Kernpuntennota harmonisatie
Op weg naar een samenhangend aanbod voorschoolse opvang en educatie
Februari 2009
1
Voorwoord Voor kinderen is de levensfase van 0 tot 6 jaar één van de meest kritische. Juist dan wordt de basis gelegd voor het verdere leven. Eenmaal opgelopen achterstanden laten zich vervolgens niet of slechts moeizaam herstellen. Ook het leren van het Nederlands neemt in deze fase een bijzondere positie in. Een goede taalbeheersing in het Nederlands schept de voorwaarden voor een succesvolle schoolloopbaan en vervolgens een goede uitgangspositie voor het betreden van de arbeidsmarkt en het maatschappelijke leven. Enschede wil daarom dat kinderen die dat nodig hebben, zo snel mogelijk kunnen deelnemen aan de VVE-programma’s in de peuterspeelzalen en de kinderopvang. Door middel van deze programma’s kan de taalontwikkeling van de kinderen positief beïnvloed worden, wat onherstelbare achterstanden zoveel mogelijk voorkomt. Uiterlijk 2011 wil Enschede alle kinderen bereikt hebben. Het aantal plaatsen in het peuterspeelzaalwerk en in de kinderopvang zal daarom in de periode tot 2011 zo snel mogelijk worden uitgebreid. Daar waar ouders nog niet beseffen dat deelname voor de kinderen belangrijk is, worden zij door middel van voorlichting en de inzet van gezinsgerichte programma’s benaderd en hopelijk overtuigd. De financiële drempels die zich voor ouders vooral in het peuterspeelzaalwerk voordoen, zullen zoveel mogelijk geslecht worden. Deelname aan de VVE-programma’s is effectief als Enschede in de randvoorwaardelijke sfeer kan beschikken over kinderopvang en peuterspeelzaalwerk waarvan de basiskwaliteit gegarandeerd is. Hoewel de basis van de taalontwikkeling in de kinderopvang en het peuterspeelzaalwerk gelegd wordt, zoals uit onderzoek blijkt, is dat niet voldoende. Willen dergelijke programma’s effectief zijn moeten zij zich uitstrekken over tenminste vier jaar. De voortzetting van het VVE-traject in de basisschool, al of niet met de inzet van schakelklassen, is daarom essentieel. Aangezien deelname over meerdere jaren van groot belang is, wordt van alle betrokken organisaties gevraagd de deelname en de vorderingen van de kinderen te monitoren. Door de samenwerking met alle organisaties, die betrokken zijn bij kinderen in deze leeftijd, uit te bouwen verwacht Enschede haar ambities waar te maken. Op deze wijze hoopt Enschede bij te dragen aan de ontwikkelingen van haar jeugd en daarmee haar gehele samenleving.
Eric Helder
2
Inleiding Uit wetenschappelijk onderzoek blijkt dat investeren in stimuleringsprogramma’s voor jonge kinderen loont. Afhankelijk van het onderzoek liggen de kosten-baten verhouding tussen 1 tot 2 en 1 tot 8. Kinderen die geprofiteerd hebben van dergelijke programma’s blijken minder vaak te blijven zitten of naar het speciaal onderwijs te gaan. Ook in algemene zin blijkt hun welzijn te zijn toegenomen en komen minder kinderen tot crimineel gedrag. Een goed uitgebouwd stelsel van voorzieningen kan in die leeftijd dus het onderscheid maken. Van groot belang zijn hierbij de uitvoeringscondities waaronder gewerkt wordt. Vanuit haar budgetten peuterspeelzaalwerk en Ons Enschede investeert de gemeente Enschede samen met het Rijk in dit stelsel, waarin zowel het peuterspeelzaalwerk als de kinderopvang naast andere organisaties belangrijke partners zijn. Het beleidsterrein van kinderopvang en peuterspeelzaalwerk kenmerkt zich door een grote dynamiek. In een relatief korte tijd (sinds de jaren negentig) zijn er parallel aan elkaar twee stelsels ontstaan, die elk hun eigen taakgebied hebben. Het peuterspeelzaalwerk is vooral een educatieve voorziening voor kinderen in de leeftijd van 2 tot 4 jaar. De kinderopvang was tot voor kort vooral een voorziening die het ouders mogelijk maakt arbeid en zorg te combineren. De kinderopvang richt zich in hoofdzaak op de leeftijdsgroep van 0 tot 4 jaar. Daarnaast verzorgt het de naschoolse opvang in de leeftijd van 4 tot 13 jaar. De kinderopvangorganisaties en de peuterspeelzalen vallen onder verschillende wettelijke en financiële kaders. Zo functioneren de organisaties kinderopvang onder de Wet Kinderopvang als ondernemingen. Ouders kunnen via het Rijk en de werkgever een bijdrage krijgen voor de kinderopvang. Peuterspeelzalen worden vanuit de publieke sector (gemeenten) georganiseerd en gesubsidieerd. Ouders betalen een eigen bijdrage, die veelal inkomensafhankelijk is. De marktontwikkelingen dwingen het Rijk en in het verlengde daarvan de gemeente tot het maken van (aanvullende) keuzes. Zo is de belangstelling voor het peuterspeelzaalwerk gedaald terwijl de belangstelling voor de kinderopvang sterk gestegen is. Dit heeft geleid tot leegstand in de peuterspeelzalen en onderbezetting van de groepen. Verder blijkt de al aanwezige segregatie versterkt te worden. Beide werksoorten zijn in veel gemeenten nog niet op alle punten van vergelijkbare kwaliteit. In het bijzonder het peuterspeelzaalwerk voldoet nog niet aan de vereiste basiskwaliteit.1 De staatssecretaris van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap, mevrouw Dijksma, heeft in haar brieven van 17 juni 2007 en 23 mei 2008 laten weten dat de scheiding van beide stelsels, kinderopvang versus peuterspeelzaalwerk, niet langer houdbaar is. Nog deze kabinetsperiode verwacht het Rijk tot wetgeving te komen met als doel harmonisatie van de stelsels. Vooruitlopend op de wetgeving heeft het Rijk besloten het peuterspeelzaalwerk te revitaliseren en waar mogelijk de samenwerking tussen beide werksoorten te stimuleren. Verder heeft het Rijk middelen aan gemeenten beschikbaar gesteld waarmee voor alle kinderen die daarvoor in aanmerking komen, deelname aan het voorschoolse deel van het VVE-programma kan worden gegarandeerd. In het kader van het
1
De gemeente Enschede vormt op dit punt een gunstige uitzondering. Dit mede dankzij de inzet van gemeentelijke middelen. 3
Grotestedenbeleid III heeft Enschede de verplichting dit zo genaamde 100 procentbereik op 1 augustus 2011 gerealiseerd te hebben. In deze nota worden bovenstaande ontwikkelingen uitgewerkt en in een Enschedese context geplaatst. De nota sluit af met een zevental randvoorwaarden en uitwerkingen, die essentieel zijn bij de realisering van de ambities.
4
Inhoud Voorwoord
2
Inleiding
3-4
Inhoud
5
1
De gewenste situatie in 2011 en daarna
6-7
1.1 1.2 1.3 1.4 1.5 1.6
De visie van de gemeente Enschede Het doel De aanpak De weg waar langs De resultaten De randvoorwaarden
6 6 6 6-7 7 7
2
De situatie in Enschede: verbetering gewenst?
8-9
3
Marktontwikkelingen en veranderende inzichten
10-11
3.1 3.2 3.3 3.4
De deelname aan het peuterspeelzaalwerk Het bestaan van twee stelsels bevordert de segregatie Investeren in VVE-trajecten loont Uitbreiding van het VVE-stelsel is gewenst
10 10-11 11 11
4
De Harmonisatie van beide stelsels is gewenst
12-13
4.1 4.2 4.3
Het Rijk laat weten De revitalisering van het peuterspeelzaalwerk Op 1 augustus 2011 dient het 100% bereik gerealiseerd te zijn
12 12 13
5
Wat staat Enschede te doen
14-21
5.1 5.2 5.3 5.4 5.5 5.6 5.7 5.8
Realisering van randvoorwaarden Voldoende kindplaatsen VVE Werving en toeleiding Financiële toegankelijkheid Een keten van samenwerkende organisatie Optimale uitvoeringscondities Hoogwaardige locaties Toezicht en handhaving
14 14-15 15 16 16-17 17-19 19-21 21
Bijlagen
22-24
5
1.
De gewenste situatie in 2011 en daarna
1.1
De visie van de gemeente Enschede
De gemeente Enschede wil dat kinderen de kans krijgen zich zo goed mogelijk te ontwikkelen. Deelname aan een stimuleringsprogramma vergroot naar haar mening de ontwikkelingskansen en bevordert op termijn de sociale en de arbeidsparticipatie.2 Essentieel hierbij is de beheersing van het Nederlands. Een goede taalbeheersing is één van de belangrijkste voorwaarden voor een succesvolle schoolloopbaan, een goede uitgangspositie voor het betreden van de arbeidsmarkt en het maatschappelijke leven. Daar waar het nodig is, moeten de kinderen met een taalachterstand in zowel de kinderopvang als het peuterspeelzaalwerk aan het voorschoolse deel van het VVE-programma kunnen deelnemen. Gezien de hardnekkigheid van taalachterstanden is voortzetting van dergelijke programma’s tot in de basisschool essentieel.
1.2
Het doel
Enschede wil daartoe een stelsel van voorzieningen voor de 0-4 jarigen tot stand brengen waarbij zowel aandacht is voor de pedagogische en educatieve doelstellingen als voor de opvang. Het primaire doel is het bieden van ontwikkelingskansen voor kinderen. Verder maken de voorzieningen het voor ouders mogelijk de zorg voor kinderen en deelname aan het arbeidsproces op een goede manier te combineren.
1.3
De aanpak
Centraal in de aanpak staat het VVE-beleid. Binnen dit beleid worden kinderen in de leeftijd van 2 tot 4 jaar extra gestimuleerd in hun taalontwikkeling. De VVEprogramma’s zullen in de groepen 1 en 2 worden voortgezet. Dit vraagt om een hechte samenwerking tussen de organisaties die zich richten op de 0-4 jarigen en het primair onderwijs.
1.4
De weg waar langs
Gezien de dynamiek en de vele inhoudelijke vraagstukken die spelen, kiest Enschede bestuurlijk voor de organische aanpak. Instellingen worden gevraagd een keten tot stand te brengen waarbinnen zij samenwerken. Door samenwerking wordt het namelijk mogelijk te voldoen aan de wensen die leven rond educatie en opvang. Op termijn kan aan de wensen het best voldaan worden in geïntegreerde voorzieningen voor 0-4 jarigen, die aansluiten op de brede-school-ontwikkeling en de voorzieningenknooppunten. Daar waar het kan, zal een dergelijke voorziening de segregatie tegengaan. De samenwerking kan, gezien de vele vraagstukken die er spelen, niet vrijblijvend zijn. De gemeente wil daarom samen met haar partners tot een convenant komen
2
Als belangrijk bijkomend effect treedt op dat minder kinderen zullen uitvallen in het regulier onderwijs en voor minder kinderen een voorziening in het speciaal onderwijs getroffen zal hoeven worden.
6
waarin is vastgelegd op welke wijze de samenwerkende organisaties zich zullen inzetten.
1.5
De resultaten3
De aanpak moet er toe leiden dat kinderen die voor de VVE-programma’s in aanmerking komen, tijdig gesignaleerd worden – d.w.z. vanaf 18 maanden – en vanaf 2 jaar naar de programma’s toe worden geleid. Dit moet op 1 augustus 2011 gerealiseerd zijn. Willen zij effectief zijn, dienen dergelijke programma’s zich over vier jaar uit te strekken, zo blijkt uit onderzoek. De inspanningen zijn er op gericht om ten minste 80 procent van de ingestroomde VVE-kinderen gedurende vier jaar de programma’s te laten volgen. Op termijn moet dit er toe leiden dat het percentage kinderen dat op de taaltoetsen een onvoldoende scoort, vermindert. Om de resultaten in kaart te brengen zal de gemeente samen met het veld tweejaarlijks metingen uitvoeren.
1.6
De randvoorwaarden
Om bovengenoemde visie te realiseren moet in Enschede aan een aantal randvoorwaarden worden voldaan. De beschreven voorwaarden hangen samen met de nieuwe inzichten die zich vanuit wetenschappelijk onderzoek hebben ontwikkeld en met de marktontwikkelingen. In de beschrijvingen is rekening gehouden met het kabinetsbeleid zoals dat beschreven is in de brief van 23 mei 2008, Ontwikkelingskansen door kwaliteit en educatie en de brief van 20 juni 2008, Meerjarenperspectief kinderopvang.
3
Bijkomende resultaten
De uitbreiding van het aantal VVE-plaatsen heeft naar verwachting ook positieve gevolgen voor de ouders van de VVE-kinderen. Zij worden als het ware gefacilliteerd om meer te gaan werken, dan wel een opleiding te volgen. Hiermee levert het VVE-project een bijdrage aan de verhoging van de arbeidsparticipatie. Tot slot zullen waar mogelijk de tijden van de peuterspeelzalen aan die van het onderwijsaangepast worden. Op dit moment zijn de voorbereidingen voor een pilot in een vergevorderd stadium. Binnen deze pilot wordt het voor de ouders van de VVE-kinderen mogelijk in de onmiddellijke nabijheid van de peuterspeelzaal, parallel aan de tijden van de peuterspeelzaal, een opleiding te volgen. 7
2.
De situatie in Enschede: verbetering gewenst?
Hoewel veel tot stand is gebracht, is de situatie ook in Enschede nog voor verbetering vatbaar. Zo heeft de Rekenkamer van de gemeente Enschede in 2007 vastgesteld dat Enschede te veel op de procesgang vertrouwt. Het meten van de leeropbrengsten gebeurt niet systematisch en niet over de volle breedte, hetgeen de Rekenkamer als ongewenst beschouwt. Het vormt namelijk een essentieel onderdeel van de beleidsevaluatie. Enschede staat hierin niet alleen. De Rijksinspectie van Onderwijs heeft ten aanzien van de vier grote steden hetzelfde vastgesteld.
Op 1 oktober 2007 namen 540 peuters deel en 931 kleuters aan het VVE-programma. In het kader van het programma Ons Enschede is vanaf 2008 begonnen met de uitbreiding van het aantal plaatsen. Omstreeks 1 maart 2009 verwacht Enschede dat 190 peuters geplaatst kunnen worden in de kinderopvang en 705 peuters in het peuterspeelzaalwerk. In 2011 zal Enschede het 100 procent bereik gerealiseerd hebben.
De rapporten Als taal een probleem is (KPC, 2007)4 en het Evaluatierapport Inventarisatie van de kwaliteit van de Voor- en vroegschoolse Educatie in de Gemeente Enschede ( Expertis Onderwijsadviseurs, 2007) laten zien dat er niet blindelings op vertrouwd kan worden dat de inspanningen binnen de VVEprogramma’s vanzelf leiden tot voldoende opbrengsten. In beide rapporten geven scholen aan dat een kwart van de kinderen de Nederlandse taal onvoldoende beheerst bij entree in het primair onderwijs. Onderzoekers als Leseman, Goorhuis-Brouwer en Stensel geven aan dat de uitvoeringscondities in hoge mate bepalend zijn voor de uitkomsten c.q. leeropbrengsten. Volgens hen moet de kwaliteit van het VVE-traject en van de professional die met jonge kinderen werkt van een hoogniveau zijn. Het door Expertis Onderwijsadviseurs uitgevoerde onderzoek laat zien dat in beginsel de professionaliseringsgraad van de uitvoerenden hoog is, maar dat men er niet overal in slaagt het taalaanbod die intensiteit te geven die kinderen nodig hebben. Mede omdat de uitvoeringscondities nog niet overal optimaal zijn. Enschede heeft de afgelopen jaren consequent gekozen voor de maximum varianten van het VVE-traject. De daarbij behorende uitvoeringscondities zijn voor wat betreft de kinderen van 2 tot 4 jaar vastgelegd in een programma van eisen. De uitvoeringscondities die Enschede hanteert komen in hoge mate overeen met die het Rijk in het kader van het GSB III-beleid (Grotestedenbeleid) als minimum hanteert. In het peuterspeelzaalwerk wordt in Enschede gewerkt met een leidster-kind ratio van 1 op 8. Verder staat een groep onder leiding van een professionele leidster (SPW-3 niveau). Het VVE-programma telt 4 dagdelen. De leidsters mogen het VVE-programma alleen uitvoeren als zij VVE gecertificeerd zijn. Het programma dat gebruikt wordt, moet erkend zijn. Verder dient er een warme overdracht plaats te vinden. Voor de kinderopvang heeft Enschede onder meer vastgelegd dat kinderen op jaar basis recht hebben op 104 uur tutoring. Door middel van tutoring worden kinderen in groepjes extra uitgedaagd. De overige eisen zijn in beginsel gelijk aan die van het peuterspeelzaalwerk.
Schoolbesturen zelf verantwoordelijk 4
Dit rapport brengt de landelijke situatie in kaart. 8
De schoolbesturen zijn sinds 2006 zelf verantwoordelijk voor het VVE-programma in de eerste twee jaren van het basisonderwijs. Voor de doorgaande lijn tussen beide delen van het VVE-programma zijn de schoolbesturen en de gemeenten gezamenlijk verantwoordelijk waarbij de regie in handen van de gemeente ligt. Voor dit deel van het VVE-programma dat onder het onderwijs valt is geen programma van eisen opgesteld. Wel is vastgelegd dat de kinderopvang en het peuterspeelzaalwerk zorgen voor een warme overdracht. Wat inhoudt dat de pedagogische medewerkers, aan de hand van het kinddossier, de school van keuze op de hoogte brengen van het wel en wee van het kind. Dit gebeurt na instemming van de ouders.
9
3.
Marktontwikkelingen en veranderende inzichten
3.1
De deelname aan de peuterspeelzalen is gedaald, terwijl de kinderopvang groeit.
Sinds de inwerkingtreding van de Wet Kinderopvang (2005) en de wijziging in 2007 is de kinderopvang explosief gegroeid. In 2006 bezocht 15 procent van de kinderen de kinderopvang. In 2008 was dat 30 procent. Het kabinet verwacht dat de kinderopvang doorgroeit naar een marktaandeel van 35 procent. De MO-groep (de brancheorganisatie voor Welzijn & Maatschappelijke Dienstverlening, Jeugdzorg en Kinderopvang) gaat uit van een marktaandeel van 50 procent. De wijzigingen in de Wet Kinderopvang in 2007 maken het voor ouders mogelijk tegen tamelijk geringe kosten gebruik te maken van de kinderopvang, waarbij de ouderbijdrage tot een factor 3 lager is (jaar 2008) dan die in het peuterspeelzaalwerk. Dit heeft er toe geleid dat landelijk en plaatselijk de belangstelling voor het peuterspeelzaalwerk is gedaald.5
De stichting Alifa als enige uitvoerende voor het peuterspeelzaalwerk in Enschede ondervindt ook de gevolgen van de marktwerking. De belangstelling voor het peuterspeelzaalwerk is in Enschede sinds 2007 met 8 procent afgenomen. Het marktaandeel bedraagt in 2008 49,7 procent. In 2007 werden in Enschede door vijf aanbieders 2.064 kinderen in een kinderdagverblijf opgevangen. Dit komt neer op 29,5 procent van de kinderen in de leeftijd van 0 t/m 3 jaar. (Bron: jeugdmonitor 2007, gemeente Enschede) Verwacht wordt dat in 2008 35 procent van de kinderen naar de kinderopvang gaat. (Bron MO-groep)
3.2
Het bestaan van twee stelsels bevordert de segregatie.
De stimulering van de taalontwikkeling bij kinderen is sinds de jaren ’90 een speerpunt geweest van het (onderwijs)achterstandenbeleid. Sinds 2000 (regeling voor- en vroegschoolse educatie) is het accent daarbij steeds meer te komen liggen bij kinderen in de leeftijd van 2 tot 4 jaar. Aangezien het peuterspeelzaalwerk zich al snel tot een buurtvoorziening ontwikkeld had, kreeg het door de gemeenten de uitvoering van het VVE-beleid in handen gelegd. Hierdoor telt het peuterspeelzaalwerk naar verhouding veel kinderen met een vertraging in hun taalontwikkeling. Kinderen van tweeverdieners of van éénverdieners - in het geval van een éénoudergezin - kunnen gebruikmaken van de kinderopvang én de peuterspeelzaal. Kinderen van gezinnen waarvan de partners niet werken of slechts één van de partners werkt, zijn aangewezen op de peuterspeelzaal. Aangezien de meer welgestelde gezinnen kiezen voor de kinderopvang en de minder welgestelde gezinnen (gedwongen) kiezen voor het peuterspeelzaalwerk is (onbedoeld) de segregatie bevorderd. 5
Het Landelijk Platform Peuterspeelzaal stelt in ‘Stimuleringsmaatregel voor sterk peuterspeelzaalwerk; op weg naar een gelijkwaardig gedifferentieerd aanbod voor het jonge kind’ uit november 2007: “Twee jaar geleden bezocht zo’n 66 procent van de twee tot vierjarige kleuters een peuterspeelzaal. Dit percentage ligt nu rond de 50 procent“. (Bron: De brief van de staatssecretaris van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap, mevrouw Dijksma, aan de voorzitter van de Tweede kamer, 23 mei 2008) 10
Als gevolg hiervan telt de kinderopvang als geheel procentueel aanzienlijk minder VVE-kinderen dan het peuterspeelzaalwerk. In de praktijk blijkt er een duidelijke relatie te bestaan tussen het vermogen van het gezin om een hoger inkomen te generen en de opvoedingscapaciteit van een gezin. Hierdoor is het peuterspeelzaalwerk extra belast.
Ook de stichting Alifa, als enige uitvoerende van het peuterspeelzaalwerk in Enschede, is niet ontkomen aan de segregatie tendensen. In 2007 is het aantal kinderen waarvan de ouders in de hoogste inkomenscategorie valt met 75 procent afgenomen.
3.3
Investeren in VVE-trajecten loont.
Internationaal onderzoek toont in toenemende mate positieve resultaten van projecten in de voor- en vroegschoolse periode. Een metastudie van buitenlandse voor- en vroegschoolse programma’s laat zien dat het op korte en lange termijn mogelijk is gemiddeld ’matig-sterke tot positieve resultaten’ te bereiken. De condities waaronder de programma’s uitgevoerd worden, blijken wel degelijk van invloed te zijn op de effecten. (Leseman e.a. 1998: Leseman e.a. 1999) . Cleveland & Krashinsky (2003) geven aan dat de effecten van de voor- en vroegschoolse programma’s zichtbaar worden bij alle deelnemende kinderen, ongeacht sociaal-economische of etnische achtergrond, geslacht of andere achtergrondvariabelen. Vooral kinderen uit achterstandsgroepen lijken veel baat te hebben bij kwalitatief hoogwaardige voor- en vroegschoolse interventies. Uit financieel oogpunt gezien is het maatschappelijke rendement van een dergelijke investering ondanks de lange terugverdientijd hoog (Heckman 2000; Cleveland & Krahinsky 2003 ). De kosten-baten verhouding varieert, afhankelijk van het onderzoek, van factor 2 tot factor 8. In het CPB-rapport ’Kansrijk kennisbeleid’ (2008) wordt de conclusie onderschreven dat investeren loont. Ook recent Nederlands onderzoek (Van Stensel e.a. 2007) toont aan dat het aanbod een positieve uitwerking op de schoolse vaardigheden van kinderen heeft. Uit onderzoek blijkt ook dat de uitvoeringscondities van groot belang zijn. Vooral het aantal kinderen per leidster is belangrijk.
3.4
Uitbreiding van het stelsel Voor- en Vroegschoolse Educatie is gewenst
Hoewel exacte getallen ontbreken (dit soort zaken wordt niet geregistreerd) is bekend dat uit bepaalde wijken in de grote steden meer dan 20 procent van de kinderen uit achterstandssituaties naar de kinderopvang gaat. Aannemelijk is dat Enschede op dit punt niet afwijkt. Bovendien wordt in Enschede de kinderopvang in toenemende mate ingezet bij de opvang van kinderen waarvan de ouders betrokken zijn bij reïntegratietrajecten en/of inburgeringstrajecten. Hierdoor wordt het noodzakelijk de kinderopvang naast het peuterspeelzaalwerk in te schakelen bij de realisering van een groter bereik. Dit heeft tot gevolg dat kinderopvang, naast de traditionele opvangtaak, nu ook een specifieke educatieve taakstelling krijgt. Vanaf 2006 participeert in Enschede de kinderopvang met 25 kinderen in het VVE-traject. In 2008 is begonnen met de uitbreiding van het aantal plaatsen VVE. Op 1 maart 2009 zullen in de kinderopvang naar schatting 190 kinderen opgevangen kunnen worden.
11
4
De harmonisatie van beide stelsels is gewenst.
4.1
Het Rijk laat weten
De staatssecretaris van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap, mevrouw Dijksma, heeft in haar brieven van 17 juni 2007 en 23 mei 2008 laten weten, dat onder invloed van veranderende inzichten en door de marktontwikkelingen de scheiding van beide stelsels - kinderopvang versus peuterspeelzaalwerk - niet langer houdbaar is. Het kabinet verwacht voor 2010 tot wetgeving te komen om de stelsels te harmoniseren. Van de gemeente wordt verwacht dat zij daarbij de regierol op zich neemt door: • voorwaarden te creëren; • te zorgen voor een goede pedagogische en educatieve infrastructuur; • de samenwerking te bevorderen tussen de instellingen als welzijn, peuterspeelzaalwerk, kinderopvang, onderwijs, JGZ, GGD en schoolmaatschappelijk werk.
4.2
De revitalisering van het peuterspeelzaalwerk
Vooruitlopend op de wetgeving heeft het Rijk besloten het peuterspeelzaalwerk te revitaliseren. Dit door een vergelijkbaar kwaliteitsniveau met de kinderopvang na te streven. In te veel situaties voldeed het niveau niet meer aan de veranderde omstandigheden en inzichten. De volgende stappen zullen gezet worden om de harmonisatie van beide stelsel te realiseren: A. Het opleidingsniveau van de pedagogische medewerkers wordt zodanig verbeterd dat deze vergelijkbaar zijn met die in de kinderopvang. Dit betekent dat op een peutergroep tenminste één professionele leidster (MBO-3) moet staan. Daar waar het een VVE-groep betreft wordt voorgeschreven dat beide pedagogische medewerkers tevens VVE gecertificeerd zijn; B. De leidster-kind ratio wordt gelijk geschakeld met die van de drie-jarigen in de kinderopvang (1 op 8); C. De gemeenten worden in staat gesteld om de ouderafdrachten in het peuterspeelzaalwerk (voor het VVE deel) op tenminste hetzelfde niveau te brengen als die in de kinderopvang; D. Verder wordt de samenwerking tussen de kinderopvang en het peuterspeelzaalwerk gestimuleerd.
Aan punt A voldoet Enschede in belangrijke mate. Op pagina 17 wordt een verbeteringsvoorstel gedaan. Aan punt B voldoet Enschede. Aan criterium C wordt nog niet voldaan. Op pagina 16 wordt een verbeteringsvoorstel gedaan. Voor onderdeel D heeft de gemeente samen met de Stichting Kinderopvang Enschede en de stichting Alifa een aanvraag gedaan voor twee pilots geïntegreerde opvang. Dit onder de werktitel Kinderspeelhuis. Zie hiervoor pagina 20 en 21. Voor de criteria A t/m C is de gemeente in het kader van het Grotestedenbeleid III een inspanningsverplichting aangegaan.
12
4.3
Op 1 augustus 2011 moet het 100%-bereik VVE gerealiseerd zijn.
Als onderdeel van het voorgenomen harmonisatiebeleid heeft het Rijk besloten dat alle kinderen die dat nodig hebben, in zowel kinderopvangorganisaties als het peuterspeelzaalwerk, moeten kunnen deelnemen aan de VVE-programma’s. Dit vanuit de visie dat alle kinderen de kans moeten krijgen hun talenten te ontwikkelen. Het beheersen van het Nederlands is daarbij essentieel. Verder geeft het Rijk aan dat de aandacht voor segregatie-tendensen permanent moet zijn.
In het kader van het GSB III beleid (Grotestedenbeleid) heeft Enschede op dit punt een inspanningsverplichting. Het 100%-bereik moet op 1 augustus 2011 gerealiseerd zijn. In het kader van het programma Ons Enschede is Enschede al begonnen met de uitbreiding van het aantal plaatsen VVE.
13
5.
Wat staat Enschede te doen
5.1.
Realisatie van randvoorwaarden
Om haar visie te realiseren en te voldoen aan de inspanningsverplichtingen in het kader van het Grotestedenbeleid III, moeten Enschede en haar partners aan de volgende randvoorwaarden voldoen: 1. Over voldoende VVE-plaatsen beschikken; 2. Kinderen tijdig screenen / signaleren en hen doorwijzen naar de VVEprogramma’s en / of de logopedische zorg. Vervolgens monitoren ze of kinderen tijdig deelnemen aan de programma’s en / of zij doorstromen van de ene organisatie naar de andere organisatie; 3. De financiële toegankelijkheid van het peuterspeelzaalwerk waarborgen; 4. Over een keten van samenwerkende organisaties beschikken; 5. Met uitvoeringscondities werken die toereikend zijn; 6. Beschikken over een netwerk van hoogwaardige locaties, die voldoen aan de gestelde kwaliteitseisen en in voldoende mate bereikbaar zijn; 7. Het onverkort uitvoeren van de wettelijke taak in het kader van het Toezicht
en Handhaving van de kwaliteit in de kinderopvang en peuterspeelzaalwerk, van de huisvesting en op het pedagogische en educatieve beleid. 5.2.
Voldoende VVE-plaatsen
Op 11 augustus 2011 moet Enschede voor de kinderen van 2 tot 4 jaar beschikken over globaal 1000 plaatsen. Het uitgangspunt is dat kinderen vanaf 2 jaar deelnemen. Na deze periode zetten deze kinderen het traject voort in het basisonderwijs. Het streven is dat 80 procent van de kinderen het traject van vier jaar voltooit. Vraag en aanbod Het aantal kindplaatsen bij het reguliere peuterspeelzaalwerk en de kinderopvang komt tot stand door middel van vraag en aanbod. De keuze van de ouder is daarbij bepalend. In het kader van het 100 procent bereik VVE zal de gemeente trachten ouders waarvan kinderen in aanmerking komen voor het VVE-programma, te doordringen van het belang van deelname. Dit doet ze door middel van voorlichting, overreding en in specifieke gevallen van drang. Het toeleidingstraject dat via de consultatiebureaus (JGZ) tot stand komt, is daarbij essentieel. Alle organisaties doen mee Bij de realisering van de VVE-plaatsen voor de 2-4 jarigen worden alle kinderopvangorganisaties en de stichting Alifa betrokken. Daarbij wordt gebruik gemaakt van een Programma van Eisen, dat is opgesteld om de kwaliteit te waarborgen. Desgewenst kunnen de kleinere kinderopvangorganisaties gebruik maken van een externe adviseur bij de inrichting en uitvoering van het VVEprogramma. 14
De grotere organisaties beschikken doorgaans over voldoende expertise om een dergelijk traject zelfstandig in te richten. Stand van zaken per november 2008 Eind 2008 beschikt Enschede over 640 VVE-plaatsen in het peuterspeelzaalwerk en 100 plaatsen in de kinderopvang. Op dit moment onderzoeken alle organisaties of en op welke wijze het aantal plaatsen uitgebreid kunnen worden. Op dit moment zijn concreet in voorbereiding 65 plaatsen in het peuterspeelzaalwerk en 90 plaatsen in de kinderopvang. In totaal zullen naar verwachting op 1 maart 2009 895 plaatsen gerealiseerd zijn.
Het basisonderwijs VVE-programma’s zijn effectief als zij zich over vier jaar uitstrekken. In Enschede worden ze op 23 locaties in het basisonderwijs aangeboden. Daarnaast beschikt Enschede over een netwerk van 13 deeltijdschakelklassen. Schakelklassen zijn een vorm van zeer intensief taalonderwijs voor de groepen 1 en 2 uit het basisonderwijs. Voor kinderen die regelrecht uit het buitenland komen, beschikt Enschede voor de groepen 1 t/m 8 over fulltime schakelklassen. Bij het schakelklasproject zijn alle scholen betrokken.6 Aangezien ouders zelf bepalen naar welke school hun kinderen gaan, wordt door middel van voorlichting en een zorgvuldige toeleidingsprocedure getracht hen te overtuigen van het belang van deelname. Van scholen wordt gevraagd kinderen die in aanmerking komen voor deze programma’s, nauwkeurig te volgen.
5.3.
Werving en toeleiding
Enschede beschikt over een wervings- en toeleidingsprocedure VVE. Deze is vastgelegd in de nota Taalbeleid Enschede. Onderdeel van de procedure is het wederzijds aanleveren van gegevens. Om de verwerking van de gegevens te vergemakkelijken en daarmee de datafeedback mogelijk maken, wordt de integratie met de leerplichtadministratie voorbereid. Het wordt hierdoor eenvoudiger te monitoren of kinderen daadwerkelijk met het VVE-traject starten en of zij dat gedurende vier jaar doen. Bij de integratie met de leerplichtadministratie wordt rekening gehouden met de verplichtingen die scholen aan dienen te gaan in het kader van de Agenda ’Focus op de vroegschoolse educatie’. Verder is een verdiepingsslag onder de titel Taalprotocol gestart. Een breed samengestelde projectgroep7 heeft de opdracht gekregen een taalprotocol te ontwikkelen waarmee kinderen met een blootstellingsachterstand (taalachterstand) en/of een spraak/taalachterstand naar voorzieningen toe geleid kunnen worden. Hierbij wordt de projectgroep geacht de capaciteit (kwantitatief en kwalitatief) van de afdeling logopedie van de GGD zo optimaal mogelijk te benutten. Hierdoor worden het VVE-beleid, schakelklassenbeleid en het zorgbeleid aan elkaar gekoppeld. Nog voor de zomervakantie 2009 verwacht de projectgroep haar voorstellen te presenteren.
6
Zie de website www.taalbeleid-enschede.nl. De projectgroep bestaat uit medewerkers van de consultatiebureaus, de afdeling logopedie van de GGD, het peuterspeelzaalwerk, de kinderopvang en het onderwijs.
7
15
5.3.
Financiële toegankelijkheid
Uit onderzoek blijkt dat veel ouders de ouderbijdrage peuterspeelzalen als belemmering voor deelname aanvoeren. De realisering van het 100 procent bereik ondervindt hierdoor ernstige hinder. Het Rijk heeft daarom de gemeente middelen beschikbaar gesteld, waarmee financiële blokkades weggenomen kunnen worden. In het kader van het GSB III beleid (Grotestedenbeleid) heeft de gemeente Enschede de verplichting de financiële toegankelijkheid van het peuterspeelzaalwerk te waarborgen. Overeen gekomen is dat de ouders van de kinderen die in aanmerking komen voor het VVE-traject, geen financiële beletselen mogen ondervinden. De gemeente Enschede neemt daartoe de volgende maatregelen: 1. In het kader van het Armoedebeleid wordt de ouderbijdrage peuterspeelzalen voor de laagste inkomensgroep volledig gecompenseerd; 2. De overige inkomensgroepen kunnen, mits hun kind voor het VVE-traject in aanmerking komt, na een inkomenstoets een gemeentelijke bijdrage ontvangen. Hierdoor wordt de ouderbijdrage peuterspeelzalen voor de ouders op het niveau van de kinderopvang gebracht. Het Servicepunt kinderopvang/peuterspeelzaalwerk wordt met de uitvoering belast.
Tariefverschillen peuterspeelzaalwerk / kinderopvang Voor tariefgroep 1, een gezinsinkomen van maximaal 1.269 euro per maand, bedroeg het verschil ten nadele van de ouder die het kind naar de peuterspeelzaal stuurt in 2007 omstreeks 143 euro per jaar. In 2009 zal het verschil omstreeks 117 euro per jaar bedragen. Voor de hoogste tariefgroep, een gezinsinkomen van 4.500 euro of meer, bedroeg het verschil in 2008 omstreeks 482 euro per jaar. In 2009 zal het verschil ongeveer 277 euro bedragen. Effecten van de compensatie op de gemeentelijke begroting. In het peuterspeelzaalwerk zullen naar verwachting van de stichting Alifa naar schatting 740 kinderen deelnemen aan het VVE-programma. Bij een gemiddelde compensatie van 197 euro per kind ( het gemiddelde van de hoogste en laagste tariefgroep) vergt dit 145.780 euro afgezien van de administratieve kosten. Effecten op de begroting van het peuterspeelzaalwerk Op dit moment (verwachting 2008) int Alifa ongeveer 725.000 euro per jaar aan ouderbijdrages. Hiervan blijkt gemiddeld 25.000 euro niet geïnd te kunnen worden. Op dit moment is het zo dat voor ouders de kinderopvang - ook na de verhoging van de ouderbijdrage kinderopvang in 2009 - goedkoper is dan de peuterspeelzaal. Hierdoor zijn vooral de hoge inkomens uitgeweken naar de kinderopvang. De stichting Alifa heeft vastgesteld dat het aantal kinderen dat viel onder de hoogste inkomensgroep met 75 procent is afgenomen. Dit heeft geleid tot een gemiddeld aanzienlijk lagere ouderbijdrage. De stichting Alifa becijfert het verlies aan inkomsten op 180.000 euro. Bovendien heeft deze ontwikkeling de segregatie versterkt.
5.5.
Een keten van samenwerkende organisaties
Achterstanden zijn een zodanig hardnekkig verschijnsel dat organisaties alleen niet in staat zijn deze in voldoende mate op te heffen. Organisaties vormen daarom 16
ketens, waar in samenhang het beleid gevormd en uitgevoerd wordt. In Enschede worden deze ketens vorm gegeven binnen het Project Taalbeleid in Enschede.8 Vanuit haar GSB III (Grotestedenbeleid) verplichtingen heeft hierin de gemeente Enschede de regie. De projectgroep Taalprotocol is een voorbeeld van de uitwerking van een dergelijke keten. De deelnemende organisaties leveren op basis van de eigen expertise de input bij de beleidsontwikkeling. Zij voeren ook de afgesproken werkzaamheden uit.
5.6.
Optimale uitvoeringscondities.
De uitvoeringscondities waaronder het VVE-traject uitgevoerd wordt, zijn in hoge mate bepalend voor de leereffecten die bij de kinderen bereikt kunnen worden, zo blijkt uit onderzoek. Condities zijn optimaal als de kwaliteit, de intensiteit van de programma’s en de wijze waarop kinderen gevolgd worden, voldoen aan de eisen en de programma’s naast educatieve elementen ook ouder- of gezinscomponenten bevatten. (Hermanns 2004, Leseman en Blok 2004). Enschede voldoet wat betreft het voorschoolse traject in belangrijke mate aan de basiskwaliteit, zoals die door het Rijk omschreven is (zie ook pagina 9). De basiskwaliteit is verankerd in de nota Taalbeleid Enschede en in verordeningen. In de nota Taalbeleid is tevens beschreven op welke wijze organisaties rond het thema taalbeleid ( VVE en schakelklassen) samenwerken. Het Evaluatierapport Inventarisatie van de kwaliteit van de Voor- en vroegschoolse Educatie in de Gemeente Enschede ( Expertis Onderwijsadviseurs, 2007) laat echter zien dat verbeteringen nog mogelijk en wenselijk zijn. Kwaliteit De kwaliteit is in de eerste plaats in handen van de pedagogische medewerkers. Daarbij is het essentieel dat alle pedagogische medewerkers voldoende geschoold zijn en dat zij beschikken over één van de erkende programma’s9. Hoewel Enschede op het eerste gezicht voldoet aan de basisvereisten kan het ook hier in het peuterspeelzaalwerk voorkomen dat kinderen die deel (zouden moeten) nemen aan het VVE-programma begeleid worden door pedagogische medewerkers die nog niet voldoende geschoold zijn. Dit is ongewenst. Verbetering 1. In samenwerking met het peuterspeelzaalwerk wordt er daarom naar gestreefd dat vanaf 2010 alle pedagogische medewerkers geschoold zijn op het niveau van MBO 3 en daar waar zij betrokken zijn bij het VVE-programma VVE gecertificeerd zijn. Daarmee zijn de opleidingseisen van het peuterspeelzaalwerk gelijk aan die in de kinderopvang. In de peuterspeelzalen waar problemen opeenhopen blijkt de basiskwaliteit niet toereikend. In dergelijke zalen vertoont meer dan 80 procent van de kinderen ernstige taalachterstanden (het merendeel van de kinderen is niet aanspreekbaar) en/of vertonen gedragsproblemen terwijl de opvoedingscapaciteit van hun ouders niet toereikend is. Dit leidt er toe dat pedagogische medewerkers zich meer bezighouden met secundaire taken dan met hun primaire educatieve taak. Hierdoor worden de kinderen ook tijdens het bezoek aan de peuterspeelzaal onvoldoende 8 9
Zie ook de website www.taalbeleid-enschede.nl . In Enschede worden alleen erkende programma’s gebruikt. 17
gestimuleerd. Enschede wil voor deze zalen de situatie verbeteren door de inzet van extra subsidiemiddelen daar waar dat noodzakelijk en zinvol is. Verbetering 2. De gemeente Enschede vraagt externe adviseurs daarom een aanpak voor peuterspeelzalen met probleemcumulatie te ontwerpen. Het ontwerp dient die mix van maatregelen te bevatten waarmee recht gedaan wordt aan de vereisten voor een optimale uitvoering van het primaire proces. Intensiteit De intensiteit wordt bepaald door de wijze waarop de programma’s uitgevoerd worden. Maar ook door de wijze waarop organisaties er samen in slagen een keten van voorzieningen te scheppen waarmee voor kinderen een optimaal aanbod tot stand gebracht kan worden. De wijze waarop programma’s uitgevoerd worden (de lessen) is in de eerste plaats aan de uitvoerende organisatie. Binnen het project Taalbeleid in Enschede werken de instellingen samen om te komen tot verbetering. De intensiteit wordt tevens bepaald door de duur waarmee kinderen in het programma kunnen verblijven. Hiervoor is het nodig dat kinderen tijdig in kunnen stromen. In de paragraaf werving en toeleiding staat beschreven hoe dit wat betreft de voorschoolse educatie georganiseerd is. De intensiteit kan ook bevorderd worden door het scheppen van een doorgaande lijn tussen het voorschoolse deel en het basisonderwijs. Door de gewijzigde marktomstandigheden moeten echter andere accenten gelegd worden. Door de gewijzigde marktomstandigheden heeft het ‘voorschool model’ haar alleenrecht verloren. In dit model werd vooral gezocht naar de inhoudelijke afstemming tussen de peutergroep en groep 1 en 2. Echter, binnen afzienbare tijd bezoekt meer dan 50 procent van de kinderen één van de vormen kinderopvang. Het aantal kinderen dat de peuterspeelzaal zal bezoeken daalt mogelijk tot omstreeks 40 procent. De locatie waarvoor de ouders kiezen wordt daardoor vaak bepaald aan de hand van de route huis / arbeidsplek en niet aan de buurtgebondenheid van een voorziening en/of de relatie die een dergelijke voorziening heeft met een basisschool. Hierdoor zullen andere elementen, die de programmatische afstemming bevorderen, benadrukt moeten worden. In de Agenda ‘Focus op vroegschoolse educatie’ (Ministerie OC & W, 24-09-2008) worden daartoe aanzetten gedaan. Onderstaande verbeteringsvoorstellen zijn gebaseerd op genoemde Agenda en de eerder gememoreerde optimale uitvoeringscondities. Verbetering 3 Enschede wil bevorderen dat organisaties door middel van observaties en toetsen de opbrengsten meten. Dergelijke gegevens vormen belangrijk input voor het kwaliteitsbeleid, maar ook voor de overdracht. De gemeente wil daartoe samen met het werkveld een kalender ontwerpen waarmee op systematische wijze gegevens verzameld en overgedragen kunnen worden. Door de inzet van een dergelijke kalender wordt het eenvoudiger kinderen binnen het VVEtraject en de daarmee aanverwante schakelklas traject te volgen. Voor de kinderopvang en het peuterspeelzaalwerk is al vastgelegd dat zij voor VVE-kinderen een warme overdracht naar het basisonderwijs dienen te verzorgen. Feedback vanuit de basisschool over de
18
vorderingen van de kinderen naar de peuterspeelzaal of de kinderopvang is van meerwaarde. Verbetering 4 Voor het peuterspeelzaalwerk en de kinderopvang beschikt Enschede over een Programma van Eisen. Hierdoor is sturing op kwaliteit mogelijk en is het mogelijk daarover verantwoording af te leggen. Voor het vroegschoolse deel van het VVE-programma beschikt Enschede niet over een dergelijk programma van eisen. De Agenda Focus op vroegschoolse educatie geeft daartoe wel aanzetten. Als onderdeel van de doorgaande lijn zullen Enschede en haar partners een programma van eisen ontwikkelingen voor het vroegschoolse deel. Dit programma van eisen omvat tevens het schakelklassenbeleid. Ouder en gezinscomponenten Vanaf 2008 maken opvoedingsondersteuning en ontwikkelingondersteuning onderdeel uit van het VVE-beleid in de peuterspeelzalen. Binnen de kinderopvang is er aandacht voor opvoedingsondersteuning. Daarmee wordt niet gepretendeerd dat de ouder- en gezinscomponent al voldoende uitgewerkt en geïmplementeerd is. Verbetering 5 Samen met haar partners wil de gemeente Enschede komen tot een samenhangend beleid waarbinnen ouders beter op hun verantwoordelijkheid voor de opvoeding en de ontwikkeling van hun kinderen aangesproken kunnen worden.
5.7.
Hoogwaardige locaties.
Huidige situatie Tot nu toe is er vanuit gegaan dat peuterspeelzalen gehuisvest moeten worden in de (onmiddellijke) nabijheid van scholen voor het primair onderwijs. Hieraan lagen twee redenen ten grondslag. Ten eerste werd de doorgaande lijn van het peuterspeelzaalwerk naar de basisschool bij de realisering van het VVE-beleid als essentieel beschouwd. Ten tweede kon men op deze wijze een zodanig netwerk realiseren dat peuterspeelzalen zich op wandelwagenafstand bevonden van de gebruikers. Op basis van deze uitgangspunten is gestaag gewerkt aan de realisering van, op termijn, 55 locaties. In oktober 2008 waren hiervan 48 locaties gerealiseerd. De GGD heeft voor alle locaties een goedkeurende verklaring afgegeven. Van deze locaties voldoen negen locaties op alle punten aan de vastgelegde bouwkundige vereisten. Voor twaalf locaties zijn bouwkundige maatregelen nodig. Voor 28 locaties zijn maatregelen met betrekking tot de inrichting nodig.
Door het afkalvende marktaandeel van het peuterspeelzaalwerk loopt echter de bezettingsgraad in de groepen gestaag terug. In 2006 lag de bezettingsgraad ruim boven de 98 procent. In 2008 is het gedaald tot onder de 90 procent. Uit het onderzoek dat 4Advies (16 mei 2008) in opdracht van de gemeente heeft uitgevoerd - dit ter voorbereiding van de eigendomsoverdracht huisvesting peuterspeelzalen - is gebleken dat voor het peuterspeelzaalwerk de minimale
19
capaciteit theoretisch ligt op 38,6 groepsruimten c.q. locaties. In dit advies is geen rekening gehouden met de effecten van de harmonisatie voorstellen. De gewenste situatie Om haar ambities waar te maken moet Enschede kunnen beschikken over een netwerk van hoogwaardige locaties voor zowel het peuterspeelzaalwerk als de kinderopvang, waarbij de locaties voldoen aan het afgesproken kwaliteitskader. Dit netwerk verwacht de gemeente Enschede te kunnen realiseren door: A. het aantal peuterspeelzaallocaties in overeenstemming te brengen met de geschetste nieuwe werkelijkheid; B. door binnen afzienbare termijn een eigendomsoverdracht van de huisvesting van de stichting Alifa naar de gemeente te laten plaatsvinden c.q. overname van bestaande huurcontracten; C. en door binnen twee jaar in samenwerking met de organisaties voor kinderopvang en de stichting Alifa drie tot vijf pilots uit te voeren waar binnen ervaringen opgedaan kunnen worden met vormen van integrale opvang (opvang en educatie). Deze pilots maken waar mogelijk onderdeel uit van de brede-school-ontwikkeling. Ad A. Gezien de marktontwikkelingen, de aangekondigde harmonisatie en het financiële kader waarbinnen gewerkt wordt, acht de gemeente het niet langer verdedigbaar om te groeien naar 55 locaties voor peuterspeelzaalwerk. De stichting Alifa heeft in de opdracht een aanpak ontwikkeld om naar een bedrijfseconomisch optimum toe te groeien.
De stichting Alifa, als enige uitvoerende voor het peuterspeelzaalwerk in Enschede, ondervindt ook de gevolgen van de marktwerking. De belangstelling voor het peuterspeelzaalwerk is in Enschede de afgelopen jaren met 8 procent gedaald. Landelijk is de daling 25 procent. Niet uitgesloten kan worden dat ook Alifa toegroeit naar de landelijke situatie Verder is vastgesteld dat in het bijzonder de hogere inkomensgroepen zich in Enschede afgewend hebben van het peuterspeelzaalwerk. Hierdoor lopen de inkomsten voor het peuterspeelzaalwerk nog extra terug en lopen de kosten per kindplaats bij handhaving van het huidige aantal locaties c.q. kindplaatsen op. Deze ontwikkelingen leggen een groot beslag op de financiële middelen. Ter voorbereiding van haar advies over de eigendomsoverdracht van de huisvesting peuterspeelzalen heeft het adviesbureau 4Advies het theoretisch benodigde aantal groepsruimtes berekend waarover het peuterspeelzaalwerk moet kunnen beschikken. Op basis van de gegevens van november 2007 waren dat 39 groepruimtes. In werkelijkheid beschikt het peuterspeelzaalwerk nu over 48 groepsruimten op even zoveel locaties. De meerkosten voor de exploitatie daarvan bedroegen voor de stichting Alifa in 2007 en 2008 200.000 euro per jaar. Verder bestaan er plannen om nog 7 locaties groepsruimten te realiseren. Realisering van 55 locaties en het laten voldoen van alle 55 locaties aan het afgesproken kwaliteitsniveau vergt aan kapitaallasten 1.000.000 euro per jaar. Daarbij valt te verwachten dat de meerkosten voor de exploitatie bovenop de bestaande meerkosten nog eens met 200.000 euro zullen toenemen.
20
Ad B. De gemeente wil haar expertise op het gebied van de (onderwijs)huisvesting in zetten om tot een effectiever en efficiënter planning van de huisvesting van peuterspeelzalen te komen. Hiertoe wil de gemeente in de komende maanden de voorbereidingen treffen om tot overname te komen. De overname brengt operationele en tactische voordelen met zich mee en bevordert verder de strategische flexibiliteit van de voorraad aan groepsruimtes en de continuïteit. Ad C. Vooruitlopend op de wet Harmonisatie wil de gemeente ten minste drie pilots tot stand brengen om op deze wijze samen met de organisaties kinderopvang en het peuterspeelzaalwerk vormen van integrale opvang tot stand te brengen en de organisaties de gelegenheid te beiden hun werkwijze op elkaar af te stemmen. Uit gesprekken met kinderopvangorganisaties en het peuterspeelzaalwerk is gebleken, dat de organisaties de ambitie hebben aan de slag te gaan. Uit de gesprekken is het volgende beeld van een dergelijke voorziening ontstaan. Als (voorlopige) werktitel is de naam ’het kinderspeelhuis’ genoemd. •
Een dergelijke voorziening heeft een eigen identiteit en is geen schoolse voorziening. Koppeling aan de ontwikkeling van de woonzorgzones ligt voor de hand. Daar waar het kan, wordt er aansluiting bij de brede-schoolontwikkeling gezocht;
•
Een dergelijke voorziening dient vraag gestuurd te werken en beschikt over een duidelijk profiel, dat voldoet aan de verwachtingen van de kinderen en hun ouders;
•
Bij de inrichting van de pilots hoort de ontwikkeling van de kinderen en daarmee de inhoud centraal te staan. Voor de continuïteit in de bedrijfsvoering zijn synergiewinsten van belang;
•
Een pilot omvat de leeftijdsgroep van 0-4 jarigen. Naast de opvangdoelstelling maakt een educatief programma deel van het geheel uit. Daarbij is er in het bijzonder aandacht voor het educatieve aanbod in het kader van de VVE voor de 2- 4 jarigen. Opvoedingsondersteuning maakt deel uit van het aanbod en is bij het realiseren van het 100 procent bereik VVE essentieel. Daar waar het mogelijk c.q. wenselijk is, kan de BSO deel van de pilot uitmaken.
5.8.
Toezicht en de handhaving
De gemeente heeft met de GGD contractuele afspraken gemaakt over de uitvoering van het Toezicht op de kwaliteit. Nu de educatieve doelstelling in het kader van het 100 procent bereik bij zowel het peuterspeelzaalwerk als de kinderopvang forser aangezet wordt, zal de gemeente het Toezicht daarop met de GGD contractueel regelen.
21
Bijlage 1
De doelgroep voor het voorschoolse deel van de VVE: definitie en omvang De omvang van de groep kinderen die in Enschede in aanmerking komt voor het voorschoolse deel van de VVE, wordt als volgt bepaald. a. definitie
wij beschouwen als doelgroep in de voorschoolse periode: alle kinderen van 2 tot 4 jaar, van wie de moeder een opleiding heeft op maximaal LBO-niveau en/of van wie de thuistaal niet het Nederlands is. 10
De Enschedese definitie is daarmee ruimer dan de definitie waar in het Grote Stedenbeleid van uit wordt gegaan. Toelichting: In het GSB (Grootstedenbeleid) worden tot de VVE-doelgroep gerekend alle kinderen van 2,5 tot 4 jaar die volgens de zogenaamde gewichtenregeling in het basisonderwijs ook tot de doelgroep van het onderwijsachterstandenbeleid zullen gaan behoren, d.w.z. dat het opleidingsniveau van beide ouders bepalend is. Etnische achtergrond speelt sinds 2006 geen rol meer bij de vraag of een kind tot deze doelgroep behoort. Omdat echter vooral het (opleidings)niveau van de moeder een sterk bepalende factor is in de ontwikkelingskansen voor jonge kinderen, gaan we in Enschede alleen uit van het opleidingsniveau van de moeder. Daarnaast is ook de taal die een kind van huis uit meekrijgt een zodanig belangrijke factor voor een succesvolle start op de basisschool, dat we de thuistaal ook als belangrijk criterium willen aanmerken. En tenslotte willen we kinderen die dat nodig hebben graag zo vroeg mogelijk ondersteunen. Daarom gaan we uit van een aanvangsleeftijd van 2 jaar en niet zoals in het GSB van 2,5 jaar. De Enschedese definitie komt nog het meest overeen met de gewichtenregeling zoals die vóór 2006 gold in het basisonderwijs (de zogenaamde ‘oude gewichtenregeling’). Bij de berekening hierna wordt daarvan uitgegaan. b. berekening
voor de 2-4-jarigen kunnen we nog niet beschikken over administraties en telgegevens zoals die van basisschoolleerlingen beschikbaar zijn. Exacte getallen zijn dus ook niet aan te geven. Wel kunnen we de percentages doelgroepleerlingen op basisscholen als referentie nemen. er zijn in Enschede circa 3400 kinderen van 2 en 3 jaar. volgens de oude gewichtenregeling (zie hiervoor) telde het Enschedese basisonderwijs (in 2005) bijna 31 procent doelgroepleerlingen. dat betekent dat wij volgens de Enschedese definitie circa 1050 kinderen hebben in de leeftijd van 2-4 jaar, die tot de doelgroep van het voorschoolse deel van de VVE behoren.
10
Voor kinderen die niet aan de definitie voldoen, maar wel in hun ontwikkeling bedreigd zijn, kan ook een beroep gedaan worden op het VVE-programma. Je kunt hierbij denken aan kinderen van ouders, waar een psychiatrisch probleem speelt of MPG problematiek. Ook kan er een beroep op de faciliteiten gedaan worden als er aanwijzingen zijn voor een vertraagde ontwikkeling bij het kind zelf.
22
Ter vergelijking: Als wij de criteria van het GSB zouden hanteren, dan zou de doelgroep aanzienlijk kleiner zijn. De nieuwe gewichtenregeling, ingevoerd per 2006, heeft er toe geleid dat in het basisonderwijs nog slechts circa 20 procent van de kinderen gerekend wordt tot de doelgroep. Dit betekent dat we in Enschede, als we zouden rekenen met deze criteria en met het beperktere leeftijdsbereik van 2,5 tot 4 jaar, een doelgroepomvang zouden hebben van circa 525 kinderen.
23
Bijlage 2 Inkomsten Brede Doeluitkeringen Strategische Opgaaf “Ons Enschede” Taalbeheersing VVE Peuterspeelzaalwerk
2009 € 2.750.000 € 280.000
2010 € 2.436.000 € 560.000
2011 €2.477.000 € 700.000
€ 1.900.000
€ 1.900.000
€ 1.900.000
Totaal
€ 4.930.000
€ 4.896.000
€ 5.077.000
Uitgaven Basisprogramma peuterspeelzaalwerk VVE-programma Schatting Rijk compensatie ouderbijdrage Opleidingskosten ten behoeve van certificering Stijging loonkosten ten gevolgen van certificering Vergroting basiskwaliteit cumulatiezalen Opvoedingsondersteuning VVE
2009 € 1.600.000
2010 € 1.500.000
2011 € 1.400.000
€ 1.300.000 € 280.000
€ 1.400.000 € 280.000
€ 1.400.000 € 280.000
€ 50.000
-
-
€ 20.000
€ 30.000
€ 40.000
€ 100.000
€ 275.000
€ 375.00
€ 150.000
€ 150.000
€ 190.000
€ 3.500.000
€ 3.635.000
€ 3.685.000
€ 420.000
€ 420.000
€ 420.000
€ 210.000
€ 210.000
A.. Totaal PSZW Kinderopvang VVE-programma e 1 uitbreiding VVE-programma e 2 uitbreiding VVE-programma e 3 uitbreiding Opstart kosten -oriëntatie -certificering -materiaal B. Totaal Kinderopvang Huisvesting PSZ Meerkosten spreidingsbeleid Kapitaallasten overname huisvesting peuterspeelzaalwerk C. Totaal huisvesting
€ 105.000 € 250.000
€ 50.000
€ 50.000
€ 670.000
€ 680.000
€ 785.000
€ 200.000
€ 50.000
-
€ 250.000
€ 250.000
€ 300.000
€ 450.000
€ 300.000
€ 300.000
Diversen Communicatie Evaluatie Toeleidingskosten Leerplicht, Livio Onvoorzien Pilots harmonisatie
€ 60.000 € 40.000 € 50.000
€ 60.000 € 40.000 € 100.000
€ 60.000 € 40.000 € 100.000
€ 10.000 € 150.000
€ 6.000 € 75.000
€ 32.000 € 75.000
D. Totaal Diversen
€ 310.000
€281.000
€ 307.000
€ 4.930.000
€ 4.896.000
€ 5.077.000
Totaal A t/m D
24