Jaarverslag
ZCKK
2000
1
Klachtbehandeling in 2000
Klacht 00.001 Een firma die een bedrijfsplaats heeft afgenomen bij een stichting dient op 4 januari 2000 een klacht in over een tariefstijging van 15% die ingegaan is per 1 januari 2000 en die in een laat stadium is aangekondigd. De firma baseert zich bij deze klacht op een artikel uit de met hem afgesloten overeenkomst voor kinderopvang waarin is vastgelegd dat de jaarlijkse aanpassing van de tarieven niet meer dan 5% per jaar zal bedragen. De stichting heeft voor deze tariefsverhoging de volgende redenen opgesomd. Uit extern accountantsonderzoek is gebleken dat de tarieven voor bedrijfskinderopvang sinds 1996 sterk zijn achtergebleven bij de (loon)kostenontwikkelingen en dat de gemeente niet langer bereid is een flink deel van de bedrijfskinderopvang mede te subsidiëren. Verder heeft het berekenen van de te lage tarieven geleid tot exploitatieverliezen in 1997 en 1998. De firma is van mening dat een tariefsverhoging van 15% maatschappelijk gezien niet juist is en verzoekt de stichting meer creativiteit aan de dag te leggen teneinde de exploitatie rond te krijgen. De stichting heeft de firma meegedeeld dat gegeven de feitelijke kosten en de verantwoordelijkheid van de stichting voor de continuïteit van de kinderopvang in de gemeente de voorgenomen tariefsverhoging te zullen handhaven. Daarnaast deelt de stichting de firma mee dat zij de overeenkomst voor bedrijfskinderopvang, met inachtneming van de opzegtermijn van twee maanden, opzegt. De ZCKK constateert dat de stichting formeel juridisch correct gehandeld heeft. De stichting kan de bepalingen in het contract met wederzijds goedvinden wijzigen. Nu de firma niet akkoord gaat met deze wijziging kan de stichting de overeenkomst conform één van de bepalingen eenzijdig ontbinden. Volgens de opvatting van de ZCKK heeft het de stichting bij de invoering van de nieuwe tarieven echter wel ontbroken aan tijdige en goede communicatie met de ouders. Door de overeenkomst eenzijdig op te zeggen bij de huidige schaarste aan kinderopvang wordt het betrokken gezin gedupeerd. Hoewel de stichting juridisch gezien de tariefsverhoging door kan voeren is de ZCKK van mening dat deze verandering niet zorgvuldig en niet klantvriendelijk is doorgevoerd. De ZCKK acht de ingediende klacht over de tariefsverhoging gegrond. De ZCKK heeft de stichting geadviseerd om boventrendmatige prijsverhogingen in een eerder stadium aan te kondigen. Tevens adviseert de ZCKK om in situaties als deze een tussenoplossing te zoeken die zowel recht doet aan het belang van kinderen, ouders en dit geval de afnemer van de bedrijfsplaats als aan het bedrijfseconomische belang van de stichting bijvoorbeeld door het hanteren van een financiële overgangstermijn. Hoewel de stichting het niet eens was met argumentatie van de ZCKK heeft zij de firma een schikkingsvoorstel gedaan en haar administratieve procedures zo aangepast dat een tariefsverhoging in principe eerder bij haar klanten bekend gemaakt kan worden.
Jaarverslag
ZCKK
2000
2
Klacht 00.002 Op 3 april 2000 heeft de ZCKK een klacht ontvangen van een ouder. Verzoeker klaagt erover dat de stichting voor kinderopvang bij het vaststellen van de ouderbijdrage de richtlijnen van de Vereniging Nederlandse Gemeenten (VNG) onjuist heeft toegepast. Samenhangend met deze klacht is er onduidelijkheid over de wijze waarop de stichting netto-inkomens - op grond waarvan de ouderbijdrage wordt vastgesteld - berekent. De achtergrond van deze klacht wordt gevormd door de subsidierelatie tussen de gemeente en de stichting. De gemeente heeft gekozen voor een systeem van plaatsen in drie categorieën. De plaatsing in deze categorieën wordt gedaan aan de hand van een aantal criteria omtrent onder meer het inkomen. Ieder jaar opnieuw wordt vastgesteld of een ouder wel of niet voor een gemeenteplaats in aanmerking komt. De gemeente geeft haar goedkeuring aan de door de stichting gehanteerde ouderbijdragentabel en stelt dat de regels voor de berekening van de ouderbijdrage door de directie kunnen worden bepaald, mits zij zich op hoofdlijnen houdt aan de adviestabel VNG. Uit informatie van de gemeente aan de ZCKK is gebleken dat de directie van de stichting met instemming van de gemeente gemachtigd is om op onderdelen nadere regels vast te stellen voor het berekenen van het inkomen waarover ouderbijdrage verschuldigd is. Binnen dit kader stelt de ZCKK dat de regels voor het berekenen van het inkomen van de klager juist zijn toegepast. Op grond daarvan heeft de ZCKK deze klacht ongegrond verklaard. De ZCKK adviseert de stichting de schriftelijke communicatie omtrent de regelgeving tot het vaststellen van de ouderbijdrage te verbeteren. De ZCKK adviseert tevens om gemeenteplaatsen in principe voor de totale plaatsingsperiode toe te wijzen en jaarlijks te toetsen of een gebruiker op grond van die criteria nog voor een gemeenteplaats in aanmerking komt. De stichting heeft het oordeel van de ZCKK onderschreven en heeft aangegeven de adviezen en aanbevelingen intern te zullen bespreken en waar nodig te volgen. De ouder heeft in een brief aan de ZCKK laten weten teleurgesteld te zijn over de uitspraak en in overweging te zullen nemen om zijn klacht voor te leggen aan de burgerlijk rechter.
Jaarverslag
ZCKK
2000
3
Klacht 00.003 Op 3 april 2000 heeft de ZCKK een klacht van ouders ontvangen over een kinderdagverblijf. Het kinderdagverblijf heeft de plaatsingsovereenkomst voor de opvang hun zoon W. eenzijdig opgezegd. De ouders zijn van mening dat zij van leidsters en directie verschillende informatie hebben ontvangen over hun zoon. Verder klagen zij over de door de directie gevolgde procedure en de conclusies die de directie getrokken heeft naar aanleiding van een observatie van hun zoon door een pedagoge. Na de overgang van babygroep naar de (verticale) peutergroep in januari 2000 krijgen de ouders negatieve reacties over het gedrag van W. De directie laat een observatie uitvoeren door een pedagoge. Op basis hiervan komt de directie tot de conclusie dat de groepsopvang zoals het kindercentrum dit biedt niet geschikt is voor W. Tegelijkertijd wordt de ouders meegedeeld dat het kinderdagverblijf gerechtigd is de plaatsingsovereenkomst om reden van een geconstateerde betalingsachterstand met onmiddellijke ingang op te zeggen waardoor de kindplaats van W. komt te vervallen. Na het klachtonderzoek is de ZCKK van mening dat uit de stukken niet is gebleken dat er ernstige problemen zijn bij de opvang van W. . De problemen lijken eerder voort te komen uit de overgang naar de verticale groep. Uit het observatieverslag van de pedagoge blijkt geen grond voor opzegging, wel voor een onderzoek of nadere aandacht. De observatie heeft op 1 maart 2000 plaatsgevonden. De ouders worden niet uitgenodigd voor een gesprek met de pedagoge na afloop van de observatie. Op 3 maart bespreekt de directie de resultaten met de ouders en concludeert dat de opvang met een termijn van twee weken beëindigd dient te worden. Op 7 maart wordt dit besluit schriftelijk bevestigd. De commissie is van mening dat het onzorgvuldig is om een dergelijke zware beslissing binnen een zo korte termijn te nemen, zonder dat mogelijke alternatieven onderzocht zijn. Er is weinig inspanning verricht om gezamenlijk een proces te doorlopen. De ouders hebben geen kans gekregen om de zorg met het kinderdagverblijf te delen en op geen enkele wijze is duidelijk geworden dat het gedrag van W. dermate ernstig is geweest dat het de handelwijze van het kinderdagverblijf zou kunnen rechtvaardigen. De opzeggingstermijn is te kort geweest en daarnaast is het procedureel onjuist geweest om een betalingsachterstand als grond te gebruiken voor de opzegging. De ZCKK heeft de klacht gegrond verklaard. De ZCKK heeft het kinderdagverblijf geadviseerd de communicatie met ouders te verbeteren: - een procedure te ontwikkelen voor het omgaan van kinderen met opvallend gedrag en het pedagogisch beleidsplan op dit punt aan te passen. - oudergesprekken te voeren op een vast tijdstip na plaatsing en na overgang naar een andere groep. Hoewel het kindercentrum zich niet kan vinden in de motivering van de commissie heeft zij de ZCKK laten weten alles in het werk te stellen om dergelijke problemen in de toekomst te voorkomen. Het kinderdagverblijf maakt daarvoor gebruik van de door de ZCKK gedane suggesties. Zij betreurt het dat er een conflictsituatie is ontstaan.
Jaarverslag
ZCKK
2000
4
Klacht 00.004 Begin april heeft de ZCKK een brief ontvangen van ouders waarin zij klagen over een kinderdagverblijf van een stichting. De klacht heeft te maken met de verbouwing van het kinderdagverblijf. De ouders zijn van mening dat zij onvoldoende zijn voorgelicht over de staat van het kinderdagverblijf voor of ten tijde van de plaatsing van de dochter; dat de uitvoering van de verbouwing op een onverantwoorde en onzorgvuldige manier plaatsvindt en/of heeft plaatsgevonden; dat de leidsters door hun opstelling tijdens de breng- en haalmomenten hen verhinderd hebben om ongenoegens bespreekbaar te maken. Tevens klagen de ouders over de pedagogische aanpak in het algemeen en tijdens de verbouwing. Vanaf 1 december 1997 maakt de dochter gebruik van de opvang. De eerste anderhalf jaar naar tevredenheid van de ouders. Over de periode na de overgang van de baby- naar de peutergroep zijn de ouders minder tevreden. De lange aanloop naar en de wijze waarop de verbouwing heeft plaatsgevonden, alsmede het pedagogisch handelen en de opstelling van de leidsters in hun communicatie onderling en met ouders zijn redenen om de klacht in te dienen. Omdat het hier om een veel omvattende klacht gaat heeft de ZCKK per onderdeel een uitspraak gedaan. Ten aanzien van de klacht over de voorlichting over de staat van het kinderdagverblijf heeft de ZCKK geconcludeerd dat door het vergunningenstelsel de kwaliteit van de kinderopvang gewaarborgd wordt. Ook in een situatie met een tijdelijke vergunning zijn er, hoewel er op onderdelen verbetering noodzakelijk is, voldoende waarborgen voor een verantwoorde opvang. Organisaties hebben geen verplichting om GGD-rapporten over de vergunning aan ouders bekend te maken. De ZCKK heeft op grond van het bovenstaande dit onderdeel van de klacht ongegrond verklaard. Ten aanzien van de klacht over onzorgvuldigheid bij de verbouwing, heeft de ZCKK geconstateerd dat de stichting de nodige inspanning verricht heeft om tijdelijke huisvesting te realiseren. Dit is echter niet gelukt. In verband met de urgentie ervan is besloten om de verbouwing te laten uitvoeren terwijl de opvang voorgezet wordt. Dit besluit van de stichting is in goed overleg met hoofd, team en ouderraad van het kinderdagverblijf genomen. Voorts heeft de ZCKK geconcludeerd dat de stichting zich ervoor ingezet heeft om de overlast te beperken en de opvang zo goed mogelijk te laten doorgaan. Uit verslagen van de bouwvergaderingen blijkt dat de stichting getracht heeft goede afspraken met de aannemer te maken en aandachtspunten rond veiligheid en geluidsoverlast besproken heeft. Op grond hiervan heeft de ZCKK de klacht hierover ongegrond verklaard. De ZCKK heeft begrip voor de zorg van de ouders waar het de klacht betreft dat de verbouwing op een onverantwoorde manier heeft plaats gehad. De ZCKK is van mening is dat de manier waarop de verbouwing wordt uitgevoerd zeker geen schoonheidsprijs verdient, maar heeft onvoldoende inzicht kunnen krijgen om een gefundeerd oordeel uit te spreken. Op grond van de stukken wordt geen oordeel uitgesproken. Een goede communicatie tussen leidsters en ouders is een belangrijk aspect van de kwaliteit van de kinderopvang. Door de opstelling van de leidsters, waarbij zij onderling en in het bijzijn van ouders geklaagd hebben over de verbouwing en een op handen zijnde fusie, hebben de ouders zich geremd gevoeld om hun zorgen te
Jaarverslag
ZCKK
2000
5
uiten. De ZCKK is van mening dat een verbouwing of fusieproces een belastende factor voor leidsters kan zijn, maar vindt de opstelling van de leidsters niet van een professionele beroepshouding getuigen. Op grond hiervan wordt dit onderdeel van de klacht over de opstelling van de leidsters in de communicatie onderling en met de ouders gegrond verklaard. Het gedeelte van de klacht over de pedagogische aanpak in het algemeen en tijdens de verbouwing berust naar de mening van de ZCKK niet of nauwelijks op concrete feiten. Op basis van de stukken heeft de ZCKK besloten hierover geen oordeel uit te spreken. De ZCKK heeft de stichting aanbevelingen gedaan om de voorlichting bij verbouwingen te verbeteren en tevens beter te anticiperen op de onrust die verbouwingen en fusie bij personeel teweeg kan brengen. De ZCKK heeft voorts geadviseerd de communicatie in het algemeen en de communicatie tussen leidsters en ouders te verbeteren. De stichting heeft naar aanleiding van het rapport besloten om een teamdag te plannen waarin de communicatie met ouders centraal staat. Zij beschouwt dit als een goede basis om de werkwijze verder te ontwikkelen. Ook de pedagogische aanpak en met name de communicatie hierover naar ouders heeft de aandacht van de stichting. Zij benadrukt daarbij dat de ouderraad inspraak heeft op het pedagogisch beleid. De stichting vindt het jammer dat het niet gelukt is om deze klachtenprocedure te voorkomen door in een vroeg stadium in gesprek te raken met de ouders over de gang van zaken.
Klacht 00.005 Op 29 mei heeft de ZCKK een klacht ontvangen van een ouder over een stichting. De ouder heeft de klacht ook ingediend bij de eigen klachtencommissie van de instelling, maar is het niet eens met de uitspraak. De ZCKK kan deze klacht niet in behandeling nemen, omdat de stichting sinds 1 januari 1999 niet meer is aangesloten bij de ZCKK en de klacht betrekking heeft op 2000. Zij heeft de ouder gewezen op de mogelijkheid om de klacht voor te leggen aan een consulent van een rechtswinkel.
Jaarverslag
ZCKK
2000
6
Klacht 00.006 Op 8 augustus heeft de ZCKK een brief van een ouder ontvangen met een klacht over het vaststellen van een te hoge ouderbijdrage door een stichting. De ouder klaagt over: het vaststellen van een te hoge maandelijkse ouderbijdrage; het gebrek aan de informatie van de stichting over de consequentie van de berekeningswijze voor het vaststellen van de ouderbijdrage; de weigering van de stichting om de teveel betaalde ouderbijdrage vanaf 1 maart 1998 te restitueren. Vanaf 1 maart 1998 maakt de zoon van de ouder gebruik van de kinderopvang van de stichting. De opvang vindt naar tevredenheid plaats. De ouderbijdrage voor 1998 wordt vastgesteld op basis van de door de ouder ingezonden loonstroken. De stichting heeft in 1999 besloten geen inkomenstoets te doen, omdat de ouderbijdrage niet wijzigde. Voor het vaststellen van de ouderbijdrage voor het jaar 2000 zendt de ouder de definitieve aanslag inkomstenbelasting 1998 in. De ouderbijdrage voor het jaar 2000 wordt door de stichting op basis van deze aanslag vastgesteld en is aanmerkelijk lager dan het eerder vastgestelde bedrag. De ouder is van mening dat hij dus vanaf 1 maart 1998 teveel ouderbijdrage heeft betaald en vordert een bedrag van f. 2980,- terug. De stichting is van mening dat zij op basis van de aangeleverde gegevens de ouderbijdrage correct heeft vastgesteld en wil niet over gaan tot restitutie. De ZCKK heeft vastgesteld dat de stichting ouders drie mogelijkheden biedt om de gegevens over hun inkomen aan te leveren: een definitieve aanslag inkomstenbelasting, of als die niet beschikbaar is, de jaaropgave van werkgever of uitkeringsinstantie, als die ook niet beschikbaar is, een recente loonstrook of inkomensopgave van werkgever. De consequentie van deze regeling is dat er verschillen kunnen ontstaan bij het vaststellen van het netto gezinsinkomen. Zo wordt bij de aangifte inkomstenbelasting rekening gehouden met aftrekposten, waardoor het inkomen lager kan uitvallen. Dit is niet het geval bij de vaststelling van het inkomen aan de hand van de jaaropgave of loonstrook. Deze systematiek is vastgesteld door het Ministerie van VWS en wordt in de kinderopvang vrij algemeen toegepast. Hoewel de stichting meer voorlichting had kunnen geven over de mogelijke financiële consequenties van het insturen van een jaaropgave of loonstrook, is de ZCKK van mening dat de stichting hiertoe niet verplicht is. Op grond hiervan heeft de ZCKK de klacht ongegrond verklaard. De ZCKK heeft de stichting geadviseerd om bij de informatie over het vaststellen van de ouderbijdrage te vermelden dat bij een definitieve aanslag inkomstenbelasting aftrekposten zijn meegewogen, waar dat bij de jaaropgave of loonstrook niet het geval is. Voorts heeft het de ZCKK verbaasd dat er in 1999 geen inkomenstoets heeft plaatsgevonden. Het niet herzien van de ouderbijdrage is géén reden om de inkomenstoets niet uit te voeren. In dit geval heeft dit voor de klager mogelijk tot nadeel geleid. De ZCKK geeft daarom het advies om uit coulance een door de stichting nader bedrag vast te stellen bedrag aan klager te restitueren. De stichting heeft de ZCKK meegedeeld zich te kunnen vinden in de uitspraak. Naar aanleiding van de adviezen zal de stichting bij de eerst volgende inkomenstoets in het begeleidend schrijven expliciet opnemen dat er verschil bestaat in de inkomensvaststelling naar gelang het soort bewijs dat ingestuurd
Jaarverslag
ZCKK
2000
7
wordt. De klant blijft echter verantwoordelijk voor de keuze van het bewijsmiddel. Ook het advies om ieder jaar een inkomenstoets uit te voeren neemt de stichting over. De suggestie om uit coulance een nader vast te stellen bedrag aan klager te restitueren heeft de stichting verbaasd. Zij is van mening dat de stichting door de formulering van deze aanbeveling geen enkele vrijheid meer heeft om op dit punt zelfstandig tot besluitvorming te kunnen komen. Zij gaan wel over tot een beperkte schadeloosstelling aan klager.
Klacht 00.007 Op 5 september heeft de ZCKK een brief ontvangen waarin drie ouders klagen over de structureel- of incidenteel verlengde opvangregeling zoals door een stichting per 1 juli 2000 is ingevoerd en de overgangsregeling die voor hen tot 1 januari 2001 zal gelden. De ouders zijn van mening dat de stichting contractbreuk pleegt door bij de verlengde opvang de bestaande strippenkaartregeling te vervangen. De ouders vinden dat de nieuwe regeling alleen voor nieuwe plaatsingen toegepast zou moeten worden. Ouders maken allen gebruik van de dagopvang in een kinderdagverblijf van de stichting. Per 1 juli 1997 is het kinderdagverblijf geopend vanaf 07.00 uur en dienen de kinderen uiterlijk 18.00 weer opgehaald te zijn. Voor betaling voor de extra opvang wordt gebruik gemaakt van een strippenkaartregeling, waarbij 1 strip staat voor een kwartier extra opvang. De strippenkaart wordt afgetekend als het kind eerder dan 07.15 uur gebracht wordt en later opgehaald wordt dan 17.45 uur. De ouders maken er bezwaar tegen dat per 1 januari 2000 ook de periode tussen 7.00 en 7.15 uur in rekening gebracht gaat worden. In de nieuwe regeling gaat de verlengde opvang gelden voor de periode tussen 07.00 en 07.30 uur en tussen 18.00 en 19.00 uur, waarbij de kosten maandelijks achteraf in rekening gebracht zullen worden. Op 1 juli 1997 is bij het kinderdagverblijf een pilot, ten aanzien van verruimde openingstijden, van start gegaan. Op 9 december 1997 heeft de stichting een vervolgonderzoek aangekondigd met als doel te onderzoeken of de verruiming van de openingstijden ook voor de andere locaties van de stichting van toepassing kan zijn. Op 30 mei 2000 kondigt de stichting een wijziging in de openingstijden aan die in zal gaan per 1 juli 2000. Deze wijziging zal op zes van de twaalf locaties gaan gelden. Voor ouders die nu van de strippenkaartregeling gebruik maken wordt een overgangsperiode ingelast. Per 1 januari 2000 zal het nieuwe tarief gaan gelden. De ZCKK heeft vastgesteld dat de stichting te kort is geschoten in de voorlichting over de pilot en dat de pilot periode in het kinderdagverblijf van zo’n lange duur is geweest dat juridisch gezien als het ware een nieuwe overeenkomst is ontstaan. Echter in het algemeen geldt dat organisaties het recht hebben om aangegane overeenkomsten te wijzigen. Gebruikelijk is daarbij te toetsen of de wijzigingen op redelijke en billijke wijze tot stand gekomen zijn. De ZCKK is in dit geval van mening dat de stichting door de tijdige aankondiging en het bieden van een overgangsregeling, de wijziging in de openingstijden en de aanpassing van de gehanteerde tarieven op een redelijke en billijke wijze heeft uitgevoerd. De ZCKK heeft de klacht ongegrond verklaard. Wel heeft zij aan de stichting aanbevelingen gedaan om ouders en verzorgers beter te informeren over het uitvoeren van een pilot en veranderingen in regelgeving, zodat misverstanden voorkomen kunnen worden. De stichting heeft het oordeel en de aanbevelingen van de ZCKK onderschreven en overgenomen.
Jaarverslag
ZCKK
2000
8
Klacht 00.008 Op 2 november heeft de ZCKK een klacht ontvangen van een ouder over de tariefgroepindeling van een stichting. De ouder is van mening dat zij daardoor een te hoge maandelijks bijdrage heeft betaald. Daarnaast heeft zij ook geklaagd over de weigering van de stichting om de door haar gewenste betalingsregeling te treffen. Sinds april/mei 1999 maakt de dochter van de ouder gebruik van een peuterspeelzaal van de stichting. Met de ontvangst van de nieuwe tarievenlijst per september 2000 ziet de ouder dat zij ingedeeld is in tariefgroep 5. Zij is van mening dat zij op basis van het inkomen ingedeeld zou moeten zijn in tariefgroep 2. Conform de betalingsvoorwaarden heeft de stichting de ouder ingedeeld in tariefgroep 5, omdat zij geen inkomensgegevens heeft ontvangen. De ouder is van mening dat zij deze gegevens wel heeft opgestuurd en heeft de stichting gevraagd om een verrekening van ongeveer de helft van de door haar teveel betaalde ouderbijdrage. Bij de beoordeling van de klacht is rekening gehouden met het principe dat bij personen het risico van het niet-ontvangen van poststukken die niet aangetekend of met bericht van ontvangst zijn verzonden voor rekening komt van de afzender. Deze benadering vindt steun in uitspraken van gerechtelijke instanties. Dit betekent dat wanneer de geadresseerde stelt een bepaald stuk niet te hebben ontvangen, op de verzender de bewijslast rust om aannemelijk te maken dat het bewuste stuk is verzonden en ook moet zijn aangekomen. In de betalingsvoorwaarden van de stichting staat vermeld dat de inkomensgegevens retour worden gezonden na beoordeling. De ouder had, ten gevolge van het niet retour ontvangen van de inkomensgegevens, kunnen weten dat de door haar verstuurde inkomensopgave niet aangekomen was. De ZCKK heeft de klacht ongegrond verklaard. De ZCKK heeft de stichting enkele aanbevelingen gedaan. Zij heeft geadviseerd om aan alle ouders, ook die geen inkomensgegevens verstrekt hebben, een bevestiging te sturen van de tariefgroepindeling en daarbij een redelijke termijn van bezwaar te hanteren. De stichting heeft haar procedure aangepast. Alle ouders ontvangen nu een bevestigingsbrief met de tariefgroepindeling; een termijn van bezwaar is ingevoerd. Klacht 00.009 In november ontvangt de ZCKK namens een groep ouders een klacht over het ontslag van een medewerkster, het pedagogisch beleid en het ouderbeleid van een buitenschoolse opvang van een stichting. De ZCKK heeft de ouders meegedeeld geen klachten in behandeling nemen over het personeelsbeleid en/of het ontslag van een individuele medewerker. In afwachting van nadere onderbouwing met betrekking tot de klacht over het pedagogisch beleid en het ouderbeleid besluit de ZCKK het dossier aan te houden.
Jaarverslag
ZCKK
2000
9
Na ontvangst van de argumentatie is op 2 januari 2001 de klacht alsnog in behandeling genomen. De klacht bestaat uit een aantal onderdelen: De ouders zijn van mening dat er op de BSO te weinig pedagogische deskundigheid bij de buitenschoolse opvang wordt geboden, waardoor vooral de oudere kinderen te weinig aandacht krijgen; kinderen worden alleen gelaten ten tijde van het ophalen van de kinderen vanuit een andere school; de communicatie met ouders is gebrekkig, niet tijdig en niet volledig. De ouders hebben aangegeven dat zij weinig pedagogische deskundigheid ervaren bij de opvang van hun kinderen in de buitenschoolse opvang. Uit de stukken maakt de ZCKK op dat de stichting in haar pedagogisch beleid een bewuste keuze maakt voor een BSO waar kinderen, onder begeleiding, de ruimte krijgen om hun eigen vrije tijd in te vullen. De ZCKK acht het onderdeel van de klacht over te weinig pedagogische deskundigheid ongegrond. Het is voorgekomen dat kinderen alleen gelaten zijn ten tijde van het halen van kinderen van een andere school. Met de ouders is de ZCKK van mening dat zo’n situatie niet toelaatbaar is. De ZCKK heeft echter geconstateerd dat de stichting maatregelen heeft genomen, zodat deze situatie zich niet meer kan voordoen en acht daarom dit onderdeel van de klacht ongegrond. De communicatie wordt als onvoldoende ervaren. De ZCKK is van mening dat de formele informatieoverdracht door middel van beleidsnotities, informatieboekje en correspondentie duidelijk en voldoende is. De ZCKK heeft echter onvoldoende informatie over de dagelijkse communicatie met ouders en kan op dit punt dan ook geen oordeel uitspreken. Het is de ZCKK opgevallen dat de kwestie van het niet verlengen van de arbeidsovereenkomst een belangrijke plaats heeft ingenomen in de communicatie tussen stichting en ouders. De ZCKK heeft aangegeven dat ouders het recht hebben gevoelens van bezorgdheid en onrust te uiten en mogen verwachten gehoord te worden; ouders hebben echter geen inspraak in het personeelsbeleid. Doordat de discussie over de personeelskwestie snel is verhard heeft deze een gesprek over achterliggende onvrede ten aanzien van de uitvoering van het pedagogisch beleid in de weg gestaan. De ZCKK adviseert de stichting en ouders een punt achter deze kwestie te zetten en samen in gesprek te gaan over het pedagogisch beleid en de praktische gang van zaken in de BSO. De ZCKK adviseert de stichting tevens veel aandacht te schenken aan de mondelinge informatie-overdracht tijdens de dagelijkse contacten. Ook adviseert de ZCKK de stichting zich nader te beraden op ouderbetrokkenheid, hier een actief beleid in te ontwikkelen en het initiatief te nemen tot instelling van een cliëntenraad, één en ander conform de regelgeving in de Wet Medezeggenschap Cliënten Zorginstellingen en de oprichting van een oudercommissie bij het betreffende kindercentrum te stimuleren. De ZCKK heeft van de stichting nog geen reactie op haar rapport met de uitspraak ontvangen. De termijn daarvoor is net verstreken.