Kindermonitor 2009
GEMEENTE ZEVENAAR
Hulpverlening Gelderland Midden Sector Volksgezondheid / GGD Stafbureau VGZ Arnhem, november 2010
Kindermonitor 2009 Inhoudsopgave Samenvatting
1
1 Inleiding
3
2 Methode en respons
4
2.1 Onderzoekspopulatie
4
2.2 Onderzoeksopzet
4
2.3 Vragenlijst
4
2.4 Gegevensverwerking en analyse
5
2.5 Weging
5
2.6 Respons
5
3 Achtergrondkenmerken
6
3.1 Leeftijd en geslacht
6
3.2 Gezinssamenstelling
6
3.3 Etniciteit
6
3.4 Onderwijs
7
3.5 Sociaaleconomische status 3.5.1 Opleidingsniveau 3.5.2 Werksituatie 3.5.3 Financiële situatie
7 7 7 7
4 Lichamelijke en psychosociale gezondheid
9
4.1 Ervaren gezondheid
9
4.2 Kwaliteit van Leven
9
4.3 Ziekteverzuim
9
4.4 Psychosociale gezondheid
10
4.5 Pesten
10
4.6 Ingrijpende gebeurtenissen
11
5 Opvoeding en sociale steun
12
5.1 Sociale steun
12
5.2 Opvoedingsondersteuning
12
5.3 Seksuele voorlichting
13
6 Zwangerschap en borstvoeding
14
6.1 Alcoholgebruik en roken tijdens de zwangerschap
14
6.2 Borstvoeding
15
7 Leefstijl
16
7.1 Voeding
16
7.2 Beweging
17
7.3 Gewicht
18
7.4 Mondgezondheid
19
7.5 Roken en Alcohol
19
8 Omgeving
21
8.1 Buurt
21
8.2 Lidmaatschap verenigingen
21
9 Kinderopvang en instellingen
22
9.1 Kinderopvang
22
9.2 Bekendheid instellingen
22
9.3 Tevredenheid instellingen
22
10 Overzichtstabel
23
11 Aanbevelingen
24
Geraadpleegde bronnen
25
Bijlage 1. Onderwerpen getoetst op verschillen
30
Samenvatting In het najaar van 2009 heeft de GGD van Hulpverlening Gelderland Midden de Kindermonitor uitgevoerd. Onder 800 ouders/verzorgers van kinderen in de leeftijd van 0 tot 12 jaar in Zevenaar zijn vragenlijsten verspreid. Van de 800 verstuurde vragenlijsten waren er 513 bruikbaar voor analyse. De totale respons in uw gemeente komt daarmee op 64%. De vragenlijst bestond uit vragen over de volgende onderwerpen: lichamelijke en psychosociale gezondheid, opvoeding en sociale steun, zwangerschap en borstvoeding, leefstijl, omgeving en gebruik, bekendheid en tevredenheid van voorzieningen. Achtergrondkenmerken Het aantal jongens en meisjes waarvoor de vragenlijst is ingevuld is vrijwel even groot. 30% van de kinderen zit in de leeftijdscategorie 0 tot 4 jaar, 32% is tussen de 4 en 8 jaar en 38% behoort tot de leeftijdscategorie 8-12 jarigen (gewogen). Een op de tien kinderen in de gemeente Zevenaar woont in een eenoudergezin en 8% is van allochtone (niet-Nederlandse) afkomst. Dit percentage is lager dan in de rest van de regio. Als maat voor de SES van het kind wordt in dit onderzoek het opleidingsniveau van de moeder genomen. 19% van de kinderen heeft een lage SES. 18% van de ouders heeft aangegeven enige tot grote moeite te hebben om rond te komen van het gezinsinkomen. Lichamelijke en psychosociale gezondheid Veel ouders (96%) beoordelen de gezondheid van hun kind als (heel) goed. Toch heeft één op de vijf een indicatie op psychosociale problemen. Ruim een derde van de kinderen is volgens de ouders gepest in de afgelopen drie maanden. Het pesten gebeurde veelal op school. Bijna één op de tien kinderen heeft op het moment van het onderzoek problemen met een of meerdere ingrijpende gebeurtenissen. Echtscheiding en langere tijd weggaan van een gezinslid zijn de gebeurtenissen die het vaakst worden genoemd. Opvoeding en sociale steun In de gemeente Zevenaar maakt 21% van de ouders van kinderen in de leeftijd van 0-4 jaar zich soms zorgen over de opvoeding, zodanig dat ze behoefte hebben aan deskundige hulp of advies en 1% vaak / (bijna) altijd. Bij de ouders van kinderen in de leeftijd van 4 – 12 jaar maakt 22% zich soms en 9% zich vaak of (bijna) altijd zorgen over de opvoeding, zodanig dat ze deskundige hulp of ondersteuning zouden willen. Ruim een derde van de ouders in de gemeente Zevenaar krijgt (vaak) hulp van familie, vrienden, kennissen of buren bij alledaagse dingen rondom de opvoeding van hun kind. Bijna drie kwart van de ouders (74%) kan praten met familie, vrienden, kennissen of buren wanneer er een probleem rondom de opvoeding van het kind is. Bijna één op de tien ouders (8%) geeft aan op het moment van onderzoek behoefte te hebben aan deskundige hulp of advies met betrekking tot zorgen over de opvoeding, het gedrag of de ontwikkeling van hun kind. Hoe ouder het kind hoe meer behoefte aan deskundige hulp of advies op dit gebied. Aan alle ouders is gevraagd in welke vorm ze, indien nodig, deskundige hulp of advies zouden willen krijgen bij het opvoeden, het gedrag en de ontwikkeling van hun kind. Hulp of advies via Internet, een centraal punt of door middel van persoonlijke begeleiding worden het vaakst aangegeven. Er is in de Kindermonitor navraag gedaan of en wanneer ouders met hun kinderen over bepaalde facetten van de seksualiteit spreken. Bijna alle ouders hebben met hun kind over een of meerdere onderwerpen betreffende seksualiteit gesproken. Het opleidingsniveau speelt een rol bij de seksuele opvoeding. Hoog opgeleide ouders hebben vaker over een of meerdere onderwerpen met hun kind
1
gesproken dan laag opgeleide ouders. Het aantal onderwerpen waarover is gesproken neemt toe met de leeftijd van het kind. Zwangerschap en borstvoeding 7% van de moeders heeft tijdens de zwangerschap (af en toe) alcohol gedronken en 14% heeft gerookt. Voor roken geldt dat hoe lager de SES, hoe meer moeders aangegeven hebben gerookt te hebben tijdens de zwangerschap. Voor alcohol tijdens de zwangerschap geldt dit niet. Een kwart van de 0-4 jarigen (24%) heeft tot ongeveer 6 maanden uitsluitend borstvoeding gekregen. Leefstijl Hoewel bijna 100% van de kinderen dagelijks ontbijt eet iets 60% dagelijks fruit en 42% dagelijks groente. In de gemeente Zevenaar heeft volgens de lengte en gewichtopgave door de ouders 9% van de kinderen vanaf twee jaar overgewicht. Zelfrapportage van lengte en gewicht geeft in het algemeen een onderschatting van overgewicht. Ruim drie kwart van de Zevenaarse kinderen van 4 jaar en ouder is lichamelijk actief, dat wil zeggen beweegt minimaal 7 uur per week, volgens de ouder(s). 76% van de 4-12 jarigen is lid van een sportclub of –vereniging. Uit dit onderzoek blijkt dat in de gemeente Zevenaar bij 13% van de kinderen in de leeftijd van 0 tot 12 jaar in de week voor het onderzoek thuis gerookt is in aanwezigheid van het kind. Van 14% van de kinderen in de gemeente Zevenaar vinden de ouders het acceptabel dat een kind jonger dan 16 jaar af en toe rookt. Dagelijks een sigaret roken door jongeren jonger dan 16 jaar wordt door bijna geen enkele ouder acceptabel gevonden. Bij alcohol ligt dit iets anders. Een derde van de ouders vindt het acceptabel dat een kind jonger dan 16 jaar een slokje alcohol drinkt, 7% vindt het acceptabel dat de jongere onder de 16 jaar een heel glas alcohol drinkt. Omgeving Het merendeel van de ouders vindt de buurt waar zij wonen kindvriendelijk (80%). 11% van de ouders in gemeente Zevenaar vindt de buurt niet altijd veilig genoeg om buiten te spelen. De belangrijkste belemmeringen om buiten te spelen, die door de ouders worden benoemd zijn teveel verkeer, te weinig speelplekken en te weinig vriendjes/vriendinnetjes in de buurt. Van de respondenten geeft 79% aan dat het kind lid is van één of meerdere vereniging(en), zoals een sportvereniging, muziekvereniging of een vereniging van de kerk. In de meeste gevallen gaat het om een sportvereniging. Het percentage kinderen dat lid is van een sportvereniging neemt toe met de SES en de leeftijd. Gebruik, bekendheid en tevredenheid voorzieningen In de gemeente Zevenaar maakt 42% gebruik van kinderopvang. Naarmate de kinderen ouder zijn neemt het gebruik van kinderopvang af. Daarnaast neemt het percentage ouders dat kinderopvang gebruikt toe met de SES. Het is belangrijk dat ouders weten waar ze terecht kunnen voor hulp en ondersteuning bij problemen met/van hun kind. Daarom is voor diverse organisaties en instellingen aan de ouders gevraagd of zij hiermee bekend zijn. Het meest onbekend zijn: zorgadviesteams, voor- en vroegschoolse educatie, Stichting MEE en het opvoedingssteunpunt. Het meest bekend zijn het maatschappelijk werk, bureau Jeugdzorg, het advies- en meldpunt kindermishandeling en bureau HALT. Veel contact is er (nog) niet geweest met een van de genoemde instellingen of organisaties.
2
1 Inleiding De Wet publieke gezondheid (Wpg) verplicht gemeenten actief te zijn op het gebied van de volksgezondheid. Het doel is gezondheidswinst: verlenging van de gezonde levensverwachting, voorkoming van vermijdbare sterfte en verhoging van de kwaliteit van leven van de bevolking. Op grond van de Wpg dient elke gemeente een nota gemeentelijk gezondheidsbeleid op te stellen, die iedere vier jaar geactualiseerd wordt. De nota moet gebaseerd zijn op inzicht in de gezondheidssituatie van de lokale bevolking die op gestandaardiseerde wijze en middels epidemiologische analyses verkregen wordt. De uitvoering van epidemiologisch onderzoek is door gemeenten weggezet bij hun GGD, Hulpverlening Gelderland Midden. De GGD’en in Gelderland en Overijssel geven gezamenlijk vorm aan deze taak in de vorm van een monitorcyclus (tabel 1). Door deze samenwerking kan efficiënter gewerkt worden en zijn de uitkomsten onderling vergelijkbaar. Omdat de problematiek in de verschillende leeftijdsgroepen (kinderen, jeugd, volwassenen en ouderen) verschilt, worden er vier verschillende monitors gehouden. Door de monitors te herhalen kunnen veranderingen in de gezondheid van de bevolking worden gesignaleerd. In dit kader werd in het najaar van 2009 de kindermonitor onder de ouders/verzorgers van 0 tot 12 jarigen uitgevoerd. Tabel 1: Monitorcyclus Jaar 2003 2005 2007 2008 2009 2010
Monitor E-MOVO, jeugdmonitor Ouderenmonitor E-MOVO, jeugdmonitor Volwassenenmonitor Kindermonitor Ouderenmonitor
Doelgroep klas 2 en 4 van het VO 65 jaar en ouder klas 2 en 4 van het VO 19 t/m 64 jaar 0 t/m 11 jaar 65 jaar en ouder
Doelstelling Kindermonitor 2009 Het doel van het onderzoek is het bieden van inzicht in de lichamelijke en psychosociale gezondheid en factoren die de gezondheid beïnvloeden (zoals leefstijl en omgeving) van kinderen in de leeftijd van 0 tot 12 jaar in de gemeenten van Gelderland Midden. Rapportage In deze rapportage worden de resultaten van het onderzoek van de gemeente Zevenaar gepresenteerd. De GGD van Hulpverlening Gelderland Midden wil hiermee een constructieve bijdrage leveren aan het lokale én integrale gezondheidsbeleid van de zestien gemeenten waar zij voor werkt.
3
2 Methode en respons 2.1 Onderzoekspopulatie
De kindermonitor heeft plaatsgevonden in alle 16 gemeenten in de regio Gelderland Midden. Onder ouders/verzorgers van kinderen in de leeftijd van 0 tot 12 jaar is een gezondheidsvragenlijst verspreid. Met behulp van de gemeentelijke basisadministratie is hiervoor een a-selecte steekproef
getrokken. Uit elke gemeente werden 800 kinderen in de steekproef opgenomen (maximaal 1 kind per adres), zodat betrouwbare uitspraken op gemeenteniveau kunnen worden gedaan. Voor de gemeenten Arnhem en Ede is de steekproef opgehoogd om ook op wijkniveau betrouwbare uitspraken te kunnen doen. In totaal zijn in de regio Gelderland Midden 18.371 vragenlijsten uitgezet.
2.2 Onderzoeksopzet Voor de versturing van de uitnodiging om deel te nemen aan deze monitor, is een bestand met naam en adres van de personen in de steekproef aan een extern bedrijf toevertrouwd dat zorg droeg voor de verzending. Aan alle personen uit dit aanschrijfbestand is begin oktober 2009 de eerste uitnodiging verzonden om deel te nemen aan het onderzoek. Iedereen ontving een brief met daarbij een inlogcode om via internet de vragenlijst over hun zoon/dochter in te vullen. Na het invullen van de digitale vragenlijst kregen de respondenten een advies op maat gericht op het verbeteren van de leefstijl van het kind. Aan de hand van de inlogcode, die de deelnemers invoerden bij het invullen van de vragenlijst, kon
worden bijgehouden welke personen hadden deelgenomen aan het onderzoek. Deze personen werden vervolgens verwijderd uit het aanschrijfbestand. Tevens werden de personen die (telefonisch) te kennen gaven niet te willen deelnemen aan het onderzoek en de personen waarvan het adres onjuist bleek te zijn uit het aanschrijfbestand verwijderd. Aan de resterende personen in het aanschrijfbestand werd begin november een herinneringsbrief gestuurd om nogmaals te vragen of men bereid was deel te nemen aan het onderzoek. Tot slot is begin december (na Sinterklaas) een tweede herinnering verstuurd, waarbij een schriftelijke vragenlijst werd toegevoegd, zodat men naast de digitale mogelijkheid ook de mogelijkheid kreeg de vragenlijst op schrift in te vullen. De teruggestuurde vragenlijsten zijn door het externe bedrijf ingescand. Door de GGD zijn deze ingescande vragenlijsten samen met de ingevulde digitale vragenlijsten verwerkt tot een databestand, waarin alleen de antwoorden van de respondenten op de vragenlijsten zijn opgenomen, dus geen naam en adresgegevens, zodat de privacy van de deelnemers is gewaarborgd.
2.3 Vragenlijst De vragenlijst bestond uit een vast en een variabel deel. Het vaste deel bestond uit basisvragen die door alle GGD’en werden gesteld. Het betreft vragen waarover een hoge mate van consensus bestond tussen de GGD’en onderling en waarvan ook een sterke relevantie voor toekomstig beleid uitgaat. Daarnaast werden ook indicatoren van de inspectie Openbare Gezondheidszorg opgenomen. Het keuzedeel (variabel) werd per GGD bepaald door de wensen van hun eigen gemeenten. Dit resulteerde in vijf verschillende vragenlijsten voor de regio Oost-Nederland met een gezamenlijk basisdeel en een variabel keuzedeel. Er is zoveel mogelijk gebruik gemaakt van standaardvraagstellingen van de Lokale en Nationale Monitor.
4
De vragenlijst bestond uit vragen over de volgende onderwerpen: achtergrondkenmerken, lichamelijke en psychosociale gezondheid, opvoeding en sociale steun, zwangerschap en borstvoeding, leefstijl, omgeving en gebruik, bekendheid en tevredenheid instellingen.
2.4 Gegevensverwerking en analyse De resultaten in deze rapportage worden weergegeven in percentages. Het kan door afronding voorkomen dat de percentages in de figuren en tabellen niet precies optellen tot 100%. De resultaten in het tabellenboek zijn weergegeven naar leeftijd en sociaaleconomische status (SES). De SES van de kinderen is bepaald door het opleidingsniveau van de moeder. Daarnaast worden de cijfers voor de regio Gelderland Midden en de cijfers voor heel Oost Nederland weergegeven. Voor enkele onderwerpen is onderzocht of er 'echte' verschillen bestaan tussen de gemeenten en regio Gelderland Midden en regio Oost (bijlage 1). In het algemeen zullen gevonden percentages van de groepen altijd wel iets van elkaar verschillen. Om te toetsen of er échte verschillen zijn tussen groepen of dat verschillen berusten op toeval, is gebruik gemaakt van de Chi-kwadraat test in complex samples. Deze test stelt vast of het gevonden verschil significant is. Met significant wordt in de statistiek bedoeld dat het verschil (hoogstwaarschijnlijk) niet op toeval berust. Er is een significantieniveau van 5% gehanteerd. Als een verschil statistisch significant is, betekent dit dat de kans dat het gevonden verschil toevallig is, 5% of minder is. Als een resultaat statistisch significant is, houdt dit niet direct in dat het verschil ook praktisch relevant is. Andersom is het ook zo dat als een resultaat niet significant is, dit niet betekent dat er geen beleid op gemaakt hoeft te worden. De analyses zijn gedaan met het statistische pakket SPSS voor Windows versie 17.0 .
2.5 Weging Om de uitkomsten van de respondenten representatief te maken voor de gehele onderzoekspopulatie worden de gegevens gecorrigeerd. De gegevens van de respondenten worden daarvoor gewogen naar de werkelijke geslachts- en leeftijdsverdeling van de bevolking van 0 tot 12 jaar in de gemeente. De responspopulatie is zo in overeenstemming met de daadwerkelijke populatie in de gemeente. Daarnaast zijn, door de gekozen onderzoeksopzet (in alle gemeenten een even grootte steekproef), sommige gemeenten oververtegenwoordigd in de steekproef. Om van de regio een representatief beeld te geven moeten de gegevens ook gecorrigeerd worden door weging. Alle analyses zijn dan ook uitgevoerd op een ‘gewogen’ bestand. In dit rapport en in het tabellenboek worden gewogen prevalenties gepresenteerd.
2.6 Respons Van de 18.371 verstuurde vragenlijsten waren er 11.031 bruikbaar voor analyse. De totale respons komt daarmee op 60%. Hiervan heeft 74% de vragenlijst digitaal ingevuld en 26% schriftelijk. Voor de afzonderlijke gemeenten varieert de respons van 50% tot 69%. In de gemeente Zevenaar werden 800 vragenlijsten uitgezet en zijn er 513 bruikbaar voor analyse. Dit betekent een respons van 64%. Aan de ouders die de vragenlijst hebben ingevuld, is gevraagd welke relatie zij hebben met het kind. De vragenlijst blijkt vooral door moeders/verzorgster te zijn ingevuld (86%). 13% van de vragenlijsten is ingevuld door de vader/verzorger en 1% door iemand anders.
5
3 Achtergrondkenmerken Dit hoofdstuk beschrijft de achtergrondkenmerken van de 0-12 jarige kinderen in de gemeente Zevenaar. 3.1 Leeftijd en geslacht Het aantal jongens en meisjes waarvoor de vragenlijst is ingevuld is vrijwel even groot. 30% van de kinderen zit in de leeftijdscategorie 0 tot 4 jaar, 32% is tussen de 4 en 8 jaar en 38% behoort tot de leeftijdscategorie 8-12 jarigen (gewogen). In tabel 3.1 wordt de totale bevolkingsopbouw van uw gemeente weergegeven. Tabel 3.1: Bevolkingsaantallen (n en %) naar leeftijdscategorie Leeftijdscategorie 0-4 jarigen 4-8 jarigen 8-12 jarigen 12-18 jarigen 19-65 jarigen 65 jaar en ouder Totaal
Aantal 1252 1446 1443 2689 19517 5462 31809
% 4 5 5 8 61 17 100
3.2 Gezinssamenstelling Opgroeien in een eenoudergezin kan samenhangen met een slechtere lichamelijke en psychische gezondheid. Gevraagd is met welke mensen het kind, de meeste dagen van de week, in huis woont. Het merendeel woont in een tweeoudergezin. Een op de tien kinderen woont in een eenoudergezin. Naarmate de leeftijd van de kinderen toeneemt, wonen meer kinderen in een eenoudergezin 3.3 Etniciteit In dit onderzoek is gebruik gemaakt van de definitie van het CBS om kinderen als allochtoon of autochtoon te classificeren. Volgens die definitie wordt iemand tot de allochtone bevolkingsgroep gerekend wanneer minstens één ouder in het buitenland is geboren. Een persoon wordt gerekend tot de autochtone bevolkingsgroep indien beide ouders in Nederland zijn geboren ongeacht het geboorteland van de persoon zelf. Van welke etniciteit een persoon is, wordt bepaald door de geboortelanden van het kind, de moeder of de vader. Wanneer het kind niet in Nederland is geboren, bepaalt het eigen geboorteland de etniciteit. Is het kind wel in Nederland geboren, maar zijn beide ouders of alleen de moeder niet in Nederland geboren, dan wordt het geboorteland van de moeder als etniciteit genomen. Wanneer alleen de vader niet in Nederland is geboren, wordt zijn geboorteland als etniciteit genomen. 8% van de kinderen in de gemeente Zevenaar is van allochtone (niet-Nederlandse) afkomst. Dat is minder dan in de regio Gelderland Midden.
6
3.4 Onderwijs Kinderen gaan in het algemeen naar school als zij vier jaar worden. De meeste kinderen van 4 tot 12 jaar gaan naar het reguliere basisonderwijs. Een klein percentage gaat naar het speciaal onderwijs of iets anders.
3.5 Sociaaleconomische status Er bestaan in Nederland aanzienlijke verschillen in gezondheid naar sociaaleconomische status (SES), gemeten naar opleiding, inkomen of beroepsniveau. Zo leven lager opgeleiden mannen en vrouwen gemiddeld respectievelijk 4,9 jaar en 2,6 jaar korter dan hoog opgeleiden. Het gemiddelde verschil in het aantal jaren dat in minder goede gezondheid wordt doorgebracht is zelfs 15 jaar. In de Kindermonitor is gevraagd naar het opleidingsniveau van de vader en de moeder en naar de werksituatie van beide ouders. Als maat voor de SES van het kind wordt in dit onderzoek het opleidingsniveau van de eerst verzorgende genomen. Er is gekozen voor het opleidingsniveau van de moeder aangezien de moeder meestal degene is die minder of niet werkt en naar alle waarschijnlijkheid degene is met de meeste invloed op de voedinggewoonten, buiten spelen, tv kijken etc. van het kind en zo dus de meeste invloed heeft op de gezondheid van het kind. 3.5.1 Opleidingsniveau Het opleidingsniveau is in drie niveaus ingedeeld: ∗ Laag: geen opleiding, lager onderwijs, mavo of een opleiding op lbo-niveau ∗ Midden: havo, vwo of een opleiding op mbo-niveau ∗ Hoog: opleiding op hbo-niveau of wetenschappelijk onderwijs Van de vaders heeft 25% een laag opleidingsniveau, 46% een midden - en 29% een hoog opleidingsniveau. Van de moeders is dat respectievelijk 19%, 49% en 32% (tabel 3.5.1). Tabel 3.5.1: Opleidingsniveau ouders ( %) Opleiding Vader Moeder
Laag 25 19
Midden 46 49
Hoog 29 32
3.5.2 Werksituatie Het grootste deel van de vaders (88%) werkt (bijna) fulltime. Werkloos of arbeidsongeschikt is 3%. Minder dan 1% van de vaders is huisman. Bij de moeders liggen deze cijfers anders. 9% werkt (bijna) fulltime, het merendeel van de moeders werkt parttime (70%) en 13% is (fulltime) huisvrouw. 3.5.3 Financiële situatie Opgroeien in armoede kan negatieve gevolgen voor kinderen hebben. Dit geldt niet alleen voor hun materiële omstandigheden, maar ook wat betreft hun sociale, emotionele, cognitieve en lichamelijke ontwikkeling (SCP, 2009). In 2006 leefde ruim 11% van de minderjarige kinderen in een huishouden met een laag inkomen. Van de totale bevolking leeft 8% in een huishouden met een laag inkomen. Kinderen zijn dus oververtegenwoordigd in de arme bevolkingsgroep. Onder eenoudergezinnen met uitsluitend
7
minderjarige kinderen komt een laag inkomen relatief het meest voor. In 2006 had 36% van deze groep een laag inkomen (Armoedebericht 2008). Veel gezinnen met een laag inkomen geven aan dat zij te weinig geld hebben om in noodzakelijke uitgaven te voorzien. In de Kindermonitor is aan de ouder gevraagd of ze het afgelopen jaar moeite hebben gehad om van het inkomen van hun huishouden rond te komen. 18% heeft aangegeven enige tot grote moeite te hebben om rond te komen. Naarmate de SES afneemt, neemt het percentage dat moeite heeft met rondkomen toe. De post waar het meeste op bezuinigd wordt is ‘dagjes uit of niet op vakantie gaan’ (15%). Daarnaast geeft bijna 9% aan dat geldgebrek spanningen geeft in het gezin en ook 15% geeft aan dat door geldgebrek het kind geen lid kan zijn van een club of vereniging.
8
4 Lichamelijke en psychosociale gezondheid Gezondheid is meer dan niet ziek zijn. Gezondheid is een toestand van lichamelijk, geestelijke en sociaal welbevinden. Gezond zijn en gezond blijven is niet vanzelfsprekend. Een heleboel factoren in en rondom een kind hebben hier invloed op. In dit hoofdstuk worden de resultaten over aspecten van de algemene gezondheid en psychosociale gezondheid beschreven. Factoren die van invloed zijn op de gezondheid worden in de hoofdstukken daarna beschreven.
4.1 Ervaren gezondheid Hoe ouders de gezondheid van hun kind ervaren en beoordelen is een belangrijke gezondheidsmaat. In de ervaren gezondheid worden veelal alle gezondheidsaspecten die van belang zijn voor het kind in kwestie samengevat. Op de vraag “Wat vindt u, over het algemeen genomen, van de gezondheid van uw kind?” heeft 96% van de volwassenen ‘(heel) goed’ geantwoord. Er is geen verschil in ervaren gezondheid tussen geslacht, leeftijdsgroep en opleidingsniveau. Dit is vergelijkbaar met resultaten elders in de regio.
4.2 Kwaliteit van Leven De term 'Kwaliteit van Leven' betreft het functioneren van personen op fysiek, psychisch en sociaal gebied en de subjectieve ervaring daarvan. In het kader van dit onderzoek gaat het ons om de kwaliteit van leven die verband houdt met gezondheid en die toepasbaar is op kinderen, ongeacht of ze wel of niet specifieke ziekten hebben. Het meeste geschikte meetinstrument hiervoor is de korte versie van de Kidscreen (Kidscreen-10). Dit is een generiek gezondheidsgerelateerd meetinstrument voor leefkwaliteit voor kinderen en adolescenten. Het betreft een vragenlijst welke in Europees verband is ontwikkeld. De vragenset omvat 10 vragen over onder andere: gezond, energiek voelen, verdriet, eenzaamheid, tijd voor zichzelf, sfeer thuis en op school. Deze vragen samen geven een indeling in hoge, gemiddelde en lage kwaliteit van leven. De vragenlijst is oorspronkelijk bestemd voor kinderen in de leeftijd van 8 tot 18 jaar. De vragenset is in dit onderzoek voorgelegd aan (de ouders van) kinderen vanaf 4 jaar. Het merendeel van de kinderen (52%) heeft een hoge kwaliteit van leven; 15% daarentegen wordt ingedeeld in de categorie “lage kwaliteit van leven”.
4.3 Ziekteverzuim Kinderen van 4 jaar en ouder gaan normaal gesproken naar school. Ziekteverzuim bij schoolgaande kinderen kan lijden tot achterblijvende leerprestaties. Ook bij jonge kinderen is het goed om zo snel mogelijk hulpverlening in te zetten en te helpen voorkomen dat ziekteverzuim uitmondt in schooluitval. In dit onderzoek blijkt dat een kwart van de onderzochte kinderen (24%) in de laatste vier weken een of meerdere dagen door ziekte niet naar school geweest.
9
4.4 Psychosociale gezondheid Met psychosociale problemen worden de volgende problemen bedoeld: ∗ Emotionele problemen zoals angst, teruggetrokkenheid, depressieve gevoelens en psychosomatische klachten. ∗ Gedragsproblemen zoals agressief gedrag, onrustig gedrag en delinquent gedrag. ∗ Sociale problemen: problemen die het kind heeft in het maken en onderhouden van het contact met anderen. Psychosociale problemen komen veelvuldig voor bij de Nederlandse jeugd. Onder de 0 tot 12-jarigen is dat bij 11% tot 28% in meer of mindere mate het geval. Meisjes vertonen vaker emotionele problemen, terwijl jongens vaker gedragsproblemen hebben. Een veel gebruikte vragenlijst om te bepalen hoeveel kinderen psychosociale problemen vertonen is de Strenghts and Difficulties Questionnaire (SDQ). De vragenlijst bestaat uit 25 items die geformuleerd zijn aan de hand van stellingen, zoals: mijn kind denkt na voor iets te doen of mijn kind heeft vaak driftbuien of woede-uitbarstingen. Op basis van de antwoorden op de 25 items wordt een totaalscore berekend, die in drie categorieën kan worden ingedeeld: normaal, grensgebied en verhoogd. Kinderen die in de categorie grensgebied en verhoogd vallen hebben een verhoogde indicatie op psychosociale problemen. De SDQ is alleen toegepast bij de kinderen van 4 tot 12 jaar. In de gemeente Zevenaar hebben acht van de tien kinderen een normale score op de SDQ. Dit betekent dat 19% van de kinderen een indicatie heeft op psychosociale problemen. Kinderen in een gezin met een laag opgeleide moeder zijn in psychisch opzicht het ongezondst, zie figuur 4.4. Figuur 4.4: Psychosociale gezondheid (verhoogd risico) (%) Regio Zevenaar
SES:hoog SES:midden SES:laag
meisje jongen 0
5
10
15
20
25
30
percentage
4.5 Pesten Pesten heeft vaak negatieve gevolgen voor de sociale en emotionele ontwikkeling van de betrokken kinderen. Daarnaast heeft pesten een negatieve invloed op de leeromgeving op school en in de klas.
10
Onderzoek toont aan dat in Nederland een derde deel van de kinderen in de hoogste klassen van de basisschool in de afgelopen maanden gepest is. Van deze kinderen wordt 28% structureel gepest, dat wil zeggen twee of meer keren per maand of wekelijks. Ook online-pesten komt steeds vaker voor. Van de kinderen van 4 jaar en ouder in de gemeente Zevenaar is ruim een derde gepest in de afgelopen drie maanden volgens de ouder, die de vragenlijst heeft ingevuld. In de leeftijdsgroep 8 - 12 jarigen worden meer kinderen gepest dan in de leeftijdsgroep 4 - 8 jarigen. Het overgrote deel is op school gepest, een kleiner deel in de buurt. Online-pesten wordt in deze leeftijdgroep nog niet ervaren.
4.6 Ingrijpende gebeurtenissen Psychische problemen ontstaan meestal door een combinatie van elkaar beïnvloedende factoren. Het meemaken van ingrijpende gebeurtenissen is één van die factoren, die een invloed kunnen hebben op het ontstaan van psychische problemen. Ieder kind zal in zijn leven ingrijpende gebeurtenissen meemaken. Uiteraard leidt dit niet in alle gevallen tot psychische problematiek. Dat is ook afhankelijk van andere factoren, zoals de persoonlijkheid van het kind en het hebben van een erfelijke aanleg. 60% van de kinderen in de gemeente Zevenaar in de leeftijd van 0-12 jaar heeft minimaal één ingrijpende gebeurtenis meegemaakt in zijn/haar leven. De meest voorkomende drie ingrijpende gebeurtenissen die werden genoemd zijn: overlijden van nabij familielid of geliefd persoon, conflicten of ruzies binnen het gezin en als derde langdurige ziekte of handicap van een gezinslid. 8% van de kinderen heeft op het moment van onderzoek nog problemen met minimaal één ingrijpende gebeurtenis. Echtscheiding of voor langere tijd weggaan van een gezinslid zijn de gebeurtenissen die het vaakst genoemd worden. Naarmate de leeftijd van het kind toeneemt en de SES afneemt hebben meer kinderen ingrijpende gebeurtenissen meegemaakt en hebben ook meer kinderen nog problemen met een of meerdere ingrijpende gebeurtenissen.
11
5 Opvoeding en sociale steun Opvoeding is een voortdurende wisselwerking tussen kind, ouders en omgeving. Elke leeftijdsfase van kinderen stelt ouders voor andere opvoedingstaken, die een beroep doen op hun competentie en vaardigheden. Meestal verloopt de opvoeding goed: ouders zijn over het algemeen positief gestemd, ervaren niet veel problemen en hebben een adequaat opvoedingspatroon. In veel gezinnen komen perioden voor met opgroei- of opvoedingsproblemen. Juist dan kunnen ouders behoefte hebben aan ondersteuning. Vaak zijn ouders na een goed advies zelf weer voldoende toegerust om hun problemen aan te pakken. Op die manier heeft opvoedingsondersteuning een belangrijke preventieve functie; het kan ernstige problemen voorkomen. Sociale steun is een belangrijke, informele vorm van opvoedingsondersteuning. Een gesprek met andere ouders, vrienden of familie biedt vaak voldoende houvast. Onvoldoende sociale steun kan interfereren met goed ouderschap. Naarmate ouders een meer bevredigend ondersteunend netwerk hebben, blijkt dat negatief opvoedingsgedrag (schreeuwen tegen kinderen of slaan van kinderen) afneemt en positief opvoedingsgedrag (knuffelen en complimenten geven) toeneemt. Het gebruiken, activeren en zonodig opbouwen van sociale netwerken rond gezinnen is een onmisbaar bestanddeel van alle varianten van opvoed- en opgroeihulp. Uit de Landelijke Jeugdmonitor (2008) blijkt dat 36% van de ouders met thuiswonende kinderen van 0 tot 18 jaar zich zorgen gemaakt heeft over een of meerdere van hun kinderen of over hun opvoeding. De belangrijkste problemen die door de ouders genoemd worden zijn: het houden aan of stellen van regels, grenzen en afspraken en het luisteren en gehoorzamen. 5.1 Sociale steun Vier van de tien ouders in de gemeente Zevenaar krijgt (vaak) hulp van familie, vrienden, kennissen of buren bij alledaagse dingen rondom de opvoeding van hun kind. Van alle ouders met een kind onder de 12 jaar vindt 6% de verkregen alledaagse hulp onvoldoende. Drie kwart van de ouders kan praten met familie, vrienden, kennissen of buren wanneer er een probleem rondom de opvoeding van het kind is. Een kleine groep vindt deze steun van hun naasten bij opvoedingsproblemen echter onvoldoende.
5.2 Opvoedingsondersteuning In de gemeente Zevenaar maakt 21% van de ouders van kinderen in de leeftijd van 0-4 jaar zich soms zorgen over de opvoeding, zodanig dat ze behoefte hebben aan deskundige hulp of advies en 1% vaak / (bijna) altijd. Bij de ouders van kinderen in de leeftijd van 4 – 12 jaar maakt 22% zich soms en 9% zich vaak of (bijna) altijd zorgen over de opvoeding, zodanig dat ze deskundige hulp of ondersteuning zouden willen. 8% van de ouders heeft op het moment van onderzoek behoefte aan deskundige hulp of advies met betrekking tot zorgen over de opvoeding, het gedrag of de ontwikkeling van hun kind. Hoe ouder het kind hoe meer behoefte de ouders hebben aan deskundige hulp of advies op dit gebied. Daarnaast hebben ouders van jongens meer behoefte aan hulp of advies dan de ouders van meisjes. Door deze ouders wordt het vaakst aangegeven dat ze hulp of advies willen ontvangen van een consultatiebureau arts of - verpleegkundige (54%). Verder worden een opvoeddeskundige (25%) (bijv. een psycholoog, pedagoog, medewerker van een opvoedspreekuur) maar ook een leerkracht (23%) aangegeven.
12
Aan alle ouders is gevraagd in welke vorm ze, indien nodig, deskundige hulp of advies zouden willen krijgen bij het opvoeden, het gedrag en de ontwikkeling van hun kind. Internet en een centraal punt wordt het vaakst aangegeven (38%). Door middel van persoonlijke begeleiding (27%) wordt ook relatief vaak aangegeven.
5.3 Seksuele voorlichting Een gezonde en veilige seksuele ontwikkeling is belangrijk voor de totale gezondheid en het welbevinden van iedereen. Ouders zijn de primaire opvoeders van een kind en hebben een taak in de seksuele opvoeding. Ouders brengen bewust en onbewust belangrijke waarden en normen over op hun kind, ook met betrekking tot seksualiteit. Omdat niet zoveel bekend is over of en wanneer ouders met hun kinderen hierover praten is dit in dit onderzoek nagevraagd. Bijna alle ouders hebben met hun kind over een of meerdere onderwerpen betreffende de seksualiteit gesproken. De meeste onderwerpen worden met jongens en meisjes even vaak besproken. Alleen de onderwerpen lichamelijke veranderingen in de puberteit (bijv. menstruatie, zaadlozing), verliefdheid en zwangerschap en geboorte wordt iets vaker met meisjes besproken. Het opleidingsniveau speelt een rol bij de seksuele opvoeding. Hoog opgeleide ouders hebben vaker over een of meerdere onderwerpen met hun kind gesproken dan laag opgeleide ouders. Seksuele voorlichting vindt het merendeel (82%) een taak van zowel de school als de ouders, 17% vindt het een taak van de ouders alleen en bijna niemand vindt het alleen een taak van de school.
13
6 Zwangerschap en borstvoeding Een gezonde start begint al ruim voor de geboorte. Omdat de zwangerschap en de vroege ontwikkeling van het kind invloed heeft op latere gezondheid van het kind, zijn aan de ouders van kinderen in de leeftijd van 0 tot 4 jaar in dit onderzoek vragen gesteld over een aantal aspecten rondom zwangerschap en borstvoeding.
6.1 Alcoholgebruik en roken tijdens de zwangerschap Alcoholgebruik door de moeder kan een schadelijk effect hebben op de ontwikkeling van haar ongeboren kind. De ernst van de gevolgen neemt toe naarmate de zwangere meer alcohol gebruikt. De hersenen van een foetus zijn heel gevoelig voor alcohol. Alcoholgebruik van de moeder kan de hersenontwikkeling van de foetus dan ook schaden. Daarnaast kan alcohol in het begin van de zwangerschap ook schadelijk zijn voor de vorming van andere organen en lichaamsdelen en aan het einde van de zwangerschap ook schadelijk voor de groei van de foetus en de duur van de zwangerschap. Er is geen veilige ondergrens voor alcoholgebruik in de periode rond de conceptie en tijdens de zwangerschap. De Gezondheidsraad stelt daarom dat de enige veilige optie is om in die periode géén alcohol te gebruiken. Wanneer een moeder rookt tijdens de zwangerschap verhoogt dit het risico op een vroeggeboorte, op een geringere lengte en een geringer gewicht van de baby bij geboorte en op een vermindering van de longfuncties bij de baby. Daarnaast zijn er duidelijke aanwijzingen dat het roken van de moeder tijdens de zwangerschap en na de geboorte, het risico op zuigelingensterfte en wiegendood verhoogt. 7% van de moeders heeft tijdens de zwangerschap (af en toe) alcohol gedronken en 14% heeft gerookt. Voor roken tijdens de zwangerschap bestaat een relatie met SES, hoe lager de SES hoe meer moeders gerookt hebben. Voor alcoholgebruik is deze relatie niet aangetoond. De percentages zijn vergelijkbaar met de rest van de regio (figuur 6.1). Figuur 6.1: Percentage moeders van 0-4 jarigen die hebben gerookt en/of alcohol hebben gedronken tijdens de zwangerschap
Regio Zevenaar Moeder heeft gerookt tijdens zwangerschap Moeder dronk alcohol tijdens zwangerschap
SES:hoog SES:midden SES:laag 0
2
4
6
8
10
percentage
14
12
14
16
6.2 Borstvoeding Borstvoeding heeft positieve effecten op de gezondheid van zowel het kind als de moeder. Zo heeft het krijgen van borstvoeding een gunstig effect op maagdarminfecties, diarree en acute middenoorontstekingen en geeft het op lange termijn minder kans op overgewicht en een hoge bloeddruk. Het geruime tijd geven van borstvoeding verkleint bij de moeder de kans op het krijgen van reumatoïde artritis en borst- en eierstokkanker. Om optimaal te kunnen profiteren van de positieve gezondheidseffecten adviseert de WHO om kinderen tot de leeftijd van zes maanden uitsluitend borstvoeding te geven. In Nederland begint een groot deel van de moeders direct na de geboorte met het geven van borstvoeding. Het percentage moeders dat borstvoeding geeft neemt af met de leeftijd van de zuigeling. In 2007 gaf 81% van de moeders direct na de geboorte van hun kind uitsluitend borstvoeding. Een maand na de geboorte gaf nog 48% van de moeders volledige borstvoeding, drie maanden na de geboorte 30% en vijf maanden na de geboorte nog 23% (Lanting & Van Wouwe, 2007). Een groot deel van de moeders begint direct na de geboorte met het geven van borstvoeding (68%). Met de leeftijd van de zuigeling neemt het percentage moeders dat uitsluitend borstvoeding geeft af. 54% geeft na één maand nog steeds uitsluitend borstvoeding, 39% na drie maanden en 24% na zes maanden. Bijna drie van de tien heeft uitsluitend kunstvoeding gekregen. De belangrijkste reden om kunstvoeding te gaan (bij)geven is het hebben van te weinig borstvoeding. Een andere veel genoemde reden is dat borstvoeding moeilijk te combineren is met het werk en ook dat borstvoeding geven pijnlijk was. Figuur 6.2: Percentage kinderen van 0-4 jaar die de eerste 6 maanden uitsluitend moedermelk hebben gekregen in Zevenaar en de regio Gelderland Midden
Regio
Zevenaar
0
5
10
15
20
25
percentage
15
30
35
7 Leefstijl Met de manier waarop we leven kunnen we zelf invloed uitoefenen op onze gezondheid. Een ongezonde leefstijl zoals een ongezond voedingspatroon, weinig beweging, roken en een hoge alcoholconsumptie dragen in belangrijke mate bij aan ongezondheid op latere leeftijd. Hoewel de effecten op de kinderleeftijd nog niet zo zichtbaar zijn, is het wel belangrijk om al vroeg aandacht te geven aan gezonde leefgewoonten. Voor kinderen van 0 tot 12 jaar is de invloed van de ouders op de leefstijl nog heel sterk. In de puberteit gaat dit veranderen en ontwikkelen de kinderen een eigen leefstijl. Ouders kunnen kinderen een gezonde leefstijl aanwennen door te zorgen voor gezonde voeding, stimulering van lichaamsbeweging, normen stellen met betrekking tot Tv-kijken en computergebruik en zelf het goede voorbeeld geven door niet te roken en matig te zijn met alcoholgebruik. Een levenswijze die jong is aangeleerd wordt makkelijker vastgehouden in de rest van het leven. 7.1 Voeding Een evenwichtig voedings- en beweegpatroon vormt de basis voor het handhaven van een gezond lichaamsgewicht. Het is belangrijk een kind gezonde eetgewoontes aan te leren. Gezond eten betekent in ieder geval regelmatig en goed ontbijten, gevarieerd en niet te veel eten, een beperkt gebruik van gezoete drankjes, niet te veel verzadigd vet, elke dag groente en fruit en veilig met voedsel omgaan. In de kindermonitor zijn vragen gesteld over het ontbijtgedrag, de groente- en fruitconsumptie. De vragen zijn alleen gesteld aan de ouders van kinderen van 1 jaar en ouder. Het ontbijt is belangrijk. Kinderen kunnen zich na een ontbijt beter concentreren. Daarnaast blijkt dat het heel moeilijk is alle voedingsstoffen in de juiste hoeveelheden binnen te krijgen als het ontbijt wordt overgeslagen. Goed ontbijten is ook belangrijk om een gezond gewicht te houden. Gelukkig ontbijten bijna alle kinderen van 1 tot 12 jaar minstens 5 keer per week. Groente en fruit zijn belangrijke bronnen van vitamines, zoals vitamine C en foliumzuur, vezels en mineralen, zoals kalium en bioactieve stoffen. 40% van de kinderen eet niet elke dag fruit en 58% van de kinderen niet elke dag groente. Jongere kinderen eten vaker dagelijks fruit dan de oudere kinderen en kinderen met een hogere SES eten vaker dagelijks groente. Figuur 7.1 Percentage 0 – 12 jarigen dat elke dag fruit en groente eet en vijf dagen of meer per week ontbijt Eet dagelijks groente
Regio Zevenaar
Eet dagelijks fruit
Ontbijt 5 of meer keer per week
0
20
40
60
percentage
16
80
100
7.2 Beweging Kinderen hebben beweging nodig en van nature bewegen de meeste kinderen daarom ook graag. Beweging is van belang om de motoriek goed te ontwikkelen, om energie kwijt te kunnen en om het kind zich fit te laten voelen. Daarnaast wordt door regelmatig voldoende beweging de kans verlaagt op diverse chronische ziekten en aandoeningen later in het leven. Daarom is het goed als kinderen leren dat actieve lichaamsbeweging zoals buiten spelen, fietsen, wandelen en sporten vanzelfsprekend1 is. Om het belang van lichaamsbeweging ten behoeve van de lichamelijke fitheid te kunnen vaststellen wordt al lange tijd de fitnorm gehanteerd. Om te voldoen aan de fitnorm voor kinderen moet: 'minstens drie keer per week minimaal 20 minuten zwaar intensieve lichamelijke activiteit (zomer en winter) worden verricht. De fitnorm focust zich met name op activiteiten die gericht zijn op conditie zoals sport of andere zwaar lichamelijke inspanning. Omdat steeds duidelijker werd dat ook minder intensieve vormen van bewegen een rol spelen bij de bevordering van de gezondheid heeft een groep experts in 1998 de Nederlandse Norm Gezond Bewegen (NNGB ofwel beweegnorm) vastgesteld. Voor kinderen en jongeren betreft de norm: 'dagelijks één uur tenminste matig intensieve lichamelijke activiteit, waarbij de activiteiten minimaal twee maal per week gericht zijn op het verbeteren of handhaven van lichamelijke fitheid (kracht, lenigheid en coördinatie)'. De laatste jaren hanteert de overheid in het beleid vooral de combinorm. Deze houdt in dat men voldoet aan de fitnorm en/of de beweegnorm. Uit de landelijke Monitor Bewegen en Gezondheid van TNO blijkt dat 33% van de kinderen in de leeftijd van 4-12 jaar voldoet aan de fitnorm, 32% voldoet aan de beweegnorm, en 53% aan tenminste een van beide normen (ofwel de combinorm). Om kinderen goed te kunnen indelen naar fitnorm, beweegnorm en combinorm is een uitgebreide vragenlijst vereist, bij voorkeur aangevuld met informatie uit een beweegmeter. Die mogelijkheid was in deze Kindermonitor niet aanwezig. Daarom is gebruik gemaakt van de vragenset van de Lokale en Nationale Monitor. Deze vragenset geeft geen concreet percentage dat voldoet aan de beweegnorm of aan de fitnorm, maar het doet wel een uitspraak over de mate van buiten spelen, sporten, lopen en fietsen en het lidmaatschap van een sportvereniging. Daarnaast wordt de mate van passieve tijdbesteding zoals TV of DVD kijken en computeren beschreven. In de gemeente Zevenaar is een kwart van de kinderen van 4 jaar en ouder lichamelijk actief, dat wil zeggen beweegt minimaal 7 uur per week, volgens de ouder(s). Jongens en oudere kinderen bewegen vaker minimaal 7 uur per week dan meisjes en jongere kinderen. Een kwart van de kinderen (4 jaar en ouder) gaat niet te voet of zelf fietsend naar school. 15% van de kinderen van 2 jaar en ouder speelt minder dan 1 uur per dag buiten. Daarentegen kijkt een kwart meer dan 2 uur per dag naar een beeldscherm (TV/DVD of computer). Naarmate de leeftijd toeneemt en de SES afneemt, neemt dit percentage (passieve tijdsbesteding) toe. 76% is lid van een sportclub of –vereniging. Het bovengenoemde percentage dat lichamelijk actief is ligt duidelijk hoger dan de landelijke cijfers van TNO (beweegnorm, fitnorm, combinorm). Dit komt waarschijnlijk grotendeels doordat in deze kindermonitor een kortere vragenset gebruikt is. Zo is de intensiteit waarmee bepaalde activiteiten plaatsvinden niet nagevraagd. Een uur buiten spelen kan heel intensief zijn (bijvoorbeeld voetballen op een veldje) maar het kan ook veel passiever zijn (bijvoorbeeld spelen in de zandbak). Buiten spelen is dus niet automatisch hetzelfde als matig of zwaar intensief bewegen. 1
Uiteraard zijn er ook kinderen waarvoor lichaamsbeweging niet vanzelfsprekend is vanwege een lichamelijke beperking. Evenwel is het ook voor hen belangrijk om binnen de beperking te zoeken naar haalbare bewegingsmogelijkheden.
17
7.3 Gewicht Overgewicht wordt beschouwd als één van de belangrijkste volksgezondheidsproblemen van dit moment. Overgewicht brengt allerlei gezondheidsrisico's met zich mee. Zeker ook bij (jonge) kinderen is het van belang om op de ontwikkeling van overgewicht te letten. Zo hebben kinderen die te zwaar zijn vaker last van lichamelijke en psychosociale problemen. En recent onderzoek laat zien dat een snelle gewichtstoename bij kinderen tussen de leeftijd van 2 en 6 de belangrijkste voorspeller is van overgewicht op volwassen leeftijd. Bij volwassenen verhoogt overgewicht het risico op onder meer diabetes type 2, hart en vaatziekten, hoge bloeddruk en sommige vormen van kanker. Het kabinet heeft in de preventienota 'Kiezen voor gezond leven (2006)' overgewicht als een van de speerpunten genoemd met daarbij een speciale focus op de jeugdigen. Overgewicht ontstaat wanneer er een onevenwichtigheid is in de energiebalans. Wanneer de energie inname via de voeding hoger is dan het energie verbruik door onder andere beweging, wordt de overtollige energie opgeslagen als lichaamsvet. Van de factoren die van invloed zijn op de energie balans (biologische, genetische en omgevingsfactoren) is de leefstijl de factor waarop het meest direct kan worden ingegrepen. Leefstijlkenmerken bij kinderen die samenhangen met overgewicht zijn onder andere het gebruik van gezoete dranken, niet ontbijten en lichamelijke inactiviteit (bv. als gevolg van tv kijken en computer spelletjes spelen). Zeker voor gemeenten en scholen bieden ook de omgevingsfactoren mogelijkheden om overgewicht aan te pakken. Het gaat dan bijvoorbeeld om speel-, sport- en recreatievoorzieningen en veilige, stimulerende fietsvoorzieningen. Volgens landelijke gegevens van TNO is tussen 1980 en 1997 het voorkomen van overgewicht bij kinderen sterk gestegen. Ook daarna is nog een stijging zichtbaar. Onderzoek van TNO, gebaseerd op meetgegevens van 11 GGD'en, laat zien dat tussen 1997 en 2004 het percentage kinderen met overgewicht nog verder is gestegen. Zij schetsen een percentage overgewicht bij kinderen van 14% bij jongens en 17% bij meisjes. Gegevens van het CBS laten een lager percentage zien: 14% bij jongens en 13% bij meisjes. Bij het CBS betreft het zelfrapportage door de ouders. Dit geeft in het algemeen een onderschatting van het gewicht en daardoor dus onderrapportage van het overgewicht. In deze kindermonitor is ook gebruik gemaakt van lengte en het gewicht van het kind zoals de ouders dat hebben ingevuld (bij kinderen vanaf 2 jaar). Op basis van de lengte en gewicht is de Body Mass Index (BMI)2 bepaald. Vervolgens is met behulp van internationaal vastgestelde leeftijds- en geslachtsspecifieke afkapwaarden bepaald of een kind ondergewicht, een gezond gewicht of overgewicht heeft. In de gemeente Zevenaar heeft volgens de lengte- en gewichtopgave van de ouders, 9% van de kinderen vanaf twee jaar overgewicht. Kinderen met een lage SES hebben vaker (ernstig) overgewicht dan kinderen met een hogere SES (figuur 7.3). Daarentegen heeft bijna 20% een gewicht dat aan de lage kant is.
2
BMI=(gewicht in kg) gedeeld door (lengte in meters in het kwadraat)
18
Figuur 7.3: (Ernstig) overgewicht (%) Regio Zevenaar
Overgewicht Ernstig overgewicht
SES:hoog SES:midden SES:laag 0
5
10
15
20
percentage
7.4 Mondgezondheid Een gezond gebit is vrij van cariës, tandvleesontstekingen en tanderosie. Het voorkomen van deze aandoeningen wordt grotendeels bepaald door gedrag. Erfelijke factoren spelen in mindere mate een rol. Een gezond melkgebit is om meerdere redenen van belang voor het blijvende gebit. Zo bepaalt het de stand van het blijvende gebit en ook kan het cariës aan het blijvende gebit voorkomen. Het advies is om tweemaal per dag 2 minuten te poetsen. Kinderen die niet 2x per dag hun tanden poetsen hebben een slechtere mondgezondheid dan kinderen die wel volgens de richtlijn poetsen. Vanaf twee jaar moet er twee keer per dag gepoetst worden. Omdat de motoriek van jonge kinderen nog niet voldoende is om goed te kunnen poetsen, is het belangrijk dat ouders het gebit van hun kind napoetsen. Tot de leeftijd van 2 jaar is één keer per dag napoetsen voldoende. Vanaf twee jaar tot vier jaar is twee keer per dag napoetsen door de ouders nodig en daarna totdat de kinderen negen jaar zijn een keer per dag. Hierna zijn kinderen meestal in staat om zelfstandig tanden te poetsen. In de gemeente Zevenaar poetst 62% van de kinderen hun tanden voldoende (tot 9 jaar inclusief napoetsen door de ouder). Dit betekent dat ruim een derde onvoldoende zijn/haar tanden poetst. In Nederland is de richtlijn om kinderen vanaf twee jaar naar de tandarts te laten gaan. Twee keer per jaar naar de tandarts is van belang om zicht te houden op de mondgezondheid. Juist bij kinderen is dit van belang omdat het gebit nog volop in ontwikkeling is. Bij de kinderen van 0 tot 4 jaar gaat 49% twee keer of vaker naar de tandarts. 18% 1 keer per jaar en 3% wel eens. 29% van de kinderen gaat (nog) niet. Bij de kinderen in de leeftijd van 4-12 jaar gaat bijna iedereen minimaal een keer per jaar naar de tandarts.
7.5 Roken en Alcohol Naast zelf roken is ook passief roken (ofwel de blootstelling aan omgevingstabaksrook) heel schadelijk voor de gezondheid. Het risico op longkanker neemt door meeroken met circa 20% toe ten opzichte van mensen die niet aan tabaksrook worden blootgesteld. Bij (astmatische) kinderen leidt passief roken tot een grotere kans op (ernstige) infecties en een hogere frequentie van luchtwegsymptomen.
19
Roken is een belangrijke oorzaak voor het ontstaan van verschillende ziekten, zoals kanker, hart- en vaatziekten en longziekten. Meestal begint men met roken op de middelbare school. Toch heeft van de 10-jarigen 6% al eens gerookt en op 11-jarige leeftijd is dit al 11%. Echter, hersenen van adolescenten zijn kwetsbaar voor verslaving, waardoor de kans groot is dat de jongeren ook op latere leeftijd blijven roken. Ook blijkt dat hoe jonger men begint met roken, hoe groter de kans dat iemand een regelmatige roker wordt. Is men de adolescentenperiode ‘rookvrij’ doorgekomen, dan is de kans dat iemand een regelmatige roker wordt relatief klein. Uit dit onderzoek blijkt dat in de gemeente Zevenaar bij 13% kinderen in de leeftijd van 0 tot 12 jaar in de week voor het onderzoek thuis gerookt is in aanwezigheid van het kind. Bij jongere kinderen en bij kinderen met een hogere SES is de situatie gunstiger dan bij de oudere kinderen en kinderen met een lage SES. Ook het alcoholgebruik onder jongeren geeft reden tot zorg. Jongeren drinken steeds meer en beginnen ook op jongere leeftijd met drinken. In Nederland heeft in groep 7 en 8 van de basisschool al ruim een derde (36%) van de leerlingen ooit alcohol gedronken! Op 14-jarige leeftijd is dit percentage opgelopen tot 81%. Het drinken van alcohol op jonge leeftijd vergroot de kans op hersenschade en op verslaving op latere leeftijd. Ook schoolprestaties hebben vaak te leiden onder overmatig alcoholgebruik. Het stellen van duidelijke en strenge regels door ouders kan een preventieve werking hebben ten aanzien van het drankgebruik door jongeren. De beschikbaarheid van alcohol in huis, kinderen thuis alcohol leren drinken in de hoop dat ze daardoor buitenshuis verantwoord met drank omgaan en een lagere leeftijd waarop jongeren beginnen met drinken verhogen juist de alcoholconsumptie door jongeren. Om succesvol te zijn bij het voorkomen dat jongeren gaan roken en dat jongeren verstandig met alcohol omgaan, is het gedrag en de mening van de ouders van groot belang. Immers, zij zijn degene die thuis het goede voorbeeld moeten geven en de regels moeten stellen. Daarom is er in het onderzoek gevraagd naar de mate waarin ouders het acceptabel vinden dat jongeren onder de 16 jaar roken en alcohol gebruiken. Van 14% van de kinderen in de gemeente Zevenaar vinden de ouders het acceptabel dat een kind jonger dan 16 jaar af en toe rookt. Dagelijks een sigaret roken door jongeren jonger dan 16 jaar wordt door bijna geen enkele ouder acceptabel gevonden. Bij alcohol ligt dit iets anders. Een derde van de ouders vindt het acceptabel dat een kind jonger dan 16 jaar een slokje alcohol drinkt, 7% vindt het acceptabel dat de jongere onder de 16 jaar een heel glas alcohol drinkt. Een kwart van de ouders drinkt geen alcohol in het bijzijn van de kinderen. 38% van de ouders zegt rekening te houden met het eigen alcoholgebruik in bijzijn van de kinderen.
20
8 Omgeving Voor gezinnen met jonge kinderen is de omgeving een belangrijke factor. Het gaat dan om de aanwezigheid van speelplekken, verkeersveiligheid, sociale veiligheid, contact met leeftijdsgenoten en de aanwezigheid van voorzieningen. Voor kinderen vanaf vier jaar doen georganiseerde activiteiten steeds meer hun intrede. In dit hoofdstuk wordt de fysieke omgeving en in hoeverre kinderen lid zijn van clubs of verenigingen (zoals sport, muziek, scouting, hobbyclub etc.) beschreven. 8.1 Buurt Als het gaat om buiten spelen wordt regelmatig gedacht dat de aanwezigheid van speelplekken het belangrijkste is. Uit landelijk onderzoek is echter gebleken dat, in ieder geval in stedelijk gebied, verkeers(on)veiligheid en nog grotere speelt als het gaat om belemmerende factor bij buiten spelen. Om die reden hebben we rond het thema woonomgeving ook nadrukkelijk gevraagd naar deze veiligheidsaspecten. Het merendeel van de ouders vindt de buurt waar zij wonen kindvriendelijk (80%). 11% van de ouders in gemeente Zevenaar vindt de buurt niet altijd veilig genoeg om buiten te spelen. De belangrijkste belemmeringen die door de ouders worden benoemd zijn teveel verkeer (23%), te weinig speelplekken (17%) en te weinig vriendjes/vriendinnetjes (15%). Ruim de helft van de ouders geeft aan niets te missen in hun buurt. De andere helft van de ouders geeft een aantal zaken aan die ze missen in hun woonbuurt. Met name een veilige speelplek (19%), activiteiten in de buurt voor de kinderen (16%), grasveld/trapveldje (15%) en contacten van de kinderen met andere kinderen (16%) zijn aspecten die genoemd worden.
8.2 Lidmaatschap verenigingen Een belangrijk aspect van de sociale omgeving van kinderen is de mate van contact met leeftijdsgenoten en de culturele en maatschappelijke vorming. Dit kan tot stand komen door o.a. lidmaatschap van verenigingen. Van de respondenten geeft 79% aan dat het kind lid is van één of meerdere vereniging(en), zoals een sportvereniging, muziekvereniging of een vereniging van de kerk. In de meeste gevallen gaat het om een sportvereniging (71%). Het percentage kinderen dat lid is van een sportvereniging neemt toe met de SES en de leeftijd.
21
9 Kinderopvang en instellingen 9.1 Kinderopvang Onder de term kinderopvang wordt de opvang van kinderen verstaan waarbij kinderen niet door hun eigen ouders/verzorgers worden opgevangen en ze niet op school zijn. Er zijn verschillende vormen. Een kinderdagverblijf vangt kinderen van 0 tot 4 jaar op gedurende één of meerder dagdelen. Een peuterspeelzaal is daarentegen niet zozeer gericht op opvang van kinderen, maar meer op het samen laten spelen van kinderen. Gastouders zijn ouders die tegen vergoeding kinderen van andere ouders opvangen. Naschoolse en buitenschoolse opvang is opvang voor kinderen in de basisschoolleeftijd, voor en na schooltijd. Vaak gebeurt dat binnen de school. Daarnaast worden kinderen ook opgevangen door een informele oppas, zoals grootouders, buren of andere bekenden, dat kan zowel betaald als onbetaald zijn. Het verschil met kinderdagverblijven, peuterspeelzalen, gastouders en buitenschoolse opvang is dat laatstgenoemden allemaal onder de Wet Kinderopvang vallen en informele oppas niet. De Wet Kinderopvang ziet toe op de kwaliteit en veiligheid van de opvang en regelt de financiering van de opvang. In de gemeente Zevenaar maakt 42% gebruik van kinderopvang. Naarmate de kinderen ouder zijn neemt het gebruik van kinderopvang af. Daarnaast neemt het percentage ouders dat kinderopvang gebruikt toe met de SES. Aan de ouders is gevraagd aan welke vormen van kinderopvang ze nog (meer) behoefte hebben. Het merendeel van de ouders (81%) geeft aan geen behoefte aan andere opvang te hebben, omdat de opvang van de kinderen goed is geregeld. De twee meestgenoemde vormen van opvang waar nog wel (meer) behoefte aan is, is onbetaalde oppas (9%) en overblijven op school (9%).
9.2 Bekendheid instellingen Het is belangrijk dat ouders weten waar ze terecht kunnen voor hulp en ondersteuning bij problemen met/van hun kind. Daarom is voor diverse organisaties en instellingen aan de ouders gevraagd of zij hiermee bekend zijn. Het meest onbekend zijn: zorgadviesteams (63%), voor- en vroegschoolse educatie (65%), opvoedingssteunpunt (60%) en Stichting MEE (54%). Het meest bekend zijn het maatschappelijk werk (92%), bureau Jeugdzorg (92%), het advies- en meldpunt kindermishandeling (83%) en bureau HALT (82%).
9.3 Tevredenheid instellingen In de vragenlijsten is gevraagd naar de tevredenheid over het contact met de diverse instellingen of organisaties. Omdat er nog weinig contact geweest is, is over de tevredenheid van het contact nog niets te melden.
22
10 Overzichtstabel Tabel 10: Overzichtstabel van de belangrijkste onderwerpen Onderwerpen Gemeente Zevenaar % ACHTERGRONDKENMERKEN Eenoudergezin (0-12 jr) Allochtoon (0-12 jr) Lage SES (0-12 jr) Gezin heeft moeite met rondkomen (0-12 jr) LICHAMELIJKE EN PSYCHISCHE GEZONDHEID (Heel) goede ervaren gezondheid Schoolverzuim in 4 weken voorafgaand aan onderzoek (412 jr) Indicatie voor psychosociale ongezondheid (4-12 jr) Gepest in 3 maanden voorafgaand aan onderzoek (4-12 jr) Minimaal 1 ingrijpende gebeurtenis meegemaakt die nog zorgen/problemen geeft (0-12 jr) OPVOEDING EN SOCIALE STEUN Momenteel behoefte aan hulp m.b.t. zorgen over opvoeding (0-12 jr)
Regio Regio OostGelderland Nederland** Midden* % %
10 8 19 18
9 13 22 15
8 11 24 15
96 24
95 27
95 26
19 36 8
21 35 9
20 33 9
8
10
9
87
83
82
Seksuele opvoeding (4-12 jr) Gesproken over vriendschap en relaties, omgaan met elkaar en het respecteren van elkaars grenzen Gesproken over zwangerschap en geboorte Gesproken over lichamelijke verschillen tussen jongens en meisjes Gesproken over homoseksualiteit
54 73
57 75
56 75
47
45
45
ZWANGERSCHAP EN BORSTVOEDING (0-4 JR) Moeder dronk alcohol tijdens zwangerschap Moeder heeft gerookt tijdens zwangerschap Eerst 6 maanden uitsluitend borstvoeding gekregen
7 14 24
7 11 33
6 12 31
LEEFSTIJL Dagelijks fruit (1-12 jr) Dagelijks groente (1-12 jr) Beweegt minder dan 7 uur per week (4-12 jr) (Ernstig) overgewicht (2-12 jr) Mate van poetsen is onvoldoende (0-4 jr) Passief roken (0-12 jr)
60 42 23 9 33 13
61 47 25 11 35 11
59 45 22 11 11
OMGEVING Buurt is kindvriendelijk (0-12 jr) Buurt is (redelijk) veilig (0-12 jr) Geen lid van enige club of vereniging (4-12 jr)
80 89 21
79 88 24
78 88 22
GEBRUIK, BEKENDHEID EN TEVREDENHEID VOORZIENINGEN Maakt gebruik van kinderopvang (0-12 jr)
42
42
41
*
vet: er is een verschil met de HGM-regio
** vet: er is een verschil met de regio Oost-Nederland
23
11 Aanbevelingen Ondanks dat het best goed gaat met de gezondheid van onze kinderen kan het op een aantal punten beter. De Kindermonitor laat zien dat er aanzienlijke sociaaleconomische gezondheidsverschillen bestaan. De gemeente Zevenaar wijkt nauwelijks af van de gemiddelde cijfers in Gelderland Midden. De verschillen tussen de gemeente Zevenaar en de regio Gelderland Midden staan in de overzichtstabel (hoofdstuk 10).
Pak sociaaleconomische gezondheidsverschillen aan De sociaaleconomische gezondheidsverschillen beperken zich niet tot de regio Gelderland Midden, het is een landelijk beeld. De laatste Volksgezondheid Toekomst Verkenningen van het RIVM (2010) laten zien dat de verschillen niet afnemen; ze nemen zelfs toe. Deze verschillen zijn niet alleen een probleem voor het individu, ze zijn een probleem voor de maatschappij als geheel. Mensen met een lage SES leven gemiddeld zeven jaar korter en brengen veertien langer in ongezondheid door dan mensen met een hoge SES. Dit betekent economische schade; hogere kosten voor gezondheidszorg en minder mensen nemen deel aan het arbeidsproces. Bij de aanpak van sociaaleconomische gezondheidsverschillen is een combinatie van maatregelen noodzakelijk: • Verkleinen van verschillen in opleiding en inkomen. • Verminderen van het negatieve effect van (on)gezondheid op werk, inkomen en opleiding. • Verbeteren van woon-, werkomstandigheden en leefstijl. • Zorg aan achterstandsgroepen toegankelijker en effectiever maken. De GGD beschikt over concrete voorbeelden van maatregelen. De handleiding Gezonde Gemeente, die in november 2010 verschijnt als opvolger van de handleidingen lokaal gezondheidsbeleid, besteedt ook ruim aandacht aan de aanpak van sociaaleconomische gezondheidsverschillen.
Continueer het huidige gezondheidsbeleid, voer integraal beleid gericht op specifieke doelgroepen De gemeente heeft in haar lokaal gezondheidsbeleid aandacht voor voeding/beweging/overgewicht, problematisch alcoholgebruik en psychosociale gezondheid. Deze speerpunten blijven ook voor deze monitor actueel. Wij adviseren daarnaast om aandacht te hebben voor de seksuele opvoeding. Leg bij de aanpak van deze thema’s de nadruk op de mensen met een lage SES en voer integraal beleid.
Kansen en uitdagingen voor de gemeente Zevenaar Het is voor de gemeente Zevenaar ook van belang om de sociaaleconomische gezondheidsverschillen aan te pakken of te voorkomen. Door geldgebrek kunnen gezondheidsproblemen ontstaan, wanneer ouders geen goed matras kunnen aanschaffen of geen contributie voor een sportclub kunnen betalen. De aanpak van deze problemen past bij de ambitie van de gemeente om zorg te regelen voor wie dat nodig heeft. Uit de monitor blijkt verder dat relatief weinig Zevenaarse kinderen de eerste zes maanden uitsluitend borstvoeding krijgen. De gemeente kan nagaan of zorgaanbieders als verloskundigen en jeugdgezondheidszorg hun activiteiten moeten uitbreiden of beter op elkaar en de doelgroep worden afgestemd. Dit past goed bij de nieuwe gemeentelijke taak in het kader van de ‘prenatale voorlichting’, die na de wetswijziging van de Wet publieke gezondheid van kracht wordt.
24
Geraadpleegde bronnen Achtergrondkenmerken Centraal Bureau voor de Statistiek. StatLine. Heerlen/Voorburg: Centraal Bureau voor de Statistiek. Verkrijgbaar via: http://statline.cbs.nl SCP (2009). Kunnen alle kinderen meedoen? Onderzoek naar de maatschappelijke participatie van arme kinderen. Nulmeting. Sociaal en Cultureel Planbureau, Den Haag. SCP/CBS (2007). Armoedemonitor 2007, Sociaal en Cultureel Planbureau, DenHaag. SCP/CBS (2008). Armoedebericht 2008, Centraal Bureau voor de Statistiek, Den Haag/Heerlen. Lichamelijke en psychische gezondheid Deeg DJH (VUmc). Wat is ervaren gezondheid en hoe wordt het gemeten? In: Volksgezondheid Toekomst Verkenning, Nationaal Kompas Volksgezondheid. Bilthoven: RIVM. 31 maart 2009.
Gezondheid en ziekte\ Functioneren en kwaliteit van leven\ Ervaren gezondheid. Y. Meertens en M. van Duijnhoven. Jeugdmonitor 0 t/m 11 jarigen 2008 2009. Kernpunten voor de regio Zuidoost-Brabant. GGD Brabant-Zuidoost, november 2009. E. de Boer. Gezondheid telt! Jeugdenquete 2008. Kernbevindingen 0 t/m 11 jarigen. GGD Hart voor Brabant. December 2009. GGD Zuid-Holland-West. Kinderonderzoek 0-11 jaar. Zoetermeer, 2006. Centrum Jeugdgezondheidszorg, RIVM. 28 juli 2009. Te downloaden van: Onderwerpen\ Actuele thema’s\ psychosociale problemen Meijer S en Schoemaker C. Hoe worden psychische problemen en psychische stoornissen bij jeugd gemeten? Volksgezondheid Toekomst Verkenning, Nationaal Kompas Volksgezondheid. Bilthoven, RIVM. 23 september 2008. Te downloaden van: Gezondheid en ziekte\ Functioneren en kwaliteit van leven\ Psychisch functioneren\ Psychisch functioneren jeugd Centrum Jeugdgezondheidszorg, RIVM. 19 november 2009. Te downloaden van: Onderwerpen\ Monitoren en signaleren\ Psychosociaal functioneren Meijer S, Schoemaker C. Welke factoren beïnvloeden de kans op psychische problemen bij jeugd? Volksgezondheid Toekomst Verkenning, Nationaal Kompas Volksgezondheid. Bilthoven, RIVM. 23 september 2008. Te downloaden van: Gezondheid en ziekte\ Functioneren en kwaliteit van leven\ Psychisch functioneren\ Psychisch functioneren jeugd http://www.kidscreen.org Kidscreen- Health Related Quality of Life Questionnaire for Children and Young People and their Parents.
25
Opvoeding en ondersteuning Hashima P en Amato P. Poverty, social support and parental behavior. Child Development, 65, 394403. www.opvoedingsondersteuning.info . NJI, Utrecht. CBS. Jaarrapport landelijke jeugdmonitor. Den Haag/Heerlen, 2008. GGD Zuid-Holland West. Factsheet opvoeding. Zoetermeer, 2007. Zeijl E, Crone M, Wiefferink K, Keuzenkamp S, Reijneveld M. Kinderen in Nederland. Leiden: SCP/TNO, 2005. Bakker F, De Graaf H, De Haas S, Kedde H, Kruijer H, Wijsen C. Seksuele gezondheid in Nederland 2009. Rutgers Nisso Groep. Utrecht, 2009. Te downloaden van: Kennisbank\ Onderzoekspublicaties\ Downloadbare publicaties in PDF Rutgers Nisso Groep. Kennisbank\ Voorlichting en preventie\ Opvoedingsondersteuning\ Ouders ondersteunen. Bekeken op: 3 december 2009 De Graaf H. De rol van de ouders in de seksuele ontwikkeling. Een literatuurstudie. Rutgers Nisso Groep. Utrecht, 2009. Zwangerschap en borstvoeding Gezondheidsraad. Risico’s van alcoholgebruik bij conceptie, zwangerschap en borstvoeding. Den Haag, 004. Alcoholinfo.nl, Trimbos Instituut. 16 december 2008. Te downloaden van: Alles over alcohol\ Zwangerschap en borstvoeding\ Zwanger zijn Gelder BM van, Hoogenveen RT, Leent-Loenen HMJA van. Wat zijn de mogelijke gezondheidsgevolgen van roken? Volksgezondheid Toekomst Verkenning, Nationaal Kompas Volksgezondheid. Bilthoven, RIVM. 25 september 2007. Te downloaden van: Gezondheidsdeterminanten\ Leefstijl\ Roken Lanting CI, Buitendijk SE, Crone MR, Segaar D, Bennebroek Gravenhorst J, Van Wouwe JP. Clustering of socioeconomic, behavioural, and neonatal risk factors for infant health in pregnant smokers. PLoS ONE. 2009; 4(12): e8363 Drongelen K van (Voedingscentrum). Bevorderen van borstvoeding samengevat In: Volksgezondheid Toekomst Verkenning, Nationaal Kompas Volksgezondheid. Bilthoven: RIVM, Nationaal Kompas Volksgezondheid\ Activiteiten om gezondheid te handhaven of te verbeteren\ Preventie gericht op gezondheidsdeterminanten\ Preventie gericht op leefstijl\ Bevorderen van borstvoeding, 24 juni 2009. Lanting CI, Wouwe JP van. Peiling melkvoeding van zuigelingen: Borstvoeding in Nederland en relatie met certificering door stichting Zorg voor Borstvoeding. Leiden, TNO-rapport KvL/P&Z 2007. Leefstijl Stichting Voedingscentrum Nederland. Website: www.voedingscentrum.nl
26
GGD Hart voor Brabant. Gezondheid telt! Jeugdenquete 2008. Kernbevindingen 0 t/m 11 jarigen. Bot M, Leeuwen J.van, Spek Y. van der. Jong geleerd is oud gedaan. Jeugdenquete 0 tot 4 jaar. Noord- Kennemerland, GD Hollands Noorden, sector GBO, maart 2008. Bot M, Adriaensens L, Boom CLAJ, Huitinck MJH, Jeugdenquête 0-12 jaar Kop van Noord-Holland 2007, GGD Hollands Noorden, sector GBO, februari 2008. Wendel-Vos GCW, Wat zijn de mogelijke gezondheidsgevolgen van lichamelijke activiteit? In: Volksgezondheid Toekomst Verkenning, Nationaal Kompas Volksgezondheid. Bilthoven: RIVM, Gezondheidsdeterminanten\ Leefstijl\ Lichamelijke activiteit, 2008. Hildebrandt VH, Ooijendijk WTM, Hopman-Rock M, Inleiding, in Trendrapport Bewegen en Gezondheid 2007/2008, TNO Kwaliteit van Leven, 2008. Ooijendijk WTM, Wendel-Vos W, de Vries SI, Bewegen in Nederland 2000-2007, in Trendrapport Bewegen en Gezondheid 2007/2008, TNO Kwaliteit van Leven, 2008. Vries SI de, Bakker I, Stafleu A, Bausch-Goldbohm RA, Thijs C, Lichamelijke (in)activiteit van kleuters, in Trendrapport Bewegen en Gezondheid 2007/2008, TNO Kwaliteit van Leven, 2008. Kroon MLA de, Renders CM, van Wouwe JP, van Buuren S, HiraSing RA, The Terneuzen Birth Cohort: MBI changes between 2 and 6 years correlate strongest with adult overweight. PLoS ONE 5(2): e9155. doi:10.1371/journal.pone.0009155, 2010. CBS Statline Prevalenties van overgewicht en obesitas bij kinderen 2009. Fredriks AM, Buuren S van, Hirasing RA, Wit JM,. De quetelet index ('body mass index') bij jongeren in 1997 vergeleken met 1980; nieuwe groeidiagrammen voor de signalering van ondergewicht, overgewicht en obesitas. Ned Tijdsch Geneeskd 2001;145(27):1296-1303. Hirasing RA, Fredriks AM, Buuren S van, Verloove-Vanhorick SP, Wit JM. Toegenomen prevalentie van overgewicht en obesitas bij Nederlandse kinderen en signalering daarvan aan de hand van internationale normen en nieuwe referentiediagrammen. Ned Tijdschr Geneeskd 2001;145(27):13038. Preventienota Kiezen voor gezond leven Ministerie van volksgezondheid, welzijn en sport. Oktober 2006. Renders CM, Seidell JC, Van Mechelen W, Hirasing RA. Overgewicht en obesitas bij kinderen en adolescenten en preventieve maatregelen. Ned Tijdschr Geneeskd 2004;148(42):2066-70. Visscher TLS, Schoemaker C, Wat zijn de mogelijke gezondheidsgevolgen van overgewicht en ondergewicht? In: Volksgezondheid Toekomst Verkenning, Nationaal Kompas Volksgezondheid. Bilthoven: RIVM, 2010. Visscher TLS, Schoemaker C, Berg SW, Kranen HJ van, Wat zijn de mogelijke oorzaken van overgewicht en ondergewicht? In: Volksgezondheid Toekomst Verkenning, Nationaal Kompas Volksgezondheid. Bilthoven: RIVM, 2010.
27
Hurk K van der, Dommelen P van, Wilde JA de, Verkerk PH, Buuren S van, HiraSing RA, Prevalentie van overgewicht en obesitas bij jeugdigen 4-15 jaar in de periode 2002-2004, TNO Kwaliteit van Leven, 2006. Cole T, Bellizzi M, Flegal K and Dietz W. Establishing a standard definition for child overweight and obesity worldwide: international survey, BMJ May 2000; volume 320 Ivoren-Kruis. (2004). Tandenpoetsen met kinderen. Woerden: Ivoren Kruis. Ivoren-Kruis. (2005). Met uw kind naar de tandarts. Woerden: Ivoren Kruis Mattila, M. L., Rautava, P., Aromaa, M., Ojanlatva, A., Paunio, P., Hyssala, L., et al. (2005). Behavioural and demographic factors during early childhood and poor dental health at 10 years of age. Caries Res, 39(2), 85-91. Tjalsma-Smit, A. (2005). Handleiding Aandachtspunten Preventieve Mondzorg 0-19 jaar voor de Jeugdgezondheidszorg. Woerden: NIGZ. Gelder BM van, Hoogenveen RT, Leent-Loenen HMJA van. Wat zijn de mogelijke gezondheidsgevolgen van roken? Volksgezondheid Toekomst Verkenning, Nationaal Kompas Volksgezondheid. Bilthoven, RIVM. 25 september 2007. Te downloaden van: Gezondheidsdeterminanten\ Leefstijl\ Roken Centrum Jeugdgezondheidszorg, RIVM. 28 juli 2009. Te downloaden van: Onderwerpen\ Actuele thema’s\ Roken Alcoholinfo.nl, Trimbos Instituut. 16 december 2008. Te downloaden van: Voor wie\ Jongeren\ Cijfers gebruik Centrum Jeugdgezondheidszorg, RIVM. 28 juli 2009. Te downloaden van: Onderwerpen\ Actuele thema’s\ Alcohol Omgeving Vries SI de, Verkeersveiligheid belangrijker dan speelplaatsen voor beweging kinderen, TNO nieuwsbericht op , november 2009. Aanbevelingen Van gezond naar beter. Kernrapport van de Volksgezondheid Toekomst Verkenning 2010. Bilthoven, Rivm, 2010. “Gezond gedrag bevorderd”, eindrapportage van de werkgroep Interdepartementaal beleidsonderzoek 2006/2007 www.nigz.nl, www.vng-login.nl, www.ggd.nl “Methoden voor integraal gezondheidsbeleid. Ontwikkelingen en toepassingen in gemeenten.”, van Reeuwijk-Werkhorst, van Herten, Penris en Koornstra. Tijdschrift voor gezondheidswetenschappen, 2007.
28
“Gezondheidswinst door gemeentelijk facetbeleid. Voorbeeldmaatregelen die gezond leven bevorderen, vooral bij sociaaleconomisch zwakkere groepen”. Stuurgroep Nationaal contract OGZ, 2003. “Sociaaleconomische gezondheidsverschillen samengevat” in Volksgezondheid Toekomst Verkenning, Nationaal Kompas. Lucht en Verweij (RIVM) versie 12 mei 2009. Overveld AJP, Franssen EAM. 2009. Naar een monitor voor beleving van de leefomgeving. Bilthoven, RIVM rapportnummer 609300010. Gezondheid boven water in Zeeland. Regionale Volksgezondheid Toekomst Verkenning 2008. Goes, GGD Zeeland, 2008.
29
Bijlage 1. Onderwerpen getoetst op verschillen Bij de volgende onderwerpen is getoetst of er verschillen zijn tussen de 0-4 jarigen, 4-8 jarigen en 412 jarigen en tussen kinderen met een lage, gemiddelde of hoge SES binnen de regio Gelderland Midden, of er verschillen zijn tussen de individuele gemeente en de regio Gelderland Midden of Oost Nederland. • • • • • • • • • • • • • • • • • • • • • • • • • •
Gezinssamenstelling (wel/niet wonend in eenoudergezin) Etniciteit Sociaaleconomische status Moeite met rondkomen Ervaren gezondheid School verzuimen in vier weken voorafgaand aan onderzoek vanwege ziekte Psychosociale gezondheid (wel/niet hebben van een score op de SDQ die een indicatie geeft voor psychosociale problemen) Pesten Ingrijpende gebeurtenissen (kind heeft wel/niet minimaal 1 ingrijpende gebeurtenis meegemaakt en daar nu nog last van) Opvoedingsondersteuning (wel/niet behoefte aan opvoedingsondersteuning) Seksuele opvoeding: gesproken over vriendschap en relaties Seksuele opvoeding: gesproken over zwangerschap Seksuele opvoeding: gesproken over lichamelijke verschillen Seksuele opvoeding: gesproken homoseksualiteit Alcohol drinken tijdens zwangerschap Roken tijdens zwangerschap Borstvoeding (wel/niet uitsluitend zes maanden borstvoeding gekregen) Fruit eten (wel/niet zes of zeven dagen per week fruit eten) Groente eten (wel/niet zes of zeven dagen per week groente eten) Beweging (wel/niet voldoende bewegen) Overgewicht Passief roken Kindvriendelijkheid buurt Kind kan redelijk veilig buiten spelen Lidmaatschap verenigingen (wel/niet lid van een vereniging) Kinderopvang
30