CO2 prestatieladder Ketenanalyse rapport Bouwdrogen en Kozijnen door J.P. van Eesteren
Missie: ‘Samen bouwen aan CO2 reductie”
Opgesteld: 10 december 2010. Gewijzigd: 18 januari 2013 (o.b.v. SKAO handboek 2.1 18 juli 2012 en gewijzigde inzichten) Opgesteld door: A. van Hamburg
Pagina 1 van 34
Samenvatting Voor u ligt de ketenanalyse van J.P. van Eesteren B.V. als onderdeel van de Carbon Footprint-analyse ten behoeve van de CO2-prestatieladder. Dit rapport geeft op basis van een analyse van bedrijfsprocessen aan, waar en bij welke twee procesonderdelen CO2-uitstoot plaatsvindt. Het draagt zo bij aan de kennisopbouw over de eigen organisatie en zet de contouren neer voor mogelijke verbeteringen. De gebruikte methodiek is conform de richtlijnen van het GHG-protocol. Hierbij is in vier fasen of stappen toegewerkt naar een inventarisatie van CO2-bronnen waarbij op basis van alle beschikbare kennis de uitstoot van CO2 is gekwantificeerd. Op basis van deze procesanalyse zijn twee levenscyclus analyses uitgevoerd voor producten die een significant deel van de CO2-productie over de levenscyclus van het product. Door de keten van betrokken bedrijven te benaderen, is inzicht verkregen in de totale productie van CO2 die door de betreffende producten worden veroorzaakt. De analyse van representatieve bouwprojecten heeft aangegeven dat binnen de voorbeeldprojecten de CO2 emissie is toe te rekenen aan het vervoer van mensen en goederen (68%), direct gevolgd door droogstoken (13%), bouwkeetverwarming (8%) en verticaal transport middels telekraan (10%). Op basis van deze bevindingen is gekozen om het bouwdrogen te kiezen als onderwerp van een levenscyclus analyse. De tweede analyse zal kozijnen betreffen. Bouwdrogen Het afvoeren van bouwvocht gebeurt door middel van verdamping. Het in de constructie aanwezige vocht zal verdampen en worden opgenomen door de omringende lucht. De snelheid waarin de verdamping plaatsvindt, is afhankelijk van een aantal factoren: De relatieve luchtvochtigheid van de omringende lucht; De absolute temperatuur van de lucht; De snelheid waarmee de omringende lucht langs het oppervlak stroomt; De oppervlakte van het te drogen object in relatie tot de hoeveelheid vocht die het object bevat. Voor het drogen van gebouwen zijn grofweg drie technologische categorieën van mogelijkheden: sorptiedrogen (ontvochtiging), droogstoken en alternatieve wijzen van drogen. De toepassing van deze technologieën is afhankelijk van de vochthoeveelheid, de beschikbare tijd, omgevingsfactoren als het buitenklimaat (het weer) en de fase waarin het object zich op dat moment bevindt. De conclusie uit de analyses is dat condensdrogen (ontvochtiging) een hoger rendement kent ten opzichte van stoken, afhankelijk van de tijdzone (constructie temperatuur) van het object. Dit voordeel wordt teniet gedaan wanneer voor de benodigde elektriciteit van de drogers dieselgeneratoren worden ingezet. In alle situaties is gebleken dat de inzet van energie van nutsbedrijven minder CO2 emissie oplevert. De te gebruiken droogstrategie is afhankelijk van vele factoren zoals beschikbaarheid van energie, beschikbare tijd, uit te voeren werkzaamheden, enz. De reductiedoelstelling moet daarom liggen in op het gebied van de projectmatige beheersing van deze factoren. Dat betekent dat het bouwdroogproces reeds bij de voorbereiding van het project aandacht vraagt. De reductiedoelen worden het best bereikt door: Het inschakelen van specialisten voor de keuze van bouwdroogapparatuur, Het tijdig betrekken van bouwdrogen in de planning De gebruikmaking van nutsvoorzieningen Het anders inzetten van bouwstroom. Gebaseerd op bovengenoemde acties is een reductie mogelijk van circa 18% van de totale CO2-emissie veroorzaakt door het bouwdrogen.
Pagina 2 van 34
Het bouwdrogen is in de analyse gesteld als 13% van de totale scope 3 emissie. Met een jaaromzet van €297 miljoen in 2012 komt dit overeen met een uiteindelijke jaarlijkse realistisch reductiedoelstelling van 141,4 ton CO2. Kozijnen Uit de categorie “Extraction and production of purchased materials” is gekozen voor het product kozijnen. In eerste instantie was het de bedoeling om vanuit een brede analyse, van drie materiaalsoorten een onderlinge vergelijking te maken tussen de materialen: hout, PVC en aluminium. Een nadere studie naar deze materialen leerde dat er op dit gebied al een en ander is gepubliceerd, waaronder in betrouwbaar Europees verband het rapport “Environmental impacts and energy balances of wood products and major substitutes” uitgevoerd door de Forestry Department van het Food and Agriculture Organization van de Verenigde Naties (Rome, 2002) De uitkomst van dit onderzoek leert dat de emissie voor een gestandaardiseerd kozijn 1.089 kg CO2 is voor Aluminium Kozijnen, 996 kg CO2 voor PVC kozijnen en 906 kg CO2 voor houten kozijnen. Uitgaande van het gemiddelde is er een afwijking van circa 10%.De verliezen door het raam heen zijn hierbij de grootste bijdragende factor. Vanuit de diverse belangengroeperingen zijn verschillende geluiden te horen over de milieuvriendelijkheid van de verschillende materialen. De variabelen die hierbij worden gebruikt, lijken vooral de mening van de belangengroep te ondersteunen: Aluminium is vooral goed bij een lange levensduur, hout lijkt het te winnen bij een korte, economische levensduur en PVC is gebaad bij een goede recycling. Uit de analyse is gebleken dat er ismeer te winnen bij het goed opzetten van hoogwaardige recycling, dan dat er is te winnen in de keuze van materiaalsoorten. Voor iedere toepassing kan, afhankelijk ven de gekozen uitgangspunten en aannames, een ander optimaal product gekozen worden. In tweede instantie is gekozen om naast bovengenoemde vergelijking, te focussen op de verschillen inzake de CO2-voetafdruk voor het product aluminium kozijnen. Deze verfijning van keuze is gemaakt omdat JP van Eesteren voor haar werkzaamheden vooral aluminium kozijnen in het bestek aantreft. Via een gestructureerde lijst zijn aan drie leveranciers vragen gesteld. Nadere beschouwing van de aangeleverde gegevens van drie geraadpleegde leveranciers van aluminium kozijnen leert dat: Er geen eenduidige data aangeleverd (kan) word(en)(t) door de leveranciers van aluminium kozijnen; De leveranciers geografisch in dezelfde omgeving zijn gevestigd; De leveranciers het zelfde geografische bedieningsgebied hebben; De leveranciers hun materialen uit geografisch dezelfde omgeving halen (Noordwest Europa.); De producenten van het Aluminium geen gespecificeerde opgave (kunnen) doen van het energiegebruik en de daarbij gebruikte energiebron. Uit de bovenstaande constateringen kan worden gesteld dat de CO2 emissie van de drie leveranciers van vergelijkbare omvang zal zijn. Immers zijn de werkprocessen soortgelijk en de reisafstanden redelijk overeenkomstig. De reductievoorstellen die uit deze ketenanalyse naar voren komen zijn de volgende: Bevorder transparantie over CO2-uitstoot bij aluminium kozijn productie door dit mee te nemen in de beoordelingsmatrix voor de offertes; Bevorder het benutten van hergebruik van aluminium; Bevorder het gescheiden inzamelen van PVC om hoogwaardig hergebruik mogelijk te maken. De gestelde kwantitatieve doelstelling is dat in 2013 minimaal 50% van de leveranciers voor aluminium kozijnen een opgave kunnen doen van de carbon footprint van het door hun geleverde kozijn.
Pagina 3 van 34
Voorwoord In dit document zijn ketenanalyses van bouwdrogen en kozijnen uitgevoerd. De ketenanalyses zijn uitgevoerd naar aanleiding van de CO2-prestatieladder van ProRail. Het document is opgesteld door J.P. van Eesteren B.V. De opzet en verificatie van de aangehouden methode van de CO2-berekeningen en de validatie van procesgerelateerde CO2-componenten heeft plaatsgevonden door Business Improvement. ProRail heeft met betrekking tot Business Improvement als kennisinstituut een ‘op voorhand geen bezwaar’-verklaring afgegeven op het gebied van de ketenanalyse. Omdat Business Improvement zelf betrokken is bij het opstellen van dit rapport, verbindt zij zich aan de analyse en de conclusies.
Januari 2013,
J. A. van Hamburg Hoofd KAM
J.P. van Eesteren B.V.
Pagina 4 van 34
Inleiding Uitgangspositie J.P. van Eesteren B.V. is actief op het vlak van duurzaam ondernemen en heeft haar CO2-uitstoot in kaart gebracht. Tevens werkt J.P. van Eesteren aan het reduceren van de uitstoot die aan haar toe te rekenen is. In dit kader zijn onder andere twee ketenanalyses en levenscyclusanalyses uitgevoerd. De geanalyseerde processen betreffen de primaire processen van J.P. van Eesteren, welke binnen haar bedrijfsvoering voor een significant deel van de activiteiten worden ingezet. De geanalyseerde producten zijn onderdelen van de productenportfolio van J.P. van Eesteren. Dit document beschrijft het projectenproces dat binnen J.P. van Eesteren wordt gehanteerd voor levering van civiele bouwkundige projecten.
Doelstelling Doelstelling van de procesanalyse is door het in kaart brengen van processen, inzicht te krijgen in de verschillende onderdelen binnen deze processen die verantwoordelijk zijn voor de CO2-uitstoot. De methodiek die wordt gebruikt voor de analyses van enkele GHG-genererende (ketens van) activiteiten,staat beschreven in het GHG-protocol, deel ’A Corporate Accounting and Reporting Standard’, hoofdstuk 4 ‘Setting Operational Boundaries’ (pagina’s 29 t/m 33). Aanpak Randvoorwaarden De volgende (rand)voorwaarden worden hierbij gesteld: De vier algemene stappen (pagina 30 en 31) vormen de herkenbare structuur van de analyse; Het dient hier te gaan om een significant deel van de emissies; Indien het bedrijf werken en/of leveringen aanbiedt, bijvoorbeeld een aannemer, dan dient de analyse tenminste een activiteit of een keten van activiteiten, uit de categorie ‘Extraction and production of purchased materials and fuels’ en één activiteit uit een andere categorie te omvatten; Indien het bedrijf alleen diensten aanbiedt, bijvoorbeeld een ingenieursbureau, dan dient de analyse tenminste twee activiteiten uit verschillende categorieën te omvatten; Het resultaat van deze analyse dient een aanvulling te zijn op de bestaande (gepubliceerde) kennis en inzichten of, anders gesteld: dient bij te dragen aan het voortschrijdend maatschappelijk inzicht. Stap 1 In een algemeen interview met een kennishebber van de organisatie en de hierin uitgevoerde processen (bijvoorbeeld de projectleider) wordt gedocumenteerd wat de grenzen zijn van de rapporterende organisatie, welke productieprocessen zich hierin afspelen (we onderscheiden hierin de ondersteunende processen zoals boekhouding, personeelszaken, verkoop enzovoort) en welke van deze processen relevant zijn voor de uitgevende partij van de CO2-prestatieladder. Binnen de groep van relevante productieprocessen worden twee processen gekozen die deel uitmaken van de aanbieding aan de uitgevende partij en waarvan de analyse een aanvulling is op de bestaande (gepubliceerde) kennis en inzichten: ze dragen bij aan het voortschrijdend maatschappelijk inzicht. Voor deze processen worden vertegenwoordigers geïdentificeerd die detailkennis hebben van de betreffende processen. Deze vertegenwoordigers worden geïnterviewd en de aldus gegenereerde informatie wordt vastgelegd in een processtroomschema. Resultaat van deze fase zijn minimaal twee geanalyseerde processen, grafisch weergegeven in een processchema.
Pagina 5 van 34
Stap 2 Tijdens de tweede fase wordt bepaald welke processtappen relevante CO2-productie hebben. Van iedere processtap die in het processtroomschema is geïdentificeerd, wordt vastgelegd welke directe, indirecte of door derden gegenereerde CO2-productie kan worden geïdentificeerd. De directe en indirecte CO2-productie wordt gerapporteerd in de CO2-rapportage, de nadruk ligt hier op de CO2-productie bij derden en mogelijke verbeteringen door ketenintegratie en/of branche-initiatieven. Van iedere geïdentificeerde stap waarbij sprake is van CO2-productie, wordt tevens aangegeven of deze door derden wordt veroorzaakt.
Stap 3 Tijdens de derde fase worden de partners in deze waardeketen geïdentificeerd. Alle emissies door derden kunnen worden toegerekend aan een ketenpartner. Deze ketenpartners zullen met de gegevens van de afdeling inkoop worden geïdentificeerd. Vaak zijn er meerdere leveranciers voor bepaalde producten of diensten; hiervan zal de leverancier met het grootste leveraandeel in ogenschouw worden genomen. Resultaat van deze fase is een visuele aanduiding binnen het grafische processchema waar partners emissies toevoegen aan het proces. Waar mogelijk, is dit aangevuld met de benoeming van de specifieke partners. Stap 4 Tijdens de vierde fase worden de emissies van derden gekwantificeerd. Van de leveranciers met hun productieproces zoals geïdentificeerd in stap 3, wordt een meest betrouwbare bron gevonden die uitspraken kan doen over de productie van CO2 in het proces. Aangezien de CO2-rapportages binnen bedrijven nog in ontwikkeling zijn, is het aannemelijk dat deze gegevens niet bekend zijn. In deze situatie zal een benadering worden gekozen om tot een uitstoot van CO2 te komen die overeenkomstig is met de omrekenmethodiek op basis van de GHG-conversiefactoren. Resultaat van deze fase is een gekwantificeerde opgave van CO2-emissies per processtap, typisch voor de processtap. Stap 5 Tijdens de vijfde fase worden de reductiedoelstellingen geformuleerd in samenwerking met één of meerdere van de in fase 3 geïdentificeerde ketenpartners.
Pagina 6 van 34
Life Cylce Analyse
Grondstof delven
Productie halffabrikaat
Productie halffabrikaat
Eigen Productie
Distributie
Gebruik
End of life/ Afval -
Output
Proces
Input
Life Cylce Analyse
Convergent e producten
Divergente producten
Met de lijst van significante processtappen wordt van een product een levenscyclus analyse opgezet. De keuze van een product gebeurt op basis van de significantie van de CO2-uitstoot, alsmede aan de mate van bijdrage het voortschrijdend maatschappelijk inzicht ten aanzien van CO2-uitstoot. In de praktijk van de prestatieladder zal dit nauw aansluiten bij te nemen initiatieven. Stap 6 Tijdens de zesde fase wordt de start gegeven aan een of meerdere initiatieven om de ketenreductiedoelstellingen te gaan halen. Hierbij wordt de gehele Deming-cirkel doorlopen en reducties aangetoond aan certificerende instanties.
Pagina 7 van 34
Procesanalyse: In het kader van deze ketenanalyse is het project Renovatie van het Ministerie van Landbouw, Natuurbeheer & Visserij (LNV) , (inmiddels Ministerie EL&I ) als model genomen voor het in kaart brengen van de CO2-uitstoot bij de uitvoering van de bedrijfsactiviteiten met aanvulling van delen van het project Europol. J.P. van Eesteren B.V., gevestigd te Rotterdam, Amsterdam en Bunnik realiseert landelijk bouwwerken in de sectoren utiliteitsbouw, industrie, woningbouw, restauratie en verbouw/onderhoud/renovatie. Naast het coördineren van nevenaannemers treedt J.P. van Eesteren ook op als contractant van integrale projecten. Bij de procesanalyse is uitgegaan van twee projecten waarbij J.P. van Eesteren de coördinatie uitvoerde voor nevenaannemers. De opdracht voor deze nevenaannemers is rechtstreeks gegeven door de opdrachtgever. De omzet liep niet door de boeken van J.P. van Eesteren, net zoals J.P. van Eesteren geen verantwoording had over de projectuitvoer van deze nevenaannemers. Derhalve is het valide om deze werkzaamheden, hoewel uitgevoerd op de projecten, buiten de activiteiten van J.P. van Eesteren te houden. Een belangrijke toegevoegde waarde is het optimaliseren en haalbaar maken van plannen. Het meedenken, aandragen en uitwerken van alternatieve oplossingen zijn sterke punten die J.P. van Eesteren al in een vroeg stadium tot gesprekspartner voor haar opdrachtgevers maken. Een groot deel van de omzet wordt dan ook uitgevoerd in bouwteamverband. Voorts treedt J.P. van Eesteren op als ontwikkelend partner. Samenwerkingsvormen op het gebied van planontwikkeling, Design & Build en Engineering zijn daarvan voorbeelden. Het leeuwendeel van de opdrachten wordt traditioneel uitgevoerd door het inschrijven op een bestek. Dit is dan ook genomen als uitgangspunt bij de procesanalyse.
Pagina 8 van 34
Processchema Generieke bouwprojecten nieuwbouw & renovatie
Input
Functie
Paarse activiteit betekent significante CO2 uitstoot.
Output
start
Ontvangst van bestek
1. Maken van begroting / aanbieding
(Succesvolle) Aanbieding.
2.Leveringen
3. Mobiliseren bouwplaats
4. Hijskraan & Bouwkeet, Div. periodiek onderhoud.
5. Aanvoer van damwanden riolering
6. Voorbereidend grondwerk
7. Afvoer van grond & afval
8. Materialen
9, Ruwbouw
10. Materialen: dakdelen, bliksembeveiliging
11. Daken & gevels
12. Bouwafval, puin, verpakkings materiaal.
14. Ruwe afbouw
12. Bouwafval, puin, verpakkings materiaal.
17. Afbouw
12. Bouwafval, puin, verpakkings materiaal.
- geveldelen
13. Materialen: Roltrappen – liften - etc
15. Bouwdrogers
16. Coördinatie voor leveranciers opdrachtgever
18. Eerste oplevering
Restpuntenlijst
20. Transport
19. Restpunten
21. Demobiliseren
22. Oplevering / einde
Pagina 9 van 34
Restpuntenlijst.
Processpecificatie Nr. 1
Activiteit Maken van begroting / aanbieding
2
Leveringen
3
Mobiliseren bouwplaats
4
Hijskraan & Bouwkeet, Div. periodiek onderhoud.
5
Aanvoer van damwanden riolering Voorbereidend grondwerk
6
7
Afvoer van grond & afval
8
Materialen
Pagina 10 van 34
Beschrijving generieke bouwprojecten nieuwbouw & renovatie Op basis van een ontvangen (STABU)bestek wordt een projectplan en een begroting gemaakt. Ten behoeve van de begroting en de bijbehorende offerte zullen enkele mensen werkzaamheden uitvoeren op het hoofdkantoor, alsmede worden van verschillende leveranciers offertes aangevraagd. Veel van deze communicatie zal elektronisch verlopen en heeft derhalve een laag ingeschat gevolg voor de CO2 uitstoot De leveringen die hier zijn bedoeld, betreffen de materialen op de bouwplaats die dienen voor het kwartier maken: de bouwkeet/directiekeet, de hijs(toren)kraan, hekken, schuttingen, enz. Veel van deze leveringen worden gegroepeerd aangeleverd en worden uitgevoerd door de Materieel Dienst Bergambacht: deze valt binnen de organisational boundary en heeft een eigen CO2-opgave in het kader van de CO2-prestatieladder. Het aantal transportbewegingen zal zijn gelimiteerd tot enkele vrachtwagenladingen. Het mobiliseren op de bouwplaats bestaat uit het opbouwen van de bouwkeet/directiekeet. De panelen die hiervoor worden gebruikt, zijn met mankracht te tillen, eventueel zal met behulp van een (mobiele) kraan enkele delen worden getild indien daar aanleiding toe is. Hekken, schuttingen en rijplaten worden over het algemeen met de kraan op een vrachtauto gelost en direct op de plaats neergezet. Gedurende het project zijn de hijs(toren)kraan en de bouwkeet de grote kostenposten voor het energieverbruik. Uit projectramingen blijkt dat tot 40% van het elektriciteitsverbruik voor rekening komt van de torenkraan, 20% voor de bouwkeet en de restende 40% voor de rest van de bouw, inclusief onderaannemers. De torenkraan wordt inclusief de kraandrijver betrokken bij een leverancier, en staat onder aansturing van de projectleider van J.P. van Eesteren. Wanneer op een locatie wordt gebouwd waar door de energiemaatschappij nog geen bouwstroom kan worden geleverd , zal met behulp van aggregaten plaatselijk elektriciteit worden opgewekt. Het periodiek onderhoud van de hijskraan, aggregaten en dergelijke zal wekelijks plaatsvinden door MDB. Het aanvoeren van damwanden en rioleringsdelen kunnen afhankelijk van de hoeveelheid een grote hoeveelheid aan transportbewegingen opleveren. Voordat een object in Nederland kan worden gebouwd, is een hoeveelheid voorbereidend grondwerk noodzakelijk: aanleggen van damwanden, bemaling van grondwater, afgraven van een bouwput, aanleggen van af en aanvoerwegen, aanleggen van leidingen voor gas, water, licht en data, alsmede de aanleg van riolering en hemelwaterafvoer. Het grondverzet gebeurt door diesel aangedreven machines, hiermee wordt significant CO2 uitgestoten. Veelal zal worden getracht de hoeveelheid grond die wordt afgegraven binnen het werk te hergebruiken. Wanneer de grond is vervuild, zal hier een extra reinigingsstap worden doorlopen. In alle gevallen zal de grond via de weg worden getransporteerd. Als stelregel kan worden genomen dat er per auto 20-25 m3 grond kan worden vervoerd. De aanvoer van materialen voor de ruwbouw vormt en groot deel van het transportdeel van de waardeketen. Alle delen van de (ruw)bouw worden via de weg aangeleverd, hetzij in prefabdelen danwel in de vorm van grondstof. Hieronder vallen bijvoorbeeld de vloerdelen, prefab wanden, kolommen en balken.
9
Ruwbouw
10
Materialen: dakdelen, bliksembeveiliging - geveldelen Daken & gevels
11
12
Bouwafval, puin, verpakkingsmateriaal.
13
14
Materialen: Roltrappen – liften – etc Ruwe afbouw
15
Bouwdrogers
16
Coördinatie voor leveranciers opdrachtgever
17
Afbouw
18
Eerste oplevering
19
Restpunten
Pagina 11 van 34
In de ruwbouw wordt het casco van het gebouw gevormd. Dit begint bij de fundering, stalen delen, prefab betonnen delen en ter plekke gestort beton. Tijdens de productie van beton en cement wordt een significante hoeveelheid CO2 uitgestoten; hiervan is in verschillende onderzoeken al gewag van gemaakt. Nadat het casco staat worden andere delen toegevoegd: daken, bliksembeveiliging, geveldelen. De geveldelen worden veelal prefab aangeleverd, afhankelijk van de soort gevel die wordt toegepast. Het dak wordt in delen aangeleverd en ter plaatse geplakt. Ten behoeve van daken en gevels wordt per definitie veel hijswerk verricht. Het monteren van de onderdelen tot één geheel is beperkt in de zin van CO2 uitstoot. Bij het plakken van bitumen voor het dak wordt een hoeveelheid gas gebruikt voor branders. Eindresultaat van deze fase is het wind- en waterdicht opleveren van het gebouw. Bij deze fase in de bouw ontstaat een hoeveelheid verpakkingsafval en restafval. De hoeveelheden afval worden door het afvalverwerkingsbedrijf opgehaald en per afvalstroom geregistreerd. De bron van het afval is door de centrale gesorteerde afvalverzameling niet langer te achterhalen. De grote installatiedelen worden zo spoedig mogelijk in de afbouwfase gemonteerd. Hierbij moet worden gedacht aan de liften en roltrappen. Het aanleveren hiervan gebeurt met enkele vrachtautoladingen. In de ruwe afbouwfase is het pand grotendeels wind- en waterdicht. Cementdekvloeren worden gestort incl. eventueel stucwerk. Door de toepassing van cement, beton en gips waarin veel water verwerkt zit, is het noodzakelijk dat er wordt geventileerd om het water via verdamping af te voeren. Aangezien warme lucht meer water kan opnemen dan koude lucht, alsmede dat veel bewerkingen een minimale temperatuur vereisen, wordt zeer veel energie verbruikt bij het bouwdrogen. Dit bouwdrogen volgt vaak uit de eis van de opdrachtgever m.b.t. de doorlooptijd van het project. Als eerst aanwezige bouwonderneming met een groot aandeel, waarbij de planning van het civiele bouw gedeelte leidend is voor de overige (neven)aannemers, verzorgt J.P. van Eesteren veelal de coördinatie namens de opdrachtgever. Het subtiele verschil is dat de opdrachtgever rechtstreeks opdrachten verleend aan de nevenaannemers, waarmee J.P. van Eesteren contractueel niet aansprakelijk is. Tijdens de afbouwfase worden door (vnl.) de nevenaannemers werkzaamheden verricht om de fijne afbouw van het gebouw te verrichten. Denk hierbij aan de elektrotechnische, werktuigbouwkundige en installatietechnische werkzaamheden. Deze fase levert vrij veel verpakkingmateriaal en restafval op. Tevens is er veel verkeer van lev.’s/medewerkers die elk hun eigen deel van de levering verzorgen. Bij de eerste oplevering wordt met de opdrachtgever en de ontwerpverantwoordelijke deel voor deel het pand doorgenomen om ter plekke te bezien of de kwaliteit van het werk zijn verricht naar de eisen zoals gesteld in het bestek. De lijst met restpunten vormt een deel van het contract, eerst nadat de restpunten zijn opgelost, wordt de laatste betaling vrijgegeven en is het werk geheel overgedragen aan de opdrachtgever. Iedere leverancier die in zijn deel van de levering werkzaamheden dient te verrichten om tot acceptatie van het werk te komen (het verhelpen van de restpunten), moet zijn eigen deel vervolmaken. Resultaat van dit deel is een oplever gereed werk.
20
Transport
21
Demobiliseren
22
Oplevering / einde
Pagina 12 van 34
Dit transport betreft het ophalen van alle delen die tijdens de bouw zijn gebruikt: de hekken, bouwkeet, torenkraan, aggregaten enz. Een deel van deze materialen zal gedurende de bouw al zijn opgehaald. Alle eigen middelen van de bouwondernemening worden afgebroken en opgehaald. Het terrein wordt opgeleverd volgens contractuele afspraken. Het formele opleveren betekend de overdracht van het werk en het vervolmaken van de contractvoorwaarden.
Kwantificering CO2-emissies Voor de kwantificering van de productie van CO2 is primair gebruik gemaakt van de gegevens van het voorbeeldproject ‘Ministerie LNV’. De uitstoot van CO2 als gevolg van vervoer is verkregen door middel van het koppelen van de leverancierslijst met de aanwezigheidsregistratie. De opgave van bouwdrogen en torenkranen volgt uit de energie-audit en de facturen van de leveranciers. De uitstoot van diverse apparatuur volgt uit de opgave van de betreffende onderaannemers. De afvalstromen zijn conform de opgave van de afvalverwerker.
Pagina 13 van 34
Wanneer de verschillende bronnen worden vergeleken, blijkt dat het gezamenlijke vervoer de grootste post is binnen het totaal (68%). Direct gevolgd door droogstoken middels diesel 13%, telekraan (10%) en de bouwkeetverwarming op aardgas (8%). In de berekening is duidelijk te zien wat de invloed is het toepassen van groene stroom (WIND220) op de CO2-uitstoot. Met name bij het bouwdrogen, energieverbruik bouwkeet en het gebruik van de torenkraan geeft een nagenoeg verwaarloosbare CO2uitstoot. Dit laat zich verklaren doordat de torenkranen vertikaal transport verrichten en dat droogstoken een thermisch proces is. Bij vertikaal transport dient de zwaartekracht overwonnen te worden en bij een thermisch proces is warmte betrokken. Als gevolg van de natuurwetten kost dit energie en derhalve CO2 uitstoot.
1%
0% 0%
10%
Vervoer
0%
0%
Bouwdrogen: diesel
8%
Bouwdrogen: elektra
0%
Torenkraan
13%
Bouwkeet: elektra Bouwkeet: aardgas
68%
Telekraan Compressor Graafmachine Verreiker
Gebaseerd op de bovenstaande gegevens is besloten om de eerste levenscyclusanalyse te uit te voeren over het droogstoken, dat tevens een post is uit de categorie ‘Extraction and production of purchased materials and fuels’. Voor de tweede levenscyclusanalyse is besloten ‘kozijnen’ als onderwerp te kiezen . Hoewel het aandeel ‘beton’ groter is, is doordat er al vergelijkbare analyses van prefab beton en in-situbeton gepubliceerd zijn besloten dat dit een onvoldoende aanvulling is op de bestaande (gepubliceerde) kennis en inzichten: het zou niet zinvol bijdragen aan het voortschrijdend maatschappelijk inzicht.
Pagina 14 van 34
Product levenscyclus analyse 1: In het kader van deze ketenanalyse is wordt de activiteit ‘bouwdrogen’ onderzocht. Deze activiteit is gekozen, omdat het bouwdrogen een significant deel van de CO2-uitstoot voor zijn rekening neemt. De apparatuur voor bouwdrogen wordt geleverd door een gespecialiseerde leverancier. Deze kent hierbij tevens een belangrijke rol ten aanzien van het dimensioneren en plaatsen van bouwdrogers. Ook de levering van de benodigde energie kan hierin zijn opgenomen, danwel door de opdrachtgever worden aangeleverd. Hiermee is het een levering door derden, waarmee de bijbehorende CO2 emissie in scope 3 plaats vindt. Voor het bouwdrogen zal voornamelijk de gebruiksfase van de droogapparatuur worden bezien, omdat dit de grootste post van uitstoot is. Waarom bouwdrogen? Tijdens de bouw van moderne gebouwen wordt er een grote hoeveelheid water verwerkt. Dit water komt uit nat gestort beton en cement van de constructie en dekvloeren. Voordat een gebouw wind- en waterdicht is, kunnen tevens grote hoeveelheden hemelwater het gebouw binnendringen. Ook verf, lijm en stucwerk bevat veel vocht dat het gebouw dient te verlaten. Voor veel werkzaamheden is een bepaalde spreiding van luchtvochtigheid noodzakelijk (een maximum en minimum percentage relatieve luchtvochtigheid). Hieronder valt onder andere het schilderen. Ook voor het gieten van dekvloeren is vaak een bepaalde vochtigheidsgraad van de ondervloer nodig. Daarnaast geldt dat in winterse omstandigheden tevens een minimumtemperatuur benodigd is voor de verschillende werkzaamheden. Het afvoeren van bouwvocht gebeurt door middel van verdamping. Het in de constructie aanwezige vocht zal verdampen en worden opgenomen door de omringende lucht. De snelheid waarin de verdamping plaatsvindt, is afhankelijk van een aantal factoren: De relatieve luchtvochtigheid van de omringende lucht; De absolute temperatuur van de lucht; De snelheid waarmee de omringende lucht langs het oppervlak stroomt; De oppervlakte van het te drogen object in relatie tot de hoeveelheid vocht die het object bevat.
Methodes van bouwdrogen. De beste methode om een gebouw droog te krijgen, is continue en gelijkmatig te verwarmen en veel te ventileren. Deze methode is echter tijdconsumerend. Vaak zal gedurende de bouw sneller moeten worden gedroogd om de bouwtijd te verkorten. Er bestaan een aantal methodes om de droogtijd te bekorten. Hierbij wordt uitgegaan van de situatie dat de bouwlocatie wind- en waterdicht is gemaakt; hetzij door de bouwkundige gevels en ramen, hetzij door tijdelijke schermen te plaatsen in de uitsparingen/gaten in de gevel: Verhogen van de luchttemperatuur, waardoor er meer vocht per m3 lucht kan worden opgenomen; Het verlagen van de luchtvochtigheid van de aanwezige lucht waardoor de aanwezige lucht weer vocht kan opnemen; Het in beweging brengen van de luchtmassa waardoor door de aanwezige lucht meer vocht wordt opgenomen.
Maandgemiddelde temp. NL 2009 1 Pagina 15 van 34
Het aanwezige vocht in het gebouw dat dient te worden afgevoerd, zal dat doen in de vorm van waterdamp. Uiteraard kunnen plassen water met een trekker en/of waterzuiger worden verwijderd; dit valt buiten de grenzen van dit onderzoek. Het verdampte water zal door de omringende lucht worden geabsorbeerd. De mate waarin de waterdamp door de lucht kan worden geabsorbeerd, is afhankelijk van hoeveel vocht reeds in de lucht aanwezig is en hoeveel vocht er nog in kan worden opgenomen. Deze hoeveelheid is afhankelijk van de luchtdruk en luchttemperatuur. Voor het gemak nemen we aan dat de luchtdruk constant is met een druk van 1013,2 hectopascal (=millibar). De temperatuur in Nederland varieert tussen -5°C en +25°C met een gemiddelde van 10,5°C in het jaar 2009 (KNMI de Bilt). Bij de variabele temperatuur geldt een relatieve luchtvochtigheid. De relatieve luchtvochtigheid is een verhouding die aangeeft hoeveel waterdamp de lucht bij de heersende temperatuur bevat ten opzichte van de maximale hoeveelheid die er in een bepaalde hoeveelheid lucht (bij die temperatuur) kan. Een waarde van 100% wijst op een maximale hoeveelheid waterdamp: de lucht is dan verzadigd. Bij een relatieve luchtvochtigheid van 50% bevat de lucht bij de heersende temperatuur de helft van de maximaal mogelijke hoeveelheid waterdamp. De hoeveelheid vocht die lucht kan bevatten, is, zoals beschreven, mede afhankelijk van de temperatuur. Professor R.Mollier heeft dit onderzocht en de bevindingen uitgezet in een enthalpiediagram: Het H-X diagram. Dit diagram is tegenwoordig alom bekend als het Mollierdiagram.
Gemiddelde relatieve luchtvochtigheid (NL) 1
Uit het diagram blijkt dat de absolute hoeveelheid waterdamp in de lucht progressief toeneemt bij oplopende temperaturen. Ten behoeve van de relatieve luchtvochtigheid hoeven slechts de blauwe lijnen te worden gevolgd: op de verticale as staat de temperatuur uitgezet. Volg de horizontale lijn totdat de betreffende relatieve luchtvochtigheid is bereikt . Vertikaal onder dit snijpunt is te lezen hoeveel gram water per kilogram lucht wordt gevonden. 1m3 lucht in standaard atmosfeer bevat 1.225 gram lucht.
Mollier diagram 1
Pagina 16 van 34
Een uitgewerkt rekenvoorbeeld is hieronder weergegeven: Stel: een omgevingstemperatuur van 20°C bij een relatieve luchtvochtigheid van 80%. Vanuit het snijpunt van 20°C en 80% RV is recht naar beneden te lezen dat dit 10,4 gram water per kilogram lucht bevat. Deze lucht wordt met 15°C gekoeld naar 5°C. Bij een temperatuur van 14°C zal de lucht zijn verzadigd en bij verder afkoelen zal deze lucht condenseren. Lucht bij 5°C bevat nog 5,4 gram water per kilogram lucht. Dat wil zeggen dat 5 gram water is gecondenseerd en uit de lucht is gehaald. De warmte die uit de lucht is gehaald, wordt er verderop weer aan toegevoegd waardoor de lucht weer opwarmt naar 20°C. De bijbehorende relatieve luchtvochtigheid is nu circa 38%.
Een belangrijke conclusie is dat een omgevingstemperatuur onder de 5°C onvoldoende water kan bevatten om zinvol te ontvochtigen en dat lucht boven de 20°C significant meer vocht kan bevatten. Een ideale onvochtigingssituatie zal dus een combinatie bevatten van verwarming, condensatiedrogers en ventilatie.
Soorten droging Er bestaan verschillende soorten van droging. Deze zijn gebaseerd op verschillende principes.
Bouwdroger (koeldrogen): Bij een bouwdroger wordt gecondenseerd gas via een expansie-eenheid ingespoten in een verdamperblok waar het verdampt. Hiervoor is warmte nodig, dat aan de passerende lucht wordt onttrokken. De vochtige lucht uit de ruimte wordt over de verdamper gezogen, waar het heftig wordt afgekoeld, waardoor het water in de lucht condenseert. Het water wordt afgevoerd. De koude lucht wordt hierna door het condensorblok weer opgewarmd en als droge, warme lucht de ruimte weer ingeblazen. De warmte die hiervoor benodigd is, komt uit de compressie van het verdampte koelgas. Het proces is hiermee in thermisch opzicht neutraal. Bij een ruimte temperatuur van 14ºC en lager komt de verdampingstemperatuur van de koeldroger onder 0ºC. Gevolg hiervan is dat er rijpvorming op de kondensor ontstaat en de kondensdroger periodiek in een ontdooifase terecht komt (wel energie verbruik, geen droogrendement) Naarmate de ruimte temperatuur lager wordt, worden de ontdooicyclussen steeds periodieker en langer. (adsorptiedrogers) De sorptiedroger bevat een roterende kern (rotor) van hygroscopisch materiaal. De ruimtelucht wordt door deze rotor geblazen met een ventilator. De rotor neemt een groot deel van het aanwezige vocht uit de ruimtelucht op. De rotor draait met een snelheid van ca. 6 omwentelingen/uur langs een verwarmde kamer. Met een tweede ventilator wordt deze warmte door de rotor geblazen met als doel deze te drogen. Het vocht wordt opgenomen door deze verwarmde lucht en direct buiten de ruimte afgevoerd, of via een condensor gecondenseerd). Bij een intrede conditie vanaf 14ºC tot 5ºC is deze droog methode aanmerkelijk efficiënter dan de traditionele bouwdroger. Deze toepassing behoeft geen periodieke ontdooi cyclus zoals bij een koeldroger waardoor het droog rendement/resultaat gunstiger wordt naarmate de ruimte temperatuur daalt. Vanaf een constructie temperatuur van 5ºC sluiten de poriën in de constructie waardoor de vochtafgifte geringer wordt Warmtekanon: Bij een warmtekanon wordt de aanwezige lucht door verbranding van een brandstof verwarmd. Warme lucht kan aanzienlijk meer vocht bevatten dan koude lucht. Lucht van 30°C kan drie keer zoveel vocht bevatten als lucht van 10°C. Deze brandstof kan zowel vloeibaar als gasvormig zijn. Tegenwoordig worden vooral indirect gestookte warmtekanonnen gebruikt, enerzijds om te voorkomen dat de door verbranding gevormde waterdamp weer in het pand komt, anderzijds om risico’s als gevolg van slechte verbranding te voorkomen: denk hierbij aan roetvorming en koolmonoxide.
Pagina 17 van 34
Ventilatie: Door de (nog niet met vocht verzadigde) lucht te laten circuleren, zal meer vocht in het beschikbare volume lucht worden opgenomen. Het voldoende circuleren van droge warme lucht draagt in grote mate bij aan snellere droging Adsorptiedrogers: Een methode die in de (nieuw)bouw niet direct wordt toegepast, zijn chemische absorptiedroger op basis van silicagel. Deze methode is zeer goed voor lage temperaturen en lage luchtvochtigheids-percentages. Voor een condensdroger is een veel lagere elektrische aansluitspanning voldoende, het geen belangrijk is uit oogpunt van energiebesparing. Het omslagpunt waarbij een adsorptiedroger efficiënter is dan een condensdroger, ligt bij ca. + 14°C. De ruimtelucht bereikt dan zelf bijna het verzadigingspunt van 100% R.V. en zal daardoor nauwelijks water opnemen.
Alternatieven: Gebruik maken van de gebouwverwarming Door gebruik te maken van de gebouwverwarming zal een goede verdeling van de toegevoerde warmte zorgen voor een optimale droging. Dit is mogelijk bij renovatie, bij nieuwbouw is dit vaak niet mogelijk. Indien de mogelijkheid zich technisch en praktisch voordoet zal bij b.v. gebruikmaking van bestaande CV installaties (gebouwverwarming) in combinatie met warmtewisselaars nagenoeg CO2-neutraal gedroogd kunnen worden. Onderzoek met behulp van installateurs of de capaciteit van de bestaande CVinstallatie(s) deze methodiek mogelijk maken. Microwave drogen Het droge met behulp van microgolfstralen is een methode die kan worden toegepast voor snelle lokale droging. Hierbij ontstaat warmte binnenin het materiaal. Het voordeel is dat dit lokaal kan worden gebruikt met snelle droogtijden, het nadeel is dat het onder constante controle moet plaatsvinden vanwege de potentieel gevaarlijke straling die wordt gebruikt. Infrarood drogen Een alternatieve manier van drogen is het gebruiken van infrarood, bijvoorbeeld bij gipsbeton blokken. Door de panelen worden de blokken verwarmd tot 40 a 50°C. Hierdoor wordt de dampdruk in het materiaal vergroot waardoor het vocht uit het materiaal zal ontsnappen. Deze methode is bruikbaar voor specifieke toepassingen. Deze drie alternatieven laten we buiten beschouwing bij de kwantificering van CO2 bij bouwdrogen.
Pagina 18 van 34
Toepasbaarheid De keuze tussen de verschillende vormen van droging zal afhangen van een aantal factoren: 1 Hoeveelheid vocht; 2 Beschikbare tijd; 3 De omgevingsfactoren. We onderkennen een achttal verschillende situaties gebaseerd op deze drie vrijheidsgraden. Ter wille van de duidelijkheid gaan we uit van de extremen. In de praktijk zullen de meeste situaties zich op een punt binnen dit spectrum bevinden.
De acht gevonden mogelijkheden zijn: 1 Veel vocht, veel beschikbare tijd, winter; 2 Weinig vocht, veel beschikbare tijd, winter; 3 Veel vocht, veel beschikbare tijd, zomer; 4 Weinig vocht, veel beschikbare tijd, zomer; 5 Veel vocht, weinig beschikbare tijd, winter; 6 Weinig vocht, weinig beschikbare tijd, winter; 7 Veel vocht, weinig beschikbare tijd, zomer; 8 Weinig vocht, weinig beschikbare tijd, zomer. Veel vocht, veel beschikbare tijd, winter Bij veel vocht en veel beschikbare tijd in de winter is de omgevingstemperatuur laag en veelal ook de relatieve luchtvochtigheid. Het verwarmen van de ruimte zal resulteren in afvoer van vocht. Weinig vocht, veel beschikbare tijd, winter Bij weinig vocht en veel beschikbare tijd kan natuurlijke ventilatie of alleen geforceerde ventilatie al zorgen voor afvoer van vocht. Vaak zal worden bijgestookt ten behoeve van werkbare omstandigheden. Veel vocht, veel beschikbare tijd, zomer Veel vocht en veel beschikbare tijd in de zomer is een situatie die zich leent voor veel ventilatie. Weinig vocht, veel beschikbare tijd, zomer Bij weinig vocht en veel beschikbar tijd kan het lonend zijn om uitsluitend de vochtige plaatsen te behandelen. Verdere behandeling is overbodig.
Pagina 19 van 34
Veel vocht, weinig beschikbare tijd, winter Veel vocht bij weinig beschikbare tijd vraagt om de grootste inspanning. Hierbij zal de temperatuur binnen het gebouw dusdanig gemaakt moeten worden dat er voldoende vochtopname mogelijk is, terwijl er tegelijkertijd zal moeten worden ontvochtigd en geventileerd. Weinig vocht, weinig beschikbare tijd, winter Bij weinig vocht en weinig beschikbare tijd moet afhankelijk van de temperatuur volcontinue worden geventileerd waarbij de temperatuur dient te worden gecontroleerd. Een gelijkmatige verdeling van de droge lucht is daarbij van groot belang. Wellicht zelfs belangrijker dan verwarming en ontvochtiging. Te hoge verwarming zonder ventilatie kan leiden tot condensatie van vocht in koude hoeken. Veel vocht, weinig beschikbare tijd, zomer Veel vocht, weinig tijd in de zomer: de temperatuur is relatief hoog. Hierdoor zal de lucht veel vocht kunnen bevatten. Condensdrogers zullen hierbij veel vocht uit de lucht nemen. Weinig vocht, weinig beschikbare tijd, zomer Bij weinig vocht in de zomer is het waarschijnlijk een plaatselijke situatie. Hier kan met lokale droging op verschillende wijzen worden ontvochtigd. De verschillende vormen van drogen staan hieronder schematisch weergegeven. Het is door de sterk wisselende omgevingsfactoren niet mogelijk om een sluitende berekening te maken van een concreet en feitelijk voorbeeld om daarmee de werkelijke uitstoot van het drogen van een gebouw aan te tonen.
Pagina 20 van 34
De onderstaande berekeningen zijn gebaseerd op de opgaven van een leverancier van gebouwdroge materialen en gebaseerd op 1.000 m3 luchtbehandeling. Deze zijn onderling te vergelijken, de daadwerkelijke droging die dit bewerkstelligd, is geheel afhankelijk van de voornoemde omgevingsfactoren.
Pagina 21 van 34
De berekende kilo’s CO2-uitstoot per 1.000 m3 lucht is in de onderstaande grafiek weergegeven:
23,4
25,0
diesel propaan 20,0 Aardgas electrisch op netstroom 15,0
warm water (875 ltr, 80°C) Electrisch via dieselgenerator
10,0
8,8
8,0 5,9
5,0
Ontvochtigingsapparaat op netstroom Ontvochtigingsapparaat via generator
3,4 2,0 0,4
0,3
-
De conclusie uit deze grafiek is dat drogen (ontvochtiging) veelal een hoger rendement kent ten opzichte van stoken. Dit voordeel wordt teniet gedaan wanneer voor de benodigde elektriciteit van de drogers dieselgeneratoren worden ingezet. Ook hier is de invloed van groene stroom (WIND220) duidelijk terug te zien in de CO2-uitstoot bij het bouwdrogen met gebruikmaking van groene stroom. Op basis van de gegevens zijn geen algemene getallen te geven voor reductiedoelstellingen. Zowel de hoeveelheid af te voeren vocht in het gebouw als het gehalte aan vocht in de omringende lucht hebben invloed op de efficiëntie van het droogproces. Het behalen van een reductiedoel is ook niet controleerbaar, omdat telkens sprake is van een enkel project met onvergelijkbare omstandigheden. Ook de externe factoren zoals het weer zijn een oorzaak van onvergelijkbare omstandigheden. De te gebruiken droogstrategie is afhankelijk van vele factoren zoals beschikbaarheid van energie, beschikbare tijd, uit te voeren werkzaamheden, enz. De reductiedoelstelling moet daarom liggen in op het gebied van de projectmatige beheersing van deze factoren. Dat betekent dat het bouwdroogproces reeds bij de voorbereiding van het project aandacht vraagt!
Pagina 22 van 34
Potentiële reductiemogelijkheden Nadat inzicht is verkregen in de CO2-uitstoot die wordt veroorzaakt door de verschillende vormen van bouwdrogen zoals beschreven in de vorige hoofdstukken, is de volgende stap het identificeren van zinvolle reductiemogelijkheden. Voor het formuleren van zinvolle reductiemogelijkheden zijn een aantal invalshoeken mogelijk:
De mate van CO2-emissie per eenheid ten behoeve van het bouwdrogen; De intensiteit van bouwdrogen; De bron van energie voor het bouwdrogen; De efficiëntie van bouwdrogen.
De mate van CO2-emissie per eenheid ten behoeve van het bouwdrogen. De CO2-emissie per eenheid lucht (in de rekenvoorbeelden gekozen als 1.000m3/uur) is bij verwarmingsapparatuur (wintersituatie) afhankelijk van het soort brandstof dat is gebruikt. Het gebruiken van elektrische verwarming via dieselgenerator veruit de meest ongunstige variant (23,4 kg CO2). Van de gestookte varianten is aardgas met 5,9 kg CO2 per 1.000 m3 de preferente variant. Veelal wordt daarentegen diesel gebruikt (8,8 kg CO2) en soms propaan met een lage CO2-uitstoot (3,4 kg CO2). Het bouwdrogen via elektra (groen stroom) geeft in deze de meest gunstige uitslag van 0,4 kg CO2. Het gebruik van condensdrogers zal bij het gebruik op basis van elektra door dieselgeneratoren (8,0 kg CO2), licht voordeel opleveren ten opzichte van (in)directe gestookte dieselinstallaties. Echter indien condensdrogers op elektra worden toegepast geeft dit een positieve uitslag voor de CO2-uitstoot (0,3 kg CO2). De intensiteit van bouwdrogen Regelmatig wordt bouwdrogen (mede) als redmiddel ingezet om verloren tijd in te halen, terwijl vooraf al een redelijk inschatting kan worden gegeven van de noodzaak tot bouwdrogen. Door vooraf in de planning bewust het droogproces mee te nemen, kan een ruimere tijd worden genomen voor het drogen. Hierdoor worden machines minder zwaar belast en zal met minder brandstof worden volstaan waardoor tevens minder CO2 wordt geëmitteerd. De bron van energie voor het bouwdrogen De bron van energie is een belangrijke oorzaak van verschil in CO2-emissie. Wanneer ter plaatse elektra of warmte wordt gegenereerd, zal dit met minder efficiëntie plaatsvinden dan wanneer deze zelfde energiebron van nutsbedrijven kan worden betrokken. Het betrekken van elektriciteit van het net betekent al snel een 30-35% minder CO2-emissie ten opzichte van het gebruik van generatoren. Hiertoe zullen afspraken moeten worden gemaakt met de nutsbedrijven Wanneer warmte van stadsverwarming kan worden betrokken (met name wanneer dit restwarmte is van een centrale), zal een spectaculaire afname van CO2-emissie plaatsvinden. Dalingen tot 30% ten opzichte van de huidige emissie zijn mogelijk. Efficiëntie van bouwdrogen De efficiëntie van bouwdrogen kan in grote mate worden verbeterd wanneer hierin bij het opzetten van bouwprojecten rekening mee gehouden wordt. Zo is het gebruik van de luchtbehandelingskanalen ten behoeve van de distributie van droge warme lucht een verbeterpunt. Veelal zijn tijdelijke ventilatiekanalen moeilijk realiseerbaar doordat deze toegang belemmeren en relatief grote inwendige weerstand opleveren. Wanneer vroeg in de ruwbouw reeds de definitieve luchtkanalen (aan het plafond) worden gemonteerd, kunnen deze vroegtijdig worden ingezet voor de distributie van droge warme lucht. Het opwekken van deze lucht kan gebeuren met tijdelijke apparatuur die flexibel wordt aangesloten aan de luchtkanalen. Het betrekken van de leverancier voor bouwdrogen bij de planning kan een behoorlijke besparing in CO2uitstoot opleveren. De mate van besparing is afhankelijk van het soort project en de tijd van het jaar waarin de verschillende bouwfases zich afspelen.
Pagina 23 van 34
Plan van Aanpak reductieacties bouwdrogen J.P. van Eesteren Dit hoofdstuk beschrijft het plan van aanpak van de diverse initiatieven die worden opgestart om CO2 reductie te verwezenlijken. De plannen zijn opgesteld op basis van de opgedane kennis en beschreven potentiële reductiemogelijkheden. Inschakelen van specialisten De keuze van bouwdroogapparatuur is een gespecialiseerde aangelegenheid die zich het best laat begeleiden door ter zake deskundige professionals. Dit, mede door de inschatting van weersinvloeden, locatiegebonden factoren en bouwspecifieke zaken. Tijdig betrekken van bouwdrogen in de planning Bouwdrogen is door de mate van CO2-uitstoot een specifieke factor die aandacht verdient tijdens de planning van een project. Wanneer mogelijk, zullen plantechnisch zaken worden betrokken die een positieve bijdragen leveren aan de reductie van emissie als gevolg van bouwdrogen. Hiertoe zal per project een keteninitiatief worden opgezet samen met de opdrachtgever en de droogspecialist (leverancier). Zaken zoals gebruikmaking van luchtkanalen of langduriger en rustiger drogen zullen dan na afstemming met de opdrachtgever als factor in de planning worden meegenomen. Gebruik maken van nutsvoorzieningen Het gebruik maken van nutsvoorzieningen levert een grote bijdrage aan CO2-reductie. Vaak zijn echter nog geen nutsvoorzieningen aanwezig, of slechts in beperkte mate. Het voorzien van een volledige aansluiting bij de aanvang van de bouw levert in veel gevallen mogelijkheden op voor verregaande CO2reductie. Hiertoe zal dan in vroegtijdig stadium een aanvraag moeten worden gedaan voor een definitieve aansluiting aan het openbare gas, elektra of warmtedistributie. De randvoorwaarden dienen in samenwerking met de nutsbedrijven te worden onderzocht. Tevens zal in een vroeg stadium bekend moeten worden wat de definitieve aansluitwaarde zal worden van het gebouw dat wordt gebouwd. Hierin zal de opdrachtgever een belangrijke rol spelen. Anders inzetten van bouwstroom In veel situaties waar de bouwstroom-aansluiting ontoereikend is voor het bouwdrogen, wordt een tijdelijke voorziening getroffen in de vorm van dieselgeneratoren. Deze generatoren worden volcontinue ingezet, terwijl de bouw zelf alleen tijdens werkuren elektra van het nutsbedrijf betrekt. Door de stroomafname om te draaien; volcontinue drogen via de nutsvoorziening en gedurende de dag de bouw via generatoren te voorzien, zal op dagbasis tot voor de afname van stroom ter grootte van de bouwdroging tot 15% minder CO2 worden uitgestoten. Kwantificering van de resultaten. Gebaseerd op bovengenoemde acties is een reductie mogelijk van circa 18% van de totale CO2-emissie veroorzaakt door het bouwdrogen. Het bouwdrogen is gesteld als 13% van de totale emissie van het voorbeeldproject. Hierbij kan een voorzichtige parallel worden getrokken met de totale uitstoot binnen scope 3; “overige indirecte emissies, veroorzaakt door activiteiten van de eigen organisatie”. Wanneer beide fracties met elkaar worden vermenigvuldigd, ontstaat er op termijn een realistisch reductiedoel van 2,33% van scope 3 emissie. De termijn om te komen tot dit doel toe is realistisch gesproken 3 jaar, er van uitgaande dat bij het opstellen van een bestek keuzes worden gemaakt, die invloed uitoefenen op het bouwen. Veronderstel een lineair pad naar dit doel en de jaarlijkse reductiedoelstelling voor bouwdrogen binnen de scope 3 emissie is 0,78%. Wanneer dit geëxtrapoleerd dient te worden op de gehele omzet van JP van Eesteren BV, dan is de enige betrouwbare en wederkerende factor de omzet in euro’s. De scope 3 emissie, gebaseerd op de voorbeeldprojecten, komt overeen met 21 gram CO2 per euro omzet. Met een jaaromzet van €297 miljoen in 2012 komt dit overeen met een uiteindelijke jaarlijkse realistisch reductiedoelstelling van 141,4 ton CO2.
Pagina 24 van 34
Pagina 25 van 34 ucti n red ehale Te b
0
35%
0%
0
0
100%
0
0
6%
35%
3 jaar
33%
5%
*
17,89%
35%
Opgenomen in de reductiedoelstelling van dit jaar:
Mate van toepassing (aanloopperiode)
/
0,78%
aantal totaal
g n n nnin van n va inge en in pla a ken z ette t room zien trekk drogen s rs in e uik m utsv oor b n Ande bo uw Gebr Tijdig bouw
0
50%
15%
0
n n an n va m en v zieninge z ette o ma k rs in ouwst ro v oor nuts Ande b
0
65%
uik Gebr
ning
0
n n an n va m en v zieninge z ette ma k oo v oor e rs in ouwst r d ts n u n A b
35%
ruik Geb
ning
2,33%
n list e pe cia
25%
0
35%
0
n in pla k en e trek wdrogen u o b
25%
0
100%
0
n en in pla trekk drogen bouw
Reductie mogelijkheid bij volledige toepassing op het totaal van Jp van Eesteren
6%
5%
an s le n v hak e Insc
b Tijdig
be Tijdig
13%
e
25%
0
0%
50%
an le n v te n hak e pec ia lis Insc s
25%
0
2%
10%
an le n v te n hak e pec ia lis Insc s
Aandeel van bouwdrogen in het geheel van de CO2 emissie van JP van Eesteren
Reductie mogelijkheid bij volledige toepassing:
Efficiëntie van bouwdrogen
De bron van energie voor het bouwdrogen
De intensiteit van bouwdrogen
De mate van CO2-emissie per eenheid ten behoeve van het bouwdrogen.
Efficiëntie van bouwdrogen
De bron van energie voor het bouwdrogen
De intensiteit van bouwdrogen
mt
] eel [%
rk o t v oo in he wa ar te a M De mate van CO2-emissie per eenheid ten behoeve van het bouwdrogen.
Efficiëntie van bouwdrogen
De bron van energie voor het bouwdrogen
De intensiteit van bouwdrogen
De mate van CO2-emissie per eenheid ten behoeve van het bouwdrogen.
ord n vo ehale Te b
7 125%
Product levenscyclus analyse 2:
In het kader van deze ketenanalyse is de toepassing van inbouw gevelkozijnen onderzocht. Hierbij zijn de gebruikte materialen waaruit de kozijnen zijn samengesteld als variabele factor gekozen om te onderzoeken op CO2-aspecten. In tweede instantie is gekozen om naast de voorgaande vergelijking, te focussen op de verschillen voor wat betreft de CO2-voetafdruk in het product aluminium kozijnen. Deze verfijning van keuze is gemaakt omdat JP van Eesteren in haar werkzaamheden vooral aluminium kozijnen in het bestek aantreft. Slechts zelden kan worden gekozen voor alternatieven in de materiaalkeuze voor de gevelkozijnen. Daarom bestaat deze analyse uit twee gedeelten: Een ‘brede’ vergelijking tussen gebruik van PVC, hout en aluminium in kozijnen en een ‘smalle’ analyse waarbij wordt ingezoomd op de bandbreedte in de CO2-uitstoot van (de productie en levering van) aluminium kozijnen. Definiëring, afbakening en scope, algemeen JP van Eesteren is gespecialiseerd in utiliteitsbouw, waarbij het deels gaat om gebouwen hoger dan 70 meter en deels om lagere gebouwen. Over het algemeen is sprake van gebouwen met een dragend skelet, bestaande uit deels betonnen en deels stalen dragers en staanders. Gevelelementen hebben hierbij geen constructieve functie en worden hierbij hetzij als zelfstandig prefab inbouw-kozijn aangeleverd en toegepast, hetzij als onderdeel van grotere gevel-elementen waarin de raamkozijnen zijn geïntegreerd. Hierbij is sprake van een afwijkend proces (zowel qua productie, als qua plaatsing en onderhoud / vervanging) in vergelijking tot bijvoorbeeld kozijnen die worden ingemetseld tussen het binnen- en buitenspouwblad. De hier gepresenteerde gegevens hebben nadrukkelijk betrekking op prefab inbouw kozijnen. Bovendien betreft het alleen kozijnen in gevels, dus buitentoepassingen. Gedurende de analyse bleek dat er door verschillende (maatschappelijke en commerciële) groeperingen veel contribuerende factoren worden toegevoegd als soorten en herkomst van hout, degradatie van kwaliteit als gevolg van vermenging bij recycling, enzovoort. Deze analyse houdt zich strikt bezig met de factor CO2. Productlevenscyclus van kozijnen De productlevenscyclus van kozijnen gaat van grondstofwinning, -opwaardering en fabricage van componenten (profielen) voor kozijnen naar de uiteindelijke assemblage en afwerking en het hierbij behorende transport. De gebruiksfase is ook van cruciaal belang voor de CO2-uitstoot. Immers, door de grote invloed op de energie-huishouding van het gebouw waarin het kozijn (met beglazing enz.) is toegepast en de vrij lange levensduur van zowel gebouwen als van beglazing en van kozijnen, is van groot belang dat kozijnen een hoge isolatiewaarde hebben, de juiste zontoetredingswaarde e.d. en op vakkundige wijze worden geplaatst. Deze factoren hebben betrekking op de bestekseisen evenals op de montage op het werk . Geacht mag worden dat in alle gevallen aan deze factoren / criteria kan worden tegemoet gekomen en wel door alle beschreven materialen / kozijn-varianten. De laatste fase is die van demontage/sloop en afvalverwerking. Isolatiewaarde De isolatiewaarde van hout als materiaal is veel beter dan van kunststof en de waarde van kunststof (en dus ook hout) is bovendien weer vele (tientallen) malen beter dan van aluminium. Door toepassing van isolatiematerialen binnen het kozijnprofiel (thermische onderbreking) kan de huidige Energie Prestatie Norm (EPN) nog worden behaald met aluminium kozijnen. De EPN voor nieuwbouw wordt steeds scherper waardoor in de praktijk het behalen van deze eisen met puur aluminium kozijnen steeds lastiger zal zijn.
Pagina 26 van 34
Brede analyse / vergelijking Welke kozijnvarianten en waarom? Er is gekozen om de volgende materialen onderling te vergelijken, dus als variabele mee te nemen in de analyse: - Kunststof kozijnen (kunststof: PVC); - Houten kozijnen; - Aluminium kozijnen (thermisch onderbroken).
Bevindingen materiaalniveau Hieronder worden de gevonden bevindingen eerst per materiaalsoort beschreven. Vervolgens worden de gegevens overzichtelijk en beknopt naast elkaar gezet en voorzien van een evaluatie en conclusie.
Aluminium kozijnen (thermisch onderbroken)
Links: typische dwarsdoorsnede aluminium kozijn met enkelvoudige koudebrug-onderbreking. Midden: dwarsdoorsnede (foto) zonder eenvoudige koudebrug-onderbreking. Bron van beide afbeeldingen: RC systems / www.ekbouwadvies.nl. Foto rechts: dwarsdoorsnede met 3-kamer koudebrug-onderbreking (“eco-kozijn” van Reynaers).
Aluminium is licht, sterk, stijf en slijtvast, bestand tegen weersinvloeden, onderhoudsarm en in de productiefase goed bewerkbaar, maar heeft als grondstof voor kozijnen ook een aantal nadelen: -
Hoge thermische geleiding (en dus slechte thermische isolatie); Bewerkbaarheid / aanpasbaarheid tijdens de gebruiksfase (vervanging en herstel) is matig tot slecht (slechte repareerbaar ingeval van schade); Matige krasvastheid; Niet bestand tegen inwerking van bouwmineralen (vereist een kantplank of kantstuk van hout of kunststof evenals kunststof folies op de bouwplaats en bij de montage); Vereist een stelkozijn voor de montage.
Pagina 27 van 34
Productie proces Milieu-effecten van aluminium De milieu-effecten van aluminium vinden in sterke mate plaats tijdens de productie van de grondstof aluminium en de opwerking ervan.
Bauxiet extractie uit erts
Aluminium raffinage
Aluminium smelten
Aluminium extruderen
Glasproductie uit zand
Oppervlakte behandeling
Vlakglas
Kozijn fabrikage
Productie dubbelglas
Monteren van kozijnen & ramen
Onderhoud
Het aluminium wordt geanodiseerd (eveneens een proces dat energie vraagt) en bewerkt tot profielen. Via las- of lijmtechnieken worden profielen verbonden tot raamkozijnen. Naast aluminium wordt nog in beperkte mate gebruik gemaakt van kunststoffen (zoals bijvoorbeeld EPDM, polyurethaan of polyamide) voor de koudebrug-onderbreking en kierdichting en hout voor het benodigde stelkozijn. De milieueffecten van aluminium zijn dus in sterke mate veroorzaakt door de energie-input in de productie, daarom zijn de gegevens van LCAstudies ook goed bruikbaar als maatvoering voor de energieintensiteit van de productie.
Warmteverlies door raam & kozijn
Sloop / demontage
Recycling
Recycling en hergebruik Fabricage van aluminium uit aluminiumschroot vraagt veel minder energie (ordegrootte 5% van de maagdelijke fabricage) en levert dus een aanzienlijke besparing op in het milieuprofiel.
De CO2-uitstoot verbonden aan het gebruik van aluminium kozijnen hangt dus in sterke mate af van: -
De ingekochte elektriciteit en gebruikte brandstoffen vanuit machines tijdens de fabricage en bewerking van aluminium; De mate waarin gerecycled aluminium wordt toegepast.
Een andere belangrijke factor is de levensduur. Wanneer aluminium kozijnen substantieel langer mee zouden gaan als houten of kunststof kozijnen, heeft dit een gunstig effect op het milieuprofiel. De technische levensduur van de aluminium kozijnframes is zeer lang (meer dan 75 jaar). Het glas en de glasrubbers zullen sneller moeten worden vervangen; dit is goed mogelijk. In de praktijk is een levensduur van 40 jaar waarschijnlijker vanwege cosmetische redenen.
Pagina 28 van 34
Kunststof (PVC) kozijnen
Links: Doorsnede kunststof kozijn (inclusief stalen kokerbalk). Midden: foto doorgezaagd kunststof kozijnprofiel. Bron: website Zwetsloot (http://www.zkkf.nl/). Rechts: het tussenproduct in de fabricage van PVC-granulaat, ethyleenchloride (oftewel vinylchloride-monomeer) en de verbeelding van de polymerisatiestap.
Kunststof is licht, vrij goed isolerend, bestand tegen weersinvloeden en veel chemicaliën, onderhoudsarm, sterk en relatief goedkoop te produceren en in de productiefase goed bewerkbaar, maar heeft als grondstof voor kozijnen ook een aantal nadelen:
Voor middelgrote en grote kozijnen is constructieve versterking nodig (zoals stalen kokerprofielen);
PVC veroudert onder invloed van UV, dit kan worden gecompenseerd door additieven (o.a. nagechloreerd PE);
De eigenschappen bij meer extreme temperaturen zijn ongunstig (verbrokkelen bij koude; uitzetten bij warmte); dit kan gecompenseerd door additieven (o.a. Calcium en Zink, of nagechloreerd PE).
Bewerkbaarheid/aanpasbaarheid tijdens de gebruiksfase (vervanging en herstel) is matig tot slecht (slechte repareerbaar ingeval van schade);
Matig tot slechte krasvastheid; dit kan echter worden gecompenseerd door additieven.
Met betrekking tot de brandgevaarlijkheid zijn er tegenstrijdige standpunten te vinden; de brandgevaarlijkheid wordt ook beïnvloed (zowel positief als negatief) door de diverse additieven die (kunnen) worden toegepast in PVC;
Vereist een stelkozijn of spouwlatten voor de montage en (meer dan bij aluminium kozijnen het geval is en in vergelijkbare mate als bij houten kozijn het geval is) vakkundige montage.
Pagina 29 van 34
Productie proces Aardgas / Aardolie
Zout water
Ethyleen
Chlorine
Ethyleen dichloride
Vinyl Chloride monomeer
Glasproductie uit zand
Polyvinyl Chloride granulaat
Vlakglas
Kozijn fabrikage
Productie dubbelglas
Monteren van kozijnen & ramen
Onderhoud
Warmteverlies door raam & kozijn
Sloop / demontage
Recycling
Milieu-effecten van PVC (polyvinylchloride) De grondstoffen voor PVC zijn aardolie en steenzout. Het fabricageproces is uitgevonden rond 1912 en werd industrieel toegepast vanaf 1931 van de vorige eeuw (IG Farben). Aardolie wordt geraffineerd tot nafta dat vervolgens wordt gekraakt tot o.a. etheen. Uit steenzout wordt met behulp van. electrolyse o.a. chloor verkregen. Etheen en chloor reageren tot 1,2 dichloorethaan dat bij hoge temperatuur ontleedt in vinylchloride en zoutzuur. De vinylchloride wordt in een polymerisatiestap omgezet in PVC-granulaat, het zoutzuur wordt teruggevoerd in het proces. PVC-granulaat wordt altijd in combinatie met diverse andere grondstoffen en additieven via extrusie vormgegeven in PVC-producten van verschillende kwaliteiten, gericht op verschillende toepassingsgebieden. Voor gebruik als gevelkozijnprofiel in de Europese bouw wordt over het algemeen gebruik gemaakt van zgn. PVC-U (hard = ongemodificeerd PVC). Over het algemeen wordt hierbij kalk uit kalksteen, loodzouten, tin, paraffine, Titaniumdioxide en roet en/of kleurstoffen toegevoegd. Ruim 50% van het gewicht van PVC bestaat uit chloor, ruim 40% uit koolwaterstoffen en een gering percentage aan de vermelde toeslagstoffen. De bezwaren vanuit milieukundige aard tegen PVC richten zich vooral op:
Pagina 30 van 34
-
Het risico op dioxine-vorming tijdens verbranding van PVC (in het afvalstadium); De emissie van ftalaten uit de PVC-producten (geldt niet voor U-PVC maar voor zachtere PVCsoorten) zowel tijdens de gebruiksfase als de afvalfase; De emissie van lood en cadmium uit de producten (geldt voor U-PVC) zowel tijdens de gebruiksfase als de afvalfase.
De producenten van PVC-U-producten hebben in reactie op deze kritiek besloten het gebruik van de schadelijke additieven te stoppen (cadmium) of af te bouwen (lood). Recycling, hergebruik en levensduur Net als bij aluminium maken twee variabelen een substantieel verschil in de footprint van kunststof kozijnen: - De technische en economische levensduur; - De mate waarin milieuverantwoorde recycling plaatsvindt.
Houten kozijnen (FSC, niet verduurzaamd) Binnen de categorie ‘houten kozijnen’ blijken behoorlijke verschillen te bestaan. De achtergrond hiervan is de sinds circa 15 jaar aanwezige maatschappelijke aandacht voor het gebruik van FSC-hout als alternatief voor illegaal gekapt hout of hout afkomstig uit niet op duurzame wijze beheerde bosgebieden. De schaarste aan FSC-hout heeft daarnaast geleid tot het aanbod van nieuw ontwikkelde producten, namelijk op chemische of fysische wijze verduurzaamd Europees naaldhout: ‘Accoya’ hout (van Titan Woods); ‘Plato’ hout (oorspronkelijk ontwikkeld door Shell). Tot slot zijn vanuit de timmerindustrie diverse producten ontwikkeld waarbij het aandeel aan Europese en zelfs Nederlandse houtsoorten, afkomstig uit bossen die op duurzame wijze worden beheerd (FSC of PEFC-keurmerk), is gemaximaliseerd – onder meer door hoogwaardige verbindingen zoals vingerlastechnieken, dit alles binnen de uitgangspunten ten aanzien van technische levensduur, verwerkbaarheid e.d. Over de consequenties voor het CO2-profiel en het milieuprofiel van deze variatie in gebruikte houtbronnen zijn echter nauwelijks openbare gegevens gevonden. Hout is sterk, licht, decoratief en zeer goed bewerkbaar. Het is een nagroeibare / vernieuwbare hulpbron waarin CO2 is opgenomen en vastgelegd. Hout wordt gewonnen uit oudere bomen (over het algemeen minimaal 20 jaar oud). Bomen zijn onmisbaar en vormen overal een belangrijke ‘schakel’ in de natuurlijke ecosystemen die deze aarde rijk is; de wortels houden de bodem vast, in hun takken huizen vele dieren van klein tot groot, ze produceren zuurstof, grondstoffen voor medicijnen, bieden schaduw enz. enz.. Hout wordt wereldwijd als bouwmateriaal al duizenden jaren toegepast. Ook in de moderne ambachtelijke of industriele bouw wordt veelvuldig gebruik gemaakt van hout, zo ook in buitentoepassingen zoals gevelkozijnen. Er zijn grote verschillen tussen houtsoorten (qua hardheid, bestandheid tegen schimmels en rot, enz.) en niet alle houtsoorten zijn geschikt voor alle toepassingen. Toepassing van hout in producten vereist kennis en ervaring en ditzelfde geldt voor de toepassing van deze producten. Ook de effecten op het milieu (inbegrepen het natuurlijke milieu / ecosysteem) van de verschillende houtsoorten variëren enorm, afhankelijk van de bron waar het hout uit afkomstig is. Sommige houtsoorten zijn zeer schaars, terwijl andere soorten overvloedig aanwezig zijn, sommige soorten zijn langzaam- en andere snelgroeiend, sommige soorten komen vrijwel alleen voor in tropische regenwouden (die al dan niet duurzaam worden beheerd), andere ook op plantages in de tropen of subtropen (waarvoor al dan niet waardevolle ecosystemen of locale duurzame landbouwsystemen zijn opgeofferd) en nog andere houtsoorten komen uit duurzaam beheerde Europese bossen tot zelfs Nederlandse bosbestanden.
Pagina 31 van 34
Hout heeft als natuurlijke eigenschap dat het warmte slecht transporteert en daarmee is het een natuurlijke thermische isolator. De eigenschappen van hout kunnen door bewerking of het aanbrengen van beschermlagen aanzienlijk worden verbeterd. Hiervoor is een zeer groot scala aan producten op de markt, zoals verf, lak, beits, was, lazuur. De chemische samenstelling van deze producten kan eveneens zeer sterk uiteenlopen en ook bestaan er producten op puur natuurlijke basis. Productie proces Recycling en hergebruik Houtproducten zoals gevelelementen komen, net als aluminium gevelelementen en kunststof gevelementen, in aanmerking voor producthergebruik (indien demontage plaatsvindt voor het einde van de technische levensduur) en daarnaast voor materiaalhergebruik, waarbij scheiding moet plaatsvinden van de beglazing en het hout. Aanwezige ‘verontreiniging’ zoals scharnieren, beglazingskit, condensstroken enzovoorts kunnen tijdens het recycle-proces (theoretisch geheel, in de praktijk veelal gedeeltelijk) van het hout worden gescheiden. Ook verf en plamuur en kunsthoutresten blijven als verontreiniging aanwezig in de vermalen secundair houtfractie. Dit houtgranulaat/spaanders/zaagsel wordt veelal verbrand als secundaire brandstof (zgn.’thermisch hergebruik’) in energiecentrales en vervangt daarmee andere brandstoffen zoals kolen of olie. Ook kan het als structuurmateriaal worden toegevoegd tijdens composterings- of vergistingsprocessen, verbrand worden in afvalverbrandingsinstallaties of als grondstof worden verbruikt in de spaanplaatindustrie of in andere productieprocessen waar nieuwe producten worden gemaakt uit houtspaanders (zoals de palletblokken-industrie). Anno 2010 is de verhouding in hergebruik van in Nederland vrijkomend houtafval uit de bouw bij benadering 1% producthergebruik, 40% materiaalhergebruik en 59% thermisch hergebruik. Een andere belangrijke factor is de levensduur. De levensduur van houten kozijnen kan oplopen tot meer dan 100 jaar, mits het gebouwontwerp goed is, de detaillering van de kozijnen zelf goed is en adequaat wordt onderhouden (zowel aan de binnenzijde als de buitenzijde). Juist aan dit onderhoud en het ervoor benodigde vakmanschap schort het nogal eens, waardoor de levensduur (in feite onnodig) wordt bekort, tot soms zelfs slechts een jaar of tien. Door producten en leveranciers van aluminium en kunststof kozijnen wordt hier vaak op gewezen en aangegeven dat hun producten (nagenoeg) geen onderhoud nodig hebben.
Pagina 32 van 34
Onderlinge vergelijking Bij het opstarten van deze ketenanalyse hadden wij niet kunnen vermoeden dat er op mondiale schaal al verschillende onderzoeken zijn gedaan het onderwerp. Als exemplarisch voorbeeld verwijzen wij naar het onderzoek “Environmental impacts and energy balances of wood products and major substitutes” uitgevoerd door de Forestry Department van het Food and Agriculture Organization van de Verenigde Naties (2002) http://www.fao.org/docrep/004/y3609e/y3609e08.htm Deze publicatie is opgezet volgende zelfde richtlijnen die voor de Pro Rail CO2-prestatieladder worden gehanteerd. De uitkomst zoals hieronder in grafische vorm weergegeven is 1.089 kg CO2 voor Aluminium Kozijnen, 996 kg CO2 voor PVC kozijnen en 906 kg CO2 voor houten kozijnen. Uitgaande van het gemiddelde is er een afwijking van circa 10%.De verliezen door het raam heen zijnde grootste contribuerende factor.
Zoals ook uit de blijkt, is het productie aandeel van de drie materialen verschillend. Hierin heeft aluminium het grootste aandeel voor het produceren (het smelten van het bauxiet) van het frame, terwijl hout CO2 opneemt tijdens het groeien van de boom. Hierin zijn ook de vrijheidsgraden te vinden waarin verbetering mogelijk is: het recyclen van de grondstof, wat bij aluminium een significante CO2 reductie teweeg brengt. Aluminium omsmelten kost maar 5% van het produceren van nieuw aluminium. Hout echter geeft het opgeslagen CO2 weer vrij bij verbranding, wat in 59% van het geval gebeurt.
Pagina 33 van 34
Smalle analyse / vergelijking Onderlinge vergelijking van leveranciers aluminium kozijnen Om een vergelijking te kunnen maken van de aanbieders van aluminium kozijnen, die het leeuwendeel beslaan van de leveringen in projecten, zijn via een gestructureerde lijst vragen gesteld aan drie leveranciers. Omdat bij de projecten altijd wordt aangeboden conform het bestek met de daarin vermelde isolatieklassen zijn de aangeboden producten altijd functioneel identiek. De mogelijke verschillen zouden te vinden moeten zijn in het vlak van levering van de grondstoffen en eventueel de oorsprong van de materialen. Nadere beschouwing van de aangeleverde gegevens van drie geraadpleegde leveranciers van aluminium kozijnen leert dat: Er geen eenduidige data aangeleverd (kan) word(en)(t) door de leveranciers van aluminium kozijnen; De leveranciers geografisch in dezelfde omgeving zijn gevestigd; De leveranciers hebben het zelfde geografische bedieningsgebied; De leveranciers hun materialen uit geografisch dezelfde omgeving halen (Noordwest Europa); De producenten van het aluminium geen gespecificeerde opgave (kunnen) doen van het energiegebruik en de daarbij gebruikte energiebron. Uit de bovenstaande constateringen kan worden gesteld dat de CO2 emissie van de drie leveranciers van vergelijkbare omvang zal zijn. Immers zijn de werkprocessen soortgelijk en de reisafstanden redelijk overeenkomstig. Wel kan op basis van de aangevoerde leveranciers documentatie worden geargumenteerd dat alle leveranciers milieuclaims doen ten aanzien van hun product, zonder daarbij specifieke onderliggende data aan te leveren. De eerste en meest voor de hand liggende verbetering is dan ook om de relevante gegevens van de ketenpartners transparant te krijgen en eventueel als onderdeel van de offerte beoordelingsmatrix mee te nemen. Daarnaast is gebleken dat in de productie van het aluminium het aandeel aan kringloopaluminium in de grondstoffenmix een sterke positieve invloed heeft op de CO2-emissie reductie. Hierop hebben de verschillende leveranciers ook verschillende claims. Deze claims zijn echter niet te traceren zijn op batch niveau van de bestelde grondstoffen. Reductievoorstellen De reductievoorstellen die uit deze ketenanalyse naar voren komen zijn de volgende: Neem transparantie over CO2-uitstoot mee in de beoordelingsmatrix voor de offertes voor aluminium kozijnen; Hierin kan ook de CO2 emissie een van de criteria zijn. Bevorder het benutten van hergebruik van aluminium; Dit zowel in de levering van nieuwe materialen door het stellen van een wenselijk aandeel gerecycled aluminium, als in het hergebruik van afval door dit gescheiden in te zamelen. Daar waar PVC kozijnen worden gebruikt (worden gesloopt), zou een gescheiden inzameling van deze afvalstroom kunnen worden ingesteld. Door het scheiden van PVC aan de bron wordt aan een van de randvoorwaarden voor het hoog kwalitatief hergebruik: het scheiden van de verschillende soorten kunststof om hoogwaardig hergebruik mogelijk te maken. Kwantificering van de resultaten Gezien de bovenstaande reductievoorstellen is er geen kwantificeerbaar reductiedoel in de zin van tonnen CO2. Wel is er een doel om over twee jaar, met het ingaan van kalenderjaar 2013 inzicht te hebben in CO2-uitstoot van de geselecteerde aluminium kozijnen leveranciers en dat 50% van de leveranciers voor aluminium kozijnen een opgave kunnen doen van de carbon footprint van het door hun geleverde kozijn.
Pagina 34 van 34