidaat-koper alle openbare gegevens opvragen en deze onderwerpen aan een grondige analyse. Met deze beschikbare informatie in het achterhoofd dient de kandidaat-koper een aantal persoonlijke keuzes te maken alvorens hij de overnameprooi benadert. Gedeeld leiderschap Hoewel het merendeel van de zaakvoerder-eigenaars alleen aan het hoofd van de onderneming staan, is gedeeld leiderschap steeds vaker een optie. Aan die keuze kunnen zowel financiële motieven (bijvoorbeeld risicospreiding) als persoonlijke argumenten ten grondslag liggen. Verschillende personen kunnen elkaar aanvullen, de zwakke kanten van de ene kunnen door de andere worden aangevuld. Meerhoofdig leiderschap leidt doorgaans ook tot een betere en meer genuanceerde besluitvorming en de continuïteit van de onderneming wordt gewaarborgd. Gedeeld leiderschap betekent ook gedeeld (financieel) succes. Keerzijde van de medaille is de kans dat conflicten en spanningen de zakelijke besluitvorming beïnvloeden.123 Een bijzondere rol voor de betere afstemming tussen kandidaat-kopers en -verkopers is weggelegd voor onder meer de volgende partijen: • • • • •
terugtredende ondernemers: om betaalbare financieringsconstructies voor de opvolger mee mogelijk te maken; sectorfederaties: om terugtredende ondernemers te koppelen aan starters en andere geïnteresseerden; banken en informele investeerders: om de financieringsmogelijkheden duidelijk en aantrekkelijk te maken; kamers van koophandel, zelfstandigenorganisaties, EROV vzw: om aspirant-ondernemers actief op het alternatief van een bedrijfsovername te wijzen; de startende ondernemers zelf: om vol vertrouwen in eigen kunnen te bouwen op de funderingen van een bestaand bedrijf.
Heel wat financieel gezonde bedrijven ondervinden problemen met het vinden van een geschikte opvolger. Nederlands onderzoek toonde aan dat 15% van de bedrijven langer dan vijf jaar bezig is met het vinden van een geschikte opvolger.124 Het is waarschijnlijk dat een groot aandeel van de opheffingen van bedrijven plaatsvindt omdat men geen geschikte opvolger vindt.125
123
Kamer van Koophandel Nederland, Een bedrijf overnemen, een praktische wegwijzer. Woerden, Vereniging Kamers van Koophandel, juni 2009, 10e versie, p. 13. 124 Meijaard J., Overnemen vaak beter dan 'vers' starten. Zoetermeer, EIM, 2007, p. 5. 125 Meijaard J. en Diephuis B., Bedrijfsoverdrachten in Nederland. Zoetermeer, EIM, 2004.
93
4.3
B EDRIJFSOVERNAME : DE KEERZIJDE VAN DE MEDAILLE
Natuurlijk dient ook rekening gehouden met de minpunten van een bedrijfsovername.
4.3.1
F INANCIERING
Een kenmerk van zowel overnemers als ondernemers is de behoefte aan startkapitaal. Indien men een eigen bedrijf wil starten is kapitaal een vereiste, voor een overname is vaak nog meer kapitaal vereist.126 Onderzoek in Nederland heeft uitgewezen dat overnemers gemiddeld genomen inderdaad veel meer startkapitaal nodig hebben dan ondernemers.127 De reden hiervoor is dat het overnemen van een bestaand bedrijf over het algemeen gepaard gaat met een grotere investering dan het oprichten van een eigen bedrijf. Bij een bestaand bedrijf dient de overnemer immers niet alleen voor de materiële en financiële activa te betalen, maar ook voor de relaties met klanten en leveranciers, de handelsnaam, de verwachte opbrengsten en andere. Ondernemers die zelf een onderneming uit de grond stampen, hebben vaak de mogelijkheid om kleinschalig te beginnen met geringe(re) investeringen. Financiering van een overname wordt in de literatuur erkend als één van de problemen waarmee jonge, minder ervaren overnemers geconfronteerd worden. Zij beschikken vaak over onvoldoende financiële middelen om een bedrijfsoverdracht te financieren.128 Niet alleen zijn er meer middelen nodig om een overdracht te financieren, maar doordat er een grotere immateriële waarde in de aankoopprijs vervat zit, is het ook moeilijker om de overgenomen onderneming als waarborg te gebruiken bij de aanvraag van een bankkrediet. 129 Toch zou dat niet moeten zijn. Juist omdat er al een basis is bij het over te nemen bedrijf, zouden financiers eerder bereid moeten zijn om mee te financieren, zeker als de overnemer kan aantonen dat hij beschikt over relevante ervaring in de branche. De overlevings- en groeikansen zijn immers groter in vergelijking met de totaal nieuwe opstart van een bedrijf.130 In zijn zoektocht naar krediet denkt de ondernemer vaak in eerste instantie aan een bank om de overdracht geheel of gedeeltelijk te laten financieren. De overheidsinitiatieven om (startende) ondernemers makkelijker toegang tot krediet te geven, kunnen een valabel alternatief vormen. Zo werd het ARKimedesproject opgestart en werden het Participatiefonds en de Waarborgregeling van de Participatiemaatschappij Vlaanderen sterk opgewaardeerd en gemoderniseerd.131 • •
De ARKimedes-regeling is een investeringsprogramma gelanceerd op initiatief van de Vlaamse regering om het aanbod van risicokapitaal voor Vlaamse KMO’s te verhogen. Het Participatiefonds is een federale openbare instelling onder de auspiciën van de minister van Werk, de minister van Middenstand en de minister van Financiën.
126
Crijns H. en Vermeulen S., Het Europees overnamebeleid: een balans voor Vlaanderen. Vlerick Leuven Gent Management School, 2007, p. 27. 127 Oudmaijer, S.C., Kenmerken van overnemers versus ondernemers. EIM, Zoetermeer, 2006. 128 Warmerdam J., Fiscale en financieringsproblemen. In: ESB, dossier bedrijfsoverdrachten, vol. 88, nr. 4402, 2033, p. D31. 129 Centrale Raad voor het Bedrijfsleven, Ondernemerschap in België: knelpunten en uitdagingen. De visie van deskundigen. Centrale Raad voor het Bedrijfsleven, 16 augustus 2010, p. 37. 130 Meijaard J., Overnemen vaak beter dan 'vers' starten. Zoetermeer,EIM, 2007. 131 Vervisch, Hoe uw overname van aandelen te financieren, http://www.brunovervisch.be/nieuws_picts/Overnamefinanciering_aanbrengen_bank.pdf (06/08/2010).
94
Het Participatiefonds heeft o.a. als opdracht de bevordering van het zelfstandige ondernemerschap en de strijd tegen werkloosheid door de creatie van een eigen baan te vergemakkelijken. Het kent achtergestelde leningen toe aan zelfstandigen voor de start, de ontwikkeling of de overdracht van hun activiteit. KMO's (en grote ondernemingen) die geen financieringsovereenkomst kunnen afsluiten als gevolg van een gebrek aan voldoende waarborgen, kunnen bij de financiële instellingen die werden erkend als waarborghouders, tot 75% van de verbintenissen van de onderneming laten waarborgen door de Vlaamse overheid. Ook op provinciaal niveau wil men zijn steentje bijdragen om de toegang tot krediet voor ondernemers te faciliteren. Oost-Vlaamse ondernemingen die een lening aangaan om hun expansie te bevorderen, kunnen van de provincie Oost-Vlaanderen een premie ontvangen in de vorm van een rentetoelage. De leningen moeten afgesloten zijn om investeringen te financieren. Het probleem is vaak dat ondernemers en overnemers onvoldoende weet hebben van de verschillende bestaande kredietfaciliteiten. Onderzoek wijst uit dat familiale overdrachten financieel minder opleveren dan overdrachten aan derden.132 Eén van de redenen hiervoor is dat bij een kwart van de familiebedrijven de overnameprijs is vastgesteld op 75% van de reële waarde van het bedrijf. Daarnaast kan het overnamebedrag vaak geheel of gedeeltelijk worden geleend van de familie, waardoor de overnemer minder afhankelijk is van banken voor het verkrijgen van financiering. Tot slot houdt de familie vaak minder hard vast aan de eis om het overnamebedrag ineens te ontvangen. Betaling in termijnen afhankelijk stellen van toekomstige winsten behoort bij familieoverdrachten vaker tot de mogelijkheden. De financieringsbehoefte van ondernemers en overnemers hangt nauw samen met het aantal werknemers en de maandomzet bij de start van de onderneming of overname.133 De financieringsbehoefte zal dan ook hoger zijn naarmate men meer werknemers in dienst heeft bij de start en naarmate de maandomzet hoger is.
4.3.2
JE
KOOPT HET TOTAALPAKKET
Bij de overname van een bedrijf koopt men niet alleen het bedrijf op zich, maar ook de bagage die het met zich meedraagt: een slechte reputatie, ontevreden klanten, ongemotiveerde werknemers zijn hier een voorbeeld van. Er is soms heel wat positieve energie nodig om het roer om te gooien en een nieuwe koers te varen. Het is ook mogelijk dat na de overname verborgen gebreken naar boven komen. Om dat risico te ondervangen, is het absoluut aangewezen een due diligence-onderzoek uit te voeren. Een overnemer is ook verplicht om het personeel, evenals de rechten en verplichtingen die voortvloeien uit de arbeidsovereenkomsten afgesloten vóór de overdracht, mee over te nemen.134
132
Flören, R. en G. Zwartendijk, Star en toch flexibel. In: ESB, dossier bedrijfsoverdrachten, Vol. 88, nr. 4402, 2003, p. D20. 133 Oudmaijer, S.C., Kenmerken van overnemers versus ondernemers. Zoetermeer, EIM, 2006, p. 11. 134 Kamer van Koophandel Nederland, Een bedrijf overnemen, een praktische wegwijzer. Woerden, Vereniging Kamers van Koophandel, juni 2009, 10e versie.
95
Ook is het raadzaam dat de kandidaat-overnemer zich uitgebreid informeert over de vergunningen die de onderneming nodig heeft om haar activiteit uit te oefenen zoals milieuvergunningen. Ook inzage in het bestemmingsplan is aan te raden, omdat dit de mogelijkheden voor verdere uitbreiding van de onderneming kan belemmeren, wat een hypotheek kan leggen op de toekomstige capaciteit om winsten te genereren.
4.3.3 M INDER
VOLDOENING
Bij een overgenomen bedrijf bestaat de kans dat men minder voldoening heeft aangezien het geen eigen creatie is en het moeilijker is voor de ondernemer om zijn stempel te drukken op de bestaande cultuur van het bedrijf. Het kan moeilijker zijn om zich te identificeren met het bedrijf.
4.3.4
W EERSTAND
De partijen waar het bedrijf zakelijke relaties mee onderhoudt, moeten ingelicht worden over de overname. Klanten, leveranciers en personeel zijn gewend aan een bepaalde benadering. De doorgevoerde veranderingen, kunnen positief worden ervaren, maar kunnen evengoed op weerstand stuiten.
4.4
H ET PROFIEL VAN EEN OVERNEMER VERSUS DAT
VAN EEN ONDERNEMER
Een aspirant-ondernemer heeft twee mogelijkheden: een bestaande onderneming overnemen of een onderneming uit het niets starten. De keuze voor de ene dan wel voor de andere optie kan beïnvloed worden door bepaalde factoren. Verscheidene studies hebben ondernemers ingedeeld naargelang waarom zij een eigen zaak opstartten. Zo onderscheidden Scheinberg en Mac Millan in 1998 zes dimensies: • • • • • •
nood aan bevestiging; onafhankelijkheid; persoonlijke ontwikkeling; welvaartsoverwegingen; middel om rijkdom te verwerven; vlucht.
Een andere indeling kan gemaakt worden op basis van positieve en negatieve prikkels die leiden tot de oprichting van een onderneming. In 1997 maakt Solymossy de opsplitsing tussen push en pull factoren. Pull factoren zijn intrinsieke motivatoren zoals prestatiedrang, een verlangen naar het nemen van risico's, een groot vertrouwen in het eigen kunnen en dergelijke meer (opportunity ondernemer). Push factoren zijn negatieve situationele motivatoren zoals werkloosheid, conflicten op het werk, een misgelopen carrièrekans,… Deze factoren duwen iemand in de richting van ondernemerschap zonder dat de persoon in kwestie er zelf voor kiest (necessity ondernemer). Volgens de GEM 2001 zijn opportunity ondernemers beter opgeleid en ontplooien ze voornamelijk dienstverlenende activiteiten. Necessity ondernemers zoeken eerder zaken op waar ze in rechtstreeks contact staan met de consument en zijn voornamelijk actief in minder complexe sectoren met grote toegankelijkheid.
96
Van de Belgen die recent een bedrijf opgericht hebben of van plan zijn er binnenkort één op te richten, geeft 88% aan dat ze hiertoe gedreven werden door een opportuniteit in de markt. Noodzaak, of het feit dat er geen andere mogelijkheden om te werken zijn, wordt slechts in beperkte mate aangegeven als reden.135 Onderzoek heeft aangetoond dat een gunstige economische conjunctuur eerder motiveert om een nieuwe onderneming op te starten dan om een bestaande onderneming over te nemen.136 Andere factoren zoals onvrede over de betrekking in loondienst, de ontdekking van een niche en het beschikken over specifieke kennis of vaardigheden in de markt zijn eveneens grotere drijfveren voor ondernemers dan voor overnemers. Tevens bevorderen omstandigheden zoals dreigende werkloosheid, de beschikbaarheid van eigen financiële middelen en er vanzelf ingegroeid zijn de keuze om een zaak over te nemen boven er zelf een op te richten.137 Indien een ondernemer of overnemer besluit een bedrijf te starten of over te nemen blijken er verschillende problemen en knelpunten bij de start tussen de twee groepen te bestaan.138 Overnemers ondervinden meer problemen op het gebied van personeel en regelgeving dan ondernemers die zelf een onderneming hebben opgericht. Een waarschijnlijke verklaring bestaat erin dat overnemers over het algemeen bij de start meer personeel in dienst hebben dan ondernemers. Kersverse starters blijken dan weer vaker dan overnemers problemen te ondervinden met het innen van facturen, met de prijsstelling en de liquiditeitspositie en ontwikkeling van het afzetgebied. Een mogelijke verklaring hiervoor is dat bij een overgenomen onderneming de voorganger dat soort problemen in het verleden al het hoofd heeft geboden. Ondernemers, die zelf een onderneming oprichten, zijn over het algemeen hoger opgeleid dan overnemers.139 Nederlands onderzoek heeft aangetoond dat de kans dat ondernemers een diploma hebben behaald aan een hogeschool of universiteit tweemaal zo groot is als bij overnemers. Een verklaring hiervoor zou kunnen liggen in het feit dat familiebedrijven vaak geen formele sollicitatieprocedures hanteren voor de opvolging.140 Daarnaast groeien overnemers vaak in de functie van directeur. Ze klimmen omhoog op de carrièreladder van het bedrijf door ervaring op te doen binnen alle geledingen van het bedrijf, waardoor het eigenlijke opleidingsniveau een ondergeschikte rol speelt. Nederlands onderzoek heeft aangetoond dat overnemers over het algemeen meer uren in het betreffende bedrijf werken dan ondernemers. Overnemers blijken ook minder nevenactiviteiten te hebben dan ondernemers. Een mogelijke reden dat overnemers meer uren in het betreffende bedrijf werken, is dat zij vaker aangewezen zijn op inkomsten uit deze onderneming voor hun levensonderhoud.141
135
Centrale Raad voor het Bedrijfsleven, Ondernemerschap in België: knelpunten en uitdagingen. De visie van deskundigen. Centrale Raad voor het Bedrijfsleven, 16 augustus 2010, p. 69. 136 Oudmaijer, S.C., Kenmerken van overnemers versus ondernemers. Zoetermeer, EIM, 2006, p. 13. 137
Idem voetnoot 138, p. 3 Idem voetnoot 138, p. 14. 139 Idem voetnoot 138, p. 15. 140 Oudmaijer, S.C. en J. Meijaard, De externe adviseur bij bedrijfsoverdrachten in het MKB. EIM, Zoetermeer, 2006 141 Idem voetnoot 138, p. 5. 138
97
HOOFDSTUK 5: GETUIGENISSEN 5.1
E EN GEZIN MET EEN FAMILIEBEDRIJF : HET BELANG VAN EEN GOEDE SUCCESSIEPLANNING
Ooit komt er in uw leven als bedrijfsleider een moment waarop u zich de vraag stelt of het moment gekomen is om uw zaak over te laten aan uw kinderen. Nochtans zijn niet altijd alle kinderen geïnteresseerd in het verderzetten van de zaak. U stelt de gelijke behandeling van uw kinderen en de continuïteit van het bedrijf voorop. Daarnaast wilt u uw bedrijf op een fiscaalvriendelijke manier overlaten. Dit zijn ook de wensen van bedrijfsleider Freddy Verstuyft van Evercold bvba. Hieronder leest u zijn verhaal. Freddy Verstuyft (61) is statutair zaakvoerder en samen met zijn vrouw Jeannette eigenaar van de bloeiende onderneming Evercold bvba. Evercold, een samentrekking van Evergem, Verstuyft en Cold, is een naam die veel vertelt over het bedrijf. Het bedrijf is in 1977 door Freddy Verstuyft opgestart als eenmanszaak, en is gespecialiseerd in commerciële en industriële koeltechnieken en airconditioning. In de beginjaren was het bedrijf gevestigd in Evergem. In 1982 besloot Freddy om zijn broer Dirk mee te betrekken in het verhaal en samen vormden ze de eenmanszaak om tot een bvba, waarin ze elk 50% van de aandelen bezaten. In 1992 verliet de broer van Freddy de zaak om andere professionele horizonten te verkennen. Op dat moment werd de vrouw van Freddy, Jeannette, aandeelhouder van de bvba. Freddy is meerderheidsaandeelhouder, zijn vrouw Jeannette heeft een kleiner pakket aandelen. De reden hiervoor is te vinden in de historische voorwaarde dat er minstens twee aandeelhouders dienden te zijn om een bvba op te richten. Het echtpaar Verstuyft heeft twee kinderen: zoon Joeri (38), die in het bedrijf werkt en interesse vertoont om het verder te zetten, en dochter Vanessa (39) die geen interesse heeft om in het bedrijf te werken of het verder te zetten. Freddy nadert de pensioengerechtigde leeftijd en besloot recent zich te informeren over de mogelijkheden die het Vlaamse schenkings- en successierecht biedt. In eerste instantie om de harmonie binnen te familie te bewaren en om een oplossing te zoeken die geen van beide kinderen benadeelt. Daarnaast is het voor hem uitermate belangrijk dat de continuïteit van het bedrijf gewaarborgd wordt en dat de schat aan opgebouwde know-how en relaties niet verloren gaat. Om meer duidelijkheid te krijgen over wat kan en niet kan ging de Economische Raad voor Oost-Vlaanderen samen met het echtpaar Verstuyft en specialist notaris Stan Devos rond de tafel zitten. Notaris Devos: "Het verdelen van een erfenis betekent vaak een kritisch moment, een zware test
voor de verstandhouding binnen de familie, des te meer wanneer er een familiebedrijf bij betrokken is. Om problemen en discussies te vermijden op het moment dat één van beide ouders overlijdt, is het aan te raden dat de erflater bij leven een regeling treft en zodoende anticipeert op mogelijke conflictscenario's." Wanneer één of meerdere kinderen in het familiebedrijf van de ouders actief zijn en andere niet, bestaat vaak de behoefte om daar in de erfenisplanning rekening mee te houden. Het is echter geen eenvoudige klus om de belangen van de actieven met die van de niet-actieven te verzoenen binnen de familiale onderneming, zonder daarbij de continuïteit van het bedrijf in het gedrang te brengen.
98
De rol van het huwelijksstelsel Vooraleer men een successieplanning kan uittekenen, moet men het huwelijksstelsel van het echtpaar onder de loep te nemen.
Toegepast op de case Evercold Laten we ervan uitgaan dat het echtpaar Verstuyft is getrouwd onder het wettelijke stelsel: dit betekent dat er drie vermogens bestaan: het eigen vermogen van de man, het eigen vermogen van de vrouw en het gemeenschappelijke vermogen van man en vrouw. De eigen vermogens bevatten de eigen goederen, goederen die men bezat vóór het huwelijk, alsook goederen die men zelf heeft vererfd of door middel van schenking verkreeg. Het gemeenschappelijke vermogen bevat de aanwinsten die gerealiseerd zijn na de voltrekking van het huwelijk.
Toegepast op het echtpaar Verstuyft Aangezien de bvba Evercold is opgericht ná het luiden van de bruidsklokken, behoort de vennootschap tot het gemeenschappelijke vermogen van Freddy en Jeannette. Ook al bezit Freddy de overgrote meerderheid van de aandelen en is Jeannette minderheidsaandeelhouder, waardoor beiden in verhouding zeggenschap hebben in de vennootschap, toch zijn beiden eigenaar van de helft van de waarde van de aandelen. Mocht het koppel getrouwd zijn onder een ander huwelijksstelsel, dan liggen de kaarten anders. Een voorbeeld: indien in het huwelijkscontract is bedongen dat de langstlevende alles erft, dan komt bij overlijden de volle eigendom van de aandelen van degene die is overleden, bij het vermogen van de langstlevende. De kinderen vormen in dat geval nog geen partij in de verdeling. Een blik in de toekomst Indien het koppel beslist om alles op zijn beloop te laten en geen stappen te ondernemen voor hun overlijden, zal de op dat moment van toepassing zijnde wetgeving het lot van hun onderneming bepalen. Echter, om te anticiperen op toekomstige conflictsituaties en om de toekomst van Evercold veilig te stellen, is het aan te raden om één en ander bij leven te regelen. Hypothese 1: er worden geen regelingen getroffen In de veronderstelling dat het echtpaar laat begaan en geen stappen onderneemt om zijn opvolging te regelen, zullen de gemeenrechtelijke regels van toepassing zijn.
Toegepast op de case Evercold Bij overlijden van één van de ouders, zal de blote eigendom van de helft van de aandelen vererfd worden door de kinderen. Zowel Joeri als Vanessa zouden in dat geval blote eigenaar worden van elk een vierde van het aandelenpakket, terwijl de langstlevende echtgenoot het vruchtgebruik van het aandelenpakket van zijn/haar overleden echtgenoot zal erven. Bij overlijden van die langstlevende zal zijn/haar aandelenpakket in volle eigendom over de twee kinderen worden verdeeld en zal het vruchtgebruik van het aandelenpakket van de eerstoverleden echtgenoot uitdoven, waardoor de kinderen volle eigenaar worden, elk van 50% van de totaliteit van de aandelen. Notaris Stan Devos: "Indien aan een aantal voorwaarden is voldaan, kan de onderneming
belastingvrij worden vererfd door de kinderen. De Vlaamse wetgever heeft in deze fiscale gunstregeling voorzien om de continuïteit van ondernemingen te bevorderen. Bovendien zijn de voorwaarden tijdelijk versoepeld in het kader van de anti-crisismaatregelen die door de overheid genomen zijn."
99
Voorwaarden voor de vererving van de familieonderneming aan 0% Materiële voorwaarden voor het bekomen van de vrijstelling PARTICIPATIEVOORWAARDE: de onderneming of de aandelen van de vennootschap behoorden voor ten minste 50% toe aan de overledene en/of aan zijn echtgenoot, ononderbroken, in elk van de drie jaar voorafgaand aan het overlijden. ! Tijdelijk niet van toepassing ten gevolge van anti-crisismaatregel anti TEWERKSTELLINGSVOORWAARDE: de onderneming of de vennootschap moet, in de twaalf kwartalen voorafgaand aan het overlijden, minstens 500.000 euro aan loonlasten uitbetaald hebben aan werknemers die in de Europese Economische Ruimte tewerkgesteld zijn, zoniet wordt de vrijstelling slechts proportioneel toegepast. ! Tijdelijk niet van toepassing ten gevolge van anti-crisismaatregel anti Formele voorwaarden voor het bekomen van de vrijstelling De begunstigde moet uitdrukkelijk vragen om toepassing van de gunstregeling in de aangifte van de nalatenschap. Het aanvraagformulier moet ondertekend worden door alle erfgenamen. Materiële voorwaarden tot behoud van de vrijstelling BEHOUD VAN KAPITAAL EN VORDERINGEN: het belegde vermogen in de onderneming of het kapitaal en de vorderingen in een familievennootschap, zoals deze werden opgenomen in de balans op datum van het overlijden, mogen niet dalen ten gevolge van uitkeringen of terugbetalingen in de vijf jaar na het overlijden.
(Indien het belegde vermogen of het kapitaal en de vorderingen dalen door uitkeringen ofterugbetalingen in de vijf jaar na het overlijden overlijden is het normale tarief evenredig verschuldigd.) BEHOUD VAN TEWERKSTELLING: de vrijstelling wordt slechts behouden indien de onderneming of de vennootschap in de twintig kwartalen (5 jaar) na het overlijden een bedrag minstens gelijk aan vijf derden van de loonlasten, betaald in de twaalf kwartalen vóór het overlijden, heeft uitbetaald. Indien en in de mate dat deze loonlasten, betaald na het overlijden, lager zouden zijn, is de belasting tegen het normale tarief evenredig verschuldigd. ! Tijdelijk niet van toepassing ten gevolge van anti-crisismaatregel anti Formele voorwaarden tot behoud van de vrijstelling Wanneer één van de gestelde voorwaarden niet langer is vervuld, is de erfgenaam verplicht dit te melden aan de ontvanger van de successierechten. Na afloop van de vijfjarige periode moet de begunstigde bewijzen dat de voorwaarden gedurende die gehele termijn vervuld zijn gebleven.
100
Notaris Stan Devos: "Ondanks het feit dat bovenstaande regeling fiscaal gunstig is, leidt ze nog
niet noodzakelijk tot een optimale situatie op burgerrechtelijk vlak. Door vererving van de aandelen door actieve en niet-actieve familieleden kunnen de familieverhoudingen en de verhouding tot de vennootschap behoorlijk in de knoop raken." De vererving van aandelen door zowel in het bedrijf actieve, als niet-actieve kinderen kan leiden tot contraproductieve resultaten aangezien beiden rechten putten uit hun aandelenbezit, bijvoorbeeld wat betreft zeggenschap over de gang van zaken in de vennootschap alsook wat betreft hun recht op een deel van de winst.
Toegepast op de case Evercold De vererving door elk van de helft van het aandelenpakket zou ertoe leiden dat beide kinderen dezelfde rechten putten uit hun aandelenbezit, ongeacht of ze actief of niet actief zijn in het bedrijf. Hypothese 2: de bedrijfsschenking en de techniek van de dubbele akte Een techniek om het familiebedrijf aan welbepaalde kinderen door te geven, en die toelaat fiscale voordelen te koppelen aan burgerrechtelijke, is de bedrijfsschenking. Echter, hiermee is de kous niet af aangezien het erfrecht deze plannen kan doorkruisen. Om de gelijke behandeling van de kinderen te garanderen en discussies achteraf te vermijden is het aan te raden de bedrijfsschenking te combineren met de techniek van de dubbele akte. Notaris Stan Devos: "Successieplanning verzekert rechtvaardige verdeling van nalatenschap en
verlaagt successierechten". De bedrijfsschenking Successierechten worden door iedereen als een noodzakelijk kwaad gezien, wat ook logisch is aangezien niemand graag een stuk van zijn erfenis afgeeft. Toch bestaan er verschillende manieren om de successierechten op een nalatenschap te minimaliseren. Notaris Stan Devos: "De goedkoopste manier om de successierechten te minimaliseren, is de bedrijfsschenking. Wanneer men de tarieven van de schenkingsrechten bekijkt, is het duidelijk dat de wetgever bedrijfsleiders wil stimuleren om hun bedrijf te schenken." Het tarief van de schenking Artikel 140bis van het Wetboek Registratierechten voorziet in een verlaging van de normale schenkingstarieven tot 2% in het Vlaams gewest, wanneer tot een zogenaamde bedrijfsschenking wordt overgegaan. Het betreft dus een vlak en eenvormig tarief terwijl schenkingsrechten in principe progressief zijn (ze stijgen naargelang de grootte van de schenking en variëren naargelang de graad van verwantschap). Dit betekent een aanzienlijke belastingbesparing in vergelijking met de normaal toepasselijke schenkingstarieven. Wat kunt u schenken? U kunt ofwel een eenmanszaak schenken ofwel de aandelen van een vennootschap waarvan de zetel van haar werkelijke leiding in een lidstaat van de Europese Unie is gevestigd. In beide gevallen moet de activiteit volgens de wet betrekking hebben op een 'nijverheids-, handels-, ambachts- of landbouwactiviteit' of de uitoefening van een 'vrij beroep, een ambt of post'. De schenking van aandelen van zuivere patrimonium- of holdingvennootschappen kunnen dus niet genieten van het vlakke tarief van 2%.
101
De wetgever wil met de maatregel de continuïteit van ondernemingen bevorderen. Vereist is dan ook dat de activiteit van de onderneming gedurende minstens 5 jaar na de schenking wordt verdergezet opdat men van het verlaagde tarief zou kunnen genieten.
Toegepast op de case Evercold Indien het echtpaar Verstuyft zou beslissen om hun aandelen te schenken aan hun zoon, heeft hij de handen vrij om het bedrijf verder uit te bouwen met als doel te aandelen in waarde te doen stijgen. Om te kunnen genieten van het verminderde schenkingsrecht van 2% is het helemaal niet noodzakelijk dat de volle eigendom geschonken wordt. Het voordelige tarief is zowel van toepassing op de schenking van de blote of volle eigendom en in vruchtgebruik. Notaris Stan Devos: "De mogelijkheid om de blote eigendom te schenken met voorbehoud van vruchtgebruik is vaak een wens van de pater of mater familias die na het wegschenken toch nog de inkomsten en het zeggenschap over de onderneming wenst te behouden." Het erfrecht kan de plannen doorkruisen Het familiebedrijf is vaak het belangrijkste bestanddeel van het vermogen van de bedrijfsleider. Een volledige toewijzing van het bedrijf aan de actieven, bijvoorbeeld via testament of schenking, zal meestal onmogelijk zijn omdat het ruimschoots het beschikbaar deel van de erfenis overstijgt. Bovendien zullen, om de gelijkheid tussen de erfgenamen te waarborgen, de schenkingen die de overledene tijdens zijn leven deed, opnieuw bij de nalatenschap worden gerekend en dit volgens hun waarde op het moment van het overlijden van de schenker (art. 922 BW).
Toegepast op de case Evercold In de veronderstelling dat het echtpaar Verstuyft een groot deel of al hun aandelen zou schenken aan hun zoon, kan hun dochter hier geen bezwaar tegen opwerpen op het moment van de schenking. Echter, bij overlijden kan ze zeggen dat ze benadeeld is. De beoordeling hiervan zal gebeuren door te kijken naar de vermogenswaarde op het ogenblik van overlijden, die veel hoger kan zijn dan op het moment van de schenking. Een voorbeeld: in 2010 schenkt het echtpaar Verstuyft hun aandelen aan Joeri. Joeri denkt dat hij het bedrijf volledig in handen heeft en investeert al zijn tijd en energie in het bedrijf, in de veronderstelling dat hij de enige is die de vruchten zal plukken van het harde werk. Na x jaar overlijden de ouders, de waarde van de aandelen bedraagt ondertussen veel meer dan op het ogenblik van de schenking. Om na te gaan of Vanessa niet is benadeeld door de schenking zal men kijken naar de waarde van de aandelen bij overlijden. Bijgevolg zal Joeri een deel moeten afstaan aan zijn zus, de tegenwaarde van de aandelen bij schenking waarop zijn zus recht heeft, alsook het proportionele deel van de waardestijging van de aandelen die door Joeri's toedoen is gerealiseerd tussen het tijdstip van schenking en het tijdstip van overlijden van zijn ouders. Het hoeft geen betoog dat hierboven beschreven situatie de familieverhoudingen danig kan verstoren. Ook hier geldt het motto: voorkomen is beter dan genezen. De techniek van de dubbele akte Om bovenstaand scenario te vermijden kan men een beroep doen op de techniek van de dubbele akte. Juridisch ontrafelt deze verrichting zich in een schenking, gevolgd door een uitonverdeeldheidtreding.
102
Er gebeuren in de praktijk dan twee zaken: • •
de ouders schenken aan al hun kinderen het geheel of een deel van hun vermogen in onverdeeldheid (d.w.z. als één geheel). de kinderen treden zelf uit onverdeeldheid (wat betekent dat zij de schenking zelf onder elkaar verdelen).
Notaris Stan Devos: "De waarde van de geschonken goederen wordt in dit geval beoordeeld op
het moment van de schenking en niet op het moment van overlijden". Toegepast op de case Evercold Zoon Joeri is actief in de zaak en wil die verderzetten. Dochter Vanessa werkt elders. De ouders schenken de zaak in eerste instantie aan zowel Joeri als Vanessa tegelijk, in onverdeeldheid, ieder voor de helft. Ze krijgen beiden hetzelfde zodat er geen sprake is van benadeling. Vervolgens treden beide kinderen uit onverdeeldheid. Vanessa zal haar onverdeelde helft aan haar broer Joeri afstaan. Joeri wordt zo alleen eigenaar van de zaak maar moet wel een geldsom betalen aan Vanessa, die gelijk is aan de helft van de waarde van de zaak. Voordeel 1: de waardevermeerdering die Joeri opbouwt, zal enkel hem ten goede komen Voordeel 2: de dochter wordt niet benadeeld en is zeker van de actuele overeengekomen waarde. Het echtpaar zou er ook voor kunnen kiezen om slechts de blote eigendom te schenken, met voorbehoud van vruchtgebruik. In dat geval heeft de zoon twee opties: - Vanessa op het moment van de schenking de tegenwaarde betalen van de blote eigendom van de aandelen o Voordeel: Vanessa krijgt haar erfdeel al op het moment dat haar ouders nog in leven zijn o Nadeel: de tegenwaarde van de blote eigendom is betrekkelijk lager dan die van de volle eigendom - Vanessa op het moment dat hij volle eigenaar wordt de tegenwaarde van de volle eigendom betalen, gebaseerd op de waarde van de aandelen op het moment van schenking o Voordeel: de tegenwaarde van de volle eigendom is aanzienlijk hoger dan die van de blote eigendom o Nadeel: Vanessa moet wachten op haar erfdeel tot op het moment dat Joeri volle eigenaar wordt van de aandelen (moment dat de ouders afstand doen van het vruchtgebruik of moment van overlijden van haar ouders). Zoals blijkt uit de hierboven beschreven gevalstudie is het beter om te voorkomen dan te genezen. Het uitwerken van een successieplanning bij leven heeft niet alleen fiscale voordelen, maar zorgt er ook voor dat geen van uw kinderen wordt benadeeld en dat er geen discussie meer ontstaat over de waarde na uw overlijden. Verder biedt een dergelijke regeling garanties voor het voortbestaan van uw onderneming.
103
5.2
E EN GELEIDELIJKE OVERNAME
Cathy Willem (32) en Leander De Cauter (34) zijn bezig om een communicatiebureau over te nemen. De overname van Communicatiehuis Magelaan zal in fases verlopen. Een periode waarin ze van de ervaring van de oprichters Françoise Opsomer (50) en Wim Trommelmans (53) gebruik kunnen maken. "Een dergelijke gefaseerde overname biedt heel wat voordelen die de continuïteit van Magelaan ten goede komen". Het Communicatiebureau Magelaan, gevestigd op de Blekersdijk in hartje Gent, viert dit jaar zijn 25-jarig bestaan. Het eerste hoofdstuk Het bedrijf 'Aanzet' werd 25 jaar geleden opgericht door Françoise Opsomer en Wim Trommelmans. In 2001 fusioneerde Aanzet met Making Magazines. In 2006 werd Aanzet/Making Magazines na een gesmaakte communicatiecampagne tijdens een groot publieksfeest omgedoopt tot Magelaan. Magelaan heeft een jarenlange ervaring met de productie van gedrukte en elektronische publicaties. Jaarlijks produceren ze tal van tijdschriften, boeken, catalogi, folders, huisstijlen, websites en (elektronische) mailings. Vier woorden kenmerken de werking van Magelaan: schoonheid, kwaliteit, overleg en duurzaamheid. Structuur Magelaan is een coöperatieve vennootschap met beperkte aansprakelijkheid (cvba), waar elke aandeelhouder één stem heeft. Het aantal stemmen is dus niet gebaseerd op het aantal aandelen. De raad van bestuur bestaat uit zes bestuurders, namelijk de vier zaakvoerders, de financiële vennoot en één privé-persoon, die 25 jaar geleden mee aan de wieg van het bedrijf stond. Ze zijn allen aandeelhouder. Daarnaast zijn er nog vier andere aandeelhouders. Een bladzijde omslaan: geleidelijke overname door management buy-in en buy-out Wim en Françoise naderen de vijftig en willen het wat rustiger aan doen; er zijn geen kinderen. Françoise is van plan om vanaf begin 2011 in haar pen te kruipen en tijd te maken voor nieuwe uitdagingen. Ze zal nog slechts één vijfde werken voor Magelaan. Ook Wim plant om het rustiger aan te doen vanaf begin volgend jaar en zal nog vier vijfden werken voor Magelaan. In eerste instantie werd intern gezocht naar een overnemer, waarbij intensief gecommuniceerd werd met de medewerkers. Cathy was al langer vertrouwd met het bedrijf: ze werkte voorheen als freelance medewerkster voor Magelaan en leidde op dat moment een tweepersoonszaak waarvan de mede-eigenaar met pensioen wenste te gaan. Daar Cathy in de sector wilde blijven ondernemen, voegde ze zich in 2007 als vennoot bij Magelaan. Nog in 2007 kwam het bedrijf in contact met Leander De Cauter. Begin 2008 klom hij als tweede nieuwe vennoot aan boord. Er werd afgesproken dat zowel Cathy als Leander de taak van vennoot en bestuurder gedurende een proefperiode van drie jaar zouden uitoefenen, zodat ze elk voor zich de balans konden opmaken na de proefperiode. Om de transactie financieel haalbaar te maken voor de jonge garde en om hen de kans te geven te groeien in het bedrijf, werd beslist om de aankoop van het bedrijf in schijven te doen. Na de aankoop van een eerste pakket aandelen, waarna elk 3% van de aandelen bezat, zullen Cathy en Leander hun aandelenpakket uitbreiden. Een proces dat zich in de toekomst zal verderzetten. 104
Voor- en nadelen De samenwerking met de oprichters is bij dit model intensief en dus is vertrouwen erg belangrijk. Het grote voordeel is dat Cathy en Leander optimaal gebruik kunnen maken van de capaciteiten van de overlaters. Er worden op geregelde basis zaakvoerdersbijeenkomsten georganiseerd om de strategie voor de toekomst uit te werken, om te evalueren en om de kennisoverdracht tussen de eerste en de tweede generatie te structureren. Cathy en Leander kunnen voortborduren op de kennis en ervaring die Françoise en Wim gedurende een kwarteeuw hebben opgebouwd. Verder heeft de aankoop in schijven zowel voor- als nadelen: enerzijds zorgt dit ervoor dat de overname financieel haalbaar is voor hen, anderzijds heeft deze manier van werken het perverse effect dat hard labeur en goede prestaties leiden tot een stijging van de waarde van de nog over te nemen aandelen, waardoor ze zelf de toekomstige overnameprijs de hoogte in jagen en hun toekomst enigszins hypothekeren. Uiteraard kan het marktconform vergoeden van de geleverde prestaties hier soelaas bieden. Beide partijen wilden dit op een elegante manier oplossen en hebben dan ook, na uitgebreid overleg, besloten om een prijs per aandeel vast te leggen. De overdracht van de onderneming en de voorbereiding ervan vergde de laatste maanden veel inspanningen van beide partijen. De zoektocht naar de optimale oplossing op fiscaal, burgerrechtelijk, organisatorisch en financieel vlak heeft van hen echte ervaringsdeskundigen gemaakt. Toch resten er een aantal vragen en bedenkingen die ze in het kader van het project BEBEO graag voorleggen aan EROV en andere specialisten ter zake. Bedenking 1: Cathy en Leander hebben vandaag hun aandelen van Magelaan in privé-bezit. Magelaan is een coöperatieve vennootschap waarbij elke aandeelhouder één stem bezit. Cathy en Leander zijn van plan een holdingvennootschap op te richten die eigenaar zal worden van de aandelenpakketten die ze in de toekomst zullen verwerven. Dat zou er toe leiden dat ze zowel aandelen in privé-bezit, als in hun respectievelijke holdingvennootschappen hebben, waardoor ze elk over twee stemmen zouden beschikken. Dit druist in tegen de bestaande filosofie van één stem per aandeelhouder. Hoe kan dit dilemma worden opgelost? Bedrijfsrevisor Luc Criel adviseert Cathy en Leander om de aandelen in privé-bezit in te brengen in hun respectievelijke holdingvennootschappen: "Vanuit fiscaal oogpunt is het bijna een must
om te werken met een holdingvennootschap. De inbreng van aandelen in privé-bezit in de holdingvennootschap, ook wel de overdracht van "ik" naar de "ik-vennootschap" is een hot item op fiscaal vlak." Als een natuurlijk persoon aandelen inbrengt in een vennootschap waarvan hij ook meerderheidsaandeelhouder is, spreekt de fiscus van een interne meerwaarde. Die verrichting heeft in het verleden heel wat stof doen opwaaien bij de fiscus. De fiscus oordeelde vaak dat er in dat geval geen economische verschuiving van vermogen plaatsvond. Niet zelden werd de meerwaarde in hoofde van de natuurlijke persoon belast als divers inkomen aan een tarief van 33%. Winsten of baten die, zelfs occasioneel of toevallig, buiten het uitoefenen van een beroepswerkzaamheid, voortkomen uit enige prestatie, verrichting of speculatie of uit diensten aan derden worden in de personenbelasting belast als divers inkomen. Tenzij het gaat om "normaal beheer van een privé-vermogen". De invulling van dit begrip is echter geen exacte wetenschap.
105
Intussen is de zaak min of meer uitgeklaard. De uitgebreide rechtspraak en de standpunten van de Dienst Voorafgaande Beslissingen in fiscale zaken hebben geleid tot het vooropstellen van een aantal voorwaarden waaronder de ruil van aandelen van een aandeelhouder tegen nieuwe aandelen van een holding vrij van belastingen kan geschieden. Vier voorwaarden moeten worden vervuld gedurende een driejarige periode die aanvangt op de dag van de inbrengverrichting. We zetten ze voor u op een rijtje: • • • •
voorwaarde 1: er moet sprake zijn van een inbreng van aandelen, wat overeenkomt met vorming van kapitaal in de holding, en niet van een verkoop, waar een betaling tegenover staat; voorwaarde 2: de holding mag geen kapitaalvermindering doen. Ook de vennootschap waarvan de aandelen werden ingebracht, mag haar kapitaal niet verminderen; voorwaarde 3: de dividendpolitiek van de werkmaatschappij mag niet worden gewijzigd ten opzichte van vóór de inbreng in de holding; voorwaarde 4: de door de werkmaatschappij betaalde managementfees en bedrijfsleidersbezoldigingen mogen ook niet wijzigen ten opzichte van vóór de inbreng in de holding.
Eén uitzondering wordt voorzien in het geval een wijziging van de dividendpolitiek, de managementvergoedingen of het kapitaal gebeurt om bedrijfseconomische redenen. Dit zal uiteraard aangetoond moeten kunnen worden. Bedrijfsrevisor Luc Criel: "Om rechtsonzekerheid uit te sluiten is het aan te raden om een
rulingaanvraag in te dienen bij de Dienst Voorafgaande Beslissingen in fiscale zaken." Bij het opstellen van een overeenkomst in het kader van de inbreng van de aandelen van een natuurlijk persoon in een vennootschap waarvan men aandeelhouder is, kan men best aantonen dat de transactie is ingegeven door bedrijfseconomische motieven, en niet om belastingen te ontwijken. Bedrijfsrevisor Luc Criel: "Het feit dat de inbreng kadert in een overnametransactie vormt een
bedrijfseconomisch motief en toont aan dat de constructie niet alleen is opgezet om belastingen te ontwijken. Cathy en Leander doen er ook goed aan om hun vennootschap naast de activiteit van holding ook te belasten met het management van de werkmaatschappij Magelaan. Dit vermijdt discussie met de fiscus over de gegrondheid van de uitgekeerde vergoedingen aangezien er werkelijke prestaties worden geleverd". Men moet eveneens een rapport toevoegen met een verantwoording van de waardebepaling van de aandelen. Vandaag is een belastingvrije overdracht dus mogelijk indien verschillende voorwaarden worden gerespecteerd. Zoals hierboven vermeld zijn het voornamelijk meerderheidsaandeelhouders die worden geviseerd door de fiscus. Het risico op belasting van de interne meerwaarde als een divers inkomen is aanzienlijk lager bij minderheidsaandeelhouders.
106
Bedenking 2: De eerste en de tweede generatie werken nu al drie jaar in een goede verstandhouding samen. Er bestaat een goodwill van alle partijen waardoor alle neuzen in dezelfde richting staan. Echter, hoe kan er verzekerd worden dat de ongeschreven wetten die vandaag bestaan ook in de toekomst zullen gerespecteerd worden? Wat indien de opvolgers met een claim worden geconfronteerd? Wat zal de impact op hun bestuurdersvergoeding zijn indien één van hen ziek wordt, het rustiger aan wil doen, of erger nog, werkonbekwaam wordt? Jurist Gerwin Gysens: "Cathy en Leander zijn net als Françoise en Wim al enige tijd bestuurder. Vanuit dat oogpunt is het moeilijk om de oprichters, nadat ze een deel van hun aandelen hebben verkocht aan de volgende generatie, aansprakelijk te stellen voor claims die in de toekomst kunnen opduiken. In principe maakt elke bestuurder deel uit van de Raad van Bestuur en is de Raad van Bestuur in zijn geheel aansprakelijk. Uiteraard kunnen overnemers hun voorgangers desgevallend aansprakelijk stellen voor schade die door het toedoen van de overlaters is veroorzaakt, indien dit duidelijk kan worden bewezen. Feit is ook dat kwijting werd gegeven op de Algemene Vergaderingen, zodat een aansprakelijkheidsvordering bijzonder moeilijk wordt.” Reglement van inwendige orde en het protocol Om op toekomstige problemen te anticiperen is het aan te raden een aantal spelregels vast te leggen voor alle bestuurders en vennoten. Ter verduidelijking van de terminologie: in een bvba wordt het bestuur waargenomen door één of meerdere zaakvoerders. In een nv of een cvba wordt het bestuur waargenomen door een Raad van Bestuur bestaande uit minimum twee bestuurders. In eerste orde kunnen de aandeelhouders in de statuten opnemen dat een reglement van inwendige orde kan worden opgesteld. Daarin kunnen onder meer volgende zaken worden geregeld: •
uitoefenen van een concurrentiële activiteit: de opname van een nietconcurrentiebeding (i.e. het verbod om een activiteit uit te oefenen die voor concurrentie zorgt met de activiteit van de onderneming in kwestie) biedt niet altijd een waterdichte oplossing. Dit kan uiteraard wel afgedwongen worden tijdens de duur dat men vennoot en bestuurder is. Bij het uittreden uit de vennootschap wordt het vaak moeilijk. Jurist Gerwin Gysens: "Je kunt immers niemand verbieden zijn beroep uit te oefenen; wel
is het mogelijk om een verbod op te leggen dat geografisch en in de tijd beperkt is. Echter, binnen de sector, en rekening houdend met de huidige communicatietechnologie, wordt alles bijzonder moeilijk." • • •
de omschrijving van welke feiten die aanzien moeten worden als een reden tot uitsluiting: bijvoorbeeld werkweigering, verzuim, dronkenschap etc.; de waardering van de aandelen; de verdere detaillering betreffende de hoedanigheid om lid te worden.
Nog verder kan men gaan met het opstellen van een protocol. Een protocol is een gedragsovereenkomst waarin een aantal afspraken tussen de vennoten en bestuurders onderling worden geëxpliciteerd. In tegenstelling tot een reglement van inwendige orde, is een protocol een intern en vertrouwelijk document, waarvan de inhoud enkel intern tussen de bestuurders en vennoten wordt gecommuniceerd. In een protocol kunnen afspraken worden gemaakt over een aantal zaken. We overlopen er een aantal.
107
•
• • • • •
• • • •
Winstbestemmingspolitiek: ofwel beslist men de winst uit te keren ofwel beslist men om de winst binnen de onderneming te houden. Winst kan aan de aandeelhouders worden uitgekeerd in de vorm van een dividend en/of aan de bestuurders in de vorm van tantièmes. Winst kan in de onderneming blijven door toevoeging aan één van de soorten reserves of door de winst over te dragen naar volgend boekjaar, waarna de winst zal worden bestemd. Een verlies kan worden overgedragen naar een volgend boekjaar, waarna de vennoten eventueel kunnen beslissen over te gaan tot een kapitaalvermindering door incorporatie verliezen of zelf tussenkomen ter aanzuivering van het verlies. Vergoedingsregelingen/sleutel: regeling betreffende de hoogte van de bestuurdersvergoedingen. Wijze van verloning bestuurders: regeling omtrent de wijze van belonen, bijvoorbeeld via de uitkering van een wedde, door de bestuurders toe te laten hun prestaties te factureren naar hun eigen managementvennootschap. Regeling kosten: regeling omtrent de omvang van bepaalde kostenposten, bv. het te spenderen budget aan autokosten. Waardering aandelen: regeling omtrent de waarderingsmethode van aandelen bijvoorbeeld x% gecumuleerd op jaarbasis, te rekenen vanaf het jaar van de aankoop. Regeling in geval van ziekte en/of werkonbekwaamheid: regeling in geval één van de bestuurders en of vennoten wordt getroffen door ziekte en/of werkonbekwaam wordt: wat zal de weerslag hiervan zijn op zijn/haar vergoeding? Geldt er een bepaalde solidariteit onderling of niet? Regeling in geval van overlijden: regeling in geval één van de vennoten overlijdt: wat wordt er bepaald op het gebied van zijn of haar opvolging? Krijgen alle andere vennoten de kans om zijn/haar aandelen over te nemen? Regeling in geval van verminderde activiteit: regeling in geval één van de bestuurders het wat rustiger aan wil doen. Heeft dit gevolgen op zijn of haar vergoeding? Acties of omstandigheden die gelijkgesteld worden met een aanbod tot uittreding: regeling in geval één van de bestuurders/vennoten grove fouten begaat of zich niet of onvoldoende inzet. Acties die goedkeuring vergen: bijvoorbeeld aankopen die een bepaald bedrag overschrijden.
Jurist Gerwin Gysens: "Een (gedeeltelijke) overname waarbij Françoise en Wim een stap achteruit
doen en Cathy en Leander een stap vooruit is de ideale gelegenheid om de spelregels die bestaan binnen de onderneming vast te leggen in een protocol." Het reglement van inwendige orde, waarnaar verwezen wordt in de statuten, maakt deel uit van wat we kunnen noemen “het vennootschapscontract”. Dit is bindend en dus ook afdwingbaar. Het protocol kan men eerder zien als een “gedragscode”. De grens tussen beiden is soms vaag; vandaar de noodzaak aan een goede begeleiding bij de opstelling ervan. Tot slot geven we nog mee dat het protocol noch het reglement van inwendige orde voorbehouden is voor coöperatieve vennootschappen. Ook andere vennootschapsvormen kunnen van deze overeenkomsten gebruik maken om hun spelregels vast te leggen. Dan spreken we eerder van aandeelhoudersovereenkomsten.
108
5.3. B OOMKWEKERIJ S YLVA : EEN FAMILIEBEDRIJF MET DIEPE WORTELS Een familiebedrijf kan metaforisch worden vergeleken met een boom. De boom groeit in de loop der jaren, krijgt meerdere vertakkingen en moet te gepasten tijde gesnoeid worden. Minder dan 30% van de familiebedrijven is na de tweede generatie nog in familiale handen en 13% overleeft de derde generatie. Een degelijk opvolgingsplan is een eerste voorwaarde om de generatietoets vlot te doorstaan. Bosboomkwekerij Sylva (nvdr: Latijns voor bos) is al jaren in handen van de familie Van Hulle. Marc Van Hulle heeft het bedrijf gedurende 30 jaar geleid, samen met zijn broers. In 2003 heeft hij beslist het bedrijf alleen verder te zetten. Marc en zijn vrouw Lucie hebben drie kinderen: Bram, Tim en Sven. Twee van hen zijn actief in het bedrijf: Bram is verantwoordelijk voor de productie en Tim neemt het commerciële luik voor zijn rekening. Jongste zoon Sven is vandaag niet actief bij Sylva, maar sluit niet uit dat hij in de toekomst in het bedrijf stapt. Zaakvoerders Marc, Bram en Tim vormen samen met de externe bedrijfsleider, die het bedrijf door en door kent, en de productiemanager het managementteam. Marc is meerderheidsaandeelhouder, Bram en Tim hebben elk een kleiner pakket aandelen. Marc Van Hulle is ervaringsdeskundige in vraagstukken en problemen die kunnen opduiken in een familiebedrijf. Om te vermijden dat moeilijkheden uit het verleden zich zouden herhalen en bijgevolg om te anticiperen op toekomstige situaties, vonden Marc en zijn gezin de tijd rijp om een aantal afspraken te maken en deze te expliciteren in een 'familiaal charter'. Prof. dr. Johan Lambrecht en de projectcoördinator van BEBEO loodsten Marc, Lucie, Bram en Tim door het overleg. Het gesprek vormde de eerste aanzet voor het opstellen van een familiaal charter. Het familiaal charter: de grondwet van de familie Prof. dr. Johan Lambrecht: "Een familiaal charter kan worden beschouwd als een familiale
grondwet. Daarin worden de rechten en plichten van de verschillende familieleden vastgelegd. Een dergelijk charter kan best worden opgemaakt op een onverdacht moment, niet op het moment dat een familiaal probleem zich stelt." Afhankelijk van de situatie kunnen verschillende delen worden opgenomen in het familiaal charter: • • • • • •
welke waarden stellen het bedrijf en de familie voorop? welke visie heeft men op eigenaarschap en de rol van actieve en passieve aandeelhouders? wie kan er aandeelhouder worden? hoe wordt de winst verdeeld? hoe wordt de overdracht van aandelen geregeld? onder welke voorwaarden kan er in het familiebedrijf worden gewerkt?
Prof. dr. Johan Lambrecht: "Het expliciteren van de waarden die het bedrijf en de familie hoog in
het vaandel dragen, vormt een goed uitgangspunt voor het opstellen van het familiaal charter. De reden daarvoor is dat de waarden de toetssteen vormen voor alle beslissingen die nadien genomen worden en in het charter tot uitdrukking komen." De bedrijfswaarden en familiale waarden Marc Van Hulle heeft een aantal jaar terug zijn visie neergepend over welke waarden volgens hem belangrijk zijn voor het bedrijf en voor de familie. Dergelijke waarden zijn uiteraard maar relevant als ze door alle actieve gezinsleden worden onderschreven.
109
Marc vat de waarden samen in het acroniem BARK: Beroepstrots Arbeidsvreugde Respect en vertrouwen Klantentoewijding Bark is het Engelse woord voor 'schors'. Marc Van Hulle: "Een schors groeit mee met de boom en beschermt de boom tegen invloeden van buitenaf. Dat is precies wat onze bedrijfswaarden en familiale waarden moeten doen." Prof.dr. Lambrecht: "De familiewaarden en de bedrijfswaarden dienen in principe dezelfde te zijn. Het familiebedrijf kan worden gezien als een raderwerk, waarin het bedrijf, de familie en het individu raders vormen. Opdat de machine goed zou werken, moet ze geolied worden. Waarden vormen een onderdeel van de smeermiddelen." Om de violen gelijk te stemmen, hebben we een denkoefening georganiseerd waarbij Marc, Lucie, Bram en Tim de kans kregen om aan te geven welke waarden zij vooropstellen en welke invulling ze daaraan geven. Na overleg bleek dat iedereen de BARK-waarden aanhangt. Beroepstrots Onder beroepstrots verstaat de familie Van Hulle de fierheid over het métier van bosboomkweker. Prof. dr. Lambrecht: "Fierheid over zijn métier is een heel belangrijke waarde voor de familieondernemer. Zo noemt de Italiaanse familie Antinori, een wijnbouwbedrijf dat meer dan 625 jaar bestaat, zichzelf nog steeds 'landbouwer'. Ze zijn terecht trots op hun stiel." Sylva is een open bedrijf, ze maken er werk van om te communiceren. Sylva is een klinkende naam in de streek en heeft de laatste jaren veel persaandacht gekregen, onder meer naar aanleiding van de talloze prijzen die het bedrijf in de wacht sleepte. Marc Van Hulle vertelt met trots over de maatschappelijk duurzame opdracht die Sylva vervult. Marc Van Hulle:"Weinig mensen kunnen zich een beeld vormen van wat een bosboomkwekerij
precies doet. Wanneer ik vertel dat we onder meer populieren verbouwen, die nadien worden versnipperd en gebruikt als bio-massa in energiecentrales, krijgt onze activiteit een heel andere dimensie. Ik probeer mensen ook bewust te maken van het feit dat groen er niet vanzelf komt; Sylva zorgt mee voor de ontwikkeling van het landschap. Wij produceren en verkopen jonge natuur." Arbeidsvreugde De familie Van Hulle verstaat onder arbeidsvreugde voornamelijk het werk graag doen, met volle 'goesting'. Respect en vertrouwen Respect en vertrouwen worden in één adem genoemd. De familie Van Hulle verstaat hieronder: respect en vertrouwen tussen familieleden en tussen generaties, en binnen de generaties. Prof. dr. Lambrecht: "Respect en vertrouwen zijn heel belangrijk. Het is heel belangrijk om 'de
rangen te sluiten': als één van de drie zaakvoerders op zijn terrein een gegronde beslissing neemt, is het cruciaal dat de andere twee hem daarin onvoorwaardelijk steunen." 110
Klantentoewijding Vaak wordt er gesproken over 'klantentevredenheid'. Bij Sylva verkiezen ze het begrip 'klantentoewijding'. Door zich te engageren naar de klanten toe en de klanten te beschouwen als partners, wordt een langetermijnrelatie opgebouwd waaruit normalerwijze klantentevredenheid voortvloeit. Onder klantentoewijding verstaat men in eerste instantie het opbouwen van een positieve relatie met de klant. Aan de verschillende familieleden werd de vraag gesteld of ze vinden of er nog andere waarden van belang zijn. 'Ontspanning' en 'samenhang' werden nog aangehaald. Met ontspanning wordt bedoeld dat er naast werken ook tijd gemaakt moet worden voor andere dingen, zoals recreatie, zowel in als naast het werk. Als voorbeeld worden de vele zakenreizen aangehaald die Marc Van Hulle maakt en die een manier vormen om het aangename aan het nuttige te koppelen. Ook buiten het werk moet er ruimte te zijn om met zijn eigen interesses en gezin bezig te zijn. Marc Van Hulle: "Het gaat niet zozeer om veel werken, maar wel om slim werken." Onder 'samenhang' verstaat men dat alle neuzen in dezelfde richting moeten staan. Ook in moeilijke omstandigheden moet men blijven communiceren met elkaar en trachten tot een compromis te komen waarin iedereen zich kan vinden. Prof. dr. Lambrecht treedt de familie Van Hulle hierin bij. Hij ziet de waarden 'ontspanning' en 'samenhang' niet als aparte waarden, maar eerder als een aansluiting op de eerder genoemde BARK-waarden. Op aanraden van prof. dr. Lambrecht voegt de familie Van Hulle nog een vijfde waarde toe aan het lijstje, met name het evenwicht tussen de familie, het bedrijf en het individu. Prof. dr. Lambrecht: "Een familiebedrijf kan worden gezien als een open systeem, een soort
raderwerk. Het familiebedrijf als geheel met als onderdelen familie, bedrijf en individu kunnen maar naar behoren werken als er een evenwicht bestaat tussen de drie. Een tijdelijk onevenwicht is uiteraard mogelijk, zolang het evenwicht nadien maar wordt hersteld. De goede werking wordt bevorderd door zogenaamde smeermiddelen. We denken daarbij onder meer aan waarden, de missie en visie, communicatie en het opstellen van een familiaal charter." Evenwicht tussen de familie, het bedrijf en het individu Vermijden dat een onderdeel het andere te veel belast. Prof. dr. Lambrecht besluit het debat over de waarden met het benadrukken van het belang van het communiceren ervan. Het is belangrijk om de waarden door te geven aan de volgende generatie en aan de medewerkers. Daartoe kan men de waarden visueel voorstellen en simpelweg ophangen in het bedrijf of ze blijven herhalen in de communicatie naar de stakeholders toe. De eigenaarsvisie op het bedrijf Het is goed om stil te staan bij de vraag: "Wat is het meest essentiële dat we als eigenaarsfamilie willen voortzetten?". Op deze vraag zijn meerdere antwoorden mogelijk. Zo kan het in stand houden van het vermogen, het garanderen van de continuïteit van het bedrijf en/of de werkzekerheid, worden vooropgesteld. Ook een standpunt innemen over de vraag of het bedrijf in familiale handen moet blijven in de toekomst, is vaak niet eenduidig te beantwoorden. Na intern overleg besluiten Marc, Bram en Tim dat er sowieso sprake moet zijn van een familiale verankering in het bedrijf Sylva. Daarmee bedoelen ze dat het bedrijf in handen moet blijven van de familie en dat de familie de strategische keuzes moet maken. Ze sluiten echter niet uit dat externen zich bezighouden met de operationele leiding van het bedrijf. Vandaag is dat ook al voor een stuk zo: bedrijfsleider Jan stond mee aan de wieg van het bedrijf in zijn huidige gedaante met Marc Van Hulle aan het roer. 111
Marc Van Hulle: "De familie Van Hulle is al generaties lang actief in de bosboomkwekerij. De naam doet in de streek direct een belletje rinkelen. We vinden het dan ook een goede basis om in de toekomst op verder te gaan. Meer nog, we willen een familiale verankering in het bedrijf Sylva en niet alleen in de activiteit bosboomkwekerij." De rol van aandeelhouder: de keuze voor actieve en/of passieve aandeelhouders Een moeilijk vraagstuk is 'wie kan er aandeelhouder worden van het bedrijf?'. Naar de toekomst toe, en met een volgende generatie die zich aandient, moet men uitmaken wie er al dan niet aandeelhouder kan worden van het familiebedrijf. Kunnen alleen diegenen die ook actief werken in het bedrijf aandeelhouder worden? Of is er ook een rol weggelegd voor passieve aandeelhouders? Welke meerwaarde kunnen die passieve aandeelhouders leveren? Is het financieel en praktisch haalbaar om alleen maar actieve aandeelhouders te hebben? Moet de actieve aandeelhouder lid zijn van het managementteam of volstaat het dat hij werknemer is van het bedrijf? Deze vragen vergen de nodige aandacht. Het antwoord op elk van de vragen is verschillend voor elk bedrijf. Na intern overleg, geven Marc, Bram en Tim er de voorkeur aan dat een aandeelhouder ook actief is in het bedrijf. Ze motiveren hun visie door te stellen dat alleen actieve aandeelhouders met kennis van zaken beslissingen kunnen nemen. Uiteraard kunnen kinderen die niet in het bedrijf actief zijn niet zomaar buitenspel worden gezet. Het erfrecht zorgt ervoor dat er gelijkberechtiging plaatsvindt tussen alle kinderen. Indien de pater familias beslist om zijn aandelen te schenken aan één of meerdere van zijn kinderen, dan moet hij ook voorzien in een gelijkwaardige compensatie van de andere kinderen. Prof. dr. Lambrecht benadrukt dan ook dat het belangrijk is om een patrimonium op te bouwen naast het eigenlijke familiebedrijf, zodat de bedrijfsleider later zijn andere kinderen kan compenseren indien ze niet bij het bedrijf betrokken willen worden. Prof. dr. Lambrecht: "Geval per geval moet men nagaan welke rol de passieve aandeelhouder kan spelen voor het bedrijf. Indien die passieve aandeelhouder zich verantwoordelijk gedraagt, is er mogelijk geen bezwaar. Ook kan de pater familias meer aandelen schenken en/of verkopen aan de actieve kinderen, zodat hun stem zwaarder doorweegt in de eigenlijke besluitvorming." Bij het vastleggen van wie aandeelhouder kan worden, moet men ook stilstaan bij de overdracht van de aandelen. Wat gebeurt er bijvoorbeeld als er een aandeelhouder overlijdt? Laat men de aandelen vererven door de erfopvolgers van de overleden aandeelhouder? Of verkiest men om de andere aandeelhouders voorkooprecht te geven? Zo ja, aan welke waarde verkoopt men de aandelen? Prof. dr. Lambrecht adviseert om dergelijke afspraken notarieel te laten vastleggen in een aandeelhoudersovereenkomst. Het vastleggen van die bepalingen in een aandeelhoudersovereenkomst en het verlijden van die akte voor een notaris maken ze nadien ook juridisch afdwingbaar. De familie Van Hulle was na afloop van het gesprek tevreden over de aangehaalde punten en de overeenstemming in standpunten die werd bereikt. Deze eerste aanzet vormt de basis voor het familiaal charter.
112
HOOFDSTUK 6: CONCLUSIE Het tekort aan voldoende starters en de nakende overdracht van duizenden Oost-Vlaamse en Vlaamse KMO's zijn brandend actuele hangijzers. Beide thema's staan dan ook hoog op de beleidsagenda op Europees, federaal, Vlaams en provinciaal niveau. In deze literatuurstudie proberen we simultaan tegemoet te komen aan beide problemen door de mogelijkheid tot overname van een bestaande onderneming te belichten als alternatief voor het oprichten van een totaal nieuwe onderneming. Uit internationale vergelijkingen komt naar voren dat veel landen het afleggen tegen België en Vlaanderen als het gaat om het aandeel zelfstandigen in de (beroeps)bevolking. Wanneer men stelt dat ondernemer hét knelpuntenberoep van de 21ste eeuw is, verwijst dit dus eerder naar de lage graad van nieuw ondernemerschap, die Vlaanderen en België kenmerkt. Met andere woorden: er zijn relatief veel bestaande, maar weinig instromende ondernemers. Volgens de Global Entrepreneurship Monitor 2009 zit ons land aan de staart van het peloton van de ontwikkelde landen met een TEA-index van 3,5 in 2009. Verschillende factoren spelen hier een rol. Uit zeer recent onderzoek blijkt namelijk dat Vlaanderen relatief goed scoort op de zogenaamde 'harde' omgevingsfactoren zoals toegang tot financiering, onderwijs, fiscaal beleid en fysieke infrastructuur. Qua 'zachte' omgevingsfactoren scoort Vlaanderen beduidend lager, en dan gaat het onder meer over culturele en sociale normen, over ondernemerschapscultuur en attitude. De totale ondernemerspopulatie wordt niet alleen bedreigd door een te lage instroom, ook de nakende massale uitstroom van ondernemers die de pensioengerechtigde leeftijd naderen, bedreigt het economische weefsel. Rekening houdende met de vergrijzing van de West-Europese bevolking en met het feit dat er steeds minder kinderen geneigd zijn om in de voetsporen van hun ouders te treden, zouden in de komende jaren binnen de Europese Unie maar liefst één derde van de ondernemingen op zoek moeten naar een nieuwe eigenaar. Volgens schattingen zouden in Vlaanderen jaarlijks 13.500 bedrijven van eigenaar veranderen. Voor Oost-Vlaanderen geeft dit een schatting van 1.000 ondernemingen per jaar, een cijfer dat normaliter nog zal toenemen. In navolging van de Europese Commissie en gesteund door academici, willen we een pleidooi voeren voor de overname van een bestaande onderneming als alternatief voor het oprichten van een totaal nieuwe onderneming. Met een overname bouwt de startende ondernemer verder op de inzet en ervaring van de verkoper. Dit kan verscheidene voordelen en synergie opleveren. Ondernemers die een bedrijf overnemen in plaats van 'vers' te starten, doen het ook aanzienlijk beter qua overlevingskansen en de creatie van werkgelegenheid. Een succesvol overgenomen bedrijf heeft dubbel zoveel kans om na vijf jaar nog te bestaan in vergelijking met een nieuw opgestart bedrijf. Daarnaast zorgt de succesvolle overdracht van een bedrijf voor het behoud van gemiddeld vijf banen, terwijl een starter gemiddeld slechts twee banen creëert. Op die manier worden twee beleidsdoelstellingen ineens gerealiseerd en is er sprake van een win-winsituatie: 'vers' ondernemerschap wordt gestimuleerd en waardevolle bedrijven versterken ook in de toekomst het Oost-Vlaams economisch weefsel.
113
4.
VERKLARENDE WOORDENLIJST
Bedrijfsoverdracht
De overdracht van de eigendom van een onderneming aan een andere persoon of onderneming die de continuïteit en de commerciële activiteit van de onderneming waarborgt.
Dimensie
De dimensieklasse, ook wel grootteklasse genoemd, van een onderneming hangt af van het totaal aantal tewerkgestelde werknemers. De RSZ voorziet negen klassen of 9 verschillende dimensies.
Due diligence
Due diligence verwijst naar een grondig onderzoek van de boeken ter voorbereiding van overdracht. Bedoeling is om de exacte waarde van de onderneming te bepalen. Het onderzoek gaat dan ook verder dan het louter financieel aspect, ook juridische, commerciële, fiscale en juridische aspecten komen aan bod.
Economische sectoren
Er zijn vier economische sectoren. De primaire sector omvat de land- en bosbouw en visvangst. De secundaire sector omvat de winning van delfstoffen, de industrie en de bouw. De tertiaire sector omvat de handel en de diensten. De quartaire sector omvat de overheidsdiensten.
Faillissement
Een faillissement betreft een staking van de activiteiten van een onderneming als gevolg van een handelsvonnis.
GEM
De Global Entrepreneurship Monitor (GEM) is een jaarlijks onderzoek dat sinds 1999 peilt naar de graad van nieuw ondernemerschap.
Helper
Een helper is elke persoon die in België een zelfstandige in de uitoefening van zijn beroep bijstaat of vervangt, zonder door een arbeidsovereenkomst te zijn verbonden. Het zijn overwegend echtgenoten die hun partner bijstaan in hun zelfstandige activiteit, de zogenaamde meewerkende echtgenoten.
Latent ondernemerschap
Aandeel van de beroepsbevolking dat liever zelfstandige zou willen zijn dan werknemer.
Lissabonstrategie
In maart 2000 nam de Europese Raad te Lissabon een strategie aan waarin werd vooropgesteld om van Europa tegen 2010 "de meest
concurrentiële en dynamische kenniseconomie van de wereld te maken, die in staat is tot duurzame groei met meer en betere jobs en een grotere sociale cohesie."142
142
European Council Resolution, endorsed by 15 heads of state or government on 24 march 2000 in Lisbon, Portugal.
114
Liquiditeit
Liquiditeit betreft het totaal van de middelen die een onderneming onmiddellijk kan aanwenden om aan haar kortetermijnverplichtingen te voldoen.
KMO
Een KMO (kleine en middelgrote onderneming) is een zelfstandige juridische entiteit met een personeelsbezetting tot 100 werknemers. Daarbij wordt een onderscheid gemaakt tussen een micro-onderneming (minder dan 10 personeelsleden), een kleine onderneming (minder dan 50 personeelsleden) en een middelgrote onderneming (minder dan 100 personeelsleden). Elke onderneming die 100 werknemers of meer telt, betreft dan een grote onderneming.
Management buy out (MBO)
Dit houdt in dat het bedrijf verkocht wordt aan het bestaande management of aan werknemers van het bedrijf.
Management buy-in (MBI)
Dit houdt in dat een bedrijf geheel of gedeeltelijk wordt overgenomen door externe managers.
NACE-Bel
NACE staat voor 'Nomenclature statistique des Activités économiques dans la Communauté Européenne'. Deze activiteitennomenclatuur, waarbij elke bedrijfstak een cijfercode krijgt, vereenvoudigt het opstellen en verspreiden van economische statistieken. De Belgische benaming van de NACEcode is NACE-Bel.
Nieuw Ondernemerschap
Aantal nieuwe zelfstandigen en nieuw opgerichte vennootschappen (3 maanden – 3,5 jaar operationeel).
Nettogroei
Dit is het saldo van toetreding tot het ondernemingsweefsel, gemeten als het aantal oprichtingen verminderd met het aantal stopzettingen.
Ontluikend ondernemerschap
Aandeel van de beroepsbevolking dat een onderneming aan het opstarten is (minder dan 3 maanden operationeel).
Onderneming
Een onderneming is iedere juridische eenheid die, ongeacht haar rechtsvorm, een economische activiteit uitoefent: eenheden die individueel of in familieverband ambachtelijke of andere activiteiten uitoefenen, personenvennootschappen en verenigingen die regelmatig een economische activiteit uitoefenen.
Oprichtingsquote
Is de verhouding van het aantal oprichtingen in een bepaald jaar of bepaalde periode ten opzichte van het aantal actieve ondernemingen in dat jaar of die periode.
Rendabiliteit
Het betreft de verhouding tussen de winst en het vermogen van de onderneming. Het geeft weer in welke mate de onderneming winstgevend is.
115
Solvabiliteit
De solvabiliteit geeft weer in welke mate de onderneming een buffer van eigen vermogen heeft om haar schulden terug te betalen.
Stopzettingsquote
Het aantal stopzettingen, of verdwenen ondernemingen, omvat het aantal falingen en schrappingen. Het aantal stopzettingen in procent van het aantal actieve ondernemingen, binnen een sector of regio, noemen we de stopzettings- of opheffingsquote.
Toegevoegde waarde
De toegevoegde waarde omvat het totaal aan bedrijfsopbrengsten verminderd met het intermediaire verbruik, meer bepaald de aankoop van handelsgoederen, grondstoffen en hulpstoffen en de aankoop van diensten en diverse goederen.
Turbulentie
De turbulentie is de som van het aantal schrappingen, falingen en oprichtingen ten opzichte van het aantal actieve ondernemingen.
Zelfstandige
Een zelfstandige is ieder natuurlijk persoon die een beroepsbezigheid uitoefent, zonder hiervoor door een arbeidsovereenkomst of een statuut verbonden te zijn. Een zelfstandige in hoofdberoep heeft als voornaamste of enige bezigheid een zelfstandige activiteit; een zelfstandige in bijberoep oefent tegelijk en hoofdzakelijk nog een andere beroepsactiviteit uit onder gezag.
116
5. 5.1
LITERATUURLIJST
K WANTITATIEVE EN KWALITATIEVE ANALYSE
Acs, Z.J.; Arenius, P.; Hay, M.; Minniti, M. (Babson College; London Business School), Global Entrepreneurship Monitor. 2004 Executive Report (2005), 52 blz. Bosma, N.; Harding, R. (Babson College; London Business School), Global Entrepreneurship Monitor. GEM 2006 Summary Results (2007), 32 blz. Bosma, N.; Jones, K.; Autio, E.; Levie, J. (Babson College; London Business School), Global Entrepreneurship Monitor. 2007 Executive Report (2008), 66 blz. Bosma, N.; Acs, Z.J.; Autio, E.; Coduras, A.; Levie, J. (Babson College; Universidad del Desarrollo; London Business School), Global Entrepreneurship Monitor. 2008 Executive Report (2009), 68 blz. Bosma, N.; Levie, J. (Babson College; Universidad del Desarrollo; Reykjavik University; London Business School), Global Entrepreneurship Monitor. 2009 Global Report (2010), 73 blz. Bruins, A. (EIM), Ondernemerschap en strategie in het MKB (september 2006), 8 blz. Bureau van Dijk Electronic Publishing. BEL-FIRST cd-rom. Financial Reports and Statistics on Belgian and Luxemburg Companies. Oktober 2009, versie 48.0, update 139.0 Buysse, R.; Sleuwaegen, L. (Flanders DC; Vlerick Leuven Gent Management School),
Onderzoeksrapport. De contextuele determinanten van het ondernemerschap in Vlaanderen (februari 2010), 53 blz. Europese Commissie. Aanbeveling van de Europese Commissie van 6 mei 2003 betreffende de definitie van kleine, middelgrote en micro-ondernemingen (kennisgeving geschied onder nummer C(2003) 1422). Publicatie van de Europese Unie, 2003/361/EG (2003), 6 blz. Graydon Belgium NV. Aantal oprichtingen, faillissementen en stopzettingen in Oost-Vlaanderen en Vlaams Gewest, 1996-2009 (2010), Excel spreadsheets. Meuleman, M., Crijns, H., Lepoutre, J., Tilleul, O. (Vlerick Leuven Gent Management School),
Persbericht: Ondernemerschap in België en Vlaanderen. Resultaten van de Global Entrepreneurship Monitor 2008 (2009), 20 blz. Minniti, M.; Bygrave, W.D.; Autio, E. (Babson College; London Business School), Global
Entrepreneurship Monitor. 2005 Executive Report (2006), 69 blz. Reynolds, P.D.; Hay, M.; Camp, M.S. (Babson College; London Business School; Ewing Marion Kauffman Foundation), Global Entrepreneurship Monitor. 1999 Executive Report (1999), 49 blz. Reynolds, P.D.; Hay, M.; Bygrave, W.D.; Camp, M.S.; Autio, E. (Babson College; London Business School; Ewing Marion Kauffman Foundation), Global Entrepreneurship Monitor. 2000 Executive Report (2000), 59 blz.
117
Reynolds, P.D.; Camp, M.S.; Bygrave, W.D.; Autio, E.; Hay, M. (Babson College; London Business School; Ewing Marion Kauffman Foundation), Global Entrepreneurship Monitor. 2001 Executive Report (2001), 62 blz. Reynolds, P.D.; Bygrave, W.D.; Autio, E.; Cox, L.W.; Hay, M. (Babson College; London Business School; Ewing Marion Kauffman Foundation), Global Entrepreneurship Monitor. 2002 Executive Report (2002), 51 blz. Reynolds, P.D.; Bygrave, W.D.; Autio, E. (Babson College; London Business School; Ewing Marion Kauffman Foundation), Global Entrepreneurship Monitor. 2003 Executive Report (2004), 118 blz. Rijksdienst voor Sociale Zekerheid (RSZ). Indeling van de vestigingseenheden naar activiteitstak en naar plaats op 30 juni 2000. Indeling van de werknemers naar activiteitstak en naar plaats op 30 juni 2000 (2002), Excel spreadsheets. Rijksdienst voor Sociale Zekerheid (RSZ). Indeling van de vestigingseenheden naar activiteitstak en naar plaats op 30 juni 2001. Indeling van de werknemers naar activiteitstak en naar plaats op 30 juni 2001 (2003), Excel spreadsheets. Rijksdienst voor Sociale Zekerheid (RSZ). Indeling van de vestigingseenheden naar activiteitstak
en naar plaats op 30 juni 2002. Indeling van de werknemers naar activiteitstak en naar plaats op 30 juni 2002 (2004), Excel spreadsheets. Rijksdienst voor Sociale Zekerheid (RSZ). Indeling van de vestigingseenheden naar activiteitstak en naar plaats op 31 december 2003. Indeling van de werknemers naar activiteitstak en naar plaats op 31 december 2003 (2005), Excel spreadsheets. Rijksdienst voor Sociale Zekerheid (RSZ). Indeling van de vestigingseenheden naar activiteitstak
en naar plaats op 31 december 2004. Indeling van de werknemers naar activiteitstak en naar plaats op 31 december 2004 (2006), Excel spreadsheets. Rijksdienst voor Sociale Zekerheid (RSZ). Indeling van de vestigingseenheden naar activiteitstak
en naar plaats op 31 december 2005. Indeling van de werknemers naar activiteitstak en naar plaats op 31 december 2005 (2007), Excel spreadsheets. Rijksdienst voor Sociale Zekerheid (RSZ). Indeling van de vestigingseenheden naar activiteitstak
en naar plaats op 31 december 2006. Indeling van de werknemers naar activiteitstak en naar plaats op 31 december 2006 (2008), Excel spreadsheets. Rijksdienst voor Sociale Zekerheid (RSZ). Indeling van de vestigingseenheden naar activiteitstak en naar plaats op 31 december 2007. Indeling van de werknemers naar activiteitstak en naar plaats op 31 december 2007 (2009), Excel spreadsheets. Rijksdienst voor Sociale Zekerheid (RSZ). Indeling van de vestigingseenheden naar activiteitstak en naar plaats op 31 december 2008. Indeling van de werknemers naar activiteitstak en naar plaats op 31 december 2008 (2009), Excel spreadsheets. Rijksinstituut voor de Sociale Verzekeringen der Zelfstandigen (RSVZ). Evolutie van het aantal verzekeringsplichtigen (zelfstandigen + helpers) op 31 december 2000 (2002), Excel spreadsheets.
118
Rijksinstituut voor de Sociale Verzekeringen der Zelfstandigen (RSVZ). Evolutie van het aantal verzekeringsplichtigen (zelfstandigen + helpers) op 31 december 2001 (2003), Excel spreadsheets. Rijksinstituut voor de Sociale Verzekeringen der Zelfstandigen (RSVZ). Evolutie van het aantal verzekeringsplichtigen (zelfstandigen + helpers) op 31 december 2002 (2004), Excel spreadsheets. Rijksinstituut voor de Sociale Verzekeringen der Zelfstandigen (RSVZ). Evolutie van het aantal verzekeringsplichtigen (zelfstandigen + helpers) op 31 december 2003 (2005), Excel spreadsheets. Rijksinstituut voor de Sociale Verzekeringen der Zelfstandigen (RSVZ). Evolutie van het aantal verzekeringsplichtigen (zelfstandigen + helpers) op 31 december 2004 (2006), Excel spreadsheets. Rijksinstituut voor de Sociale Verzekeringen der Zelfstandigen (RSVZ). Evolutie van het aantal verzekeringsplichtigen (zelfstandigen + helpers) op 31 december 2005 (2007), Excel spreadsheets. Rijksinstituut voor de Sociale Verzekeringen der Zelfstandigen (RSVZ). Evolutie van het aantal verzekeringsplichtigen (zelfstandigen + helpers) op 31 december 2006 (2008), Excel spreadsheets. Rijksinstituut voor de Sociale Verzekeringen der Zelfstandigen (RSVZ). Evolutie van het aantal verzekeringsplichtigen (zelfstandigen + helpers) op 31 december 2007 (2008), Excel spreadsheets. Rijksinstituut voor de Sociale Verzekeringen der Zelfstandigen (RSVZ). Evolutie van het aantal verzekeringsplichtigen (zelfstandigen + helpers) op 31 december 2008 (2009), Excel spreadsheets. Unizo.be. Persbericht: Eén derde jongeren had nooit contact met ondernemerschap (2010), http://www.unizo.be/viewobj.jsp?id=442542
119
5.2
S TARTEND ONDERNEMERSCHAP : OVERNEMEN VERSUS OPSTARTEN
Alleen Japanners ondernemen minder dan Belgen. In: Forward, april 2010, nr.4. Buijink, C., Over ondernemers en overnemers. In: ESB, dossier bedrijfsoverdrachten, 2003, vol. 88, nr. 4402. Buyens D. et al., Startende ondernemers in Vlaanderen: een verkennend onderzoek. Universiteit Gent en Vlerick Leuven Gent Management School, 2002, 24 p. Buysse R. & Sleuwaegen L, De contextuele determinanten van het ondernemerschap in Vlaanderen, Flanders DC – Vlerick Leuven Gent Management School, februari, 2010. Centrale Raad voor het bedrijfsleven, Ondernemerschap in België: knelpunten en uitdagingen, de visie van deskundigen. Centrale Raad voor het Bedrijfsleven, 16 augustus 2010. Coucke M., Overdrachten van kmo's: willen is niet altijd kunnen. 2008. Crijns H., Icarus achterna? Essay voor de toekomst: ondernemerschap in Vlaanderen. Leuven, 2003. Crijns H. en Vermeulen S., Het Europees overnamebeleid: een balans voor Vlaanderen. Vlerick Leuven Gent Management School – STOIO, 2007, 90 p. Crijns H. en Vermeulen S., Benchmark van overheidsinitiatieven om knelpunten bij overdrachten weg te werken. In: Manigart en Leroy (reds.), Bedrijf te koop: overlaten en stopzetten in Vlaanderen, Roeselare, Steunpunt ondernemerschap ondernemingen en innovatie, 2007. De Waard, How entrepreneurs rate advisers, ING Economics Department. Amsterdam, 2002,. Denys A., 2009, Oost-Vlaanderen doorstaat de orkaan, jaarlijkse toespraak door gouverneur André Denys voor de provincieraad. Gent, Provincie Oost-Vlaanderen, 15 december 2009, 50 p.
Financiering overname bedrijven versoepelt. In: De Tijd, 30 oktober 2008. EIM, Entrepreneurship in The Netherlands: SMEs and international co-operation. Zoetermeer, EIM, 2005, 82 p. European Commission, The new SME definition. User guide and model declaration. Brussel, European Commission, Enterprise and industry publications, 2004, 52 p. European Commission, 2005. Europese Commissie, Uitvoering van het communautair Lissabonprogramma voor groei en werkgelegenheid. Overdracht van ondernemingen – Continuïteit door een nieuwe start, COM(2006) 117 final. Brussel, Europese Commissie, maart 2006. Europese Commissie, Overnameplatformen – Bevordering van transparante beurzen voor de overdracht van ondernemingen in Europa. Brussel, Europese Commissie, Ondernemingen en industrie, mei 2006.
120
Flören, R. en G. Zwartendijk, Star en toch flexibel. In: ESB, dossier bedrijfsoverdrachten, 2003, Vol. 88, nr. 4402. Fogel K., Hawk. A., Morck R. & Yeung B., Institutional obstacles to Entrepreneurship. In: The Oxford handbook of Entrepreneurship, Oxford University Press, 2006, pp. 540 – 579. Gimeno et Al., Survival of the fittest? Entrepreneurial human capital and the persistance of underperforming firms. In: Administrative Science Quarterly 42, 1997, pp. 750 – 783. Grilo L., en Irigoyen J-M., Entrepreneurship in the EU: To wish and not to be. In: Small Business Economics, 2006, 26(4).
Inclusief ondernemerschap in Vlaanderen, 2007, Equal. Langman M.A., Bedrijfsoverdracht in het MKB, moeilijk of makkelijk. Amsterdam, Langman economen, oktober 2005, 36 p. Kamer van Koophandel Nederland, Een bedrijf overnemen, een praktische wegwijzer. Woerden, Vereniging Kamers van Koophandel, juni 2009, 10e versie, 33 p. KEFIK, Overname van Belgische KMO's: de financiering: Brussel, KEFIK, 2006, 74 p. Kommers, J. & R. van Engelenburg, Ruimte in bedrijfsoverdrachten in Nederland. RZO, Den Haag, 2003. Lambrecht J. en Lievens J., Het roer uit handen: doorgeven van het familiebedrijf. Tielt, Lannoo, 2006, 136 p. Lambrecht J. en Naudts W., Overdracht en overname van kmo's in België. SVO – EHSAL-K.U. Brussel, 2007. Leroy H. en Manigart S., Stopzetten en overdragen van ondernemingen. In: Manigart en Leroy, (reds.), Bedrijf te koop: overlaten en stopzetten in Vlaanderen, Steunpunt ondernemerschap ondernemingen en innovatie, Roeselare, 2007. Leroy H., Manigart S. en Meuleman M., The planned decision to transfer an entrepreneurial company. Gent, Universiteit Gent, 2009, 29 p. Maes J., Sels L. en Vanhoutte C., Overnemen: ondernemen met voorsprong? Startende ondernemers en overnemers vergeleken. In: Manigart en Leroy (reds.), Bedrijf te koop: overlaten en stopzetten in Vlaanderen, Steunpunt ondernemerschap ondernemingen en innovatie, Roeselare, 2007. Mandl, L., Business transfers and successions in Austria. Vienna, KMU Forschung Austria, 2004. Meijaard J. en Diephuis B., Bedrijfsoverdrachten in Nederland. Zoetermeer, EIM, 2004. Meijaard J., In: Entrepreneurship in The Netherlands, Business Transfer: a new start, EIM, Zoetermeer, 2005. Meijaard J., Overnemen vaak beter dan 'vers' starten. Zoetermeer, EIM, 2007. Meuleman M. en Tilleuil O. en Crijns H., Global Entrepreneurship Monitor: rapport voor België en
Vlaanderen. 2007. 121
Oudmaijer, S.C. en J. Meijaard, De externe adviseur bij bedrijfsoverdrachten in het MKB. Zoetermeer, EIM, 2006. Oudmaijer, S.C., Kenmerken van overnemers versus ondernemers. EIM, Zoetermeer, 2006, 32 p. Sels L., Booghmans M. & De Winne S., Hoezo, Vlaanderen niet ondernemend? Loopbanen van ondernemers in Europees vergelijkend perspectief, K.U. Leuven, Steunpunt Werk en Sociale Economie, 2009, 30 p. Studiedienst Huis van de economie & Economische Raad voor Oost-Vlaanderen, Rapport KMO & Zelfstandig ondernemen in Oost-Vlaanderen - editie 2009. Gent, Provincie Oost-Vlaanderen, 2009, 136 p. Studiedienst Huis van de economie, Sociaal-economische situatieschets van Oost-Vlaanderen. Gent, Provinciebestuur Oost-Vlaanderen, 2010, 80 p. Thoné H., en Van Hootegem G., Een pleidooi voor procesgerichte benadering voor Overdrachten. In: Manigart en Leroy (reds.), Bedrijf te koop: overlaten en stopzetten in Vlaanderen, Steunpunt ondernemerschap ondernemingen en innovatie, Roeselare, 2007. Thurik R. et al., Determinanten van het ondernemerschapsproces in Vlaanderen: een internationale vergelijking, Flanders DC- Vlerick Leuven Gent Management School, 2009, 45 p. Van de Kimmenade, M., Verkoop van een familiebedrijf. Psychologische aspecten. Tilburg, Centrum van het Familiebedrijf, 2003. Van den Berghe W., Leren ondernemen en ondernemend leren. Brussel, Koning Boudewijnstichting, oktober 2007, 137 p. Van den Berghe W., Lepoutre J., Crijns H. en Tilleuil O., EFFECTO: Op weg naar effectief ondernemerschapsonderwijs in Vlaanderen, Flanders DC en Vlerick Leuven Gent Management School, december 2009. Van der Zwan P., Thurik A.R. en Grilo I., The entrepreneurial ladder and its determinants. In: Applied Economics, 42 (17), 2009, pp. 2183-2191. Van Praag C.M., Ondernemerschap: Marshall versus Schumpeter. In: Economisch Statistische Berichten, 30 april 1997, 82e jaargang, nr. 4104, pp. 344 – 347. Van Teeffelen L., De verschillen tussen gelukte en niet gelukte bedrijfsoverdrachten. Utrecht, KvK Hutrecht. 2010. Van Teeffelen L., Exploring Success and Failure in Small Firm Business Transfers. Breukelen, Neyenrode Business Universiteit Press, juni 2010. Van Teeffelen, Adviseurs aan het woord: Werk- en zienswijze bij bedrijfsoverdracht. Utrecht, HU/KvK Utrecht, 2009. Van Teeffelen L., el Abassi I. en Willard S., Bedrijfsopvolging in het kleinbedrijf: ook zeer kleine bedrijven zijn verkoopbaar. Utrecht, Hogeschool Utrecht, april 2007, 19 p. Warmerdam J, Fiscale en financieringsproblemen. In: ESB, dossier bedrijfsoverdrachten, vol. 88, nr. 4402, 2033. 122
Internet:
Bedrijf overnemen beter dan starten, http://www.mbkservicedesk.nl/980/bedrijf-overnemenbeter-dan-starten.htm (15/07/2010) Boeykens I., De 'facts en figures' van ondernemend Vlaanderen, Departement Economie, Wetenschap en Innovatie – Vlaamse overheid, http://www.ewi-vlaanderen.be/ewi/wat-doenwe/de-samenleving/ondernemerschap/actieplan-ondernemerschap/facts-figures (16/08/2010) Europese Commissie, Eindverslag van de deskundigengroep inzake de overdracht van kleine en middelgrote ondernemingen. http://ec.europa.eu/enterprise/entrepreneurship/support_measures/transfer_business/trans fer_com_02/final_report_nl.pdf, blz. 6 (27/07/2010) Europese Commissie http://ec.europa.eu/youreurope/business/starting-business/takingover/index_nl.htm (06/08/2010) Europees Fonds voor Regionale Ontwikkeling, Operationeel Programma doelstelling: Regionaal concurrentievermogen en werkgelegenheid, Vlaanderen 2007-2013. http://www.vlaamseprovincies.be/paginas/beleidssectoren/europa/documents/OP%2020072013%20%20eindversie.doc (27/07/2010)
Starten met bestaand bedrijf, http://www.dezaak.nl/renderer.do/clearState/true/menuId/2588/sf/2588/returnPage/56644/i temId/379654/pageId/381/instanceId/56649/ (15/07/2010) Vervisch, Hoe uw overname van aandelen te financieren, http://www.brunovervisch.be/nieuws_picts/Overnamefinanciering_aanbrengen_bank.pdf (06/08/2010)
Vlaanderen in Actie – Pact 2020 http://www.vlaandereninactie.be/nlapps/data/docattachments/ViA_folder_2010.pdf (15/07/2010)
123
6.
BIJLAGEN
Oost-Vlaanderen: financiële analyse naar dimensie: Tabel B.1.: financiële ratio's voor ondernemingen met 0 werknemers, boekjaren 2004-2008 Tabel B.2.: financiële ratio's voor ondernemingen met 1-4 werknemers, boekjaren 2004-2008 Tabel B.3.: financiële ratio's voor ondernemingen met 5-9 werknemers, boekjaren 2004-2008 Tabel B.4.: financiële ratio's voor ondernemingen met 10-49 werknemers, boekjaren 2004-2008 Tabel B.5.: financiële ratio's voor ondernemingen met 50-99 werknemers, boekjaren 2004-2008 Tabel B.6.: financiële ratio's voor ondernemingen met 100 + werknemers, boekjaren 2004-2008
125 125 126 126 127 127
Oost-Vlaanderen: financiële analyse naar sector: Tabel B.7.: financiële ratio's van de KMO's in de bedrijfstak 'basismetaal en metaalverwerking', boekjaren 2004-2008 128 Tabel B.8.: financiële ratio's van de KMO's in de bedrijfstak 'bouw', boekjaren 2004-2008 128 Tabel B.9.: financiële ratio's van de KMO's in de bedrijfstak 'handel en reparatie', 129 boekjaren 2004-2008 129 Tabel B.10.: financiële ratio's van de KMO's in de bedrijfstak 'transport en verkeer', 129 boekjaren 2004-2008 129 Tabel B.11.: financiële ratio's van de KMO's in de bedrijfstak 'diensten en huur', boekjaren 2004-2008 130 Oost-Vlaanderen: financiële analyse naar leeftijd: Tabel B.12.: financiële ratio's voor de KMO's naar leeftijd, boekjaren 2004-2008
130
Oost-Vlaanderen: financiële analyse op RESOC/SERR-niveau: Tabel B.13.: financiële ratio's voor de KMO's in regio 'Waas en Dender', boekjaren 2004-2008 Tabel B.14.: financiële ratio's voor de KMO's in regio 'Gent en Rondom Gent', boekjaren 2004-2008 Tabel B.15.: financiële ratio's voor de KMO's in regio 'Meetjesland, Leiestreek en Schelde', boekjaren 2004-2008 Tabel B.16.: financiële ratio's voor de KMO's in regio 'Zuid-Oost-Vlaanderen', boekjaren 2004-2008 Tabel B.17.: verticale/horizontale/relatieve aanwezigheid van de KMO's in regio 'Waas en Dender', boekjaar 2008 Tabel B.18.: verticale/horizontale/relatieve aanwezigheid van de KMO's in regio 'Gent en Rondom Gent', boekjaar 2008 Tabel B.19.: verticale/horizontale/relatieve aanwezigheid van de KMO's in regio 'Meetjesland, Leiestreek en Schelde', boekjaar 2008 Tabel B.20.: verticale/horizontale/relatieve aanwezigheid van de KMO's in regio 'Zuid-Oost-Vlaanderen', boekjaar 2008
131 131 131 132 132 132 132 133 133 134 134 135 135 136 136
Oost-Vlaanderen: aantal faillissementen per rechtsvorm: Tabel B.21.: aantal faillissementen per rechtsvorm in Oost-Vlaanderen, 1996-2008
137
124
Oost-Vlaanderen: financiële analyse naar dimensie: Tabel B.1.: financiële ratio's voor ondernemingen met 0 werknemers, boekjaren 2004-2008 onderneming met 0 werknemers 2004-2008 2004 2005 (12 083) (12 957)
populatie
2006 (13 910)
2007 (15 008)
2008 (14 912)
liquiditeitsratio in ruime zin (CR) liquiditeitsratio in enge zin (AT)
1,19 0,99
1,19 0,99
1,19 1,00
1,20 1,01
1,22 1,04
financiële onafhankelijkheid (%) dekking VV door cash flow (%)
40,57 12,83
39,75 13,11
39,10 13,46
38,06 13,71
38,54 15,05
netto-rendabiliteit EV na belastingen (%) bruto-rendabiliteit EV na belastingen (%)
5,53 18,53
5,87 19,66
6,40 21,03
6,83 22,61
7,66 24,65
personeelskost / TW (%) financiële kost / TW (%) nieuwe materiële VA / TW (%)
6,32 0,00
6,32 0,00
6,17 0,30
5,99 0,87
5,54 1,77
nieuwe materiële VA / VA (%)
2,13
2,33
2,64
2,98
3,01
Bron: BvDEP. Verwerking: Studiedienst Huis van de economie Tabel B.2.: financiële ratio's voor ondernemingen met 1-4 werknemers, boekjaren 2004-2008 onderneming met 1 t.e.m. 4 werknemers 2004-2008 2004 2005 (15 974) (16 940)
populatie
2006 (17 836)
2007 (18 745)
2008 (17 868)
liquiditeitsratio in ruime zin (CR) liquiditeitsratio in enge zin (AT)
1,43 1,09
1,41 1,08
1,38 1,06
1,36 1,04
1,35 1,04
financiële onafhankelijkheid (%) dekking VV door cash flow (%)
38,27 17,18
37,37 17,35
36,35 17,33
35,03 17,35
34,86 17,80
netto-rendabiliteit EV na belastingen (%) bruto-rendabiliteit EV na belastingen (%)
8,26 25,35
8,63 26,61
8,85 27,52
9,25 28,86
9,36 29,43
personeelskost / TW (%) financiële kost / TW (%) nieuwe materiële VA / TW (%)
48,91 7,13 7,53
48,60 7,19 7,75
48,53 7,16 7,93
48,59 7,11 8,32
48,60 6,84 8,92
nieuwe materiële VA / VA (%)
7,65
7,99
8,26
8,53
8,51
Bron: BvDEP. Verwerking: Studiedienst Huis van de economie
125
Tabel B.3.: financiële ratio's voor ondernemingen met 5-9 werknemers, boekjaren 2004-2008 onderneming met 5 t.e.m. 9 werknemers 2004-2008 2004 2005 (3 469) (3 603)
populatie
2006 (3 774)
2007 (3 867)
2008 (3 626)
liquiditeitsratio in ruime zin (CR) liquiditeitsratio in enge zin (AT)
1,37 1,03
1,36 1,03
1,35 1,04
1,33 1,03
1,35 1,03
financiële onafhankelijkheid (%) dekking VV door cash flow (%)
34,84 16,51
34,20 16,53
33,72 16,46
33,15 16,33
33,83 16,51
netto-rendabiliteit EV na belastingen (%) bruto-rendabiliteit EV na belastingen (%)
8,77 27,51
8,98 28,06
8,89 28,30
9,17 29,03
9,15 28,95
personeelskost / TW (%) financiële kost / TW (%) nieuwe materiële VA / TW (%)
66,32 5,03 8,88
66,33 5,00 8,88
66,99 4,84 8,55
67,14 4,85 8,58
66,99 4,74 8,68
nieuwe materiële VA / VA (%)
16,27
16,36
16,35
16,46
16,47
Bron: BvDEP. Verwerking: Studiedienst Huis van de economie Tabel B.4.: financiële ratio's voor ondernemingen met 10-49 werknemers, boekjaren 2004-2008 onderneming met 10 t.e.m. 49 werknemers 2004-2008 2004 2005 (3 121) (3 202)
populatie
2006 (3 475)
2007 (3 520)
2008 (3 308)
liquiditeitsratio in ruime zin (CR) liquiditeitsratio in enge zin (AT)
1,38 1,05
1,37 1,05
1,39 1,08
1,38 1,08
1,38 1,09
financiële onafhankelijkheid (%) dekking VV door cash flow (%)
33,67 16,55
33,34 16,46
34,57 16,75
34,41 16,75
34,61 16,80
netto-rendabiliteit EV na belastingen (%) bruto-rendabiliteit EV na belastingen (%)
9,46 28,28
9,48 28,47
9,22 26,87
9,21 26,96
9,18 26,97
personeelskost / TW (%) financiële kost / TW (%) nieuwe materiële VA / TW (%)
71,82 3,42 7,52
71,91 3,40 7,42
73,52 3,05 6,92
73,71 3,04 6,88
73,42 2,99 7,02
nieuwe materiële VA / VA (%)
21,85
22,11
21,54
21,69
21,75
Bron: BvDEP. Verwerking: Studiedienst Huis van de economie
126
Tabel B.5.: financiële ratio's voor ondernemingen met 50-99 werknemers, boekjaren 2004-2008 onderneming met 50 t.e.m. 99 werknemers 2004-2008 2004 2005 (307) (310)
populatie
2006 (386)
2007 (390)
2008 (363)
liquiditeitsratio in ruime zin (CR) liquiditeitsratio in enge zin (AT)
1,31 1,04
1,31 1,05
1,37 1,11
1,37 1,11
1,36 1,11
financiële onafhankelijkheid (%) dekking VV door cash flow (%)
33,08 14,34
33,08 14,29
35,85 14,66
36,74 14,73
37,24 15,29
netto-rendabiliteit EV na belastingen (%) bruto-rendabiliteit EV na belastingen (%)
9,36 26,21
9,36 26,11
7,72 22,95
7,77 22,95
7,85 23,14
personeelskost / TW (%) financiële kost / TW (%) nieuwe materiële VA / TW (%)
75,21 2,52 7,36
75,38 2,53 7,42
80,06 2,07 6,34
80,06 2,05 6,34
80,06 1,98 6,60
nieuwe materiële VA / VA (%)
24,08
24,61
21,39
21,56
21,03
Bron: BvDEP. Verwerking: Studiedienst Huis van de economie Tabel B.6.: financiële ratio's voor ondernemingen met 100 + werknemers, boekjaren 2004-2008 onderneming met 100 werknemers of meer 2004-2008 2004 2005 (254) (258)
populatie
2006 (321)
2007 (330)
2008 (315)
liquiditeitsratio in ruime zin (CR) liquiditeitsratio in enge zin (AT)
1,27 0,96
1,27 0,98
1,33 1,10
1,31 1,08
1,31 1,10
financiële onafhankelijkheid (%) dekking VV door cash flow (%)
33,23 13,28
33,23 13,28
38,15 14,20
38,13 13,87
37,91 13,63
netto-rendabiliteit EV na belastingen (%) bruto-rendabiliteit EV na belastingen (%)
10,03 26,90
9,96 26,90
7,22 20,20
7,19 20,18
7,21 19,63
personeelskost / TW (%) financiële kost / TW (%) nieuwe materiële VA / TW (%)
73,24 2,61 9,42
72,61 2,64 9,45
76,74 2,24 8,12
76,97 2,24 7,72
77,02 2,18 7,59
nieuwe materiële VA / VA (%)
23,89
24,12
20,92
21,79
21,79
Bron: BvDEP. Verwerking: Studiedienst Huis van de economie
127
Oost-Vlaanderen: financiële analyse naar sector: Tabel B.7.: financiële ratio's van de KMO's in de bedrijfstak 'basismetaal en metaalverwerking', boekjaren 2004-2008 basismetaal en metaalverwerking (nace 24-30) 2004-2008 2004 2005 2006 (803) (844) (887)
populatie
2007 (926)
2008 (885)
liquiditeitsratio in ruime zin (CR) liquiditeitsratio in enge zin (AT)
1,61 1,24
1,61 1,24
1,59 1,24
1,57 1,23
1,57 1,27
financiële onafhankelijkheid (%) dekking VV door cash flow (%)
40,67 17,56
39,50 17,56
38,86 17,56
38,83 17,99
38,83 17,85
netto-rendabiliteit EV na belastingen (%) bruto-rendabiliteit EV na belastingen (%)
9,52 26,00
9,79 26,64
10,02 27,52
10,69 28,44
10,74 28,86
personeelskost / TW (%) financiële kost / TW (%) nieuwe materiële VA / TW (%)
63,40 3,89 5,91
63,33 4,01 6,24
62,57 4,02 6,57
61,04 4,01 6,58
59,98 3,82 7,29
nieuwe materiële VA / VA (%)
16,49
16,37
16,66
16,49
17,72
Bron: BvDEP. Verwerking: Studiedienst Huis van de economie Tabel B.8.: financiële ratio's van de KMO's in de bedrijfstak 'bouw', boekjaren 2004-2008 bouw (nace 41-43) 2004-2008 2004 (5 000)
populatie
2005 (5 314)
2006 (5 633)
2007 (6 032)
2008 (5 919)
liquiditeitsratio in ruime zin (CR) liquiditeitsratio in enge zin (AT)
1,58 1,25
1,56 1,24
1,52 1,21
1,48 1,19
1,47 1,19
financiële onafhankelijkheid (%) dekking VV door cash flow (%)
39,80 19,72
38,92 19,99
37,67 20,01
36,50 20,18
36,27 20,84
netto-rendabiliteit EV na belastingen (%) bruto-rendabiliteit EV na belastingen (%)
8,94 27,21
9,30 28,37
9,66 29,77
10,11 31,36
10,56 32,80
personeelskost / TW (%) financiële kost / TW (%) nieuwe materiële VA / TW (%)
62,34 4,47 8,47
62,04 4,47 8,68
61,20 4,53 8,89
60,83 4,46 9,42
60,14 4,32 10,56
nieuwe materiële VA / VA (%)
14,55
14,96
15,34
15,75
15,84
Bron: BvDEP. Verwerking: Studiedienst Huis van de economie
128
Tabel B.9.: financiële ratio's van de KMO's in de bedrijfstak 'handel en reparatie', boekjaren 2004-2008 handel en reparatie (nace 45-47 + 95) 2004-2008 2004 2005 (8 789) (9 184)
populatie
2006 (9 547)
2007 (9 935)
2008 (9 291)
liquiditeitsratio in ruime zin (CR) liquiditeitsratio in enge zin (AT)
1,40 0,86
1,39 0,86
1,38 0,85
1,37 0,85
1,38 0,85
financiële onafhankelijkheid (%) dekking VV door cash flow (%)
32,55 12,31
31,82 12,33
31,58 12,39
30,88 12,35
31,11 12,63
netto-rendabiliteit EV na belastingen (%) bruto-rendabiliteit EV na belastingen (%)
7,62 22,63
7,82 23,44
7,93 23,83
8,21 24,59
8,31 25,04
personeelskost / TW (%) financiële kost / TW (%) nieuwe materiële VA / TW (%)
52,36 7,19 5,03
52,23 7,25 5,12
52,22 7,18 5,04
52,06 7,17 5,24
51,74 7,08 5,55
nieuwe materiële VA / VA (%)
7,69
7,94
7,82
8,00
8,04
Bron: BvDEP. Verwerking: Studiedienst Huis van de economie Tabel B.10.: financiële ratio's van de KMO's in de bedrijfstak 'transport en verkeer', boekjaren 2004-2008 transport en verkeer (nace 49-53 + 61 + 79) 2004-2008 2004 2005 (1 422) (1 502)
populatie
2006 (1 573)
2007 (1 630)
2008 (1 580)
liquiditeitsratio in ruime zin (CR) liquiditeitsratio in enge zin (AT)
1,25 1,19
1,23 1,18
1,22 1,17
1,22 1,17
1,22 1,18
financiële onafhankelijkheid (%) dekking VV door cash flow (%)
30,49 21,02
30,12 21,18
29,70 21,19
29,54 21,27
29,60 22,04
netto-rendabiliteit EV na belastingen (%) bruto-rendabiliteit EV na belastingen (%)
6,98 34,70
7,05 36,62
7,31 37,76
7,19 38,24
7,12 39,10
personeelskost / TW (%) financiële kost / TW (%) nieuwe materiële VA / TW (%)
63,00 4,81 11,09
61,94 4,99 11,31
61,62 5,02 11,25
61,94 5,10 12,13
61,43 5,09 13,18
nieuwe materiële VA / VA (%)
18,58
18,42
17,73
18,72
18,42
Bron: BvDEP. Verwerking: Studiedienst Huis van de economie
129
Tabel B.11.: financiële ratio's van de KMO's in de bedrijfstak 'diensten en huur', boekjaren 20042008 diensten en huur (nace 62-63 + 65-66 + 68-74 + 77-78 + 80-82) 2004-2008 2004 2005 2006 (11 003) (11 677) (12 507)
populatie
2007 (13 359)
2008 (13 186)
liquiditeitsratio in ruime zin (CR) liquiditeitsratio in enge zin (AT)
1,22 1,14
1,21 1,13
1,22 1,14
1,21 1,13
1,22 1,15
financiële onafhankelijkheid (%) dekking VV door cash flow (%)
43,40 15,24
42,60 15,29
42,00 15,53
40,97 15,59
41,16 16,83
netto-rendabiliteit EV na belastingen (%) bruto-rendabiliteit EV na belastingen (%)
6,81 20,07
7,11 21,04
7,49 22,08
8,09 23,39
9,03 24,92
personeelskost / TW (%) financiële kost / TW (%) nieuwe materiële VA / TW (%)
42,64 6,84 3,39
42,50 6,88 3,60
43,31 6,63 3,71
43,31 6,43 3,83
42,53 5,95 4,47
nieuwe materiële VA / VA (%)
4,00
4,20
4,56
4,85
4,74
Bron: BvDEP. Verwerking: Studiedienst Huis van de economie
Oost-Vlaanderen: financiële analyse naar leeftijd: Tabel B.12.: financiële ratio's voor de KMO's naar leeftijd, boekjaren 2004-2008 onderneming - naar leeftijd 2008 1-2 jaar 3-5 jaar (4 862) (5 519)
populatie
6-10 jaar (8 438)
>= 11 jaar (21 258)
liquiditeitsratio in ruime zin (CR) liquiditeitsratio in enge zin (AT)
1,11 0,94
1,18 0,96
1,29 1,07
1,44 1,11
financiële onafhankelijkheid (%) dekking VV door cash flow (%)
22,06 18,18
24,92 16,92
32,30 17,78
44,07 15,90
netto-rendabiliteit EV na belastingen (%) bruto-rendabiliteit EV na belastingen (%)
26,21 70,65
17,01 46,52
11,78 33,79
6,13 19,24
personeelskost / TW (%) financiële kost / TW (%) nieuwe materiële VA / TW (%)
45,40 4,08 17,06
47,60 5,99 6,60
48,61 6,62 6,39
56,57 5,45 5,20
nieuwe materiële VA / VA (%)
14,31
11,53
8,84
6,92
Bron: BvDEP. Verwerking: Studiedienst Huis van de economie
130
Oost-Vlaanderen: financiële analyse op RESOC/SERR-niveau: Tabel B.13.: financiële ratio's voor de KMO's in regio 'Waas en Dender', boekjaren 2004-2008 RESOC/SERR Waas en Dender 2004-2008 2004 2005 2006 (11 032) (11 667) (12 318)
populatie
2007 (12 977)
2008 (12 688)
liquiditeitsratio in ruime zin (CR) liquiditeitsratio in enge zin (AT)
1,37 1,06
1,36 1,06
1,35 1,05
1,33 1,05
1,33 1,05
financiële onafhankelijkheid (%) dekking VV door cash flow (%)
38,10 16,85
37,29 16,91
36,78 16,96
35,73 17,02
35,69 17,60
netto-rendabiliteit EV na belastingen (%) bruto-rendabiliteit EV na belastingen (%)
8,00 25,34
8,30 26,28
8,51 26,94
8,84 27,95
9,21 29,06
personeelskost / TW (%) financiële kost / TW (%) nieuwe materiële VA / TW (%)
53,02 6,07 5,62
52,71 6,15 5,77
52,94 6,03 5,82
52,75 6,03 6,00
52,32 5,89 6,66
nieuwe materiële VA / VA (%)
7,43
7,63
7,73
7,92
7,96
Bron: BvDEP. Verwerking: Studiedienst Huis van de economie Tabel B.14.: financiële ratio's voor de KMO's in regio 'Gent en Rondom Gent', boekjaren 2004-2008 RESOC/SERR Gent en Rondom Gent 2004-2008 2004 2005 2006 (9 325) (9 916) (10 659)
populatie
2007 (11 228)
2008 (10 748)
liquiditeitsratio in ruime zin (CR) liquiditeitsratio in enge zin (AT)
1,32 1,05
1,31 1,05
1,31 1,07
1,30 1,06
1,30 1,08
financiële onafhankelijkheid (%) dekking VV door cash flow (%)
36,76 14,75
36,07 15,04
35,94 15,28
34,99 15,33
35,17 15,78
netto-rendabiliteit EV na belastingen (%) bruto-rendabiliteit EV na belastingen (%)
7,50 22,84
7,93 23,98
8,16 24,49
8,43 25,65
8,69 26,63
personeelskost / TW (%) financiële kost / TW (%) nieuwe materiële VA / TW (%)
55,25 5,56 4,80
54,49 5,53 4,93
55,58 5,27 4,91
55,23 5,22 5,05
55,37 4,87 5,32
nieuwe materiële VA / VA (%)
7,97
8,20
8,51
8,86
8,79
Bron: BvDEP. Verwerking: Studiedienst Huis van de economie
131
Tabel B.15.: financiële ratio's voor de KMO's in regio 'Meetjesland, Leiestreek en Schelde', boekjaren 2004-2008 RESOC/SERR Meetjesland, Leiestreek en Schelde 2004-2008 2004 2005 2006 2007 (6 084) (6 459) (6 876) (7 269)
populatie
2008 (7 028)
liquiditeitsratio in ruime zin (CR) liquiditeitsratio in enge zin (AT)
1,34 1,03
1,32 1,02
1,31 1,02
1,29 1,00
1,30 1,03
financiële onafhankelijkheid (%) dekking VV door cash flow (%)
39,21 15,71
38,14 15,79
37,48 16,05
36,46 15,95
36,60 16,69
netto-rendabiliteit EV na belastingen (%) bruto-rendabiliteit EV na belastingen (%)
7,54 23,37
7,82 24,37
8,12 25,34
8,49 26,28
8,85 27,20
personeelskost / TW (%) financiële kost / TW (%) nieuwe materiële VA / TW (%)
51,34 6,31 6,11
50,68 6,38 6,39
51,11 6,27 6,37
51,11 6,22 6,42
50,18 6,00 6,92
nieuwe materiële VA / VA (%)
8,03
8,47
8,68
8,82
8,89
Bron: BvDEP. Verwerking: Studiedienst Huis van de economie Tabel B.16.: financiële ratio's voor de KMO's in regio 'Zuid-Oost-Vlaanderen', boekjaren 2004-2008 RESOC/SERR Zuid-Oost-Vlaanderen 2004-2008 2004 2005 2006 (8 519) (8 978) (9 545)
populatie
2007 (10 075)
2008 (9 631)
liquiditeitsratio in ruime zin (CR) liquiditeitsratio in enge zin (AT)
1,35 1,04
1,33 1,04
1,32 1,03
1,31 1,03
1,31 1,03
financiële onafhankelijkheid (%) dekking VV door cash flow (%)
37,85 15,64
37,32 15,78
36,68 15,81
35,46 15,97
36,04 16,53
netto-rendabiliteit EV na belastingen (%) bruto-rendabiliteit EV na belastingen (%)
7,50 23,54
7,77 24,56
7,98 25,38
8,31 26,41
8,54 26,94
personeelskost / TW (%) financiële kost / TW (%) nieuwe materiële VA / TW (%)
53,29 6,15 5,60
52,23 6,22 5,67
53,59 6,14 5,80
53,37 6,06 6,08
52,96 5,77 6,55
nieuwe materiële VA / VA (%)
6,82
7,01
7,18
7,49
7,49
Bron: BvDEP. Verwerking: Studiedienst Huis van de economie
132
Tabel B.17.: verticale/horizontale/relatieve aanwezigheid van de KMO's in regio 'Waas en Dender', boekjaar 2008 Aantal KMO's (< 100 wn) in RESOC/SERR Waas en Dender - naar sector, boekjaar 2008 I Primaire sector
II
III
199
1,57
32,8
1,51
Bouw
3 188 7 4 1 103 318 36 59 213 121 103 164 89 2 074
25,14 0,06 0,03 8,70 2,51 0,28 0,47 1,68 0,95 0,81 1,29 0,70 16,35
34,3 26,9 25,0 33,1 35,9 23,2 28,6 39,0 34,4 31,0 27,1 35,3 35,0
23,19 0,06 0,04 8,32 2,21 0,39 0,51 1,36 0,88 0,83 1,51 0,63 14,77
Tertiaire sector Handel en reparatie Horeca Transport en verkeer Financiële instellingen Diensten en huur
8 323 2 925 571 606 413 3 808
65,62 23,06 4,50 4,78 3,26 30,02
30,8 31,5 31,9 38,4 35,6 28,9
67,38 23,18 4,46 3,94 2,89 32,90
973 32 645 3 293 12 683
7,67 0,25 5,09 0,02 2,31 100,00
30,7 27,4 32,7 15,0 27,5 31,6
7,91 0,29 4,92 0,05 2,65 100,00
Secundaire sector Energie en water Winning van delfstoffen Industrie Basismetaal en metaalverwerking Bouwmateriaal Chemie en kunststoffen Voeding, drank en tabak Textiel, leer en kleding Hout en meubelen Papier en drukkerij Diverse
Quartaire sector Privé-onderwijs Gezondheid en sociale diensten Afvalwater- en afvalverzameling; straatreiniging Recreatie, cultuur en sport; diversen Totaal aantal KMO's
Bron: BvDEP. Verwerking: Studiedienst Huis van de economie
I: verticale aanwezigheid = relatieve aanwezigheid van de bedrijfstak binnen de betreffende RESOC/SERR-populatie II: horizontale aanwezigheid = relatieve aanwezigheid van de bedrijfstak in de RESOC/SERR-regio tegenover de totale Oost-Vlaamse bedrijfstakpopulatie III: relatieve aanwezigheid van de betreffende bedrijfstak binnen de totale Oost-Vlaamse populatie
133
Tabel B.18.: verticale/horizontale/relatieve aanwezigheid van de KMO's in regio 'Gent en Rondom Gent', boekjaar 2008 Aantal KMO's (< 100 wn) in RESOC/SERR Gent en Rondom Gent - naar sector, boekjaar 2008 I Primaire sector
II
III
162
1,51
26,7
Bouw
2 025 9 5 824 216 32 57 118 50 58 217 76 1 187
18,86 0,08 0,05 7,68 2,01 0,30 0,53 1,10 0,47 0,54 2,02 0,71 11,06
21,8 34,6 31,3 24,7 24,4 20,6 27,7 21,6 14,2 17,5 35,9 30,2 20,1
Tertiaire sector Handel en reparatie Horeca Transport en verkeer Financiële instellingen Diensten en huur
7 633 2 335 561 384 295 4 058
71,10 21,75 5,23 3,58 2,75 37,80
28,3 25,1 31,4 24,3 25,5 30,8
916 45 534 5 332 10 736
8,53 0,42 4,97 0,05 3,09 100,00
28,9 38,5 27,1 25,0 31,2 26,8
Secundaire sector Energie en water Winning van delfstoffen Industrie Basismetaal en metaalverwerking Bouwmateriaal Chemie en kunststoffen Voeding, drank en tabak Textiel, leer en kleding Hout en meubelen Papier en drukkerij Diverse
Quartaire sector Privé-onderwijs Gezondheid en sociale diensten Afvalwater- en afvalverzameling; straatreiniging Recreatie, cultuur en sport; diversen Totaal aantal KMO's
1,51 23,19 0,06 0,04 8,32 2,21 0,39 0,51 1,36 0,88 0,83 1,51 0,63 14,77 67,38 23,18 4,46 3,94 2,89 32,90 7,91 0,29 4,92 0,05 2,65 100,00
Bron: BvDEP. Verwerking: Studiedienst Huis van de economie I: verticale aanwezigheid = relatieve aanwezigheid van de bedrijfstak binnen de betreffende RESOC/SERR-populatie II: horizontale aanwezigheid = relatieve aanwezigheid van de bedrijfstak in de RESOC/SERR-regio tegenover de totale Oost-Vlaamse bedrijfstakpopulatie III: relatieve aanwezigheid van de betreffende bedrijfstak binnen de totale Oost-Vlaamse populatie
134
Tabel B.19.: verticale/horizontale/relatieve aanwezigheid van de KMO's in regio 'Meetjesland, Leiestreek en Schelde', boekjaar 2008 Aantal KMO's (< 100 wn) in RESOC/SERR Meetjesland, Leiestreek en Schelde - naar sector, boekjaar 2008 I Primaire sector
II
III
154
2,19
25,4
1,51
Bouw
1 654 7 3 593 162 33 35 86 62 82 88 45 1 051
23,54 0,10 0,04 8,44 2,31 0,47 0,50 1,22 0,88 1,17 1,25 0,64 14,96
17,8 26,9 18,8 17,8 18,3 21,3 17,0 15,8 17,6 24,7 14,5 17,9 17,8
23,19 0,06 0,04 8,32 2,21 0,39 0,51 1,36 0,88 0,83 1,51 0,63 14,77
Tertiaire sector Handel en reparatie Horeca Transport en verkeer Financiële instellingen Diensten en huur
4 750 1 671 214 292 207 2 366
67,60 23,78 3,05 4,16 2,95 33,67
17,6 18,0 12,0 18,5 17,9 17,9
67,38 23,18 4,46 3,94 2,89 32,90
469 15 292 4 158
6,67 0,21 4,16 0,06 2,25
14,8 12,8 14,8 20,0 14,8
7,91 0,29 4,92 0,05 2,65
7 027
100,00
17,5
100,00
Secundaire sector Energie en water Winning van delfstoffen Industrie Basismetaal en metaalverwerking Bouwmateriaal Chemie en kunststoffen Voeding, drank en tabak Textiel, leer en kleding Hout en meubelen Papier en drukkerij Diverse
Quartaire sector Privé-onderwijs Gezondheid en sociale diensten Afvalwater- en afvalverzameling; straatreiniging Recreatie, cultuur en sport; diversen Totaal aantal KMO's
Bron: BvDEP. Verwerking: Studiedienst Huis van de economie I: verticale aanwezigheid = relatieve aanwezigheid van de bedrijfstak binnen de betreffende RESOC/SERR-populatie II: horizontale aanwezigheid = relatieve aanwezigheid van de bedrijfstak in de RESOC/SERR-regio tegenover de totale Oost-Vlaamse bedrijfstakpopulatie III: relatieve aanwezigheid van de betreffende bedrijfstak binnen de totale Oost-Vlaamse populatie
135
Tabel B.20.: verticale/horizontale/relatieve aanwezigheid van de KMO's in regio 'Zuid-Oost-Vlaanderen', boekjaar 2008 Aantal KMO's (< 100 wn) in RESOC/SERR Zuid-Oost-Vlaanderen - naar sector, boekjaar 2008 I Primaire sector
II
III
92
0,96
15,2
1,51
Bouw
2 427 3 4 813 189 54 55 129 119 89 136 42 1 607
25,20 0,03 0,04 8,44 1,96 0,56 0,57 1,34 1,24 0,92 1,41 0,44 16,69
26,1 11,5 25,0 24,4 21,4 34,8 26,7 23,6 33,8 26,8 22,5 16,7 27,1
23,19 0,06 0,04 8,32 2,21 0,39 0,51 1,36 0,88 0,83 1,51 0,63 14,77
Tertiaire sector Handel en reparatie Horeca Transport en verkeer Financiële instellingen Diensten en huur
6 299 2 360 443 298 244 2 954
65,40 24,50 4,60 3,09 2,53 30,67
23,3 25,4 24,8 18,9 21,1 22,4
67,38 23,18 4,46 3,94 2,89 32,90
813 25 499 8 281
8,44 0,26 5,18 0,08 2,92
25,6 21,4 25,3 40,0 26,4
7,91 0,29 4,92 0,05 2,65
9 631
100,00
24,0
100,00
Secundaire sector Energie en water Winning van delfstoffen Industrie Basismetaal en metaalverwerking Bouwmateriaal Chemie en kunststoffen Voeding, drank en tabak Textiel, leer en kleding Hout en meubelen Papier en drukkerij Diverse
Quartaire sector Privé-onderwijs Gezondheid en sociale diensten Afvalwater- en afvalverzameling; straatreiniging Recreatie, cultuur en sport; diversen Totaal aantal KMO's
Bron: BvDEP. Verwerking: Studiedienst Huis van de economie I: verticale aanwezigheid = relatieve aanwezigheid van de bedrijfstak binnen de betreffende RESOC/SERR-populatie II: horizontale aanwezigheid = relatieve aanwezigheid van de bedrijfstak in de RESOC/SERR-regio tegenover de totale Oost-Vlaamse bedrijfstakpopulatie III: relatieve aanwezigheid van de betreffende bedrijfstak binnen de totale Oost-Vlaamse populatie
136
Oost-Vlaanderen: aantal faillissementen per rechtsvorm: Tabel B.21.: aantal faillissementen per rechtsvorm in Oost-Vlaanderen, 1996-2008 1996
1997
1998
1999
2000
2001
2002
2003
2004
2005
2006
2007
NV
148
157
143
117
117
114
111
135
146
112
90
89
104
BVBA
297
357
376
316
372
345
397
467
461
423
407
444
485
Comm. VA
0
0
0
1
2
2
1
0
1
0
0
0
2
Comm.V
1
3
4
3
6
9
5
12
7
14
12
21
27
CV
30
26
21
23
17
5
5
5
3
4
1
7
4
CVBA
33
19
19
21
24
13
17
14
14
16
20
14
17
CVOH
7
9
7
7
8
14
22
8
7
12
14
20
18
GIE
0
0
0
0
0
0
0
0
0
0
0
0
0
LV
0
0
0
0
0
0
0
0
1
0
0
0
0
SNC
0
0
0
0
0
0
0
0
0
0
0
0
0
V.O.F.
1
3
7
3
9
13
11
6
11
14
10
23
21
VBR
0
0
2
2
6
6
6
5
2
2
2
2
7
VVO
0
0
0
0
0
0
0
0
0
0
0
0
0
517
574
579
493
561
521
575
652
653
597
556
620
685
0
0
0
0
0
0
0
0
0
0
0
0
0
TOTAAL VENNOOTSCHAPPEN VZW EENMANSZAAK
2008
198
168
183
154
181
214
184
215
253
246
233
233
256
ANDERE
2
5
3
2
1
5
4
1
6
3
5
1
2
TOTAAL
717
747
765
649
743
740
763
868
912
846
794
854
943
Bron: Graydon NV
137
Onze speciale dank aan de bedrijven en personen die bereidwillig meewerkten aan de in dit rapport opgenomen getuigenissen, onder meer: Leander De Cauter, Françoise Opsomer, Wim Trommelmans en Cathy Willem, Communicatiehuis Magelaan Freddy en Jeanette Verstuyft, Evercold bvba Gerwin Gysens, JGA Consult Stan Devos, notaris Luc Criel, Roels, Criel & co bedrijfsrevisoren Prof. dr. Johan Lambrecht, directeur, Studiecentrum voor Ondernemerschap (S.V.O.), EHSAL-K.U. Brussel Bram, Marc, Lucie en Tim Van Hulle, Sylva Met bijzondere dank aan de leden van de stuurgroep die het project begeleiden, met name: Daniël De Steur, directeur, EROV Hedwig De Pauw, directeur, dienst Economie, Landbouw en Platteland, Europese en Internationale samenwerking Chantal Gheysen, directieadviseur, EROV Kathy Gillis, beleidsmedewerker, studiedienst Huis van de economie Prof. dr. Aimé Heene, voorzitter vakgroep Management, Innovatie en Ondernemerschap, Faculteit Economie en Bedrijfskunde, Universiteit Gent Prof. dr. Johan Lambrecht, directeur, Studiecentrum voor Ondernemerschap (S.V.O.), EHSAL-K.U. Brussel Karolien Meersman, directieadviseur, EROV Sofie Papeleu, bedrijfskundig consulent ondernemerschap, EROV Jos Saerens, beleidsmedewerker, studiedienst Huis van de economie Jos Thys, raadgever familiebedrijven, Rijo Advies Luc Van Laere, projectmanager Overnamemarkt – Overname Coach, UNIZO Arnold Vanhaecke, gedelegeerd bestuurder Sofim-Sociaal secretariaat Dirk Van Wiemeersch, bedrijfsleider, Carrosserie Van Wiemeersch, voorzitter VAKMO Paul Verdonck, gedelegeerd bestuurder, UNIZO Waas en Dender Emly Windels, bedrijfskundig consulent voor de distributie en detailhandel, EROV
www.modulo.be • 158100
De studie ‘KMO en zelfstandig ondernemen in Oost-Vlaanderen, editie 2010’ is een gezamenlijke uitgave van de studiedienst van het Huis van de economie en de Economische Raad voor Oost-Vlaanderen. De studie werd uitgevoerd door Kathy Gillis, beleidsmedewerker en Jos Saerens, beleidsmedewerker, studiedienst Huis van de economie, en door Karolien Meersman, directieadviseur, Sofie Papeleu, bedrijfskundig consulent ondernemerschap, en Emly Windels, bedrijfskundig consulent distributie en detailhandel, EROV, onder de algemene leiding van Daniël De Steur, directeur van EROV en Hedwig De Pauw, directeur dienst Economie, Landbouw en Platteland, Europese en Internationale samenwerking.
Overname van cijfergegevens is toegelaten mits bronvermelding. Met de steun van de Vlaamse overheid en het Europees Fonds voor Regionale Ontwikkeling (EFRO).