Kluwer Online Research Vakblad Financiële Planning Auto van de zaak: ‘afspraken uit verleden geen garantie voor toekomst’ Auteur:
Drs. J.A. Bult FB MFP[1]
Al jarenlang is de belastingheffing op de auto van de zaak onderwerp van discussie in politiek Den Haag. De regeling is al menigmaal aangepast. Bekend is ‘het kwartje van Kok’ onder Kabinet Lubbers III (1991), waarmee tekorten op de rijksbegroting moesten worden teruggedrongen. Door staatssecretaris Weekers van Financiën werd in de zomer van 2011 de zoveelste wetswijziging aangekondigd in de belastingheffing op personenauto’s via een afzonderlijk wetsvoorstel. Er is veel kritiek geweest op al deze wijzigingen. Met name de inperking van de faciliteiten op (zeer) zuinige auto’s heeft tot een storm van kritiek geleid. Dit is niet verwonderlijk in tijden waarin ‘vergroening’ zich mag verheugen op een steeds breder maatschappelijk draagvlak. Daarnaast zal de zoveelste wijziging in de regelgeving het vertrouwen in de wetgever ook niet ten goede komen. In deze bijdrage wordt op hoofdlijnen de personenauto van de IB-ondernemer besproken alsmede enkele aspecten die voor de dga van belang zijn. Zowel de inkomstenbelasting als de omzetbelasting komen aan de orde. Bijzondere regelingen aangaande oldtimers en de bestelbus vallen buiten het kader van dit artikel. De stand van de wetgeving en jurisprudentie medio april 2012 is leidend. Daar waar gesproken wordt van ‘auto van de zaak’ wordt bedoeld de auto die behoort tot het ondernemingsvermogen voor de inkomstenbelasting en/of omzetbelasting. Regeling in de Wet Inkomstenbelasting 2001 Wanneer een zakelijke auto ook gebruikt wordt voor privédoeleinden, heeft men te maken met een forfaitaire bijtelling.[2] Deze bijtelling wordt door menig belastingplichtige verguisd en is niet aan de orde indien men aantoonbaar minder dan 500 kilometer per jaar privé rijdt. Velen pogen een privégebruik van minder dan 500 km per jaar aan te tonen door een sluitende rittenadministratie, maar veel van deze pogingen stranden echter in ‘schoonheid’. Het blijkt in de praktijk toch te veel administratief ‘gedoe’. Het is onvermijdelijk dat belastingplichtigen en hun adviseurs zoeken naar creatieve oplossingen. Tot de verbeelding spreekt het voorbeeld waar de dga (enig aandeelhouder) een riant inkomen genoot en aan zijn vrouw een bescheiden salaris werd toegekend voor een parttime dienstbetrekking. Als secundaire arbeidsvoorwaarde werd daarnaast een zeer luxe auto van de zaak aan haar ter beschikking gesteld. Creatief, maar fiscaal natuurlijk niet houdbaar. Zo zijn er nog veel meer voorbeelden waarin adviseurs de belastingdruk op de auto van de zaak trachten te matigen. Het is een hardnekkig misverstand dat in de bewijsvoering een sluitende rittenadministratie als eis wordt gesteld. Omdat in het fiscale recht de vrije bewijsleer geldt, kan het tegenbewijs ook op een andere manier blijken. In de volgende omstandigheden kan er sprake zijn van geaccepteerd tegenbewijs: het niet verzekerd zijn van de auto bij privégebruik, het stallen van de auto na afloop van de werktijd op een afgesloten bedrijfsterrein en de omstandigheid dat de auto niet geschikt is voor privégebruik vanwege bijvoorbeeld vetvlekken op de bekleding of de aard van de auto. Naast het zakelijke gebruik van een auto kan men ook een andere auto aanschaffen c.q. gebruiken voor het privégebruik. Een bekend voorbeeld is de oldtimer waarvan de aanschaf en gebruik op zichzelf onvoldoende tegenbewijs vormen, maar natuurlijk wel gewicht in de schaal leggen. Het tegenbewijs mag zelfs mondeling geleverd worden. In het besluit van 9 april 2004 staat een aantal praktische voorbeelden opgesomd van
-1-
Kluwer Online Research aanvaardbaar en niet aanvaardbaar bewijs.[3] Het is overigens zo dat woon-werkverkeer als zakelijke kilometers worden aangemerkt, ook als de rit wordt gebruikt om thuis te lunchen.[4],[5] Het kan voorkomen dat slechts een deel van het jaar de auto ter beschikking staat. Het aantal privékilometers moet dan herleid worden tot een volledig jaar.[6] Stel dat de auto op 1 november ter beschikking staat en in de maanden november en december wordt 200 kilometer privé gereden. Het herleide aantal kilometers in dat jaar is dan 12/2 x 200 = 1200. Stel dat de cataloguswaarde € 35.000 bedraagt, dan moet de bijtelling (zeg 25%) tijdsevenredig worden bepaald en bedraagt deze 2/12 x 25% x € 35.000 = € 1.458. De grondslag voor de bijtelling is de cataloguswaarde van de auto. De cataloguswaarde is de prijs inclusief btw en bpm zoals vermeld in de Nederlandse catalogus van het jaar waarin de auto is gefabriceerd.[7] De buitenlandse cataloguswaarde doet niet terzake. Van auto’s die na 1 januari 2010 op naam zijn gesteld is de cataloguswaarde ook op te vragen bij het RDW. Met ingang van 1 juli 2006 blijven accessoires aan een auto die niet door de fabrikant of importeur zijn aangebracht, buiten de heffingsmaatstaf voor de BPM. Eventuele later aangebrachte accessoires beïnvloeden de grondslag voor de autokostenfictie derhalve niet.[8] De aldus berekende bijtelling kan hoger zijn dan de werkelijke kosten die een ondernemer maakt voor de betreffende auto. Dit zal zich met name voordoen bij auto’s waarop al is afgeschreven. In dat geval mag de bijtelling gemaximeerd worden tot deze werkelijke kosten. De bijtelling wordt in dat geval gemaximeerd tot het bedrag dat als autokosten ten laste van de winst is gebracht. Het gaat hierbij om alle (overige) kosten die op deze auto betrekking hebben, zoals brandstofkosten, verzekeringspremies, onderhoudskosten, de kosten van de aanschaf van winterbanden, maar ook een boekverlies.[9] De regeling wordt niet als praktisch ervaren en is gevoelig voor manipulatie. Dat de wetgever daar ook oog voor heeft, blijkt wel uit het feit dat onderzoek is ingesteld waaruit is gebleken dat 30% van de werknemers met een verklaring ‘geen privégebruik auto van de zaak’ toch regelmatig de 500 km-grens overschreed. Deze problematiek heeft zelfs de landelijke tv gehaald. Spraakmakend zijn de controles op zondag bij de pretparken en meubelboulevards. Steeds meer mensen trekken deze verklaring in en het aantal rijders dat te maken kreeg met het autokostenforfait steeg van 685.000 in 2009 naar 720.000 in 2010.[10] Voor werknemers is de autokostenfictie in de loonbelasting terechtgekomen en hiermee is de werkgever inhoudingsplichtig geworden. Indien achteraf is gebleken dat ten onrechte de ‘verklaring privégebruik’ is afgegeven en de werkgever wist van deze situatie, zal worden nageheven van de werkgever i.c. de inhoudingsplichtige.[11] Verlaagd percentage bijtelling Als men er niet in slaagt te bewijzen dat er minder dan 500 km per jaar privé wordt gereden, is er sprake van de bekende ‘bijtelling’. De hoogte van het bijtellingspercentage is afhankelijk van de CO2-uitstoot van de auto. Hoe schoner de auto, hoe lager het percentage bijtelling. Tabel 1 illustreert hoe de CO2-eisen toenemen.
-2-
Kluwer Online Research Tabel 1 1-1-2012 1-7-2012 2013 2014 2015 benzine 14% < 111 < 103 < 96 < 89 < 83 20% 111-140 103-132 96-124 89-117 83-110 25% > 140 > 132 > 124 > 117 > 110 diesel 14% < 96 < 92 < 89 < 86 < 83 20% 96-116 92-114 89-112 86-111 83-110 25% > 116 > 114 > 112 > 111 > 110 Het percentage bijtelling wordt bepaald op het moment dat de auto voor het eerst op naam is gesteld. Vanaf dat moment is het dan geldende percentage voor zestig maanden van kracht, ook al zijn de CO2-grenzen tussentijds aangescherpt. Uit tabel 1 blijkt dat de CO2-grenzen worden aangescherpt. Auto’s die na 1 juli 2012 op naam worden gesteld vallen mogelijk onder een hoger percentage bijtelling. Het kan dus aantrekkelijk zijn om voor 1 juli 2012 een (nieuwe) auto zakelijk aan te schaffen. Eigen bijdrage In tijden van bezuinigingen komt het steeds vaker voor dat het ter beschikking stellen van een auto van de zaak gepaard gaat met een eigen bijdrage door de werknemer. Deze eigen bijdrage voor privégebruik komt in mindering op het autokostenforfait. Indien de bijdrage geen betrekking heeft op het privégebruik, maar bijvoorbeeld op het feit dat de werknemer een duurdere leaseauto wil rijden, is deze eigen bijdrage niet aftrekbaar.[12] Wanneer en voor zover de eigen bijdrage hoger is dan de bijtelling, is deze niet aftrekbaar. De bijtelling kan niet lager zijn dan nihil. Dat is ook het geval als er geen bijtelling is en de ondernemer als privépersoon een vergoeding betaalt voor het zakelijke gebruik.[13] De eigen bijdrage wordt ook wel ingezet als financieel planningsinstrument bij de dga: verhoging van het salaris met het bedrag van de eigen bijdrage leidde tot een hogere pensioengrondslag, terwijl de (aftrekbare) eigen bijdrage niet leidde tot verlaging hiervan. De belastingdruk in box 1 bleef in deze opzet gelijk. Auto van de zaak of auto privé? De vraag of de auto voor de inkomstenbelasting beter tot het ondernemingsvermogen of tot het privévermogen gerekend moet worden, is niet eenvoudig te beantwoorden. Indien de totale autokosten hoger zijn dan het forfait, zal het in de regel gunstiger zijn de auto zakelijk aan te schaffen. Met name de afschrijvingskosten zullen hierop van invloed zijn. Als vuistregel wordt bij een nieuw aangeschafte auto wel eens gehanteerd dat de eerste drie jaren de auto tot het ondernemingsvermogen moet worden gerekend, daarna kan de auto naar privé. Auto’s met een bijtellingspercentage van 14% kennen natuurlijk een ander omslagpunt dan auto’s met een bijtellingspercentage van 25%. In voorbeeld 1 is bij gelijkblijvende variabelen de conclusie dat de auto zakelijk rijden voordeliger is. Auto’s met een lager autokostenforfait kennen doorgaans ook een lagere kostenstructuur. Indien een sluitende rittenadministratie wordt bijgehouden waaruit een privégebruik blijkt van minder dan 500 km per jaar (en er dus géén autokostenforfait van toepassing is), is het bijna altijd aanzienlijk voordeliger de auto tot het ondernemingsvermogen te rekenen. Let hierbij nog op het volgende. Er wordt in de praktijk wel eens vergeten rekening te houden met de kosten van het alternatieve vervoer. Immers, privé zal er meestal toch ook een auto gereden moeten worden? -3-
Kluwer Online Research Daarnaast zullen ook de neveneffecten in beeld gebracht moeten worden van een hogere of juist lagere winst. De hoogte van het inkomen in box 1 is van invloed op de hoogte van het fiscale voordeel van aftrekposten zoals bijvoorbeeld de persoonsgebonden aftrek en hypotheekrente. Tot 1 januari 2012 was het zo dat een lagere winst leidde tot een hogere zelfstandigenaftrek.[14] Vanaf 1 januari is de hoogte van de zelfstandigenaftrek niet meer gekoppeld aan het winstniveau en betreft een vast bedrag van € 7280. Tot slot zou nog het ‘rente-effect’ berekend moeten worden. Met andere woorden: wat zijn de kosten van het geïnvesteerde vermogen? (eigen vermogen en/of vreemd vermogen). Het voert buiten het kader van dit schrijven om de financieringsaspecten zoals bijvoorbeeld lease aan de orde te stellen. Voorbeeld 1 De totale autokosten bedragen € 10.500. Dit betreft de jaarlijkse afschrijving, verzekeringskosten en brandstofkosten. De cataloguswaarde bedraagt € 30.000. De auto wordt meer dan 500 km per jaar gebruikt. In het voorbeeld is het voordeliger de auto privé aan te schaffen en de zakelijke kilometers (20.000 km) à € 0,19 per km ten laste van de winst te brengen. IB Auto van de zaak Totale autokosten 10.500 af: Autokostenforfait (max totale kosten) 7.500 Bedrag ten laste van de winst 3.000 - 1.560 Auto privé Vergoeding zakelijke en woonwerkkilometers 3.800 Bedrag ten laste van de winst 3.800 -1.976 Verschil per jaar 416 Verschil over de geschatte gebruiksduur 1.248 Conclusie: auto privé voordeliger Regeling in de wet op de omzetbelasting Het is mogelijk dat er voor de auto een andere etikettering plaatsvindt voor de omzetbelasting dan voor de inkomstenbelasting. De auto kan voor beide belastingwetten als zakelijk worden aangemerkt of voor slechts één van beiden. Het feit dat er op de auto wordt afgeschreven betekent niet dat de auto voor de omzetbelasting ook zakelijk vermogen is. De ondernemer zal dus tweemaal een keuze uit moeten brengen aangaande de fiscale etikettering van de auto. Indien de auto tot het ondernemingsvermogen voor de omzetbelasting wordt gerekend, is de btw op aanschaf en de btw begrepen in de kosten voor het gebruik zoals onderhoud en brandstof eveneens aftrekbaar. De auto dient dan wel gebruikt te worden voor belaste prestaties. Zo zal een arts wiens prestaties zijn vrijgesteld[15], geen recht hebben op aftrek van de btw. In beide wetten kennen we een correctiemechanisme om privégebruik te belasten. In de Wet op de inkomstenbelasting betreft het het eerder genoemde autokostenforfait. In de Wet op de omzetbelasting is de systematiek per 1 juli 2011 gewijzigd en is de koppeling met het autokostenforfait in de inkomstenbelasting losgelaten. -4-
Kluwer Online Research Heffing over privégebruik Indien een zakelijke auto ook privé wordt gebruikt, wordt dit privégebruik belast. Een particulier kan de autokosten en btw immers ook niet in aftrek brengen. De mogelijkheid om het privégebruik van de auto te belasten heeft een wettelijke basis.[16] De vergoeding waarover btw is verschuldigd is gesteld op de kosten voor het werkelijke privégebruik[17], waarbij woon-werkverkeer als privégebruik kwalificeert. In het uitzonderlijke geval dat privégebruik wordt gerechtvaardigd door zakelijke motieven, zal dit als zakelijk gebruik worden aangemerkt.[18] De kosten voor het gebruik van de auto bestaan naast de gebruikskosten zoals onderhoudskosten en brandstofkosten, ook uit de aanschafkosten. Deze kosten worden voor het kalenderjaar waarin de auto in gebruik is genomen en de vier daarop volgende jaren, jaarlijks voor 1/5 meegenomen. Na een periode van vijf jaar worden de aanschafkosten op nihil gesteld en heeft de correctie alleen betrekking op de kosten van het gebruik en onderhoud. Voorbeeld 2 Een ondernemer heeft op 1 juli 2011 een nieuwe auto aangeschaft en de btw volledig in aftrek genomen. De aanschafprijs van de auto inclusief bpm maar exclusief btw bedraagt € 40.000. Met deze auto heeft hij 5000 km privé gereden. De teller staat ultimo 2011 op 20.000 km. Het werkelijke privégebruik van de auto bedraagt 25% (5000/20000 x 100%). De volgende kosten zijn gemaakt: — aanschafkosten € 8000; — brandstof € 1800; — aanschaf set winterbanden € 1000; — totale kosten excl. btw € 10.800. Aan het privégebruik is toe te rekenen 25%. Dat betekent dat over een bedrag van € 2700 (25% x € 10.800) 19% btw verschuldigd is, te weten € 513. Dit bedrag moet op de btwaangifte over het laatste tijdvak van 2011 worden opgenomen en uiteraard ook worden voldaan. In dit voorbeeld wordt de aanname gedaan dat de omvang van het privégebruik bekend is. Met andere woorden, er is een kilometeradministratie bijgehouden. In deze kilometeradministratie zullen maximaal vier soorten fiscale ritten bijgehouden moeten worden: woon-werkverkeer, privéritten, ritten voor zakelijk belast gebruik en ritten voor zakelijk vrijgesteld gebruik. Het is niet ondenkbaar dat bijvoorbeeld een assurantietussenpersoon in de praktijk ook daadwerkelijk al dit soort ritten maakt. Voor wat betreft het woon-werkverkeer is nog een nuance op zijn plaats. Heen- en terugreizen naar andere plaatsen dan de vaste werkplaats zijn voor de btw geen woon-werkverkeer. Indien bijvoorbeeld een bouwvakker naar en van de (tijdelijke) bouwplaats rijdt, is deze rit geen woon-werkverkeer.[19] Het kan ook voorkomen dat een ondernemer alleen maar woonwerkverkeer heeft. In dat geval hoeft geen kilometeradministratie bijgehouden te worden. Indien men daarnaast ook niet de frequentie bijhoudt van het woon-werkverkeer, kan worden uitgegaan van een vast aantal werkdagen van 214 per jaar.
-5-
Kluwer Online Research Voorbeeld 3 Een ondernemer heeft op 1 juli 2011 een nieuwe auto aangeschaft. Deze auto wordt uitsluitend voor (belaste) zakelijke doeleinden gebruikt naast het woon-werkverkeer. De dagelijkse afstand woon-werk bedraagt 40 km. De frequentie van het woon-werkverkeer is niet bijgehouden. Ultimo 2011 staat de teller op 20.000 km. Het privégebruik kan als volgt worden bepaald: 107 (214:2) x 40 = 4280 km. Aan het einde van het jaar zal de heffing over het privégebruik als volgt worden vastgesteld: 19% btw x 21,40% (4.280 : 20.000) x de autokosten (zie voorbeeld 1). Er is weinig verbeelding voor nodig om te bedenken dat deze regeling in voorkomende gevallen ver afstaat van een praktische benadering. Vaak wordt er helemaal geen kilometeradministratie bijgehouden, laat staan een specificatie naar het soort ‘fiscale rit’. De staatssecretaris heeft dit ingezien en biedt de mogelijkheid van een forfaitaire bepaling ter vaststelling van het privégebruik als geen rittenadministratie is bijgehouden.[20] De regeling is betrekkelijk eenvoudig. Volstaan kan worden met afdracht van 2,7% over de catalogusprijs inclusief bpm en btw. Indien de auto slechts een deel van het jaar ter beschikking staat, mag dit percentage tijdsevenredig toegepast worden. Voorbeeld 4 De catalogusprijs van de auto incl. btw en bpm bedraagt € 45.000. De auto wordt ook privé gebruikt en er is geen rittenadministratie. De correctie voor privégebruik wordt als volgt bepaald: 2,7% x € 45.000 x 50% (het betreft in dit voorbeeld een half jaar) = € 607,50. Dit bedrag moet op aangifte worden voldaan. Indien de auto is aangeschaft zonder dat de btw op aanschaf in aftrek kon worden genomen, bedraagt het forfait 1,5%. De verlaging met 1,2% is een compensatie voor de afschrijving. Eigen bijdrage Het geven van gelegenheid tot privévervoer is een dienst van de ondernemer waarover btw verschuldigd is. Echter, dit privégebruik kan slechts belast worden indien er geen of een symbolische vergoeding wordt betaald voor het eigen gebruik. Als de vergoeding voor het privégebruik lager is dan de normale waarde van dit gebruik, is btw verschuldigd over deze normale waarde.[21] Onder normale waarde moet worden verstaan wat voor een vergelijkbare dienst betaald moet worden of indien geen prijs voorhanden is, de gemaakte uitgaven.[22] Het is naar mijn mening niet duidelijk hoe moet worden vastgesteld of de hoogte van de eigen bijdrage zakelijk is. De belastingdienst stelt dat deze niet zakelijk is als deze niet kostendekkend is. Wanneer in de markt voor soortgelijke diensten een lagere vergoeding wordt betaald, is sprake van een zakelijke vergoeding.[23] De staatssecretaris keurt goed dat, als de vergoeding gelijk is aan of lager dan de normale waarde (lees: kostendekkend is), niet periodiek 19% btw op aangifte afgedragen hoeft te worden over de eigen bijdrage. In dit geval kan volstaan worden met de aangifte en voldoening van 2,7% over de cataloguswaarde van de auto. Deze aangifte dient gedaan te worden met de laatste btw-aangifte van het kalenderjaar. De positie van de dga Het Hof van Justitie heeft op 18 oktober 2007 beslist dat een dga geen ondernemer is voor de werkzaamheden die hij verricht ter uitvoering van een arbeidsovereenkomst[24], maar een werknemer. De dga kan wel ondernemer zijn uit hoofde van andere werkzaamheden, maar
-6-
Kluwer Online Research deze situatie zal in de praktijk niet veel voorkomen. Voor de goede orde: de ondernemer in box 1 is meestal tevens ondernemer voor de Wet op de omzetbelasting. De status van personeelslid betekent dat de dga (de natuurlijke persoon aandeelhouder) niet in aanmerking kan komen voor (gedeeltelijke) aftrek van btw voor goederen die hij zowel zakelijk als privé gebruikt zoals bijvoorbeeld een auto. Daarnaast moest de BV tot 1 juli 2011 rekening houden met de aftrekcorrecties in het Besluit uitsluiting aftrek (BUA)[25] indien de ter beschikking gestelde auto ook privé werd gebruikt. De dga gebruikt de auto dan bijvoorbeeld voor de reis naar de wintersportbestemming. Vanaf 1 juli 2011 kan de volledige btw in aftrek worden genomen door de BV als jaarlijks 2,7% van de catalogusprijs wordt voldaan op de laatste btw-aangifte van het kalenderjaar.[26] Voorbeeld 5 Assurantiekantoor Y BV stelt op 1 oktober 2011 een auto ter beschikking aan de dga. De dga gebruikt de auto voor privédoeleinden en hij houdt geen rittenadministratie bij. De omzet van het kantoor bestaat voor 40% uit vrijgestelde prestaties (bemiddeling in verzekeringen) en voor 60% uit belaste prestaties (adviesdiensten). Y BV kan de btw op aanschaf en gebruik derhalve slechts voor 60% in aftrek brengen. De catalogusprijs van de auto incl. btw en bpm bedraagt € 40.000. Wegens het privégebruik is Y BV verschuldigd aan btw: 60% x 3/12 x 2,7% x € 40.000 = € 162. Auto van de zaak of privé? Indien de auto tot het ondernemingsvermogen wordt gerekend, kan als er sprake is van belast gebruik, alle btw op de verbruikskosten zoals brandstof en onderhoud in aftrek worden genomen. Als deze btw hoger is dan de jaarlijkse correctie voor privégebruik, is het meestal voordeliger de auto te rekenen tot het ondernemingsvermogen. Indien de auto met btw is geleverd, kan ook de btw op aanschaf in aftrek worden genomen. Bij verkoop zal btw afgedragen moeten worden over de (lagere) verkoopprijs. Er is immers afgeschreven op de auto. De btw over de afschrijving is dan ‘verdiend’. Of het daadwerkelijk voordelig is om de auto te rekenen tot het ondernemingsvermogen, zal per geval bekeken moeten worden. Het lastige hierbij is dat men een prognose moet maken voor toekomstig gebruik en kosten. Diverse scenario’s dienen in beeld gebracht te worden. Het is bijvoorbeeld denkbaar dat een assurantie intermediair steeds meer belaste omzet genereert en steeds minder vrijgestelde (provisie) omzet. In de tijd zal dan steeds meer btw in aftrek genomen kunnen worden. Indien het verschil tussen zakelijk en privé heel erg klein is, zou gekozen kunnen worden om de auto tot het privévermogen te rekenen. Dat scheelt administratieve lasten. Toekomstige wetswijzigingen? Ten tijde van het schrijven van dit artikel komen ook de eerste ‘gelekte’ berichten aangaande het Lenteakkoord naar buiten. In dit zogenoemde Lenteakkoord wordt volgens de laatste berichtgeving woon-werkverkeer voor de inkomstenbelasting als privégebruik aangemerkt. Ondanks dat de 500 km-grens blijft bestaan, zal dit voor de meeste werknemers weinig soelaas bieden. Immers, het woon-werkverkeer zal op jaarbasis bijna altijd meer dan 500 km bedragen. Daarnaast zal volgens deze berichtgeving de onbelaste kilometervergoeding van € 0,19 per kilometer verdwijnen. Het omslagpunt tussen de auto zakelijk rijden of privé rijden zal, indien de onbelaste kilometervergoeding daadwerkelijk wordt afgeschaft, veranderen. Het is uit de praktijk een bekend gegeven dat, indien men een auto van de zaak rijdt en te
-7-
Kluwer Online Research maken heeft met het jaarlijkse autokostenforfait, er vaak geen (financiële) stimulans meer is op matiging van het privégebruik. De hoogte van het autokostenforfait neemt immers niet toe naarmate het aantal privékilometers toeneemt. Aan werknemers met een auto van de zaak wordt daarom een soort van bonus/malus leasebudget voorgesteld.[27] In dit voorstel wordt de werknemer middels een variabele kostenvergoeding gestimuleerd om minder en zuiniger te gaan rijden of gebruik te maken van het openbaar vervoer. Maakt de werknemer minder kosten, dan krijgt hij het overschot als bonus uitgekeerd. Werknemers zonder auto van de zaak krijgen in het voorstel een persoonlijk mobiliteitsbudget. Bovenstaande voorstellen worden momenteel door het Ministerie van Financiën nader bestudeerd. In het Lenteakkoord wordt tevens voorgesteld de btw te verhogen naar 21%. Omdat de zakelijke autorijder enerzijds de btw in aftrek kan nemen over aanschaf en kosten en anderzijds btw verschuldigd is over het privégebruik, zal het effect van deze verhoging op de keuze om de auto zakelijk of privé te rijden m.i. niet groot zijn. Het zijn min of meer ‘communicerende vaten’. Conclusie Autorijden zal in de toekomst niet goedkoper worden. Mobiliteit krijgt een geheel andere dimensie als de kosten hiervan blijven toenemen. De meest verkochte auto in 2011 was de Volkswagen Polo Blue Motion. Toeval? Een toegenomen milieubewustzijn, steeds hogere brandstofprijzen, een overheid die middels fiscale regelgeving gedrag probeert te sturen en zeker ook het effect van de crisis hebben steeds meer invloed op de keuze voor een bepaald type auto. Maar gaan we ook minder rijden? Het blijkt dat een stijging van de brandstofprijzen met 12% op lange termijn slechts leidt tot een daling van het aantal kilometers met 2,5%.[28] De fiscale regelgeving met betrekking tot de auto is al jaren sterk in beweging. Dat maakt het lastig om reeds nu keuzes te maken voor een langere periode. Flexibiliteit is daarom belangrijk, zoals bijvoorbeeld korte flexibele leasecontracten in plaats van standaardcontracten met een looptijd van doorgaans drie jaar of een bepaald kilometrage. De ondernemer zal daarnaast ook zijn ‘contract’ met de fiscus op moeten stellen: de auto tot het ondernemingsvermogen rekenen of niet? Zowaar geen gemakkelijke keuze. Een calculatie voor zowel de omzetbelasting als de inkomstenbelasting kan de beslissing hieromtrent ondersteunen. Hier is een mooie taak weggelegd voor diens financieel adviseur. Keuzes worden uiteraard gemaakt op basis van de huidige wetgeving en omstandigheden. Maar deze kunnen veranderen en laten zich niet altijd prognosticeren. Winstgevendheid kan tegenvallen of juist meevallen, regelgeving kan wijzigen en brandstofprijzen veren mee met het mondiale politieke sentiment. De voorgestelde wetswijzigingen in het Lenteakkoord zullen het rijden van een auto van de zaak in ieder geval niet goedkoper maken. Met zoveel onzekere factoren dringt zich de vergelijking op tussen een autobezitter en een belegger. ‘In het verleden gemaakte afspraken bieden geen garantie voor de toekomst’. Het is maar dat u het weet. Voetnoot [1] is partner bij Argues BV, belastingadviseurs en financieel planners. [2] Art. 3.20 Wet IB 2001 [3]
-8-
Kluwer Online Research Besluit 9 april 2004, nr. CPP2004/19M. [4] Hof Arnhem, 2 november 2010 nr. 09/00303, NTFR 2010/205. [5] Hoge Raad, 11 november 2011, LJN BU3782. [6] Besluit van 30 januari 2002, nr. DGB2001/1744M. [7] Besluit van 12 december 2002, nr. RTB2000/3235M. [8] Besluit van 31 oktober 2006, nr. CPP2006/1991M. [9] HR 17 maart 1993, nr. 28.678, BNB 1993/166. [10] Ministerie van Financiën, 2009. [11] Art. 13bis, zestiende lid, Wet LB 1964. [12] Besluit 25 februari 2004, nr. CPP2003/588M. [13] HR 17 april 1996, nr. 30.995, BNB 1996/197. [14] Art. 3.76 Wet IB 2001. [15] Art. 11, eerste lid, onderdeel g, Wet OB 1968. [16] Art. 4, tweede lid, onderdeel a en b, Wet OB 1968. [17] Art. 8, zevende lid, Wet OB 1968. [18] HvJ EG 16 oktober 1997, C-285/95 Julius Fillibeck. [19] Besluit 20 december 2011, nr. 2011/2560M. [20] Besluit 20 december 2011, nr. 2011/2560M. [21] Art. 80 BTW-richtlijn. [22] Art. 72 BTW-richtlijn. [23] HvJ EG 29 mei 1997, nr. C 63/96. [24] HvJ EG 18 oktober 2007, nr. C-355/06 vd Steen. [25] Art. 16 Wet OB 1968 jo. art. 1, eerste lid, onderdeel c, BUA. [26] Besluit 20 december 2011, nr. 2011/2560M. [27] MvF 18-01-2012, nr. DB/201213u, aanhangselnr. 1136. [28]
-9-
Kluwer Online Research Ministerie van I&M, 'Over brandstofprijzen en mobiliteit', januari 2012.
Copyright © Kluwer 2012 Kluwer Online Research Dit document is gegenereerd op 30-07-2012
Op dit document zijn de algemene leveringsvoorwaarden van Kluwer van toepassing.
- 10 -