Blok 4 les 1 1. Hoeveel kilometer is er gefietst?
Wat stond er bij vertrek op de teller van Murat? 2. Zet in volgorde van klein naar groot. a
1,38 13,8 138 0,138
m m m m
b
0,75 75 7,5 0,075
km km km km
c
2,3 23 0,023 0,230
kg kg kg kg
d
4,55 45,5 0,455 0,0455
g g g g
3. Welke getallen horen bij de pijlen? Kies uit: 10,25 – 11,5 – 11,125 – 10,875 – 11,875 – 10,125 – 10,50 – 11,001 – 10,99 – 11,75
a = ………………… b = ………………… c = ………………… d = ………………... e = …………………
Blok 4 les 1 4. Hoeveel is elk cijfer waard?
5. Hoeveel is het samen en hoe groot is het verschil? pakje A
pakje B
3,25 kg
samen
verschil
pakje C
pakje D
0,75 kg
2,999 kg
1,999 kg
5,000 kg
4,850 kg
4,25 kg
3,9 kg
0,4 kg
6. Wat hoort bij elkaar? 1. 004,16 km 2. 416,72 km 3. 041,67 km 4. 000,41 km
7. Reken uit. 5,75 + 1,25 = 11111111111 3,2
+ 0,43 = 11111111111
2,99 + 1,95 =
1,01 + 0,99 =
3,49 + 0,75 =
4,4
+ 0,59 =
5,75 -
1,25 = 11111111111 3,2
2,99 -
1,95 =
1,01 -
0,99 =
3,49 -
0,75 =
4,4
0,59 =
-
-
verschil
8,00 kg 3,25 kg
a. Ik heb ruim 41 km gefietst. b. Ik heb precies 4,16 km gefietst. c. Ik heb ongeveer 0,4 km gefietst. d. Totaal heb ik bijna 417 km gefietst.
samen
0,43 = 11111111111
6,00 kg
Blok 4 les 2 1. Weet je nog?
2. Hoeveel is het samen en hoe groot is het verschil? pakje A
pakje B
1,25 kg
samen
verschil
pakje C
pakje D
samen
0,50 kg
3,999 kg
1,999 kg
7,000 kg
2,640 kg
1,75 kg
5,8 kg
0,6 kg
verschil
5,00 kg 2,75 kg
4,00 kg
3. Hoeveel km hebben ze gefietst? Harro
Asma
Imal
Ellen
beginstand kilometerteller
47,45 km
86,85 km
36,28 km
66,57 km
eindstand kilometerteller
35,65 km
92,65 km
48,14 km
78,92 km
km
km
km
km
afstand 4. Welke getallen horen bij de pijlen? Kies uit: 1,75 – 0,875 – 0,5 – 1,125 – 2,25
a = …………………
d = ………………...
b = …………………
e = …………………
c = …………………
Blok 4 les 2 5. Schat eerst, reken dan uit. deelsom
hoeveel keer gaat het eraf?
de rest is
in rekentaal
schatting
controle
520 : 81
6 x 80 = 480
6 x 81 = 486
34
520 : 81 = 6 rest 34
648 : 61
…x…=…
…x…=…
…
….. : ….. = ….. rest …..
522 : 58
…x…=…
…x…=…
…
….. : ….. = ….. rest …..
875 : 99
…x…=…
…x…=…
…
….. : ….. = ….. rest …..
6. Hoeveel is het samen en hoe groot is het verschil? pakje A
pakje B
samen
verschil
pakje C
pakje D
1 liter
0,8 liter
2 liter
1,5 liter
1,75 liter
2,5 liter
3 liter
1,75 liter
0,5 liter
0,6 liter
5 liter
1,25 liter
0,75 liter
2,25 liter
7 liter
4,75 liter
samen
verschil
7. Hoe groot is de rest? 332 – 65 – 65 – 65 – 65 – 65 = 900 – 120 – 120 – 120 – 120 – 120 – 120 – 120 = 8650 – 1450 – 1450 – 1450 – 1450 – 1450 =
245 : 4 = 630 : 16 = 582 : 24 =
8. Schat hoe hoog het is. a = …………….. b = ……………. c = …………….. d = …………….
Blok 4 les 3 1. Teken de schooltuintjes.
2. Welke repen kies je om te breken? Van welke reep kun je gemakkelijk: a.
1 3
afbreken = ……………..
c.
1 5
afbreken = ………………
b.
1 4
afbreken = ……………..
d.
1 6
afbreken = ………………
Blok 4 les 3 3. Welk stuk tuin is groter? Je mag er een tekening bij maken. a.
1 8
of
1 4
deel van de tuin?
c.
1 4
of
3 8
deel van de tuin?
b.
1 3
of
1 4
deel van de tuin?
d.
2 3
of
5 6
deel van de tuin?
4. Welke breuken zijn even groot? 1 4
2 8
3 6
6 24
2 4
3 12
6 12
3 12
5. Wat is meer? 1 4
meter of
1 5
meter
1 3
kg of
1 2
kg
7 12
liter of
2 3
liter
2 5
meter of
3 4
meter
2 5
kg of
3 6
kg
3 6
liter of
4 8
liter
1 2
meter of
4 10
meter
2 3
kg of
3 5
kg
1 4
liter of
1 6
liter
6. Maak de breuken vast aan de getallenlijn.
7. Welk deel van de hele tuin? Gebruik de tuin van opgave 1. a. Groep 6 heeft haar tuin in vieren verdeeld. Op twee stukken komen aardbeien. b. Op 1 deel van de tuin van 3
groep 7 komen bloemen. c. Groep 8 zet op 1 deel van 5
haar tuin sla.
Blok 4 les 4 1. Weet je nog?
Wat is meer?
1 2
liter of
1 3
liter
2 3
liter of
3 5
liter
1 5
liter of
1 4
liter
1 2
liter of
2 5
liter
1 10
liter of
1 8
liter
3 10
liter of
1 4
liter
2. Welke repen kies je om te breken? Van welke reep kun je gemakkelijk: a.
2 6
deel afbreken = ……… c.
3 5
deel afbreken = ……… e.
1 6
b.
4 8
deel afbreken = ……… d.
2 3
deel afbreken = ……… f.
1 10
3. Welk stuk tegelpad is groter? 2 6
deel of
1 4
deel
1 8
deel of
1 4
deel
2 3
deel of
3 4
deel
4 6
deel of
5 8
deel
3 6
deel of
2 3
deel
5 6
deel of
3 4
deel
deel afbreken = ……… deel afbreken = ………
Blok 4 les 4 4. Van verhaal naar rekentaal? a. De hoofdprijs is 3,6 miljoen euro. De prijs is voor vier mensen. Vraag:
…………………………………………………………………………
Som:
…………………………………………………………………………
Antwoord:
…………………………………………………………………………
b. Er komt 4,84 miljard euro binnen. Hiervan gaat
1 4
deel naar de derde wereld.
Vraag:
…………………………………………………………………………
Som:
…………………………………………………………………………
Antwoord:
…………………………………………………………………………
c. In het stadion zitten 24000 mensen. De toegangsprijs is € 25,- per persoon. Vraag:
…………………………………………………………………………
Som:
…………………………………………………………………………
Antwoord:
…………………………………………………………………………
d. Er zijn 16 miljoen dominostenen. In 1 uur en 20 minuten vallen ze om. Vraag:
…………………………………………………………………………
Som:
…………………………………………………………………………
Antwoord:
…………………………………………………………………………
5. Herleid de lengtematen. Gebruik je schema. 3
km = …….. hm
0,5 km = ……..
5
hm = ……..
2,5
25
m
m = …….. cm
m
m = …….. cm
1,5 hm = ……..
m
1,3
m
=
……..
dm
7,5 dm =
……..
cm
5,5
……..
dm
m
=
7. Reken uit. Probeer de staartdeling zo kort mogelijk te maken.
483 : 23 =
4830
:
23 =
92000
667 : 23 =
66700 :
23 =
989000 : 23 =
1x 1x 10x
2x
4x
8x
: 23 =
Blok 4 les 5 1. Hoeveel is elk cijfer waard?
2. Welke getallen horen bij de pijlen? Kies uit: 11,25 – 11,875 – 10, 125 – 11,75 – 12,25
a = …………………
d = ………………...
b = …………………
e = …………………
c = ………………… 3. Reken uit. 3,75 + 2,25 = …..
4,3 + 0,52 = …..
4,98 + 3,95 = …..
2,02 + 0,98 = …..
1,52 + 1,48 = …..
5,4 + 0,42 = …..
3,75
-
2,25 = …..
4,3
-
0,52 = …..
4,98
-
3,95 = …..
2,02
-
0,98 = …..
1,52
-
1,48 = …..
5,4
-
0,42 = …..
4. Hoeveel km hebben ze gefietst? Gerrit
Eric
Karim
Sabine
beginstand kilometerteller
45,45 km
38,54 km
48,85 km
36,91 km
eindstand kilometerteller
51,65 km
46,92 km
52,65 km
48,83 km
km
km
km
km
afstand
Blok 4 les 5 5. Wat is meer? 2 5
meter of
1 2
meter
1 3
kg of
1 4
kg
2 3
liter of
5 6
liter
3 4
meter of
8 10
meter
3 4
kg of
2 5
kg
1 2
liter of
5 12
liter
6 10
meter of
1 2
meter
5 8
kg of
4 5
kg
1 6
liter of
3 12
liter
6. Reken uit.
2480 +
225 =
2875 -
325
=
2012 + 3012 =
1643 -
999
=
875 +
275 =
3005 - 2991 =
4487 + 2253 =
3572 - 2999 =
1435 + 4055 =
6025 - 2012 =
4695 + 2298 =
7235 - 1355 =
7. Reken uit.
3 x 216 =
20 x
5 x 139 = 7 x 123 =
78
=
61 =
27 x 343 =
20 x 317 =
17 x 134 =
34 x 517 =
30 x 146 =
26 x 213 =
89 x
9. Hoe groot is de oppervlakte? Kies uit: 400cm2 – 3500cm2 – 2m2 – 56m2 – 4m2 a. het schoolbord = ………… b. de deur van de klas = ………… c. het tafeltje = ………… d. de klas = ………… e. een schrift = …………
14 x
96 =
Blok 4 les 6 1. Hoe groot is de schade? Schrijf eerst alle getallen in cijfers
2. Hoeveel is het samen en hoe groot is het verschil? bedrag A
bedrag B
samen verschil
3,1 miljn
600 duizend
120 000
55 000
0,9 miljn
300 000
120 000
5 500
kwart miljn 50 000
0,2 miljn
98 000
0,7 miljd
0,2 miljn
9 800
35 miljn
bedrag A bedrag B samen verschil
3. Hoe nauwkeurig is het getal? a. Rekenrijk heeft 15 miljoen inwoners.
c De schade bedraagt € 3,2 miljoen.
b. De oppervlakte van Rekenrijk is 41 000 km2
d. Dat huis is voor 210 duizend euro verkocht.
4. Hoeveel inwoners? Hieronder staan een werelddeel, een land, een stad en een dorp. Hoeveel inwoners hebben ze ongeveer? Kies uit: 10 000 – 83 miljoen – 800 duizend – 3,3 miljard a. In Azië wonen ongeveer ……………… mensen b. In Duitsland wonen ongeveer ……………… mensen. c. In Amsterdam wonen ongeveer ……………… mensen. d. In Roden wonen ongeveer ……………… mensen.
5. Hoeveel flessen frisdrank zijn er op voorraad? weeknummer voorraad aangevoerd verkocht 41
20 000
7 500
12 500
42
8 500
6 000
43
11 000
8 450
44
12 200
---
45
9 500
18 400
6. Reken uit.
35 000 +
2 500
=
35 000 -
2 5000 =
17 000 + 4 500 =
3 miljn + 1,2 miljn =
17 000
3 miljn
-
4 500 =
-
1,2 miljn =
7. Reken uit.
125 000 + 25 000 =
150 000 - 75 000 =
125 000 +
2 500 =
150 000 -
7 500 =
125 000 +
250 =
150 000 -
750 =
8. Reken uit.
240 000 + 25 000 =
260 000 - 28 000 =
330 000 +
550 000 -
3 800 =
650 000 + 12 400 =
2 600 =
820 000 - 14 300 =
9. Schrijf in cijfers. 2 1 miljard= ……
1,3 miljoen= ……
3,03 miljard= ……
0,7 miljard= ……
0,9 miljard= ……
2,75 miljoen= ……
250 duizend= ……
0,8 miljoen= ……
1,25 miljard= ……
2
Blok 4 les 7 1. Weet je nog? Hoeveel is het samen en hoe groot is het verschil? bedrag A
bedrag B
2,5 miljoen
300 duizend
3 miljoen
200 000
600 000
0,4 miljoen
7 miljard
753 miljoen
een kwart miljoen
400 000
samen
verschil
2. Reken uit.
140 000 + 35 000 =
140 000 - 35 000 =
140 000 +
3 500 =
140 000 -
3 500 =
140 000 +
350 =
140 000 -
350 =
3. Schrijf de getallen in cijfers. Kies uit: 4 500 – 300 500 – 3 500 000 – 2 000 200 000 – 2 020 000 000 – 4 500 000 – 45 000 – 150 000 a. drie en een half miljoen
= …………………………
b. twee miljard en tweehonderdduizend
= …………………………
c. honderdvijftig duizend
= …………………………
d. 4 1 miljoen
= …………………………
2
e. vier en een half duizend
= …………………………
f. twee miljard twintig miljoen
= …………………………
4. Schrijf de getallen in cijfers. vier miljoen
= …………………………
zeven miljard
= …………………………
zeshonderd duizend
= …………………………
vijfhonderdvijftien miljoen
= …………………………
acht miljard en driehonderd miljoen
= …………………………
tweehonderd miljoen en driehonderdduizend
= …………………………
5. Bereken de afstand.
a. Hoe ver is het van Mijnstad (A6) naar Cent (D5)?
= …………………
b. En van Mijnstad (A6) via Midsland (E6) naar Cent (D5)?
= …………………
c. En van Dorstad (B5) naar Dwaaloo (C4)?
= …………………
d. En van Dorstad (B5) via Dwaaloo (C4) naar Midsland (E6)?
= …………………
6. Van welke bouwplaten kun je een piramide maken?
7. Reken uit. Ons land heeft 16 miljoen inwoners. a. Hoeveel mannen zijn ooit Sinterklaas geweest? Som:
…………………………………………………………………………
Antwoord:
…………………………………………………………………………
b. Hoeveel mensen zijn ooit Sinterklaas geweest? Som:
…………………………………………………………………………
Antwoord:
…………………………………………………………………………
Blok 4 les 8 1. Welke gewichten komen in de tekst voor? Welke gewichten kun je herleiden?
2. Zet in volgorde van klein naar groot. a. 750 g
1250 mg
6 kg
5 hg
2 ton
80 mg
…………… - …………… - …………… - …………… - …………… - …………… b. 6,2 kg
7,15 g
0,75 ton
2315 mg
6 1 kg
450 g
2
…………… - …………… - …………… - …………… - …………… - …………… 5. Herleid de gewichten. Gebruik je schema. 3,5
kg = …….. g
0,350 kg = …….. g 11
2500 g = …….. kg 250
g = …….. kg
3 11
g =
……..
mg
4
g =
……..
mg
2
kg = …….. g
2250 g = …….. kg
0,3
g =
……..
mg
0,7
kg = …….. g
300
0,25 g =
……..
mg
g = …….. kg
3. Maak een grafiek van de portokosten voor een brief. brieven/drukwerken/kaarten posttarieven 0 – 20 gram
€ 0,40
20 – 50 gram
€ 0,80
50 – 100 gram
€ 1,20
100 – 250 gram
€ 1,50
4. Maak een grafiek van de groenteprijzen.
blok 4 les 9 1. Weet je nog? Herleid de gewichten. Gebruik je schema. 3
ton =
……..
kg
4000 g = …….. hg
3,5
ton =
……..
kg
6500 mg = …….. g
1600 g = …….. hg
0,8
ton =
……..
kg
750 mg = …….. g
125 g = …….. hg
2,75 ton =
……..
kg
1000 mg = …….. g
400 g = …….. hg
6000 mg = …….. g
2. Zet in volgorde van klein naar groot. 650 g
1500 mg
3 hg
7 ton
8 kg
…………… - …………… - …………… - …………… - …………… 3. Maak de staafgrafiek voor de prijzen van gehaktballen. 1 gehaktbal 2 gehaktballen 3 gehaktballen 4 gehaktballen
€ 2,€ 3,75 € 5,25 € 6,50
4. Schrijf de getallen in woorden.
6 000 = …………………………
25 000 000 = …………………………
6 000 000 = …………………………
25 450 000 = …………………………
6 000 000 000 = …………………………
25 450 640 = …………………………
6. Welke getallen horen bij de pijlen? Kies uit: 1,64 – 1,83 – 1,88 – 1,59 – 1,54 – 1,75
a = …………………
c = ………………...
e = ………………...
b = …………………
d = …………………
f = ………………...
7. Bereken de omtrek. lengte
breedte
omtrek
zandbak
m
m
m
klauterrek
m
m
m
voetbalveld
m
m
m
bloembak
m
m
m
Blok 4 les 10 1. Zet in volgorde van klein naar groot. a
1,25 1,025 12,5 0,125
m m m m
b
9,05 905 0,905 90,50
km km km km
c
5,5 5,05 5,055 0,55
kg kg kg kg
d
23,5 9,95 0,999 0,099
g g g g
2. Hoeveel is het samen en hoe groot is het verschil? bedrag A bedrag B samen verschil
bedrag A bedrag B samen verschil
43,25
39,75
39,95
89,95
94,05
94,25
52,75
42,45
61,15
42,05 8,10 96,65
3. Welk deel van het terras is groter? a.
1 3
deel of
1 4
b.
3 4
deel of
8 12
c.
3 8
deel of
1 3
deel deel
deel
4. Hoeveel is elk cijfer waard?
d.
7 12
deel of
2 3
deel
e.
21 24
deel of
5 6
deel
f.
12 16
deel of
7 deel 8
5. Maak de breuken vast aan de getallenlijn.
6. Welke breuken zijn even groot? 1 4
2 4
3 6
2 8
6 12
6 24
3 12
7. Hoeveel is het samen en hoe groot is het verschil? bedrag A
bedrag B
2,5 miljoen
700 duizend
0,5 miljoen
400 000
een kwart miljoen
125 000
0,2 miljard
50 miljoen
1 2
250 000
miljoen
samen
verschil
8. Zet in volgorde van klein naar groot. 75 g
750 mg
75 kg
7,5 hg
0,75 ton
…………… - …………… - …………… - …………… - …………… 9. Reken uit. 332 000 + 8 600 =
856 000 - 5 100 =
245 000 + 5 800 =
550 400 - 5 200 =
763 000 + 7 100 =
737 800 - 8 400 =
10. Hoeveel kost het ongeveer om en pakket te versturen? Kijk in de grafiek. Tarieven voor pakketpost. a. Een pakket van 0,5 kg?
= ………
b. Een pakket van 12 kg?
= ………
c. Een pakket van 3 kg?
= ………
d. Een pakket van 6 kg?
= ………