KERKGESCHIfl)ENIS VAN
•
NEDERLAND POOR DE HERVORMING
DOOR
VT. MOLL, HOOGLBERAAR TB AMSTERDAM.
REGISTERS.
■
*?•- :. .4
UTRECHT, KEMINK EN ZOON. 1871.
INHOITD.
Algemeen register ..
. bl.
1.
Register van stoffen , aangednid ter nadere bewerking '
1) Lie de Voorrede van D. I, vi, vii.
184 .
ALGENEEN REGISTER.
A.
de boetepenningen moeten als zoodanig den armen gegeven worden , I, 508. Zie 00k ARMEN , ARMBEDEELING. AANBLAZING aan het kind door den priester bij de doopbediening, II, iii , 348, 352. AARDE VAN JERUZALEM , in de doodkisten geplaatst , II , iv, 63, 64. AARDENBURG in Zeeuwsch-vlaanderen ; klooster van St. Amandus aldaar (?) I, 75; of Eligius er eene kerk bouwde ? 82 ; i, 342. Zie ook BEDEVAARTEN. ' het kapittel der kerk , AdRONS ROEDE ; reliek te Deventer, II , iii , 167. AARTSBISDOM (HET) DER FRIESEN , niet tot stand gekomen , I, 286, 287. AARTSBISSCHOPPEN VAN KEULEN ; sinds wanneer door onze bisschoppen erkend , I, 264 , 271 , 279 , 292 ; hunne suffraganen te Luik , Munster, Minden , Osnabrug en Utrecht, 330 ; hunne ordening behoort ook door den bisschop van Utrecht te geschieden , II , i, 101, 104, 395; zij worden verondersteld de wijding onzer bisschoppen bij te woven en ontvangen hun eed van trouw, 257, 259; zij zijn belast met het toezigt over onze kerk , 390, 391; behandelen zaken in appel , 392; hunne visitation , 393; hun invloed bij onze vaderen verzwakt, 393-395. AARTSDIAKENEN; gewigt van hun ambt in de middeneeuwen, I, 301, II, i, 285, 314 ; vermeerdering van hun aantal in de bisdommen, I, 302, II , i, 314; hunne heerschzucht en pogingen om die te beperken, II, i, 280, 321, 322; zij hebben hunne aanstelling van den bisschop , II , i, 320; hunne ambtspligten, 321; hun sendgerigt , II, iv, 159-162. AARTSDIAKENSCHAPPEN in het bisdom van Utrecht, I, 302, II, AALMOEZEN ;
i, 315-319.
1
2 AARTSPRTESTERS ;
i,
de domdeken de eerste van het bisdom,
II,
286. Zie ook DEKENS.
zijne leer aangaande onderzoek en twijfel, II, iii, 43; zijn berigt aangaande Tanchelm , 45, 53. i , 345, 349. ABBENBROEK; kapittel aldaar, ABDICATIE der bisschoppen, II , i, 269, 273. ABAcADARitN, schoolboeken voor eerstbeginnenden, II, ii, 261. ABAELARD ;
Zie AFSPOELING. ABRA, titel der dienstmaagden van kluizenaarsters , II, ii, 58.
ABLUTIE.
afzwering van den duivel enz. voor den doop, I, 416; de formule van Lestines ; 416; zij wordt den catechumenen afgevraagd, 416 ; bij den kinderdoop gebruikt , II , iii , 354. ABSOLUTIE winners van den ban, II, iv, l72, 176, 177; het kost geld, 177; bij de biecht , I, 501; de judicatieve , absolute, enz. 502, II, iv, 156. ABSTEDE; klooster van dien naam, II, i, 114, II, ii, 26. ABTEN EN ABDISSEN; hoe zij tot hunne waardigheid komen , II, ii , 64, 69, 70, 72, 73; hun vorstelijke staat , 70; sommige dragen de bisschoppelijke insignien, 70, 71, en mogen wijdingen volbrengen , 76; zij worden te Utrecht en elders geordend , 75; die van St. Paul en Oostbroek; zie INKOMSTE en VADER-
ABRENUNTIATIE,
ABTEN.
iii , 324. bij den kerkzang , de mis , de zang der celebranten en ministranten, II, iii, 310. ACCUBITUS ; verschillende beteekenissen van dit woord, II , iii, 45. ACCUNS op wijn, bier enz. door geestelijken niet betaald , II, ACCENTEN
ACCENTUS .bij
iv, 128.
zal aldaar , gearbeid hebben, I, 188. iii, 368. AcomETREN; hun ambt en ordening, ACTEN (NOTARIELE) , diplomen enz. als bronnen voor de kerkgesch. van Nederl. , I, xxxiii. ACTEN (DRAMATISCHE) in de kerken, II, iii, 213, 217-219, 223-226, 228, 229, 232, 234, 235, 265, 270, 271; dramatische processie te Amsterdam , 269, 270. Zie ook DRAMA ACHTTIENHOVEN AAN DE VECHT ; Bonifacius
(KERKELIJK), MYSTERIEN SPELEN (DRAMATISCHE).
van Seulen, Utrecht , enz. als bronnen voor de kerkgesch. van Ned. , I , xxxii. Zie ook VERORDENINGEN. ADAMANSHUIS te Zutphen; boekerij aldaar, II, ii, 315. ADDO , broeder van Emo van Wittewierum, studeert te Parijs enz., II, ii, 268, 269, 286, 287. ACTEN DER SYNODEN
3 ADDIILA, dochter van Dagobert II, grootmoeder van Gregorius van Utrecht , abdis van het klooster Pfalzel , I, 157, 158. ADEL ; oorsprong en voorregten van dien stand , I , 26, 497 ; zijn stelling onder de graven, II , i , 45. ADELBERT .medearbeider van Willebrord , werkt in Kennemerland, inzonderheid te Egmond, I, 126 ; zijn graf aldaar een bedevaartsoord voor christenen en heidenen, 126 , II , iv , 30, 31, 41; hij sticht kerken en zal Willebrords eerste aartsdiaken geweest zijn, I, 127 , 302 ; zijne mirakelen, 126 ; 'zijne biografie, 126; zijne kerk te Egmond door de Noormannen verwoest, 247 ; zijn naam in de litanien, II iii , 334. ADELBOLD bisschop van Utrecht; zijne afkomst en opvoeding, II , i, 52; scholaster te Lobach , bevriend met Gerbert (Sylvester II), Berno van Reichenau enz. , 5 2 ; zijne verheffing op den utrechtschen zetel door keizer Hendrik II, 53; zijne deelneming aan het krijgsbedrijf, 54; zijn roem bij de tijdgenooten, 54; hij woont een rijksvergadering te Nijmegen bij, 55 , iii, 160 ; herbouwt de domkerk te Utrecht, II, i, 55; herstelt de St. Walburgskerk te Tiel en hervormt het kapittel aldaar tot een collegie van seculiere kanoniken, 55, 56 , 293; zijne strafoefening aan een sacramentsverachter, 56 ; hij gnat voor een tijd ten klooster, maar herneemt het bestuur, 5 7 ; woont eene rijksvergadering te Mentz bij , 5 7 ; is een wegbereider der scholastieken, II , ii , 387, 388 ; zijn sterfjaar onzeker, II, i, 57, 59; zijne schriften, II ii, 343, 387, 388, II, iii, 312, en dichtwerken II , ii, 41] ; zijne leeringen aangaande den weg der zaligheid , II , iv, 209. ADELGER, leeraar in de oudste utrechtsche school, I, 354. Zie ZONDEN (HEERSCHENDE). ADELTROTS. ADERLATING; bepaling dienaangaande bij het domkapittel te Utrecht, II , i, 299; hare veelvuldige toepassing in de middeneeuwen, 299. ADGIL I, koning van Friesland, I, 86. ADGIL II (Poppo) door Karel Martel bedwongen, geeft den christenen vrijheid, I, 114. ADOLF VAN GELDER werpt zijn vader in de gevangenis en wordt deswegen berispt in een brief op naam van pans Paulus II, II, i, 407. ADOLF , pastoor te Dieverden, twijfelt aan de leer der transsubstantiatie , II, iii, 303 , 304. ADORATIE. Zie ELEVATIE. ADRIANIIS een karthuiser te Geertruidenberg; zijne dialogen, II, ii, 379. ,
,
4 abt van Egmond, sterft ten gevolge zijner onmatigheid, II, iv, 139. ADUARD ; stichting en roem der abdij van dien naam, II , ii, 21— 134 , 135 , 158; de 23; hare schoone kerk, 22, 42, II , Vita' ac gesta abbat. Adwerd. II, ii, 23, 347 ; de zwarte dood aldaar, II , iii, 7 7; de religie der monniken , II , iv, 212, 213 ; hunne armverzorging, 243. Zie ook ALTAREN KLOOSTERSCHO ADRICHEM (NICOLAAS VAN),
LEN , BOEKERIJEN.
bisschop van Utrecht (?), I, 288. 210-212. zijne invoering, zondagen , viering enz. II , ADVIEZEN van universiteiten worden somtijds door ooze vaderen gevraagd, II , i , 197, II , iii, 94. Zie ook ORLEANS. ADVOCATEN DER KERK ; zij zijn de beschermers der uitwendige belangen van bisdommen, kloosters en gemeenten, I, 3 0 2 ; te Utrecht zijn zij oorspronkelijk gouwgraven, 303; in Twente, II, ii, 11; bij de kloosters worden zij ten laatste zelden gevonden , 71. AEGISTUS ; zijne legende, I, 63. AENEAS SYLVIUS (PIUS II); zijne getuigenis aangaande het priesterhuwelijk in ons land bevestigd , II , iv, 130, 131. Aenhangsel op de Kerkel. oudh. van Aederl., een belangrijk werk van Drakenborch, I, xxiv. AESOPET schoolboek, II, ii, 261, 262. AETHELBERT koning van Kent , neemt het christendom aan , I, 65.
ADULF
ADVENT ;
AFBEELDINGEN.
Zie
PORTRETTEN.
bij Mechelen; de abdij aldaar hervormd door die van Egmond, II, ii, 189. Zie HEIDENDOM. AFGODEN-BEELDEN. AFLAAT ; onzekerheid van zijn begrip bij de middeneeuwsche kerk, II , iv, 185 , 186 ; bij de pausen enz. , 186 , 187; gelegenheden om aflaten te verdienen , 187 , 188; hunne ongelijke waarde, 189, 196, 197; aflaat als belooning voor schoolknapen , II , ii, 279 ; als middel tot vervulling van finantiele behoeften, II, iii, 130-133, II, iv, 188, 190, 193, 194; bestrijding der zaak, 202-204. Zie ook AFLAATBRIEVEN , CYPRUS , JUBILEEN, KER. KEN VAN ROME , KWESTIERDERS PORTIUNCULA, enz. AFLAAT (DE OVERZEESCHE) voor de kruisvaarders naar het Oosten enz., II, iv, 189; de voile , II, i, 18, 20, 31; kleinere, 25, 27 , 28; de woorden „groote aflaat" en „kruisvaart" synoniemen, 32, 33. AFLAATBRIEVEN van pausen enz. gegeven voor de domkerk enz., nog in menigte voorhanden, II , iii, 130; zij spreken doorgaans
AFFLIGHEM
5
van offerende handen, II, iv, 190, 191, maar niet altijd, 204; valsche, 189. AFLAAT-GEBEDEN, gebedstormulieren door wier lezing men zekere aflaten verdient, II, iv, 188, 220. AFLAATRRAMERS. Zie KWESTIERDERS. AFRIkAANSCHE KERK.
Zie KERK (AFRIKAANSCHE).
iii , 292, 293. Zie ook SPOELKOPPEN. bij de mis, AFWERINGSMIDDELEN bij dreigend kwaad : klokgelui , kruisteeken, eenhoornen, palmtakken, paaschvuur, St. Janskruid, II, iv, 114, 115. Zie 00k AMULETTEN. AFZETTING (depositio) der bisschoppen enz. II, i, 269, II, iv, 167. AGNIET (ST.) ; hare relieken door Balderik te Utrecht in eere gesteld, I, 272; in processie omgedragen , II, iii , 168; hare ark, 171. Zie 00k FEESTEN (HEILIGEN-). AGNIETEN-BERG (ST.) bij Zwol; de kloosterlingen aldaar als kuilenburgers uitgebannen , II , i, 199 , 206 , II ii, 214; hun vrome zin, II, iv, 227. iii, 290, 291. AGNUS (HET) bij de mis, AGNUS DEI, benaming voor de door den pans gezegende wasplaatjes, II, iv, 115. AGRICOLA (RupoLF), leerling der school te Zwol, II, ii, 2 56; verblijft te Ferrara, 289, te Heidelberg, 290; zijn orgel te Groningen , II, iii, 184. AHUIS (JUTTE VAN), beroemde devote, II, ii, 211. AILLY (PIERRE D'); zijn Liber sacramentalis, II, iii, 21; hij bestrijdt de vrije geesten, 66. AKEN (IIItRONYMUS vAN), schilder te 's Hertogenbosch, II, iii, 193. AKEN; synode aldaar, II, iii, 3. Zie ook BEDEVAARTEN. ALARD, abt van Egmond, zorgt voor den wijn der broeders, II, ii, 45; zijn bezegelde brief met den vloek, 46. ALARD burggraaf van Nijmegen , sticht het hot der St. Jansridders te Nijmegen, II, ii, 138. 168; bioALBERGEN bij Ootmarsum ; fraterhuis aldaar, II , grafie van den eersten prior in HS. , 355. ALBERICUS stelt de statuten voor de cisterciensers , II, ii, 18, AFSPOELING
,
19, 67. ALBERTUS, bisschop van Lijfland, een adellijk Gelderschman, II,
ii, 115. ALBERTUS MAGNUS ; zijne ontmoeting met graaf Willem, II, i, 114, II, ii, 1 04 ; hij wijdt kerken hier te laude, 105; geeft berigt aangaande ketters van zijn tijd, II
,
iii, 60.
6
onze vaderen trekken tegen hen ter kruisvaart, II, iii , 123; zij hebben hun eigen gevoelen over het getal der kruisnagelen , 166. ALBRECHT (HERTOG) bevordert de zaak der inquisitie , II , iii, 114, 115. ALBRICUS verzorger en bisschop van Utrecht, neef van den abt Gregorius , I, 163 , 290; werkzaam in de kathedraal-school, 256, 353, 354; verkrijgt schenkingen van Karel den groote , 256; zijne ordening door den metropolitaan , II , i, 253. ALcuirms , vriend en leermeester van Karel den groote , I, 152, van Willehad , 168, van Ludger, 177, 178; scholaster te York , 177; zijn oordeel over de tienden , 344 ; zijn leerboek over de rhetorica , 360; zijne Orationes de s. trinitate (?), 376. ALDHELM, abt van Malmesbury , prijst het echteloos leven aan, , I, 305. ALBIGENSEN;
ALEXANDER DE VILLEDIEU.
Zie
VILLEDI,EU.
roept de christenheid ter kruisvaart, II , i , 6. leerlingen der „scholm privatm" te Utrecht, II,
ALEXIUS (KEIZER) ALFABETARI2N,
ii, 258. bisschop van Utrecht , I, 262. ALKEMADE (T-TENDRIK VAN), landcommandeur te Utrecht, wordt karthuiser, II , ii , 147. ALKMAAR ; kloosters aldaar, II , ii , 105, 199; begijnhof, 153; schilderijen , II, iii, 192; schouwster, II , iv, 118-120. ALLERHEILIGEN-DAG ; zijne viering , II , iii, 253. iii, 253. ALLERZIELEN-DAG ; zijne viering,
ALFRIK
Zie BENA. ; klooster aldaar, II , ii , 98.
ALMARICTJS VAN BENA.
ALMELO
een beroemd pastoor enz. , II , i, 335, II, ii, 220, 221. ALMEN bij Zutphen ; eene tooverheks aldaar verbrand , II , iv, 109. ALMKERK ; het oude missale der gemeente aldaar, II , iii , 210. ALMUCIUM , eene met bont gevoerde muts , II , i, 263 , 336, 417. ALPERTUS ; zijn geschrift De diversaate temporum ; inhoud en uitgaven, II, ii, 343, 344. ALPHIJN (WILLEM) sterft te Ravenna , waarom de pans over zijne kanonikdij beschikt, II i, 400. koning van Engeland , zendt op bede van Karel den ALRED groote zendelingen uit, I, 169. ALTAARGEREEDSCHAP , bekers, schotels, doeken enz., I, 384, 421, II, iii, 159-164. ALTAARiws bij de mis, II, iii, 280, 286, 294.
ALMELO (EVERARD VAN),
,
7
(tabula, antependium); de gouden tafels te Egmond iii , 158 , 159. ALTAARWASSCHING op witte-donderdag , II , iii , 225 , 227. ALTAREN (DRAAGBARE); dat van Willebrord te Trier bewaard , I, 118 , 220; van Wulfran te Fontanelle , 220; andere elders, 424 ; in stedelijke raadhuizen enz. , II , iii , 159. ALTAREN der kerken en kapellen; reeds vroeg in grootere kerken meer dan een , I, 3 8 4; het overoude in de domkerk te Utrecht , II, iii, 170; zij worden aan de heiligen gewijd, wier relieken zij bevatten , I, 384 , II , iii, 157 hunne vermenigvuldiging in ons land, II, iii , 155-157; altar en des heiligen kruises , 157 ; stollen waaruit zij bestonden, 158 ; de beroemde te Egmond en Aduard , 158, 159; men mag Beene verplaatsen zonder bisschoppelijke goedkeuring , 159 ; hoog- en nevenaltaren , 156. Zie ook ALTAREN (DRAAGBARE), SEPTJLCHRA. ALUBERT een Angelsax, komt ter evangelizatie naar Utrecht en wordt op aanzoek van den abt Gregorius tot door-bisschop gewijd, I, 164, 301; hij voert Ludger naar York, 165. , 184 , 278 , 279. ALVEN ambtsgewaad der geestelijken, AMANDUS (ST.); zijne biografien, I, 71 ; zijne geboorte en afkomst; is een streng asceet , 193, en voor een tijd kluizenaar te Bourges ; reist naar Rome; zijn visioen, 71, 72, 196; wordt regionaar-bisschop en aanvaardt zijn missie-arbeid, 73; komt te Gent en sticht daar twee kloosters , 73-75; zijn werken te Callo , Antwerpen enz., misschien ook te Aardenburg en Geertruidenberg , 75; wordt bisschop van Maastricht, 74 , 7 5 ; zijne vroomheid, 74; zijne vermeende dooden-opwekking toegelicht, 470, 471; zijn naam in de litanie , iii , 334. AI BACHT in welken zin het schoolmeestersambt 400 genoemd 282. wordt, AMBACHTEN (DE VIER), door Friesen bewoond , I, 81; onder den bisschop van Utrecht gesteld , 82 , 110. AMBTSGEWAAD der bisschoppen, II, i, 260 , 261 , 252, 265, 416; der priesters enz., 336 , 416-419 1 II , iii, 184 , 185. AMERONGEN (ANTHQNIE TAETS VAN), beevaartganger nai.er 't Oosten , II, iv, 46. AMERSFOORT kloosters aldaar, II , ii , 88 , 96 , 97 , 162, 176 199; fraterhuis , 168 ; kerk , II , iii , 133 ; kapittel , II, i , 344. AMICTEN, ambtsgewaad der geestelijken , II, iii , 184, 278. AMSTEL (GIJSBRECHT VAN) in de kapittelkamer te Utrecht, II, ALTAARTAFEL
en Bazel,
;
;
i, 110, 111. AMSTEL (GOSEWIJN VAN)
wordt bisschop van Utrecht ,
II, i, 117,
8 241 ; zijne vermeende onbekwaamheid en abdicatie , 117, 118; hij moet op 's pausen last de juffers van Rijnsburg tot de orde roepen , II , 7 8 ; verkoopt den minderbroeders een huis, 82 , 92. AMSTERDAM kloosters aldaar, II , ii , 83 , 85 , 88 , 89, 97, 116, 121, 161, 162, 199 , 214; kerken , II, ii , 273, II , 136; begijnhof, II , ii , 153, 154; bogarden , 159. Zie ook BOEKERIJEN, BE;
DEVAARTEN , MIRAKEL PROCESSI2N, NICOLAAS-COLLEGIE (ST.).
het dragen daarvan verboden , I, 334 ; is voortdurend zeer gewoon , II , iv, 114. Zie ook AFWERINGSMIDDELEN• ANASTASIA weduwe van Bogulav I, roept nederlandsche nonnen ter kloosterstichting niaar Pommeren, II, ii , 34. ANASTASIUS (JOHANNES) Veluanus. Zie VELUANUS. ANATHEMA. Zie STRAFFEN (KERKELIJKE). ANDHUNUS of hij een friesche abt is geweest , I , 335. ANDREAS (DE APOSTEL); relieken van hem te Egmond , II, iii , 167, 168. Zie ook FEESTEN (HEILIGEN-). ANDREAS deken van St. Marie te -Utrecht, studeert te Parijs , II, ii, 286. ANDRIES (FEEST VAN ST.). Zie FEESTEN (HEILIGEN-). ANDRIES VAN KUM, bisschop van Utrecht; zijn karakter, II, i, hij poogt de abdij van Egmond te hervormen , 87 , II , ii, 181 ; geeft aanleiding tot het stichten van de abdij Marienwaard , II , 4, 87, II , ii , 31; herschept het kapittel te Staveren in een dubbelklooster, II , i, 87, en bevordert den monastieken tijdgeest, 88 ; hij vlugt voor Floris den Zwarte, woont synoden en rijksvergaderingen bij , 88 , 365 , en sterft te Utrecht , 88; zijn karakteristieke giftbrief , 89, ANEN bij Gramsbergen; veldslag en klooster aldaar, II, i , 109 , 113, II, ii , 24. ANGELSAXEN zij worden door de zendelingen van Gregorius I bekeerd , I, 65; de strijd der roomsche en iersche partijen in hunne jonge kerk , 66; hun ijver voor de missie onder de heidenen, 67 ; de overblijfselen der oude beschaving tot hen gebragt; zie BESCHAVING (GRIEKSCH-ROMEINSCHE). ANGERLO twist over de kerk aldaar, II , i, 356. ANGLEN; zij trekkers met Saxen en Warners uit ons vaderland naar Engeland , I, 11. ANKERTS (GHISELINO D') een Tholenaar, zanger en componist, II, iii, 318. ANNALEN EN KRONIJKEN als bronnen voor de kerkgesch. van Nederl., I, xxxi ; van de oudste nederlandsche is weinig bewaard ,
AMULETTEN ;
;
;
;
9 I, 366, 367; de generale, II, ii, 340-342; hoe zij ontstonden, 339, 340; de speciele, 346-351; hoe zij ontstonden, 345, 346. Zie ook GEDENKSCHRIFTEN. ANNALES EGMUNDANI; inhoud en uitgaven, II, ii , 340. ANNATEN, gelden door de optredende bisschoppen den pausen te betalen, II i, 255, 256. ANYUS GRA.TI2E bij de kapittelen , II, i, 296, 350. ANONYMI De rebus Ultraject. narratio hit; inhoud en beoordeeling, II, ii, 345. ANSELMUS van Canterbury ; zijne schriften hier gelezen, II, ii, 270, 325; zijne lijfspreuk, II, iii, 43. Zie ook COMMENDACIE. ANSELINUS, abt van Egmond, onbekwaam voor zijn ambt, ,
ii,
181.
bisschop van Utrecht; zijne afkomst en opvoeding te Trier en Keulen, I, 2 7 6 ; Bruno beveelt hem bij Otto I aan, met wien hij naar Rome trekt, 2 7 7 ; zijne verdiensten als wereldlijk magthebber, 277; zijne vriendschap met Notker van Luik , 278; zijne echtgenoot :Hilswinde en dochter Benedicta, 278; hij wordt door Otto III op den utrechtschen zetel geplaatst, 278, 279, 300; door den metropolitaan geordend, i, 253 ; zijne deugden en verdiensten, I , 279, 280; hij verrijkt de kerken der kathedraalstad, 280; neemt geen deel aan den krijg, 280 ; woont synoden bij, 281; wordt blind en bouwt een klein klooster bij Amersfoort, waar hij sours verwijlt, 281; zijne liefdadigheid, 282, 5 1 6; hij sterft en wordt te Utrecht begraven, 282; zijne biografie, 275, II , ii , 343. ANTHONISTEN; kwestierders van St. Anthonius; hun wangedrag en bestraffing, II, iv, 200, 201. ANTHONIUS (ST.); zijne abdij bij Vienne, II, iv, 200. ANTONIE-VARKENS (ST.) ten behoeve van de armen, II, iv, 246, 247. ANTONIS (MEESTER), architect van Antwerpen, II, iii, 135. ANTONIUS, de vader der monniken, het ideaal eens heiligen, II,
ANSFRIED,
ii, 1. ANTWERPEN ;
vroeg eene volkrijke plaats en kerkelijk slecht verzorgd, II, iii, 5 0; de St. Michielskerk aldaar, 50, 58; het weeshuis, II, iv, 251. APEL (TER); klooster aldaar, II, ii, 60, 125; kerk, II iii 178. APOSTASIE bij ooze gekerstende vaderen tijdens de invallen der Noormannen, I, 245, 252; bij de fraters, overgang tot eene monniken-orde, II ii, 169. APOSTELEN; schilderijen van hen in de kerken, II iii, 192. ,
,
,
,
2
10 APPkL uit ooze kerk op den aartsbisschop te Keulen, II, i, 392;
op den pans, 392, 393, 397. APPELEN op witte-donderdag in de kerken en godshuizen genuttigd, II iii 226-228. APTEROTHE, een klooster in Thuringen (?) II, ii, 11. AQUINAS (THOMAS); zijne boekskens over de geloofsartikelen en sacramenten moeten in de synoden der bisschoppen voorgelezen worden, II i, 363; hun inhoud, II, iii, 16-21; zijne Summa omgewerkt door Dionysius den karthuiser, II ii, 390, 391; zijn Confessionale, II, iv, 155; zijne definitie van ketterij, iii, 85; zijn oordeel over het ketterdooden, 121, 122; zijne afiaatsleer, II, iv, 185, 186. ARCADIUS (KEIzER) verklaart wie een ketter is II, iii 85. ARCH2EOLOGIE (KERKTIT,IJKE) als hulpwetenschap voor de kerkgesch. van Nederl., I, xxxv; de speciele voor ons land moet nog ontgonnen worden, II iii, 155. ARCHIEVEN-KIST (area) bij de kapittelen, II i, 351. ARCHITECTEN. Zie BOUWMEESTERS. ARE (DIRK VAN DER) bisschop van Utrecht, leert onder Hendrik VI de krijgskunst, II i, 102; wordt op den utrechtschen stoel verheven en door Innocentius III om gelden lastig gevallen, 103 ; hij verzamelt gelden in Friesland enz. 103 ; zijn geweldige natuur volgens zijne tijdgenooten, 103, 104; hij handhaaft het asylregt, II iii, 152; houdt te Utrecht eene synode, ordent den aartsbisschop te Keulen en sterft te Deventer, II, i, 104, 356. ARENDEN ; lezenaars in de kerken, II, iii 148, 180. ARENDSZ. (WILLEM) sticht te Utrecht een dolhuis, II, iv, 254. AREZZO (Gump vAN), beroemd bevorderaar der toonkunst; zijne schriften hier te lande vroeg bekend, II , ii, 267, II, iii , 312. ARGENTIL (CARLO D'), een Tholenaar, zanger en componist, iii, 318. ARIANISKE in het oude Friesland. Zie BEWEGINGEN. AREERS, de stamvaders der Indiers, Meden, Germanen enz. I, 1; hun volksleven in de hooglanden van Midden-azie, 2; ontbinding dezer menschen-massa, 3. ARISTOTELES. Zie FILOSOOF. ARISTOTELESMAAL bij de studenten, II, ii, 305. ARITHMETICA in de scholen onderwezen, I, 360, II, ii, 267. ARKEL, aan St. Maarten geschonken, I, 339. ARR-Eu, (JAN. VAN), kandidaat voor den utrechtschen zetel, door den paus op zijde gesteld, II, i, 144; wordt daarna door Ole,
,
,
,
,
,
,
,
,
,
11 mens VI tot bisschop benoemd en te Avignon geordend, 145, 240 ; zijn karakter en lof, 145, 146; zijn krachtig bestuur en zijne zorgen , voor de finantiele belangen van het Sticht, 146, 147; zijne liefde voor godsdienst en wetenschap, 148; zijn organizerende zin, 148; hij houdt vele synoden met reformatorische bedoelingen, 149, 326, 336, 357; vindt tegenstanders, 149, 150; slaat Deventer en Dordrecht met het interdict, I I iii, 153; Urbanus V verplaatst herd naar Luik, waar hij nog de belangen onzer vaderen behartigt, I i, 150, 151; hij sterft en wordt te Utrecht begraven, 151; zijn bastaardzoon Jan van Reinestein, 151; zijne statuten voor de regulieren, II, ii, 117; zijn feestlijst, II iii, 209. ARKEL (JAN XI vAN) brengt de kruisbroeders herwaarts, IT ii, 125. ARKEL (OTTO VAN); zijn woeste strijd over het patronaatregt te Schoonrewoerd, H, i, 332, 333; zijne strafoefening wegens geheime huwelijken, I I iii, 154, 155. ARKEL (WILLEM VAN) met interdict gestraft, II, iv, 179. ARMBEDEELING door geestelijken, II, iv, 242; door kloosterlingen, 243-245; van wege de gemeenten, 245, 246; hoe zij ten uitvoer gelegd werd, I, 517, II, iv, 247-249. Zie ook INVLOED VAN HET CHRISTENDOM. ARMEN moeten door bisschoppen enz. beschermd en verzorgd worden, I, 331, 513-515, II, iv, 242; ijverige liefdadigheid jegens hen bij den abt Gregorius, bisschop Radboud en anderen, I, 268, 515, 516, II, iv, 242; de regte armen, 246, 248. Zie ook INVLOED VAN HET CHRISTENDOM. ARMOEDE; hare oorzaken in de middeneeuwen, II, iv, 241, 242; pogingen om hare weeen te verminderen, 242-252. ARMOEDE (DE H.EILIGE) der asceten, II, i, 34, II, ii, 37. ARNHEM; het kapittel van Tiel derwaarts verplaatst, I, 317, II, i, 317, 318, II, iv, 132-134; patronaatregt der hoofdkerk, i, 330, 400; relieken, II, iii 168; zusterhuis, II, ii, 176; St. Janshof, 139; beurzen voor studenten, 300. Zie ook BOEKERIJEN. ARNOLD VAN GELDER. Zie GELDER. ARNOLD VAN ISENBURG. Zie ISENBURG. ARNOLD, abt van Middelburg, door den pans gecommitteerd tot reformatie der premonstreiters, II, ii 31. ARNULF (KoNrNG) wenscht Radboud op den utrechtschen zetel, I, 267. ASCHDAG; wanneer en hoe gevierd, II, iii, 218. ASCETEN, beoefenaars der onthouding onder ooze geloofspredikers enz. I, 191-195; zij kunnen bezwaarlijk matiging in acht ,
,
,
,
,
,
,
12 nemen, II, ii, 87; hunne levensvormen, 49; hunne vasthoudendheid aan het autoriteitsbeginsel der kerk, 112; zij gebruiken het geeseltouw, II, iii, 73, 74; dragen een haren hemd enz. II, iv, 210. Zie ook DEVOTEN. ASPEREN; kloosters aldaar, II, ii, 106, 125, 202, II, iv, 138. ASSEN; de abdij Marienkamp derwaarts overgebragt van Anen, II, ii, 24, 25. ASSOCIATIE-GEEST (DE) bij de middeneeuwsche menschheid is de moeder van vele corporation, II, ii, 149, II, iv, 69. ASTROLOGIE = astronomic, bij de devoten in verdenking, II, ii, 267, 268. ASYLREGT
der kerken; waardering bij de geestelijkheid, IT, iii,
152-154; niet altijd geeerbiedigd,
154, 155.
de kerkvader, leert dat het ware geloof de vrijheid mint, II, iii, 125. Zie ook SYMBOLUM. AUCTORITATES UTRIUSQUE TESTAMENTI, verzameling van bijbelplaatsen voor de chi4stel. zedeleer, in een utrechtsch HS., II, ii, 270. AUDOENUS, bisschop van Rouaan, Eligius' biograaf, I, 79, 80, 82. AUGUSTIRIER-HEREAITETEN; oorsprong hunner orde, II, ii, 111; zij waren vroeger anachoreten, die den regel van Augustinus heetten te volgen, 111; die van Dordrecht van ketterij verdacht, II, iii, 68. AUGTJSTIJNKEN VAN DORDRECHT; zijn rijmwerk St. Jam evangelie, II, ii, 335, 417. AUGUSTINUS (DE KERKVADER); zijn Enchiridion door den abt Gregorius te Utrecht voor Ludger verklaard, I, 178, 360; zijne eer bij ons voorgeslacht, II, ii, 113; zijn zoogenaamde regel, 113, 114; vertaling van het Manuale op zijn naam, 336; hij meent dat eene definitie van ketterij bijna onmogelijk is, II, iii, 84; zijne leer over de bloedverwantschap als huwelijksbeletsel, II, iv, 6; een hem toegeschreven gebed, 221. AUGUSTINUS, de zendeling van Gregorius I in Engeland, I, 65; zijn statelijk optreden aldaar, 222; zijn voorbeeld heeft normatief gezag voor latere geloofspredikers, 222. AUGUSTINUS-GA; klooster aldaar, II, ii, 35. AULA, in middeneeuwsch latijn = ecclesia, basilica, II, iii, 201. AURELIUS (CORNELIUS), monnik van Eemstein, leermeester van Erasmus, II, ii, 258. AURIBELLI (MARTIAL'S), generaal der dominikanen, bezoekt zijne kloosters in ons land, II, ii, 201, en sticht de hollandsche congregatie, 201.
ATHANASIUS,
13 AusTRAnt, ons vaderland daartoe gebragt, I, 236. der middeneeuwsche kerk, II ii, 112 ; vindt tegenstand, II, iii, 42-44, 95, 97, 103.
AUTOEITEITSBEGINSEL (HET)
,
AUTORITEITSGELOOF. Zie FIDES. AVE MARIA; moet door kinderen,
doopgetuigen enz. geleerd worden, II, iii, 4, 353, II, iv, 82; wordt vaak in de kerken gezongen, II iii, 243; zonderling gebruik der twee eerste woorden bij de devoten, II, iv, 212; misbruik des geheels, 221, 222. AVENTINUS (JOHANNES), een humanist, verdicht de rede, door bisschop Koenraad te Berkach gehouden, II, i, 76, 77. AVESNES (Guy, Gumo VAN) wordt bisschop van Utrecht, II, i, 128, 129; zijn karakter, 129; hij strijdt met de Friesen van Stellingwerf en straft ze met den kerkban, 129, II, iv, 173; houdt eene synode, I I i, 129, 130, 35 6; reist naar Keulen, 129, 366, en naar Vienne ter kerkvergadering, 130, 367; wordt beschuldigd van verdonkering der tienden voor het heil. land, maar vrijgesproken, 130; men biedt hem de kardinaalswaardigheid aan, 130; hij gaat in den vreemde wegens geldelijken nood, 131; poogt de gebreken der dekens te weren, 326; strijdt met Nicol. van Cats en Jan van Kuilenburg en sterft onverwachts, 131; zijn afkeer van alle ketterij, II, iii 86; de roem zijner liefdadigheid, II, iv, 242. AVONDGANGER (EEN) = een zoeker van liefdesavonturen. Zie JEZUS. ,
,
,
B. BAARDEN;
de monniken van Windesheim scheren ze niet af,
iii, 324. BACHANTEN, reizende studenten, I I ii BADEN (FREDERIK VAN), bisschop van II, i, 231, 239, 240, 242, 243, 250;
234. Utrecht; zijne verkiezing, hij oorloogt met de heeren van Wisch enz. en wenscht den utrechtschen stoel met dien van Metz te verwisselen, 232; doet afstand van zijne waardigheid, 232. BADSTOVEN te Deventer en elders, II, iv 251, 252. BAJUM; nonnenklooster aldaar, II, ii, 35. BAKKER (JAN DE); zijn geheim huwelijk, II, iv, 17. BALM; zijn Catholicon, II, ii, 263, 322. BALDERIK, bisschop van Utrecht; vriendschap van Radboud voor hem, I, 269; zijne afkomst, 270; onregelmatigheid zijner verheffing op den bisschopszetel, 299; zijne bevestiging door den ,
,
,
14 metropolitaan, II, i, 253; met de opvoeding van Bruno belast, I, 270; onzekerheid van het getal zijner regeringsjaren, 270; herstelt stad en kerken, gesteund door Hendrik I, 271, 445; wordt begunstigd door Otto I, 271, 272; zijne verdiensten, 272; zijne liefde voor relieken, 272, 273; de school te Utrecht tijdens zijn bestuur, 355; hij woont rijksvergaderingen bij en is bevriend met de keizerlijke familie, 273, 274, 331; zijne eer bij de nakomelingschap, 274, 275; zijne relieken, 274, 275. Zie 00k OLDENZAAL. BALItRS (BALJUWEN), de prwceptoren der tempelieren, II, ii, 134;
der duitsche ridders, 144. verkiaring van dezen plaatsnaam : 6c11, bael = rogus, I, 25. BALSEMING der lijken van aanzienlijken, II, iv, 57. BALLO;
BAN (GROOTE EN KLEINE).
Zie STRAFFEN (KERKELITKE).
van St. Maarten enz., II, i, 109, II, iii, '200. BANKEN in de kerken. Zie GESTOELTEN. BANVLOEK; onder welk ceremonieel uit te spreken, II, iv, 170. Zie 00k MALEDICTIE (GENERALE). BANVONNISSEN van pausen, II, iv, 177, bisschoppen, dekens enz. 177. BANIEREN
Zie DOOPHIIIZEN.
BAPTISTERItN.
BARBARA (ST.);
proostdij van dien naam te 's Gravenhage,
30, 31. klooster bij Mechelen, IL ii, 219. zijn handel bij bisschopskeuzen te Utrecht, II i, 95, 96, en ander bedrijf, 97, 98; zijn woord over de vrije electie der bisschoppen, 135.
BARBARASDAL (ST.) BARBAROSSA;
,
Zie BISSCHOPPEN-CATALOGEN. Zie WERKEN (DE ZEVEN) VAN BARMHARTIG-
BARLANDUS (HADRIANUS).
BARMHARTIGHEID. REID. BARREVOETERS.
Zie KARMELIETEN.
de apostel. Zie FEESTEN bisschop van Laon, zoekt door Norbertus zijne kanoniken te reformeren, II , ii, 28.
BARTHOLOM1EUS (ST.), BARTIIOLOMIEUS,
BARTHOLOM/EUS VAN DORDRECHT.
Zie DORDRECHT.
(JAcoEus), zijn Sulpitius Belgicus beoordeeld, I, xxv; vertaling van het werkje, xtv. BASILIA. (DE HEILIGE) te Warmond vereerd, II, ii, 412. BASILIC'S DE GROOTE; nederlandsche vertaling van zijn boekske De vita solit., II, ii, 336. BAsrmus (TuomAs), een verbannen Franschman te Utrecht woonachtig, II , i, 223, en wijbisschop van David van Bourgondie, 279, 280.
BASELIUS
15
molten tot geene kerkelijke waardigheden komen, i, 239, maar vaak geschiedt het, 290, II, ill 366; zij worden veelzins als regteloozen behandeld, II, iv, 13; bastaarden van priesters in eere, 131, 132. BATAVEN; hunne woonstede, I, 5; zij zijn vrienden der Romeinen, 6, niet de stamvaders onzer natie, 5; strijden onder Jul. Caesar, 7; vormen de lijfwacht der Rom. keizers, 15. BATTOLOGIE EN BATTOLOGEN bij onze vaderen, II, iii, 332, II, iv, BASTAARDEN
,
76, 221. BAVO (ST.)
te Gent, I, 75, 76, 77; de kerk te Haarlem naar hem genoemd, II iii, 133; zijn beeld op de altaartafel te Egmond, 159; zijn naam in de litanie, 334. BAZEL; spode aldaar, II iii, 5. BEAUVAIS (VINCENTIUS VAN); zijn Speculum hi8tor. door Maerlant vertaald, II, ii, 342, II, iii, 24. BEDA; Bonifacius begeert zijne bijbelverklaring te bezitten, I, 202, 207; hij houdt het coelibaat in hooge eer, 305; zijn leerboek over de rhetorica, 360; zijne relieken te Deventer, II, iii, 168. BEDDEN van kurk en noppen in de kloosters, II ii, 163. BEDELAARS; hoedanige te weren zijn, I, 513, II, iv, 248; lastige, hoe gestraft, 149, 248; zij moeten een looden plaat dragen, 248. BEDELARIT; plakkaat daartegen, II, iv, 248. BEDELKNAPEN (mendicantes) bij de scholen. Zie SCHOLIEREN. BEDELMONNTYFiN; invloed van hun wezen op den staat van het monnikendom, II ii, 36, 37; zij moeten hunne gestichten in volkrijke streken plaatsen, 38; trekken de gansche herderlijke gemeente-zorg tot zich, enz. 79, 80; genieten eer bij vorsten en yolk, 92, 93; brengen verdenking van ketterij op de devoten, 95, 166, 168, 169; maken zich te Oxford aan proselietenmakerij schuldig, 288; hun biechtregt, II, iv, 153, 154. BEDEVAARTEN, aanvankelijk niet gewoon, I, 439; later zeer vermenigvuldigd, II, iv, 30; hare oorzaken, I, 441, 442, II, iv, 30, 39-41; zedelijke invloed, I, 442, 443, II, iv, 43, 44; bedevaart als boete-acte, I, 511, II, iv, 41, 42, 163, 165, 166; kan afgekocht worden, II, i, 123, II, iii, 131; wijze van uitvoering, II, iv, 44; die ze volbrengen worden . geeerd, 45, 46, 231; stemmen van afkeuring der zaak, 47-49; bedevaarten naar Aardenburg, 33; Aken, 42; Amsterdam, 32; Breda, 32; Deventer, 31; Dokkum, I, 441, II, iv, 31; Egmond, I, 126, 441, II, iv, 30, 31, 41; Einsiedeln, 41, 44; Elst, I, 440, II, iv, 31, 41; Fulda, I, 440, 443; 's Gravenzande, II, iv, 33, Hasselt, 32; het Heil. land, I, 439, H, i, 4, 7, 8, 10, 123, II, iv, 34; Hello, I, ,
,
,
,
16 440, II, iv, 31, 41; 's Hertogenbosch, 33; St. Jacob, 31, 37, 38; Jeruzalem, I, 439, II, i, 5, II, iii, 131, II iv, 35, 36, 45, 46; Keulen, 42; Lieve-vrouwepolder, 33; Luik, I, 440; St. Michielsberg, II, iv, 40; Montrueil, 43; St. Oedenrode, I, 441; St. Patriks Vagevuur, II, iv, 38, 39; Rhenen, 32; Rome, I, 440, 442, 443, 511, II, i, 10, II, iii 131, II, iv, 36, 37, 42, 44, 45; Rijssel, 42; Sinai, 35; Solwert, 32; Stiphout, 32; Utrecht, 41; Werden, I, 440, 442, 443, 511; Wilsnach, II, iv, 42, 48. BEDIEDENISSE VAN DER MISSEN; een rijmwerk onder Bien titel en een prozastuk, II ii, 404, II, iii, 276. BEEK (CORNELIS), prior der regulieren te Utrecht, schrijft de kronijk van zijn klooster, II ii, 348. BEEK (EGBERT TER), een fraterheer; zijne gehechtheid aan de beginselen der broederschap van het gemeene leven, II ii, 172. Zie ook WIEL (DIRK VAN DER). BEEKE (HERMAN VAN DER), grammaticus te Groningen, II, ii, 244, 245; verklaart hymnen, 271; zijne Scolia op de evangelie-pericopen, 386. BEELD (HET) GODS in den mensch kan nimmer geheel verduisterd worden, II, iii, 30; hoe het hersteld wordt, 31. BEELDEN DER HELLIGEN; misbruik daarvan gemaakt, I, 386. Zie ,
,
,
,
,
00k SCHILDERIJEN. BEELDEN (STAANDE) van heiligen enz. in en buiten de kerken,
iii, 194, 195; worden gekleurd en met kleederen getooid, 195. Zie ook MARIA-BEELDEN. BEELDWERKEN; obscoene en satyrische, II, iii , 204-206. BEETS (JoHANNEs); zijn Preeceptorium divine legis, II , iii, 23. BEGANGENIS bij de graven der dooden, II, iv, 66, 67. BEGIJNEN; haar oorsprong, II ii, 148-152; organisatie harer gezelschappen en leefwijze, 156-158; zij komen onder verdenking van ketterij, 158, II, iii , 87-89, en gaan soms tot de orde der tertiarissen van St. Franciscus over, I, ii, 158; hare ,
benaming ook door de zusters des gemeenen levens enz. gedragen, 177, en door de vrije geesten, II, iii, 59; sommige misdragen zich, II, iv, 138. in Belgie, III ii, 151, 152; in ons vaderland, te Dordrecht, 152, 153, 154, 158; Middelburg, 153; 's Gravenzande, Haarlem, Utrecht, 153, 154; 's Hertogenbosch, Noordwijk, Rijnsburg, Schiedam, Leiden, Delft, 153, 154, 158; Rotterdam, Gorinchem, Heusden, Spykenis, Brielle , Purmerend, 153; Hoorn, Edam, Alkmaar, Enkhuizen, Kampen, 153, 154, 155; de stiehters en gewone gedaante der hoven, 154, 155; de sta-
BEGIJNHOVEN
17 tuten, 155, 156, en hunne handhaving door de • gemeente-bestnren, 155. BEGUNMEESTERS, gecommitteerden voor de finantiele belangen der begijnhoven, II ii, 155, 156. BEGRAFENIS; voorbereiding tot de uitvaart, I, 447, 448, II, iv, 57, 58; de uitvaart, I, 448, II, iv, 58, 5 9; de lijkmis, 59, 60; de teraardebestelling, 60, 61. Zie ook BEGRAVEN, CELLEBROE,
DERS, DOODEN (ZORG POOR DE), ZIELMISSEN, DOODKISTEN, KERKHOVEN, enz. BEGRAVEN (HET) in de kerken in het frankische tijdperk zeldzaam, I, 185, 448, 449, later gewoon, II, iv, 63, 64, maar niet algemeen, 63; twisters over het begraven bij kloosterlingen, 62. Zie ook KLOKGELUI. BkGITE (LAMBERT LE), de vader der begijnen, II, ii, 150, 151; of er reeds voor hem soortgelijke gestichten als de begijnhoven bestonden, 152; hij vertolkt de Handel. der Apost., 151. BEIJEREN (JACOBA VAN) sluit een verbond met Rudolf van Diepholt, II, i, 188; haar huwelijk met Jan van Brabant te Constant behandeld, 370; zij wil de reformatie der monniken te Middelburg, II ii 196; staat hare patronaatregten enz. af, 251; laat Claes van Duvelant te Keulen studeren, 305; haar praalgraf, II, iii 198; zij is lid van een gild te Eiteren, II, iv, 72. BEIJEREN (JAN VAN) wenscht de reformatie der monniken van Egmond, II ii 181, 182. BEIJEREN = het luiden der klokken, II iii, 183. BEIJERS, tijdelijke toevlugtsoorden voor armen, II, iv, 252. BEJAARDEN-DOOP bij sommige kettersche secten, II iii, 56. BEKA (JOH. DE) en zijn Chronicon, I, xviii; bronnen en verdiensten des schrijvers, xviii, II ii 341; dietsche en fransche vertalingen van het werk, I, xix. ,
,
,
,
,
,
,
,
BEKEERING. BEKEERINGEN BEKERS.
,
Zie ZEDELEER.
nit hoop op tijdelijk gewin. Zie
GELOOFSLEVEN.
Zie MISKELKEN.
Zie HEIDENDOM. BELOKEN PASCHEN. Zie PASCHEN (BELOKEN). BENA (ALMARICUS VAN); of hij de stamvader der vrije geesten moet heeten, II iii, 60. BENEDICTA, dochter van Ansfried, abdis van Thoren, beroemd om hare weldadigheid, I, 278, 282, 325, 516. BENEDICTIRN bij de mis, I, 421, II, iii 294. Zie ook ZEGENINGEN. BENEDICTIJNEN. Zie KLOOSTERS VAN DE ORDE DER BENEDICTIJNEN, KLOOSTERLEVEN DER BENEDICT. enz. 3
BELEWITTEN.
,
,
18
BEWEDICTUS;
zijn kloosterregel in den munster te Utrecht gevolgd,
I, 307; de orde is lang de eenige in Europa, 321, 334; haar
humane geest, 326, 514, en regel, II ii, 64-67; zij verbreidt zich op onzen bodem, II, ii, 4-15; haar roem daalt, 16, 17. BENNEBROEK; nonnenklooster aldaar, I, 323, 324. BERENGARIANEN. Zie LOTHARIUS (KEIZER). BERG (DE GULDEN); merkwaardig sermoen daarover, II, ii, 368, II, iv, 90. BERGEN OP Zoom; kapittel aldaar, II, i, 345; klooster, II ii, 199. BERKACH; rijks-vergadering aldaar, II, i, 75, 76. BERN; abdij van dien naam bij Heusden, II, ii, 32; hare stichting en proostdijen, 32, 33; zij bestaat nog in naam, 33; fragment harer annalen, 32, 347. BERNARD VAN CLAIRVAUX predikt het kruis in de zuidelijke Nederlanden, II, i, 20, 22; stelt den regel der tempelieren, II ii, 133, 146; veroordeelt het ketterdooden, II iii, 121; zijne schriften pier te laude veel gelezen, II, ii, 270, 322, en vertaald, 336; hij is de roem der cisterciensers, 19. Zie ook EVERWIJN. BERNARDINUS, de hervormer der minderbroeders, II, ii 197, 198, 200. BERNLEF, de friesche zanger, I, 23; bekeerling van Ludger, 180. BERNULF, bisschop van Utrecht, regelt de betrekking der kapittelen van St. Salvator en St. Lebulnus, I, 315, 316; sticht die van St. Jan en St. Pieter, II, i, 60; wordt onder ongewone omstandigheden op den utrechtschen stool geplaatst, 58, 59; zijne bedrijven, 60; de gunsten door hem bij de keizerlijke familie en bij anderen genoten, 61; zijn dood en relieken, 61, 62; bedevaarten naar zijn graf, II, iv, 32, 41. BERO, prior der regulieren te Beverwijk, II ii, 371. BEROLOGION, titel van een onuitgegeven boek lie correptione pravorum, door een regulier van Hoorn geschreven en in een utrechtsch HS. bewaard, II ii 371. BERTHA, eene adellijke vrouw, schenkt haar hoofd enz. aan St. Maarten, II, i, 61, 375. Zie LIMOGES. BERTHOLD VAN LIMOGES. BERTKE (ZUSTER) van Utrecht, de kluizenaarster; hare prozastukken en liederen, II ii, 57, 58, 419, II, iv, 85. BERUNGEN (LAURENS VAN) van Groningen sticht beurzen voor studenten te Keulen, II, ii, 299, 300. BESCHAVING (GESCHIEDENIS DER) IN EUROPA als hulpwetenschap voor de kerkgesch. van Nederl., I, xxxiv. ,
,
,
,
,
,
,
,
,
19
BESCHAVING (GRIEKSCH-BOMEINSCHE)
door Theodorus van Can-
terbury naar Engeland gebragt. Zie
THEODORUS.
BESCHAVING (ANGELSAXISCHE EN FRANKISCHE)
met het Christen-
dom herwaarts gebragt, I, 358, 359. BESCHAVING ONZER HEIDENSCHE VADEREN.
Zie
VADEREN.
= gestichten waar de clausuur is aangenomen, Zie 00k KLOOSTER-CLAUSUUR. BESNIJDENIS (FEEST VAN 'S HEEREN). Zie FEESTEN (CHRISBESLOTEN KLOOSTERS
TUS-). BESPRENGING
iii,
bij den doop van kranken uitgeoefend, I, 418, II,
355, 356.
BETHLEHEM (EEN)
van goud, afbeeldsel van stal en kribbe,
197, 213.
klooster bij Doetinchem, II, ii, 115, 221; statuten voor dit gesticht, 117; twisten aldaar, II, iv, 138. BETHLEHEM, klooster van dien naam in Friesland, II, ii, 34; zijne nonnen voorbeelden van monastieke vroomheid, 34. BETHLEHEM, klooster van dien naam bij Mechelen, II, ii, 219. BEUREN (ONZEN GOD); spreekwijze tot aanduiding der elevatie bij de mis gebruikelijk, II iii, 289, II, iv, 85. BEVERWIJK; tempelieren-huis aldaar, II, ii, 133; klooster, 366, II, iii, 144. Zie ook PERKAMENT, BERO. BEVESTIGING (confirmatio) der bisschoppen van Utrecht, door den metropolitaan te Keulen, II, i, 253, 254; door den pans, 253-255, 396; door den keizer, 255; gelden bij den pans voor haar te betalen, 255, 256. BEWEGINGEN (KETTERSCHE). Arianisme en sabellianisme bij de oude Friesen, I, 373-378; verklaring van dit verschijnsel, 375-377; zijne bestrijding door bisschop Frederik en Odulfus, 373, 374, 377, .378; ketterij en moeten bij den bisschop bekend gemaakt worden, II, i, 325; zijn sedert de twaalfde eeuw zeer menigvuldig, II iii, 42-44; haar oorsprong vaak moeijelijk aan te wijzen, 59; zij worden in utrechtsche synoden besproken, 66, 86, 109, 110. Zie ook BEGIJNEN, TANCHELM, GEESTEN (VRIJE), BETHLEHEM,
,
,
GEESELAARS, GERARDINEN, DANSERS, HAARLEM (EPO VAN), RIJSWIJK (HERMAN VAN).
in de steenpefiode, I, 3-5; hunne tot heden bewaarde gedenkteekenen: hunebedden, haardsteden enz., 4.
BEWONERS (OUDSTE) VAN NEDERLAND
BEZETENEN. BEZIERS
Zie
KRA/sIKZINNIGEN.
wordt als ketterij behandeld, II iii 84. in Frankrijk, synode aldaar, II, iii, 3.
BEZETENHEID
,
,
20
van menschen en vee, I, 492, II, iii, 84; bij wijdingen enz. 369-373. Zie 0Qk EXORCISM FN. BIBAUT (WILLEM ) VAN TIEL, generaal der karthuisers, II,
BEZWERINGEN
119. BIBLIA PAUPERUM, BIBLIOTTIECA
een schoolboek, II, ii, 264, II, iv, 87.
= volumen compactum ex omnibus libris N. at V.
Testamenti, II ii, 313. ,
BIBLIOTHEKEN.
Zie
BOEKERIJEN.
in het karolingische tijdvak, I, 394; de groote litanie (Mania maior, dies rogationum), een lentefeest, waarop gebeden werd om zegen over de veldvruchten enz. 394, II, 254; wettische zin bij de viering, I, 462; buitengewone dagen. van dien aard, II iii 254, 255. Zie ook VAS TEN. BIDUANE (MATTHIAS VAN), wijbisschop te Utrecht, wegens zijne schraapzucht berucht, II, i, 279, II, ii 193. BIECHT (DE); hare noodzakelijkheid tot zondenvergeving, I, 499, II, iv, 151, door ketters ontkend, II iii, 101, 103; zij wordt door onze geloofspredikers ingevoerd, I, 499; door de geestelijkheid gehandhaafd, II, iv, 151; minstens eens in het jaar of te leggen, I, 500, II, iv, 151; wanneer, I, 500, II, iv, 151; waar, 152; voorschriften aangaande hare uitoefening, I, 500-502, 506, II, iii, 37, 180, II, iv, 151-154; verzuim strafbaar, I, 503, II, iv, 151; mag niet door vrouwen afgenomen worden, iii, 93; ieder leek moet bij zijn eigen parochiepriester biechten, tenzij hij dispensatie heeft, II, iv, 151-154; biecht voor het laatste oliesel enz., 53, 54; voorbereiding tot het sacrament bij leeken, 151, 154, 155; waardering der-zaak bij de edelsten, 156; hare uitwerking op het leven, 157-159 . Zie ook ABSO-
BID- EN DANKDAGEN
,
,
,
,
LUTIE, D 011:DEKEN.
handleidingen tot voorbereiding voor de biecht bij leeken, II, iv, 154; bij priesters, 156. Zie ook POENITENTIAAL -
BIECHTBOEKEN, BO EKRN BIECHTERS
= biechtvaders. Zie
BIECHTVADERS.
komen eerst laat in gebruik, II iii, 180. BIECHT WADERS; hunne verpligtingen, I, 500, 501, II, iv, 151-153; het voorregt van een biechtvader te mogen kiezen, 154. BIER wordt dikwijls vervalscht, II, iv, 144. Zie ook HAMBURBIECHTSTOELEN
,
GERBIER.
geeft zich als slaaf aan de kerk ten offer, II i, 375, II, ii, 359; zijn wonderkruis, II iii, 165; zijne toewijding aan Maria, II, iv,.101. BIGAMIE; hoe gestraft, II, iv, 12.
BIERBEEK (WALTER VAN) ,
,
21
het landgoed van dien naam aan de St. Pieterskerk te Utrecht geschonken, II, i, 374. BIOGRAFIEN onzer geloofspredikers, heiligen enz. I, xxxii; zij zijn bronnen voor de geschiedenis, maar niet met historische bedoelingen gesteld, 131, 214; zij laten zich zelden over de yolkstoestanden uit, 454, 455. BIOGRAFIEN (NEDERLANDSCHE) worden reeds vroeg geschreven, I, 367-369; slechts weinige handelen over kerkheiligen, II, ii, 352; zij vermenigvuldigen zich tijdens de verbreiding der moderne devotie, 354-356, inzonderheid bij de fraters te Zwol, de zusters te Deventer, Diepenveen, Lochem en Delft, 354; hare waarde voor de geschiedenis, 355. Zie ook BREVICITLI,
BILJOEN (BROBIK);
DEVOTEN. BIRRETUM
= barret, II, i, 263, 417.
zijne vorming, I, 284-295; de roomsche gemeente-vorm de gegevene, 2 8 5; Willebrord legt als regionaar-bisschop den grondslag der dioecese, 285; de stoel van Utrecht wordt gevestigd, 286; de geregelde opvolging van zijne bezitters niet terstond verzekerd, 287-290; het bisdom onder Seulen gebragt, 291, 292; zijne grenzen , 292-295, en territoriale verdeeling in aartsdiakonaten, II, i, 315, en dekanaten, 323.
BISDOM (HET) VAN UTRECHT;
BISSCHOP (DE) DER KNAPEN.
Zie
EPISCOPUS.
van een anonymus (Chronica de Traiecto), van Ger. Geldenhauer, van Hadr. Barlandus, van Arent toe Bocop, van Bockenberg, van Coppens, van De Castillion, van de schrijvers van L'arl de verifier le8 date8, van Raissius, van Gazet, van Von Groote, I, xix; beoordeeling dezer schriften, xx. BISSCHOPPEN VAN UTRECHT; hunne levensbeschrijving, I, 255— 284, II, i, 50-235; bezwaren daaraan verbonden, 50; hun ambt en verpligtingen, I, 296, II, i, 269, 270, 274, 275; beperking hunner magt door paus en geestelijkheid, 270-274; benoeming door de vorsten, I, 297-300, II i, 238; investituur, I, 298, 299; hunne bijstanders, 300, 301, II, i, 270, 276-282; zij hebben het bestuur over de kerkgoederen, I, 347, 348, II, i, 270; hunne inkomsten, I, 3-47, 348, II, i, 27 3; hunne gehechtheid aan den duitschen keizer, 36; hunne dubbele waardigheid, 38, en dubbelzinnig karakter, 50, 51; zij nemen zelden deel aan de gewone kerkdienst, 275; worden doorgaans spoedig na hun dood begraven, 180; hun algemeene karakteristiek, I, 283, 284, II, i, 233-235; het ideaal van hun wezen bij onze vaderen, 243; zij zijn de „natuurlijke BISSCHOPPEN-CATALOGEN;
,
22
inquisiteurs," II, iii,
108. Zie ook GEBIED (WERELDLIJK),
VERKIEZING VISITATIE-REGT, PAUSEN, BEVESTIGING, AARTSBISSCHOP.
bij de investituur, II, i, 41; bij de ordening, 260, 262; de staf van Bonifacius, I, 148. BLANKENHEIM (FREDERIK vAN), bisschop van Straatsburg, postulaat der utrechtsche kapittelen, door den paus op den zetel van Utrecht geplaatst, II . i, 170; zijn eed van trouw aan hem, 397; hij aanvaardt het bestuur, 171; zijne deugden en bedrijven, 171, 173, II, iii, 131, II, iv, 201; zijn strijd met Jan van Brederode, II, i, 172, 173; hij begunstigt de aanhangers der moderne devotie, 174, II, ii, 210, 211, H, iii 96; zendt procuratoren naar het concilie van Pisa, II, i, 368; handhaaft de kerkelijke tucht, 174; sterft in zijn kasteel ter Horst en wordt te Utrecht begraven, 174, 175, 176, 247; zijne regeringsjaren „de gouden eeuw" onzer kerk geheeten, 175. BLANKETSEL, veel gebruikt, II, iv, 147. BLASFEMTE = oneerbiedigheid jegens de kerkelijken, II, ii, 56; heet ketterij, II iii, 86. BLAZERS = orgeltrappers, II i, 289. BLIKSEM- EN HAGELSLAG wordt door de zegenspraak der priesters geweerd, II iii 373. BLINDEN dienen soms als organisten, II iii, 327. BLLTDENSTEIN; twisten aldaar over de offers, II, i, 3 8 5; het klooster, II, ii, 13. BLOED; de stelling : „ecclesia non sitit sanguinem," een ijdele vorm, II i, 168. BLOED VAN CHRISTUS. Twijfel aangaande de kracht van dat bloed ter satisfactie, II iii, 101; overdreven en zinnelijke voorstellingen dienaangaande, 102, 215, II, iv, 90, 106; een gedeelte als reliek te Boxtel bewaard, II, iii 168. BLOEDWRAAX gewoon en onder zekere bepalingen geoorloofd, iv, 145, 225. BLo-KKER; liefdadigheid der monniken aldaar, II, iv, 244. BLOEMARDINE, eene kettersche vrouw te Brussel, door Ruysbroek bekampt, II, iii, 65, 66. BLOEMEN worden op het pinksterfeest van de gewelven der kerken geworpen, II, iii 235. BLOEMENDAAL. Zie NIEUWLICHT. BLOEMKAMP; klooster van dien naam, Iz ii, 21, 22, 24; de monniken makers zich verdienstelijk door indijkiiigen, 22.
BISSCHOPSSTAF (DE)
,
,
,
,
,
,
,
,
,
,
,
,
BOCKENBERG (PIET. CORNELISZ.).
Zie
BISSCHOPPEN-CATALOGEN.
23
BOCOP (ARENT TOE).
Zie
BISSCHOPPEN-CATALOGEN.
klooster in het Bergsche, II ii, 221, 223. BODVASTEN, door de kerk geboden vasten, I, iv, 20. BOENBANDEN, vaak kostelijk versierd, II iii, 191. BOEKBINDERS, II, ii; 173, 322; hoe zij de banden inrigten, 322. BOEKEN (LITURGISCHE) zijn bronnen voor de kerkgesch. van Nederl., I, xxxii; door onze geloofspredikers op hunne reizen medegevoerd, 218; in onze bibliotheken veelvuldig bewaard 395. BOEKEN VAN DEN HOOGEN ZIN (VIER) = Sententice van Petrus Lombardus, II, ii, 274. BOEKEN IN DE LANDTAAL van godsdienstigen inhoud worden den leeken verboden, II, ii, 330, 331; door de devotee vermenigvuldigd, 327, 330, 331, II, iii, 92. Zie ook LANDTAAL. BOEKEN worden verkregen uit Rome, I, 204, 205, 207, Engeland, 178, 206, Fulda, 260, 362, Trier, 363, Parijs, Frankfort , Praag enz., II ii, 318; door erfmaking , schenking enz. 317, 318; zij zijn duur, 319, 320; welke voor een geestelijke onmisbaar geacht worden, 316, 317; vele gaan verloren tijdens de invallen der Noormannen, I 255; meest gebruikte, II ii, 325-338. Zie 00k BOEKERIJEN KEMPIS (THOMAS A). BOEKENAFSCHRLWERS in de oudste tijden, Livinus, I, 204; Willehad, 207; later, II, ii, 121, 123, 159, 166, 173, 211, 270, 322, 334, 335, 385, II, iii, 190, 191; waardering van hun arbeid, II, ii, 320, 321, II, iii, 40; hoe zij dien verrigten, II ii, 321, 322. BOEKENLIJSTEN = catalogen, II, ii, 323. BOEKENPRIJZEN, II ii, 319, 320. BOEKENWAARDERS = bibliothekarissen, II, ii, 323. Zie ook CUSTOS. BORKERLIEN bij de kapittelen te Utrecht, I, 207, 362, II, ii, 307, Zutphen, 306, Deventer, 307, Leiden, 307, 308; in de kloosters te Egmond, I, 363, 365, II, ii, 309, 310, 327, Wittewierum, 308, 327, Aduard, 308, 309, Utrecht, 309, 310, 314, Munnikhuizen, 310, Kuik, 310, Delft, '311, 314, Diepenve en, 314, Zutphen, 314, 315, Windesheim, 312, 314, 327, Roermond, 310; in de frater- en zusterhuizen te Gouda, 311, Deventer, 311, 314; bij kerken te Amsterdam, 315, Arnhem, 315, Tiel, 315, Rotterdam, 315, Zwol, 315; in privaat-bezit van Philips van Leiden, 307, 308, 316, Geert Groote, 311, 316, Jan van Arkel, David van Borgondie, 316; in naburige landen, te Fontanelle, I, 132, 205, York, 177, 363, Solignac, 205, Werden, 362, Cues bij Trier, II, ii 318, 319, Keulen, I, 363, 364; zorg voor de bewaring, II, ii 323, 324; verwaarloozing van sommige, 323.
BODINGEN,
,
,
,
,
,
,
,
,
,
,
24 BOEKSKENS (ZUWERLLTKE) der gaans ontstonden, 373, 374.
devotee, II, ii 359; hoe zij door,
stadsschrijver te Antwerpen; zijn Lekenspieghel, II, ii, 416, 417, II, iii 141; hij is geen vriend van beevaarten, II, iv, 47; eert de geestelijken om hun ambt, 135. BOETE (KERKELIJKE); zij wordt door de ketters veracht, II, iii, 71, 81; hare vormen, I, 506; vasten, 506, 507, II, iv, 157; lezen van psalmen enz. r, 506, 507, II, iv, 157; het afkoopen der boete-akten, I, 507, 508, II, i, 123; bestemming der daarvoor gestorte penningen, I, 5 0 8; bedevaarten enz. II, iv, 157; eigenaardige boetevormen voor de kloosterlingen, 157; de drie-endertig- en veertigdaagsche boete der geeselaars, II , iii, 80, 81; disciplina = geeseling, II, iv, 157, 168. Zie ook BEDEVAARTEN,
BOENDALE (JAN),
,
STRAFFEN (KERKELIJKE), POENITENTLAALBOEKEN, PORTALEN.
zijne schriften hier te laude gebruikt, I, 360, II, ii, 265, en in eere, 388. BOETO (JOHANNES DE), professor der regten te Orleans, dient ooze geestelijkheid met advies, II, ii, 287. BOGARDEN (beguini, beghardi) te Middelburg, II ii, 159; heeten te Amsterdam paulicianen naar den patroon hunner kerk, 159. BOLANDUS (JoHANNEs), inquisiteur, II, iii, 113. BOLOGNA; universiteit aldaar. Zie UNIVERSITEITEN. BOLSWARD; kloosters aldaar, II, ii, 82, 199. BOMMEL aan St. Maarten geschonken, I, 339; het kapittel aldaar, II, i, 343; kerk, II iii, 128, 141, 175, 177, 186, 187. BONAVENTURA; overzetting van zijn Profeclus religios. in 11S., II, ii, 330; de merkwaardige proloog, 330, 331; zijne Meditationes over het leven van Jezus, 400; zijn lof, 197. BONIFACIUS (WINFRIED); zijne geboorte en kloosterlijke opvoeding, I, 135; zijne eerste reis naar ons vaderland en verkenningstogten, 136, 137; zijn verblijf te Rome en gesprekken met Gregorius II, 137, 138; hij verneemt Radbouds stood, trekt naar Utrecht en arbeidt te Woerden, Velzen enz. 138; wordt door Willebrord als coepiscopus begeerd, 139; weigert en reist andermaal naar Rome, arbeidt in Hessen, Thuringen en Beijeren, 140; wordt aartsbisschop, sticht kerken, kloosters, scholen enz., 140, 353; houdt synoden en behartigt het onderhouden deter instelling, 329, 331-336; is geen vriend van beevaarten, 442, II, iv, 47; ontwikkeling zijner persoonlijkheid, I, 140-142; hij behartigt de belangen onzer kerk na Willebrords dood, 142, maar is niet bisschop van Utrecht, 288; zijn strijd met den bisschop van Keulen over het opkomende utrechtsche
BORTHIUS;
,
,
25 bisdom, 288, 289; hij staat het tiendregt voor, 344; kiest Lullus tot zijn opvolger en bezoekt ons vaderland, 143, waar hij op nieuw voor de evangelizatie arbeidt, 143; zijne bijstanders in het werk, 143, 144; zijn laatste zendingsreis, 145, 146; hij wint de martelaarskroon bij Dokkum, 146, 147; zijn lijk naar Utrecht vervoerd en te Fulda begraven, 147; zijne verdiensten jegens onze kerk, 133-135; zijne gebreken en deugden, 140-142, 190; zijne hartstogtelijke vereering van het coelibaat, 191, 305; zijn ascetisme, 194; zijne afhankelijkheid van Rome, 208, 209; zijne nagedachtenis bij de nakomelingschap, 148, 149; zijne geestelijke wonderen volgens den Presbyter Ultraiect., 149; zijn lijden in den staat der vreemdelingschap, 201, 202; zijne liefde voor goede boeken, 206; zijne triniteitsleer, 375, 376; zijn naam in de litanie, II iii 334; zijne relieken te Dokkum, II, iv, 31; zijne brieven en biografien, I, 133, 134, 368; zijne grammatica, 359; chronologie van zijn leven, 139. Zie ook ,
,
FEESTEN VAN NATIONALE HEILIGEN, PREDIKING, PRESBYTER ULTRAIECTENSIS. BONIFACIUS
vm (pAus); zijn aflaat, II, iv, 186; hij stelt het
roomsche jubile
in, 189, 190.
BONIFACIUS IX (PADS);
II,
zijne hebzucht vindt tegenstand te Utrecht,
i, 402, 4197-.421.
hoofddeksel der schoolmeesters te Delft, II, iii, 323. Zie FEESTEN (MARIA.). Boom (JoHANNEs), rector der kapittelschool te Deventer, II, ii, 236. Zie JESSE. BOOM (DE) VAN JESSE. BOMBAST, als schrijfmateriaal gebezigd, I, 176. Boors (HEILIGE) ,bij onze vaderen en andere heidensche volken, I, 44, 140. BOOMSTAMMRN, als doodkisten gebruikt. Zie DOODKISTEN. BORDEELEN te Zwol en elders, iv, 138, 144. BORDEN, tot inzameling van giften voor de armen gebruikt, II, BONNET,
BOODSCHAP (ONZER-VROUWE-).
iv, 246. BORNBERGIIM;
klooster aldaar, II ii, 13. ,
suffragaan van den bisschop van Utrecht, broeder van Bertke de kluizenaarster, II, ii, 419; treedt in een ketterproces op, II, iii 100. BORSELEN (FRANK VAN) beweldadigt de armen to Utrecht, II, BORRE (JODOM'S),
,
iv, 245. BOSSCHAERTS,
regulier kanonik te Tongerlo; zijne Alairpiga$ de
aposioli8, I, xxii. BOUDEWLJN VAN VLAANDEREN
en de latijnsche kruisvaart, II, i, 12. 4
26
bisschop van Utrecht, I, 275. bisschop van Utrecht, wegens zijne zachtmoedigheid en sexuele reinheid geroemd, II i, 100; oorloogt met Gelder enz. 100; zijne kerkelijke bedrijven weinig bekend; hij wijdt de kerk te Rijnsburg, 101, en nonnen te Groningen, II, ii, 7 5; sterft te Mentz, II, i, 101; de abdij Bloemkamp door hem begunstigd, II, ii 22. BOURGONDIE (DAVID VAN), bisschop van Utrecht; hij verkrijgt dispensatie van den paus betrekkelijk zijne onwettige geboorte, II, i, 220, 239; wordt door zijn vader op den utrechtschen stoel gebragt, 221; belegert Deventer, 222; vestigt zich te Wijk bij Duurstede, 222; slaat -Utrecht met den kerkban, 223; oorloogt met zijne onderzaten, 223-226; wordt op een mestkar naar Amersfoort gevoerd, 226, 227-, komt weder aan het bestuur, 227; sterft en wordt te Wijk bij Duurstede begraven, 228; zijne gebreken en deugden, 228; zijn liefde voor kunst en wetenschap, 228, 229; zijne vriendschap voor Wessel Gansfort, 229, 230; zijn „gouden Bethlehem," II, iii, 197, en zangerkapel, 318. BOURGONDIE (JAN VAN), sticht eene kapel te Jeruzalem, II, iv, 36. BOURGONDIE (JOHAN VAN), door den paus tot abt van Egmond benoemd en afgezet, II i, 399. BOURGONDIE (PHILIPS VAN), bisschop van Utrecht, een man van den nieuwen tijd, II, i, 231, 233; zijne wijding, 241, 264; hij lokt italiaansche kunstenaars herwaarts, II, iii 191. BOURGONDIE (P-Fruires VAN), hertog, helpt zijn bastaardzoon David aan den utrechtschen zetel, II i, 219, 220, 222; weert vreemde kloosterreformatoren, maar niet Nikolaas van Cusa, II, ii, 183, 184; bezorgt aan Leuven eene theologische faculteit, 294, 295; maakt beevaart enz., II, iv, 33, 44, 193, 194, 284. BOUWMEESTERS der kerken zijn doorgaans leeken, geen monniken of geestelijken, II iii 133; slechts weinige bij name bekend, 134; zij arbeiden vaak naar gegeven planners of modellers, 135, 136; de sage aangaande den meester, die bisschop lioenraad vermoordde, II, i, 78, II, iii 133, 134. BOUIVSTLIL (GOTHISCHE); zijne opkomst en verbreiding, II iii, 139; zijn karakter en symbolische zin, 139, 140; zijn gebruik op onzen bodem, 140, 141. Zie ook OVERGANGSSTUL. BOITWSTUL (ROMAANSCHE); voor ooze oudste kerken gebruikt (?), I, 382; voor de latere, II, iii, 138; zijn karakter, 138. BOYNGUS, abt van Godsschole bij Aurik, bevordert de kloosterreformatie, II ii, 195. BOUDEWIJN I,
BOUDEWIJN II ,
,
,
,
,
,
,
,
,
,
,
27
zijne Nederl. historie een met partijdigheid geschreven werk, I, xxv. BOXTEL; klooster aldaar, II ii, 85; kapittel, II, i, 345, II, iv,
BOXHORN;
,
132. BRABANT (JAN VAN), hertog, sticht de universiteit te Leuven, II,
ii, 294, en neemt haar in bescherming, 296. BRACHYLOGUS, een woordenboek, II, ii, 263. BRAKEL; St. Janshof aldaar, II, ii, 139. BRAND EN BRAAK; beteekenis dier woorden, II, iv, 230. BRANDEN worden door biddagen enz. in herinnering gehouden, II, iii, 200, 255. BRANDMERK als straf voor ketters, II, iii, 120. BRANDT; zijne Historic der ref. bevat een overzigt van de reformatorische bewegingen voor de hervorming, I, xxvi. BREDA; kapittel aldaar, II, i, 343; kerk, II iii, 157; toren, 142; kapel der tempelieren, Ii ii, 133. Zie ook PROCESSIRN, BEDEV.AARTEN. BREDEHORN; eene non uit het klooster aldaar, door een geestelijke verleid, sterft en verschijnt na haren dood, II, iv, 111. BREDEMERS (HENDRIK), organist te 's Gravenhage, II iii, 327. BREDERODE (GIJSBRECHT VAN) studeert te Parijs, II, ii, 286; tot bisschop van Utrecht verkozen, II, i, 218, 241, 242, II, ii, 304; wegens zijne goede eigenschappen geeerd, II i, 218; wreekt den dood zijns vaders, II iii, 154; wordt door den paus op zijde geschoven, II, i, 220; aanvaardt de regering, maar wordt gedwongen afstand te doen, 221; zijne concession aan de kapittelen, 273. BREDERODE (JAN VAN) doet zijne echtgenoot, Johanna van Abcoude, den sluijer aannemen en gaat ten klooster, II, i, 172; wegens erfgoederen poogt hij haar te herwinnen, maakt een inval in Wijk bij Duurstede en wordt geslagen, 172, 173; hij sneuvelt bij Azincourt na eene bedevaart naar St. Patriks vagevuur gemaakt te hebben, 173, II, iv, 39; is niet de schrijver van Des conincs somme, II, iii 11. BREVIATURA, benaming eener schriftsoort, II, ii, 322. BREVICULI, beknopte levensbeschrijvingen bij de graven van geeerde dooden in de kloosters, II, ii, 352-354. BREVIEREN ter eere van Maria, II, it 129, II, iv, 102. Bwrmr,LE; kloosters aldaar, II ii, 85, 127, 161, 162; kapittel, i, 343; begijnhof, II, ii, 153. BRIEVEN vormen een eigenaardigen tak van literatuur, II ii, 406; verzamelingen van de elfde tot de vijftiende eeuw in omloop gekomen, 406-410. Zie ook MINNEBRIEF. ,
,
,
,
,
,
,
,
28
geestelijken moeten ze behoorlijk kunnen schrijven, I, 361, II iii, 366. BRIEVEN (Roomsois = pauselijke); de magistraat van Utrecht verbiedt ze tijdens het schisma binnen de stad te brengen, II, i, 190. BRIEVEN (UIT DE LUCHT GEVALLEN), I, 472, II, iii, 76. BRIEVEN (vAuctrE) van pausen, II, i, 403, 407. Zie ook 00RKONDEN. BRIGITTA (ST.), stichtster der orde van de brigittijnen, II, ii, 126, 129; hare Revelations, 126, 129; zij moeten door de predikers gedurig aangehaald worden, II, iii, 344. BRIGITTIJNEN, opkomst hunner orde, II ii, 126; hun regel en statuten, 127; hunne leefwijze, 128, 129; het koorboek der nonnen, 129; zij worden ook begijnen genoemd, 177; hnn liefdeverbond, II, iv, 68. Zie ook KLOOSTERS DER BRIGITTLTNEN. BRINCKERINCK (JoHANNEs) zendt nonnen uit ter reformatie te Klaarwater, II ii, 15, 16; zijn verblijf te Deventer, 167, 174, 175; hij bevordert de opkomst van het klooster te Windesheim, 204, 212; sticht dat van Diepenveen, 209; sterft, 212; zijde collation, 397, 398; de lof van den ootmoed bij hem, II, iv, 213; zijn vrome zin, 222. BROEDERS DES GEMEENEN LEVENS; hunne opkomst te Deventer, II, ii, 166, 167; verbreiding, 167-170; organisatie en leefwijs, 170-173; benamingen, 170; vervolging van de zijde der bedelmonniken, 168, 169, II, iii, 90; van de zijde der stichtschen, II, i, 199-204; hun room bij tijdgenooten, II ii, 170, en nageslacht, 164; karakteristiek onderscheid tusschen hun bestaan en dat der monniken, 172; verdiensten jegens het onderwijs, 166, 167, 170, 235, 243-245; valsche rigting daarbij, 277, 278. Zie 00k FRATERHUIZEN. BROEDERSCHAPPEN OF CONFRATERNITEITEN = onderlinge verbindtenissen tot verzorging van elkanders belangen in leven en dood, door geestelijken en kloosterlingen aangegaan, I, 281, 316, 452, 453, II, iv, 56, 67, 68; door leeken, 69-72; die van het heilig kruis der St. Jacobs-kerk te Utrecht, 72-76; van de rozenkrans, 76, 77; geestelijken bevorderen deze liefdeverbonden gaarne, 70; hun aantal in de steden, 71; hunne bestemming, 71. Zie ook GILDEN. BROEK. Zie BILJOEN. BROEKHUIZEN (JAN vAN) gaat ter beevaart naar 't Oosten, II, iv,' 34. BRONKHORST (JAN vAN), tot bisschop van Utrecht verkozen, wordt
BRIEVEN EN OORKONDEN;
,
,
,
,
29 door den pans verworpen, II, i, 141; andermaal verkozen en wederom op zijde geschoven, 144; hij beschuldigt sommige pastoors van diefstal, II, iii 132. BRONKHORST (GERARD VAN), kanonik van St. Salvator, verwerft des pausen goedkeuring voor de congregatie van Windesheim, II, ii, 213. BRONNEN (GEwuDE) te Dokkum, I, 33; op Helgoland, 33, 182; te Hello en Dordrecht, 45, 110, II, iv, 31; to Zoutelande, I, 110. BRONOPE; klooster van Bien naam bij Kampen, II, ii, 214, 223, 246; spokerij aldaar, II, iv, 112. BROOD van tarwe voor de hostie te nemen, II, iii, 288; brood tot huiselijk gebruik wordt door den priester gezegend, 373. BROOD EN VLEESCH op zaturdag voor paschen gezegend, 231. Zie 00k LAMSVLEESCH. BROODZUSTERS = cellezusters, II , ii , 162. BRUGDAMME; de collatie der kerk aldaar, II i, 331. BRUGMAN (JOHANNES); zijne liefde voor de broeders des gemeenen levens, II, ii, 170, 171, 277; hij hervormt de minderbroeders, 197-199; roemt de school te Hulsbergen, 244; zijne welsprekendheid, 199; preekt te Haarlem, II, iii, 9 8; is eon vredestichter, II, iv, 226; zijne schriften, II, ii, 355, 356, 383, 409; sermoenen, 402; liedekens, 419"; zijn lof aan den godsdienstijver onzer natie, iii, 128; zijn schedel, 169; zijne zorg voor de onderhouding der feestdagen, 263; aflaatgebed, II, iv, 220. BRUILOFTSMALEN; de wet poogt de weelde daarbij te beperken, II, iv, 9, 10. BRUINAIRT (WILLEM), dominikaner en „baccalaureiis in der godheld," treedt ills inquisiteur in Holland, Zeeland en Friesland ,
,
op, II, iii 115, 116. BRUNO, aartsbisschop van Keulen, te Utrecht opgevoed, I, 249, ,
270, 274, 355; hij begunstigt onzen Balderik, 273, 274; zijne bloeijende school te Keulen, 276, 357. BRUNO, een Keulenaar, stichter van de orde der karthuisers, II, ii, 118. BRUSSEL; de burgerij aldaar weigert eene universiteit uit vrees voor der studenten zedeloosheid, II, ii, 302; meisjesschool, 259. Buratho in Westfalen; kloosters aldaar, II, ii 194. BUIDELSNIJDERS = zakkenrollers; hoe zij gestraft worden, II,iv, 148. BUITENZUSTERS in de kloosters, II, ii, 211. BUNITE in Drenthe; het duitsche huis aldaar, II, ii, 143. BUNSCHOTEN (BARTHOLOMIEUS VAN), notaris te Utrecht, werkzaam bij het concilie van Bazel, II, i, 371. ,
30
„meester van den dom," arbeidt aaa de Nieuwe-kerk te Delft, II, iii, 134. BURCHARD, bisschop van Utrecht; zijne kanonieke electie (?), II, i, 80; hij ordent in persoon eestelijken, 80; wordt van hebzucht beschuldigd, 80, 81; wijdt te Zutphen een kerk, 80; beslecht geschillen, 338. BUREN; klooster aldaar, II, ii, 13. BUREN (HUGO VAN), stichter der abdij van Werseloo, II, ii, 10, 11. BURG OP SCHOUWEN; klooster aldaar, II ii, 202. BURGENDE in Twente; volksvermaak aldaar, II, iii 247, 264. BURCH (JACOB VAN DER)
,
,
BURSFELD.
Zie
CONGREGATIE VAN BURSFELD.
(JoHAN-NEs), de kloosterhervormer, II, ii, 115; in de school te Zwol onderwijzer, 260, 264, 265, 275; bevordert het werk der bursfelder-congregatie, 185; overzigt zijner werkzaamheden, 221-225; zijne schriften, 222, 225, 349, 350; hij brengt een monnik, die leeken verbiedt godsdienstige boeken in de lawltaal te lezen, tot zwijgen, 330; hij geneest te Alkmaar eene visionarische vrouw, II, iv, 118-120. BUSCOP (WERMBOLD VAN) sticht kloosters en vergaderingen, II, ii, 96, 98, II, iii, 90, 91, 96; is een vriend van Geert Groote, 90; van ketterij verdacht, 91-95; beroemd prediker, II, ii, 98, II, iii, 90, 92, en ijverig vertaler, II ii, 331. BUSSCHE (HERMAN VAN DEN), beroemd humanist, II, ii, 291. BUSTO (RICHARD DE), een Engelschman, beroemde monnik te Aduard, II, ii, 22, 240, 353. BIJBELBOEREN in ooze oude bibliotheken voorhanden, I, 363-365, II, ii, 270, 327; enkele in de grondtaal, 328; zij worden veel gelezen, 327, 328, '465, II iii 338, II, iv, 216; als feestgeschenk aangeboden, 217. BIJBELGEBRUIK bij het zingers der getijden, II, iii, 337, 338; bij de openbare eeredienst, I, 402-404, II, iii 335-338. Zie ook SCHRIFTPERICOPEN. BUSCH
,
,
,
,
BIJBELSCHE UITLEGKUNDE. BIJBELVERKLARINGEN
335, 336. Zie ook
Zie
UITLEGKUNDE.
in het latijn, II, 328, 329; in de landtaal, UITLEGKUNDE.
in de kloosters enz., II, ii, 334; in kerken en gemeenten, 334, 335. BIJBELVERTALING (NEDERLANDSCHE); zij is een bezwaarlijk en gemarlijk werk, II ii 329; wordt door de hoog-kerkelijken tegengestaan, 329-331; door de devoten bevorderd, 331-332, 365; hare geschiedenis nog niet behoorlijk opgemaakt, 332; zij geschiedt fragmentariesch sedert het frankische tijdvak, 332— BIJBELVERSPREIDING,
,
,
31 334; oudste drukken, 334; haar gebruik leidt tot ketterij, iii, 98. BUGELOOF (HET) der heidenen door de bisschoppen en graven te weren, I, 334, 502; zijne nawerking bij de gekerstenden, 463, 474-482, II, iv, 111=115; dat der christenen onder den invloed der kerk vOOr de elfde eeuw, I, 463-473; na de elfde eeuw, II, iv, 106-120. Zie 00k GODSGERIGTEN, HEILIGEN, RELIEKEN, WONDEREN EN WONDERGELOOF, enz. BUGELOOVIGHEDEN (LUST DER HEIDENSCHE) = lndiculus superstitionum, onder den invloed van Bonifacius opgemaakt, I, 41; vele malen verklaard, 41. BIJSCHOLEN, door niet officiele onderwijzers gehouden; zij worden te Dordrecht door den magistraat verboden, maar eindelijk toegelaten, II, ii, 256, 258; zoo ook te Delft, Leiden, Amsterdam en Alkmaar, 257; die te Arnhem geniet steun van de regering, 257; hare bestemming, 257, 258; „scholm privataa" te Utrecht, 25 8; te Leeuwarden, 258. Zie ook MEISJESSCHOLEN. BIJZITTEN der geestelijken, I, 491, II, ii 361. Zie ook CONCUBIJNEN. ,
C. C1ESAR (J-umus) bekampt de Germanen aan den Boven-rijn, I, 7; zijn berigt aangaande hun godsdienst, 29. C1ESARIUS VAN HEISTERBACH. Zie HEISTERBACH. CALIXTUS III (PA-us) wenscht een kruisvaart tegen de Turken, II, i, 219, 220; zijne bedriegelijke handelwijze jegens Gijsbrecht van Brederode, 220. CALVARTR-BERGEN bij en in de kerken, II , iii , 196. CAMERAREN bij de kapittelen, II i, 288, 388; in de kloosters, II, ii, 71. CAMPANA EPISCOPALIS, de bisschopsklok te Utrecht, II, i, 266. CAMPO (HEIMRICUS DE), hoogleeraar der theologie te Leuven, II, ii, 295. CANCELLIER (DIE), titel van een merkwaardig biechtboek, II, iv, 165. CANNEMANER (HENDRIK), wegens vele geheime huwelijken met den dood gestraft, II, iii, 154. CANON. Zie MISKANON. CANTERBURY (ANSELMUS VAN). Zie ANSELMUS. CANTIMPRE (THOMAS VAN); zijn boek De apibus door Herman van Scutdorpe gebruikt, II iii 25. ,
,
,
32 zijn ambt bij de kapittelen met dat van den scholaster vereenigd, II , i, 287; bij de kloosterlingen, II , ii, 71, 233, CANTOR (PETRUS) veroordeelt het ketterdooden, II iii, 121. CANTUS PLANUS (DE); men poogt hem in de kerken te handhaven, II, iii 315. CAPELLA; zijn leerboek voor de rhetorica, I, 360. CAPELLA (ANDREAS DE), hoogleeraar der theologie te Leuven, II, ii, 295. CAPISTRANO (JOHAN-NES DE), pauselijk legaat, neemt deel aan de stichting van een observanten-klooster te Sluis, II, i, 406, II, ii, 199. CAPUTIO (NIKOLAAS DE), door den pans tot bisschop van Utrecht aangesteld, weigert herwaarts te komen en abdiceert, II , i, 144; sticht te Perugia een collegie, waarin plaats voor twee studenten uit het bisdom van Utrecht, 144, II, ii, 289, 298, 299. CAPUTIO (PETRUS DE). Zie PETRUS DE CAPUTIO. CARILLONS bij de kerken, II , iii , 144. CARINA, CARINE, eene kerkstraf; haar aard en verschillende omschrijvingen, II, iv, 164, 165. CARINARII = boetelingen die carine houden, II, iv, 231. CASSIANUS; vertaling zijner Collationes, II, ii, 336. CASTILLION (DE). Zie BISSCHOPPEN-CATALOGEN. CASUS EPISCOPALES, RESERVATI, overtredingen waarover de kerkelijke regtsspraak alleen bij den bisschop is, II, iii , 109, II, iv, 152. CATACOMBEN van Rome en Napels; hare grafnissen nagebootst in de crypt te Deventer, II, iii, 151. CATALOGUS van de boekerij te Egmond, I, 363; te York, 363; te Fontanelle, 364, en andere elders, II, ii 307, 314, 315. CATECHESE = onderrigt in de geloofs- en zedeleer van de zijde der kerk aan het yolk (kinderen en volwassenen) gegeven, II, iii, 2-10; haar inhoud en aard in het frankische tijdperk, I, 401, 402, 405, 406, 414-416, II, iii, 2, 3; in later tijd, 3-10; handboeken voor de catecheten, 11-26. CATECHISMUS; een gedeelte van het doopceremonieel wordt aldus genoemd, U, iii, 352. CATECHUMENAAT, voorbereiding tot den doop, in het tijdvak der kerstening onzer vaderen doorgaans kortstondig, I, 414; oudtijds langdurig, II, iii, 347-350. CATHEDRATICUM = uitkeering door de priesters jaarlijks aan den bisschop te doen, I, 349, II, i, 382. CATHOLICON. Zie BA,LBI. CANTOR;
,
,
,
33 een schkoolboek, II ii, 261. een schoolboek, II, ii, 263. CAUPO (JOHANNES), een pauselijke precist, staot naar het pastoorsambt te Arnhem, II, i, 400.* CAUTELA EN PERICULA MISS2E; voorschriften door de misvierende priesters in acht te nemen tegen ontheiliging der hostie, II, iii, 300-302. CELARIO (ARNOLDUS DE) van Lochem, hoogleeraar en rector der universiteit te Keulen, II, ii, 292, 293. CELE (JoHANNEs), beroemd schoolrector te Zwol en vriend van Geert Groote, bezoekt Ruysbroeck te Groenedaal, I, ii, 218; studeert te Praag, 254, 290; is klerk, geen priester, 254; zijn goede naam trekt tal van vreemdelingen Roar zijne school, 254, 255; zijn onderwijs heeft wijden omvang, 255; inrigting zijner school, 260; zijne liefde voor de muziek, 266, II, iii, 313, 315, en de bijbelverklaring, II ii, 271; hoe hij tucht over de leerlingen oefent, 280, 281; zijne discipelen bezoeken de universiteiten en zijn menschen van alle standen, 255, 256; zijne boekerij, 255, 256, 315, 324, 329; zijn onderwijs te Arnhem, 257; zijn dood en begrafenis, 255, II, iv, 59; zijn graf te Windesheim, II iii, 199. CELLARIEN = keldermeesters in de kloosters, I, 313, II, ii, 71. CELLEBROEDERS; hunne opkomst en levensbestemming, I t ii, 160; zij heeten alexianen naar hun schutspatroon, lollaards naar hun zingen bij de begrafenis, 160; hunne huizen te Leiden, Amsterdam, 161; Dordrecht, Utrecht, 's Hertogenbosch, Haarlem, Delft, Gouda, Brielle, Rotterdam, 161; Middelburg, Tiel, Kampen, Deventer, 161. CELLEZUSTERS te Amsterdam, Oudewater, Dordrecht, Rotterdam, 162; Brielle, Zierikzee, Amersfoort, 162, 163; zij heeten ook broodzusters, 162; hare levensbestemming en statuten, 163. CENSUUR (DE KERKET,IJKA), aangewend tot het verkrijgen van aalmoezen voor den dombouw te Utrecht, II, i, 122. CEREMONIE-BOEK van het kapittel van St. Marie te Utrecht, II,
CATOEN (DIETSCHE),
,
CATONIS DISTICHA,
,
,
,
i, 303. CEROCENSUALEN, Zie WASSCHOT. CESSATIE = staking der kerkdiensten,
II i, 125, 142, 214, 274, II, iii 1'54, II, iv, 182-184, 260. CHARTA CARITATIS der cisterciensers, II, ii, 68, 72. CHARTULARIA = kopijboeken, II, i, 351. CHILDEBERT I poogt het, heidendom bij de Franken te onder,
,
drukken, I, 64. 5
34
van Utrecht fungeert als aartsdiaken, II, i, 318; zijne aanstelling, 321. Zie ook KOORBISSCHOPPEN. CHORALEN leeren zingen enz., II i, 294, II, ii, 266, II, iii, 317, CHOORBISSCHOP (DE)
,
322.
bij den dom te Utrecht, II, i, 294, II, ii, 234. heilige balsem, jaarlijks op Coena Domini bij den bisschop te halen, I, 334, en te betalen, 349; bij den doop gebruikt, 418, II, 'iii, 356; bij de bisschopswijding, II, i, 260; bij het vormsel, II iii 362; wordt op witte-donderdag gewijd, 224, 225. CIIRISTENDOM, hoe het begrepen werd door de romeinsche wereid, I, 52; het is nit zijn aard een voorwerp van onderwijs, II, iii, 1, 2; onzuiver in het tijdperk der kerstening onzer vaderen, maar daarom niet minder bij magte bekeerlingen te maken, I, 52, 53, 457; prwdispositie onzer natie tot aanneming dezer godsdienst, 54, 456; natuurlijke antipathien tegen haar, 55-57, 456. CHRISTENEN (RomEnTscHE) in ons vaderland; hunne monumenten,
CHORALEN-HUIS CHRISMA,
,
,
I, 58.
Zie
CHRISTIANITATES.
DEKANATEN.
zijn beeld te Delft en elders, II, iii, 192, 196; hij beveiligt tegen den onvoorzienen dood, II, iv, 99. CHRISTUS wordt zonder nadere bepaling God genoemd, I, 377, II, iv, 85; eenzijdig als de wereldregter voorgesteld, 85, 86, 104, 106; soms in zijne ware gedaante als de ontfermer, 8 8; als de bruidegom der ziel, 88, 89; ketters leeren, dat 's Heeren godheid gednrende de passie van zijne menschheid gescheiden was, II, iii, 101, 102. Zie ook JEZUS. CIERONICON HOLLANDUE; zijne betrekking tot de Annales Egmundani, en uitgaven, II ii, 340. CHRONOLOGIE, als hulpmiddel voor de kerkgesch. van Nederl., I, CHRISTOFFEL (ST.);
,
xxxvi. CIBORIUM.
Zie
SACRAMENTSRUS.
nitkeering door de priesters bij de bisschoppelijke visitatie te doen, I, 349, II, i, 382. CISTERCIRNSERS (DE ORDE DER); opkomst en snelle ii, 18, 19; regel, 19, 67, 68; diep verval, 191. Zie ook KLOOSCIRCATITS,
TERREFORMATIE DER CISTERCIRNSERS , KLOOSTERS VAN DE ORDE DER CISTERCIRNSERS, KLOOSTERLEVEN DER BENEDICTIJNEN
enz.
de abdij aldaar het moederklooster van de orde der cisterciensers, II ii 18, 19.
CITEADX;
,
,
35 CLAIRVAUX; monniken nit de abdij aldaar herwaarts gevoerd, II, ii, 19; haar kerk te Aduard nagebootst, 22. Zie ook BERNARD. CLAIRVAUX (BERNARD VAN). Zie BERNARD VAN CLAIBTAUX. CLARA, stichtster van het klooster Klaarkamp, II ii 19. CLARA (ST.), dochter eens italiaanschen edelmans, verkrijgt van St. Franciscus een regel, II ii 84; wijziging van Bien regel door Urbanus IV en Innocentius IV, 84. Zie ook KLOOSTERS VAN DE ORDE DER CLARISSEN. CLARISSE (JOH. EN THEOD. ADR.); hunne verdiensten jegens de geschiedenis der broeders van het gemeene levee, II, ii, 164. CLAITSUUR. Zie KLOOSTERCLAUSITUR. CLAVECIMBELS. Zie MUZIEK-INSTRUMENTEN. CLAVICHORDEN. Zie MIJZTEK-INSTRUMENTEN. CLEMANGIS (NIKOLAAS DE); zijne klagt over ontwijding der feestdagen, II iii 272; over der klerken ontucht, II, iv, 131. CLEMENS (DE NAAM) te Rome aan Willebrord gegeven, I, 107, 108, 286. CLEMENS V (pAus) veroordeelt de vrije geesten, II iii, 62, en de begijnen, 87, 88. CLEMENS VI (pAus), de valsche bul op zijn naam verbreidt ongerijmde voorstellingen van het roomsche jubile, II, iv, 191, 192. CLEMENTINEN, kerkwetken van Clemens V, worden door Johannes XXII in werking gesteld, II iii, 62. CLEmmF, (JOHAN) sticht het klooster te Sibculo, II, ii, 192. CLERIC' CONIUGATI, UXORATI. Zie PRIESTERHITWELLIX. CLERMONT; de vergadering aldaar, die ter kruisvaart riep, vermoedelijk niet door Nederlanders bijgewoond, II i, 6. CLOTILDE, gemalin van Clovis, I, 64. CLovis wordt christen, I, 64. CLUGNY, de abdij van lien naam en de reformatorische zin harer bewoners, II, i, 64, II, ii, 17. CLITNIACENSER-K1,00STERS; of zij hier te lande bestaan hebben, II, ii 9, 18. COCCIUS (GERABDUS); zijn Kronijk van het klooster Bethlehem te Zwol, II ii, 349. COCK (HENDRIK DE) moet ter beevaart wegens wangedrag, II, iv, 42. COELIBAAT DER GEESTELIJXEN; de gedwongene echteloosheid bij de oud-britsche kerk niet bekend, I, 304; zij wordt in ons land langzamerhand ingevoerd, maar geenszins algemeen onderhouden, 305, 306, 491, II, iv, 129-133. Zie ook CONCUBINAAT, PRIESTER-HITWELIJK. ,
,
,
,
,
,
,
,
,
,
,
36 van Kapelle (?), rector der artisten te Padua, II, ii, 289. COESFELD (HENDRIK VAN, belangrijk mystiek schrsijver, II, ii, H9; zijne onuitgegeven werken, 378, 379, 385, 400. COHABITATORES = geestelijken, die concubijnen houden, II, iv, 131. COLLATIE; de pauselijke, II, i, 137, 141. Zie ook PAUSEN, PATRONAATREGT. COLLATIE-BROEDERS = broeders des gemeenen levens, II, ii, 170, 175, 397. CoLLATrEN, eenvoudige sermoenen, II, ii, 167, 397, II, iii, 345. COLLE (JOHANNES DE), inquisiteur, II, iii, 117. COLLECTEN, gebeden bij de mis, II , iii, 281, 329, 330; proeven dezer soort, 297, 299, 330. COLLEGIAAL-KERKEN. Zie KAPITTELKERKEN. COLLOQUIUM, benaming voor de jaarlijksche vergadering der fraters, II, 173, 176. COLUMBA, de apostel der Schotten, I, 66. COLUMBANUS verbreidt het christendom in Gallie, Zwitserland enz., I, 67. COMAN CLAESZ., te Utrecht als ketter gebrandmerkt, II iii, 72, 120. COMES (DE) op naam van Hieronymus. Zie SCHRIFTPERICOPEN. COMESTOR (PETRUS). Zie HISTORIA SCOLASTICA. COMTTAER (GOSEWIJN), leerling van de fraters te Deventer, wordt bisschop van Scalaholt op Ysland, II, iv, 203; zijn merkwaardige aflaatbrief, 204. COMMANDEURS bij de tempelieren, II ii, 134; bij de St. Jansridders, 140. COMMENDACIE VOOR DIE SIECKE MENSCHEN, een merkwaardig opstel, aan Anselmus van Canterbury toegeschreven, II, iv, 54, 55. CommrNEs (JoHANNEs DE), bisschop van Terouaan, een man van reformatorischen zin, II, iii 48. COMMIXTIO (DE) bij de mis, II, iii, 291. COMMUNICANTEN bij de mis, I, 422, 423, II, iii, 293; wanneer en hoe dikwerf zij opkomen, I, 423, I I , iii, 293; zij moeten voor en na de plegtigheid vasten, I, 423, II, Hi,. 301; wie afgewezen worden, 293; hoe men slechte straft, II, iv, 149; hun getal in groote parochien, II , i, 339. COMMUNICEREN; wie het waardiglijk doet, I, 423, II, iii 33. COMMUNIE (DE) bij de mis, door den priester, II , iii, 292; door de leeken, 293. Zie ook KRANKENCOMMUNIE. COMPLENDA, een gebed bij de mis, II, iii, 2- 93, 294, 331. COMPOSITIO SIFRIDI INTER EPISCOPUM ET ARCHIDYACONUM, een COEPAL (REMARIUS DE)
,
,
,
,
37 merkwaardig stuk in HS. van den aartsbisschop van &igen, II, i, 125, II, iv, 161. COMPOSTELLA. Zie JACOB (ST.) COMPUTUS. Zie PAASCHBEREKENING.
bij de mis, de zang van het koor, II, iii, 310. gemengde vergaderingen van leeken en klerken, I, 332. CoNcrLIE (GENERAAL); de Stichtschen doen er beroep op, II, i, 183, 187, maar leeren de werking der instelling wantrouwen, 212, 216. CowciLIEN van Bonifacius, I, 332-335; van Vienne, II, i, 130, 367; van het Lateraan, 367; van Rheims, 367; van Pisa, 367, 368; van Constanz, 368, 369, II, ii, 179, 1 81; van Bazel, II, i, 212, 370, 371, II, ii 179; hunne belangrijkheid voor onze kerk, II, i, 373. CONCORDAAT van Worms over de investituur, II, i, 41, 83, 84, 245, 311, 314; zijn vermoedelijke indruk in de naastvolgende tijden, 86, 87, 253, later verzwakt, 92; van Rudolf van Diephol t en Philips van Bourgondie, 214, II, iii, 262. CONCORDANTIEN voor de Evangelien, II, ii, 335, 385. CONCUBINAAT, bij de geestelijken maar al to gewoon, II, iv, 131-133, 170. Zie ook BIJZITTEN. CONOUBINARII =-* geestelijken die bijzitten houden, II, iv, 131; bij vorsten enz. 148. CONCUBIJNEN der geestelijken, II, iii 264; der vorsten enz., iv, 148. Zie ook BIJZITTEN. CONFIRMATIE der bisschoppen door den pans. Zie BEVESTIGING. CONFITEOR, de schuldbelijdenis des priesters bij den aanvang der mis, II, iii, 280. CONFORMITATES ST. FRANCISCI, een devotie-boek in onze kloosters, door Wessel Gansfort in miskrediet gebragt, II, ii, 337. CONFRATERNITEITEN. Zie BROEDERSCHAPPEN. CONGREGATIE VAN BURSFELD; hare opkomst en reformatorische bedoeling, II, ii, 185; zij neemt nederlandsche kloosters in zich op, 185-190. CONGREGATIE (HOLLANDSCHE) DER DOMINIKANEN, eene met reformatorische oogmerken ingestelde verzameling an kloosters, II,
CONOENTUS
CONCIGIA MIXTA =
,
,
ii, 106, 201-203.
ontstaan, II, ii, 192; kloosters tot haar behoorende, 193, 194; statuten, 194, 195; vruchtbare invloed, 195. CONGREGATIE VAN SION; zij komt gelijktijdig met die van Windesheim op, II, ii, 215; waarom zij zich niet bij haar aansloot, 215, 216; hare kloosters bezitten den aflaat der kerken van Rome, II, iv, 196. Zie ook SioN.
CONGREGATIE VAN SIBCULO;
38
haar ontstaan en snelle uitbreiding, II, ii, 212-216; de pauselijke goedkenring, 213; het karakter der statuten, 213, 214; oorzaken waarom vele conventen zich bij haar aansloten, 216, 217; zij wint veld in Belgie, 218, 219; in Westfalen, Saxen en de Rijnstreken, 220; in Holstein, Brandenburg enz., 224; in Zwitserland en den Elzas, 225; hare kloosters bezitten den Mint der kerken van Rome, II, iv, 196, 197. Zie ook WINDESHEIM. CONIUGATI (CLERIC4 Zie PRIESTERHUWELIJK. CONSECRATIE (DE) der avondmaalselementen bij de mis, I, 421, II, iii, 288. CONSERVATIVISME der middeneeuwsche christenheid. Zie GELOOFS LEVEN. CONSTANZ. Zie CONCILIEN. CONTRAPUNT (HET), eene vrucht van den distant, II iii, 314, 317. CONVERSEN EN CONVERSINNEN in de kloosters, II, ii, 3, 51, 52, 53, 68. COPIISTEN. Zie BOESENAFSCHRITVERS. COPPENS (J. A.); zijne Nieuwe beschrijv. van he bisdom van 's Hertogenb. I xxiii. Zie 00k BISSCHOPPEN-CATALOGEN. CORNELIS (ST.); zijne kweste, II, iv, 200. CORNELIS (WEESTER), architect te Utrecht, II, iii, 135. CORPORALIA, doeken voor de altaardienst, I, 421; worden op goede-vrijdag met een draad aaneengehecht en losgescheurd, II, iii 228, 288. CORRECTOR, titel van den kardinaal, die met het toezigt, op de minderbroeders is belast, II ii, 91. CRAFT, tot bisschop van Utrecht verkozen, weigert het ambt, I, 261, 494. CREDO (HET). Zie SYMBOLUM. CREDO PARVUM EN MAGNUM, benamingen voor het 8ymbolum apost. en nicenum, II iii, 6; gebruik bij de mis, 284. CREMONA (EMANUEL VAN), vroeger bisschop, beroemde monnik in de abdij van Aduard, II ii 22, 240, 363, 354; vergeefsche poging om hem te doen kanonizeren, 354; zijne verloren schriften, 353. CRUCIFIX (HET) niet te aanbidden, II iii, 101; zijne archwologische geschiedenis enz. 165-167; in gebedenboeken enz. 280, 286. CRYPTEN = krochten, onderaardsche kerken, bevatten te 'Utrecht de graven onzer oudste bisschoppen, I, 449; haar oorsprong, vermenigvuldiging en gebruik, II, iii 149-151, 298; putten in de crypten, 150.
CONGREGATIE VAN WINDESHEIM;
,
,
,
,
,
,
,
,
,
39 CUNERA (ST.). Zie KUNERA. CUNIBERT, bisschop van Keulen;
of hij de missie onder de Friesen veronachtzaamd heeft? I 71. CUBA CLERICALIS, een handboekje voor geestelijken, II , ii, 405. CURE. Zie KURE. CUREIT = pastoor, II, i, 328. CUSA (NIKOKAAS VAN), legaat des pausen, houdt eene provinciaal-synode te Keulen, II i, 358, 363, II, iv, 110; zijne te Utrecht uitgevaardigde statuten worden niet gepubliceerd, i, 366, 405; zijne opvoeding to Deventer, 404, 405; eere hem hier te lande aangedaan, 405; brengt den pauselijken aflaat, 405; bemint de fraters, II ii, 172; zoekt de kloosters te reformeren, 184, 185, 186, 200, 223, 226; zijne boekerij te Cues, 318, 319; berigten aangaande hem in de kronijk van Fred. van Heilo, 348; zijn oordeel over kristallen monstransen, iii, 162; zijn smaak voor den kerkzang, 323, 325; zijn oordeel over beevaarten, II, iv, 47, 48; hij veroorlooft den raadsleden van Arnhem zich eigen biechtvaders te kiezen, 154; stelt den aflaat verkrijgbaar, 193, maar prijst dien niet aan, 203. CUSTOS (DE) der boekerij van St. Marie; wat hij voor zijn ambt te verrigten had, II, ii, 324. CUSTOS TILENS1S; zijne brieven aan bisschop Adelbold en Imo, I, 511, II, i, 55, II, ii, 406, 407. CYMBALA = 8ymboloe, II i, 288. CYPRUS; aflaat voor het verdedigen van het eiland, II, iv, 198. CYTHS. Zie MUZIEK-INSTRUMENTEN. ,
,
,
,
D. DADANUS, bisschop van Utrecht (?), I, 288, 333, 335. DAER (NIKOLAAS VAN), een nederlandsch boekdrukker te Rostock, II, ii, 291. DAGOBERT I bouwt te Utrecht eene kerk, die hij onder Keulen plaatst, I, 69. DAIKE DERKSE, non te Diepenveen, leert de kinderen „de oogen verwaren,"II, ii, 278. DAIS, een draagbare tent voor het sacrament bij procession, II, iv, 25. DALMATICA, een gewaad der geestelijken, II i, 261, II, iii 185. DAMIANI (PETRUS), een ijverig geeselaar, II lll, 73. DAMIATE (VEROVERING VAN); deelneming onzer vaderen aan het feit, i, 15. ,
,
,
40
bisschop van Winchester, schrijft een aanbevelingsbrief voor Bonifacius, I, 137; zijne raadgevingen betrekkelijk het bekeeringswerk, 226-228. DANSEN in de kerken verboden, II, iii, 264, 265. DANSERS (DE) in de Rijnstreken enz. II iii, 83; in Gelderland en elders, en hun dolzinnig bedrijf, 83, 84; zij worden door exorcismen genezen, 84. DANSPROCESSIEN te Epternach en elders in het Luxemburgsche,
DAN-AL,
,
I, 118.
schrijvers daarover, II, iii, 83. moet geleerd en uitgelegd worden in de kerken enz., II, iii 4-7, 9, 12; handboeken daarover, 13, 22-24. DEENEN; Willebrord poogt hen te bekeeren, I, 112. DEGENS (GRIETE), beroemde non van Diepenveen, II, ii, 16, 219. DEGRADATIE = ontwijding van geestelijken, komt niet dikwerf voor, II, iv, 167, 168; uitoefening der straf, 168, 169. DEKANAAL-KAPITTELEN = dekanaal-synoden, II, i, 353, 372. DEKANATEN, onderdeelen der aartsdiakenschappen, II, i, 323; zij heeten ook „christianitates," 415, DEKENS = aartspriesters; hunne opkomst in de kerk, II, i, 323; hunne ambtspligten, 324, 325; hun sendgerigt, II, iv, 159, 161, 162; zij maken dikwerf misbruik van hunne magt, II, i, 325, 326; die van Friesland en Groningen heeten proosten, 325; zij mogen geen tiendzaken behandelen, 379; moeten ketters opsporen, II, iii, 109, 110; de deken van Amstelland gedoogt voor geld geheime huwelijken, II, iv, 14, 1 5; zij misbruikenishet interdict, 181. DEKENS in de benedictijner-kloosters, II, ii 65. DELFT; kloosters aldaar, II, ii, 85, 96, 111, 121, 161, 199; fraterhuis, 168; kerken, II iii, 133, 134, 136; interdict op de Nieuwe-kerk, II, iv, 179; begijnhof, II iii 194; de inwoners zijn devoot, II, iv, 191. Zie 00k BOEKERIJEN, BIOGRAFIEN DANSWOEDE;
DECALOGUS (DE) ,
,
,
,
,
(NEDERLANDSCHE).
inquisiteur, II, iii 117. de eenige doctor der theologie van zijn tijd in Holland en Zeeland, II, ii, 304; hofprediker van hertog Albrecht, 304; zijn Tafel van der kersten gkelove, 382, II, iii, 12; gebruik van het boek, II, iv, 154. DELPRAT (G. H. M.); zijne verdiensten jegens de geschiedenis der broeders van het gemeene leven, II ii, 164. DENEMARKEN (JACOB VAN); zijne vele kerkelijke waardigheden, II, i, 133; hij is bij herhaling kandidaat voor den utrechtschen
DELFT (ANDRIES HUGOSZ. VAN),
,
DELFT (DIRK VAN),
,
41 stoel, 133, 134, 141, 142, 143; landcomthandeur der Johan,. jueten te Utrecht, II, ii , 139. DENNENTAKKEN, bij de altaarwassching op witte-donderdag gebruikt, II, iii 225. DERTIENDAG epifanienfeest, II, iii, 215. DERTIENDENAVENT, de dag voor epifanien, II, iii, 216. DEUGDEN (GEROEMDE). Zie ZEDELEER. DEUGDEN (DE DRIE THEOLOGISCHE), II ii, 358, II, iii, 8. DEUGDEN (DE VIER HOOFD-), stof van het catechetiesch onderwijs, II, iii, 9. DEURWACHTERS. Zie OS TIARIEN. DEUTZ (RUPERTUS VAN) heeft vermoedelijk niet te Oostbroek gewoond, II, ii, 357. DEVENTER; de kerk van Lebuinus aldaar verbrand, I, 154, 168, 178, en door Ludger hersteld, 178; de stad door de Noormannen verwoest, 247; de kerk herbouwd door Balderik, 272; onder inderdict gesteld, II iii 153; de stad is tijdelijk de zetel der utrechtsche bisschoppen, I, 290; het kapittel aldaar, 315, 316; kloosters, II, ii, 83, 98, 161, 200; fraterltuizen, 166, 167; zusterhuizen, 176. Zie 00k KAPITTELSCHOLEN, BOEICERUEN, ,
,
,
,
BEDEVAARTEN.
hun gemeenschapszin, II ii, 33, 95; hun ascetische ijver, 49; zij worden „personw reformatEe" genoemd, 95, 359, II, iii, 90, 91, II, iv, 208, en vaak van ketterij verdacht, ii, 95, 167, 365; hunne afgemeten ligchaamsbewegingen, 278, 279, II, iii, 40; zij plegen te bidden, voordat zij gaan lezen, II, ii, 323; hunne waardering van de biografien der geestververwanten, 354; zij mogen de liberalen van hun tijd heeten, II, iii, 95; zij schuwen het nieuwe, II, ii, 374, 375, II, iii, 135, 315; gedoogen ongaarne distant en orgelspel, 315, 316, 325; beminnen de schriften van Ruysbroeck enz., II, iv, 209; houden de kerken in eer, II, iii, 206, 207. Zie 00k ZEDELEER, MINNE-
DEVOTEN;
,
BRIEF, EXERCITLIDEVOTA, BOEKSKENS, DRONKENHEID, STICHTER.
benaming voor de godsdienstige levensrigting, die van Geert Groote en zijne geestverwanten uitging, II, i, 166, II, ii, 87, 94, 167, 175; haar invloed op de ascetische literatuur, 359, 360, en het godsdienstig onderwijs, iii, 11. DIAKENEN; hunne ordening, II iii, 366, 368. DIALEKTIEK; onderwijs daarin oudtijds gegeven, I, 359. DICTEREN in de scholen, II, ii , 275. DIEFSTAL wordt door des priesters bezwering geopenbaard, 6 DEVOTIE (MODERN*,
,
42 iii, 374; hoe de regter zich in gevallen van twijfelachtigen aard heeft te gedragen, II, iv, 232. DIEPENVEEN; het klooster aldaar, II, ii, 209-212; bevordert de reformatie in vele nonnenkloosters, 217, 223; levensbeschrijvingen der zusters, 355; hare liefdadigheid, II, iv, 244. Zie 00k KLOOSTERSCHOLEN, BOEKEELTEN.
bisschop van Utrecht, studeert te Keulen, II, ii, 293; zijne verkiezing, II, i, 181, 182; hij wordt door den paus ter zijde geschoven, 182, en door de Stichtschen voorgestaan onder beroep op een generaal concilie, 183, 184; Zweder van Kuilenburg en de paus doen hem in den ban, 186; Jan van Renesse brengt hem binnen de poorten van Utrecht, 187; zijne partij wordt gesterkt door de geestelijkheid, 187, 188; hij wordt ruwaard van het Sticht en als postulant erkend, 188; hij oorloogt met Arnold van Gelder enz., 188, 190, 194; sluit vrede met Philips van Bourgondie en Arnold, 191; zijne pogingen om Zweder van Kuilenburg uit den weg te ruimen, 196; hij wordt door Eugenius IV als bisschop erkend, 207, 208, maar heeft een nieuwen tegenstander in Walraven van Meurs, 210; hij wordt gesteund door den pans en de Stichtschen, 211, 212, en helpt Walraven aan den zetel van Munster, 213, voor wien hij tot verbittering zijner onderzaten ten oorlog gaat, 214; van zijne zorgen voor de kerkbelangen blijkt weinig, 214, 326; hij versiert kerken, 214; sluit een concordant net Philips van Bourgondie, 214, 215, II, iii, 262; zijn i, 215; hij invloed in de kerkzaken van Kleef en Trier, sterft vermoedelijk te Vollenhove, 215; roof aan zijne nalatenschap gepleegd, 378; belangrijkheid van het tijdperk zijns bestuurs voor den geschiedvorscher, 215, 216. BIER (RUDOLF) van Muiden. Zie MITIDEN. DIEREN; het duitsche huis aldaar, II, ii, 143. DIEST (JAN VAN) verkrijgt de pauselijke collatie en wordt bisschop van Utrecht, II, i, 141; zijne onbekwaamheid en afhankelijkheid van Holland, 142, 143; hij bevordert den dombouw, 143, II, iii, 131; doet Willem van Duvenvoorde in den ban, II, iv, 173. DIEVEBDEN bi.j Oldenzaal; de pastoor Adolf aldaar, II iii, 303, 104; vermeend mirakel II, i, 31. DIKNINGE (RUMEN); klooster aldaar, II ii 13. DINGEDE (ZWEDER VAN) is met ooze kruisvaarders voor Damiate en begiftigt de duitsche ridderorde, II, ii, 142. DIONYSIUS DE KARTHUISER; zijne geboorte en opvoeding II, ii, DIEPHOLT (RUDOLF VAN),
,
,
,
43 379, 380; zijne waardering van het pastoorsambt, II, i, 334, 335, en de biecht, II, iv, 156; zijn verblijf te Roermond en 's Hertogenbosch, II ii, 121, 122, 380; zijn reformatorische zin, 124; hij ontraadt jongen monniken ter generale studie te gaan, 303; zijn boek De doctrina scholarium, 243; zijne Enarratio hymnor., 271; zijne Quatuor novi88ima, 337, en overige schriften, 380, .381, 386, 390, 391, 404, 405, 409, II, iii, 9, 11, 20, 1I, iv, 124; zijne sermoenen, II, ii, 400, 401, en gedichten, 413; zijne klagt over de weelde bij de kerkversiering, II, iii, 207; zijn voorgenomen kanonizatie, II, ii, 381, 382; zijn oordeel over het gebruik van den discant, II, iii, , 316; hij is visionaris, II, iv, 118, en vredestichter, 226; wil dat leeken het paternoster in de landtaal gebruiken, 222. DIPLOMATIEK, als hulpwetenschap voor de kerkgesch. van Nederl., I, xxxvi. Zie 00k ACTEN (NOTARIELE). DIRK VAN DER ARE. Zie ARE. DIRK I (GRAAF) sticht een nonnenklooster to Egmond en herbouwt de kerk van Adelbert . aldaar, I, 237, 323. DIRK II (GRAAF) beweldadigt de abdij van Egmond, I, 323. DIRK III (GRAAF) trekt ter bedevaart naar het oosten, II, i, 7 ; ,
orlgtmeAdb,54. DIRK VI (GRAAF) trekt ter kruisvaart, bezoekt Rome en verkrijgt voorregten voor Egmond en Rijnsburg, II, i, 10, II, ii, 77; hij belegert Utrecht en onderwerpt zich aan den bisschop, II, i, 90. DIRK, broeder van graaf Dirk VII, tot bisschop van Utrecht verkozen, sterft voor het aanvaarden van zijn ambt te Pavia, II, i, 102. DIRE VAN DELFT. Zie
DELFT.
de maler = schilder, te Delft, II, iii, 192. DIRKSZ. (NIKOLAAS), organist op Texel, II, iii, 326. DISCANT; zijne opkomst, karakter, invoering enz. II, ii, 266, II, iii, 311, 313-319; hij ondervindt tegenstand, 313, 315, 316 komt in eere, 316-319, II, iv, 74. DISCANTEREN = discant zingen, II, 111 313. DISCLPLINA. Zie BOETE. DISPENSATItN van den pans kunnen niet altijd gelden, II, iv, 126, 127. DISPENSATOREN (PAIISELIJKE) tijdens de kruisvaarten, II i, 28, 29, 31. DispuTATrEN over geloofszaken, den leeken verboden, II, iii, 16; tot oefening in de scholen gehouden, II, ii, 265. DOBBELSCHOLEN in steden en dorpen, II, iv, 144, 145,
DIRK,
,
,
44
DOBBELSPEL
in de kloosters en elders, II, ii, 118. Zie ook
DOB-
BELSCHOLEN.
mogen door hare vaders niet tot huwelijken gedwongen worden, II, iv, 229. DOCTOREN-PRABENDEN bij het kapittel te Zutphen, II, ii, 298. DOCTRINAEL (DrE). De schrijver van dit dichtwerk veroordeelt de overdreven waardering van het kloosterleven, II, iv, 142.
DOCHTERS
Zie
DOEMSDAG.
OORDEEL.
de duitsche ridders aldaar, II, ii, 143; bet fraterhuis en zijn kronijk, 169, 351; zusterhuis, 176. DOETINCHEM; klooster Bethlehem nabij deze plaats, zie BETHLEHEM; zusterhuis, II ii, 176. DOETSCOUT = doodenschuld, contributie der leden van de geestelijke broederschappen, II, iv, 73. DOKKUM; de munster en de kerk aldaar, I, 318. Zie ook BEDEDOESBURG;
,
VAARTEN.
bij de cellebroeders enz. II, iv, 254. te Utrecht, de eerste aartspriester der dioecese, is bevoegd de biecht aller geloovigen in het bisdom te hooren, II, i, 286, II, iv, 153; hij is voorzitter der liapittelvergaderingen, II, i, 249, 286; kan afgezet worden, II, iv, 167. DOMHEEREN te Utrecht, vroeger „broeders kanoniken" geheeten, II, i, 283; mogen niet zonder toestemming van het kapittel wegens ketterij vervolgd worden, II , iii, 110. Dommucus (sT.); zijn karakter en ijver voor de bekeering der ketters, II, ii, 103; ziejne broederschap wordt eene bedelorde met de bestemming om alle ketterijen - uit te roeijen, 103; hare voorregten en verbreiding, 104; Dominicus en Franciscus, 102. Zie ook KLOOSTERS VAN DE ORDE DER DOMINIKANEN. DOLHUIZEN
DOMDEKEN (DE)
DOMINICUS LORICATUS.
Zie
LORICATUS.
hunne statuten, II, ii, 103; zij hebben leerstoelen te Bologna en Parijs, 103; mogen alom preeken en de vierschaar der inquisitie spannen, 104, 107; organisatie hunner orde, 104; zij bezitten schoone kerken en goede predikers, 106; hunne Maria-veneering, 107, II, iv, 76; uit hen worden vaak onze wijbisschoppen gekozen, II , ii , 106; hunne kleeding, 1 03; het karakter eener bedelorde wordt voor hen opgeheven,_ 202.
DOMINIKANEN;
DOMKAPITTEL. DOMKEB4K
Zie
KAPITTELEN (DE VIJF), KAPITTELLEVEN.
te Utrecht; door Willebrord gesticht, I, 70, 108, 286 ; doreFisnvwt,136;doreNmanvbd
en door Balderik hersteld, 271; door Adelbold, na nieuwe verwoesting, herbpuwd, II, i, 55; andermaal verbrand, 91, 99; door
45 den aartsbisschop van Keulen gewijd, 99; wederom verbrand, II, iii, 141; aanvang van den tegenwoordigen bouw, I.I i, 119, 122; haar toren opgetrdkken, 133; de bouw bevorderd door Jan van Zyrik en J an van Diest, 143, 411-416; haar finan tiele geschiedenis, II iii, 130-132; hare verlichting, 173, 174. Zie ook ZYRIK (JAN VAN), CENSUUR, VIANDEN (HENDRIK VAN), ,
,
HENEGOUWEN (JAN VAN). DOMMELDEMET; DOMPELEN
het zingen daarvan door geestelijken, II iii, 222. ,
= in den avond met toortsen begraven, II, iv, 59.
de dondergod onzer vaderen; zijne nagedachtenis bij ons yolk bewaard, I, 31, 32; feesten to zijner eer, 41. DONATEN in de kloosters, II, ii, 52, 53, 134. DONATUS; zijne grammatica, I, 359, II, ii, 263. DONDERBEITELS; bijgeloof dienaangaande, I, 31, 32.
DONAR,
Zie
DONDERDAG (WITTE-).
FEESTEN (CHRISTUS-).
wordt vergeleken met een jager, II, iv, 94; is een weldoener der vromen, 94. DooD (ZWARTE), eene pestziekte, die gansch Europa slaat; hare verwoestingen in ons vaderland, II, iii, 75, 77. DOODEN (OVERVAART DER) naar Brittia (Groot-brittanje); sage dienaangaande bij Procopius, I, 39, 40. DOODEN (ZORG VOOR DE), I, 447-453, II, iv, 57-81; wassching en inkleeding der lijken, 447, II, iv, 57; kostbaarheden enz. ,in de kisten, I, 448, II, iv, 57, 63; liefdegaven aan de armen, I, 451, II, iv, 70; gebeden, I, 451, II, iv, 58, 60; missen, I, 451, II, iii 297— 300, II, iv, 59, 65, 66, 67; memorie-dagen, I, 452, H, iv, 66, 67. Zie ook BEGRAFENIS, DOODKISTEN, DooD (DE)
,
MATTEN, KERKHOVEN, GRAVEN, ROUWKLEEDEREN, LIJKMALEN, BROEDERSCHAPPEN, ZIELMISSEN, MEMORIE,
enz.
Zie WONDEREN. Zie BROEDERSCHAPPEN.
DOODENOPWEKKINGEN. DOODENVERBONDEN.
sarcofagen voor aanzienlijken, I, 449; stolpen van zamengevoegde steenen, I, 449, II, iv, 61; uitgeholde boomstammen, I, 450; kisten van een stuk steep, I, 449,- 450, II, iv, 61; van lood, II ii, 19; van hout, II, iv, 61; van metselwerk, 61; afbeelding van eene kist in een utrechtsch HS., 59. Zie ook MATTEN. DOODSTRAF (DE) bij de edelste kerkleeraren een voorwerp van afkeer, I, 470, 471. DOODZONDEN; stoffe van catechetiesch onderwijs, II, iii, 9, 24. Zie ook HOOFDZONDEN (DE ZEVEN). DOOP; zijne bediening in de oude kerk, II, iii 347-349; in het DOODKISTEN;
,
,
46 frankische tijdperk, I, 416; de ceremonien van het catechumenaat enz. voetstoots op den kinderdoop overgedragen, II, iii, 350-359; zij zijn voor onbeschaafden en kinderen ongenietbaar, I, 417, 424, II, iii, 351; waarde aan de formule gehecht, I, 417, 418; onbehoorlijke toevoegsels, II, iii, 355, II, iv, 102; wat de priester te zeggen heeft, wanneer hij twijfelt of de doopeling reeds vroeger gedoopt werd, I, 417, II, iii 355, 359; besprenging en onderdompeling, I, 418, II, iii, 355, 356; nitreiking van het witte kleed, I, 418, II, iii, 356; zalvingen, 1, 418, II, iii 354, 356; dooptijden, I, 418, 419, II, ii , 231, 234, 235, 357; wenschelijkheid van een vroegen doop, I, 419, II, iii, 357, 358; de herhaling strafbaar, 358, 359; vermeende werking van het sacrament, 357, II, iv, 91, 92. Zie ook NOODDOOP, BE,
,
SPRENGING, ONDERDOMPELING, CHRISMA, BEJAARDEN-DOOP, DOOP-
enz. de weelde daarbij door de wet beperkt, II, iii, 359. DOOPFONTEN, oudtijds in den grond geplaatste kuipen of vaten, I, 388, 389; in later dagen zijn zij van verschillende gedaanten en stoffen, II, iii , 174, 175; hunne plaatsing, deksels enz. 175, 176. DOOPFORMULE (DE) moet door gehuwden in de landtaal geleerd worden, II, iii, 358. Zie ook DOOP. DOOPGETUIGEN moeten „credo" en „pater noster" kunnen opzeggen, I, 402, II, iii, 353; zij mogen niet met elkander huwen, I, 431, 432; hunne onachtzaamheid jegens pupillen strafbaar, I, 504; zij zijn hoogstens drie in getale, II iii, 351; onder welke doorgaans de vroedvrouw, 351. DOOPHUIZEN; tijdens den doop der volwassenen onontbeerlijk, I, 388; dat van Willebrord te Utrecht, 105, 388, en andere elders, 388. DOOPKAPELLEN te Leiden en elders, II, iii, 175. DOOPKLEED. Zie DOOP. DOOPTIJDEN. Zie DOOP. DOOPWATER; hoe het gewijd wordt, II, iii 231, 356; bijgeloof daarbij uitgeoefend, 176. DOORNENKROON (DE) niet altijd bij het crucifix aangebragt, FORMULE
DOOPFEESTEN;
,
,
165.
de geeselaars verzamelen zich aldaar, II, iii, 78, 79. vermeend klooster aldaar, I, 322. DORDRECHT; de hoofdkerk aldaar, II, iii, 129, 134, 319; hare vier pastoors, II, i, 339; onder interdict gesteld, II, iv, 178; haar kapittel, II, i, 344; kloosters der stad, II, ii, 82, 85, 105, 110,
DOORNIK;
DOORNSPIJK;
47 111, 117, 161, 162, 199;
II, iii, 78, 79. Zie ook
begijnhoven, 153, 154; de geeselaars,
PAROCHIE-SCHOLEN, BIJSCHOLEN, PRO-
CESSIEN.
een augustijner-heremiet, verkondigt de leeringen der vrije geesten, II, iii, 68-72; wordt vervolgd en herroept, 69, 70, 111. DORDRECHT (MATTHIJS VAN), gardiaan te Antwerpen; zijn sermoen, II, ii , 402. DORSALIA = tapijten voor de ruggestukken der kerkgestoelten, 1I, iii, 185. Doi (GIJSBERT), vriend van Geert Groote, stichter van een regulieren-klooster bij Amsterdam, II, ii, 117, 214; beroemd prediker, II, iii , 346. DOXOLOGIE; kleine en groote, II, iii, 280, 281, 299. DRAKENBORCH. Zie ilenhang8el. DRAMA (KERKELLTK); zijn oorsprong en ontwikkeling, II, iii, 265-267; mededeeling uit nederlandsche HS S. dienaangaande, 267, 268; het drama „van den heil. sacramente van der Nyeuwervaart," 271. Zie ook SPELEN (DRAMATISCHE), ACTEN (DRADORDRECHT (BARTHOLOM2EUS VAN),
MATISCHE), MYSTERTRN. DRAMATISCHE SPELEN.
Zie
SPELEN.
jagtregt enz. aldaar aan Balderik geschonken, I, 339, II, i, 374. DRENTHENAARS; kruistogt van bisschop Otto II en Willebrand tegen hen, II, i, 108, 109, 112, 381, 382. DRIERENHRID. De leer der numerische eenheid der drie personen in Gods wezen op den voorgrond gedrongen, I, 375, 376; het triniteitsbegrip van bisschop Frederik, 374; afwijkende gevoelens in Friesland, 376, 377; bij de begijnen, II , iii , 87, 88; waardering van- het dogma bij de geloovigen, II, iv, 84; vereenzelviging van den eersten en tweeden persoon, 8 5; de triniteit is de schepper aller wezens, 86. DRIEKONINGENDAG. Zie FEESTEN (CHRISTUS-), en KONINGEN (DRIE).
DRENTHE;
DRIRKONINGENLIEDEREN, II, iii, 216.
abt van Egmond, weerstaat de reformatie zijner monniken, II, ii, 186-188, en trekt door geschenken den pans op zijne zijde, 188, 189.
DRIEL (JORDAAN VAN),
DRIEVULDIGHEID (FEEST DER
1TETT1IGE). Zie
FEEST DER HEIL.
DRIEVULDIGHEID.
tot bevrijding van christenslaven, door de nonnen te Assen aangenomen, II ii 25. DRINGENBERG (LODEWIJK) leerling der school te Zwol, II , ii , 256.
DRIEVULDIGHEID (DE ORDE DER HEIL.)
,
,
48 DRINKGELAGEN, door geestelijken aangelegd, II, iv, 122. DROGO, bisschop van Minden, I, 331. DRONKENHEID (GEESTELIJKE) der devote'', II, iii, 28. DRONKAARDS; hoe de vrouwelijke gestraft worden, II, iv, 149. DUBBELKKOOSTERS; benaming voor kloosters, waartoe monniken en nonnen behooren; zij komen reeds in de oude kerk voor, II, ii, 58; de vrouwem huizen in afzonderlijke woningen, 59; onderlinge betrekking der onderhoorigen, 59. DUH.AMEL (ALAED), bouwmeester der St. Janskerk te 's Hertogenbosch, II, iii, 134. DUIF (DE) in de doopkapel te Oudewater, symbool van den h. geest, II iii, 175. Zie ook DUIVEN. Duiptruis (HUIBERT); zijn geheim huwelijk, II, iv, 17. DUIVEL. Een eigenlijke duivel bestond Diet voor het geloof onzer heidensche vaderen, I, 36. DUIVELBANNERS. Zie EXORCISTEN. DUIVELEN nemen soms woonstede in een bepaald deel van 's menschen ligchaam, II, iii, 372; pogen stervenden in hun geloof te verwarren, II, iv, 94; getuigen bij het oordeel tegen den zondaar, 95; hebben regtelijke aanspraak op de zielen, 89; verschijnen in verschillende gedaanten, 106, 107; kondigen hunne booze terken vooruit aan, 113. DUIVELEN (KUILENBURGSCHE); scheldnaam voor de aanhangers van bisschop Zweder van Kuilenburg, II i, 190. DUIVELEN-VERBONDEN van heer Pelgrim en Everwach, II, iv, 107; van heksen en toovenaars, 107, 108. 369. DUIVELSKOLKEN bij Lochem enz., DUIVEN laat men op het pinksterfeest door de kerken vliegen, II, iii, 235. DUNGERSCHYM (HIREoymus); schrijft over homiletiek, II, ii, 394. DURANDUS (GUILIELMUS); zijn beroemd Rationale, II, ii, 405. DUURSTEDE (WIJK BLI) zal oudtijds een uitgestrekt landschap geweest' zijn, I, 109; is in de achtste eeuw beroemd, 159; wordt door Karel den groote aan St. Maarten geschonken en door de Noormannen herhaaldelijk verbrand, 244, 246, 338; het kapittel aldaar, II, i, 344; kloosters , II , ii, 106, 202. DUVELANT (CLAES VAN) wordt te Keulen doctor der theologie, na op kosten van Jacoba van Beijeren gestudeerd to hebben, II, ii, 305. DUVENVOORDE (PHILIPS VAN) plaagt de abdij van Loosduinen, II, ii, 26. DUVENVOORDE (WILLEM VAN) in den ban gedaan, II, iv, 173. ,
,
49
stichter van het karthuiserklooster te Geertruidenberg, II, ii, 119. DWARSSCHIP, -SCHEPEN in de kerken, II, iii, 146. DWERGH (HERMAN), proost van Deventer, sticht een collegie voor studenten, II, ii, 299, 300. DUTENVOORDE (WILLEM VAN),
E. zijne stelling, dat alle apostelen van Nederland mannen van de culdelsche of iersche partij zullen geweest ziju, weersproken, I, 210, 211. EBROIN, hofmeijer van Theoderik III; hij vervolgt Wilfried van York, I, 86, 87. ECHTELOOSHEID (GEDWONGEN). Zie COELIBAAT. ECHTSCHEIDING; verschillende gevoelens aangaande hare geoorloofdheid, I, 433, II, iv, 17, 18. ECKHART, de vader der duitsche speculatie, neigt tot de vrije geesten over, II, iii, 62, 71, en wordt als ketter veroordeeld, 63. EDAM; klooster aldaar, II, ii, 96; begijnhof, 153. EDE; verklaring van dezen plaatsnaam : ed eil=igni8 rogi, I, 25. EDESSA door de ongeloovigen hernomen, II i, 10. EDMUND, wijbisschop en vikaris van Jan van Nassau, predikt het kruis in Friesland, II, i, 280. EED van den bisschop van Utrecht bij zijne ordening enz. II i, 259, 265, 267; kan door den pans niet opgeheven worden, 274; eed met zeven stolen, 271; eed der kanoniken, 291; der schoolrectoren, 294. EEDZWEREN. Zie RELIEKEN, MEINEED. EELKO, abt van Lidlum, een visionaris, II, iv, 118; wordt door zijne monniken vermoord, 139. EEMSTEIN, klooster bij Dordrecht, II, ii, 116, 206, 213; merkwaarclig HS. van dit gesticht, II, iii 371, 373, 374. EENHOORNEN in de kerk van St. Marie te Utrecht en elders, II, i, 77, II, iii, 172, 173, II, iv, 115. EEREDIENST (OPENBARE); overzigt van haren staat hier te lande voor de elfde eeuw, I, 379---426; van Rome naar Engeland overgebragt, wordt zij van daar herwaarts gevoerd, 3 7 9; hare bruikbaarheid voor de onlangs gekerstenden, 379, 380; hare betrekkelijke vruchtbaarheid en onvruchtbaarheid, 424- 426; oneerbiedigheid bij de uitoefening, 425; zij wordt met de godsdienst vereenzelvigd, 457, II, iii, 156, 157; na de elfde eeuw EBRARD;
,
,
,
,
50 ondergaat zij hare hoogste ontwikkeling, II, iii, 125-127; zij vefzinnelijkt de hierarchische en religieuse ideen der christenheid en brengt daardoor de gemeente in gevaar, 126, 127. EERSTE MISSEN. Zie MISSEN (EERSTE). EEUW (DE GOUDEN) onzer kerk tijdens Frederik van Blankenbeim, i, 175. EGBERT, de roem der iersche kloosterlingen, I, 98; zijn ascetisme, 194; hij wenscht den heidenen nuttig te zijn, 19S; wordt verhinderd ter evangelizatie uit te gaan, 99, 100; zendt Wigbert en vervolgens Willebrord naar Friesland, 100, 101; bekampt de iersche partij op Iona en sterft aldaar, 100. EGBERT, zoon van graaf Dirk, aartsbisschop van Trier, gelast een monnik het leven van den h. Adelbert te schrijven, I, 126; hij beweldadigt de abdij van Egmond, 323, 363, II, iii, 164; wordt door St. Adelbert genezen, II, iv, 31. Zie WEENT.
EGBERT (MAGIS TER).
begiftigt vele godshuizen, II, ii, 153. EGGERTS (DE FAMILIE) sticht het St. Nikolaas-collegie te Amsterdam, II, ii, 273. EGGERTS (JAN), eerste rector van het St. Nikolaas-collegie te Amsterdam, II, ii, 274. EGINHARD, bisschop van Utrecht, I, 262. EGMOND, voormaals Hallem geheeten, verblijf- en rustplaats van St. Adelbert, I, 126; de abdij aldaar, 322, 324, ten onregte „de bakermat onzer geschiedenis" genoemd, II, ii, 342; hare school, I, 357; hare kerk oudtijds van hout, 381; zij wordt door de graven begunstigd, II, ii, 14, 77; hare gebouwen, 41; opneming in de bursfelder-congregatie, 186-189, na mislukte reformatie-proeven, 181-184; patronaatregten, II i, 330. Zie EGGAERTS (CELLE)
,
00k KLOOSTERSCHOLEN, PAROCHIESCHOLEN, BOEKERIJEN, ALTAREN, BEDEVAARTEN.
sticht een klooster te IJsselstein, II, ii, 193. wil de monniken van Egmond reformeren,
EGMOND (ARNOLD VAN) EGMOND (JAN VAN)
II, ii, 181. EGMOND (GRAAF JAN VAN)
onderneemt de reformatie der monniken van Egmond, II, ii, 186, 187. EGMOND (JAN VAN), schout; zoen wegens doodslag aan hem begaan, II, iv, 66. EGMOND (KAREL VAN), hertog van Gelder, vervolgt de heksen, II, iv, 109; doet biddagen houden, II, iii 254. EGMOND TEN HOEF; kapittel aldaar, II, i, 345. EICHSTADT; synode aldaar, II, iii 5. ,
,
51
door de wet in bescherming genomen, II, iv, 232, 233. EIJEREN op paschen, II, iii 222, 234; zij worden naar to pronk staande misdadigers geworpen, II, iv, 149. EINHAM bij Oudenaarde; de abdij aldaar hervormd door die van Egmond, II, ii, 189. EINDHOVEN; het kapittel aldaar, II, i, 344. EIGENDOMSREGT,
,
Zie
EINSIEDELN.
BEDEVAARTEN.
broederschap en processie aldaar, II, iv, 27. 'EXTVIdJASTX. Zie VOTIEFGAVEN. ELBURG, een gangbare vrouwennaam, II iii, 201. ELECT = verkozen bisschop, Sommige onzer kerkvoogden moeten zich met dezen titel vergenoegen, daar zij niet bevestigd worden, II i, 254. ELECTIE der bisschoppen. Zie BISSCHOPPEN, VERKIEZING. ELEVATIE EN ADORATIE bij de mis, I, 421, II, iii, 275, 288, 289. ELIGIUS, de patro'on der goudsmeden; zijne biografie, I, 79; hij komt aan het hof van Lotharius II en Dagobert I; is een waar volksman, 80, en vriend van goede lectuur, 205; wordt bisschop van Noyon en behartigt de zaak der missie, 80, 81; staat het tiendregt voor, 344; zijn arbeid onder de Vlamingen, Friesen enz., 81, 8 2; of hij weinig pausgezind zal geweest zijn, 80; zijn rijkdom, 189; zijne mildheid jegens armen, 199; zijne vermeende dooden-opwekking toegelicht, 471, 472; zijne homilien, zie PREDIKING; zijne relieken, II, iii, 168. ELIZABETH (ST.) van Hongarije; of zij de stichtster van het oudste tertiarissen-convent geweest is, II, ii, 87; hare Maria-beelden door onze gravin Sofia geerfd, II , lll, 194. ELKERZEE; klooster Bethlehem aldaar, II, ii, 27. ELST in de Betuwe, Balderik sticht aldaar een kapel of altaar, 272; het kapittel, 318; goederen aan de kerk geschonken, 338. Zie ook BEDEVAARTEN. ELTEN; de abdi.j aldaar door graaf Wichman gesticht, I, 325; hare oudste geschiedenis, 325; hoogwaardigheid der abdissen, II, ii, ,70. ELTEN (GERARD VAN), inquisiteur, procedeert tegen Johan van Wezel en boezemt Wessel Gansfort vrees in, II, iii, 117. EMANCIPATIE der scholieren bij de kapittelen, II, i, 284, 287, 290, II, ii, 233, 235. EMANITRL VAN CREMONA. Zie CREMONA. EMELISSE; belastingen voor de kerk aldaar, H, iii, 133. EMBLEBIR behoort oudtijds tot het bisdom van Utrecht; Willebrord EITEREN;
,
,
52 zal er een kirk gesticht hebben, 1, 111; het kapittel aldaar, 300, 314, 315; kloosters, - II, ii, 125, 199. EMO VAN HUSDINGE. Zie HUSDINGE. EMO VAN ROMERSWERVE. Zie ROMERSWERVE. EMo VAN WITTEWIERUM. Zie HUSDINGE. ENGELANDERHOLT. Zie GERIGTSPLAATSEN. ENGELBERT, aartsbisschop van Keulen; zijne dioecesaan-statuten gelden voor zijne gansche kerkprovincie, II i, 366. ENGELBRECHT VAN KLEEF. Zie KLEEF. ENGELEN leven in naauwe gemeenschap met de menschen, II iii, 30, 307; hunne vereering, 245; zij zijn bij de stervenden tegenwoordig, II, iv, 94. Zie 00k ST. MICHIELSFEEST. ENGELEN (DE) der opstandingsgeschiedenis, in de kerken voorgesteld door dienstdoende geestelijken, II, iii, 232. ENGELMUND, geloofsprediker in Kennemerland, I, 127. ENGHUIZEN (DIRK VAN), landcommandeur te Utrecht, komt door simonie aan zijn ambt, II, ii, 147. ENKHUIZEN; klooster aldaar, II, ii, 85, 111; begijnhof, 153. EOBAN, bisschop van Utrecht (?), sterft met Bonifacius, I, 147, 288, 301. EPISCOPUS PUERORUM = der knapen bisschop in de scholen, II, ii, 276, 279, II, iii, 248. EPISCOPUS VOCATUS, een titel voor gezetelde bisschoppen, I, 262. EPISTELLES, eene afdeeling van de heil. Schrift, die bij de mis wordt gelezen, II, iii, 282. Zie ook SCHRIFTPERICOPEN. EPO (EPPEN) VAN HAARLEM, een kleermaker, preekt kettersche stellingen, II, iii, 98-103; wordt gevangen en door de inquisitie tot herroeping gedwongen, 100, 111, 119; zijne straf, 119, 120. EPTERNACH; Willebrords klooster aldaar, I, 113, II, iv, 68. ERASMUS; zijne opvoeding te Deventer, II, ii, 236; zijn gevoelen over het onderwijs in de fraterhuizen, 277, en ' in de kloosters Stein en Sion, 242; over sommige schoolboeken, 263; hij weigert tot de fraters over te gaan, 244; bespot het geloof aan toovenaars enz., II, iv, 109. ERFMAKINGEN aan de kerk, door geestelijken verdonkerd, II, i, 377, II, iii, 132; aan kloosters, zie KLOOSTERS. ERFURT; de universiteit aldaar, zie UNIVERSITEITEN. ERIGENA (JOHANNES SCOTUS); Radboud zijn leerling (?) I, 372, 373. ERKELENS; heksenproces aldaar, II, iv, 109. ERP (HENRICA VAN), abdis van Vrouwenklooster onder Oostbroek, schrijft de annalen van hare abdij, II, ii, 5, 347. ESSE. Zie JESSE. ,
,
53 bij Duisburg; twist over hare goederen in Salland, II, i, 159, 160. ETIQUETTE (KERKELIJKE) bij de koordienst der kapittelen, i, 302. EUCHARIUS, zijne legende, I, 63. EUDO (EoN) DE STELLA komt om de wereld te rigten en verwoest kloosters en kerken, II, iii, 56. EUGENIUS III (PADS); de valsche brief op zijn naam, II, i, 310, 1. EUGENIUS IV (PAus) zendt een legaat ter opheffing van het utrechtsche schima, II, i, 207. EUSEBIUS (ST.); zijne relieken te Arnhem, II, iii, 168. EVANGELIE-BOEK (HET) wordt bij de mis gekust, II, iii, 283. EVANGELIE-LES, eene afdeeling van de heil. Schrift, die bij de mis wordt gelezen, II, iii 283. Zie ook SCHRIFTPERICOPEN. EVERARD VAN ALMELO. Zie ALMELO. EVERGERUS, aartsbisschop van Keulen, ordent Ansfried, I, 300. EVERWACH, rentmeester van bisschop Dirk, weerstaat den kruis32; gaat ter kruisvaart, 32; zijn verprediker Olivier, II, bond met den duivel, II, iv, 107. EVERWACHER, de medgezel van den aartsketter Tanehelm, vergrijpt zich aan de kerkelijke tienden, II, iii, 47; reist naar Rome en poogt onze „zeelanden" aan het bisdom van Utrecht te doen onttrekken, 47; wordt te Keulen gevangen, 49. EVERWIJN, proost van Steinfeldt, roept de hulp van Bernard van Clairvaux in tegen de ketters, II, iii, 56: EWALDEN (DE BEIDE) evangelizeren onder de Saxen, I, 150; bun ascetisme, 194. EWOUD (ST.); zijne kweste, II, iv, 200. EXACTOR FESTA VIOLANTIUM bij het domkapittel te Utrecht, II, i, 289. EXALTATIE van feestdagen, II, i, 800. EXAMINATIE van utrechtsche geestelijken door David van Bourgondie, II, i, 229; van onze bisschoppen, 258; van de priesters enz., II, iii, 366, 367; van de kapittel-scholieren enz., II, i, ESSEN (ABDIJ VAN)
,
287, 289, 290, II, ii, 275. EXCOMMUNICATIE. Zie STRAFFEN (KERKELIJKE). EXEMPLA,
anecdoten in sermoenen enz. gebruikt, II, ii, 401, II,
iii,
25. EXEMTIE (REGT VAN)
voor kapittelen enz., II, i, 349, 397, II ii, 76-78. EXERCITIA DEVOTA, verzamelingen van kernspreu.ken der devoten, II, ii, 373.
,
54 ExoRcismEN; de priesters moeten ze met vaartligheid kunnen uitspreken, I, 361; bij de doopbediening, II, iii, 348, 353; bij het toebereiden van wijwater, 371; bij het bezweren van krankzinnigen, 371-373; vertalingen, I, 372. Zie ook BEZWERINGEN. EXORCISTEN, duivelbanners, II iii, 364, 367. EYLARD, abt van Aduard, een vriend der armen, II, iv, 243. EYLL (VINCENT VAN) wordt tot kanonik van den dom benoemd, maar weigert het ambt uit vrees voor de pauselijke beschikking, II, i, 401. EYSO, abt van Klaarkamp, II , ii, 20. EZEL (HOUTEN) met Christusbeeld voor de processie van palmzondag, II, iii, 219, 220. EZELLEIDER (ductor asini) bij het domkapittel, II, i, 289; zijne dienst enz., II, iii, 219, 220. EZINGEN, klooster in Oost-friesland, II, ii, 221. ,
F.
bij het onderwijs, II, ii, 261, 263, 264. zijne commentaren op de Sentention, II, ii, 389. bij de begrafenissen, I, 59, 448, II, iv, 59. Zie ook
FABELBOEKEN
FABER (PETRUS); FAKXELS
LAMPEN.
oorsprong van dien naam, II, ii, 157. in de kloosters, II, ii, 52. FAUCISTORIUM, een draagbaar gestoelte, II, iii, 223. FEEST DER HEIL. DRIEVULDIGHEID op de octave van pinksteren,
FALIEBEGLTNEN; FAMILIARES
II, iii,
236.
der kerk worden in de laatste middeneeuwen steeds menigvuldiger, II, iii, 208; oorzaken daarvan, 208; onregelmatigheid in de onderhouding, 208, 209. Zie ook FEESTKALENDER, ZONDAGS-. EN FEESTVIERING, FESTA, enz. FEESTEN (CHRisTus-). Het kerstfeest, I, 390, 391, II, iii, 210— 214; feest van 's Heeren besnijdenis, I, 391, II, iii, 210, 214, 215; drie-koningendag, I, 391, II, iii 215-217; feest van 's Heeren „prmsentatie ,(Maria-reiniging), I, 391; palmzondag, iii, 219, 220; witte-donderdag, 223-228; goede-vrijdag, 228, 229, 31 1 ; paasch-avond, 229-231; paaschfeest, I, 391, II, 217-234; hemelvaartfeest, I, 391, II, iii, 234; pinksterfeest, II, iii , 236; sacramentsdag, 236, 237; transfiguratie-feest, 237; feest der kruisvinding en kruisverheffing, 237, 238. FEESTEN (HEILIGEN-). Heiligen van het N. Testament : St. Jan FEESTEN (DE)
,
55 evangelist, I, 391, II iii, 246, 263; Matthias, Jacobus, Bartholommus, Matthmus, 246; Andreas, I, 391, II, iii, 246; Thomas, Pbilippus en Jacobus, 246; Simon en Judas, Petrus en Paulus, I, 391, II, iii 246, 247; Paulus' bekeering, Petrus' stoel en ketenen, 246; St. Jan baptist, St. Jans onthoofding, I, 391, II, 247; Stefanus, I, 391, II, iii , 214, 247; onschuldige kinderen, I, 391, II, ii, 276, II, iii , 248; Maria Magdalena, 248, 262. Heiligen der oude kerk : St. Pontiaan, Benignus, Agniet, I, 393, II, ii, 276, II, iii, 248, 249; Pancras met zijn gezellen; Servaas, Gereon en Victor, 249; St. Laurens, Katharina, Nikolaas, II, ii, 279, II, iii, 2'50, 262; St. Maarten, I, 108, 391, II, iii 250, 251. Nationale heiligen, zie FEESTEN VAN NATIONALE HEILIGEN. FEESTEN (MARIA-); zij vormen een cyclus, die vergeleken kan worden met dien der Christusfeesten, II, iii , 239, 240; onzervrouwegeboorte, 240, 262; onzer-vrouweboodschap, 240, 241; Maria-reiniging, I, 391, II, iii, 241; onbevlekte ontvangenis, 241, 242; Maria-visitatie, 242 ; Maria-hemelvaart, I, 391, II, iii, 243; Maria-prxsentatie, 244; Maria ter sneeuw, 244; Marias weeen, 244. FEESTEN VAN NATIONALE HEILIGEN; St. Willebrord, I, 392, II, iii, 252; Bonifacius, I, 148, 392, II, iii, 252, 321; St. Suidbert, I, 392; Ludger, I, 392; Marchelmus, I, 392; Lambertus van Luik, II, iii, 252; Geertruide, 252; Odulfus, I, 392, II, iii, 252; Lebuinus, I, 392, 1 I r iii 252; Frederik, I, 392; Werenfried, I, 392, I i 252; Gregorius, I, 392, II, iii, 252; Radboud, I, 392; Walfried en Eathfried, I, 392; Jeroen, I, 392, "II, iii, 252 Lidwina van Schiedam, 252, 321. FEESTKALENDER; Paulus van Middelburg doet poging om hem te Rome te doen vaststellen, II, iii, 208. Zie ook JAAR (AANVANG VAN HET) FEESTLIJSTEN van Karel den groote en dE cerkvergadering van Mentz, I, 390; van Jan van Arkel enz. 1., iii, 209. FELDWIRTH; klooster van dien naam, I I ii, 12., ,
,
,
,
,
,
Zie
FERMESSUM (HESSEL VAN).
HESSEL.
FERRARA; de universiteit aldaar, zie UNIVERSITEITEN. FESTA DUPLICIA. enz., II iii 259. FESTA PORI ET CHORI, II, iii, 259. FIDES IMPLICITA, den leeken noodig maar ook genoegzaam, zelfs al blaast hun redevermogen bun ketterijen in, II, iii , 15, 16, 304. FILOSOOF (DE) = Aristoteles; overdreven vereering voor hem, II, ii, 303, II, iii, 344. ,
,
56 FLACIUS. FLOREFF
Zie ILLYRICUS. bij Namen; klooster aldaar, II, ii, 36.
FLORENS RADEWIJNS. FLORETUS (LIBER),
Zie
RADEWIJNS.
een moralizatie-boek voor de scholen, II, ii,
274, 275. FLORIS III (GRAAF ) trekt met zijn noon Willem ter kruisvaart, II, i, 12. FLORIS IV (GRAAF) neemt deel aan de kruisvaart tegen de Stedingers, II, i, 18; sticht de abdij van Loosduinen, II, ii, 26. FLORIS V (GRAAF) schenkt de parochie-school der Groote-kerk te Dordrecht aan de stad, II ii, 252; wil het godsgerigt afgeschaft zien, II, iv, 115. FLUITEN. Zie MUZIEK-INSTRUMENTEN. FOCARISTEN = priesters die bijzitten houden, II, i, 363, II, ii, ,
361, II, iv, 131, 132.
FORK (EVERABD) doet wel aan de St. Salvatorskerk te Utrecht, II, iii, 137, 162, 194. FOEK (GERARD) doet schenkingen aan de St. Salvatorskerk te
Utrecht, II, iii, 162. FOKKENS (EYLARD), door den pans tot reformator der benedictijner-kloosters in Friesland benoemd, II, iv, 137. FOLKERT VAN TERSCHELLING. Zie TERSCHELLING. FOLPERT, een blinde Fries, maakt een roomsche vaart, II, iv, 192. • FONDSEN voor beevaartgangers naar 't Oosten, II, iv, 45. FONTANELLE (KLOOSTER TE); boekerij aldaar, I, 132. FOPPENS; zijne Historia episcop. Silvmduc. en vertaling van dit werk, I, xxiii. FORMULA REFORMATION'S van Karel V; zij beveelt het gebruik aan van het paesberd bij de mis, II, iii, 164. FORZETI (FosITE), de god der regtszaken; zijne heiligdommen op Helgoland, te Dokkum enz. 1, 33, 232, 322. FOSITE. Zie FORZETI. FOSWERD; het klooster aldaar voormaals op Ameland gevestigd, I, 322, II, ii 14; in de bursfelder-congregatie opgenomen, 186; de zwarte dood aldaar, II, iii 7 7; zedelijk verval der bewowoners, II, iv, 139. FRACTURA, benaming eener schriftsoort, II, ii, 321. FRANCISCUS (ST.); zijn karakter, II, ii, 80, 81, 83, 84; zijne eerste discipelen, 80; hij verkeert te Damiate onder onze kruisvaarders, 81; zijne drie regelen, 81, 84, 86, 89-91; zijn overstrenge eisch, 1 97; zijne spreuk : ,,tantus est homo" cat. II, ,
,
,
57 hi, 33; zijne nabootsing van den stal en de kribbe des Heeren, 197. Zie 00k CONFORMITATES. FRAITEKER; klooster aldaar, II ii 125. FRANKEN; zij vestigen zich aan den Rijn, de Maas en de Schelde, 10; hun groot rijk door Clovis gesticht, 11; zij nemen het christendom aan, 64; hunne geestelijkheid bevordert de evangelizatie in Beijeren, 67; hun strijd met de Friesen, 68-70. FRATERHUIZEN te Deventer, II, ii, 167; Zwol, 167, 168; Amersfoort, Delft, Albergen, 168, 169; Hulsbergen, Gouda, 169, 170; Hoorn, 's Hertogenbosch, Doesburg, Harderwijk, 169; Groningen, Utrecht, Nijmegen, 169. Zie ook BROEDERS DES GEMEE,
,
NEN LEVENS. FRATERSCHOLEN
= scholen van de broeders des gemeenen levens,
te Hulsbergen, 244; 's Hertogenbosch, 244, 261; Groningen (?), 244, 245; Utrecht, 245, 261. FREDERIK I, bisschop van Utrecht, een Fries; zijne biografien, I, 255, 258, 369; hij wordt in de kathedraalschool opgevoed, tot priester gewijd en arbeidt aan de heidenbekeering, 259, 355, 415; zijne verkiezing door geestelijkheid en yolk, 259; zijne investituur door Lodewijk den vrome , en trouwe ambtsvervulling, 259; zijne vriendschapsbetrekking met,Rhabanus Maurus; hij verdedigt de eenheid des rijks tegen Lodewijk den vrome en Judith, 260; hij bekampt het arianisme enz. in Friesland, 373; zijn symbol-am en gebed „over de drievuldikheid," 374, 375; zijne liefde voor de armen, 516; hij wordt vermoord, 261; de zonderlinge instriptie bij zijn graf, 261; de hymne en collecte voor zijn feestdag, 531, II, iii , 330. Zie ook FEESTEN II,
ii, 243-245;
VAN NATIONALE HEILIGEN. FREDERIK VAN BADEN.
Zie
BADEN.
abt van Aduard, een vriend der armen, II, iv, 243. FREDERIK, een magister, verklaart te Hallum de heidensche paten en de kerkvaders, II ii, 239, 240. FREDERIK, cureit van Hallum, stichter der abdij Mariengaarde, II, ii, 33. FREDERIK FREDERIKSZ. houdt „logenachtige sprake" over het sacrament der mis, II, iii 305. FRENEZIE, titel van een middeneeuwsch dichtwerk, waarin beschrijving van een student te Parijs, II ii, 302. FRENSWEGEN bij Nordhorn; klooster Marienwolde met bibliotheek aldaar, II ii, 220, 223; pest, II, iv, 227. FRETHIBOLD, vriend van bisschop Ansfried, beweldadigt de utrechtsche kerk, I, 280. 8
FREDERIK,
,
,
,
,
58
FREYBURG (JOHANNES VAN),
schrijver van de Summa confessorum,
II, iv, 154. een karthuiser, schrijft een kronijk zijner orde, II, ii, 351. FRIESEN, algemeene benaming voor de bewoners van ons land in de middeneeuwen, I, xvii; groote en kleine Friesen, 5; hun afkeer van vreemde overheersching, 6, 10; zij bezetten het grootste deel van ons vaderland, 1 1; moeten bij uitnemendheid onze stamvaders heeten, 12; hun eergevoel, 15; men vergelijkt ze met visschen, 21; hunne kerstening in Vlaanderen, 81, 82; zij worden door Karel den groote onder* het frankische rijk gebragt, 150-156. FRIESLAND tusschen het Vlie en de Lauwers blijft naauw aan het duitsche rijk verbonden, II, i, 36, 37; aanspraken der bisschoppen op dit gewest, 374. FRIGA, FROWA EN HOLDA, drie godinnen onzer vaderen; hare nagedachtenis, I, 34. FRO, een god onzer vaderen (?); vermoedelijk overblijfsel zijner vereering in de sage van Perk met den beer, I, 32; het joelfeest en de kerstblok, 32, II, iii, 213, 214. FuLco, stichter der abdij Bern, en zijne echtgenoot, II ii 32, 33. FULDA, begraafplaats van Bonifacius, I, 147; zijn klooster aldaar door onze landgenooten verrijkt, 148, 340; broederschap der moniiiken met het kapittel van St. Salvator, II, iv, 68. Zie ook BEDEVAARTEN. FULMINEREN met „sententien van interdicten," den dekens verboden, II, iv, 182. FUNDERINGEN (STEENEN) onzer oudste kerken, I, 382, II, iii, 134. FRIES (HENDRIK DE),
,
,
G. GAESBEEK (ZWEDER VAN), vikaris in het wereldlijke van het bisdom van Utrecht, II, i, 155, 281; sticht een karthuiser-klooster, II, ii, 121, en maakt eene bedevaart naar Montrueil, 121, II, iv, 43. GALILEA; klooster van dien naam bij Monnikendam, II ii, 194. GALLUS; hoe hij de heidenen in Duitschland onderwees, I, 228. GANGULF, een bourgondiesch edelman, verzelt Wulfran op zijne missie-reizen; zijne legende, I, 132. GANSFORT (WESSEL) in de school to Zwol, II, ii, 256, 375; zijn onderwijs aldaar, 260, en to Heidelberg, 290; vriendschap van ,
59 David van Bourgondie voor hem, II, i, 229, 230; hij verkeert vaak to Aduard, II, ii, 23, 240, 241; hoe hij over de letteroefening der vrouwen oordeelt, 247; hij bezit bijbelboeken in de grondtaal, 328; is bevrecsd voor de inquisitie, II, iii, 117; zijne schriften, II, ii, 375, 376, 392, 393, 409, 410; avondmaalsleer, II iii, 305; hij bestrijdt den aflaat, II, iv, 187, 203. Zie ook CONFORM,
TATES.
kerk en crucifix aldaar, II, iii 166. = wachter; titel van den monnik, die aan het hoofd van een minderbroedersklooster staat, II, ii, 91. GARMERWOLDE; klooster aldaar, I1 ii, 13. GASTHUIZEN bij stiftskerken, kloosters enz., I, 513, 514, II, iv, 244; in steden en dorpen, 249, 250; zij worden zeer vermenigvuldigd, 249, 250, 255; kloosterlijke leefwijze der bewoners, 254, 255. GASTVRITHEID der kloosterlingen, I, 514-516, II, iv, 244, 245; onzer heidensche vaderen, I, 13, 14. GAUDENTES, benaming voor de minderbroeders-conventualen; haar oorsprong, II ii, 198. GAZET. Zie BISSCHOPPEN-CAT.ALOGEN. GEBED van bisschop Frederik, I, 375; waarom een vroom gebed Gode aangenaam is, II, iii 25; dat van een priester wordt eer verhoord dan dat van een leek, 296. Zie ook COLLEOTEN, GARDEREN;
,
GARDIAAN
,
,
,
GEBEDENBOEKEN.
bij de openbare eeredienst onzer vaderen; zij zijn formulieren, of met de roomsche liturgie herwaarts gebragt, of door landgenooten (b. v. bisschop Radboud) naar de behoeften des tijds opgesteld, I, 401, II, iii, 329; vertalingen, 335; klagten over gebrek aan eerbied bij de opzending, 334; gebed voor kranke kinderen, II, iv, 51; aflaat-gebeden, 188, 220. Zie ook
GEBEDEN
PATER NOSTER, COLLECTEN, COMPLENDA, SECRETA, LITANI7EN.
hun verschillend karakter, II, iv, 220. der bisschoppen van Utrecht; zijn oorsprong, II i, 39, 40— 42; vroegste bewijzen van zijn aanwezen, 40; het verheft onze bisschoppen tot leenmannen der keizers, 41, en tot rijksgrooten, 42; doet hen als vorsten handelen en leven, 42-44; licht- en schaduwzijde der zaak, 43, 44. GEBODEN (TIEN). Zie DECALOGUS. GEBODEN (DE TWEE HOOFD-) des evangelies moeten in de kerken enz. geleerd worden, II, iii, 4, 9. GEBOORTE (ONZER-VROUWE-). Zie FEESTEN GEBOORTE (ONWETTIGE). Zie BAST.AARDEN. GEBEDENBOEKEN;
GEBIED (WERELDLLTK) ,
60 als „memoires contemporaines" gesteld, II, ii, 343-345. GEEL; kapittel aldaar, II, i, 345. GEERTRUIDE (ST.); haar klooster te Nivelles heeft goederen te Geertruidenberg, I, 75; zij verdrijft ratters en muizen, II, iv, 99. Zie ook MINNEDRINKEN, FEESTEN VAN NATIONALE HEILIGEN. GEERTRUIDE, gravin van Bentheim, begunstigt de opkomende abdij van Werseloo, II , ii , 12. GEERTRUIDENBERG; de cella aldaar zal door St. Amandus gewijd zijn, I, 75; het kapittel, II, i, 344; klooster, II, ii, 119. GEERVLIET; het kapittel aldaar, II i, 343. GEERVLIET (PETRUS VAN), vikaris der collegiale kerk te Geervliet, vermoordt zijn pastoor Johannes Moer, wordt ontwijd en onthoofd, II, i, 174. GEESELAARS (DE) in Italie, II, iii, 73, 74; in andere landen, 75; te Straatsburg, 7 6; in Nederland, 7 7-80; waarom zij als ketters veroordeeld worden, 81, 82; men begraaft dooden in hunne kleederen, 78, 82, II, iv, 57. GEESELING, eene straf voor ontuchtige priesters, I, 334; een middel tot zelfkastijding bij devotee, II, iv, 211. Zie ook GEEGEDENKSCHRIFTEN (NEDERLANDSCHE),
,
SELAARS.
schenkingen aan kerken en godshuizen worden aan zijn invloed toegeschreven, II, ii, 43, 44; zijne zeven gaven, II, iii, 8, 20; twaalf vruchten, 8; zonden tegen hem, 9; hij is „de uitvloeijende minne Gods," II, iv, 86. GEESTELIJKHEID (DE) al aanstonds in ons land een hoogere stand, boven de leeken verheven, I, 295; hare verdiensten jegens de gekerstenden, 518, 519; zij wordt geeerd in spijt van hare gebreken, II, iv, 135, 136; maar niet algemeen, 133-135; haar subordinatie-beginsel, I, 295, II, i, 390, II, iii, 365; zij is belasting schuldig aan de wereldlijke overheid, II, i, 386. Zie ook GEEST (DE HELLIGE);
KERKSTAAT.
des christens; hoedanig de ware is, II, iii 33. term der devote'', II ii, 178. GEESTEN (VRIJE); oorsprong van deze secte en hare benaming, II, iii, 59-61; hare leeringen en levee, 61, 62-64, 65; hare aanhangers vermenigvuldigen zich in de Rijnstreken en elders, 61-63; ook in ons vaderland, 65-73; zij worden vervolgd, 61-63, 67-72. GEESTVERSCHIJNINGEN in kloosters, kerken enz., I, 39, 445, 495, II, iv, 111-114. GEGLOSSEERDE HANDSCHRIFTEN. Zie HANDSCHRIFTEN.
GEESTELLIKHEID
GEESTELIJK GELOOFD,
,
,
61
GEHOORZAAMHEIDSPENNINGEN,
verpligte offers bij de mis enz. , II,
i, 383. GEILHOVEN (ARNOLD)
van Rotterdam, in het klooster Groenedaal,
II, ii, 218, 368; zijne studien in Italie en zijn Sompnium doctrinale, 242, 243, 262, 265, 267, 268, 269, 280, 288, 289; zijne overige schriften, 368, 369, II, iii, 8, la. GEIN (HET); hoe de kerk aldaar parochiale regten verkreeg, i, 338. GEISMAN (MEESTER), architect van Antwerpen, II, iii, 135. GEISMAR (DE HEILIGE EIS TE), door Bonifacius geveld, I, 140, 203, 231. GELDBOETEN als schoolstraffen, II, ii, 280; als kerkstraffen enz., I, 497, 508, II, iv, 148, 163, 164. Zie BISSCHOPPEN-CATALOGEN. Zie ADOLF.
GELDENHAUER (GERARD). GELDER (ADOLF VAN).
verzoent zich met Rudolf van Diepholt en onthaalt hem to Rozendaal, II i, 191; maakt een beevaart naar 't Oosten, II, iv, 34. GELDER (REINALD I VAN) plaatst karmelieten bij Garderen, II, ii, 109. Zie 00k REINALD I. GELDER (REINALD II VAN) sticht het klooster Munnikhuizen, II, ii, 119. 57. GELDER (SOFIA VAN) beweldadigt vier kluizenaars, II, GELDER (WILLEm, HERTOG VAN) neemt het personeel der universiteit van Keulen in zijne bescherming, II, ii , 296. GELOFTEN der kloosterlingen, II, ii, 62; haar drievoudige eisch, 64. GELOOF EN BIJGELOOF onzer vaderen in het tijdperk van de opkomst en vestiging onzer kerk, I, 453 - 481; in het tijdperk van de ontwikkeling der kerk haar roomsch-katholiek karakter, II, iv, 81-120; verscheidenheid van aanleg en ontwikkeling bij de leden der gemeente, 82, 83. Zie ook GELOOFSLEVEN, BIJGETIOOF. GELOOFSBELIJDENIS (ATHANASIAANSCHE EN APOSTOLISCHE). Zie
GELDER (ARNOLD VAN)
,
SYMBOLUM.
van de zijde der kerk aan de gemeente gegeven, II, iii, 1-27; door sommige uitstekende schrijvers, 27-41. Zie ook CATECHESE, ZEDELEER. GELOOFSLEVEN (HET) onzer vaderen gebrekkig, I, 460, 461, II, ii, 277; hun pelagianisme, II, ii 43, en joodsch-christelijke zin, I, 461, 462, 463, 513, II, ii, 43; ascetische rigting, I, 463; schijnbekeeringen uit hoop op tijdelijk en eeuwig gewin, 487, 488, II, ii 47, 48; geloof op uitwendig gezag, II, iii 15, 16;
GELOOFS- EN ZEDELEER
,
,
,
62 zinnelijkheid der godsdienstige rigting, II iii, 305; overdreven zucht tot behoud (conservativisme), 350, 364. Zie ook KEE,
STENING, INVLOED VAN HET CHRISTENDOM.
zijn doorgaans manners van aanzienlijken stand, I, 188-191; strenge asceten, die door hun eigenaardig begrip van de zedelijke volkomenheid, niet door reislust, tot het pelgrimschap der missie worden gedreven, 191-195; niet zelden ecstatische naturen, 195-197; filanthropen, die door hun menschenmin gesterkt, de weeen van het zendelingsleven manmoedig verduren, 197-203; hunne intellectuele ontwikkeling, 203-207; de hoofdinhoud hunner prediking, 458; hunne zedelijke zwakheden, 203, 204; het hoofdoogmerk van hun streven, 453, 454; hunne zedelijke kracht, 457, 459; hunne gebrekkige voorstelling van de christelijke volkomenheid, 488; hunne roomschgezindheid, 208— 21 3. Zie 00k ZENDINGSARBEID. GELRE (HET GRAAFSCHAP), zijne opkomst, I, 238, 239, II, i, 37, 38; zijn graaf tot hertog verheven, 38. GEMAGT membrum virile, II, iv, 166. GEMMA VOCABULORUM, een latijnsch woordenboek, II, ii, 263. GEmMEN (ROMEINSCHE) met christel. symbolen to Nijmegen gevonden, I, 58. GEMMULUS, een vriend van Bonifacius, I, 202. GENADE aan een moordenaar geschonken, omdat hij „door eene maagd verbeden werd ," II, iv, 149. GENEESKUNDE bij ooze geloofspredikers enz., I, 218. GENOEGDOENING (satisfactio) na gebiechte zonden; hoe zij moet geschieden, II iii, 37, II, iv, 156. GEOGRAFIE (OUDE) VAN NEDERLAND, hulpwetenschap voor de kerkgesch. van Nederl., I, xxxiv. GEOMETRTR, door sommigen geeerd, II, ii, 267. GERARD, bisschop van Munster, slaat Reiderland enz. met interdict, II, iv, 180. GERARDINEN, ketternaam voor de geestverwanten van Geert Groote, II, iii, 89, 90; de vrouwelijke worden vervolgd, 90-96; beschuldigingen tegen haar bij de inquisitie, 91-95; zij worden door Wermbold van Buscop en Florens Radewijns beschermd, 96. GELOOFSPREDTTIRRS (ALGEMEENE KARAKTERISTIEK ONZER); zij
,
GERBERT.
Zie SYLVESTER II.
abt van Klaarkamp, reist naar Citeaux en sterft op de terugreis; hij wordt een heilige geacht, II, ii, 20; zijn invloed op de kloosterstichting, 22.
GERBRAND,
63
een vrije geest, II iii 69. Zie LIPPE. GERIGTSPIAAATSEN onzer heidensche vaderen; Engelanderholt, Grollerholt, I, 26. GERBRAND,
,
,
GERHARD VAN LIPPE.
GERLACH PETERS.
Zie
PETERS.
vertoonen zich vijftig jaren voor Christus op de Rijnoevers, I, 3; bevolken ons vaderland, 5; hunne benamingen bij Plinius, Tacitus enz., 5; plaatsen waar hunne stammen zich vestigden, 5; hunne missie in de wereldgeschiedenis, 28. GEROLD, wijbisschop te Utrecht, wijdt kerken te Egmond, II i, 277; vikaris van bisschp Godebald, 280. GERSON (JoHANNEs) predikt met anderen „de hervorming aan hoofd en leden," II i, 178, 368; zijne„.drie punten," II, ii, 163; hij verdedigt de fraters, 169, 170; prijst onze copiisten, 320; gaat de bijbelvertaling tegen, 331, 333; bestrijdt Ruysbroeks theorien, 368; het hem toegeschreven Compendium, II, iii 13. GESCHIEDENIS (DE) als wetenschap een voortbrengsel der zich ontwikkelende beschaving, II ii 338, 339; hare beoefening bij ons voorgeslacht, I, 360, 366-369, II, ii, 274, 338-356. GESCHIEDENIS (ALGEMEENE), hulpwetenschap voor de kerkgesch. van Nederland, I, xxxiv. GESCHIEDENIS (ALGEMEENE) VAN NEDERLAND, hulpwetenschap voor de kerkgesch. van Nederl., I, xxxiv. GESCHIEDENIS DER KERKLEER, hulpwetenschap voor de kerkgesch. van Nederl., I, xxxv. GESCHIEDENIS DER LITERA.TUUR, hulpwetenschap ' voor de kerkgesch. van Nederl., I, xxxv. GESTA ROMANORUM, een anecdoten-boek, bij onze vaderen in hooge eer, II ii, 396. GESTOELTEN in de kerken oudtijds niet aanwezig, II iii, 176; later worden banken, „vochten" enz. aangebragt, 176-179. GETALSSTERKTE der bewoners van ons land in het frankische GERMANEN
,
,
,
,
,
,
,
tijdperk en later, I, 22, II, ii 4. GETIJDEN; het zingen daarvan bij de kapittelen enz., II i, 297; horae diurnae et nodurnae, 297, II iii, 322, 323; de priestess ,
,
,
behooren ze to kunnen lezen, I, 361. • week-, maand- en jaardagen, II, iv, 66, 67. GETIJDENMEESTERS (ZEVEN) te ,Delft, II, iii, 323. GETIJDEN VOOR DE MEMORTE DER DOODEN;
voor geestelijken en kloosterlingen, I, 312, 334, 200, 304, II, ii, 281, II, iv, 167, 168; ten behoeve van de inquisitie, II iii, 114.
GEVANGENISSEN
II,
i,
,
64 GEWELDDADIGHEID. Zie ZONDEN (HEERSCHENW BIJ DE LEEKEN. GEZANG (HET ROOMSCHE KERK-), door Gregorius I hervormd en
door Augustinus in Engeland overgebragt , wordt daar met ijver beoefend, I, 396, en door onze geloofspredikers herwaarts overgeplant, 397; zorg van Karel den groote voor zijn bloei, 397; of de leeken aan zijne uitvoering deelnamen, 399-400; klagten over gebrekkige teksten, 399; de accentus en concentus bij de mis, II , iii, 310, 311; staat van den zang van de elfde tot de veertiende eeuw, 311, 312; invoering van discant en men suraal-muziek, 312-319; vermeerdering der teksten, 320-322; wijze van uitvoering, 323, 324; begeleiding door orgels en andere instrumenten, 324-326; waardering der kunst, 327, 328. Zie 00k CONTRAPUNT, NOTENSCHRIFT, SEQUENTItN, MUZIES, TRISAGION, KYRIEtLIZEREN, GETIJDEN, ZANGERS, ORGELS, OR-
enz. bij het seiidgerigt, II, iv, 163. GHILDE, GILDEKEN (EEN) = slemper, II, iv, 78. GIETHOORN; de geeselaars aldaar (?), II, iii, 78. GIJSELBRECHT, een kluizenaar, II, ii, 55, 115. GILDA; benaming voor het gezelschap van den ketter ManassE, GANISTEN,
GEZWORENEN
II,
iii, 47.
hun magt en invloed te Utrecht, II, i, 48, 49; hunne bestemming, II, iv, 77, en zedelijk-godsdienstige strekking, 77, 78; zij staan ter kwader naam om hunne maaltijden enz., 78; bij procession, 23, 25, 26, GISELA, gemalin van Koenraad, II , i, 58; begunstigt bisschop Bernulf, 61. GLADBACH; uit de abdij aldaar worden monniken naar Ansfrieds klooster bij Amersfoort overgeplaatst, I, 324. GLAS wordt reeds vroeg in Engeland en Frankrijk bereid; glazen kerkvensters, I, 382; glas bij de degradatie gebruikt, II, iv, 169. GLASIUS; zijne Geschiedenis der christel. kerk in de Nederl. beoordeeld, I, XXViii. GLASSCHILDERIJEN; wanneer zij in de kerken in gebruik komen, II, iii, 187, 188; zij zijn welligt reeds vroeg bij ons bekend, 188, en allengs vermenigvuldigd, II i, 214, II, iii, 188, 189.
GILDEN (AMBACHTS-);
,
GLORIA (HET). Zie DOXOLOGIE. GOCH (JOHANNES vAN) studeert
te Praag, II, ii, 290; zijne evangelische rigting en schriften, 391, 392. GOD, de Vader, wordt hoofdzakelijk als een streng regtvaardig wezen gedacht, gereed om te toornen, II, iv, 85, 104; hij draagt een grijs kleed, 119.
65
titel soms den pausen gegeven, II i, 396. bisschop van Utrecht; zijn karakter, II i, 82; hij woont rijksvergaderingen bij, 82, 8i; wordt naar het concilie to Rheims opgeroepen, maar verschijnt niet, 83; onderteekent het concordaat van Worms, 84; zijne oneenigheid met Hendrik V, 84; zijne reis naar Rome, 84; hij- is een vriend van den monastieken staat, bevoorregt de abdij van Oostbroek en brengt premonstreiters in die van Middelburg, 85; bestrijdt de tanchelmieten, II ii, 30, II, iii 50, 58, 110; verzorgt gaarne armen, II, iv, 243; weert kerkelijke misbruiken, II , i, 86, 384; regelt de betrekking der proostdij van West-friesland op het bisdom, II, i, 86, en sterft to Oostbroek, 86, II, ii, 6. GODFREED, deensch koning, bestookt Friesland, I, 242. GonFR-rvw VAN BOUILLON; vele Nederlanders volgen hem ter kruisvaart, II, i, 9; hij wordt to Utrecht met het markgraafschap van Antwerpen beleend, 68. GOD (AARDSCHE),
,.
GODEBALD,
,
,
,
GODFRIBD VAN RHENEN. Zie RHENEN. GODFRIED, priester to St. Oedenrode, schrijft een
Vita
a.
Ode, II,
ii, 352. verkeert sedert den aanvang der veertiende eeuw is een staat van verval, II, ii 386, en heeft op onzen bodem slechts weinige beoefenaars, 387-391; sommigen verlaten haar en volgen de zoogenaamde bijbelsche rigting, 391-393.
GODGELEEBDHEID (SCHOLASTIEKE); zij
,
GODSDIENST.
Zie EEREDIENST, GELOOFSLEVEN.
onze vaderen voor en na hunne kerstening gewoon, I, 474, II, iv, 115, 121; het toevallige bij Werenfrieds begrafenis, I, 475; het trekken van het lot uit psalm- of evangelie-boek, 475, 476; het lot met teentjes, 476, 477; de tw eekamp, 477, II, iv, 115, 116; de waterproof, I, 477, 478, II, iii, 49, 50; de brood- of kaasbeet, I, 478; de kruisproef, 478; de proof van het gewaste kleed, 478; bestrijding van het godsgerigt door de geestelijkheid, 479; door den magistraat, II, iv, 115, 116; pogingen om het to verhinderen of zijne schadelijke werkingen to beperken, I, 479, 480; wijze waarop de heetiejzerproef ten uitvoer gelegd word, 480, 481, II, iv, 115; chemische preparaten tegen brandwonden, I, 482. Zie ook LoT. GODSPENNINGEN bij verloving en geheim huwelijk, II, iv, 3, 15. GODSVREDE (treuga Dei); of hij in ons vaderland ingevoerd werd, II, iv, 143. GODSWIM = miswijn, II, ii, 293.
GODSGERIGTEN, 'bij
9
66
13e zorg onzer kerkvoogden voor de vermeerdering van het kerkegoed geregtvaardigd, I, 336, 337; schenkingen van vorsten, 337-339, II, i, 374; van aanzienlijken, I, 340, II, i, 375; uitgebreid grondbezit in de tiende eenw, blijkbaar nit een goederen-lijst, I, 340, 341; erfmakingen, _ II , i, 376-378; voorwaardelijke schenkingen, I, 341; invloed van het patronaatregt op de milddadigheid, 341, 342; de tienden, 342-345, II, i, 379, 380; offergaven bij de mis enz., I, 345-347, II , i, 382-385; het beheer der goederen bij den bisschop, '1, 347, 348, II, i, 267, 387; nitkeeringen van de geestelijken aan hem, I, 348-350, II, i, 382; bepalingen der pausen aangaande de verdeeling der inkomsten, I, 347, 348; nitgaven door de klerken te doen, II, i, 386. Zie 00k WASSCHOT, CIRCATUS, SYNODATICUM. GORDE-VRIMAG. Zie FEESTEN (CERISTUS-). GOES; klooster aldaar, II, ii , 125; processe, II, iv, 23. GOETMAN (LAMBERTUS), schrijver van De spiegkel der jonghera, 11, ii, 262. GOINGA; klooster aldaar, II , ii , 16, 24. GoocHELAARs in de kerken enz. niet te &Men, II, iii , 264, 265. Goof, in Twente, aan St. Maarten geschonken, II , i, 61. GOOR (HUGO VAN), adivokaat der ntrechtsche kerk in Twente, II, ii, 11. GOMM& (HENDRIK VAN) sticht een collegie veer stndenten te Kenlen, II, ii, 2R9; zijne sehriften, 38R, 405. GORDELS (cingula), ambtsgewaad der geestelijken, II, iii , 184, 27_3; der ridders, II , ii , 5. GORDIJNEN in de kerken, II i, 288, II, iii, 178, 185, 211, 218, 221; die van de altaren worden gednrende het lezen van den miscanon toegesehoven, 159, 286. GORINCHEM; het kapittel aldaar, II i, 344; kloosters, II, ii 83, 199; begijnhof, 153; zusterhuis, 176; spokerij, II, iv, 113, 114; muarschilderijen, II , iii , 187. GOMIS (JOHANNES) DE. ST. GERMIELNO = Helwicus Tentonicns; zijn Liber de exemplia, II ii, N6. GOUDA; kloosters aklaar, II ii, 47, 83, 85, 127, 161, 198; fraterhuis, 169; kerk, II iii, 130, 189. Zie ook BOEKERVEN. GOUDA (HENDRIX VAN); zijne commentaren op de Sententien, ii, 389, en verkiaring der mis, 403. GOUDA (WILLEM vAN); zijne Expositia mime, II ii, 404, en latijnsche gedichten, 413, 414. GOUDE (Um-max), een ijverig prediker, II iii, 346. GOEDEREN (KERKELLIKE) EN INKOMSTEN.
,
,
,
,
,
,
,
,
67 GouDomEDEN, in de middeneeuwen doorgaans aauzienlijke Roden, I, 188, 189. GOUDSMID (GILLIS), een karthuiser, om zijne geleerdheid beroemd, ii, 122; zijne sermoenen, 400. GOUDSMID (HUGO DE), beroemd regulier en prediker, II , ii, 214, II, iii, 346. GouwEN (DE WI` FRIESCHE), door Karel den groote onder de hoede van Ludger gesteld, I, 181, 185. GOZEWLTN VAN AMSTEL.
Zie AMSTEL.
tegenstander van de broeders des gemeenen levens-, wordt te Constanz veroordeeld, II, i, 369, II, ii , 169. GRACIE. Zie GENADE. GRACIE DER SCHOUWINGE, term der devoten, II, ii, 178. GRADEN (AKADEMISCHE), hoe zij verkregen worden, II ii 305, 389. GRADEN (VERBODEN) als huwelijksbeletselen, I, 430-433, II, iv, 6, 7; onze heidensche vaderen te Bien aanzien geenszins naauwgezet, I, 430, 431, 504; een edelman wegens een ongeoorloofden echt in den ban gedaan, II, i, 55; Lodewijk de vrome deswegen verdacht, I, 260. GRADUALE, zeker gezang bij de mis, II iii, 282. GRAF (HET HEILIGE) te Jeruzalem; afbeeldsels te Egmond en elders, II, iii, 197, 198, II, iv, 46; in de kerkkoren op goedevrijdag enz.) II iii 229, 232.
GRABOW
,
,
,
,
,
GRAF (BIDDERS VAN HET ITETT,IGE).
Zie • RIDDERS VAN DEN H.
GRAVE. , GRAFHEUVELEN onzer heidensche vaderen, I, 24. GRAFLANY (ROMEINSCHE) met kruis , te Wijk bij Duurstede gevonden, I, 59. GRAFMONUMENTEN voor aanzienlijken in onze kerken, II, iii, 198, 199. GBAFSCHRIFTEN, I, 530, II, i, 175, II, ii, 352, 353, 414. Zie
00k BREVICULI, OPSCHRIFTEN.
van metaal en steen, II, iii, 199. 3. GRAN in Hongarije; synode aldaar, GRAVEN DER DOODEN zijn bronnen voor de kerkgesch. van Nederl., I, xxxiii; in de kerken oudtijds zeldzaam, 448; later gewoon en veelal gemetselde kelders, II, iii, 151, op wier muren kruisen worden geschilderd, II, iv, 63; het °poen der familie- graven kostbaar, 63. GRAVEN; oorsprong van hun ambtstitel, I, 25; acrd van hun ambt onder Karel den groote, 156, 236; erfelijkheid, 237; zij beschermen de landzaten -tegen de hebzucht dor geesteljken, II I,
GRAFZERKEN
,
68
323, 326; bezitten het patronaat-regt bij vele kerken, II, i,
329, II, ii, 250, en in die kwaliteit ook scholen, 251, 252. ('s); het kapittel bij de hofkapel aldaar, II i, 344, 351; kloosters, II ii, 105, 111, 201. GRAVENZANDE ('S); begijnhof aldaar, II ii, 153; mirakelbeeld, II, iii, 194. Zie 00k BEDEVAARTEN. GREGORIANEN = broeders des gemeenen levens, II ii, 170. GREGORIUS I (PAus) onderneemt de kerstening van Engeland, I, 65; sommige zijner brieven door Bonifacius in afschrift nit Rome verworven, 206; zijn Fiber pastorali8 een schoolbook, 361; zijne vrijzinnigheid, 420; hij berispt den ijver der ketterjagers, II, iii, 85. GREGORIUS VII (PADS) wenscht de kruisvaarten, II, i, 5; zijn leven en karakter, 64, • 65; zijne reformatorische ideen, 65, en die der mannen van zijne partij (hildebrandianen), 65; hij wordt op den pauselijken zetel verheven en scherpt de kerkwetten tegen priesterhuwelijk en simonie in, 66; zijn twist met Hendrik IV, 66-70; hij doet Hendrik in den ban en verklaart hem vervallen van zijne waardigheid, 69; vermoedelijk oordeel onzer natie over dit felt, 71-73; hij verlangt het bevestigingsregt over de bisschoppen, II i, 253; verbiedt het bijbellezen door leeken, II ii, 329. Zie ook HENDRIX IV (KEIzER), Wu,
GRAVENHAGE
,
,
,
,
,
,
LEM I, BISSCHOP VAN UTRECHT. GREGORIUS IX (PAus)
verheft de dominikanen tot officiele inqui-
siteurs, H, iii 112. ,
vervolgt de vrije geesten en stelt inquisisiteurs • aan, ook voor onze kerk, II iii, 67, 113. GREGORIUS (kW) VAN UTRECHT; zijne afkomst, opvoeding en betrekking op Bonifacius, I, 157, 158; hij brengt van Rome boeken mede en leerlingen, 15 8; tijd waarop hij zich te Utrecht yestigde; zijne werkzaamheden aldaar voor kerk en school, 158— 160, 353; hij is verzorger, geen bisschop der dioecese, 290; zijne liefde voor de armen, 199, 515; zijne deugden, krankte, dood en relieken, 161-163, 199; zijne biografie door Ludger, 157, 160, 367; zijne medearbeiders, 163-171. Zie ook FEESTEN VAN NATIONALE HEILIGEN. GRENZEN van het bisdom van Utrecht, I, 292-295; de onderzoekingen dienaangaande bezwaarlijk, 294. GM:MOOR; of het oudtijds te Utrecht onderwezen werd, I, 359; later te 's Hertogenbosch, II, ii, 244; Zwol, 264, en elders, 319. GBLTN, verdronken stad van Friesland, II, ii, 240. GREKOALD, zoon van Pepijn van Herstal, gehuwd met Radbouds
GREGORIUS XI (PADS)
,
69 dochter, I, moord, 92.
92;
begunstigt, Wursing, 173; wordt te Lnik ver-
eene type der edelste vrouw bij onze vaderen, I, 18. GROENEDAAL; beroemd klooster van lien naam bij Brussel, II, ii, 218, 219. Zie ook KLOOSTERSCHOLEN. GROESBEEK (JOHANNES VAN), hoogleeraar te Leuven, II ii 292. GROLLERHOLT. Zie GERIGTSPLAATSEN. GRONDE (JOHANNES VAN DEN), beroemd prediker, II ii, 174, II, GRISELDIS (DE VERDULDIGE),
,
,
,
iii,
346.
Zie KERKEN. eene kluizenaarster te diet- stede, II ii, 56; fraterhuis, 169; kloosters, 82, 91, 105, 19'9, 202; baccalauren bij de hoofdkerk, 298; broederschap, II, iv, 70. Zie ook FRATERSCHOLEN. GROOT (PIETER DE), bogwmeester der Groote-kerk te Dordrecht, II, iii, 134. GROOT (STIJNE DE), non te Diepenveen, leert de kinderen „het heilig stilzwijgen," II ii, 278. GROOTE (GEERT); zijn leven II ii, 165; hij keurt het bouwen van den domtoren af, II i, 133; beklaagt de groote scheuring in de kerk, 162, 163; wordt door Floris van Wevelinkhoven begunstigd, 166; zijne waardering van het ambt der parochiepriesters, 327; hij houdt synodale preeken, 362, 363; 2ijne betrekking op de kloosterlingen van Eemstein, II, ii 116; zijn verblijf in Munnikhuizen, 120; zijn lof voor de karthuisers, 124, 204; zijne prediking, 165, en liefde voor jongeren, 166; hij sticht het eerste zusterhuis, 173,' 174; zijn oordeel over bet „mynnerscap," II ii, 178; zijn wensch dat de fraters een klooster zullen stichten, 203, 204; zijne voorliefde voor den regel van Augustinus, 201; hij bezoekt Ruysbroeck te Groenedaal, 218; zijne boekerij, 311, 318, en meest gebruikte boeken, 325, 326; hij vertaalt, 331, 360; hoe hij de mis bijwoont, II, iii, 306, 307; hij preekt te Amsterdam het eerst in de landtaal, 342; zijne schriften, II, ii, 361, 362, 385, 407, II, iii, 335; sermoenen, II, ii, 397; lengte zijner sermoenen, II iii, 345, 346; hij heet te regt een „ketterhamer" en vervolgt de vrije geesten, 67 72; zijn begrip van een christelijk huwelijk, II, iv, 8, 9; zijn gevoelen over bedevaarten, 41; zijne gewoonte om „zich Gode te offeren," 222. GROOTE (VON). Zie BISSCHOPPEN-CATALOGEN. GROOTMEESTER, titel voor het opperhoofd der tempelieren-orde, II, ii, 134. GRONDVORM DER KERKEN.
GRONINGEN;
,
,
,
,
,
,
,
-
70
GumERNI.A.
schrigt over homiletiek, II, ii, 394. Zie AREZZO. GUIDO, legaat van Innocentius III, laat in het bisdom van Luik alle romaansche en dietsche boeken ophalen, II , ii, 330. Gyuic (JACOB vAN), de valsche wijbisschop; zijn boos bedrijf, II, i, 167; hij wordt gevonnisd en gestraft, 168, II, iv, 168, 169. GULIK (JOHANNES VAN), rector der kapittelschool te Deventer, II, ii, 236. Gmax (WraTaal. VAN) maakt eene bedevaart naar het h. land, II, iv, 34, 45. GUNTHAR, aartsbisschop van Keulen, oom van onzen bisschop Radboud, I, 266; wordt door den pans in den ban gedaan, 266; of het seculiere kapittelleven te Keulen onder hem ingevoerd verd, 292, 293. GUY VAN AVESNES. Zie AVESNES. (JOHANNES DE)
GUIDO VAN AREZZO.
H. _ HAAFTEN; het kapittel aldaar, H, i , 344, IJAAMSTEDE; klooster in de nabijheid dier
plaats, II, ii, 106.
in de hilversumsche heide. Zie
BEWONEES. HAARLEM; kloosters aldaar, II, ii, 36, 85, 8S, 89, 96, 105, 109, 110, 111, 161, 199, 201, 214; tempelierenhuis, 133, 137; het RA ARDSTEDEN
hof der St. Jansridders, 139; begijnhoven, 153, 154; kerk, iii, 133; communicanten, II, i, 339. HAARLEM (DIRK VAN), schilder, II, iii, 193. HAARLEM (EPO VAN). Zie EPO. HADRIANUS IV (PAVE) neemt het bisdom van Utrecht in zijne bescherming, II, i, 98. HAEKS (GOZEWLTN), bisschop van Hierapolis, wijbisschop te Utrecht, II, i; 279; zijne schriften, II , ii, 389, 393, 394; zijne welsprekendheid, II, iii, 347. HA.GFALSLAG.•
Zie
BLIKSEM.
bij de procession gebruikt, II, iv, 23. HALM,' (GOSEWINUS VAN); zijn brief aan Alb. Hardenberg, II ii, 309. HALLE (IAL) in N. Brabant; Maria-beeld aldaar, II iii, 194. HALLELUJA, bij de mis gezongen, I, 398, II, iii 282, 323. HAKKEBORDEN,
,
,
,
HALLUM.
Zie
MARIENGAARDE.
HAMBURGERBIER, II , Iii, 222.
HAM-PIE (BISSCHOP TORPHIMUS VAN)
abdij van Doest , II , ii , 414.
in Noorwegen sterft in de
71 TrAmoRAE, een Fries, - bisschop van Utrecht, om zijne welsprekendheld _geroemd, I, 257. HANDBOEKEN (CATECHETISOHE). Zie CATECHESE. HANDSCHRIFTEN ten dienste der missie vervaardigd, I, 219; geglosseerde voor het onderwijs, 361; in de boekerij te Egmond, 361, 362, en elders, 412, II, ii 269, 275; hun onderdom steeds met groote voorzigtigheid te beoordeelen, II, ii 378. HANDVANE = manipulum, een doek voor des priesters handwassching, II, iii 279. HANDWASSCHING (DE) des priesters voor de mis, II, iii 277, 278; onder de mis, 284. HANDWERKSLIEDEN in de middeneeuwen en later zijn dikwerf ketters, II iii 69. , HANEBOEK, een schoolboek, II ii 261. HARDENBERG (ALEEETus) leeft voor een tijd in de andij van Aduard, II ii 241, in. HARDERWLIK; kloosters aldaar, II ii 83, 200; fraterhuis, 169. Zie ook PAROCHIESCHOLEN. HARDERWLTK (GER. VAN), de bedriegelijke schrijver van bet Pita Suidberti. Zie HARDING (STEFAN-us) geeft zijne stataten aan de cisterciensers, II, 18, 19, 68. HARKAMA. (BIrvo); zijn - klooster, II ii 35. HAMBLEN; St. Janshof aldaar, II, ii, 139. HAROLD, deensch koning, te Ingelheim gedoopt, ontvangt leengoederen in ons land, I, 243, 244; gevolgen daarvan, 244. HASE WILLEMS, bastaarddochter van Naaldwijk, kluizenaarster te Brielle,t, ii, 57. HASENBROEKS (ELSBIBE), eene devote zuster te Deventer; hare ecstase bij de misviering, II iii 306; zij maakt een beevaart naar Einsiedeln, II, iv, 43, 44. HASLO, een dorp in het bisdom van Utrecht; eene tooverheks aldaar, II, iv, 107. HASSELT. Zie BEDEVAARTEN. HASSIA (HENRICUS DE); zijne Expositio ever orat. domin. II iii, 24. HATEBRAND, een als heilige vereerde abt, II, ii 12. HAVE (BERTHOLD TEN), -monnik te Windesheim, wordt door onmatig vasten krankzinnig, II, iv, 19. HAVEL (FREDERIK VAN), kandidaat voor den utrechtschen zetel, II, i, 93-95. HEBREEIIWSCH; Wessel Gansfort wenscht, dat die taal geleerd zal worden, II ii 241, 264. ,
,
,
,
,
,
,
,
,
,
,
,
,
,
,
,
,
,
,
,
72 HEBZUCHT der geestelijken, monniken en leeken. Zie ZONDEN (HEERSCHENDE) ELT DE GEESTELLTKEN, KLOOSTERLING-EN, LENKRN, HEDA (WILLEM), kanonik en pastoor te Utrecht, bewerkt met vier anderen eene Hietoria episc. Traiect., I, xxi; waarde, gebreken en uitgaven van het book, xxi. HEELJAND (DE), een levee van Jezus, vermoedelijk hier te lande gelezen, I, 371, 377. HEEMSKERK (WOUTER VAN) last „missen van den hell. geest" voor zich zingen, II ii 297. HEEMSKINDEREN (DE VIER) bij procession, II, iv, 26. HEENVLIET (ELIZABETH VAN), non te Diepenveen; hoe zij latijn sprak, II ii 246. TINFiRENBERG (LAMBERTUS VAN 's) verdedigt de stelling, dat Aristoteles moet zalig gesproken worden, II, ii, 303. HERRMAN (WILLEm) schrijft den dietschen bijbel of en stelt hem ten openbaren nutte in de St. Pieterskerk te Leiden, II, ii, 334, 335. HEESE (NicAsius VAN), martelaar van den Briel, vertaalt het Soli/opium van Gerlach Peters, II, iii, 41. T-TE-FavELT (JoHANNEs vAN), bisschop van Hierapolis, wijbisschop te Utrecht, II, i, 278. HEGIUS (ALEXANDER) bezoekt de school te Zwol, II, ii, 256; is rector der kapittelschool te Deventer en beroemd humanist, .11, ii, 236, 261; verkeert yank te Aduard, 240, 241; hoe hij voor het bezit van boeken ijvert, 318, 319; zijne latijnsche liederen, 413. HEIDELBERG; de universiteit aldaar. Zie UNIVERSITEITEN. HEIDENDOM (HET VOORVA,DERLIJK) is oorspronkelijk natuurvergoding; anthropomorfose der hemelmagten, I, 29; goden en godinnen, 30-35; zinnelijkheid der voorstellingen, 35, en negatieve reinheid, 36; reuzen, belewitten, nikkers, witte wiven enz., 36, 37; geloof aan de voorzienigheid eu de onsterfeli.jkheid, 38, 39; hel en hemel, 40, 463; openbare eeredienst, 41; feestdagen, 41-43; goden-beelden, tempels en temrIelschatten, 43-45, 179; optogten en offeranden, 45, 46; menschen-offers, 47; priesters, 47, 48; het heidendom geen duiveldom; zijn zedelijke invloed merkwaardig maar niet te hoog aan te slaan, 49-51. HEILIGE-GEESTMEESTERS =-- armverzorgers, II, iv, 216, 254. HEILIGEN; hunne ware veneering volgens bisschop Radboud, I, 413; hunne bijgeloovige veneering bij onze vaderen, 465-467, II, iv, 98-106; valsch begrip van hun wezen, I, 470, II, iv, ,
,
,
,
73 110; zij bewijzen den geloovigen specifieke diensten, II iv, 99, 100. Zie ook RELIEKEN; WONDEREN EN WONDERGELOOF. HEILIGEN-BEELDEN in de kerken, soms mishandeld, II , iii , 202. ,
HEILIGENBEBG.
Zie HOHORST.
de Willebrordsput aldaar, I, 110. Zie ook BEDEVAARTEN. HErriO, (FREDERIX VAN), beroemd schrijver, II , ii, 214; zijn oordeel over den aflaat, II, iv, 203; over de waarde van goede werken, 206; de kloosterreformatie II , ii, 226, en beevaart, iv, 47, 48; zijn Liber figulat. domus regul., II ii, 348, en overige schriften, 370, 371, 398, 409, 412. HEISTERBACH (GZESARITJS VAN); Ain Dialogue miraculor., II i, 2, II, ii, 74, 337; door Jan Gerbrantsz. van Leiden gebruikt, 342 ; iii 25. dorHemanvScutp,I HEKSEN zijn maar al te menigvuldig in ons land, II, iv, 107— 109. HEKSENHAMER (DE) van Jacob Sprenger, II, iv, 109. HEKSENPROCESSEN in Gelderland en elders, II, iv, 109. HEKSERLT heet ketterij, II , iii, 86, II, iv, 107, 108. HEL; voorstellingen dienaangaande bij onze heidensche vaderen, zie HEIDENnom; bij de gekerstenden, II, iv, 95-97. HELGOLAND wordt door Willebrcird bezocht, I, 112, 232; door Ludger, 182; heiligdommen aldaar, 182, 232. HELINER (JAN), een onachtzaam pater in het Gein, vergeet de namen der heiligen, van wie de relieken zijner kerk afkomstig zijn, II , iii, 170. HELLEVAART van Jezus, dramatiesch voorgesteld te Amsterdam, II, iii, 270. HELLEWAGEN tot vervoer der dooden, I, 40. HELMOND; klooster aldaar, II , ii, 117; tempelieren-huis, 132. HETZISTAD (RHABANUS VAN), door den paus tot bisschop van Utrecht benoemd, staat den zetel of ten behoeve van Zweder van Kuilenburg, II , i, 182. HEMEL; voorstellingen onzer heidensche vaderen dienaangaande, zie HEIDENDOM; bij de gekerstenden, II, iv, 97, 98. lival.ELrooRT; klooster van lien naam, II , ii, 13, 194. HEMELSCHATTING =--- tienden aan de kerk opgebragt, II , i, 380. HEIL();
,
,
,
,
HEmATATAART (MARIA.). Zie FEESTEN (MARIA-). HEMELVAARTFEEST. Zie FEESTEN (OHRISTUS-). HENDRIK II (KEIZER); h j houdt te Dortmund eene
rijksvergadering met reformatorische oogmerken voor de kerk, I, 281; zijn willekeur bij het bezetten der bisschopszetels, II , i, 53; hij verheft Adelbold op den stoel van Utrecht, 53, 54; houdt eene „magna synodus" te Nijmegen, 55. 10
74•
een vriend van bisschop Willem I, II, i, 62, 67; zijn „onsterfelijke comers" met Gregorius VII, 67-70; zijne impopulariteit, 66; hij plaatst Koenraad den Schwaab op den ntrechtschen zetel, 7 3; zijne vernedefing voor den pans, 74, 7 5; zijn tijdelijke zegepraal, 79; hij sterft, 8 1; zijne biografie door Otbertus van Luik, 68. Zie ook GREGORIUS HENDRIK V (KEIZER) te Utrecht •opgevoed, II ii, 231; verraadt zijn vader en den pans en zet den investituurstrijd voort, II, i, 81, 82; sluit het concordaat van Worms, 83, 84; strijdt en verzoent zich met bisschop Godebald, 84; sterft te Utrecht, 85. HENDRIK VAN VIANDEN. Zie VIANDEN. -HENDRIK DE VOGELAAR bevordert de belangen van Utrecht, I, 249, 339, en zendt zijn zoon Bruno derwaarts, 249. HENDRIKSZ. (WILLEM), stichter van het fraterhuis te Amersfoort, een ijverig prediker, II, iii , 346. HENEGOUWEN (JAN VAN), bouwmeester van den domtoren te Utrecht, II, iii, 134. HENRICIANEN; hun afkeer van het formalisme der kerk en gees, telijken, II iii, 55, H. HERACLIUS (KEIZER) zal het kruis des Heeren heroverd hebben, II, iii, 238. HERDRICUS, proost van Schildwolde, in den ban gedaan, II , i, 403, II, ii, 35; hij excommtmiceert the van Wittewierum, II, iv, I72. HFREMMTEN = anachoreten, zijn niet zeldzaam gedurende de middeneeuwen, II ii 54, 55, 5 7; zij vormen de congregatie der willemieten enz., 111. Zie ook AUGUSTIJNER-HEREMIETEN. HERENTHALS (PETRUS VAN); zijn commentaar op de psalmen, i, 148, II, ii, 385. HERIBERT, bisschop van Utrecht; zijn karakter, II, i, 89; hij reist naar Rome, 89; zijn strijd met Groningen, 89, 90, en met graaf Dirk VI, 90; hij wijdt de kerk te Egmond, 90, II, iii, 255, en brengt aldaar den brief van exemtie, 77. T-TERP (HENDRIX VAN), minderbroeder-observant; zijn Spiegel en sermoenen, II ii, 383, 402, 403, II, iii, 23. HERROEPING (OPENBARE) van kettersche leeringen; hoe zij geschiedde, II iii 119. HERTOGEN, aanvoerders in tijden van n.00d, I, 25. HERTOGENBOSCH ('s); kapittel aldaar, II i, 344; fraterhuis, 169; kloosters, 82, 84, 85; 97, 105, 106, 121, 125, 16I, 199; begijnhof, 153; kerk, II iii, 130, 134, 135; broederschap, iv, 70. Zie ook BEDEVAARTEN. HERVORMDE PERSONEN, benaming voor de devoten, II iii 90, 9L HENDRIK IV (KEIZER),
,
,
,
,
,
,
,
,
,
,
,
75
aan het hoofd der fraters te Zwol, II ii, 168; zijne schriften,_369,'370; zijne liedekens, 412, 419; zijn ernst bij de biecht, II, iv, 158; zijn grafzerk te Windesheim, 11, ii. 369. t(ERXEN (HENDRIX VAN), leeraar der school te Zwol, II, ii 256; zijne biografie in HS., 355. HESSEL, deken van Fermessum, studeert te Parijs, II, ii, 286; voert het feest der onbevlekte ontvangenis in, 303, II, iii , 242. HETHEN (HERTOG) doet schenkingen aan Willebrord in Thuringen, I, 113, H4. HEUKELUM (WILLEM VAN), abt van St. Paul te Utrecht, doet afstand, II, ii, 186. HEUNEN (JOHAN VAN), kanonik van Luik, sticht beurzen voor studenten bij de sorbonne te Parijs enz., II, ii, 300. HEUSDEN; klooster aldaar, II ii, 83; begijnhof, 153; kapittel, II, i, 344. HEUSSEN (FRANCISCUS HUGO vAN), ijverig beoefenaar onzer kerkgeschiedenis; zijn Batavia sacra, I, xxii, , zijn Historia episcopatuum en vertaling van beide werken door Hugo van Rijn, xxiv; beoordeeling van beider arbeid, xxiv. HEYMRICIUS (ARNOLDUS), zijne lofspraak op de impel van David van Bourgondie, II iii 318. HEYNS (JAN), boiwmeester der St. Janskerk te . 's Hertogenbosch, II, iii, 135, HIERARCHIE (DE) der kerk bij ketters veracht, II, iii, 51, 52, 55, 56, 82, 84; zij heeft de bedeeling van het dogma en wordt daardoor gesterkt, 97. HIERONYMIANEN = broeders des gemeenen levens, II, ii, 170. HILARIUS, de kerkvader, leert dat het ware geloof de vrijheid mint, II, iii, 125. HILDEBRAND, abt der St. Paulsabdij te 'Utrecht, houdt eene boetepredikatie, II i, 99. HERXEN (DIRK VAN),
,
,
,
,
,
,
HILDEBRANDIANEN.
Zie GREGORIUS VII.
ii, 418, II, zijne gediChten, iv, 32; zijn oordeel over de waarde van het huwelijk en de beevaart, II ii 418, II, iv, 47. BILDEGRIM, broeder van Ludger, bisschop van Chalons sur Marne, I, 171, 172, 181, 185; leerling van den abt Gregorius, 353. HILDIGER, bisschop van lieulen, zoekt Utrecht onder zijn zetel te brengen, I, .288, 289. HILLEN. Zie TERPEN. HILSWINDE, gravin van Strijen, echtgenoot van Ansfried, sticht het klooster van Thoren, I, 277, 278, 325, HTLDEGAERSBERG (WILLEM , VAN);
,
,
76
hofmeester van Bonifacius, martelaar, I, 146. HILVARENBEEK; kapittel aldaar, II, i, 342; de kerk door bisschop Ansfried begiftigd, I • 280, II, i, 342. HINCMAR VAN RHEIMS betrekt omen bisschop Hunger in de zaak van Boudewijn van Vlaanderen, I, 264, en Roruk den Noorman, 2'64. HippoLyTu,s (sT.), inzonderheid in Westfriesland vereerd, te Delft enz., II, ii 257. HISTORIA. SCOLASTICA, het meest gebruikte historiesch-exegetiesch handboek der middeneeuwen, II, ii 270; door Petrus Comestor gesteld, wordt het hier vroeg in afschriften verspreid, 328; berijmd door Maeriant, 335. HOBRECHT (JACOB), beroemd componit, II iii, 318, 319, 327. HOBRECHT (WILLEM), prior der regulieren te Heilo, II iii, 319. HocHsTADEIT (KOENRAAD VAN), aartsbisschop van Keulen, vertoeft te Utrecht en begunstigt Hendrik van Vianden, door hem zijn wonderring in den strijd mede te geven, II, _i, 118. HOENEPE; het Onze-lieve-vrouweklooster aldaar (MariOnhorst), II, ii, 25. HOENHORST (HENDRIK VAN), landcommandeur te Utrecht, afgezet, II, ii 147. Ilor (HET) van den bisschop to Utrecht, II, i i 268. Zie ook PALEIZEN. HOFHOUDING der bisschoppen van Utrecht, H, i, 43. HOFMANTEL = een staatsiekleed: van den bischop, H, i, 255. HOFNARREN der bisschoppen van Utrecht, II, i, 43. HOFPREDIKER. Zie DELFT (DIRK VAN). HOHORST bij Amersfoort (Heiligenberg); het klooster van Ansfried aldaar, I, 281, 282, 323, 324; door Adelbold bewoond en beweldadigd, II i, 57; door Bernulf verlegd, 60. Zie PAULSABDIJ (ST.). HOLDA, eene godin onzer vaderen; de ooijevaar haar gewijde vogel, zie FRIGA. . HOLLAND (HET GRAAFSCHAP); zijne opkomst, I, 237, en aanwassende magt, II, i, 36, 37. HOLLANDER (-WALTER DE), een aanvoerder der vrije geesten; zijne schriften, II, iii 64; van ontucht enz. beschuldigd, wordt hij te Keulen verbrand, 65. • HOLLANDSCHE HUIS (Marienklooster), te Geertruidenberg, II, ii, 119. HOMILETIEK. Zie PREDIKKUNDE. Hommujuum van Karel den groote. Zie PREDIRING. HILTIBRAND,
,
,
,
,
,
,
,
,
77
de priesters moeten- ze kunnen verklaren, I, 360. Zie ook PnEDmn G. HONDEN, niet in de kerken to brengen, II, i, 302, II, iii, 203. HONDENSLAGERS in de kerken, II, iii, 222, 365. HONGARIJE (MICHAEL vAN). Zie MIC1TAFT1. HONOFRIUs, bisschop van Tricarico, pauselijk legaat, II, i, 406; hij bewijst den broederen des gemeenen levens gunst, 406. HoxswiJg; proostdij aldaar, H, ii, 33. HONTHORST (REINIER vAN). Zie LOE (GEERT VAN). HOOPDDEUGDEN (DE ZEVEN) moeten in de kerken enz. geleerd worden, II, iii, 4. 7, 8. HOOPDZONDEN (DF ;ZEVEN) moeten in de kerken enz_ . geleerd worden, II, iii, 4, 5, 8, 39. HooFT; zijn berigt aangaande de inquisitie in ons land onhoudbaar, II, iii, 111. HOOGESCHOLEN. Zie UNIvERSITEITEN. HOOGLIED. Zie MINNEBOEK. HOOGMIS (DE); wanneer zij gehouden moet worden, I, 423; waar, HOM11I1 N DER $ERKVADE$S;
423, 424.
v w), berucht inquisiteur, treedt. op in de zaak van Herman van Rijswijk, II, iii, 107, 111, 117 HOOGWAARDIGE (HET), = sacrament der mis; het aandragen daarvan een policie-maatregel, II, iv, 92. ` HOOGZALEN (OZALEN) in de kerken; wanneer zij opkomen, II, iii, 146; de overgeblevene, 14 7; waarom zij ingevoerd worden, 147, 148; haar gebruik, 148. Hool, STROO, MATTEN, tot verwarming in de kerkbanken gebruikt, II, iii, 179. HoomoNK; abdij van dien naam in N. Brabant, beroemd wegens een stuk van het ware kruis, II, iii, 170. HOORN; kloosters aldaar, II, ii, 85, 88, 89, 96, 116, 125, 213; kerken, II, iii, 129, 136. HORN (PETRUs); zi jne biografien, II, ii, 354. HoORN (JACOB DIRxs), humanist to Erfurt, II, ii, 291. HOORN (ARNOLD VAN), postulaat der vier kapittelen to Utrecht, II, i, 15 7, 250; wordt door den pans op den utrechtschen stoel geplaatst, 15 7, 15 8, en verdiept zich in staatszaken, 15 8 ; zij n trouweloos gedrag jegens abt Wibrand van Lidlum, 159; zijne liberaliteit (?), 159; hij wordt door den pans met den ban geslagen, 160, en op den stoel van Luik verplaatst, 160; hij draalt . derwaarts to gaan, 160, 161, 163; zijn voorregtsbrief voor Leiden, II, iii, 261. Zie 00k LANDBBIEF. HOOGSTRATEN (JACOB
'
78
domheer en beevaartganger naar 't Oosten, II, iv, 46. HOORN (HERMAN VAN), bisschop van Utrecht; de strijd wegens zijne verkiezing, II , i, 93-95; zijn zwak karakter en onbekwaamheid voor het bestuur, 95; zijn plotselinge dood, 96. HOORN (JoHAN vAN), te Eemskerk door sommige Dordtenaars gedood, II, iv, 66. HOPUL (WoLFGANG) drukt utrechtsche missalen te Pals, II,
HOORN (CORNELIS VAN),
iii, 209.
burgemeester van Amsterdam , moet ter beevaart naar Rome wegens „lutherij ," II, iv, 42. HORST (KASTEEL TER) bij Rhenen, aan St. Maarten geschonken, II, i, 100; het kapittel aldaar, 344, 347, 348. HOSANNA, wordt bij de mis gezongen, II iii, 285, 286. HosTarT zijn een zielespijs enz. II, iii, 307; worden niet zelden gestolen om als amuletten enz. te dienen, 5 8; zoo zij door eengebannen priester geconsecreerd worden, zijn zij padden of duivelen, II i, 205; zij worden bij de mis in drieen gebroken, iii, 290. Zoo 00k CAUTELAE, PANNEKOEK, TRANSSUBSTANTIATIE. HospiEN voor het viaticum, wanneer te wijden, II, iv, 52; openbare eerbiedsbetooning aan deze voorwerpen, II , iii, 288, II, iv, 52, _53, 92. Zie ook HOOGWAARDIGE (HET). HOSTIEN (MIRAKULEUZE) te Amsterdam, Breda, Hasselt, Stiphout enz., II, iv, 32; Nicolaas van Cusa wil dat zij aan het oog des yolks onttrokken zullen worden, II, iv, 110, 111. HOSTIBNSIS (HENRICUS), beroemd wegens zijne regtsgeleerdheid, iii, 21. HOUT EN RIET als bouwmateriaal voor kerken enz., I, 380, 381, II, iii, 136. ROUT (HET- HEILIG) te Dordrecht en elders, II, iii , 170, 238, iv, 25, 28. Zie ook KRUIS (HET WARE) DES HEEBEN. HOUWENINGEN; twist over de regten der kerk aldaar, IT, i, 337,
HOPPEN (JAN VAN),
,
,
338.
sticht te Tholen een fonds voor, het vieren van gulden missen, II, iii, 295. HUBERTITS- (ST.), de patroon der jagers, II, iv, 99, 100; zijne kweste, ,202, en stole, 253. HUBERTUS, wijbisschop van Utrecht, wijdt de kerk enz. te Windesheim, II, ii, 206, 207. HUISZITTENMBESTERS = armverzorgers, II, i, 388, II, iv, 246. fluizEN (N-LEuwE) worden door den priester gezegend, II, iii, 373. HULSBERGEN bij Hattem; fraterhuis aldaar, II, ii, 169, 170; in HOUWERT (MATTH.EtiS VAN)
79 een benedictijner-klooster veranderd, 170; levensbeschrijving van een bewoner, in HS., 355. , T) oefent verschillenden invloed nit op ernstige 11rmulus4E en op ligtzinnige menschen, II iii, 103, 104. HUMANISTEN; zij geven aan het onderwijs eene hoogere rigting, II, ii, 264, 269; nederlandsche te Erfurt, 291; sommiger ligtzinnigheid, II ii 104. HUNEBEDDEN. Zie BEWONERS. HUNGER, bisschop van Utrecht, I, 262; zijn vlugt voor de Noormannen, en zijn klooster bij Roermond, 263; hij woont rijksvergaderingen bij, 263, en keert (?) weder naar Utrecht, 263; zijn invloed bij de Noormannen, 264. HUSDINGE (Emo VAN), stichter der abdij te Wittewierum, 35; zijne studien te Parijs enz., 268, 269, 286, 287, 288, 322; zijne zorg voor den koorzang, II, ii 312; voor de school, II, ii, 239; hij laat de bijbelboeken door zijne kloosterlingen afschrijven, II ii, 270, 327; zijn Chronicon, door Menco en Folkerd (?) vervolgd, hoog te waarderen, 346, 347; zijne overige schriften, 358; de invloed der scholastiek op hem, 388, 389; hij is miniatuurschilder, II iii, 190; zijn geloof aan voorteekenen, II, iv, 113; hij bestrijdt het godsgerigt, 115. HUSIETEN; onze vaderen trekkers tegen hen ter krnisvaart, II iii, ,
,
,
,
,
,
,
123, 245.
IluwBA AR-FT-gm; welken leeftijd zij vordert, I, 23, II, iv, 5, HUWELIJX (HET) BIJ DE HEMENSCH:FE FRIESEN ix achting, I, 23, 427; een koopkontrakt, 18, 23, , 427; sporen hiervan in later iv, 12. tijden, 428, 429, HIIWELIJK (HET) BIJ ONZE GEKERSTENDE VADEREN. De christelijke idee der zaak, I, 427, II, iv, 7-9; leeringen van Bonifacius, I, 428; het verkoopen van vrouwen niet terstond geweerd, 429, II iv, 12; de echt is het minst heilige der sacramenten, II ii, 20, II, iv, 1, 2, 93; het herhaalde huwelijk in oneer, II, iii, 367, II, iv, 10, 11; bescherraing van den echt door de wet, 11- 13. HUWELIJKEN (GEICEIME); hnnne algemeenheid en oorzaken, I, 429, 432, II, iii, 222, II, iv, 13, 17, 130; wijze waarop zij gesloten warden, 15, 16; h6e zij, gestraft worden, II iii 154, 155, II, iv, 15; zij zijn geen krachtelooze verbindtenissen en bij het yolk in eere, 16, 17. Zie ook PRIESTERHUWELIJX. HITWELIJKSAFICONDIGING (proclamatio bannorum), II, iv, 4. HUWELIJKSBELETSELEN (DE) ten gevolge van de liefde voor de ascese vermeerderd; 1, 430; krachtens het peetschap bij den doop ,
,
,
,
80 en het vormsel, 431, 432, II, iii, 352, 361, II, iv, 7; luachtens sexueel onvermogen, verscheidenheid van godsdienst enz., 5; krachtens bloedverwantschap ex zwagerschap, I, 331, II, iv, 6, 7; de gemeenteleden worden aangemaand, bij het vernemen van den huwelijksban de hun bekende beletselen bij den parochiepriester aan to geven, 4. Zie ook GRADEN (VERBODEN). HUWELLIKS-INZEGENING (DE KERTIRTiLTKE), zij wordt door de karolingische en kerkelijke wetgeving geeischt, I, 429, II, iv, 1, 2; hoe zij bij de Angelsaxen geschiedde, I, 429, 430, en later volgens het kerkregt, II, iv, 2-9; de toestemming van ouders en voogden is niet volstrekt vereischt, 2; de voortrouw, 3, 4; huwelijksche voorwaarden, 3; afkondiging van den ban, 4. HymwFav voor de koordienst, I, 398; op bisschop Frederik, 531; op Lebuinus enz. 527-529, II, iii, 321; vertalingen, 328.
I. IDA. (DE HEILIGE );
hare biografie door den frieschen monnik Uffing geschreven, I, 369. IERL AND, het „eiland der heiligen;" ijver voor de missie aldaar, I, 66, 67; zetel van de monastieke geleerdheid, 97; volgens Beda „een land overvloeijende van melk en honig," 98. ILLYRICUS (FLACIUS); belangrijkheid van zijn Catalogue Maim veritatis, I, xxvi.
= onschendbaarheid der door het asylregt beschermde plaatsen, II iii, 153. INDIJKINGEN door monniken, I, 469, 494, II, ii , 22. INFIRMARItN, overstep der ziekenverblijven in de kloosters,
IMMUNITEIT
,
ii, 101. INGEN; St. Janshof aldaar, II ii 139. INciEN (MARSILIUS VAN), hoogleeraar te Heidelberg, II, ii 290. IN KOMSTE.(BLIJDE) van den bisschop te Utrecht; hoe zij geschiedde, II, i, 264-L 268; de abten van Oostbroek en St. Paul daarbij ,
,
,
tegenwoordig, 266. INNOCENTIUS III (PADS) poogt. aan de kruistogten de ware rigting te hergeven, i, 12, 13; zijn lateraan-concilie, 355; zijne leer aangaande het pauselijk alvermogen, 395, 396; hij begunstigt de bedel-orden, II ii 79; trekt zich de zaak der scholen aan, 230, 297; verbiedt het bijbellezen den leeken niet, 329-331; verdedigt het asylregt; II iii 152; twist met de albigensen over het getal der kruisnagelen, II, ii, 166; matigt het ,
,
,
,
81 kerkregt ten aanzien der -huwelijksbeletselen, II, iv, 6, 7; zijn aflaat, 186; door hem bereikt de pauselijke magt haar hoogste ontwikkeling, II , i, 115, 395. INQUISITEURS hebben sedert de eerste helft der dertiende eeuw zich voortdurend op onzen bodem vertoond, II iii 112-117; zij zijn van 's pausen wege ter opsporing der ketterij rondreizende, 113-116, of hier te lande in kloosters enz. gevestigd, 116-117; zij zijn meerendeels dominikanen, 112, 114; moeten door de wereldlijke overheden geholpen worden, 114, 115, en eigen gevangenissen hebben, 114. INQUISITIE = onderzoek naar de „kettersche boosheid," is, ook na het opkomen der officiele inquisiteurs van '5 pausen wege, eene zaak der bisschoppen, II, iii 108-111; de pauselijke lang vs:56r de zestiende eeuw hier te lande ingevoerd, 111, 112; hare werkzaamheid sedert de dertiende eeuw, 112-117; hoe zij de ketterzaken behandelde, 117, 118; hare straffen, 109, 113, 118-121; het ketterdooden zeldzaam bij ons, 121-123 ; INQUISI-beordlingvah bed,1245.Ziok ,
,
,
TEURS, KETTERHAAT. INSIGNTRN (BISSCHOPPELLTKE).
Zie
AMBTSGEWAAD.
een term der devoten, II ii 175. INTERDICT. Invoering en aard van deze kerkstaf, II, iv, 178182; voorbeelden van hare toepassing, II i, 31; II, iii, 153, 154, II, iv, 179-181; wordt niet altijd geeerbiedigd, II , i, 198, 223, II, iv, 183, 259; de minderbroeders en kwestierders mogen tijdens interdicten godsdienstoefening houden, II, ii , 93, II, iii, 131. INTERPRETATIONES HEBRAICARUM DICTIONUM BIBLI1E, een woordenboek in een utrechtsch HS., II, ii 264. INTERSTITIORUM (LEX); verkrachting dezer kerkwet, II, i, 241. INTREDE van den bisschop te Utrecht. Zie INKOMSTE (BLLTDE). INTREDEN (STATELLTKE) der geloofspredikers in de landen der heidetien. Zie ZENDINGSARBEID. INTROITUS der mis, II ill 280. INVESTITITUR onzer bisschoppen, I, 259, II, i, 41, 238, 244; hare nadeelige werking, 91; der kanoniken, 291. Zie ook BISINSLAG (EEN) SRIJGEN,
,
,
,
,
,
,
SCHOPPEN. INVEST1TITURSTRIM
tusschen pans en keizer, II i, 41, 65, 66, ,
79, 81-84. IrrvLoED VAN HET CHRISTENDOM op het persoonlijk leven onzer vaderen, I, 459, 460, 485, 511, II, iv, 2g3-228; beoefenaars
van liefdadigheid jegens de armen, I,
198, 199,.268, 513-517,
11
82 II, iv, 224; van menschlievendheid door eigenhandig dienstbewijs, 224, 225; van edele zelfopoffering, 226, 227; van vredelievendheid, 225, 226; van verzoeningsgezindheid, I, 161, 162, II, iv, 225; invloed op het maatschappelijk leven, I, 517-519, II, iv, 228-255; veredeling van het regtsgevoel, 228-233; verbeterde terhouding tusschen de verschillende standen, 239-241; armverzorging enz., I, 516, 517, II iv, 241-249; inrigtingen van openbare weldadigheid, I, 513-516, II, iv, 249-255; gemoedelijke onderwerping der natie aan de leiding der geestelijken, I, 512, 513, 517, 518. Zie ook GELOOFSLEVEN, ZE,
DELIJICHEID, ARMEN, WEEZEN, GASTHUIZEN. IONA
en Lindisfarne, zetels der iersche of schotsche missie, I,
66, 100.
zijn berigt aangaande de verbreiding van het christen-. dom,onder de Germanen, I, 59; misbruik onzer geleerden daarvan gemaakt, 63. dochter van Dagobert II geeft Willebrord schenkingen te Epternach, I, 113. ISENBURG (ARNOLD VAN) tot bisschop van Utrecht verkozen, sterft
IEENIEvs,
,
voor het aanvaarden van zijn ambt, II i, 102. ISIDORUS HISPALENSIS; zijn boek de Ojiciis ecel. den geestelijken ,
aanbevolen, I, 361.
J. JAAR (AANVANG VAN HET) Op
kerst-, paaschdag enz., I, 42, 390,
II, iii, 2.10. JAAR (GULDEN),
benaming voor het roomsche jubeljaar, II, iv, 192.
JAARDAGEN VOOR DE MEMORIE DER DOODEN.
Zie
GETUDEN VOOR
DE MEMORIE DER DOODEN. JACOB (ST.) VAN COMPOSTELLA.
Zie
JACOBUS (ST.).
Zie
BEDEVAARTEN.
FEESTEN (HEILIGEN-).
Zie VORA.GINE. den geestelijken verbOden, I, 334, 490. JAN (RUNDE), organist te Utrecht, II, iii 327. JAN VAN NASSAU. Zie NASSAU: JAN BAPTIST (ST.); zijn relieken-arm te Groningen, II, iii, 171;
JACOBUS DE VORAGINE. JAGTBEDRLIF (HET),
,
hij heiligt zijn vereerder, II, iv, 99. Zie ook FEESTEN (RFTLIGEN-). JANS (WICHBOLD), monnik van den St. AgnieteBerg, een. goed prediker, II, iii 346. ,
83 JANSDAL (ST.), hof der St. Jansridders bij Harderwijk, II, ii 139, 140. JANS-HOSPITAL (ST.) te Utrecht, II, ii, 138. 3ANSXRUID (ST.). Zie AFWERINGSMIDDELEN. JANSRIDDERS (ST.); hunne opkomst, II ii, 137, 138; hun zetel te Jeruzalem, Ptolemais, Rhodus, Malta, 138, 140; hunne huizen te Nijmegen, Utrecht, Haarlem, 138, 139, 140, Oudewater, Zoeterwoude, Middelburg, Zierikzee, 139, 140, Kerkwerve, Harmelen, Montfoort, Ingen, Arnhem, 139, Brakel, St. Jansdal bij Harderwijk, Kallenbroek bij Voorthuizen, 139, Sneek (?), 139; organisatie der orde, 138, 140; leefwijs, 140. JARICUS, abt van Hallum, wegens zijne geleerdheid beroemd, ii, 240; zijne allegorische uitlegging van het Hooglied, 385. JEROEN (JERON), martelaar te Noordwijk, I, 247; bezongen door Willem van Gouda, II, ii 414; zijn gebeente door Balderik in eere gesteld, I, 272. Zie ook FEESTEN NWT NATIONALE HEILIGEN. JESSE (DE BOOM VAN), in kerken enz. afgebeeld, II iii 192, 195. JESSE (dm); klooster van dien naam, II, ii 24, 194, 238, II, iii 158. JERUZALEM. Zie BEDEVAARTEN. JERUZALEM (Gerriksklooster); een klooster bij Kuilsum, II, ii 24. JERUZALEMSVEREN der beevaartgangers, II, iv, 46. JERUZALEM-VAARDERS te Amsterdam enz., II , iii, 220, II, iv, 34, 45, 46. JEZUS. BeeIan van den Heer als kind in de kribbe; „met de vogelkijns" enz., iI, iii, 1 97; hij wordt vergeleken met een bruidegom en „avondganger," die liefdesavonturen zoekt, II, iv, 89; met een herbergiei, 90; wordt een volmaakt monnik geacht, 218. Zie, ook JEZUS (LEVENS VAN), CHRISTUS, CRUCIFIX, HELLEVAART. JEZUS CHRISTUS (DE NAMEN), op zonderlinge vvijze door de devoten gebruikt, II, iv, 212. JEZUS (LEVENS VAN) II, ii 336, II, iii, 239; dat van den utrechtschen scholaster, II, ii, 3 5 7 ; het rijmwerk van den onbekende, 417; oefening in die boekskens, II , iii, 38, II, iv, 117. JODEN, als bewerkers van pestziekten enz. verdacht en vervolgd, 7 5, 76, 78; onverdraagzaamheid jegens hen, II, iv, 146; zij mogen den nooddoop bedienen, II, iii 358; worden als artsen en geldschieters gebruikt, II, iv, 146. JODOCUS BORRE. Zie BORRE. JOELFEEST. Zie FRO. JOHANNES (DE APOSTEL). De aanvang van het Evangelie, naar hem ,
,
,
,
,
,
,
,
,
,
84 genoemd, behoort tot de liturgie der bezweringsacte, II, iii, 84. Zie ook FEESTEN (HEILIGEN-). JOHANNES, bisschop van Macon, heft het utrechtsche schisma op , als legaat des pausen, II, i, 207, 404. JOHANNES (DE BLINDE), organist te 's Gravenhage, II, iii, 327. JOHANNES GERBRANTSZ. VAN LEIDEN. Zie LEIDEN (JOH. GERBRANTSZ. VAN). JOHANNES VAN MECHELEN- VAN OSBACH. Zie MECHELEN (JOHANNES VAN).
stelt de clementinen in werking, II, 62, 66. . JOHANNES, scholaster van Keulen, door pans Alexander IV gecommitteerd tot handhaving der cessatie te Utrecht, II, iv, 183, 259, 260.
JOHANNES XXII (PADS)
JORDANUS VAN QUEDLINBURG. Zie QUEDLINBURG.
zijn beeld te Amsterdam en in de Lier, II, iv, 23, 26; hij schenkt den strijdenden zegepraal, 99. JUBILEEN (RoomscHE); worden ingesteld en vermenigvuldigd, iv, 189, 190; deelneming onzer vaderen aan de viering, 190194; verzet daartegen door kloosteroversten, 192, 193; postjubileen, 190, 193, 194; flnantiele vruchtbaarheid, 190, 193, 194; worm van den aflaathandel daarbij, 194.‘ JUDAS (ST.). Zie FEESTEN (HEILIGEN-). JUDITH, gemalin van Lodewijk den vrome, I, 234, 235, 258; van den moord aan bisschop Frederik verdacht, 260. JUS SPOLII, te Utrecht uitgeoefend, II i, 378. JUSTUS (ST.) van Auxerre, te Zutphen in eere, II , iii, 321. JOB'S (ST.);
,
U. benaming van een klooster te Zutphen, II, ii, 99. een Nederlander aldaar bisschop, zie COMHAER (Go-
IJSENDOORN, IJSLAND;
SEWIJN).
het slot aldaar door bisschop Koenraad verloren, II, i, 74. IJSSELSTEIN; het kapittel aldaar, lI i, 344; klooster, II, ii, 193; verbod der godsgerigten, II iv, 116.
USSELMONDE;
,
,
K. worden bij sommige gelegenheden met symbolische bedoelingen ontstoken en gebluscht, II, iii, 221, 283, 356. Zie ook °WESEL, PAASCHKAARS, KA ARSWIMING.
KAARSEN
85 KAARSWIJDrNG
op Maria-lichtmis, II, iii, 241.
K A TJENDARIUM van Karel den groote, te Parijs bewaard, I
,
392.
fratres kalendarii, II, iv, 71. broederschappen, II, iv, 71. Zie BROEDERSCHAPPEN.
KALENDBROEDERS,
KALENDEN KALENDER.
= Zie
ZAK-KALENDER.
= dekanaal-synoden, II i, 352; hoe zij gehouden worden en in verval geraken, 353, 354, 372. KALKAR (GERARD VAN), eel), ijverig prediker, II, iii, 346. KALKAR (HENDRIK VAN), een vruchtbaar schrijver, II, ii , 119, 120, 121, 124; vriend van Geert Groote, 165; zijn Loquagium, 265, Chronicon, 351, en overige werken, 377, 378, 393, 400. KALKAR (JACOBUS VAN), dominikaner te Utrecht, doceert theologie te Rostock, II, ii , 291. KALLENBROEK; St. Janshof bij Voorthuizen, II ii, 139. KALVERDANSERS bij procession, II, iv, 26. KAMEREN, woningen voor behoeftigen, II, iv, 250. KAmPEN; kloosters aldaar, II , ii, 83, 122, 127, 161, 199; begijnhof, 153; zusterhuis, 176; broederschap, II, iv, 70; kerken, iii, 132, 133, 134, 227, 228; parochien, II , i, 339; ketters in de gemeente, II , iii, 72. KAMPEN (JOHANNES VAN); zijne commentaren op de Sententign, II, ii, 389. KAMPEN (Mira VAN) sticht het brigittijnerklooster Cauwater to 's Hertogenbosch, II, ii , 126. KAMPEN (THOMAS VAN), een goed zanger, II iii, 191. • KANDELAARS in de kerken, II, iii, 173, 212, 221. KANONIKEN = CANONICI; oorsprotkelijke beteekenis van dezen titel, I, 307, 309; reguliere en seeuliere, 317; zij bekleeden vaak nuttige betrekkingen in de maatschappij, II, i, 305, 306. Zie ook KAPITTELLEVEN. KAP (FRIESCHE); tooisel van een Maria-beeld, II, iii, 195. KAPEL (DE KAROLINGISCHE) te Nijmegen, I, 380; haar ouderdom, vorm en gebruik, 383, 384; muurschilderijen, II, iii, 187. KAPELLE; kapittel aldaar, II , i, 345. KAPELLEPAAP = priester bij eene kapel, II, i, 328. KAPELLEN, als bijgebouwen in de kerken reeds vroeg aanwezig, I, 384; later zeer vermenigvuldigd, II, iii, 145, 146. KAPELLEN, als hulpkerken reeds voor de elide eeuw menigvnldig bier te laude, I, 304; ook later, II, i, 337. KAPELLEN-KRANSEN om- de kerkkoren, II, iii, 146, 158. KAPITTEL (GENERAAL) te Utrecht, II, i, 313, 314; als het den bisschop voor zich daagt, moet bij gehoorzamen, 272, 274. KAT,END-VERGADERINGEN
,
,
,
86
KAPITTEL DER TERTIABISSEN VAN UTRECHT;
zijne opkomst en
statuten, II, ii, 98-101. ontstaan van het domkapittel,- I, 306, 307, en van dat van St. Salvator (Oudmunster), 308, 309; beider onderlinge betrekking, 308; stichting van het kapittel van St. Pieter en St. Jan door bisschop Bern.ulf, II i, 60; van St. Marie door bisschop Koenraad, 77; de vier kapittelen in betrekking tot dat van den dom, ,306-314; pogingen van het domkapittel om de regten der overige te verkorten, 131, 143, 154-157, 180, 307-311; regten, organisatie enz. van het domkapittel, 282-305; de kanoniken komen in verzet tegen den aartsbisschop van Keulen 393, en tegen den pans, 402. Zie ook KAPITTEL (GENERAAL),
KAPITTELEN (DE VLTF) BINNEN DE STAD UTRECHT;
,
KAPITTELLEVEN. KAPITTELEN BUITEN DE STAD UTRECHT;
vermenigvuldiging der collegien in de elfde eeuw en later, II, i, 341-345; waarom zij in sommige provincien weinig of niet voorkwamen, 346, 347; hunne stichters en bestemming, 347, 348; hunne organisatie en het leven hunner leden, 348- 351; hun invloed op de beschaving, 351, 352; zij hebben alien hunne scholen, II, ii, 231; de vraag naar het oudste, I, 314; dat te Emmerik, 314, 315; Deventer, 315, 316; Tiel (Arnhem), 316, 3 1 7; Oldenzaal, 317; Elst, 318; Dokkum, 318; Staveren, 318; op den St. _Odilienberg, 318, 319; te Hilvarenbeek, II, i, 342; St. Oedenrode, 342; Zutphen, 342; Middelburg, 342, 344; Steenwijk, 342; Oirschot en Aardenburg, 342; Breda, 343; Bommel, 343; Naaldwijk, 343; Geervliet, 343; Brielle, 343; Geertruidenberg, 344; Amersfoort, 344; Heusden en ter Horst, 344; 's Hertogenbosch, 344; Leiden, 344; Wijk bij Duurstede en Dordrecht, 344; 's Gravenhage, 344; Zierikzee, Gorinchem en IJsselstein, 344; Haaften, Eindhoven en St. Maartensdijk, 344; Kuilenburg, 345; Bergen op Zoom en Tholen, 345; Egmond ten Hcief en West-Souburg, 345; Vere, Nijmegen, Abbenbroek, 345; Nienwerkerk, Boxtel, Kortgene, 345; Rossem, 345; Kapelle en Geel, 845. KAPITTEL-HOYDEN, in kloosters enz., II ii, 100, 128, II, iii, 92, 93. KAPITTELHUIS (CAPITOLIUM) bij de domkerk te Utrecht, II, ,
226.
KApirrinaavrx der kanoniken te Utrecht en elders, I, 310-313, II, i, 282-305; hunne woningen, I, 311, II, i, 292, 293,•294, 350; voeding, I, 311, II, i, 288, 295; kleeding, I, 311, 312; goederen en inkomsten, I, 312, II, i, 288, 292, 295, 296, 298, 300, 301, 350; getal, I, 312, II, i, 283, 284, 285, 348; koOr-
87 dienst, I, 312, 313, II, i, 297, 298, 301, 302, 849., tucht, I, 312, II, i, 303, 304, 349, 350; vakantien, 349; schoolonderrigt, I, 313, II, i, 287, 289, 294; .proosten, I, 313, II, i, 285, 348, tevens aartsdiakenen, 285; keldermeester, I, 813; poortier, 313; voorschriften aangaande hun zedelijken wandel, 313; hunne vroegere en latere titels, II i, 283; geemancipeerde en niet geemancipeerde kanoniken, II i, 284; hunne heele en halve prmbenden, 284, 290, 292, 349; hun koster van de slaapzaal, 284; honoraire leden, waaronder de keizers, 284, 285; hun deken, 285, 286, 348; scholaster, 286, 287, 349; schatbewaarder, 287, 288; koster, II, i, 288; cameraar, 288, 349, en kleinere ambtenaren, 289; de weg tot het bezit eener kanonikdij, 289-291, 349; vervanging van het reguliere door het seculiere levee, II, i, 292-295, 350, II, ii, 27, 28, 113; exemtie-regt van sommige kapittelen, II, i, 349; het - privilegie der studerende kanoniken, ii, 297, 298, 422- 424; hunne uitdeelingen aan amen, II, iv, ,
,
242. KAPITTELREGEL van Chrodegang, to Aken gewijzigd en tot wet verheven, I, • 309, 310; zijne voornaamste bepalingen, 810-313. KAPITTELSCHOLEN; die van Utrecht, door Willebrord gesticht, I, 351, 352; haar bloei tijdens abt Gregorius, 160, 353; Lud-
ger voor haar werkzaam, 179, 354; haar staat gedurende de negende en tiende eeuw, 354-356; haar goede naam in de twaalfde, II ii, 231, 232; zij raakt in verval en- wordt. gesloten, 232; hare verzorging door den scholaster, 233; haar rector, zijne aanstelling, eed en verpligtingen, 233, 234; zijne assistenten en tucht, 234; de leerlingen, 234, 235; • de school van Deventer bloeit onder den invloed der fraters, 235; hare leeraren en beroemde discipelen, 235-237; de .school van St. Salvator to Utrecht, 234; die van York, I, 177, 354; van Munster, door Ludger opgerigt, 185, 357, en voortdurend vruchtbaar voor onze kerk, II ii, 284; van Keulen, 1, 276, 357, II, 284; van Luik, I, 357, 358, II, ii, 284; alle kapittelen moeten volgens voorschrift van Innocentius III hunne inrigtingen van • onderwijs bezitten, 230, 231. KAPITTELVERGADERINGEN der kloosterorden, II ii, 72, 73, 91, 98, 101, 173, 398; hare nuttigheid, 74. KAPPEN (cappm) = mantels der geestelijken, II, i, 302, 417; der monniken enz., II ii, 67, II, iii 185. KAREL IV (KEIZER) poogt op mad van Jan van Arkel den meineed bij onze vaderen to weren, II i, 150; wordt door den pans ,
,
,
,
,
,
88 aangezet om de vrije geesten te vervolgen, II, iii, 67; bevordert de zaak der inquisitie, 113. KARRT, V wil dat de schriftpericopen, hymnen en sequentien in de scholen verklaard zullen worden, II, ii, 271; dat men bij de mis het paesberd zal bezigen, II, iii 164; dat geestelijken den ban en het interdict niet misbruiken, II, iv, 174, 184. KARET4 DE DM= begunstigt de Noormannen, I, 247; zijn privilegie voor Paderborn, 298. KAREL VAN EGMOND. Zie EGMOND (KAREL VAN). KOMI-4 DE GROOTE; zijne persoonlijkheid en verdiensten, I, 151153; ,hij bekampt de Saxen en Friesen bij herhaling en onderwerpt hen, 153-156; beoordeeling van zijn bekeeringswerk, 155; hij rigt bisdommen op, 155, 184; beweldadigt onze kerk, 338; zijn roem bij onze vaderen, 15 6; zijn graf te Aken, 447; zijn inzigt in de. gebreken der kerkelijken, 492; zijne verdiensten jegens het schoolwezen, II, ii 248, en het godsdienstig onderwijs I, 405, 406, 416, II, iii, 2. Zie ook GEZANG, PREDIKING. KAREL, BONING VAN BOHEME, sticht de universiteit te Praag, II, ii, 289. KAREL DE BALE, zoon van Lodewijk den vrome en Judith, I, 235; hij schendt het kerkregt bij bisschopsverkiezingen, 297 ; ,
,
bevordthsclwzn,26Ii48. KAREL MARTEL beweldadigt Willebrord, I, 113, 337, 338; bedwingt de- Friesen, 114-116; geeft goederen aan de kerk te Elst, 125; sterft, 144. KARMT, DE STOUTE geeft den naam van Sofia van lionstantinopel aan een klooster, II, ii, 122; bevordert de kloosterreformatie, 200; beweldadigt de dominikanen te Rotterdam, 203; weert de kwestierders, II, iv, 202. KARINE. Zie CARINA. KARLOMAN roept het duitsche concilie zamen, I, 333; beweldadigt onze kerk, 338. KARMELIETEN; hun oorspronkelijke woonplaats en stichtifig hunner orde, II, ii, 107, 108; zij komen naar Europa over, 108; hun regel, 108; conventualen en observanten of barrevoeters, 108; hun kleeding, 108, 109. Zie ook KLOOSTERS VAN DE ORDE DER KARmETJETEN. KARTHUISERS; hunne opkomst en verbreiding, II ii 118, 119; kloosterleven, 122, 123; roem bij Geert Groote; 124, 204; vercNensten jegens de zaak der godsdienst en beschaving, 123, 124; trouw aan hunne instelling, 179. Zie ook KLOOSTERS VAN DE ORDE DER SART-al:USERS. ,
,
89
(casula), een priestergewaad, I, 334, 490; soms met relieken voorzien, II iii 172; van verschillende stoffen, 184, 185; vorm, 279. KATHARINA (ST.); hare vereering bij onze vaderen, 11,1v, 35. Zie ook FEESTEN (HEIGIGEN-). KEERKWAAD = onreinheid, II, iv, 87. KEIZERS (DUITSCHE); hoe zij de opperste vorsten onzer vaderen werden, I, 236; begrip hunner waardigheid, II, i, 35; sommige waren honoraire kanoniken te Utrecht, 285. KASUIFEL
,
,
KELKEN. Zie MISVET4KEN. KEMPEN (GODFRIED VAN) schildert
miniatures en altaarstukken,
II, iii, 190. broeder van Thomas a Kempis, in het fraterhuis te Deventer, II, ii, 167; monni1 te Windesheim, 207. KEMPIS (THOMAS A); opgevoed te Deventer, II, ii, 236, 372; monnik op den St. Agnieten-berg, 372; zijn verblijf te Ludingakerk, II , i, 206, II, ii, 115; zijne onverschilligheid voor het aardsche, II, iv, 212; hij bezoekt de cel van Geert Groote in Munnikhuizen, II, ii, 120; zijne leer aangaande de goede werken, II, iv, 206, 207; den zegen der misviering, II, iii, 308; den zang, 324, 327; de beevaart, II, iv, 47; de „looden bullen," 2 03; zijne vermaning om zich Gode en Maria te offeren, 222; zijne kernspreuk : „non quwras, quis hoc dixerit" cwt., II, ii, 270; waardering van boeken, 308, 316, 323; zijn Chronican, 349; biografien, 354; de strijd over de echtheid der Imitatio, 372-375; zijne overige schriften, 374, 409; sermoenen, 399, 400, en gedichten, 413. KERK (DE CHRISTELIJKE) de opvoedster der volken en daarom „eene moeder" genoemd, I, xvii, 518; haar algemeene toestand in Europa en ons vaderland in den aanvang der 13e eeuw, II, i, 177-180; hare betrekking tot het Godsrijk, 236. KERK (DE AFRIKAANSCHE); haar canon betreffende de zeden, het geloof enz. eens aanstaanden bisschops , te Utrecht bekend, II, KEMPEN (JOHANN-ES VAN),
i, 242, 258, II, iii 368. KERKBOUW; ijver voor-de zaak bij het yolk, 1, 512, II, iii 127-133. ,
,
KERKELIJKE GOEDEREN EN INKOMSTEN.
Zie
GOEDEREN.
de ijver onzer voorgeslachten voor den bouw, inzonderheid in de elfde, veertiende en vijftiende eeuw, I, 380,- 381, II, iii, 127, 128; belangstelling, des yolks bij de kerkstichting, 139, 130; wijze waarop de finantiele krachten gevonden werden, 130-133; bouwmeesters en bouwlieden, 133-135; repro-. ductie van .vreemde kerken op onzen bodem, 135, 136; bouw-
KERKEN;
12
90 materialen, I, 380-382, II, iii, 136, 137; grondvorm, inrigting en hoofddeelen, I, 383, II iii, • 137, 138, 141-152; inboedel en sieraden, I, 384-387, II iii, 155-201; wijding, I, 387, 388, II, iii 201, 255, 256; gebrek aan eerbied voor de heiligdommen, I, 425, II, ii 201-206; belangstelling der devoten, - 206; overdreven ijver voor de versiering enz. 207. Zie ook BOUWSTLIL, LOOD, GLAS, STEEN, KOREN WIZ. KERKEN VAN ROME (DE); zij zijn met vele aflaten begunstigd en trekken tal van beevaartgangers, II, iv, 194, 195;. hare aflaten kunnen ook in ons land verdiend worden, 195, 196; boekskens tot onderrigt der geloovigen, 195-197. KERKGEBOUWEN, als bronnen voqr c1e kerkgesch. van Nederl., I, xxxvii. KERKGESCHIEDENIS VAN ENGELAND, IERLAND , DUITSCHLAND EN BELGIE , als hulpwetenschap voor die van Nederl., I, xxxv. KERKGESCHIEDENIS VAN NEDERL. VOOR DE HERVORMING; haar begrip en inhoud, I, xvii; bewerking sinds het midden der veertiende eeuw, xviii—xxx; tegenwoordige staat der wetenschap, xxviii—xxx; hare behoeften, xxxi; bronnen, xxxi--xxxvii; hulpwttenschappen en hulpmiddelen, xxxiv—xxxvi; chronologische en zaakverdeeling van den inhoud, en tijdvakken, xxxvi; eischen der wetenschap aan den bearbeider, xxxvii; hare vruchtbaarheid voor den beoefenaar van andere vakken en het levee, xxxviii--xl. KERKGEZANG. Zie GgZANG. KERKHOVEN, door onze vaderen „legersteden" genoemd, I, 448, II, iv, 62; heeten ook „tuinen," zijn ommuurd en hebben roosters in de ingangen, II iii, 151, 15 2; men houdt er raadsvergaderingen, 203; het omgaan der kerkhoven om afloat to verdienen, II, iv, 3188. KERKJAAR (HET) van Rome naar Engeland en van jaar herwaarts gebragt, I, 390; ondergaat ook Kier nadere ontwikkeling, 390; onzekerheid aangaande den aanvang, 3\90. Zie ook JAAR. KERKLASTEN; die ze niet behoorlijk opbrengen, mogen in regten vervolgd worden, II, i, 389. Zie ook WASSCHOT. KERKLEER EN VOLKSGELOOP; de overgeleverde geloofsstellingen door onze vaderen onderdanig aangenomen, I, 372; het regte en katholieke geloof volgens Bonifacius, 375, 376; volgens Karel den groote, 406; de leer aangaande de drieeenheid, 374, 376, 406, 501, II, iv, 84, 85, en de drie personen, 85, 86, de schepping , voorzienigheid en prEedestinatie, 86; de leer aangaande den mensch, den zondenval, de erfzonde enz., 87, den ,
,
,
,
,
91 Verlosser en de satisfactie, 88-91, de sacramenten, doop, 91, avondmaal 'enz., 92, 93; de leer aangaande dood, 94, tweevoudig gerigt, 94, 95, hel, vagevuur, 95 - 97, en hemel, 97, 98. Zie 00k DRIEEENHEID enz. KERKMEESTERS zijn ook armverzorgers, II, iv, 246. KERKMISFEESTEN ter gedachtenis der kerkwijdingen, II , iii , 25.5; die te Egmond, Utrecht, Windesheim enz., 255, 256. Zie ook KERKEN, KERKWIJDINGEN.
worden soms „afgezet" om voor andere plaats te makers, II, iii, 168, 169, 257. Zie ook PATROONSFEESTEN. KKRKRE GT, als hulpwetenschap voor de kerkgesch. van Nederl., I, xxxv. KERKROOF door aanzienlijken maar al te gewoon, II, iv, 143; hoe gestraft, 163, 167, 170, 174. KERKROOVERS; hoe zij gestraft worden, I, 331, II, i, 380. KERKSTAAT (DE MIDDENEREJWSCHE) te waarderen voor zijn tijd,
KERKPATRONEN
II,
i, 408-410.
worden in de scholen verklaard, I, 360, II, ii 269— 271; hufine schriften in de oude bibliotheken voorhanden, I, 363-365, II, ii, 307-315, II , iii, 14; worden veel geleZen, II, ii, 325, 326; vertalingen, 336. KERKVISITATIE door de dekens, II, i, 324; door de bisschoppen, I, 502-505, II, i, 149, 272, 367; door de aartsbisschoppen van Keulen, 390, 39 3. KERKVOOGDEN, reeds vroeg in de gemeenten aanwezig, II i, 388, 389; zijn soms ook armverzorgers, 388; afleiding van het woord „voogd," 388; aard hunner betrekking, 389; voogden bij het sendgerigt, II, iv, 163. KERKWERVE; St. Janshof aldaar, II ii 139. KERKWLTDINGEN, uit Engeland in ons vaderland ingevoerd, I, 104, 143, 387, 388; vele geschieden tijdens Godfried van Rhenen, II, i, 100; belooningen daarvoor geeischt, 279; door den aartsbisschop van Keulen volbragt, 394. Zie ook KERKKESFNES TEN. KERMISSEN = marktdagen, II, iii, 256. KERNSPREUKE11, veelvuldig in gebruik bij devote predikers enz. II, ii, 398. Zie 00k PUNTEN (40EDE). KERSTAVOND, de laatste dag van adventstijd, iI, iii, 211, 212. KERKVADERS
,
,
,
KERS TBLOK. KERSTBROOD.
,
Zie FRO. Zie KORSEWEGGEN.
eener natie wordt niet altijd terstond gevolgd door hare zedelijke veredeling, I, 482; bewijs nit de geschiedenis der Franken, 482, 483, 484; voor de Friesen stood en
KERSTENING (DE)
92 de kansen gunstiger, 485, 486, maar ook bij hen waren oorzaken van tijdelijke demoralisatie, 486-489. Zie ook GELOOFSLEVN, ZEDELIJKHEID. KERSTFEEST. Zie FEESTEN (CHRISTUS -). KERSTLIEDEREN, II ill 214. KESSEL (JOHANNES), kok der fraters te Deventer, II, ii, 212. KETELMUZIEK ten laste an andermaal gehuwden, II, iv, 10, 11. KETENS aan de boeken in de liberien enz., II, ii, 324, 335. KETTERDOODEN. Zie INQUISITIE, AQUINAS (THOMAS). KETTERHAAT, bij ooze voorvaderen algemeen en door het godsdienst-onderwijs onderhouden, II, iii 123. KETTERIJ; het begrip der zaak bij de oude en middeneeuwsche christenheid zeer onbepaald, II, iii, 84-87; is niet altijd een ziekteverschijnsel van het kerkelijk leven, 124. Zie ook BEWEGINGEN. KETTERIJEN. Zie BEWEGINGEN. KETTERS worden soms aan de waterproef onderworpen, II, iii, 49; moeten opgespoord worden. 109, 110; mogen niet communiceren, 293; hunne straffen, zie INQUISITIE, KETTERHAAT. KETTERSTRAFFEN. Zie INQUISITIE. KEULEN bevat nog voor het einde der derde eeuw eene christengemeente, I, 60; hare bisschoppen Maternus, Euphrates. enz., 61; haar lijden onder de Franken, 61; de dioecese onder het metropolitaan-gezag van Bonifacius, 292; wanneer hare voorstanders aartsbisschoppen werden, 291, 292; provinciaalsynoden door hen gehouden, 330, 331, II, i, 364-367; de kathedraalschool, 357. Zie 00k AARTSBISSCHOPPEN, UNIVERSITEITEN, KA,
,
,
,
PITTELSCHOLEN, BOEKERIJEN. KEULEN (EVERARD VAN),
bonwmeester te Wittewierum, II, ii 42, ,
II, iii, 134. bonwmeester der kerken te Kampen, II, iii, 134. KEUREN, in de kerken afgelezen, II iii 203. KIMBRISCHE VLOED. Zie VLOED. KINDERBEENDEREN in en bij kloosters gevonden, II, iv, 138. KINDERCOMMUNIE (DE) afgeschaft, II iii 27 5; Naar overblijfsel bij den doop, 357. KINDEREN (FEEST DER ONSCHULDIGE). Zie FEESTEN (HEILIGEN-). KINDEREN dooden bij de Friesen, I, 24, 175; in den slaap doodleggen, maar al te gewoon, II, iv, 119; volksgeloof aangaande hunne geboorte, II ii 178, II, iv, 212. KINDERKRUISVAART; of er bij ons aan deelgenomen werd, II, I, 13. KEULEN (RUTGER VAN),
,
,
,
,
,
,
93 KINDERMOORD in de kloosters, II, iv, 137, 138. KINNKBAKSLAG (DE) bij het vormsel en de ridderwijding, II, 362, 363, II, iv, 234, 236. KLAARKAMP (Clams Campus), klooster van dien naam, II, ii, 19, 20; zijne vrome bewoners, 20; zijn diep verval, 20, II, iv, 139; de zwarte dood aldaar, II, iii , 77. KLAARWATER; het klooster van dien naam, II, ii, 15, 16, 185, 247. KLASSEN (LOCI) der leerlingen in de scholen, II, ii, 260, 261. KLASSIEKE SCHRDvERS. Zie SCHRIJVERS. KLAVIEREN, aan de HS S. aangebragt, II, ii, 322. KLEEDEREN, door de geloofspredikers ,,op de grenzen der heidenen" moeijelijk te verkrijgen, I, 142, 216; friesch fabrikaat gezocht, 216; bonte kleederen door geestelijken niet te dragen, II, i, 4 1 8; stof en kleur in de kloosterwereld van groote beteekenis, II, ii, 99, 100, 109; „snoode kleeren," 1,71, 177. Zie 00k AMBTSGEWAAD. KLEEDING; overgroote weelde en wansmaak daarin, II, iv, 147. KLEEF (ENGELBRECHT VAN) wordt door the van het ►ticht tot postulaat voor Utrecht uitgeroepen, H, i, 224; zijne wijding, 241; de geestelijkhetd wil hem weren, maar wordt gedwongen hem te erkennen, 225; de pans bedreigt hem met den ban, 226; hij wordt gevangen genomen, 227. KLAPBANKEN. Zie KOORBANKEN en MISERICORDLZE. KLERK UIT DE LAGS LANDEN (DE); zijn Kronijk, II, ii, 341. KLOKGELUI, bij begrafenissen, I, 448, II, iv, 60; op feesten enz., II, iii, 143, 212, 224, 232, 253, II, iv, 56, 188; bij de mis, II, iii, 275, 277, 289; bij de maledictie, II, iv, 175. Zie ook AFWERINGSMIDDELEN. KLOKGIETERS te Utrecht en elders, II, iii, 144. KLOKKEN te Utrecht reeds vroeg in gebruik, I, 147, 386; worden allengs vermenigvuldigd, II, iii, 142; ave-maria-klokken enz., 143; hare vormen en gewigt, 143, 144; opschriften, 144; zij zijn symbolen der apostelen, 142, 221. Zie ook UURKLOKKEN
CARILLONS, KLOKKENDOOP. KLOKTIFSDOOP, tegen den invloed des duivels gerigt, II, iii, 369. KLOKKENLUIDERS (campanarii) moeten kunnen lezen en zingen,
II, i, 289, II, ii, 249, II, iii , 143, 295. KLOKKENSPEL. Zie CARILLONS. KLOMPEN (calopedia) • niet in de kerk te gebruiken,
II, i, 302, 418. hartstogtelijke aandrift daartoe bij velen, verontschuldiging van de zaak door beroep op het
KLOOSTER (TEN) GAAN; II, iv, 141;
94 voorbeeld van Jezus, 141; hare bestrijding door den dichter van Die doetrinael, 142. KLOOSTER-CLAUSUUR; hoe en waarom zij geschiedde, II, ii, 52, 96, 216. KLOOSTERHITIZEN
en elders, II, i,
(domus claustrales) der kanoniken te Utrecht 292, 294, II, ii, 82.
KLOOSTERLEVEN DER BENEDICTLTNEN, CISTERCIENSERS EN PREMONSTREITERS, II ii, 36-78; de heilige armoede en de behoeften des levees, 37, 3 8; kens van terrein voor den kloosterbouw, 38, 39, 68; middelen voor den bouw, 40; aanleg, uitbreiding en versiering der gestichten, 41, 43; medewerking der bewoners daartoe, 40, 42; goederen en inkomsten, 43, 44; schenkingen voor de tafel enz. 45, 46; beweegredenen om ten klooster te gaan, 46-49; de opneming in de huizen, 49, 50, 61, 62; kloosterpersoneel, 50-58; dubbelkloosters, 58-60; getalssterkte der inwonenden, 60, 61; het noviciaat, 62; de wijding van monniken en nonnen, 62, 63; de gelofte, 62, 64; de regel van Benedictus en zijne bepalingen, 64-6 7; van de cisterciensers en premonstreiters, 67-69; kloosteroversten en beambten, 69-71; organisatie der orden, 72-74; het toezigt der bisschoppen, 74-76; exemtie-regt, 76-78; visitatie der gestichten, 73, 74. Zie ook ,
BENEDICTUS, KLUIZENAARS.
II li 89-91; hoe zij „het evangelie van Christus" onderhouden, 90; voorwaarden van het noviciaat, inkleeding en gelofte, 90; kleedij, 90; dagelijksche gebeden, vasten en handenarbeid, 90, 91; volstrekte armoede, 91; hunne predikers en sermoenen, 91; vermijding van verkeer met vrouwen, 91; hunne oversten, 91; slapheid in het gehoorzamen aan den regel, 91, 9 2; vorsten en yolk begunstigen hen, 92, 93; zij mogen tijdens interdicten godsdienstoefening houden, 93; vele hunner zijn priesters en biechtvaders, 93.
KLOOSTERLEVEN DER MINDERBROEDERS,
,
,
KLOOSTERLEVEN DER TERTIARISSEN VAN ST. FRANCISCITS,
94-102; zij zijn meestal lieden van geringen stand, soms adellijken, 93, 94, en geestverwanten der broeders en zusters van het gemeene levee, 94, 101; hoe hunne vergaderingen doorgaans ontstonden, 94-96; bronnen van bestaan, 97; krankenverpleging, 98; gunst bij gemeente-besturen, 98; het kapittel van Utrecht en zijne bepalingen, 98-101; opneming van leden, noviciaat en installatie, 99; voorwaarden der toelating, 99; wijding en inkleeding, 99, 100; dagelijksche leefwieize en godsdienstoefening, 100; boekerijen, 100; kapittel-
95 houden, 100, 101; straffen, 101; klooster-overstep en generaalkapittel, 101; visitatie,. 101; privaat-kapittel, 101; hun lof bij Joh. Busch, 101, 102; talrijkheid der bewoners van hunne huizen, 101, 102. KLOOSTER-OBDEN; de separatistische aard van het ontstaan van nieuwe, II ii 16, 67, KLOOSTERREFORMATIE; hare noodzakelijkheid wordt in de vijftiende eeuw algemeen erkend, inzonderheid door het concilie , 'ii, 179, 180, en door de pausen, vanCostzeBl,I 179, 180, die de pogingen om haar tot stand te brengen steunen, 180, maar ook belemmeren, 182, 188, 190; zij wordt zelden door vrome individuen volbragt, 196; wat men van hare vruchten heeft te denken, 225-228. Zie ook REFORMATIE DER BENEDICTIJNEN, CISTERCIENSERS enz. KLOOSTERREGELEN, als bronnen voor de kerkgesch. van Nederl. I, xxxii. Zie 00k KLOOSTERLEVEN DER BENEDICTIJNEN, C1STER,
,
,
CIANSERS EN PREMONSTREITERS, DER MTNDERBROEDERS, DER
enz. KLOOSTERS worden vaak „6cclesiw" genoemd, II ii, 72, 74; waarom er in ons land voor de elfde eeuw slechts weinige bestonden, I, 319, 320; wat hun aantal sedert de twaalfde eeuw steeds deed toenemen, II ii, 3, 4; zij bloeijen doorgaans het meest in het eerste stadium hunner ontwikkeling, I, 326; hunne stichters worden als zendboden Gods vereerd, II, ii, 3; men vergelijkt ze met burgen 'of vestingen in den oorlog tegen de zonde, 3, 210; zij worden soms verplaatst, 39, 7 5; mogen niet zonder bisschoppelijke toestemming gesticht worden, 39, 75; hunne grondvesters oudtijds aanzienlijken, later kinderen des yolks, 40, 192, 205, 206, 210; hun regt om erfenissen te aanvaarden, 44; hunne verpligting om den bisschoppen lasten op te brengen, 75, en penningen voor *ijdingen enz. 75, 76; velen zien hun aantal ohgaarne toenemen, II, iv, 140, oorzaken van tegenzin tegen de kloosterwereld bij het yolk, 140-142. Zie TERTIARISSEN ,
,
,
ook
GASTVRIJBAID, MONACHAAT, KLOOSTERLEVEN, EXEMTIE.
te Dordrecht, Enkhuizen, Middelburg, II, ii, 111; Haarlem, Zierikzee, Delft, 's Gravenhage, 111. KLOOSTERS VAN DE ORDE DER BENEDICTIJNEN; Monte Cassino, het moederklooster, I, 321; te Werden, 184, 321; ,Foswerd, 322, II, ii, 14; Egmond, I, 322, 323, II, ii, 14; Hohorst (Heiligenberg), I, 281, 323, II, i, 60; Susteren, I, 324; Bennebroek, 324; Elten, 324, 325; Maaseik, 278, 325; Gladbach, KLOOSTERS VAN DE ORDE DER AUGUSTIJNER-HEREMIETEN,
96 324; Utrecht (St. Pauls abdij), II, i, 60, II, ii 14, 15; Oostbroek, II, i, 85, II, ii, 5-7; Staveren, II, i, 87, II, ii, 8; Rijnsburg, II, i, 88, II, ii, 9, 10; Anen, II, i, 113; Zwartewater, 113, II, ii, 13, 15; Abstede, II, i, 114; Oudwijk, ii, 7, 8; Werseloo, 11, 12; Feldwirth, 12; Marsum, 12, 13; Garmerwolde, 13; Selwerd, 13; Thesingen, 1 3; Rottum, 13; Buren, 13; Bornbergtun, 1 3; Hemelpoort, 13; Dikninge (Ruiners), 13; Blijdenstein, 13; Klaarwater, 15; Molesme in Champagne, 18. Zie ook HULSBER GEN en REF ORMATIE DER BENEDICTIJNEN. KLOOSTERS DER BRIGITTIJNEN, te 's Hertogenbosch, II, ii, 126, 127;, Marienboom bij Xanten, 1 2 7 te -Gouda, Kampen, Soest bij Amersfoort; Utrecht, Brielle en Zuidland, 127, 128. Zie ,
ook BRIGITTIJNEN. KLOOSTERS VAN DE ORDE DER CIS TERCIENS ERS
Klaarkamp, II,
ii, 19, 20, 24,, Syon, Nazareth, 21; Bloemkamp,
21, 22, 24;
Aduard, 22, 23 Jesse (Esse), 24; Goinga (Godshof), Gerriksklooster (Jeruzalem), Marienkamp, 24; Honnepe, Roermond, 25; St. Servaas, 26; Mariendaal (Ten daal) 26, 27; Loosduinen, Leeuwenhorst, 26, 27; Elkerzee (Bethlehem), Lieve-vrouwekamer, Heesbeen (1VIarienkroon), 27. Zie ook REF ORMATIE DER CIS TERCItNSERS KLOOSTERS VAN DE ORDE DER CLARISSEN, II , ii, 83-86 , te
's Hertogenbosch , 84, 85; Delft, Dordrecht, Brielle, Leiden, Enkhuizen, Hoorn, Haarlem, Alkmaar, Amsterdam, Gouda, Veere, Boxtel, Groningen, Utrecht (?), 85. KLOOSTERS VAN DE ORDE DER DOMINIKANEN, II, di, 104-107,
te Utrecht, 104, 105; Leeuwarden, Haarlem, 105; Zierikzee, Winsum, Zutphen, 's Hertogenbosch, 105, 106 ; Nijmegen, Groningen, 105; 's Gravenhage, Rotterdam, Zwol, 105; Dordrecht, Middelburg, Alkmaar, 105; Wijk bij Duurstede, Westeroijen bij Tiel, 106; Leiden, Haamstede, Asperen, 106 ; na tot de provincie van Duitschland en Saxen behoord te hebben , komen zij gezamenlijk tot de congregatie van Holland. Zie ook CoNGREGATIE (HOLLANDS CELE) DOMINICUS, DOMINISANEN, REFORMATIE DER DOMINLKANEN. KLOOSTERS DER 'MGT:VERB KANONIKEN VAN ST. AU GUS TINUS
bij Middelburg , II, ii 29, 30; te Ludingakerk bij Harlingen, 114, 115; Bethlehem bij Doetinchem, 115; te Utrecht en Zwol, 115 ; Eemstein, Nieuwlicht, 116; St. Jan-evangelist bij Amsterdam, 116, 117; nonnenkloosters der orde te Helmond, Roermond en Dordrecht, 117. 'Lie ook RE GULIERE KANONIKEN ,
VAN ST. AU GUS TIMIS .
97 KLOOSTERS VAN DE ORDE DER KARMELIETEN ; te Haarlem, II, 109, 110; Staverden, 109; Schoonhoven, Dordrecht, Wolsende, Ylst, 110; Utrecht, Oudorp, Vlissingen, Rotterdam, 110. Zie ook KLOOSTERS VAN DE ORDE DER KARTHUISERS, II, 119--122; te Geertruidenberg, 119; Munnikhuizen bij Arnhem, 119, 120 ; te Roermond, 121; Nieuwlicht (Bloemendaal) bij Utrecht, 121; te Amsterdam, 121; Delft, Zierikzee, 's Hertogenbosch, 121, 122; Kampen, 122; nonnen-kloosters hier te laude niet aan7 wezig, 121„ Zie 1)ok KARTHUISERS. KLOOSTERS VAN DE ORDE DER KRUISBROEDERS; te Asperen (Gorinchem), Emmerik, Kuik, II , ii, 125 ; Venlo, Roermond, Goes, Schiedam, Hoorn, 125 ; Sneek, ter Apel, Franeker, 's Hertogenbosch, 125; Woudrichem, Kuilenburg (?), 125, 126. Zie ook KRUISBROEDERS. KLOOSTERS VAN DE ORDE DER MINDERBROEDERS, II ii 81-83 te Roermond, 's Hertogenbosch, Utrecht, Dordrecht, Groningen, Bolsward, 82; Middelburg, Amsterdam, Zierikzee, Har-, derwijk, Deventer, Kampen, Gouda, Gorinchem, Heusden, 83. Zie ook MINDERBROEDERS KLOOSTERLEVEN DER MINDERBROEDERS KLOOSTERS VAN . DE ORDE DER PREMONSTREITERS; te Middelburg, II, ii, 29, \ 30 ; Mariendaal (Zbetendaal), '3 0; St. Barbaraproostdij, 30, 31; Marienwaard (Insula Mariae), 31, 33; Bern bij Heusden, 32; Maasmond (Monnikenwoert), 33 ; Maarsbergen, 33; Honswijk, 33; Mariengaarde, 33, -34; Bethlehem, 34; Whim, 35; Bajum,. 35; Augustinus-ga ; Harkamasklooster , A5; Bloemhof, 35; Rozenkamp, 35; Schiltwolde, 35; Poste', 36; Witte-vrouwenabdij, 36; Koningsveld, 36; St. Anthoniesboomgaard, 36. Zie ook REFORMATIE DER PREMONSTREITERS. KLOOSTERS DER TERTLIRISSEN VAN ST. FRANCIS C tJ S , 86-89; te Vollenhove, Amersfoort, Hoorn, Amsterdam, Haarlem, Gorinchem, Zutphen, 88, 89, en op zeer vele andere plantsen. Zie ook KLOOSTERLEVEN DER TERTIARISSEN VAN ST. FRANCISCUS. KLOOSTERSCHOLEN; binnen- en buitenscholen, I, 356-358, II, ii, 239, 240, 245 ; hare leerlingen voor het monachaat en de maatschappij, 50, 238; prsebenden voor de discipelen, 51, 60, 238; waarom deze inrigtingen niet voor hooge ontwikkeling vatbaar waren, 237 ; de lotgevallen der meeste onbekend, 238; de abdijschool te Egmond, 238; te Wittewierum, 239; de openbare te Hallum, 239, 240; te Aduard, 240, 241, 272; van Sion en 13 ,
,
.
.
98 Stein, 242; van Groenedaal bij Brussel, 242, 243; te Rijnsburg, 245; te Diepenveen, 246, 278; van Jesse bij Groningen, 238. Zie ook BROEDERS DES GEMEENEN LEVENS, FRATERSCHOLEN. KLOOSTERSTRAFFEN, II ii, 66, 118, 135, II, iv, 157. ,
KLOOSTERVISITATIE, II ii, 73, 74, 173, 195. KLUIZENAARS ,EN KLUIZENA.ARSTERS; hunne opkomst, ,
II ii, 53, 54; hun regel, wooing enz. 55; hun aantal in ons land vermeerderd, 55-58. KNIJVEN EN LANGE MESSEN, door de schooljeugd te Dordrecht gebruikt, II, ii, 281. KNIPPENBERG; zijne Historia eccles. ducatus Geldrice, I, xxiii. KOOK (GusBERT), kanonik van den dom, vikaris in het geestelijke, II, i, 281. KOELTEN en ander vee loopen in vrijheid om door onze steden, II, iii, 152. Zie ook VARKENS. lioErraAAD II (lanzER); hij plaatst Bernulf op den utrechtschen zetel, II, i, 58; de overleyering dienaangaande onderzocht, 58, 59; hij sterft te Utrecht, 61; Gisela, zijne ge m - alin, 58. KOENRAAD III (xmzER); zijn handel bij de verkiezing van bisschop Herman van Hoorn, II, i, 93-95; de valsche brief op zijn naam, 310, 311. ,
KOENRAAD VAN MARBURG. Zie MARBURG. KOENRAAD, kardinaal van Porto, legaat des pausen
voor de zaken der kruisvaart enz.; II, i, 24, 403. KOENRAAD DE SCHWAAB, bisschop van Utrecht, een trouw aanhanger van Hendrik IV, II i, 74, 75; zijn strijd ' met graaf Dirk V, 74; hij woont de vergadering te Brixen bij en onderteekent de verkiaring tegen Gregorius VII, 75; zijne rede te Berkach in haren tegenwoordigen vorm vervalscht, 75, 7 6; hij sticht de kerk van St. Marie te Utrecht en haar kapittel, 77, en herstelt die van St. Pieter, 17; hij wordt • vermoord, 78, en in de St. Marie-kerk begraven, -7 8; de pauselijke ban, waaronder hij stierf, door zijne tijdgenooten en het nageslacht niet geeerbiedigd, 79; het boek De unitate ecclesice niet van hem, 77; de valsche brief op zijn naam, 307-309; de sage aangaande zijn dood, II iii, 134. KOLONISTEN (NEDERLANDSCHE) in de omstreken van Lubek enz., II, i, 11, 16. ,
,
KoNIGSLUTTER. Zie LUTTER.
hunne legende enz., II, iii, 215, II, iv, 99. Zie ook FEESTEN (CHRISTUS-.), STER, DRIEKONINGENLLEDEREN, MYSTERItN.
KONINGEN (DRIB);
99
bij de oude Friesen, I, 25, 26. bij Delft; abdij van dien naam, II, ii 36, 60, 196. KOOPHANDEL; het drijven daarvan den geestelijken, dikwerf te vergeefs, verboden, II, i, 296, II , iv, 127, 128; in kerken en op kerkhoven, II, iii, 202. Zie ook ZONDEN (ITERRSCHENDE) KONINGEN,
KONINGSVELD
,
BIJ GEESTELIMEN.
KooR (HET ZANGERS-) vertegenwoordigt de gemeente bij de mis, II, iii, 281. KOORBANKEN voor de kanoniken enz., II, iii, 176-178; de schoonste van de overgeblevene in ons land, 177; hare vormen, 177, 178; kleppen, 178; consoles met obscoene en satyrische voorstellingen, 204-206. KoORBISSCHOPPEN, MEDEBISSCHOPPEN, bijstanders onzer kerkvoogden, I, 139, 164, 287, 300, 301, II, iv, 162. Zie ook CHOORBISSCHOP, WIJBISSCHOPPEN. KOORBOEKEN, vaak prachtig versierd,
II, iii , 190, 191. bij den dom te Utrecht, II, i, 294. KOORSLMTING; hare afwijking naar het noorden, II iii 137; platte, halfronde en meerhoekige, 'I, 383, II, iii 138. KOPPEN. Zie SPOELKOPPPEN. KOPPERMAANDAG; verschillende benamingen, II, iii, 216. KOREN (DE) der kerkgebouwen worden in de deltiende en veertiende eeuw vergroot, II, iii, 148; soms ruim aangelegd wegens den toevloed der offerenden, II , i, 383. Zie ook KooRsLurrrNG. KORSENDONK, klooster van dien naam bij Turnhout, II, ii 219. ,KORSEWEGGEN = brooden, die men op het kerstfeest nuttigt, II, iii, 214. KORTGENE; kapittel aldaar, II, i, 345. KOSTERS (DE) der kerken, II, 1, 288, 289; moeten kunnen lezen en zingers' en klerken zijn, II, ii, 249, II, iii, 295. KOTHEN bij Utrecht; de kerkvoogden aldaar, II , i, 389. KOVELWAAT (DIRK VAN) sticht het klooster Mariendaal, II, ii, 26. KRAAIJEN, RAVEN EN 00IJEVAARS, verboden spijs voor christenen, I, 210. KRAKELINGEN (PALM-PAASCH-) in Overijssel en elders, II, iii, 220. KRAMERIJEN in kerken enz. Zie KOOPHANDEL. KRANKENCOMMUNIE; hare uitoefening, II, iv, 53, 54; wat de priester te doen heeft,- zoo de zieke de onverteerde hostie uitwerpt, II, iii, 301; toediening van wijn aan de stervenden, II, iv, 54. KRANKENVERPLEGiNG In kloosters, II ii, 98, 145; door begijnen, 157; bogarden, 159; cellebroeders, 160, 162, 163; zusters des gemeenen levees, 178. Zie ook GASTKUIZEN, LEPROZENSUIZEN. KOORKNAPEN
,
,
,
,
,
100 door de cellebroeders, II, ii, 162; hoe de ongelukkigen behandeld en bezworen worden, II , iii, 365, 370, 372, 373, II, iv, 252-254. KRIBBE (DE) DES HEEREN, afgebeeld in kerken enz. II, iii, 197. KRIJGSKNECHTEN van Christus te zijn, de roeping der christenen, II, iii, 349, 363. KROCHTEN. Zie CRYPTEN. KROMSTAF (DE) der abten, II ii, 71. Zie ook STAY (RISSCHOPS-). KRONIJKEN. Zie ANNALEN. KROON. Zie WIJDINGSKROON. KROONEN (LICHT-) in de kerken, II iii, 173, 174. KRUININGEN (RASO VAN), baijuw van Walcheren, vergrijpt zich aan het asylregt te Middelburg, II, i, 174, II, iii, 153, en wordt met de gemeente order interdict gesteld, 154. KRUIS (HET WARE) DES HEEREN; zijne legende, II iii, 238; stukken daarvan te Helmond, II, ii, 117, te Deventer en elders, II, iii, 169; worden soms ten aanzien der echtheid beproefd, 170. KRUISBROEDERS; hunne oudste geschiedenis is duister, II, ii, 124; hun regel, 125. Zie ook KLOOSTERS VAN DE ORDE DER KRUISBROEDERS. KRUISDAGEN; zonderlinge gewoonte der geestelijken bij de viering te Utrecht, IT, iii, 203. Zie ook VASTEN, RID- EN DANKDAG-EN, PROCESSIEN. KRUISEN IN DE LUCHT; waar gezien, II, i, 25, 26, II , iv, 113. KRUISEN (UIT DE LUCHT GEVALLEN) worde,n in Duitschland, Frankrijk en ons vaderland gezien, II, iv, 114. KRUISEN van edel metaal, door onze geloofspredikers gebruikt, I, 219; van laken enz. door de ketters gedragen, II, iii, 119; in de kerken, 164; worden op goede-vrijdag begraven, 229; op paaschdag weder opgezet, 232; op hemelvaartdag naar het gewelf der kerk opgetrokken, 234. Zie ook CRUCIFIX, WONDERK.RUISEN. KRUISKERKEN in ons land; romeinsche en grieksche, II, iii, 137. KRUISNAGELEN; twist over hun drie- of viertal, II ; iii , 166. KRUISPREDIEING (DE) hier te laude door Johannes van Osnabrug en Wilbrand, II , i, 22, 28; door Herardus (Gerardus), Edmund en Boudewijn, 22; de valsche kruisprediker in Friesland, 29, 30; stemming der predikers en des yolks, 25, 26; naaste bedoelingen der onderneming, 27; inzameling van penningen, en beweegredenen tot milde uitreiking, 27-29; werving van strijdbare mannen, en oorzaken waarom men het kruis aannam, KRANKZINNIGENVERPLEGING,
,
,
,
101 30-32; kruisprediking in Friesland tijdens Arnoud van Hoorn, 159. Zie ook JAN VAN NASSAU, GUY VAN AVESNE)3, BERNARD VAN CLAIRVAUX, OLIVIER. KRUISTEEKEN (HET); bijgeloovig gebruik daarvan, I, 463-465, II, iv, 114, 115; bij ketters veracht, II iii, 56; Iij het lezen van den miskanon , zie MISKANON. KRUISTOGT TEGEN DE GEESTELIJKEN in Frankrijk, II, iv, 133. KRUISTOGTEN (DE); staatkundige toestand van Europa tijdens Karen aanvang, II i, 1-3; bronnen en bewerking harer geschiedenis, 1, 2; waarom zij ondernomen werden, 4-8, 11, 14; deelneming onzer vaderen aan de togten, 9-21; de room hunner dapperheid bij hen, die de vaart poogden' to vernieuwen, 21, 30; de kruistogt voor de Nederlanders een intogt in de kerk, 33, 34, II, ii, 3, 4; voorgenomen togt in den aanvang der 14 e eeuw, II ii, 138. Zie ook DRENTHENAARS, KINDERKRUISVAART, ,
,
,
KRUISPREDIKING.
(adoratio crucis) op palmzondag, II, iii, 219, 220; op goede-vrijdag, 228, 229. KRUISVERHEFFINGSFEEST. Zie FEESTEN (CHRISTUS-). KRUISVEREERING
KRUIS VINDINGSFEEST.
Zie
FEESTEN (CHRISTUS-).
Zie CRYPTEN. KUM; klooster aldaar, II ii 125. Zie ook BOEKERIJEN. KUIK (ANDRIES VAN). Zie ANDRIES. KUILENBURG; klooster aldaar, II, ii, 125, 126; kapittel, II, i, 345. KUILENBURG (GERARD, GRAAF VAN) verlegt de markt van St. Jansdag op aanmaning van Johannes Brugman, II iii 263. KUILENBURG (ZWEDER VAN), bisschop van Utrecht, wordt door pauselijke gunst op den utrechtschen stoel geplaatst, II, i, 184; zijne intrede onder onheilspellende omstandigheden, 185; hij breekt zijn eed aan den magistraat der kathedraalstad en neemt oproermakers in zijne bescherming, 185, 186; hij slaat Rudolf van Diepholt met den ban en wordt gesteund door den pans, 186; maakt verbonden met Philips van Bourgondie enz. 186, maar wordt buiten Utrecht gesloten, 187; zijne partij wordt zwakker, 187, 188, 191, 192; hij gaat naar Bazel tot het concilie, waar hij sterft, 192; zijn testament, 192, 193, en zilveren Mariabeeld, 193; zijne exectiteuren, 371; zijne wanbedrijyen, 195; zijne kanoniken van oneerlijkheid beschuldigd,. II, 132; zijne devotie voor St. Andries, 168. KUILENBURGERS EN STIOHTSCHEN, benamingen der partijen tijdens het utrechtsche schisma, II, i, 194; de eerstgenoemden KRYPTEN.
,
,
,
,
102 worden te Deventer, Utrecht, Kampen, Windesheim en elders door de laatstvermeIden uitgebannen, 198-207. Zie DUIVELEN. K1TILENBURGSCHE DUIVELEN. Ktrumii (LUDOLF HET* = Pithopzeus, rector der kapittelschool te Deventer, II, ii 237. KUNERA (DE HEILIGE) VAN REENEN; hare legende, I, 61, 63; bedevaarten te harer eer, II, iv, 32, 41. KUNSTEN (DE scgooNE); waarom zij in de dienst der kerk gesteld werden, II iii 126. KUNSTEN (DE ZEVEN VRIJE). Zie TRIVIUM EN QUADRIVIUM. KUNSTWERBEN, als bronnen voor de kerkgesch. van Nederl., I, xxxiii. KURE, de ambtelijke verzorging g eener gemeente door den parochie-priester, II i, 329. Sus; „vrouwenkus is onkuischheid" bij de duitsche ridders, ii, 146. Zie ook ALTAARKITS, EVANGELIEBOES, VREDEKUS. KWAKZALVERS worden als ketters behandeld, II iii, 86. KWESTEN (qustus) = inzamelingen van aflaatkramers, II, iv, 199. KWESTIERDERS (questores) = aflaatkramers, II ii, 145, II, iii, 131; zij komen op tijdens de kruisvaarten en vermenigvuldigen zich ook bier te laude, II, iv, 198-202; hunne wanzeden enz., 199-202. Zie ook KWESTEN. KYRIE ELEISON (HET), bij verschillende gelegenheden gezongen, I, 400, II, iii 222, 278, 281, 333, II, iv, 22. KYRIERLIZEREN, het zingers van het „kyrie eleison;" de leeken doers het bij pro cession enz. I, 400, 44.8, II, iv, 91. Zie ook ,
,
,
,
,
,
,
KYRIE ELEISON.
L.
ventosce, in de middeneeuWen gebruikt, II, i, 299. bij Eindhoven; tempelieren-huis aldaar (?), II ii, 133. LAMBERT (ST.) zal in N. Brabant met Willebrord voor de missie gearbeid hebben, I, 111; zijn graf te Luik trekt bedevaartgangers, 440, 441. Zie ook FEESTEN VAN NATIONALE 11EILIGEN. LAMBERT WILLEMS. Zie WILLEMS. LAMBETH in Engeland; synode aldaar, II iii 4. LAMBOUT, organist te 's Gravenhage, II iii 327. LAMBRECHT (MEESTER), geroemd organist te Delft, II, iii 326. LAMPEN in de kerken, II iii 173; altijd brandende, 174; bij de begrafenissen, I, 59, 448. Zie ook FAKKEI,S.
LAATKOPPEN,
LAGE-MTEEDE
,
,
,
,
,
,
,
,
103 LAMPENGELD, belasting aan de kerken, lI , i, 382, II, iii , 173. LAMSVLEESCH enz. tegen paaschdag gezegend, I, 439. LAND (HET HEILIGE). Zie BEDEVAARTEN, KRUISTOGTEN.
LAND- EN PLAATSBESCHRLTYING (RISTORISCHE) komt ten nutte der
kerkgesch. van Nederl., I, XXXiV. LANDBRIEF (DE) van bisschop Arnoud van Hoorn, II, i, 47. LANDCOMMANDEURS bij de tempelieren, II, ii 134; bij de duitsche ridders, 143, 147. LANDLOOPERS; hoe zij gestraft worden, II, iv, 148. LANDTAAL (oNzE ouDE); haar gebruik door onze oudste schrijvers, I, 371; door onze geloofspredikers, 224, 225, en latere homileten, II, ii 342; zij heet „de barbaarsche," II, ii, 262, 407, en wordt door de hoogkerkelijken in godsdienstig gebruik niet gedoogd, II , iii , 92, 95. Zie ook BOEKEN, ,
,
BIJBELVERTALING, PSALMEN, PATER NOSTER, SYMBOLUM, PRELANGE (RUDOLF),
de humanist, verkeert vaak te Aduard, II, ii,
leerling van de school te Zwol, 256. LANGERAK (LONckOmuS), rector der kapittelschool te Deventer, 241;
II, ii,
237.
der kerken; hun gebruik enz. II , iii, 145. (laternw) in de kerken, II, iii, 173; bij den gang des priesters tot de bediening der stervenden, II, iv, 52.
LANGHTJIZEN LANTAARNS
eene bedriegelijke bedelaarster te Utrecht, II, iv, 248. LATEN = onderhoorige landbouwers, I, 26. LAPPEN (LISE MIT DEN),
Zie CONCILI2N.
LAPERAAN.
de sleutel aller voormalige wetenschap, bij de geestelijkheid oudtijds algemeen bekend, I, 204, II, ii, 240, 245, 262, maar niet altijd, I, 424, 425; nadeel van het gebruik bij den callus, 424; wordt door de kloosterlingen gesproken en geschreven, II, ii, 246, 247; door de scholieren, 271; voor de preek gebezigd, II iii, 342. LATLTNSCHE VERZEN. Zie VERZEN. LAURA, eene open plaats met bedehuis en cellen voor anachoreten, II, ii 108• LAURENS (ST.); zijne mirakuleuze kolen enz. te Oostbroek, II iii, 168, 195; hij is patroon der abdij aldaar, II, ii, 5. Zie ook • FEESTEN (HEILIGEN-). LAURENSABDIJ (sT.) te Luik; haar abt gecommitteerd ter reformatie van Egmond, II, ii 182; zij is woonplaats van Rupertus
LATIJN (HET),
,
,
,
,
van Deutz, 357.
104
LAURENT,
een dominikaner in Frankrijk, schrijver van de Somme
le roy, TI, iii, 11. LAUBIERTAKIKEN bij de begrafenissen, II, iv, 59. LAVAUX in Frankrijk;, synode aldaar, II, iii, 4. LAZARUS-KEEP der leprozen, II, iv, 107, 250. LEBUINUS, een Angelsaxer, komt herwaarts ter evangelizatie, I, zijn visioen, 165, 196; hij wordt door den abt Gregorius naar de IJsselstreken gezonden, waar hij voorspoedig arbeidt, 166; men bouwt hem eene kapel te Wilp en eene kerk en woonhuis te Deventer, 167, 380, 389; hij bezoekt de volksvergadering der Saxen te Marklo, 167, 168; moet vlugten voor de vervolging, maar keert weder om zijn werk te hervatten, 168; hij sterft; zijne nagedachtenis en relieken in ons vaderland in eere gehouden, 168, 272; bedevaarten naar zijn graf, II, iv, 31; zijne biografien., I, 165. Zie ook FEESTEN VAN NATIONALE HEILIGEN, STAVEREN (CAPPIDUS LECTIONARIM Zie SCHRIFTPERICOPEN. LECTOREN = voorlezers, II iii, 364, 367. LECTRLINEN. Zie LEZENAARS. LEEPTIJD; de benoodigde voor het episcopaat, II, i, 240; voor het priesterschap en lagere rangen, II iii, 366. LEEKENBROEDERS EN LEEKENzusTERs in de kloosters, II, ii, 52. LEENE (PETER UTEN) sticht eene warme stove to Utrecht, II, iv, 252. LEENSTELSEL (HET) hier te lande, I, 236, II, i, 35. LEEUWARDEN; kloosters aldaar, II ii, 105, 199, 202. LEEUWEYHORST; abdij van dien naam, II ii 27; hare gebouwen, 41; armbedeeling, II iii, 216; wangedrag der nonnen, II; iv, 138. LEGATEN DER PAUSEN hier te lande, II i, 402-406; . hun heilzame invloed bij vele gelegenheden, 402, 403. LEGERPLAATS (castra) van Bonifacius bij Dokkum, I, 217, 218. LEGIOEN (HET THEBAANSCHE); schedels zijner martelaren te Keulen gevonden (?), I, 61. LEIDEN; het kapittel aldaar, II i, 344, 347, 349; kloosters, II, ii, 85, 94, 106, 195, 199, 202; het duitsche huis, 143; voorregtsbrief voor de gemeente, II iii, 261; „groote" school, 324; toren, II, iv, 21, 27. Zie ook BoExERLTEN. LEIDEN (DIRK VAN). Zie LEO. LEIDEN. (JOH.AN vAN), duitsch ridder, wordt prior te Sibculo en bevordert de klooster-reformatie, II, ii, 193. LEIDEN (JOHANNES GERBRANTSZ. VAN), prior der karmelieten to Haarlem, II, ii 109; zijn'verloren Kroniik der karmelieter-orde, ,
,
,
,
,
,
,
,
,
,
105 98, en Annales abbat. Egmund. 351; zijn Chronicon, 342, II, I, .322, II, ii 347. LEIDEN (LUKAS schilder, II iii, 193. LEIDEN (PHILIPS -VAN), vicaris van .A.,rnoud van Hoorn, II, i, 159; studeert te Parijs enz, II, ii, 286, 287; zijne bibliotheek te Leiden, 307. LEO, monnik der abdij van Egmond, stelt in navolging van Dirk van Leiden korte biografien der graven van Holland, II, ii, 341, 342, 353. LEO (SIBRANDus), schrijver der Vita et res gala der abten van Lidlum en Hallum, II, ii, 33, 35, 347. LEONARD (ST.) te Heenvliet vereerd, II iii, 257, 258. LEPROZENHUIZEN sin.ds de kruistogten, II, iv, 250. LESEMEYSTER (VAN 'PUB) DIE VAN GODE SPRAKEN; titel van een veelgelezen -stuk in HS., II, iv, 215. LESTINES; kerkvergadering van Bonifacius aldaar, I, 332. LEITSDEN, aan St. Maarten geschonken, I, 338. LEUVEN; de universiteit aldaar. Zie UNIVERSITEITEN. LEVEN; werkend, geestelijk (inwendig) en schouwend, II, iv, 209. LEVENS DES HEEREN. Zie JEZUS. LEVIETENSTOELEN in de kerken, II .11i 178. LEZENAARS (LECTRIJNEN) in de kerken, II, in, 180, 282; draaijende in oude boekerij en, I, 205. Zie ook AREND en PELLIKAAN. LIAPBURG, de moeder van Ludger, I, 175. Zie ook KINDEREN. LIBERTIJNEN (DE) en hunne voorloopers, II, iii, 107, 108. LICHT, LICHTEN van kaarsen enz., symbool van vreugde enz., II, iii, 173. LICHTMISSE (ONZER-VROITWE-), wegens de kaarswijding aldus genoemd, II, iii 241. LIDLITM bij Sixbierum, abdij aldaar, II, ii, 35, eerst door regulieren, later door premonstreiters bewoond, 35; haar herbouw , 42; getal der bewoners, 61; hunne diepe ontaarding, 196, 197, II, iv, 139. LIDWINA van Schiedam; hare visioenen enz. II, iv, 117, 118; hare biografiOn door Joh. Brugman, II ii, 356; haar draagbaar altaar, veelvuldige commune, II iii, 159, 293, en grafzerk, 199; haar graf, II, iv, 63. Zie ook FEESTEN VAN NATIONALE HEILIGEN. LIEDEREN (GEESTELLIKE). Zie POAZIE. LIEDEREN (SPOT-) door geestelijken gemaakt, I, 491. LIEFDADIGHEID jegens armen. Zie INTLOED VAN HET CHRISTENDOM. 14 ,
,
,
,
,
,
,
,
106
LLEFDE, lof dezer deugd. Zie ZEDELEER. LIEFDE (SERAFIJNSCHE) bij Bloemardine en hare aanhangers, II, iii, 66. LIEFDEDRANKEN, geenszins onbekend bij onze vaderen, II, iv, 148. LIER (DE) bij Delft; processie aldaar, II, iii 270, II, iv, : 26, 27. LIEVE-VROUWEPOLDER. Zie BEDEVAAIdEN. LIJDZAAMHEID; lof dezer deugd. Zie ZEDELEER. LIJFEIGENEN, niet bij voorkeur tot geestelijken te vormen, I, 312. LIJFLANDERS, deelneming onzer vaderen aan den strijd tegen hen, II, i, 113, II, ii 115, II, iv, 198. Zie ook LIPPE. LIJKBAREN worden door vier personen gedragen, II, iv, 5 8; eene afbeelding in een utrechtsch ITS., 50. LincEN moeten in de parochiekerken „gepresenteerd" worden, II, iv, 58; hun snelle ontbinding een voorregt, 64. LIJKMALEN, volgens de frankische wetten verboden, bij onze vaderen gewoon, I, 450, II, iv, 64; te groote weelde daarbij door de wet geweerd, 64. LIJKVERBRANDING bij onze heidensche vaderen, bij de christenen afgekeurd en verboden, I, 444, 445; maar niet terstond geweerd, 445, 446, Zie ook VADEREN. LIJKWAGENS, II iV, 59. LIJKWAKE in kerken en woonhuizen, II, iv, 58. LIJN (IN DE) LOOPEN door ballingen, bij vorstelijke intreden, i, 185, 265. LIMOGES, beroemde stad wegens de kunst harer goudsmeden, I, 79. LIMOGES (BERTHOLD VAN), stichter van de orde der karmelieten, ,
,
,
II,
ii , 107, 108.
LINDISFARNE.
Zie
IONA.
door de copilsten gebruikt, II ii 321. LIOBA; vriendin van Bonifacius, I, 142. LIPPE (BERNARD vAN), door zijn zoon, bisschop Otto II van Utrecht, te Oldenzaal tot bisschop van Lijfland geordend, i,, 110. LIPPE (GERHARD VAN), aartsbisschop van Bremen, bestrijdt de Stedingers, II . i, 16, 110. LISE MIT DEN LAPPEN. Zie LAPPEN. LIST (REMBERT VAN DER), deken van Deventer, schenkt aan zijne nicht een bijbel, II, iv, 217. LITANIEN, groote en kleine, I, 394, II, iii 332-334; die voor de stervenden, II, iv, 53. LITURGIE. Zie MISLITURGIE. LINIEERMACHINE,
,
,
,
,
107 LITURGIES; zij heeft op onzen bodem zelden beoefenaars, II,
403; die haar behandeleh, verklaren doorgaans het ceremonieel der mis, 403, 404, enkele malen andere stollen, 405. Zie ook DURANDUS, CUBA CLERICALIS. LIVINUS (ST.) legt zijne bisschoppelijke waardigheid • neder en gnat ter missie in znidelijk Belgie, later in de omstreken van Oudenaarde enz. I, 76, 77; hij sterft den marteldood, 78; zijne klagten en zijn vertrouwen op God, 200, 203; zijne Elegia ad Florbertion en verdediging der echtheid van dit stuk, 77, 78; zijne aan Bonifacins toegeschreven biografie, 76. LOBACH, een brandpunt der middeneeuwsche beschaving, II i, 52; het kapittel aldaar, 52. LOCATIO, verpachting van kerken, II, iv, 126. LOCHEM; zusterhuis aldaar, II, ii, 176. Zie ook BIOGRAFIEN (NEDERLANDSCHE). LOCHEM (WILLEM VAN), pastoor te Deventer, als kuilenburger uitgebannen, II i, 199; afgevaardigde van de univ6rsiteit te Parijs te Constanz, II i, 369; vertegenwoordigt aldaar den bisschop van Utrecht in zake der broeders van het gemeene leven, 369. LODEWIJK DE EiEILIGE roept de Friesen ter kruisvaart, II i, 20. LODEWIJK DE VROME; zijne ongeschiktheid voor de regeering, I, 234; zijn huwelijk met Judith een oorzaak van groote rampen voor hem en zijn rijk, 23 5; hij zoekt de Deenen te bekeeren, 243; zijn invloed op de bisschopskeuze, 259,297,298,299; zijne groote synode, II iii, 3. LOE (GEERT VAN), scholier te Zwol, vermoort zijn medescholier Reinier van Honthorst, II, ii, 281. LOEDER (HENDRIK), beroemd regulier en kloosterhervormer, ii, 220, 221. LOFDAGEN, na behaalde overwinningen enz., II, iv, 27. LOFZANG der drie jongelingen in den vurigen oven, bij de mis gebruikt, II, ii, 294. LOGICA behoort volgens Wessel Gansfort door vrouwen niet geleerd te worden, II ii 247; zij wordt in de scholen gedoceerd, 265. LOLLAARD; algemeene scheldnaam voor van ketterij verdachten, II, ii, 162, II, iii 73. n /2, 11, LOLLA.A.RD (MATTRKUS DE) te Utrecht, 111; zijn gebeente verbran*.d, 122. LOMBARDUS (PETRUS) leert dat rijken wegens de veelheid der zielmissen, die voor hen gelezen worden, spoediger nit het vagevuur verlost worden dan armen, II, iv, 69; zijne Sententix ,
,
,
,
,
,
,
,
,
108 worden in het St. Nikolaas-collegie te Amsterdam verklaard, II, ii, 274.
LONG (LE); zijn Boekzaal der bijbels met omzigtigheid te gebruiken, II, ii, 332. LONGOLIUS. Zle LANGEBAK. Loom Looden daken op de kerken, I, 382; lood voor fanderingen gebezigd, 382. Loow voor het doopen, het bedienen van het laatste oliesel, het begraven der dooden enz. mag door de priesters niet geeischt worden, I, 346, II, iv, 61, 123, 124. Zie ook PRIJS DER BESTELDE MISSEN. • LOON (JOHANNES VAN), proost- van Utrecht, studeert te Keulen, II, ii, 293. LOOSDUINEN; klooster aldaar, II , ii, 26, 27; bederf der bewoonsters, 27, II, iv, 138; reformatie, II , ii, 196. LOPIK bij Utrecht., het oude missale der kerk aldaar, II, iii, 210. LORGION (DIEST); zijne schriften over de kerkgesch. van Nederl., I, xxix. LORICATUS (Dommucus), een beroemd geeselaar, II iii, 73. LOSGELD (pecunia redemtionis), door de onwillige kruisvaarders aan 's pausen dispensatoren te betalen, II, i, 28, 29. LOT CHET TREKKEN VAN HET) bij ooze heidensche vaderen, I, 169, 233; bij de gekerstende, zie GODSGERIGTEN; bij de benoeming van overheidspersonen, II, iv, 75. LOTERIJEN, nit finantiele oorzaken oudtijds menigvuldig, II, iv, 189; kruisen en aflaten als prijzen uitgeloofd, 188, 189. LOTHARIUS I; hij begunstigt de Noormannen, I, 245, 246. LOTHARIUS (inEmma) zal Kier te lande berengarianen als ketters hebben doen dooden, II iii 122. LUBEK (ALBERTUS); zijne biografien, II, ii, 354. LUCIDARIUS (DE), een dietsch dichtwerk, veroordeelt het beevaart loopen, II, iv, 47; wil dat men de geestelijken in spijt van hunne zonden zal eeren, 135. LUCIFER; zijn val de oorspronkelijke zonde, II, iv, 87; hij verschijnt „met al de duivelen," 108; de Epistola Luczferi ad predates ecclesice, II, ii 410. LUDGER, anze eenige geloofsprediker van frieschen bloede, I, 171; kleinzoon van Wnrsing, wordt hij door zijne ouders, Thiatgrim en Liafburg, naar Utrecht gezonden en aldaar onder de leiding van den abt Gregorius geplaatst, 176, 177; als jongeling reist hij naar York en geniet het onderwijs van Alcuinus, 177, 178; naar Utrecht weergekeerd, zet hij zijne studien voort ,
,
,
,
109 onder Gregorius, totdat hij op lat4t van Albricus naar Deventer gaat om de kerk van Lebuinus te herstellen, 178; hij trekt met eenige broeders door ons vaderland, om de heidensche heiligdommen of te breken, 178, 179; na zijne priesterwijding te Keulen arbeidt hij bij afwisseling in Friesland en in de school te Utrecht, 179, 354; hij wijkt voor Wituchint uit Oostergo en onderneemt eene reis naar Rome, 181; zijn verblijf bij de benedictijnen op Monte Cassino, 181; hij keert in het vaderland terug en wordt door Karel den groote met de zorg voor de vijf friesche gouwen belast, 181; zijn togt naar Helgoland, 182; hij treedt onder de Saxen en in. de IJsselstreken op, 182; sticht het klooster Werden 184; wordt bisschop van Munster, 184; sticht aldaar eene school, 185, 357; zijne mildheid jegens armen, 199; hij sterft en wordt te Werden begraven, maar niet in de abdijkerk, 185; mirakelen bij zijn graf, 442, 511; zijne relieken en eer bij de nakomelingschap; de Ludgersvereeniging te Helmstad, 186; zijn opstel over Bonifacius en Gregorius, 133, 160, 367; zijne biografien, 171, 368; zijn naam in de, litanie, II, iii, 334. Zie ook BERNLEF, PSALMEN, FEESTEN VAN NA'TIONALE HEILIGEN. LUDGER, bisschop van Utrecht, I, 262. LITDGERSABDLT (ST.) te Werden. Zie WERDEN. LUDINGAKERK bij Harlingen; klooster aldaar, II ii, 114; ongebonclenheid der bewoners voor de reformatie door Johannes Busch, 217. LUDOLF, eerste abt van Oostbroek, II ii, 6. L-unc. De stad ontvangt den bisschoppelijken zetel van TongerenMaastricht, I, 62; hare kathedraal-school, 357, 358; begijnhof, II, ii, 151. Zie ook BEDEVAARTEN. ,
,
LUITEN.
Zie
MUZIEKINSTRUMENTEN.
pauselijk legaat, brengt den dint van Rome, II, i, 406. LuiLus, opvolger van Bonifacius, I, 143, 145, 147; zijn brief aan Gregorius van Utrecht, 158, 161 ; II i, 40. LUMINARIA (AD) = schenkingen ten behoeve van de lichten bij de kerkdienst, I, 338, 341. LUTTER (KoNIGSLUTTER) bij Helmstad; benedictijner-abdij aldaar, van waar nonnen naar Rijnsburg overkomen, II ii, 9, 10, 60. LUTZENBURGUS (BERNARDUS); zijn Catalogus hereticorum, II iii, 105, 375. LUXEMBURG; of Willebrord daar gearbeid heeft, I, 113. LYRA (NIKOLAAS VAN); zijne bijbelverklaring Kier te laude algeLUKAS VAN SIBENICA,
,
,
,
110 meen gebrnikt, II, ii, 328, 329; een kompleet exemplaar door Johannes Cele aan het klooster te Windesheim vermaakt, 315.
MAALTIJDEN bij der bisschoppen intreden, II i, 112, 268; in de kerken aangerigt, II iii, 203; die der broederschappen en gilden, 319, II, iv, 71, 74, 78. MAANDAG (VERLOREN, RAZENDE). Zie KOPPERMAANDAG. MAARSBERGEN; nonnenklooster aldaar, II ii, 33. MAARSEN bij Utrecht; de kweste van het heilig sacrament aldaar, II, iv, 200 ; het duitsche huis, II ii, 143. MAARTEN (ST.), patroon der utrechtsche kerk, I, 70; als zoodanig door Willebrord niet nit inschikkelijkheid jegens de Franken gekozen, 1 08; hij wordt bij der bisschoppen intreden aangeroepen, II i, 266, 267; is patrOon der kramers, II, iv, 99; zijne kweste, 200, 202. MA ARTENSABDIJ (ST.) te Keulen; de abt gecommitteerd ter retormatie van Egmond, II, ii, 187; van Rijnsburg, 190. MAARTENSDIJK (ST.) in Zeeland; kapittel aldaar, II i, 344. MAARTENSGANZEN (ST.), II, Hi, 251. MAARTENSSTEEN (ST.) te Bolsward, II, iii, 193. MAASEIK ; in het klooster aldaar zullen Willebrord en Bonifacius soms verwijld hebben, I, 111, 278, 325. MAASLAND ; het duitsche huis aldaar, II, ii, 143. MAASMOND, nonnenconvent aan Bern onderhoorig, II ii, 33. MAASTRICHT bevat reeds vroeg eene christengemeeate , ontvangt den bisschoppelijken zetel van Tongeren en ziet dien naar Luik verplaatsen ; haar treurige staat in de dagen van Amandus, I, 62; de geeselaars en dansers aldaar, II, iii, 82, 83. MAASTRICHT (BARTHOLOM2BUS vAN), karthuiser te Roermond; zijne onuitgegeven schriften, II ii, 379, 400. MACARISMEN. Zie ZALIGHEDEN. Knox (JoHANNEs VAN), legaat van pans Eugenius IV, vestigt zich te Vianen en poogt het utrechtsche schisma op te heffen, II, i, 207, 208. MACROPEDIUS, rector der fraterscliool te 's Hertogenbosch, II, ii, 244. 1VIAERLANT (JACOB VAN) wegens zijn Rijmbijbel door de geestelijkheid berispt, II, ii 330, 335; koster, derhalve geestelijke, bij den Briel, 415; zijne dichtwerken, 415, 416, en reformatorische zin, 416 ; hij wenscht de krnisvaarten hervat te zien, II i, 21; ,
,
,
,
,
,
,
,
,
,
111 bestrijdt het geloof aan tooverij, II, iv, 110; meent dat grove ketters met den dood to straffen zijn, II, iii, 122, II, iv, 84. MAGDALIUS JACOBUS VAN GOUDA; zijn Correctorium bibl. V et N. Testamenti, II, ii, 386. MAGISTERS moeten, volgens voorschrift van Innocentius III bij de kapittelscholen de grammatica enz. onderwijzen en van wege de kerk onderhouden worden, II, ii 230. MAXXABERN; reliek van hun gebeente in de abdij Bern, II, iii, 167. MALEDICTIE (GENERALE); hoe zij te 'Utrecht geschiedt ads dwangmiddel tegen onwillige betalers, II, iv, 174-176. MALVESIE EN ROMENIE; geliefde wi.jnsoorten, waarmede het bloed van Christus vergeleken wordt, II, iv, 90. MAMMOTRACTUS, een woordenboek, II ii, 263. MAN (MEINABD), abt van Egmond, voltooit de reformatie zijner monniken, II ii, 189. MANASSE, een smid en medgezel van den aartsketter Tancheim, II, iii, 47; zijne broederschap (gilda), 47; hij reist naar Rome en wordt te Keulen gevangen, 47, 49. MANDAAT DER ARMEN, uitdeeling van brood en bier van wege de domheeren te Utrecht, II, iii, 226. , MANDAAT DES HEBREW, de liefdemaaltijd met de daaraan verbonden voetwassching in de kerken, II ii 226-228. MANDE (HENDRIX), geheimschrijver van graaf Willem VI, monnik te Windesheim enz., II ii 208; geroemd miniatuurschilder en visionaris, 366; zijne schriften, 366, 367; hij veroordeelt het beevaartloopen, II, iv, 47, 118; roemt de biecht, 156; wil dat men niet vertrouwen zal op goede werken, 206. MANICIIZEtN; sommiger berigt, dat zij zich te Leiden vertoond hebben, moet verworpen worden, II iii 112. MANIFEST van de drie staters van Utrecht aan de christenheid, rakende het onregt door den pans hun aangedaan in de zaak van Zweder van Kuilenburg, II , i, 189; van Gorinchem, 189; van Reiderland enz., II, iv, 180, 181. MANILE = een waterkan voor de handwassching der priesters, iii, 163. MANIPULUM. Zie HANDVANE. MANNO, de vermeende friesche wijsgeer, I, 266. MARBURG (KOENRAAD VAN), de do1zinnige geloofsonderzoeker, i, 16, 17; zijn handel tegen de Stedingers, 17; hij werkt niet in persoon hier to lande, II , iii , 112. MARCHELMUS (MARCELLINUS), een Angelsax, leerling van Willebrord en den abt Gregorius, 1, 166, 352; hij arbeidt met ,
,
,
,
,
,
,
,
,
112 Lebulnus in de Ijsselstreken, 167, 317; bedevaarten naar zijn graf, II, iv, 31. Zie ook SUIDBEBTUS, FEESTEN VAN NATIONALE HEILIGEN.
leerling van den abt Gregorius van Utrecht, I, 158. hoe zij te Amsterdam vereerd werd, II, iv, 23. MARIA, DE MOEDER DES HEEREN; de ontwikkeling van haren cultus een gevolg van het leerstuk aangaande de absolute 238, 239; hare vereering bij ooze godheid van Christus, vaderen als die eener godin, II, iv, 100-103; bij de brigittijnen, II ii 129; zij is de „weerdinne" in Jezus' „taverne," II, .iv, 106; „de zaal der triniteit, Aarons staf, de roos van Jericho" enz., 85, 101; het psalmboek, Te Deum, symbolum enz, tot hare verheerlijking ingerigt, 101, 102; tot hare eer wordt gedoopt, II iii 355, II, iv, 102; Maria-liederen en gebeden, 101-103; zij is de middelaarster voor den zondaar bij Christus, 103-106; zij heeft slechts een kind gehad, 101, 103; hare relieken te Maastricht, 169; garderobe te Delft, 195; huwelijk met Tanchelm, 54; hare overdreven vereering bij sommigen veroordeeld, 102. Zie ook MARIA-FEESTEN,
MARCIIINIIS,
MARGRIET (ST.);
,
,
,
,
111. ART A -BEELDEN (MIRAKULEIME), WEEEN.
(Arm AximEuzE), reeds vroeg hier te lande aanwezig, II ii, 24, II, iii 194; later zeer vermenigvuldigd, 194, 195, II, iv, 33.
MARTA-BERTiDEN ,
MARLS-FEESTEN.
,
Zie FEESTEN (MARIA-).
MARIA MAGDALENA;
167. Zie ook
hoofdhaar der heilige te Egmond, II,
FEESTEN (HEILIGEN-).
voor gevallen vrouwen te Haar96, Edam, 96, Utrecht, 96. MARTA -PEESENTATIE. Zie FEESTEN (MARTA 3 MARIA-REINIGING. Zie FEESTEN (MARIA.-) en FEESTEN (CHRISTUS-). MARIA-MAGDALENA-BLOOSTERS
lem, II,
Zie FEESTEN (MARTA-). Zie FEESTEN (MARTA -).
MARTA TER SNEEIIW.
MARIA-VISITATHO.
Zie WEEtN. klooster van dien naam te IJsselstein, II, ii, 193. MARaNBORN; klooster van then naam bij Arnhem, II, ii 213. MARI2N-CONVENT (ST.), nonnenklooster te Gent, II, ii 219. MARIP.NDAAL (Tim DAAL); klooster van then naam te Utrecht, II, ii, 26, 1p6. MARIRNDAAL (ZOETENDAAL), klooster van then naam tusschen Serooskerke en Grijpskerke, II ii 30; de proost gecommitteerd ter reformatie van EgmOnd, 182. MARANGAARDE; abdij van then naam te Hallam, II, ii 33; hare MARIAS WERtN.
MARIENBERG;
,
,
,
,
,
113 stichting en roem, 33, 34; getal harer btwoners, 11. Zie ook KLOOSTERSCHOLEN. MARIENHAVE; klooster van dien naam te Warmond, II ii, 193. MA.RIRNKROON; klooster van dien naam te Heesbeen bij Heusden, II, ii, 27. MARIENPOEL; klooster van ‘dien naam te Oegstgeest; onkunde, der nonnen aldaar, II, ii, 247. MARIENWAARD; de abdij aldaar door de stichtschen verbrand, II , i, 197; haar oorsprong en stichting, 87, II, ii, 31; Norbertus heeft haar niet bewoond, 32. MARKLO; waar gelegen ? I, .167. MARKTDAGEN worden met andere verwisseld, wanneer zij op heiligendagen invallen, II iii 2 63. Zie ook KNRMISSEN. MARSUM; klooster van dien naam, II ii, 12, 13. MARTHA, SUB-MARTHA; titels der vrouwelijke oversten in de huizen van de zusters des gemeenen levens te Utrecht en elders, II, iii, 92. MARTINI'S V (PADS) veronachtzaamt „de hervorming aan hoofd en leden," II, i, 179; zijne geldgierigheid, .179; hij benoemt Zweder van Kuilenburg voor goud tot bisschop van Utrecht , 184; doet Rudolf van Diepholt en 'zijne aanhangers in den ban, 186; verzet tegen zijne aanslagen te Utrecht, 190; bij vernieuwt zijne banvonnissen en interdicten, 192, en benoemt een inquisiteur voor ooze kerk, II, iii, 115. MARTYROLOGIUM (HET) wordt verklaard in het St. Nikolaas-collegie te Amsterdam, II, ii , 274. MASKERADEN in de kerken enz. niet te clulden, II iii, ,.264, 265. MATERNUS; zijne legende, 63. Zie ook KEULEN. MATHILDE, moeder ,van graaf Willem, den koning van Rome, op het slagveld van Walcheren, II, iv, 225. MATHILDE, weduwe van graaf Floris IV, vertoeft gaarne te Loosduinen, II ii, 26. MATTHAUS DE LOLLAARD. Zie LOLLAARD. Zie FEESTEN fHEILIGEN-). MATTIVEUS (ST.). Zie FEESTEN (HEILIGEN-). MATTHIAS (ST.). MATTHIASABDIJ (ST.) te Trier; zij zendt gereformeerde monniken naar Egmond, II, ii, 188. MATTEN als doodkisten voor armen gebruikt, I, 450, II, iv,, 61; tot verwarming in de. kerken, II, iii, 179, II, _iv, 67. MAKBAILIAAN (KEIZER) wordt wereldlijk voogd van Utrecht en herstelt bisschop David, II i, 227. 15 ,
,
,
,
,
,
,
114 MAXIM/TUB (ABDIJ VAN Sr.) bij Trier; haar abt gecommitteerd ter reformatie van Egmond, II ii, 183. MECHELEN (JOHANNES VAN) VAN OSBACE, wegbereider der kerkhervorming, II ii 111. MEDEBISSCHOPPEN. Zie SOORBISSCHOPPEN. MEDEMBLIK (WOLFERT VAN), monnik van den St. Agnietenberg, een voorbeeld van edele zelfopoffering, II, iv, 227. MEEKEREN (MEES VA) wordt te Arnhem met eere ontvangen als beevaartganger van Rome, II, iv, 45. MEESTER-GEERTSHUIS, het door Geert Groote gestichte zusterhuis te Deventer, II, ii, 175, 176, 209; levensbeschrijvingen der zusters, 355. MEESTERSEN, vrouwen die aan het hoofd der begijnhoven staan, II, ii, 156. 1WRIFEEST, I, 43, II, iii 257. MEIGILDEN5 II iii, 257. MEINEED, veelvuldig bij onze vaderen, I, 496, 503, II, i, 151. Zie ook ZONDEN (HEERSCHENDE) BIJ DE LEEKEN. MEISJESSCHOLEN, door nonnen, begijnen enz. gehouden te Amsterdam, Dordrecht, Deventer, Zwol, II, ii 157, 178, 257, 258; openbare te Parijs, Brussel, Gouda, 259. MELANTHON; zijn boek De nsi8eriis pedagogorunt, II ii, 282. MELEK SCHACH, zijne veroveringen in het H. Land, II, i, 5. MELK van de H. Maagd, als reliek bewaard, II iii, 169. MELKGROT (DE) te Bethlehem, II, ii 169. MEMORIE (DE) der dooden bij de mis, TI, iii, 290. MEMORIRN (EEUWIGE) = zielmissen voor eeuwigdurende tijden gesticht, II, iv, 66, 68. MENARDUS, abt van Aduard, preekt in het concilie van Constanz, ,
,
,
,
,
,
,
,
,
II, i, 369, II, ii, 23, II, iii , 346• MENCO, abt van Wittewierum; zijne zorg voor de school, II, ii, 239; hij vervolgt het Chronicon van Emo, 346. MENSCH (DE); zinnelijke voorstelling aangaande zijne schepping, II, iv, 86, 87; hij is uit niet voortgebragt, 87; besmet met de erfzonde, vol onreinheid, gereed een prooi des duivels te worden, 87, 88; een voorwerp van goddelijke genade, 88, 89. Zie ook ZIEL. MENSCHLIEVENDHEID, voorbeelden van die deugd, zie Ix -vioBr VAN HET CHRISTENDOM. MENSURAAL-MUZIEK; hare opkomst en invoering, II u 266, II, ,
iii, 311, 313, 314. MERA (JOHANNES DE),
,
schrijver van den Brachylogus, II, ii, 263.
115
MERA (PETRUS DE) i,
vertegenwoordigt onze kerk te Constanz,
368.
zijn boek Von den neon felsen, II . iii, 64. studeert te Parijs, II ii, 286; bemint de godsdieustvrijheid, II ii, 125; sticht een weeshuis, II, iv, 251; zijne liefde voor de oude moederkerk, 257. MESSENMAKER (ENGELBERT); zijne schriften, II ii, 383. METHODISME der middeneeuwsche vromen, II, iv, 209, 210. METIS (ALBERICUS DE), professor der regten te Orleans, client onze geestelijkheid met advies, II, ii, 287. MERSWIN (RuLmAN);
,
MERULA (ANGELUS)
,
,
,
METROPOLITAAN.
Zie AARTSBISSCHOP.
broeder van Wa1raven, aartsbisschop van Keulen, zoekt Walraven den utreqhtschen stoel te verschaffen, II, i, 181, 210; zijn brief aan de kanoniken van Utrecht,
MEURS (DIRK VAN),
217.
wordt door de schismatieken te Dordrecht tot bisschop van Utrecht verkozen en door het concilie van Bazel bevestigd, II i, 210; hij beproeft te vergeet aan het bestuur te komen, 211; Felix V verheft hem tot kardinaal, 212; hij wordt bisschop van Munster, 213. MICHAEL VAN HONGARLYE; zijne Sermons predicabiles, II ii, 39&. MICmEL (ST.); abdij van dien naam te Antwerpen; nit Naar worden monniken naar Middelburg overgebragt, II ii, 30. MICHIELSBERG (ST.) in Normandie. Zie REDEVAARTEN. MienTET,SFEEST (ST.), I, 391, II, iii, 245, 246, II, iv, 40. MIDDELBURG; kloosters aldaar, II ii 82, 83, 98, 105, 111, 161, 196, 199; kapittelen, II, i, 342, 344; tempelieren-huis, 133; St. Janshof, 139; het duitsche huis, 143; begijnhof, 153; bogarden, 159. Zie ook KRUININGEN (RASO VAN). MIDDELBURG; abdij van dien naam, door bisschop Godebald met premonstreiters bevolkt, II i, 85, II, ii 29, 30; door den pans, 50, en den koning van Rome begunstigd, II i, 330. MEURS (WALRAVEN VAN)
,
,
,
,
,
,
,
,
MIDDELBURG (PAULUS VAN).
Zie FEESTKALENDER.
kapittel aldaar, II i, 346. der verbannenen is christenpligt, II, iv, 135, 174; MIJDRECHT, eene bezitting van St. Janskapittel te Utrecht, verbrand, II, i, 142. MIDDELSTUM;
,
MIMING
MIMIGERNEFORD. MINACHTJNd
Zie MUNSTER.
voor het heilige bij geestelijken, zie
ZONDEN (HEER-
SCHENDE) BIJ GEESTELIJKEN.
= franciskanen; oorsprong framer orde, ii, 80, 81; verbreiding, 81-83; verval, 197, 198. Zie ook
MINDERBROEDERS
116
FRANCISCITS, KLOOSTERS VAN DE ORDE DER MINDERBROEDERS, MINDERBROEDERS-OBSERVANTEN, KLOOSTERLEVEN DER MINDERBROEDERS, REFORMATIE DER MINDERBROEDERS.
die van Leiden onder het toezigt der cisterciensers van Warmond geplaatst, II ii 195; zij zijn gereformeerde minderbroeders en onderscheiden van de „conventuales" of „gaudentes ," 198 ; hunne opkomst en verbreiding , 198-200; vele bevorderen de kerkhervorming, 228. Zie ook GAUDENTES REFORMATIE DER MINDERBROEDERS. MINIATITREN; de devoten minnen ze niet in hunne boeken, II, ii, 321; de nederlandsche worden onder vreemden invloed geschilderd, II, iii, 189, 190. MINIATUITRSCHILDERS in ons land, II, ii, 208, 211, II, iii , 189191, 205; zij heeten „verluchters" = illuminatoren, 190. 1VIINNE = liefde, de geestelijke spijs des christens, II, iii 33; haar lof, II, iv, 215, 216. MINNEBOEK (HET) = Hooglied, in het dietsch gecommentarieerd, II, ii, 335. MINNEBRIEF (DE GEESTELIME), een vliegend blaadje der devoten, II, ii, 410, II, iv, 89. MINNEDRINKEN (ST. SANS-, ST. GEERTENS-); de minnedronk een liefdedronk, I, 46. MIRAKEL VAN AMSTERDAM; de wonderhostie der Nieuwezijdskapel aldaar, 192, II, iv, 32, 45. MIS, MISSEN; zij mogen niet door den enkelen celebrant gevierd worden, I, 422; op welke tijden, 423; waar, 423, 424; zoo zij door een onder den kerkban staanden priester gezongen worden , zijn zij een satanswerk en de hostie een pad of duivel, i, 205; hyperbolische uitspraken aangaande hare geheimzinnige waarde, II , iii, 277, 307, 308; hare acten, 280--294; gezongen en gelezen, openbare en private missen, 294, 295, 309; pontificale en gulden missen, 295; votief- . en zielmissen, 296300, II, iv, 65, 66, 69; aflaat-missen, 188; „cautele en „pericula missae," II, ii, 300-302; de mis vertegenwoordigt het gansche leven des Heeren, 281. Zie ook MISSEN (EERSTE). MISERICORDI/E = consoles aan de koorbanken, II, iii, 178. MISKANON, het avondmaalsformulier der oude kerk, I, 421; bij welke woorden het kruisteeken to maken, 210, 401, 420; de leeken mogen het niet hooren, II, iii, 286; overzettingen in de landtaal worden verbrand, II, ii, 331, II, iii, 286; hoe het voorgedragen moet worden, 287. MISKELKEN; ondtijds van hout en glas, later van edel metaal, I, MINDERBROEDERS-OBSERVANTEN;
,
,
,
117 384, 385, II, ii, 68, II, iii 160; den leeken onttrokken, 275; haar gebruik, 290, 291. MisziTuRGItic; de oudste kerk heeft verschillende, I, 419; de gregoriaansche alom ingevoerd, 419-421; de frankische of gallikaansche, 420, 421; hare onzekerheid voor het concilie van Trente, II iii 275, 276; hare uitleggers, 276. Zie ook MISVEERING. MISS& (ITE) EST; de slotformule ,der mis, II iii, 294. MISS. E DE TEMPORE, DE SANCTIS = missen voor de zon- en voor de feestdagen, II iii, 294. MISSALEN moeten onder eenig bedeksel bewaard worden, II, iii, • 191; de utrechtsche, 209, 210; dat van Almkerk, 210, II, iv, 34, en Lopik in HS., II, iii 210; van Windesheim, 276. MISSEN (EERSTE) der pas gewijde priesters worden met maaltijden, geschenken enz. gevierd, II , iii , 258; door bedriegelijke klerken herhaald, 258; stedelijke magistrates enz. ergeren zich aan de zaak, 258, 259. HISVIEBING; zij is de centrale cultus-acte der oude kerk, I, 394; bijzonderheden aangaande hare uitoefening voor de elfde eeuw, 419-424; zij is in finantielen zin voor de priesters voordeelig, II, i, 385, II, iii , 296; zij ondergaat hare volkomen ontwikkeling na de bevestiging der transsubstantiatie-leer, 275; bronnen waaruit zij gekend wordt, 275, 276; wijze waarop .zij uitgeoefend wordt, 277-294; hare ministranten, 277, 295, 300-302; communicanten, 293, 301; beoordeeling der zaak, 302, 303; sommiger twijfel aangaande hare waarde, 303-305; hoe zij door de- geloovigen in eere gehouden wordt, 277, 305-309; mis lezen en mis zingers, 309, 310. Zie ook Mrs, TRANSSUBSTANTIATIE, MISLIT•RGItN, PRIJS VOOR BESTELDE MISSEN. MODERNE DEVOUR Zie DEVOTEE (MODERNE). MODI = toonsoorten der muziek; een opstel er over in HS., II, ii, 267. • MOEDEREERSEN VAN HOLLAND; verdrag met Epternach aangaande die kerken, iI i, 63. MOEDERS; hoe de friesche wetgeving hare regten tegenover de zonen in bescherming neemt,' II, iv, 230, 231. MONACHAAT; zijne uitbundige verheerlijking door de kerkvaders en de middeneeuwsche schrijvers, II, ii, 1-3; men acht het de verwezenlijking des waren christenlevens, 2, 3. 25, 61; zijne waarheid en dwaling, 17; zijne drie hoofdbeginselen, 172; zijne propaganda, 21; het wettiesch standpunt zijner volgers, 64, 112; zijne betrekkelijke veredeling door den derden regel ,
,
,
,
,
,
,
118 van St. Franciscus, 8 7; het schept eigenaardige vormen voor het sociale leven, 148. MONNIKENDOM. Zie MONACHAAT. MONNIKENGEWAAD, door sommige bisschoppen gedragen, II, i, 57, 262. MONNIKENORDEN (ALGEM. EN SPECIEDE GESCHIED. DER) als hulpwetenschap voor de kerkgesch. van Nederl., I, xxxv. MONNIKENPIJ, tot inkleeding der dooden gebruikt, II, iv, 57. MONSTRANSEN voor sacramentsdag enz., II, iii, 162; kristallen niet dikwerf te gebruiken, 162. MONTADE; benaming voor den vrijdhof of de plaats, waarover zich het asylregt uitstrekt, II, iii, 152. MONTANUS (ARN.); zijne Kerkel. hivt. van Nederl. en Verraedersches moorden des pausdoms, I, xxvi, xxvii. het mOederklooster der `benedictijner-orde aldaar, I, 321, door Ludger bezocht, 181; zijn abt Theodenlarus een Nederlander, 181. MONTIJN; zijne Gesch. der here. in de Nederl., I, xxix. MONTFOORT; St. Janshof aldaar, II, ii, 139. MONTRUEIL. Zie BEDEVAARTEN. MOORD; hoe' te straffen, zie STRAFFEN (KERRELIJKE). MOORDENAARS; hoe zij soms „gracie" krijgen, II, iv, 149. Mon (AwrIcoruE), een goed schilder, II, iv, 46. MORGENGAVEN na den bruiloftsnacht, II, iv, _10. MOSES (RABBI); een zeldzaam boek -van hem in de boekerij te Egmond, II ii, 310. MUDZAERT, een Tilburger, volgt in zijn Generale kerckel. historie de methode der maagdenb. centuriatoren, I, xxiv. MUIDEN (RUDOLF DIER VAN); zijne biografien, II, ii, 354, 355; sermoenen, 397. MUIDEN (WALTER VAN) schrijft in verzen eene biografie van Torphimus van Hamer, II, ii, 414. Rims, -minzEN; wat de priester te doen heeft, zoo zij de hostie hebben opgegeten, II, iii, 30S. Zie ook GEERTRUIDE (ST.). MUNNIKHUIZEN; klooster van dien naam bij Arnhem, TI, ii, 119, 120 monasterium, benaming voor de woningen der kanoMUNSTER niken, I, 307, II, i, 29g. MUNSTER (MIMIGERNEFORD) wordt de bisschopszetel van Ludger, I, 184, die er eene school en een klooster sticht, 185, 357. MUNT (EIGEN) voor de armen te Delft gdslagen, II, iv, 249. MUNTEN, als bronnen voor de kerkgesch. van Nederl., I, xxxiii; Tomeinsche hier te lande gevonden, 59.
MONTE CASSINO;
,
119
(vALscHE) zijn even als of minder dan ketters ter dood te veroordeelen enz., II ii 109, 121; mogen niet communiceren, II,ui 293; worden gedood, 121. MIJNTREGT, aan bisschop Balderik verleend, I, 339. MURMERWOUDE = Moordwoud, benaming van de plaats, waar Bonifacius stierf, I, 146. MUURSCHILDERITEN; reeds vroeg in onze kerken aanwezig en na de dertiende eeuw zeer vermenigvuldigd, II, iii, 186, 187, II, iv, 89, 90. MuzLEK; onderrigt, daarin oudtijds gegeven, I, 360, II, ii, 266, 267; haar invloed op 's menschen ligchaam en ziel 267; theoretische schriften over de kunst, hier voorhanden, II, iii, 311, 312. Zie ook GEZANG, ZANGERS, ORGELS enz. MITZIEK-INSTRUMENTEN worden, behalve bij procession, niet gebruikt voor de godsdienstoefening, II, iii 325, 326. MYSTERIRN, tooneehnatige voorstellingen in de kerken ; hun oorsprong nit de koordienst der kapittelgeestelijken, II, iii, 265— 267; het paaschmysterie te Utrecht, 267-z-269; dat van Maria- lichtmis te Deventer en te Arnhem, 269; dat van den nacht voor paschen fe Amsterdam, 270; dat van driekoningen te Delft, 271. Zie SiELEN (DRAMATISCHE), ACTEN (DRAMAMUNTERS
,
,
,
,
TISCHE), DRAMA. (KERKELIJX).
bij onze geloofspredikers, I, 195, 196, iv, 96; visioen van Drithelmus, I, 463,. van pastoor Adolf, II, iii, 303; bij de devoten, II, ii, 20, 178, II, iii 306, II, iv, 116-120; bij de dabsers, II, iii, 83. MYTER (DE BISSCHOPPELIJKE), door onze oudste bisschoppen niet gedragen; Godebald vraagt en verkrijgt het regt daartoe, II i, 83, 261, 262; ook sommige abten en prioren dragen haar, II ii 70, 71. MYTHOLOGIE (GERMAANSCHE); schrijvers over dit yak : Grimm, Wolff, Mannhardt, van den Bergh, enz., I, 28. Zie ook MYSTICISMS EN VISIOENEN,
,
,
,
,
HEIDENDOM. MYTHOLOGIE (GRIEKSCHE EN ROMEINSCHE);
hare onreinheid, I,
36, 51. zij wordt gekend uit oude volkszangen, I, 30; moet niet met die onzer vaderen vereenzeIvigd worden, 35, 37.
MYTHOLOGIE (NOORDSCHE);
N
.
kapittel aldaar, II, i, 343. wordt door de zegenspraak der priesters geweerd, II ii 373.
NAALDwux;
NACHTMERRIE (DE) ,
,
120
een priester, verbreidt de kettersche stellingen van Epo van Haarlem, II, iii , 99; wordt gevangen en herroept, 100, 119; zijne straf, 120. NAGELEN. Zie KRITISNAGELEN. NAMEN (PERSOONS-) worden bij het vormsel soms veranderd, II, iii, 362. NASSAU (JAN VAN), bisschop van Utrecht, verdonkert gelden, voor de kruisvaart - bestemd, II i, 29, 121; zijne verregaande onbekwaamheid, 120, 240; hij 'wordt door den aartsbisschop van Keulen met ban en interdict geslagen, 121, 391, en afgezet, 121, 392. NAVOLGING VAN CHRISTUS , het beginsel des waren levens, II, iii, 32; gebrekkige voorstelling der zaak, II, iv, 217-219. Zie ook KEMPIS (THOMAS A). NECK (JOHANNES VAN), biechtvader van Jacoba van Beijeren , beroemd prediker en visionaris, II , iii, 346, II, iv, 118. NECROLOGIEN bij de kapittelen enz., II, i, 351,' II, iv, 68. Zie NAERDEN (NIKOLAAS VAN),
,
00k ZIELROL.
de merkwaardige kerk aldaar en haar opschrift, II, iii 137, 201. NEDERLANDERS als zangers bij de pauselijke kapel to Rome, II, iii, 318. NEHALLENIA, eene plaatselijke (?) godin onzer vaderen; hare heiligdommen bij Domburg en in het Luxemburgsche (42 I, 34, 35. NES in Friesland; het duitsche huis aldaar, II ii 143. NEUWERK, klooster bij Halle en kapittel van dien naam, II, ii, 223, 224; zijne betrekking op Windesheim, 224. NIDER (JOHANNES); zijne Explicatio decalogi, II, iii 23; zijn berigt aangaande de vrije geesten, 61. NIEUWEJAARSDAG; zijne viering bij de Romeinen, Franken en andere volken, door Onze natie overgenomen, I, 42. Zie ook JAAR. NIEUWEJAARSGESCHENKEN, II Hi; 215. NIEUWERKERK; kapittel aldaar, II , i, 345. NIEUWLICHT (BLOEMENDAAL), klooster van dien naam bij Utrecht, II, ii, 121. NIJMEGEN; vermeende school aldaar, I, 357; getal der communicanten van de hoofdkerk, II i, 339; kapittel, 345, II, iii 156 ; kloosters, II, ii, 105, 199, 202; St. Janshof, 138; fraferhuis, 169. NIKKERS. Zie HEIDENDOM. NIKOLAAS (ST.); zijne beelden, II, iii, 194, 196. Zie ook FEESTEN (HEILIGEN-). NIKOLAAS-COLLEGIE (ST.) to Amsterdam, eene inrigting voor uniNEDERHORST TEN BERG; ,
,
,
,
,
,
,
121 versiteitsonderwijs op beperkte salad; zijne stichting, II ii, 273; wat er geleerd werd, 274. NIKOLAAS DE CAPUTIO. Zie CAP1ITIO. NOODDOOP, door leeken bediend, I, 180, 417, 418, II, iii, 357— 359; soms tijdens de geboorte, 358. NOORDEN (HET); wending des priesters naar deze hemelstreek bij het lezen des evangelies, II, iii 283. NOORDDIJK in Groningen; houten kerktoren aldaar, II, iii, 136. NOORDWIJK; begijnhof aldaar, II ii, 153. NOORMANNEN, gemeene naam voor Zweden en Deenen, I, 240; hunne oude geschiedenis weinig bekend, 240; hun algemeen karakter, 241; Karel de groote met zorg getuige van hun ondernemingsgeest, 241, 242; hunne invallen en bedrijven in ons land, 242---1249; vez dedigingsmaatregelen tegen hen, 250; invloed van de rampen , door hen over onze vaderen gebragt , op den staat des lands en der zedelijkheid, 248, 250-254; proeve van edelen christenzin bij eei bekeerden Noorman in Friesland, 254; de ban over sommige Noormannen door bisschop Radboud uitgesproken, 267. NORBERTTJS, stichter van de orde der premonstreiters; zijne reformatorische bedoelingen, II, ii 28, 29; hij preekt tegen de tanchelmieten, 30, II, iii 58; heeft niet to Marienwaard gewoond, II, ii, 32; drinkt een spin op, II iii, 301. NORDHORN. Zie FRENSWEGEN. NOTARISSEN bij de bisschopsverkiezing enz., II i, 247, 250, 251, 377, 378; bij de inquisitie, II iii, 118. NOTEN, op witte-donderdag in de godshuizen bij de voetwassching genuttigd, II iii 227; zij zijn bij otize heidensche vaderen aan Donar gewijd, 227. NOTENSCHRIFT (KUZMA AT4); de neumen, I, 397, II, iii, 312; de term „bij noten singhen," II, iii 310. NOTKER BALBULUS, niet de uitvinder der sequentien, I, 398; zijn lied : „media vita in morte sumus ," II i, 421. NQTKER, bisschop van Luik, vriend van Ansfried, I, 277, 278, 279, 324; hij bevordert den bloei der kathedraalschool, waarin Adelbold gevormd werd, 358, II, i, 52; voert t allerzielen-dag in, II, iii, 253. NOVALIA = tienden van pas in cultuur gebragte gronden, II, i, 379. NOVICEN-MEESTERS in de kloosters, II ii, 71; wat zij de jongeren leeren moesten, 279. NOVICIAAT van monnikken en nonnen, II, ii, 62. - 16 ,
,
,
,
,
,
,
,
,
,
,
,
,
122
vAN) schrijft over de homiletiek, ii, 394. NOVISSIMA (QUA.TUOR). • Zie UITERSTEN. Nms; congregatie of kapittel van Bien naam, II ii, 115; het versmelt in dat van Windesheim, 221.
NOVIGENTUM (GUIBERT
,
0. OBLATEN in de kloosters, II, ii, 51, 52, 134, II, iii, 244. OBLATEN, koeken van meel, op witte-donderdag in de kerken genuttigd, II , iii, 226. OBSERVANTEN. Zie MiNDERBROEDERS-013SERVANTEN. OCKENBERG (GERARD VAN), abt van Egmond, weerstaat de kloosterreformatie en sterft in ballingschap, II , ii, 182, 183. OCTAVEN, sluitingsdagen voor de feesttijden, II, iii 217, 234, 236. ,
ODA (ST.).
Zie OEDENRODE (ST.).
bisschop van Utrecht, dezelfde als Egilbold, I, 265; hij woont kerkvergaderingen te Keulen bij en behartigt de heiden-bekeering; hij is een vriend van de vrijlating van slaven, 265, 330, 331. ODILIA (ST.); haar reliek te Zutphen doet wonderers, II ii 168. ODILIENBERG (ST.) bij Roermond; het kapittel aldaar, door bisschop Hunger gesticht, I, 319; zijne eigenaardige betrekking op dat van St. Maarten te Utrecht, 319. ODULFUS, priester te Oirschot, kanonik te Utrecht, I, 259, 260; zijn invloed aldaar, 261; .14 bekampt het arianisme enz. in Friesland, 373, 3-74, 378; zijne biografie, 260, 369; hij sticht het kapittel te Staveren, 318; zijne liefde voor het pelgrimschap, 321; zijne relieken, II iii, 168, 171; zijn naam in de litanie, 334. Zie 00k FEESTEN VAN NATIONALE HEILIGEN, STAVEREN (CAPPIDUS VAN). OEDENRODE (ST.), woonplaats van St. Oda, 1, 441; kapittel al• dear, II i, 342; II, ii, 231. Zie 00k BEDEV.AARTEN, GODFRIED. OFFERBLOKKEN in de kerken voor de kruisvaart enz., II , i, 25, 27, 130, 383. OFFEREN (HET) VAN ZICH ZELVEN, een eigenaardige vorm van den godsdienstzin der devoten, II, iv, 222, 223. OFFERS onzer heidensche vaderen, zie HEIDENDOM. OFFERS DER GELOOVIGEN bij de mis en andere kerkdiensten, I, 345, 421, II, i, 382-385; zij zijn veelsoortig, I, 346; mogen niet afgeeischt worden door de geestelijken, 346, II, i, 86, ODILBALD,
,
,
,
123 383-385, en van gebannenen niet aangenomen, 383; stri ejd om den voorrang bij het nitreiken, II iii 284. Zie ook TA,
,
RIEVEN.
Zie OFFERZANG. bij de mis, I, 421, II, iii 284, OFFICIALEN van den bisschop, II i, 274, 281, 282; hun werkkring, 281. OIRSCHOT, kapittel aldaar, II, i, 342. OLDAMBT, met interdict gestraft, II, iv, 180, 181. OLDEHIOOSTER. Zie BLOEMKAMP. OLDENZAAL; borstbeeld van bisschop Balderik aldaar, I, 274; inscriptie in de kerk, 275, die door Balderik gebonwd werd, 272, II, iii , 135; kapittel aldaar, I, 317. OLIE (HEnaGE) voor doopelingen enz. wordt op ' witte-donderdag gewijd, II , 'iii, 223-225. OLIESEL (LAATSTE) EN VIATICUM, de sacramenten der stervenden, I, 443, 444, II, i, 300, II, iv, 49-56; het viaticum niet aan dooden nit te reiken, I 444; kaars en krnis in de hand der stervenden, 444, II, iv, 51, 55; kerkleer aangaande de krachten dezer sacramenten, II, iv, 50; of het oliesel herhaald mag worden, 51. OLry LER DE KRUISPREDIKER; zijn ijver en' zijn invloed bij onze vaderen, II i, 13, 14, 23; zijne reizen door onze gewesten, 23-27; zijne medgezellen, 23, 26; zijn optreden bij Damiate, , 23;zijnestaBdumz.,246;tegnsadvommigen tegen zijn prediking, 32. OLOUTSZ. (JAN) te Zierikzee, door zijne bloedverwanten verslagen, II, iv, 66. OMAR (KALIF) verovert Jeruzalem, II, i, 4. OmkR (ST.); de reformatie der minderbroeders gaat van het klooster aldaar nit, 11, ii, 198, 199. OMGANGEN. Zie PROCESSIEN. OMMATEN (JOHANNES VAN), prior der dominikanen te TJtrecht, inquisitedr, behandelt de zaak van Herman van Rijswijk, II, OFFERTORIUM.
OFFERZANG
,
,
,
,
iii, 105, 106,, 117. ONDERDOMPELING (DE) wordt bij den doop van gezonden uitgeoefend, I, 418; bij kinderen alleen aan het hoofd, II, iii 355. ONDERGANG (DE) DER WERELn; vrees daarvoor in het jaar 1000 en 1065, H, i, 5, 8. ,
ONDERWLTS; oorzaak waarom het in alle schoolinrigtingen gelijksoortig is, II, ii , 259, 260; de onderscheiding van lager en
hooger onbekend, 260; indeeling der leerlingen in klassen
124 (loci), 260, 261; oefening in het lezen en schrijven, 261, 262; de latijnsche grammatica, 262, 263; logica, 265; muziek, 2 66, 267; arithmetica, 267; geometrie en astrologie, 267, 268; klassieke letteren, 268, 269; kerkvaders, 269; bijbelsche uitlegkande, 270, 271; bewijzen van onvoldaanheid met het bestaande schoolwezen te Utrecht en Amsterdam, 27 2-274; methode van onderrigt, 274; examina, 27 5; praktische oefeningen voor de kerkdienst, 276; zedelijk-godsdienstige strekking van het onderwijs, 276, 277; in het oog vallende gebreken, 277, 278; belooning en straf, 279, 280; schoolgelden, 282; de eer van het onderwijzersambt, 282, 283. Zie ook Turvrcrm EN QUADRIVIUM, SCHOOLBOEKEN.
Zie
ONEERLIJKHEID.
ZONDEN (HEERSCHENDE) BIJ DE GEESTELIJ-
KEN, BIJ DE LEEKEN.
bij geestelijken aan hunne kerkelijke overheden, zie ZONDEN (HEERSCHENDE) BIJ DE GEESTELIJEEN. ONKUNDE bij geestelijken en leeken, Zie ZONDEN (HEERSCHENDE) ONGEHOORZAAMHEID
BIJ DE GEESTELIMEN, BIJ DE LEEKEN. ONMATIGHEID.
Zie
ZONDEN (HEERSCHENDE) BIJ DE GEESTELIJKEN;
BIJ DE LEEKEN. ONNATu UELLTKE ZONDE.
Zie
ZONDEN (HEERSCHENDE) BIJ DE
KLOOSTERLINGEN, BM DE LEEKEN. ONSTERFELIJKHEID (GELOOF AAN DE)
ren, zie ONTUCHT
bij onze heidensche vade-
HEIDENDOM.
bij geestelijken, kloosterlingen en leeken, zie
ZONDEN
(FETIRSCHENDE) BIJ DE GEESTELLTKEN, BIJ DE KLOOSTERLINGEN, BD' DE LEEKEN. ONTVANGENIS (ONBEVLEKTE). ONTWIJDING.
Zie
Zie
FEESTEN (MARIA-).
DEGRADATIE.
in take van godsdienst, Zie
ONVERDRAAGZAAwfTTRID
ZONDEN
(HEERSCHENDE) BLT DE LEEKEN.
Zie VERWAREN. de gewijde vogel van Holda, I, 34; hij brengt de kinderen, 34. Zie ook KRAAIJEN. OORDENT, (HET) GODS over de menschen is tweevoudig, een bijzonder en algemeen, II, iv, 94; de verschrikking van het laatste en de voorteekenen van doemsdag, 94, 95. OORKONDEN (vALscHE); die van bisschop Koenraad, II, i, 307— 309; van keizer Koenraad III, 310; van Houweningen, 338. OORLOG, door den bisschop niet te maken zonder overleg met zijne geestelijken, II i, 267, 273. OORLOGSMAGT der bisschoppen van Utrecht, II, i, 43.
OOGEN VEBWAREN. OOLTEVAAR (DE),
,
•
125
een tuchtmiddel bij de broeders des gemeenen levens, II, iv, 157. OOSTBROEK; abdij aldaar; hare stichting en bevestiging door bisschop Godebald, II, i, 85; haar voortgang, II, ii, 5-7; haar bestaan als dubbelklooster, 5 9; opneming in de bursfeldercongregatie, 186, 188. °OSTEN; rigting der kerken mar die hemelstreek, zie ORANii, 282; TATIE; der priesters bij het lez-en der epistelles, II der dooden in het graf, II, iv, 60, 61. OOSTEN (GEERTRUIDE VAN), beroemde begijn to Delft, II, ii, 157, II, iii, 89, II, iv, 63. OOSTERBEEK; geboorte van een keizerlijke spruit aldaar, II i,
OORVIJGEN,
,
,
58, 59. OOSTERHOUT (JOHANNES
II, ii,
vAN), hoogleeraar der theologie to Leuven,
295.
kapel van Radboud aldaar, I, 269; kerk, II , iii, 139; het duitsche huis, II ii, 143.
00TMARSIIM;
,
OOTMOED (LOP VAN DEN).
s Zie ZEDELEER.
als bronnen voor de kerkgeschiedenis van Nederland, I, xxxiii, op graven, in kerken enz., II i, 61, 85, 86, 175, 215, II, iii 159, 162, 193, 200, 201; op klokken, 144. OPSTALBOOM (VERGADERWG BIJ DEN); hoe zij over het bedrijf der bedelmonniken oordeelt, II, ii, 92. OPTOGTEN (GODSDIENSTIGE) onzer heidensche vaderen, zie Lim-
OPSCHRIFTEN,
,
,
DENDOM.
(ordinatio, scon8ecratio) der bisschoppen van Utrecht; hoe zij volgens het Pontificate van St. Marie geschiedde, II i, 257-264; waar en wanneer, 257, 263; der priesters en lagere geestelijken, II iii 365-368. ORDINARItN boeken voor de koordiensten der geestelijken,
ORDENING
,
,
,
i, 298, 351, II, iii, 209.
bij de domkerk en elders, II, i, 289, II, ii, 266, II, iii, 181, 313; zijn doorgaans geestelijken, 326, 327; spelen op de feesten, 18.1, 325. ORGELMAKRRS; sommiger namen, II iii, 183. ORGELS; welligt in de zevende eeuw reeds in Engeland bek,end, I, 387, maar voorshands voor de kerkdienst niet gebezigd, 387, en later zeer vermenigvuldigd, 180-182; op de feesten gebruikt, 181, 324, 325, en door de devoten soms gewaardeerd, 184, maar geenszins door alien, 325; draagbare, II, iii, 148, 182. °BANTAM bij de kerkgebouwen, I, 382.
-ORGANISTEN
,
126
zijne leer aangaande de bestemming der heilige tijden, II, iii, 274. ORLEANS; de universiteit aldaar door vele Nederlanders bezocht, II, ii, 286, 287; hare professoren geven advies in de zaak der verplaatsing van het kapittel van Tiel, II i, 318, II,_ii, 287. Zie MECHELEN (JoOSBACH (JOHANNES VAN MECHE LEN VAN).
ORIGENES;
,
HANNES VAN).
Zie PAESEN, PAESBRBDEN. = deurwachters der kerken, II iii, 364, 367.
OSCULATORIUM. OSTIARIEN
,
door de Angelsaxen ter eere van de godin Eostra gevierd, I, 42. OSTRENBROOT = paaschbrood, II ii, 211. OSWY, koning der Angelsaxen, I, 84, 85.
OSTRAFEEST,
,
OTFRIED VAN WEISSENBURG.
Zie
OTGER.
Zie
WEISSENBURG.
WIRO.
keizer van Duitschland; zijne vriendschap voor Balderik, I, 273, 274; hij verwerft te Rome de keizerskroon, 277; verbindt graafschappen aan de prelaturen, 298. OTTO I bisschop van Utrecht; zijne opvoeding to Utrecht, II, i, 106; door Maria van zijne krankheid genezen, neemt hij het kruis aan, 30, 106; door invloed zijner vrienden wordt hij op onkanonieken leeftijd tot bisschop verkozen, waarom hij naar Rome wordt geroepen, 107, 240; hij sterit op de reis, 107; bescherming aan zijne goederen verleend, 378. OTTO II , bisschop van Utrecht; zijne verkiezing en ordening, i, 107, 108, 240, 254; gaat ter kruisvaart naar het Oosten, 14, 15, 108; oorloogt in Drenthe, 108; sneuvelt te Anen, 109; heeft deel aan de ordening zijns vaders tot bisschop van Lijfland, 110. OTTO III, broeder van graaf Floris, tot bisschop van Utrecht verkozen, II i, 114, 250; tijdens zijne verkiezing leek, 114; zijn verzet tegen den aartsbisschop van Keulen, 394; hij is voogd van graaf Willem II, koning van Rome, 114; zijne natuurlijke dochter, 115. OUDAEN (JAN VAN), inquisiteur te Utrecht, II, iii 116. OTTO I ,
,
,
,
OUDE-MANNEN- EN -VROITWENSITIZEN.
Zie
GASTHUIZEN.
zijn eer bij ooze heidensche vaderen, I, 25. (Drag), minderbroeder te Zierikzee, wordt in zijn convent doodgeslagen, II ii 92. OUDEWATER; St. Janshof aldaar, II ii, 139; klooster, 162. OUDEWATER (RUDOLF VAN), een karthuiser te Utrecht, wordt door overmatig vasten krankzinnig, II, iv, 19. OUDERDOM;
OUDERGEESTE
,
,
,
127
I 93. VAN), schilder, klooster aldaar, II ii, 110. OUDORP (SIMON vAN), pedel bij de universiteit te Keulen, ii, 293. OUDSHOORN (JACOB vAN), bisschop van Utrecht, sterft in het jaar zijner benoeming, II i, 134, 135; getuigenis zijner kiezers aangaande zijne bevoegdheid, 242; zijne confirmatie, 254. OUDSHOORN (WILLEM VAN), met interdict gestraft, II, iv, 179. OUDWIJK; klooster van dien naam, II ii, 7, 8. OUWEL (DE) voor de mis; waaruit zij bestaan moet, II iii 288. Zie ook HOSTIEN, BROOD. OVERGANGSSTIJL, bij de kerken gebruillt, zijne eigenaardigheid, II, iii 138. OVERSPEL, geenszins zeldzaam, I, 496; hoe gestraft bij de Saxen en Friesen van Bonifacius' tijd, 16, 24; bij onze vaderen later, II, iv, 11, 12, 165; de heetijzer-proef enz. daarbij aangewend, 115, 165. Zie ook ZONDEN (HEERSCHENDE) BD* DE LEEKEN. OXFORD; de universiteit aldaaar door Nederlanders bezocht, 287, 288; de bedelmonniken zoeken de studenten tot zich te trekken, 288. OXALEN. Zie HOOGZALEN. OUDEWATER (ALBERT OUDORP;
,
,
,
,
,
,
P.
titel van alle klerken, n, i, 328. = geestelijkheid, II, i, 398. PAABDEN, HAZEN, BEVERS, verboden spijs voor christenen, I, 210; paarden vervoermiddel voor onze geloofspredikers, 218; voor geestelijken in groote parochin, II i, 339. PAASCHAVOND. Zie FEESTEN (CHRISTUS-). PAASCHBEREKENING COmputU8; de geestelijken moeten haar kennen, I, 361, II, i, 361, II ii, 267, 316. PAASCHELTEREN, I, 42. Zie ook EIJEREN. PAASCHFEEST. Zie FEESTEN (CHRISTUS-). PAASCHKAARS (DE); hare wijding op zaturdag voor paschen, 229-231. PAASCHVIERING (STRIJD OVER DE) in Engeland, I 66, 84. PA.ASCHVITREN, I, 43. PAASCHVUUR (GEWIJD). Zie AFWERINGSKEDDELEN. PACHTEN EN VERPACHTEN van scholen, II ii, 233, 251, 253; van kerken of pastoraten, II, iv, 125, 126. PA AP,
PAAPHEID, PAAPSCHAP
,
,
,
,
128 PACTIONARII = geestelijken die kerkambten pachten , IT; iv, 126. PADUA; de universiteit aldaar, zie UNIVERSITEITEN. PAESBERDEN, PAESEN, kustafeltjes bij de mis gebrulkt, II, iii 163, 164, 291, 292, 307. PAPRAED (RICHARD), boekdrukker te Deventer, beweldadigt de fraters, II ii 311. PALEIZEN der bisschoppen van Utrecht, II, i, 43, 267, 268. PALMERS = beevaartgangers naar 't Oosten, II, iv, 46. PALMTAKKEN voor de processie van palmzondag, worden gewijd, II, iii 219; de ongebruikte verbrand, II, iii, 218; nit bijgeloof bewaard, 220. Zie oak AFWERINGSMIDDELEN. PALMWEEK = lijdensweek, II, iii 219. PALMZONDAG. Zie FEESTEN (CHRISTITS-). PALSTER = een degenstok, II, iv, 48. PANCRAS (Sr.); zijne relieken, II, ill 168. Zie ook FEESTEN (HEILIGEN-). PANNEKOEK. De hostie wordt met een pannekoek vergeleken, II, iii, 343. PANORMITANUS (NicoLAus), beroemd geleerde in het kerkregt, II, iii, 21. PAPIER (LompEN-); wahneer hier te laude en elders in gebruik gekomen, II ii, 319. PARABELEN vormen eene rijke literatuur bij ons voorgeslacht, . ii, 264, , 396. PARADMSRIVIEREN (DE VIER), afgebeeld te Egmond, II ill 158. PARIJS, de nniversiteit aldaar door vele Nederlanders bezocht, II, ii, 286, 297; zedeloosheid der studenten, 301, 302. Zie ook UNIVERSITEITEN. PAROCIIM-KERKEN waren in ons land lang weinige in getale, I, 303, II, i, 336, 337; voorwaarden harer stichting, 330. PAROCHIEN moeten volgens voorschrift van Karel den groote hare wettig afgebakende grenzen hebben, I, 304, II, i, 339; worden soms gesplitst, 339; haar getal in stedei en land, 339; zij hebben soms meer dan een pastoor, 339. PAROCHIE-PAPEN = pastoors, II i, 328. PAROCHIE-PRIESTERS; hunne stelling in de hierarchie, II i, 326, 327; waardering van hun ambt, 327, 334, 3-40; titels, 328, 329; benoeming, 329-332; bevestiging en ambtspligten, 333, 334, II, iii, 9; hunne gewone gebreken, II i, 336; betrekking tot den bisschop, 340; welke boeken zij noodzakelijk moeten bezitten, II, u 316, 317; zij zijn de wettige biechtvaders, II, iv, 153. Zie ook PRIESTERS. ,
,
,
,
,
,
,
,
,
,
,
,
,
129
zjjxi,*in ons land, gelijk elders, waarschijnaanwezig, 248, 249, maar worden eerst later lijk algemeen, 249; die te Westeremden, 239, 250; te Grijn, 240; Dordrecht, 252, 253, 261; Harderwijk, 253, 254; Egmond, 238, 251; 's Gravenhage, 286; Zwol, 264-256, en elders, 254, 251, 253; de graven bezitten ze en schenken ze aan de steden, niet als landsheeren, maar als collatoren der kerken, 250-252, 253; zij zijn hoofdzakelijk ten behoeve van de kerk gesticht, 249, 251, 252, 260. Zie ook BUSCHMAN, ONDERWIJS. PARTIBUS (EPISCOPI IN) INPIDELIUM, te Utrecht als wijbisichop, pen dienende, II, i, 277, 278. PARTIJEN (BOOMSCHE EN IERSCHE KERB-) in Engeland; karakter van hun strijd; koning Oswy verklaart zich voor de roomsche, I, 84, 85. Zie ook ANGELSAXEN en WILFRIED. PARTIJEN (STAATKUNDIGE) in ons vaderland bij den aanvang der 15 e eeuw, i, 177. PASCHALIS II (PAULO, een aanhanger van de hildebrandsche partij, II, iii, 47, 48. PASCHEN (BELGKEN), de zondag (octave) waarmede de paaschtijd besloten wordt, II, iii, 234. PASPOORTEN voor beevaartgangers, IT, iv, 44. PASSAERT (JOHANNES), prior der regulieren Utrecht, als• kuilenburger uitgebannen, II, i, 205; zoekt zijn refit te Bazel, 370, 371; is een goed prediker, II iii, 346. PASSAERT (PETRUS), generaal-vicaris van Zweder van Kuilenburg, II, i, 371. PASSIE (DE MIS DEB), II, iii 220. PASSIEBOEKEN, II ii, 336, 358; hun gebruik bij de visionarissen, II, iv, 117. PASTOOR; deze. titel wordt in de middeneeuwen zelden gebruikt, PABOOKIE.SCHOLEN;
,
,
,
II, i, 329. PASTORIEN. Zie WONINGEN. PATENEN = 'deksels der miskelken, II, iii, 160; hun gebruik, 290. PATERNOSTER, bij de mis, II iii, 290; de priestess behooren het te.kunnen uitleggen, I, 360, II, iii, 3; vertalingen, I, 371, 402; ,
leeken moeten het kunnen. opzeggen, 402, 405, II, iii, 353, II, iv, 82; het korut in de schoolboeken voar, II , ii, 26.1; verklaringen, III, ii, 4- 6, 12, 24-26; misbruik er van gemaakt, II, iv, 221, 222. PATERNOSTER-BOER, een onbekend geschrift, II , iii, 28. PATERNOSTER MITTER GLOSEN; eene nederduitsche verklaring van het onze-vader in HS., II, iii, 25, 26. 17
130
worden zij genoemd, die in handen der inquisitie zijn, II, iii, 107. PATRIKS (ST.) VAGEVUUR. Zie BEDEVAARTEN. PATBONAATREGT, reeds in de oude kerk opgekomen, I, 34]; zijn aard, 342; toepassing en werking, II i, 329-333; patronaatregten bij gemeente-leden, 331. PATRONEN DER HARKEN. Zie KERKPATRONEN. PATROONSFEESTEN ter eere , van de heiligen, wien de kerken gewijd zijn, II, ii, 257, 258. PATROONSGOED kerkgoed, II, i, 388. PAULICIANEN. Zie BOGABDEN. PAULSABDIJ (ST.) te Utrecht, door Bernulf uit Ansfrieds klooster op den Heiligenberg gevormd, II i, 60, II, ii 14, 15; de reformatie van de kloosterlingen beproefd, 186, 188; de monniken gaan soms ter generale studie, 298. PAULUS (DE APOSTEL); eene rib van hem te Gouda, II, iii 168. Zie 00k FEESTEN (HEILIGEN-). PAULUS, een geroemd prediker te Medemblik, II ui, 346. PAULUS II (PAVE); brief op zijn naam aan Arnold van Gelder, II, i, 407. PAUSEN (DE) wegens „afval van den heil. geest der hierarchie" beschuldigd, II, i, 137, 138, 152, 157; zij verkrachten de vrije electie der bisschoppen, 137; hunne reservatie-regten, 138— 140; zij verkoopen de kerkambten, 140; hun aanzien te Utrecht verkleind, 190, 273, 274, 408; de leer aangaande hunne kerkelijke magt in theorie door onze vaderen aangenomen, 395, 396; zij worden als „onze aardsche God" erkend, 396; zij bevestigen onze bisschoppen, 253, 396, die hun trouw zweren, 145, 158, 397; hunne regtsoefening in onze kerk, 397-401; geldelijke afpersingen, 401, door onze geestelijken weerstaan, 402; zij pogen de kloosterlingen te hervormen, II, ii 179, 182, 183, 186, en weerstaan dit werk, 182, 188, 190. Zie ook SIMONIE, PATANTEN
,
,
,
,
,
,
PRECISTEN, LEGATEN, APPhL.
beroemd grammaticus, II ii 244. aan de orgels, II iii 181, 183. PEDELLEN, as,anzienlijke beambten bij de universiteiten, II ii, 292. PELAGIANISME der middeneeuwsche vromen, zie GELOOFSLEVEN. PELGBIM (DE GEESTELIJICE), een tractaat onder Bien titel in HS., PAUTEBEN (JOHAN VAN),
PEDALEN
,
,
,
,
,
II, iv, 48, 49. PELGRIM CHEER)
van Leerdam, in verbond met den duivel, II, iv, 107. Zie GELOOFSPREDI-
PELGRIMSCHAP ONZER GELOOFSPREDISERS. XERS, BEDEVAARTEN.
131 PELLEN = altaardoeken, II iii, 163, 185, 300. PELLEN VOOR DE DOODKISTEN moeten, zoo zij kosteli.jk versierd ,
zijn, gelost worden, II, iv, 60. PELLIKANEN op sacramentshuizen en lezenaars, II iii 161, 180; hun symbolitche zin, 161. PENSIOENEN voor emeriti enz., II i, 386, 387, II, iv, 167. PEPEB, als geschenk aan Bonifacius gezonden, I, 141. PERCEPTIE van het sacrament bij de mis, II, iii, 292. PERICOPEN. Zie SCHRIPTPERICOPEN. ,
,
,
PERICITLA MISS/E.
Zie
CAUTEL/E.
de regulieren te Beverwijk drijven er handel in, II,
PERKAMENT;
ii, 319. PERSONA het engelsche „parson," TI i, 328. PERSONA REFORMAT/E. Zie DEVOTEN. PERUGIA; de universiteit aldaar, zie UrrrvERsrrErring. PESTZIEKTEN in ons land, II, i, 91, II, ii, 160, 240, II, 75, 83, II, iv, 181, 226, 227. PETER DE KLUIZENAAB, niet de hoofdaanlegger der kruisvaarten, II, i, 8; predikt in het bisdom van Keulen, 9. PETERS (GERLACH), „de tweede Thomas a Kempis," monnik te Windesheim, II ii, 208; opgevoed te Deventer, 236, 363; zijne ecstatische natuur, II, iii 28; schriften, II, ii, 363, 364, 374, 408, II, iii 41; zedelijk-godsdienstigoigrondgedachten, 27-35. PETERS (LUBBE), zuster van Gerlach Peters, procuraterse in Meestergeertshuis te Deventer, II, ii, 408. PETERSPENNING (romescot) voor den pans, II i, 401. PETROBRUSIANEN; hun afkeer van de bestaande kerk en geestelijkheid, II, iii, 55, 56. PETRONELLA, gravin van Holland, sticht de abdij van Rijnsburg enz., II, ii 9, 43, 70, 181, II, iii 160. Zie ook PIETERSSTEEN (ST.). PETRUS (DE APOSTEL); de legende aangaande zijne zorg voor de kerstening der Friesen, I, 63; zijn graf te Rome door Bede- vaartgangers bezocht, II, iv, 36; hij is de patroon der vischkoopers, 99. Zie ook PIETER (ST.). PETRUS DE CAPUTIO, kardinaal-legaat des pausen, bij de abdicatie van Gosewijn van Amstel tegenwoordig,_ II, i, 117, 404; vergunt de nonnen van Rijnsburg ligtere vasten, II, ii, 78. ,
,
,
,
,
,
PETRUS LOMBARDIJS.
,
Zie
LOMBARDI:7S.
•
legaat des pausen, ondersteunt de reformatorische pogingen van Jan van Zyrik, II , i, 404, II, iv, 131. PETTEN; kerk aldaar, II iii, 133.
PETRUS VAN ST. JOBIS,
,
132
Zie
PHILIPPUS A LEWIS.
Zie
PHILIPPUS (ST.).
LEIDEN (PHILIPS VAN).
FEESTEN (HEILIGEN-).
Zie
PIETER- EN PAUL (FEEST VAN ST.).
FEESTEN (HEILIGEN-).
zijne reliek te Utrecht, II, iii, 168. Zie ook FEESTEN (HEILIGEN-). PIETERSSTEEN (ST.) der abdij te Egmond, II, iii, 159, 193, 201. PItTISME der middeneeuwsche vromen, II, iv, 209-213. PIXPAARD, VOOt heiligen-beelden en vormen gebezigd, 197. PIJPERS bij bruiloften, processift enz., II, iii, 326, 859, II, iv, 9, 24. PILLEGIFTEN voor de doopelingen, II lll, 360. PINKSTEE-AVOND, de dag voor, pinksteren, II, iii, 234. PINKSTERBLOEMEN, II iii, 235. PINKSTERFEEST. Zie FEESTEN (CHRISTUS-). PINKSTERWEGGEN, II iii, 235. PISA. Zie CoNollarAN. PISTORIO (NIKOLAAS DE), een beracht aflaatkramer, II, iv, 200. PITANCIE-MEESTERS in de kloosters, uitdeelers van zekere inkomsten, II, ii, 118. PITHOP/EUS. Zie KUIPER. (AENEAS SyLvius) roemt de fraters, II -ii, 170. Zie ook PIUS AENEAS SYLiTIUS. PLAN (PALMATORIUM), strafwerktnig in de scholen; zonderliuge opvatting van Arnold Geilhoven aangaande het nut des gebruiks van dit instrument, II, ii 280. PLAVEISEL der kerken, II, iii, 137. PLEBANUS = parochie-priester, II i, 328. PLECHELMUS; zijn naam in de Mamie, II, iii, 334. Zie ook Wino. PLECTRUDE, gemalin van Pepijn, begun.stigtWillebrord, I, 111, 324, en Suidbertus, 124. PLENARIUM, een koorboek, II i, 359, II, iii 191. PLURALITAS BENEFICIORUM, een heerschend kwaad bij geestelijken, II, iv, 124-127. POELGREST (GERA.RD VAN), abt van Egmond, verkri.jgt den vollen aflaat voor de abdij, II, iv, 187. POENITENCIE; welke de ware is, II, iv, 203, 207. Zie ook BOETE. POENITENCIE (BROEDERS EN BUSTERS VAN) = tertiarissen van St. Franciseus, II ii 86. POENITENCIE (VAN) TE DOEN, titel van een merkwaardig stuk in PIETEB (ST.);
,
,
,
•
,
,
,
,
,
,
,
HS., II, iv, 207. POENITENCIAAL-BOEKEN,
sedert de vijfde eeuw in gebruik geko-
133 men, bevatten vootschriften aangaande de boete-taxen 'foot verschillende zOnden, I, 361, 507, 508, II, i, 361, II, ii, 317, H, iv, 156. POENITENCIARItN der bissohoppen, II, i, 282. Potza (GEESTELLTKE); hare voortbrengselen in de landtaal reeds in de dertiende eenw menigvnldig, II, ii, 414; leerdichten, legenden enz., 414-418; liederen, 418-421, II, iii, 80, 81, II, iv, 100. Zie ook VERZEN (LATLINSCHE). POIRET (PIERRE), te Rijnsburg woonachtig, geeft het Soliloquium van Gerlach Petrus nit, II, iii, 41. POLANEN (JAN VAN) met interdict gestraft, II, iv, 179. POLYGAMIE; hoe gestraft, II, iv, 12, 13. POMPERLT, een woord in de vertaalde abrenuntiatie bij den doop, II, iii 354. PONTIAAN (ST.); zijne relieken door Balderik to Utrecht in eere gesteld, I, 272; in processie omgedragen, II iii, 168. Zie ook ,
,
FEESTEN
een sohoon HS. te Utrecht, II i, 190, • '209, 368; satyrische teekeningen 257, II, ii, 63, H, iii daarin, 205, 206; Pontificate Romanum, ii, i, 268. PONTSSENDEN, PONTZEN, geschenken nitreiken op St. Pontiaansdag, II iii, 249. POORTVLIET (MATTnus), - een verdienstelijk abt van Bloemkamp, II, ii, 2-2. POPPO, bisschop van Utrecht, zie YOLKMAR. POPPO VAN STAY-BLOT, te wein.ig bekend kloosterhervormer, vicaris van Adelbold, bezoekt het H. land, II, i, 7, 57, 280. PORTALEN in de torens der kerken worden door de boetenden gebruikt, II, iii, 145. PORTATIEVEN = kleine orgels, II iii, 182. PoRTrcrxeuL.A. (AFLAAT vAN) aan de kerk van Haarlem enz. gegegeven, II, iii, 133, II, iv, 197. PONTIFICALE VAN ST. MARIE,
,
,
,
,
PORTO (KOENRAAD VAN).
Zie
KOENRA_AD.
van beevaartgangers, II, iv, 45, 46. POSITIEVEN = draagbare orgels, II iii 182. POTMNESTERS = armverzorgers, II, iv, 246. POSTEL;.klooster aldaar, II, ii, 36. POTTAGE, in de kloosters, II, ii, 193. PRAAG; de universiteit aldaar, zie UNIVERSITEITEN. PORTRETTEN
,
PRAALGRAVEN.
PRiEBENDARIITS
II, iii 298. ,
Zie
,
GRAFMONUMENTEN.
ANDKARIIM (DE)
bij de St. Salvatorskerk te Utrecht,
134
beteekenis dezer woorden, i, 284. PR2ECEPTOREN bij de tempelieren, II ii 134. PRADESTINATIE; grove voorstelling der zaak, II, iv, 86. PR2EDINIUS, beroemd leeraar te Groningen, II, ii, 245. PRJEFACIRN, inleidingsformulieren voor het lezen van den miskanon, II iii 285, 286. PR.ZESENTATIE der door collatoren benoemde pastoors aan den aartsdiaken, II i, 333. PRISENTATIE (FEEST VAN 'S HEEREN). Zie FEESTEN (CHRISTUS-).
PR2EBENDEN, PROVENEN, PROVEN,
,
,
,
,
,
PR2ESENTATIE (MARIA-).
Zie
FEES,TEN (MARIA-).
te Arnhem koopt eene relaxatie en absolutie van den ban, II, iv, 177. PRAGMATISME der kerkgesch., hoe te begrijpen, I, xxxvii. PRECISTEN, gunstelingen der pausen, die beneficidn begeeren, i, 139, 398-401; onze geestelijken pogen ze te weren, 133, 195, 399; zij zijn doorgaans vreemden, 400. PREDIKERS; homiletische hulpmiddeldn, die zij gebruiken kunnen, II, ii, 395-403, II, iii, 342; meer of min beroemde, 397-403, II, iii, 346, 347; zij brengen „exempla" bij, 401; wie de beste moeten geacht worden, II, iii,, 344. Zie ook PRAEST (PETER VAN DEN)
PREDIKKUNDE, PREDISING. PREMXING (DE) DES WOORDS
bij de openbare eeredienst. IJver voor dit werk bij onze geloofspredikers, I, 404, en sommige bisschoppen, 40 5; zorg van Karel den groote voor de zaak, 405, 406; zijn homiliariurn, 407; bestemming an dit boek, 407; de homilien der verzameling moeten voor het yolk in de landtaal gehouden worden, 408, wat Diet altijd geschiedt, 409; de bewaarde sermoenen van Eligius, 409, 410; van Bonifacius, 411, 412; van bisschop Radboud, 412, 413; de prediking van de elfde tot in het midden der veertiende -eeuw te zeer verwaarloosd, II iii 339; zij geschiedt later meerendeels door fraters en monniken, 340, 341; tijden van den dag, waarop zij plants heeft, 341; vasten-preek met finantiele bedoeling, 341, 342; de taal bij de prediking gebruikt, 342; inhoud, 342, 343; gebreken en deugden, 343, 344; verschillende vormen, 345; lengte der sermoenen, 345, 346. Zie ook PREMIERS, PREDIKKUNDE. PREDISKUNDE (HOMILETIEK); zij wordt sedert de twaalfde eeuw in Belgid en Frankrijk door enkelen beoefend, II, ii, 393; hier te lande sinds de laatste helft der veertiende eeuw door sommigen, 393, 394; vreemde schriften over het vak door onze vaderen gebruikt, 394. Zie ook PREDIKERS, PREDIKING. ,
,
135 PREARSTOELEN, oudtijds zeldzaam, iii 179, 180. PREMONSTREITERS (DE ORDE DER); haar oorsprong en stichter, II, ii, 27, 28; haar snelle verbreiding, 29; haar regel, 69; haar vernal, 196. Zie 00k REPORMATIE DER PREMONSTREITERS, ,
KLOOSTERS VAN DE ORDE DER PREMONSTREITERS, KLOOSTER-
enz. PRRAIONTRE; de kerk der abdij aldaar te Wittewierum nagebootst, II ii 35. PRENTWERKEN voor catechetiesch onderwijs, II iii, 24. PRESBYTER ANIMARUM bij de kapittelen ; hij • moet de kranke scholieren verzorgen, II ii, 235. PRESBYTER ULTRATECTENSIS, benaming van een utrechtsch (?) biograaf van Bonifacius, I, 133, 368; zijn harde beoordeeling van onze heidensche vaderen, 27; zijn verlicht gevoelen over Bonifacius' wonderen, 149, 368. PRESBYTERI SINE CERTO TITTTLO, tabernarii, II, iv, 121, 122. PRIESTERHUWELIJK (HET) voor de reformatie in ons land gansch niet zeldzaam, II, iv, 17, 121; naar zijn aard wel te onderscheiden van het concubinaat, 129, 130. PRIESTERS (DE) vormen de kern der gansche geestelijkheid, 303; van waar zij in de vroegste tijden verkregen worden, 303; zij moeten den bisschop jaarlijks verantwoording doers, 333; omzwervende priesters niet toe te laten, 334, II, iv, 121; hunne ordening, II ii 368; voorwaarden daartoe, 366; zij behoeven geen uitstekende wetenschap, 367; moeten eenig erfgoed bezitten, 367; waarom zij te eeren zijn, II, iv, 93, 135; zij worden soms gehaat, vervolgd en gedood, 133, 134; moeten eons in het jaar bij hun dekeri biechten, 153. Zie ook PAROCHIEPREESTERS. PRIESTERS EN PRIESTERESSEN bij onze heidensche vaderen, zie LEVEN DER BENEDICTIJNEN
,
,
,
,
,
,
HEIDENDOM.
te Leeuwarden (?), I, 48. PRUE DER BESTELDE MISSEN, II iii, 296, II, iv, 65. PRIOREN EN PRIORESSEN in de kloosters, II ii, 71; bij de tempeliereli, 134. PRISCIANUS; zijne grammatica, I, 359. PROCESSI2N zijn vermoedelijk reeds vroeg bij ons gewoon, I, 394; worden later vermenigvuldigd en luisterrijker, II, iv, 21; de gewone en algemeene, 2 1-24 ; de gewone plaatselijke, 24-27; de buitengewone algemeene en plaatselijke, 27, 28, 114; maandelijksche voor de kruisvaarten, II i, 25; procession om en in de kerken, II iii, 232=234, 270; die van palmzondag, 219, PRIESTERSCHOOL
,
,
,
,
136 220; van de kruisdagen, II, iv, 22, 23; van sacramentsdag, 23, 24; omgangen op Walcheren, II iii, 168; to Utrecht, II, i, 99, II, iii, 168, 219, II, iv, 22, 28; de Lier, II, iii, 270, II, iv, 26, 27; Dordrecht, 24-26; Amsterdam, 22-24; Breda, 26; Eiteren, 27; hare indrukken op het gemoed der geloovigen, 28, 29; klagten over misbruiken, 29; schriften over het houden van processien, II ii, 405. PROCOPMS. Zie DOODEN (OVERVAART DER). PROCURATOR (WILLELMUS); zijn Chronicon Ernundantan en karakter, II ii, 341. PROCITRATOREN EN PROCURATERSEN, kloosterbeambten, U ii, ,
,
,
,
101. PRO TEN (DE)
hebben oudtijds brieven geschreven aan de kerk,
II, iii, 282.
PROOSTDLT VAN WEST-FRIESLAND; hare betrekking op het biadom door Godebald geregeld, II i, 86, 319. PROOSTDLTEN, als aartsdiakenschappen, III i, 315; die van Westfriesland en haar exceptionele toesand, 419, 320; als Moosters, 71. PROOSTEN bij de broederschappen, II, iv, 72. PROOSTEN bij de kapittelen, I, 313, II, i, 285, 315; die van Uttecht, Emmerik, Deventer, Tiel (Arnhem), Oldenzaal zijn stemgeregtigden bij de bisschopsverkiezing, I, 315-317, II, i, 245; hun werkkring en hierarchische rang, 285; de proost van West-friesland, 319, 320, 323, II, iv, 160; hun titel aan de dekens in Friesland en Groningen gegeven, II i, 325. PROOSTEN in de proostdijen (kloosters), II ii, 71, en abdijen, 65. PROPRIETARII religieusen die tegen hunne gelofte goederen zitten, II, iv, 157; zij worden de kerkelijke begrafenis onwaardig ii, 172. geacht, PROSTITUTIE bij ons voorgeslacht, II, ii 96, 97, II, iv, 148; harde maatregel tot bedwang, 14&. PROVEN, provenen. Zie PRAMENDEN. PROVENIERS in de kloosters, II, ii, 53. PROVINCIAAL (minister provincialis) = een overste over de kloosters van een der gewesten (provinciae), waaronder de minderbroeders hunne conventen hadden gebragt, II, ii 91. PROVISOR IN SPIRITUALIBITS =t vikaris (?), II, i, 280. PROVISOREN, gebruikelijke titel voor de land-dekens, II, i, 323. PROPS (BARBND), een voorstander der lichtenbergers, II, i, 181; wordt vermoord, 185. PSALMEN, door Ludger in de landtaal overgebragt en door Bernlef ,
,
,
,
,
,
137 gezongen, I, 180, 371; de in bet frankische tijdperk vertaalde, II, ii 332; psalm-lezen als boete-akte, zie BOETE. PSALMEN (DE ZEVEN) bij de krankenbediening enz. gelezen, II, iv, 53, 56; vertaling, II, iii 335. PUERI = lijfeigenen, I, 112, 146, 217. PUNTEN (GOEDE) = kernspreuken; het gebruik daarvan, II, iv, 217. Zie ook KERNSPREUSEN. PURMEREND; begijnhof aldaar, II ii 153. PUTTEN in de crypten; hunne bestemming, II, iii, 150. PUTTEN; eene heks aldaar, II, iv, 108. PUTTEN (HERBERT VAN); hij noemt zich „Gods vriend en allemans vijand," II i, 358. PUTTEN (GEWLTDE). Zie BRONNEN. PYXIS. Zie SACRAMENTSBUS. ,
,
,
,
,
Q.•
= veertigdaagsche vasten widr paschen, zie VASTEN. QUAECSCOLEN, speelhuizen te Beverwijk en elders, II, iv, 145. Q UATERTEMPERVASTEN. Zie VASTEN. QUEDLINBUEG (JORDANUS VAN); zijne vertaalde sermoenen; II, ii, 336, 337. QUENEN = slechte vrouwei4 die tooveren, II, iv, 109. QUIRIJN (ST.); zijne kweste, II, iv, 200. QUADRAGESIMA
R. RAADGEVINGEN (DE TWAALF) DES EVANGRLTRS, eene stof van het catechetiesch onderwijs, II iii, 8. RAADSVNROADERINGEN in kerken en op kerkhoven, II iii, 203. RABAUWEBIE der schooljeugd te Dordrecht, II, ii, '281. RADBOUD, bisschop van Utrecht, afstammeling des konings van Bien naam, I, 265; te opgevoed, vervolgens in de hofschool van Karel den kale, 266, 372, 373; onder de leiding van den abt Hugo, 268; wordt bisschop van Utrecht, 267; woont doorgaans te Deventer, 267; zijn banvonnis over de Deenen uitgesproken, 267; zijne deugden en aseetisme, 268; hij sterft te Ootmarsum en wordt te Deventer begraven, 269; zijne achting voor Balderik, die hem opvolgde, 269, 270; zijne biografie, 265, 369; zijn gebeente door Balderik in eere gesteld, 272; zijn naam in de litanie, II, iii 334; bedevaarten 18 ,
,
,
138 naar zijn graf, II, iv,
31;
te Utrecht toegelicht,
268, 473.
fragment zijner annalen (?), I, 367 ; zijnelatschkrgn,3709;zijvermndakl Zie ook
FEESTEN VAN NATIONALE HEILIGEN, PREDIKING, SEQUENTIEN. RADBOUD, gemagtigde van Pepijn op de kerkvergadering van
Soissons, I, 335. I, koning der Friesen; zijn karakter, I, 88, 89; hij vervolgt de bekeerde Friesen onder zijn gebied, 89, 90; beoorloogt de Franken en hergeeft zijn land de voormalige grenzen, 90, 91; zijne kansen verkeeren, 91; hij wordt verdacht van den moord van Grimoald, 92; zijne ontmoeting met Bonifacius, 137; hij hervat den strijd tegen de Franken; verwoest kerken en gemeenten, 92, 93; dringt door tot Keulen; iij sterft; indruk van de mare zijns doods op de christenheid, 94; zijne nagedachtenis in de volksoverlevering, 94; het verhaal aangaande zijn door Wulfran voorgenomen doop beoordeeld,
RADBOUD
129-131.
II, koning of hertog der Friesen, poogt het heidendom in ons land te herstellen, I, 145; strijdt met Karel den groote en vlugt naar Deenemarken, 153. RADEWUNS (FLOBENS), vriend van Geert Groote; zijn karakter en liefde voor de jongeren, II , ii, 166; hij studeert te Praag, 290; beschermt de devoten te Utrecht tegen de inquisitie, II, iii, 92, 96; bevordert de opkomst van het klooster te Windesheim, II ii 204, 206, 207, 212; zijn dood, 168; zijne schriften, 362, 363, 365, 407. RADINC (ALEIDE VAN) geeft zich, hare zonen en goederen aan het duitsche huis te Utrecht, II, ii, 144. RADULFUS, bisschop van Luik, laat door zijn beul in het openbaar kerkambten verkoopen, II, ii , 150, II, iv, 123. RAFT (GIJsBERT) reist ter bedevaart naar 't Oosten en sticht te Gouda de Jeruzalemskapel, II, iv, 34; zijne liefdadigheid, 245. RAISSIUS (A.). Zie BisSCHOPPEN-CATALOGEN. RAMP (PETRUS), kanonik van St. Marie te Utrecht, gaat wegens grof wangedrag ter strafstudie, II, i, 304, II, ii 290. RANDEB4ODE (DIRK VAN) sticht een fonds voor den ezelleider van . iii 220. hetdomkapil,I RAPIARItN = exerptenboeken, 271 373. RADBOUD
,
,
,
,
RASO VAN KRUININGEN.
,
Zie
KRITININGEN.
tot bijeenroeping yan geestelijken en gemeenten gebezigd, I, 312; in de groote vasten enz., II iii, 221, 222, II, iv, 56.
RATEL,
,
139
Zie VERONA. Zie WALPRIED. RATHMELSIGI, klooster in Terland, I, 98. RECONCILIATIE der boetenden op witte-donderdag, II iii 223, 224. RECTOR, ambtstitel der pastoors, II, i, 329. RECTOREN in de fraterhuizen, II, ii, 173. RECTOREN (SCHOOL-) hebben hun aanstelling bij de kapittelen van den scholaster, II, i, 287; hun eed, 294, II, ii , 233, 234; hunne assistenten, 255, 260, 275. REDERIJKERS; zij volmaken het kerkelijk tooneelspel, II in, 271; luisteren de procession up, II, iv, 25, 26. REEFTER (REFECTORIUM) = eetzaal in de kloosters, II, ii, 206. REEKAMP (JoHANNEs), abt van Aduard, verrijkt zijne bibliotheek, II, ii, 309. REES (HENDRIK VAN), abt van Aduard, .geroemd prediker, II, ii, 241, II, ii 347. REFORMATIE, van den utrechtschen kerkstaat; Jan van Zyrik gebiedt daarvoor gebeden op te zenden, II, i, 124. REFORMATIE DER BRNEDICTUNEN, II, it, 179-191; het is onregt haar voorbij te zien, 180, 181; zij wordt in de abdij van Egmond beproefd door gravin Petronella, 181; door Jan van Egmond en Jan van Beijeren, 181, 1S2; abt en monniken weerstaan haar, 182, 183; door commissarissen van pans Nikolaas V, die als vreemdelingen door Philips van Bourgondie in hun werk worden verhinderd, 183; door Nikolaas van Casa, die ook de nonnen van Rijnsburg tracht te hervormen, maar te vergeefs, 184; door de Bursfelder-congregatie, die eenige kloosters voor haar wint, maar te Egmond op onwil stuit, 186, 187, doch hare onderneming doorzet, 187-189; andermaal mislukte hervorming der nonnen van Rijnsburg, 190, 191. Zie 00k CONGREGATIE VAN BURSFELD. REFORMATIE DEB, CISTERCIENSERS; hare noodzakelijkheid, 191; zij wordt beproefd door de kloosterlingen van Sibculo, 192; hare vruchten, 195. Zie ook CONGREGATIE VAN SIBCULO. N; Koenraad van Pruisen beproeft REFORMATIE DER DO haar, II, ii, 200; zij voert niet tot de stipte observant* van den regel terug, 202. Zie ook CONGREGATIE (HOLLANDSCHE). REFORMATIE DER MINDERBROEDERS; hare noodzakelijkheid vroeg erkend, II, ii, 197, 198; voor ons land gaat zij uit van St. Omer, 198; zij wint veld in spijt van het verzet van de zijde der geestelijken enz.,,199, 200. REFORMATIE DER PREMONSTREITERS; hare geschiedenis weinig
RATHERIUS VAN VERONA. RATHFRIED.
,
,
,
,
140 bekeud, II, ii, 196; zij wordt door den abt van Middelburg beproefd, 31, 196; door pans Nikolaas V, 196; zij mislukt geheel in de abdij van Lidlum, 196, 197. REGIONAAR-BISSCHOPPEN = bisschoppen der zending zonder vasten zetel, I, 73, 104, 107, 285, 286. REGT (GEwooNTE-) onzer heidensche vaderen, I, 26. REGTERS laten zich omkoopen, II, iv, 144; mogen geen regtszaken van geexcommuniceerden behandelen, 172, 173; hoe zij in twijfelachtige gevallen zich moeten gedragen, 232, 233. REGTSBEDEELING (DE) gebrekkig bij ooze middeneeuwsche vaderen, II i, 49, 150, 151, II, iv, 148. REGTSG'EVOEL (HET) onzer vaderen oudtijds zeer zwak, I, 497; later veredeld, zie INVLOED VAN HET CHRISTENDOM, ZONDEN (HEERSCHENDE) Mir LEEKEN. REGTSPRAKTIJK te Parijs' of Rome; moet door bevoorregte kanoniken van Zutphen geoefend worden, II ii, 297, 298. REGTVAARDIGING DOOR HET GELOOF. Zie ZEDELIJKHEID. Zie KAPITTELLEVEN. REGULIERE EN SECULIERE KANONIKEN. ,
,
BEGUElERE
KANONIKEN VAN ST. AUGUSTINUS, II ii, 1 12-118; ,
zij bestaan hier te laude reeds in de twaalfde eeuw, 29; sommigen worden premonstreiters, 29, 114; sedert den aanyang der viejftiende eeuw komen zij tot hoogeren bloei, 117; hunne leefwijze, 117, 11.8. Zie ook KLOOSTERS DER REGULIERE KANONIKEN VAN ST. AUGUSTINUS.
met interdict gestraft, II, iv, 180. kapittel aldaar, II, i, 346. RETwalsw.AAL (JACOB VAN), een vredestichter, II, iv, 226. REIMUNDIVS, wijbisschop van Godfried van Rhenen, II, i, 277; is waarschijnlijk bisschop in partibus infidelium, :277. REINALD I VAN CI-ELDER onderhoudt de voetwassching op wittedonderdag, II iii 228. REINIER (MAGISTER) ter kerkvergadering te Kenlen, II, i, 366. REINIGING (FEEST VAN MARIA-). Zie FEESTEN (CHRISTUS-). REINOUD II VAN GELDER. Zie GELDER. REISLUST (VEBMEENDE) ONZEE GELOOFSPREDIKERS. Zie GELOOFSREIDERLAND
REIDERWOLD;
,
PREDIKRRS.
,
•
Zie TENTEN. REISVERHAAL eens pelgrims naar het Oosten, in de kronijk van Wittewierum bewaard, II, ii, 344, 345; een ander in }IS., II, iv, 35. RELIEFWERREN tot versiering der kerken, II iii 193, 194. RELIErFiN voor de kerkwijding benoodigd, I, 104, 388; uit Rome verkre0n, 181, 219; op haar naam worden schenkingen geREISTENTEN.
,
,
141 plaatst, 183; zij beschermen tegen booze geesten, 446; worden bij het eedzweren gebruikt, 466, 503; in de crypten bewaard, II, iii, 149, 151, 171; alom vermenigvuldigd, 167-169; op de feestdagen vertoond, 172. RELIEKEN-KASSEN; door onze geloofspredikers met riemen op de schouders gedragen, I, 170, 220; die van Willebrord to Emmerik bewaard, 118, 220; van St. Pancras te Utrecht, 274; van St. Agniet en andere aldaar, II i, 173, II, iii, 171; zij hebben verschillende vormen 171, 172. RELIGIEUSEN ZONDER RELIGIE, beteekenis dezer woorden, ii, 112, 113, 158, 168, II, iii, 95. RELIGIO; beteekenissen van dit woord in middeneeuwsch latijn, i, 85, 266, 417, II, ii , 2. RENESSE (JAN VAN) neemt ten behoove van Rudolf van Diepholt Utrecht in, II, i, 187. RENESSE (PIETER VAN), hoogleeraar te Leuven, II, ii 294. RENTEN van uitgeleende golden, niet to nenien, zie WOEKER. RESERVATIE-REGTEN der pausen, zie PAUSEN. RESIDEREN (HET) der geestelijken ter plaatse, waar zij ambten bezitten, vaak verzuimd, II i, 273, 294, 336, 340, 349, II, iv, 125, 126, 167. REUZEN EN REUZINNEN. Zie HEIDENDOM. RHABANTJS VAN HELMSTAD. Zie HELMSTAD. RHEIMS. Zie CoNollaRN. RHENEN; het duitsche huis aldaar, II ii, 143; kerk, II iii 133. Zie ook BEDEVAARTEN. RHEIN-EN (GODFRIED VAN), bisschop van Utrecht, zijne verkiezing, II, i, 96; bezwaren aan zijn bestuur verbonden, 97, 99 W; Barbarossa zijn steun, 97; hij neemt deel aan den rijksdag in de roncalische vlakte, 98; geniet mist van pans Hadrianus IV, 98; zijne bisschoppelijke werkzaamheden, 98, 99, 365, II, ii, 114; zijn roem bij 'het nageslacht, II i, TOO. RICHARD DE BUST°. Zie GUSTO. RICHARDIS VAN NASSAU, weduwe van graaf Otto I van Gelder, sticht kloosters, II ii 25. RIDDER (JACOB DE), bissehop van Hebron, wijbisschop to Utrecht, ,
,
,
,
,
,
,
,
,
II, i, 278. RIDDERORDEN (GEESTELISKE);
beginselen, waaraan zij Naar bestaan 'verschuldigd zijn, II ii, 130. Zie TEMPBLIEREN, JANS,
BIDDERS (ST.), RIDDERS (DUITSCHE). RIDDERS
-
(nuiTscHE); hun oorsprong en bloei onder Herman van Saiza, II ii, 141; zij worden vroeg bij onze vaderen bekend, ,
142 142; hunne huizen te Utrecht, Dieren, Middelburg, 142, 143, 146, 147; Schelluinen, Maasland, Valkenburg, Tiel, Leiden, 143; Rhenen, Ootmarsum, Schoonhoven, Maarsen, 143; Doesburg, Nes, Schoten, Bunne, 143; hunne organisatie, regel en statuten, 144 - 146; hunne priesters bedienen ook parochien, 145; hunne •uitdeelingen aan armen, II, iv, 214; de tegenwoordige ridders, II ii, 148; de kronijk hunner orde, 142, 348. RIDDERS VAN DEN HEILIGEN GRAVE, adellijken en burgers, II, iv, 34, 35. RIDDERSTAND (DE NEDERLANDSCHE); zijn oorsprong en ontwikkeling, II, iv, 233, 234; wijze van opneming, 234-237; zijne levensbeginselen, 237-239. RIET (JOHANNES VAN), wijbisschop te Utrecht en welsprekend prediker, II i, 279, II, iii, 347; zijne uitlegkundige schriften, II, ii, 385, 386. Rix (HET DUITSCHE); hoe ons vaderland er toe gebragt, I, 236, en er langzamerhand van los gemaakt werd, II , i, 35. Zie ook GEBIED (WERELDLIJX). RIJKSVERDEELINGEN door Karel den groote en Lodewijk den vrome, I, 234, 235; door Lotharius II, 236; door Otto I, 236. RIJN (HUGO VAN) vertaalt de werken van van Heussen. Zie HEUSSEN. RIJNSBURG; begijnhof aldaar, II, ii, 1 53; de abdij geen cluniacenserklooster, II, i, 88, II, ii, 9, 10; hare gebouwen, 41, 42; exemtie-regt, 77, 7 8; de nonnen weigeren de reformatie, 183, 184, 190; haar wangedrag, II, iv, 138, en liefdadigheid, 243, 244. Zie ook KLOOSTERSCHOLEN. RIJSSEL. Zie BEDEVAARTEN. RIJSSEL (ALANUS VAN) schrijft over homilitiek, II ii, 394. RIJSWIJK (HERMAN -VAN), een voorlooper der libertijnen, II, iii, 104-108; wordt door de inquisitie in een proces gewikkeld en veroordeeld, 105, 106; hij herroept en gaat in eeuwige gevangenschap, 106; ontsnapt, vordt weder gevangen, gevonnisd en v-erbrand, 107; zijne antichristelijke stellingen, 106, 375; verloren schriften, 108, 376. RING; de bisschoppelijke, II , i, 260, 263, 269; bij de nonnenwijding gebruikt, II , ii, 63; bij de investituur, II , i, 41. RIPPON; klooster van Wilfried van York aldaar, I, 85; Willebrord aldaar opgevoed, 96, 97. RIXPRIED, bisschop van Utrecht, arbeidt aan de heidenbekeering, I, 258; zijn grafschrift, 257, 530. ROBBERTSZ. (GIJSBERT) van Wijk bij Duurstede, beevaartganger naar 't Oosten, H, iv, 46. 144,
,
,
,
143 ROBERTUS, stichter van de abdij te Citeaux, poogt de vervallen religie der benedictijnen te herstellen, II, ii, 18. ROBRIK = roodaard, door de copiisten gebruikt, II , ii, 321. ROCHUS (ST.); zijne processie te Bingen, II, iv, 28; hij is de patroon der vpllers, 99. RODBERN is oorzaak van oproer en interdict in Oldambt, II, iv, 180. RODBERTUS, aartsbisschop van Trier, oom van onzen Ansfried, een beschaafd prelaat, I, 276. RODE (JAN VAN), bewerker van .Des coninat somme, II , iii, 12; gebruik van zijn boek, II, iv, 154. RODE (JoHANNEs), leeraar der St. Hieronymus-school te Utrecht, II, ii, 245. ROEDEDRAGERS = policie-agenten, te Utrecht, II i, 289. ROERMOND; kapittel aldaar, I 319; kloosters, II ii 25, 82, 117, 121, 125. Zie ook BOEKERIJEN. ROGATIONUM (DIES). Zie VASTEN, RID- EN DANKDAGEN. ROL (PLAATSING OP DE) eene straf bij de kapittelen, II, i, 303, 304. ROLAND, commandeur der St. Jansridders te Utrecht, studeert te Keulen, II ii, 293. ROLDUC; de abdij aldaar, II, ii 32, 117. ROME; de inwoners der stad staan te kwader naam, II, iv, 36, 37. Zie ook BEDEVAARTEN, KERKEN VAN ROME. ROMEINEN OP NEDERLANDSCHEN BODEM, I, 7; sluiten een verbond met de Bataven en Friesen, 7; hunne posten en heirbanen beneden den Rijn, 8; invloed van hun verkeer op ooze voorvaderen, 8-10; zij trekken hunne legioenen terug, 10; romeinsche christenen hier te lande, 58. ROMEINEN =,bewoners der stad Rome; zij bespotten de geloovigen, die de roomsche vaart maken, II, iv, 193. ROMEINEN (DE BROEDERSCHAP DER) te Dordrecht, II, iv, 36. ROMERSWERVE (EMO VAN), grondvester der abdij te Wittewierum, II, ii, 35; de kloosters van Groningen en Friesland wedijveren om het bezit zijner goederen, 45; waarom hij het kloosterleven begeerde, 48, 49; lof zijner echtgenoot, 49. ROME-VAARDERS = beevaartgangers naar Rome, II, iv, 45, 231. ROOKGATEN in het huisdak, II, iv, 232. ROOMSCHGEZINDHELD (DE) ONZER GELOOFSPREDIKERS verklaard en gewaardeerd, I, 212, 213. ROOSTERS (IJZEREN) in de ingangen der kerkhoven, II , ii, 152. RORUK, de Noorman. Zie HINCMAR. ,
,
,
,
,
,
144 ROSSEM; kapittel aldaar, II , i, 345. RosTocK; de universiteit aldaar, zie UNIVERSITEITEN. ROTTERDAM; kloosters aldaar, II ii, 105, 110, 161, 162, 201, 202; kerk, II, iii, 129; begijnhof, II, ii , 153. Zie ook BOESERIaN. ROTTUM; klooster aldaar, II , ii, 13; een kluizenaar van dit gesticht, 56; bijgeloof der bewoners, I, 40. ROUWKLEEDEREN, volgens de frankische wetter bij het treuren over de dooden te dragen, geen witte, I, 450. ROYAARDS; zijne schriften en verdiensten betrekkelijk de kerkgesch. van Nederl., I; 7, xxix. ROZENKAMP, nonnenklooster van dien naam, II ii, 35, 59. ROZENKRANS (DE BROEDERSCHAPPEN VAN DEN) in OM land, II, iv, 76, 77. ROZENKRANSGEBED (HET) wordt aan Dominicus toegeschreven; zijn aard en bestemming, II, iv, 76. ROZENWATER; of het voor den doop mag gebruikt worden, iii, 358. RUDOLF, een beruchte Noorman, I, 253. RUDOLF, pastoor te Kruiningen, vriend van Geert Groote, beroemd astronoom, II, iii 90. RUINEN. Zie DIKNINGE. RULMAN MERSWIN. Zie MERSWIN. RUNION (WEDUWE ZWEDER VAN), beroemde devote, II, ii, 211. RUPERTUS VAN DEUTZ. Zie DEUTZ. RUSTDAGEN, heilige tijden, waarop de arbeid moet rusten, II, iii, 261; de aard van den arbeid niet omschreven, 261, 262. RUTENBERG (GIJSBERT VAN), procurator van het klooster Nieuwlicht bij Utrecht, schrijft de kronijk des huizes, II , ii, 122, 851. RUTGER, organist te 's Gravenhage, II, iii, 327. RUYSBROECK (JOHANNES), vriend van Geert Groote, II ii, 218; navolgers van zijn schrijftrant enz. Kier te laude, 366, 367, 383; zijn boekske Van den kerstenen ghelove, II, iii 18, en Van twaalf deugden, II, iv, 214; zijne beschrijving van de geestelijke dronkenheid„ II iii, 28. Zie ook SCHOONHOVEN (JOHANNES VAN), BLOEMABDINE. RUYSCH (JACOBUS), deken van 's Hage , behandelt de ketterzaak van Herman van Rijswijk, II, iii, 107, 876. ,
,
,
,
,
,
S. SABELLIANISME in het oude Friesland, zie BEWEGINGEN.
145
abt van Aduard, een vriend van muziek, maar een man zonder „heiligen geest," II, iii, 326, SACRAKENTARIUM (HET) van Gregorius I, I, 395, 420, 421. SACRAMENTEN; hun getal voor de dertiende eeuw onzeker,. I, 413, 499; zij worden als toovermiddelen begrepen, 457; moeten in de kerken enz. verklaard worden, II iii, 4, 7, 12; handboeken daarvoor, 19-22; zij zijn bij ketters in oneer, 51, 52, 56; hunne kracht niet afhankelijk van den zedelijken -staat der ministranten, 46, 52. SACRAMENTEN (VAN DEN SEVEN), een catechetiesch handboek , II, 123, 307. iii, SACRAMENTSBUS (PYXIS, CIBORIUM); zij hangt oudtijds boven het altaar, II , i, 96; wordt te Utrecht gestolen, 99; hare stof en bestemming, II, iii, 161. SACRAMENTSDAG. Zie FEESTEN (CHRISTUS-). SACRAMENTSHUIZEN in de kerken, II iii 161, 162. SACRIFICIE = de avondmaalselementen bij de mis, II iii 288. SAGUM, een krijgsmanskleed, den geestelijken verboden, I, 334, .490. SALADIN verovert Jeruzalem, II i, 12. SALOMONS TEMPEL, benaming van het huis te Leiden, waarin de boekerij van Philippus a Leidis werd bewaard, II, ii, 308. SALVATORSKERK (ST.) te Utrecht; hare stichting, I, 105, 106; zij wordt verwoest, 136; haar kapittel, 308, II, i, 306; zij bevat eene woonstede voor geestelijken, I, 184, 389; haar plaveisel enz., II, iii, 137, 141, 147, 148, 164; crypten, 149; zij beet somtijds „Ooze-Vrouwe-kerk," I, 261; menigte van zielmissen aldaar gelezen, II, ii, 298; literatuur, 135, 149. SALVAVARILLA (WILLEm VAN) wenscht, dat de pans Geert Groote tot inquisiteur zal aanstellen, II iii 68. SALVE REGINA, het veelgebruikte kerklied; aflaten voor het zingen en hooren van den zang,'II iii 321, 322. SALZA (HERMAN ,VAN), grootmeester der duitsche ridders, II ii, 141, 142; verkeert te Damiate met onze landgenooten en maakt met bisschop Willebrand eene refs door het Oosten, 142. SANCTUS (HET), een gezang bij de mis, ook trisagion genoemd, I, 400, II, iii , 285, 286. SANDE (ALEIDE TEN), zuster in Meester-geertshuis te Deventer, openbaart zich na haren dood, II, iv, 111, 112. SARCOFAGEN. Zie DoODKISTEN. SARJANTBROEDERS (servientes) bij de duitsche ridders, II ii 144. SASSENHEIM (ARNOUD VAN) sticht de abdij Leeuwenhorst 3 II ii, 27. SATANSWERK is de mis van een gebannen priester, II, i, 205. 19 SACHER,
,
,
,
,
,
,
,
,
,
,
,
,
,
,
146 wordt oudtijds voorgesteld als eene voldoening van de aanspraken des duivels, II, iv, 89; later als voldoening van Gods geregtigheid, 89, 90; haar middel is het bloed der „vijf wooden" enz. 90, 91. Zie ook BLOED VAN CHRISTUS. SATYitE EN SATYRISCHE BEELDWERKEN in de kerken enz., zie
SATISFACTIE (HET WEEK DEB) VAN CHRISTUS
BEELDWERKEN.
zij zetten zich aan onze oostelijke grenzen op den regteroever van den IJssel enz., I, 11; volharden in hun heidendom, maar worden door Karel den groote onderworpen, 100-155. SAXNOTE, de krijgsgod der Saxen (?), I, 416. SCADDE (GERARD) van Kalkar, studeert te Praag en is de eerste rector der fraterschool te 's Hertogenbosch, II, ii , 244, 290. SCAPULIEREN der monniken, II, ii, 67. SCATTER (HENDRIK) vertegenwoordigt onze kerk te Bazel, II i, 370; gecommitteerd ter reformatie van Egmond, II, ii 182. SCHAAR, SCHAREN (LAKENSCHE) worden op het schandgewaad der ketters enz. genaaid, II, iii 118; op het kleed van slechte communicanten, II, iv, 149. SCHAFFELAAR (JAN VAN); zijne daad van zelfopoffering, II, iv, 226. SCHAGEN (WrILEm VAN) maakt eene bedeyaart naar Oosten, II, iv, 34, 35. G EN iROUNYENROOF, streng gestraft, I, 23, II, iv, 229, SCRAM:N . 230; geschiedenis eener opmerkelijke schaakpartij, 148. SCHA.PPRAEGEN, .rneubels in de scholen om boeken op te leggen, II, ii, 253. SCHATBEWAARDERS (thesaurarii) der kapittelen, II i, 287. SCIIATTING en lasten, door den bisschop lian. de geestelijkheid niet te eischen buiten toestemming der kapittelen, II, i, 273. SCHEBA (DE 'KONINGIN VAN); hare legende betrekkelijk het kruis des Heeren, II, iv, 35. SCHELLEN; wanneer zij bij de misviering beginnen gehoord te -worden, II, iii, 289; bij des priesters gang om .de stervenden te bedienen, II, iv, 5-2. SenttriuriErr; het duitsche huis aldaar, II , ii, 143. SCHEURING (DE GROOTE) in de westersche kerk, in 1378 ontstaan; hare naaste aanleiding, II, i, 161, 162; hare gevolgen, 140, 163, 164; indruk van het felt op onze vaderen, 162, 163. SCHEURING (schisma) in het bisdom van Utrecht wegens bisschopsverkiezingen, II, i, 102, 107; de veeljarige tijdens Rudolf van Diepholt; 180--413; hire gevolgen, voor staat en kerk; 193-207, 215, .216. SAXEN;
,
,
,
,
147 SCHIEDAM; begijnhof aldaar, II, ii, 153. SCHIEDAM (GERARDUS vA.N), karthuiser te Luik; zijne onuitgegeven schriften, II, ii, 379. SCHIETGEBEDEN (orationes iaculatorite) der vromen, II, iv, 219. SCHLTN (WAABACHTIG) = goed bewijs, van volbragte bedevaart, iv, 43. SCHIJNDEL in N. Brabant; fraaije miskelk aldaar, II, SCHILDERIaN, in onze kerken vermoedelijk reeds vroeg aanwezig, I, 385; worden uit Rome verkregen, 385; de beelden van Maria en de apostelen, en de typologische voorstellingen van den abt van Weremouth, 385, 386; zij zijn de boeken der leeken, 386, II, iii, 193; worden na de invoering der olieverwen zeer vermenigvuldigd, 191-193; italiaansche invloed, 191, 192. SCHILDERS; meer of min beroemde, II, iii , 192, 193. Zie ook MINIATt7IIRSCHILDERS.
proostdij aldaar, II, ii, 35. als slavers prijsgemaakt, I, 14, 19, II, iv, 232. SCHIPHOWER (JOHANNES) DE MEPPIS; zijn oordeel over de kloosterreformatie, II , ii, 226. SCFULTWOLDE;
SCHIPBREUMELINGEN;
SCHISKA.
Zie
SCUMMING.
(EyLARD),Inquisiteur van Saxen, treedt te Utrecht in de zaak der gerardinen op, II, iii 91; zijne bezwaren tegen hen, 92-95; zijne pauselijke aanstelling, 114; zijne werkzaamheid hier en elders, 114, 115. SCHOLASTER (DE UTRECHTSCHE); zijn Libellug de incarnation — Domini, II, ii 357. SCHOLASTERS bij het kapittel van den dom to Utrecht en elders, II, i, 286; hun werkkring, 286, 287, II, u, 233; hunne eere, II, i, 287; in de kloosters, II , ii, 71. SCHOLASTIER. Zie. GODGELEERDHEID (ICHOLASTIMKE). SCHOLIEREN, bedelende (mendicantes) enz. bij de kapittelscholen en elders, II, ii 234, 235, 255; zij worden als kerkzangers gebruikt, II iii, 322, 323; in klassen verdeeld, II ii, 260, 261; gaan over na examen, 275; hun wangedrag te Dordrecht en Zwol, 281; hunne praktische oefeningen II, iii, 217, 248. .SCHOLIEREN (GEBENEFICAERDE) bij de kapittelen, II , i, 289, 294, II, ii, 234. SCHOOL, SCHOLEN. De behoefte der kerk aan instellingen voor onderwijs, I, 350, 351, II, ii, 228, 229; speciele voor de missie niet aanwezig, I, 215; de scholen zijn vooral ten dien.ste der kerk bestemd, II, ii 230, 249, 251, 252, 260; de vermeende school der Friesen te Rome, I, 440, II, ii, 284; die van NitSCHOENEVELD
,
,
,
,
,
,
148 megen, I, 357; Willebrord, stichter der -oudste school in Nederland, 351; hare eerste fiiesche kweekelingen en andere, die uit . den vreemde komen, 352; haar bloei onder de leiding van den abt Gregorius, 353, en van Alberik, 353, 354; hare vier leeraren en verdeeling van hun arbeid, 354; haar staat gedurende de negende en tiende eeuw, 354, 355; onder hare discipelen is Bruno een der beroemdsten, 355; kapittelscholen buiten de stad Utrecht, 356; kloosterscholen, 357; de stiftschool te Munster, eene dochter van de utrechtsche, gesticht door Ludger, 357; de kathedraalscholen te Keulen en Luik, 357, 358; buiten- en binnen-scholen bij kathedralen en kloosters, 356, 358; aard en omvang van het onderwijs voor de elfde eeuw, 358-362; het trivium en quadrivium of de zeven vrije kunsten, 359, 360; het praktiesch onderrigt voor de kerkdienst, 360, 361; methode en hulpmiddelen, 361, 362. Zie ook BIJSCHOLEN, KAPITTELSCHOLEN, KLOOSTERSCHOLEN, PAROCHIESCHOLEN,
enz. de meest gebruikte, I, 359, 360, II, ii, 261 =265; hunne algemeene strekking, 276. SCHOOLGELDEN te Zutphen, Leiden, Groningen enz., II, ii, 282. SCHOOLOPZIENERS in de middeneeuwen, II, i, 287. SCHOOLSTRAFFEN. Zie SCHOOLTITCHT. SCHOOLTUCHT met stok, roede enz. II ii, 234, 280. Zie ook PLAK• SCHOOLV.A.KANTItN, II, i, 291. SCHOONHOVEN; kloosters aldaar, II, ii, 110; het duitsche huis, 143. SCHOONHOVEN (JOHANNES VAN), beroemd monnik en schrijver in het klooster Groenedaal, II ii, 218; preekt te Windesheim, II, i, 206, II, ii, 219; verdedigt Ruysbroeck tegen Gerson, 368; zijne schriften en sermoenen, 368, 393, 399, 408, 409; hij voorspelt den monniken van Windesheim hunne uitbanning als kuilenburgers, II, i, 206; lengte zijner kapittelpreeken, II, iii, 345; zijne leer aangaande de bedoeling van Jezus' kruisdOod, II, iv, 91. SCHOONHOVEN (NIKOLAAS VAN), monnik te Windesheim, wordt door onmatig vasten krankzinnig, II, iv, 19. SCHOONHOVEN (SIMON vAN), monnik te Eemstein, neef van Johannes van Schoonhoven, II ii, 11.6, 408, 409. SCHOONREWOERD; het patronaatregt aldaar, II i, 332. SCHORSING (suspensio) der geestelijken in hunne ainbtsbediening, eene straf voor verschillende zonden, II, iv, 167. SCHORTELWOENSDAG; oorsprong van den naam enz., II iii, 221; de kinderpret op Bien dag, 222. MEISJESSCHOLEN, ONDERWIJS,
SCHOOLEOEKEN,
,
,
,
,
,
149
= belasting, ook door geestelijken op te brengen, II, i, 386. SCIIOTEN; het *duitschi -huis aldaar, II, ii, 143. SCHOTTEN-KLOOSTERS, 1, 195. SCHOT
Zie LEVEN. = visionarische vromen, II, iv, 96, 117, 118. SCHRIFT (HEILIGE). Zie SCRIPTURA SACRA. SCHRIFTPERICOPEN = gedeelten der bijbelboeken, die bij de eereSCHOUWEN, SCHOUWEND LEVEN.
SCHOUWEBS
dienst voorgelezen worden; hare keuze in de oudste tijden der kerk vrij, I, 402; vaste teksten met het oog op den aard van het kerkjaar ingevoerd, 403, II, iii, 336, 337; het lectionarium of de comes op naam van Hieronymus, door Alcuinus herzien, I, 403; de priesters moeten de pericopen kunnen verklaren, 360; zij worden in de scholen uitgelegd, II, ii, 271, 274; in de kerken, II, iii, 3; vertaald en vele malen gedrukt, II, ii, 333, II, iv, 83; pericopen voor de zielmissen, I I iii, 299; voor de twee eerste adventszondagen, 336, 337; stemverandering bij de voordragt van sommige, 311. Zie ook EPISTELLES, EVANGELIELES. SCHRIFTSOORTEN; hare menigvuldigheid, TI, ii, 262, 321, 322. SCHRIJFKUNST, onzen heidenschen vaderen onbekend, I, 22; der fraters, II, ii, 173. SCHRIJVERS (KLASSIEKE) in onze oude boekerilen voorhanden, I, 364, 365, II, ii, 308, 309, 314; worden gelezen, II, ii, 239, ,
241, 243, 268, 269.
te Utrecht gevierd, II iii, 251. schoolrector te Harderwijk,
SCHUDDEKORFSDAG (ST. MAARTENS) SCHURRENBURGH (HERXAN. VAN),
,
,
ii, 253.
(ThumE), non te Diepenveen, gaat ter bedevaart naar Rome, 11,• iv, 36, 44. SCHUTSHEILIGEN der kerken. Zie KERKPATRONEN. SCRIPTORIUM, schrigzaal in de kloosters, II, ii, 323; een „gebed voor de schrigzaal," 323. SCRIPTURA SACRA heeten niet alleen de bijbelboeken, maar alle voor goed en stichtelijk gehouden geschriften, II, ii, 269, 270. SCRIPTURARItN houden toezigt over het schrijfwerk in de fraterhuizen, II, ii, 173. ScRuTrNium, onderzoek naar de _godsdienstige kennis der catechumenen, I, 416; der kandidaten tot het episcopaat, II, i, , SCHUTTEN
241, . SCUTDORPE (HERMAN VAN),
een karthuiser bij Brugge; zijne ser-
moenen enz., II iii, 25. vertaalt bijbelboeken enz., II, ii, 331, 333, ,
SCUTKEN (JoHANNEs) 334.
150
SECULABISATIE van het bisdom van Utrecht, II, 1, 227. SECULIERE EN REGULIERE SANONIKEN. Zie KAPITTELLEVEN. SECRETA, benaming voor zekere gebeden bij de mis, II iii, 284, 285, 331; proeven, 331. SELWtRD, klooster aldaar, II, ii, 13. SENDGERIGTEN, in het karolingisehe tijdvak voorgeschreven, I, 502; afleiding van hare benaming, 503; hoe zij door de bisschoppen oudtijds gehouden worden, 503, 504; dat van bisschop Frederik op Walcheren, 504, 505; Godfried van Rhenen handhaaft de instelli.ng, II, i, 98; de bisschoppelijke, aartsdiakonale en dekanale send, II, iv, 159 —163; sendstraffen : vasten, bedevaarten en tuchtiging aan den lijve, 163-166; verval der instelling, 166, en bewijzen van verzet van de zijde der leelien, 161, 162. SENDREGTEN van Utrecht enz., II, iv, 162. SENECA; zijne schriften in sermoenen aangehaald, II iii, 344. SEPULCHRA = holten in de altaren, zijn steeds van relieken voorzien, II, iii, 171. SEQUENTIEN, liederen voor de feestdagen; haar oorsprong, I, 398; haar aard, 398; Notker Balbulus is niet Naar uitvinder, 398, 39.9; hare invoering in onze kerk door bisschop Radboud, 399; haar getal tot in de zestiende eeuw steeds vermeerderd, 399; na het concilie van Trente blijven slechts vijf in gebruik, 399, II, 111, 320, 321; zij moeten in de scholen, even als de hymnen, verklaard worden, II ii, 271; nemen den vorm der gewone hymnen aan, II iii, 320; vertalingen, 328; nude drukken, 320. SERAFLTNSCHE LIEFDE. Zie LIEFDE. SERGIUS (pAus) wijdt Willebrord tot aartsbisschop, I, 286, 289. SERMOENEN van Bonifacius, Eligius, Radboud, zie PREDISING. SERMOEN VAN DEN GULDEN BERCH. Zie BERG (DE GULDEN). SERMONES DORMI SECURE, een homiletiesch hulpmiddel, II ii, 395. SIISLMONES PARATI, een homiletiesch hulpmiddel, II, ii, 395. SERMONES SENSATI, een homiletiesch hulpmiddel, II, ii, 395. SERVAAS (ST.); 'abdij naar hem genoemd te Utrecht, II, ii, 26, 196. Zie ook FEESTEN (HEILIGEN-). SIBCULO; klooster aldaar, II, ii, 192-195; fragment van een kronijk des huizes, 351. Zie ook CONGREGATIE VAN SIBCULO. SIBRANDUS, abt van Mariengaarde te Hallum; zijne zorg voor de school, II, ii, 34, 239, 240; schrijft breviculi, 353. SIEGFRIED, aartsbisschop van Keulen, sticht te Utrecht vrede bij den twist over de regten des aartsdiakens, II i, 125, II, iv, 161. ,
,
,
,
,
,
151
SILENTIUM
= geboden stilzwijgen in de kloosters,
II, ii, 65, 66,
69, 123, 128, 278.
heeft nog in de , laatste helft der dertiende eeuw zijne heidensche tempels en priesters, I, 57. SILTWOLDE; klooster aldaar, II, ii, 60, 61. SLMONIE der pausen enz. II, i, 140; wordt sours ketterij genoemd, II, iii 86; is zeer gewoon, II, iv, 123-125. SIMONS (NnioLAAs), schrijver eener kronijk van de karmelieterorde, II, ii 351. SINAI (DE BERG). Zie BEDEVAARTEN. SINTIUS (JoHANNEs) van Delden, beroemd wegens zijne geleerdheid, II, ii, 236. SION, klooster bij Delft, II, ii, 183; zijn prior bevordert de kloosterreformatie te Egmond, 183. Zie ook CONGREGATIE VAN SION,
SILT (HET EILAND)
,
,
KLOOSTERSCHOLEN. SIWALD, een Deen, leerling van Willebrord, I, 112, 352. SIWARD, wijbisschop van Andries van Kuik, II, i, 277. SIXTUS III (pAus) zal het feest van Maria ter sneeuw ingesteld hebben, II, iii, 244.
SIXTUS IV (PADS); brieven op zijn naam ter zake van Adolf van Gelder, II, i, 407. SJAERD, abt van Lidlum, studeert te Oxford, II, ii, 288, 353. SLAVEN bij ooze vaderen, I, 26; aan de kerk geschonken, 337, 338; behooren volgens frankische wetten bij de pastoriegoederen, 390; mogen niet aan heidenen verkocht worden, 510; geen lid van het domkapittel zijn, II i, 239; worden vaak vrijgelaten, I, 198, 265, 508, II, iv, 239-241. SLAVEN (GEESTELIJKE), devote lieden, die zich zelve als cijnspligtigen aan de kerk ten offer geven, II i, 61, 375, II, iv, ,
,
240, 241. SLAVERNIJ; hare
opheffing in ons land een werk van ti ejd, II, iv, 239; het christendom is haar gthistig, 240; er zijn tijdelijke bezwaren aan verbonden, 241. SLIEDRECHT; de parochie-kerk aldaar, II, i, 338. SLOTEN; reliek van St. Pancras aldaar, II, iii 249. SLUIS; klooster aldaar, II i, 406, II, ii 199; de geeselaars, ,
,
,
iii, 78, 79.
aan de schoenen, II, iv, 147. SNEEK; kloosters aldaar, II ii, 125, 217. SNEEK (CORNELIS VAN), vicaris-generaal der dominikanen, doceert theologie te Rostock, II, ii, 291. SNEEITW (MARIA TER). Zie FEESTEN (MARIA-).
SNAVELS EN SNEBBEN
,
152 SNELSCHRIJVERS, in de kloosters, II ii, 262, 397. SNOY (REINTER) van Gouda, studeert te Bologna, II, ii, 288. SOFIA, gravin van Holland, trekt ter beevaart naar het Oosten, II, i, 10; naar St. Jacob, II, iv, 31; is beroemd wegens hare liefda, digheid, 224. SOFIA, gravin van Holland, dochter der heil. Elizabeth van Hongarije, II iii 194. SOFIA, eene vrome non te Rijnsburg, II ii, 10. SOFLA. VAN GELDER. Zie GELDER (SOFIA VAN). SOFIA (ST.) van Konstantinopel, II, ii, 122. • SoissoNs; kerkvergadering van Bonifacius aldaar, I, 332. SOLIGNAG. Zie BOEKERIJEN. ,
,
,
,
SOLWERT.
Zie
BEDEVAARTEN.
beroemde non te Diepenveen, II, ii, 16. SOUTER (DE) VAN MARIA, het psalmboek tot Marias eer ingerigt, II, iv, 101. SPECULUM HUMAN. SALVATIONIS, een sChoolboek, II, ii, 264, II, iv, 87. SPEEKSEL, bij den doop aangewend, II, iii, 348, 353. SPEELZUCHT. Zie ZONDEN, (HEERSCHENDE) BM" DE LEEKEN. SPELEN (DRAMATISCHE) der kapittelscholieren enz., II, i, 287, II, iii, 241, 264, 265, 269. Zie ook DRAMA (KERKELIJK), AC TEN (DRAMATISCHE), MYSTERIEN. SPIEGEL DES KERSTEN GHELOEFS, een catechetiesch volksboek, II, iii, 12, 13. SPIEGELBERG (MAURITS VAN), leerling der school te Zwol, II ii, SONDERLANT (HILLE),
•
,
256.
Zie
SPIEGELS VAN VOLKOMENHEID. SPIEGITEL DER IONGHERS.
Zie
VOLKOMENHEID (DE WEG DER).
GOETMAN.
begijnhof aldaar, II ii, 153. melk en eijeren, II, iv, 20; „vastelijke" 20. SPIJZEN (VERBODEN) VOOT christenen, zie KRAALTEN, PAARDEN. SKNNEN; wat er mede te doen, zoo zij in den gecousecreerden wijn vallen, II, iii, 301. SPINSTOVE, in het klooster te Diepenveen, If, ii, 278. SPITAEL (HET) te Zutphen, een klooster waartoe een krankenhuis behoorde, II ii, 98. SPOELKANNEN voor den ongeconsecreerden wijn bij het altaar, iii, 161. SPOELKOPPEN voor de commnnicanten, II iii, 161, 293. SPOKEN EN SPOKERIJ worden door banspreuk en wijwater geweerd, II, ii, 371, 373, II, iv, 111, 112. SPIJKENIS;
Spas
,
(WITTE)
,
,
153
SPREKERS (ZEGGERS),
ters, II ii, 417. ,
benaming voor ooze middeneeuwsche &oh-
inquisiteur, procedeert tegen Johan van Wezel en boezemt Wessel Gansfort vrees in, III, iii, 117; zijn Ileksenhamer, II, iv, 109. SPURCALIA, in Februarij (sporkel, sprokkelinaand) gevierd, I, 42. STAAT (CONSTITUTIONELE); nadering daartoe, II, i, 47. STACIRN van Rome; boekskens daarover; II, iv, 196, 197. STAF (BisscHops-) van Jan van Arkel enz., II, i, 262. Zie ook KROMSTAF. STAL (DE) te Bethlehem; afbeeldsels in kerken, II, iii, 197, 213. STAL (STALLUS), de plaats der kanoniken in het kerkkoor, I I i, 284, 303. Zie ook KOORBANKEN. STAND (DERDE), zijne opkomst, II, i, 45; in hem vinden de graven steun, 45. STANDAARDBLTBEL der windesheimsche vergadering, II, ii, 313. STANDEN (MAATSCHAPPELIJKE); hunne gebrekkige verhouding, I, 497; later verbeterd, zie INVLOED VAN HET CHRISTENDOM: STARE:ENBORCH (BOUDEWIJN VAN), wijbisschop van Jan van Arkel; zijn praalgraf, If, iii, 199. STATEN (DE DRIE) VAN UTRECHT, II, i, 47. STATEN-VERGADERINGEN; haar oorsprong, II, i, 46; de gecstelijkheid in Holland en Gelderland daarbij niet vertegenwoordigd, 47. STATIRN, beeldgroepen ter gedachtenis van 's Heeren lijden, II, , iii, 196. STATUTA ECCLESI/E TRAIECTENSIS, het wetboek van het domkapittel te Utrecht, verzameld door Hugo 'lusting, II, i, 148, 237, 238; overgenomen bij andere kapittelen, 350, en in HS S. bewaard, 237, 238. STAVELOT (PoPpo, VAN). Zie POPPO (VAN STAVELOT). STAVERDEN bij Garderen; klooster aldaar, II, ii, 109. STAVEREN; kapittel aldaar door Odulfus gesticht, I, 318, 378, en in een klooster veranderd, II, i, 87, II, ii, 8, 186; kapellen der parochie, i, 337. STAVEREN (CAPPIDUS VAN), een priester, schrijft Pike 88. quatuor, Lebuini, Otgeri, Plechelnai et Odulphi, II, ii, 352. STEDEN, in het frankische tijdperk hier te laude niet aanwezig, I, 22; haar vroegste opkomst, 252; zij vermenigvuldigen zich, II, i, 45, en worden magtig, 46; haar regeeringsvorm, 49; stadsregten, 49. STEDINGERS; kruisvaart tegen hen, II, i, 16-19; hunne zooge; naamde ketterij, 17, 18; de kruisprediking tegen hen, 17, 18, 20 SPRENGER (JACOB),
.
,
154
II, iii, 112, 1) 3, weerstaan door kluizenaars, H, ii, 5 6; hunne verdelging, II i, 19; monument te hunner eere opgerigt, 19; het lied der monniken tijdens hun strijd, 421. STEEKSPELEN, II, iv, 236, 237; het bijwonen daarvan den geestelijken verboden, maar vruchteloos, 238. STEEN als bouwmateriaal voor kerken, door de regtzinnigheid oudtijds verlangd, I, 381, 382; tufsteen, II, iii , 136, 137; baksteen, 137, 140; namensche, 137; doorniksche, 137; tegels, 137. STEENEN EN KETENEN door boetelingen te dragen, I, 510, 511; door vrouwelijke dronkaards, II, iv, 149. STEENHUZE (WOUTERIK VAN), schrijver eener veel gebruikte spraakkunst en „butenscolmeester" te Dordrecht, II, ii, 258. STEENWIJK; het kapittel aldaar, II , i, 119, 342. STELLA CLERICORUM, een zedekundig handboekje voor geestelijken, II, i, 175, II, ii, 405. STEIN, klooster bij Gouda, II, ii 215; de kronijk des huizes, 349. Zie 00k KLOOSTERSCHOLEN. STEINFELDT; abdij in het lieulsche, hare betrekking op nederlandsche kloosters van de orde der premonstreiters, II, ii, 34. STELLINGWERF; de oproerigen aldaar door Guy van Avesnes in den ban gedaan, II i, 129, II, iv, 173. STER (DE) der drie koningen in de domkerk te Utrecht en elders, II, iii, 220, 271. STERVEN; „de kunst van wel to sterven," boeken daarover, iv, 54. ,
,
,
STEVEN (ST.).
Zie FEESTEN (HEILIGEN-).
van Utrecht, II, i, 38. een vruchtbaar arbeidend prediker of piiestqr bij de devotee, II , iii , 93.
STICHT (BENEDEN- EN BOVEN-) STICHTER (2EDIFICATOR), STICHTSCHEN.
Zie KUILENBURGERS.
(SALomi), eene beroemde devote, II, iv, 191. STIPHOUT in N. Brabant; de kerk aldaar beroemd wegens krankzinnigen-genezing, TI lll 372. Zie ook BEDEVAARTEN. STOCK (SIMON), generaal der karmelieten, geeft op last van Maria voorschriften aangaande de kleeding zijner broeders, II ii, 109. STOK (DE) als strafmiddel voor weerspannige geestelijken gebruikt, II, i, 305. STOKE (1VIELIs); zijn Kronijk, II , ii, 340, en karakter, 341. STOLEN, ambtsgewaad der geestelijken, II, iii, 184, 279. Zie ook
STICKS
,
,
,
EED. STOLPEN.
Zie DOODKISTEN. voor armen, II, iv, 252,-
STOVEN (WARM*
155 STRAATSBURG.
Zie GEESELAARS.
Excommunicatie, I, 508; zij maakt den mensch tot een regteloos wezen, II iii, 120, II, iv, 1710 72; groote en kleine ban, I .508, 509, II, iv, 169, 170; excommunicatio latm sententiw, 170; pogingen om voor den grooten ban. (anathema) ontzag te verwekken, I, 509, II, iv, 174; voorbeelden van zijne toepassing, I, 267, 473, 509, 510, II, i, 18, 31, 32, 129, II, iv, 173, 174; opheffiuig van den ban, 176, 177; straffen voor moord aan na-bloedverwanten, I, 510, 511; voor verkoop van slaven aan heidenen, 510; zevenjarige boete met omzwervend leven en het dragen van steenen en ketenen, 510, 511; geeseling, 511; straf voor een verachter der mis, II, i, 56; voor verzuim in de koordienst, 303, 304; voor ketters, zie INQUISITIE; kerkstraffen worden ook door de burgerlijke regtbank opgelegd, II, iv, 166. Zie ook SEND61-ERIGTEN, MALEDICTIE
STRAFFEN (ICERICELIJKE).
,
,
(GENERALE), INTERDICT. STRAFFEN (SCHOOL-).
Zie SCHOOLTUCHT.
in het frankische tijdperk slap, later strenger, I, 497, II, iv, 148, 149; oorzaak van dit verschijnsel, I, 497, 498; zij schijnt dikwerf het vermaak der menigte te bedoelen, II, iv, 148, 149; geeft zelden en op ongepaste wijze teekenen van barmhartigheid, /49. STRAFSTUDIE aan de universiteiten, II i, 304, II, ii, 188, 290. STRANDVONDERIj; hare opbrengsten komen ten voordeele van den dombouw te Utrecht, II, iii, 132. STRENIE = nieuwejaarsgeschenken, II iii 215. STUDENTEN; zij vormen rationale gezelschappen bij de universiteiten, II ii, 286, 301; worden in collegian opgenomen, 289, 293, 298, 299, 300; als geestelijken beschouwd en als zoodanig bevoorregt, 296; gebeneficieerden behouden hunne inkomsten geclurende den studietijd, 297, 422-424; hunne attestation van goed gedrag, 298; zij moeten ter studie voorbereid zijn, 299; genieten inkomsten uit beurzen, 300; staan wegens zedeloosheid ter kwader naam, 301, 302; hunne maaltijden bij promotion enz., 305. STUERMAN (LAmBERTus), vriend van Geert Groote, II ii, 203. SUALISNA = Zuilen aan de Vecht (?), I, 174. SuBDTAKF,NErT; hunne ordering, II, iii, 368; hun bigschop en feestviering met hem, II, ii, 276, 279, II, iii, 217. SITBORDINITIE-BEGINSEL (HET) der kerkelijke hierarchic, zie GEESTELIJKHEID. SUCCENTOR = subcantor in de kloosters, Ii, ii, 71. STRAFOEFENING (DE BURGERLIJKE)
,
,
,
,
,
156 SUIDBERTUS, medearbeider van Willebrord, een Angelsax, komt uit Ierland naar Friesland, I, 121; zijn lof bij Beda geenszins dubbelzinnig, 121; hij wordt regionaar-bisschop en trekt naar de Bructeren, 121-124; hij sterft op Kaiserswerth, 124; zijne biografie op naam van Marcellinus eene bedriegelijke compilatie van Ger. van Harderwijk, 120, II, ii, 304. Zie ook FEESTEN VAN NATIONALE HEILIGEN. 223, 224. SULTA, klooster bij Hildesheim, SULTAN (DE) der Saracenen eischt schatting van de bezoekers des hen. grafs te Jeruzalem, II, iv, 44. SUPERPELLICIUM, een priestergewaad, II, i, 263, 265. SURA, eene vrome maagd te Dordrecht, veroorzaakt den herbouw der Groote-kerk aldaar, II, iii, 129; hare beelden, 196. SURGANT (JOHANN-ES ULRICUS) schrijft over de homiletiek, ii, 394. Suso; zijne schriften hier gelezen, II ii, 270, 271, 325; vertaald, 336; zijne cel bij Constanz, later gevangenis van Hus, door onze devoten bezocht, 336. SUSTEREN; het kleine klooster aldaar aan Willebrord geschonken, I, 111, 324. SWAEN (JOHANNEs), abt van Middelburg, studeert te Xeulen, II, ii,. 293. SWALMEN (WERNER VAN), stichter van een karthuiserklooster te Roermond, II, ii 121. SWANE (EvERARD), kanonik van Oldenzaal, regulier te Frenswegen, neemt te Rome informatie aangaande de aflaten der kerken aldaar, II, iv, 197. iii, 190. SWAVES (LUBBE), 'ininiatuur-schilderes, SYBILLEN, afgebeeld in eene kapel te Aduard, II iii, 186. SYBRAND, schoolmeester te Delft, gebruikt den discant in de kerk, II, iii, 317. SYLVESTER II (GERBERT, PADS) stelt zijn kruisbrief, II, i, 4; is een vriend van Adelbold, 7, 52. SYLVITTS (AENEAs). Zie Pius II. SYMBOLUM ATHANASIANUM EN APOSTOLICUM; de geestelijken moeten beiden kunnen uitleggen, I, 360, 415, 416, II, i, 361, II, iii, 2; vertalingen, I, - 371, 416; leeken behooren hun „credo" te kunnen opzeggen, I, 401, 402, 405, 416, II, iv, 82, 232; de 1-2 artikelen bij de bisschopsordening, II i, 258; catechetische verklaringen, II, iii, 3, 7, 12, 15, 16-18; credo parvum en magnum, 6; getal der artikelen, 17. Zie ook MARIA DE ,
,
,
,
MOEDER DES HEEREN.
157 SYNODAAL-REDENEN, door de bisschoppen en anderen to honden, II, i, 360 - 363; de merkwaardige „collatio ad clerum" in een
utrechtsch US., 363. SYNODATICUM. Zie CATHEDRA'TICUM. SYNODEN. Ontwikkeling van het synodaal-wezen
in de middeneeuwen, I, 327, II, i, 35 2; dioecesaan-synoden, te Utrecht voor de elfde eeuw gehouden, mogen verondersteld worden, I, 327— 329; wat men met haar bedoelde, 329-330, II, i, 352, 372; later zijn zij gewoner geworden, 354-355, 3 5 8; provinciaal-synoden, te Keulen gehouden en door onze bisschoppen of hunne procuratoren bijgewoond, I, 330-331, II i, 364 367; nationaalsynoden van Bonifacius, I, 331 - 335, en geldigheid harer besluiten voor onze kerk, 335-336,1 zij moeten jaarlijks gehouden worden, 333, II, i, 355, 358; synoden te Utrecht onder Godfried van Rhenen, II, i, 98, 355-356; onder Dirk van der Are, 356; onder Jan van Zyrik, 123-124, 356; onder Guy van Avesnes, 129-330, 356; onder Frederik van Zyrik, 132-133, 357; onder Jan van Arkel, 149, 357-358; vormen bij hare viering in achtgenomen, II i, 359 - 364; wie ter vergadering opgeroepen werden, 357, 362, 364. Zie ook CoNcimtri, VER,
-
,
ORDENINGEN (SYNODALE), KALEND-VERGADERINGEN. SYON; klooster van dien naam, aan Klaarkamp onderhoorig, ii, 20, 21. SYWAERTZ. (WALIcn); 212, 213.
zijn Roomsche mysterien ontdekt, II,
iii,
T.
onzer heidensche vaderen in het tijdvak hunner bekeering; of zij dezelfde was als die der Angelsaxen, I, 224-225.
TAAL (DE)
Zie ook LANDTAAL. TAALKUNDE, als hulpwetenschap
voor de kerkgesch. van Nederl., I, XXXVi. TABERNAKEL. Zie SACRAMENTSHUIZEN. TAFEL (nouTEN), een plank met een Kamer, in plaats van klokken in kerken, kloosters enz. gebruikt, IT, iii, 221. ' Zie ook RATEL.
van den bisschop, I, 348, niet te vervreemden, II, i, 259, 387. TAFELLECTUUR in de kloosters, II, ii 336-338.
TAFELGOEDEREN
,
158 TANciTgrow, de aartsketter; zijne afkomst, namen en optreden in Zeeland, If, iii, 45, 46; hij. bezit vermoedelijk geene geleerdheid, 46; zijitt medgezellen Everwacher en Manasse, 47; zij reizen zamen naar Rome, 47, 48; worden te Keulen gevangen, 49; Tanchelm hervat zijn werk te Antwerpen niet vruchteloos, 50; vindt veel aanhang en wordt vermoord, 51; beschuldigingen tegen zijne leer, 51, 52, en zijn persoon, 53, 54; oordeelvellingen over hem van verschillende zijden, 54, 55; toelichting van zijn levee en werken uit analoge verschijnselen zijner eeuw, 55-57; zijne secte duurt eenigen tijd na zijn dood voort, maar wordt gelukkig bestreden, 57, 58. TANCHELINUS. Zie TANCHELM. TAPLTTEN (TAPETA) in de kerken, IT, iii, 185, 212, 232. TAPPERIJ en tavernen, door geestelijken en kloosterlingen gehouden, II, iv, 128, 137. TARIEVEN van de prijzen der kerkdiensten, I, 347, 1I, i, 384, 385. TECLA (MISTER); non van Bronope " bij Kampen, wegens hare kundigheden geeerd, II, i, 246; voert briefwisseling in het latijn, 247. TE DEUM (HET) ter eere van Maria gerigt, II, iv, 102. TEGELS (VERGLAASDE) in de kerken, II, iii, 137. TEMPELIEREN; hunne opkomst, verbreiding en ontaarding, II, ii, 130, 131; hunne geschiedenis op onzen bodem weinig bekend, 132; hunne huizen boven Helmond, te Wijk bij Heusden, 132; te Lage-mierde bij Eindhoven, Middelburg, Zierikzee, 133; Vere (?), Haarlem, Beverwijk, Texel, 133; bestemming dier huizen, 131; hun regel en leefwijze, 133-135; opheffing hunner orde, 135; onderzoek naar hunne zon den hier te lande, 136; hunne goederen en personen gaan tot de ridders van St. Jan over, 136, 137; het volksverhaal te Zierikzee te verwerpen, 136, 137. TEMPELS (HEIDENSCRE) in ons land, zie HEIDENDOM. TEMPELSCHATTEN. Zie HEIDENDOM. TEMPELWACHTER (DE) op Walcheren, I, 110, 232. TENORISTEN bij de kerkzangers, II, iii, 314, 317. TENTEN (REIS-) door onze geloofspredikers gebruikt, I 217, 504. TERMIJNEN (TERATINARE), het bedelen der bedelmonniken binnen de grenzen, hunnen conventen aangewezen, IT, ii, 80. TERMIJNR1JIZEN der dominikanen enz., II, ii, 105; der augustijnerheremieten, 111; der kruisbroeders, 125. TERMUNTEN; klooster van dien naam, II ii, 71, TERPEN, HTLLEN EN WOERDEN; hoe zij ontstonden, I, 21. ,
,
159
vAN), abt te Lidlum; zijn reformatoriesch streven en smadelijke uitzetting door zijne monniken, II, ii, 196, 197. TERTIARISSEN van St. Franciscus, II, ii, 86; van St/Dorainicus, 104; bij c1e karmelieten, 109, 110; zij worden ook begijnen genoemd, 177. TESTAMENTEN; de kerkelijjon willen dat zij niet opgemaakt worden, tenzij in tegenwoordigheid der parochie-priesters, i, 376, II, iii, 132; als een bisschop zonder testament gemaakt te hebben sterft, treden de domheeren als erven op, II, i, 378. TETHARD, abt van Bloemkamp, als een heilige vereerd, II ii, 22. TEUTONICUS (HELWICITS). Zie GORUS. TEXEL; tempelieren-huis aldaar, II, - ii, 133. TEXTURA, benaming eener schriftsoort, II , ii, 322. THEODARD, bisschop van Utrecht, een Fries, om zijne welsprekendheid geroemd, I, 257. THEODEMARUS, bloedverwant van Ludger, abt van Monte Cassino, • I, 181. THEODERICUS, abt van Lidlum, een ijverig prediker, II , iii , 346. THEODESWINDE, dochter van koning _Radboud I , echtgenoot van Grimoald, I, 92. THEODORUS, aartsbisschop van Canterbury, romanizeert de Angelsaxen en brengt de grieksch-romeinsche beschaving in Engeland, I, 66; hij ziet met argwaan op Wilfried van York, 85. THEODULPHUS, bisschop van Orleans, wil dat de leeken hunne kinderen ter school zenden, II , ii, 248. THEOLOGEN moeten volgens voorschrift van Innocentius III bij de kapittelscholen onderwijs „in sacra pagina" geven, II ii, 230; mannen, lie zich tot godgeleerden van professie vormden, zeldzaam onder ons voorgeslacht, 304, 305. THESAURARIUS. Zie SCHATBEWAARDER. THESINGEN; klooster aldaar, II ii 13. THIATGRI31, de vader van Ludger, I, 174; 175. THOREN; kapittel aldaar, II, i, 345, 347, 354; gulden missen, iii, 295; muziekschool, 317. THOMAS (ST.), patroon der kerk van Dagobert I te Utrecht; op hare grondslagen wordt door Willebrord de St. Maartenskerk gebouwd, I, 70. Zie 00k FEESTEN (TTETT4IGEN-). THOMAS A K-gmpis. Zie KRMPIS. THOMAS AQUINAS. Zie AQUINAS.
TERSCHELLING (FOLKERT
,
,
,
THOMAS-KERS (ST.). THOREN;
Zie
,
THOMAS (ST.).
klooster aldaar, I, 278, 325.
160
de St. Walburgskerk met het kapittel aldaar, I, 316, 317; het kapittel in een collegie van seculiere kanoniken herschapen, II, i, 56, 293; naar Arnhem verplaatst, 317; de stad behoort aan St. Maarten, I, 317, 339; de kerk oudtijds van hout, 381; door de Noormannen beschadigd en door Adelbold hersteld, II, i, 5 5; de inwoners heeten_ „oude vervolgers der kerk," II, iv, 134; hunne zedeloosheid door Alpertus geschilderd, 144; het duitsche huis, II ii, 143; klooster, 161. Zie ook ZANDWIJX, BOEICERLTEN. TIENDEN; grondheerlijke, die van de domeingoederen inkwamen, I, 338; geestelijke, door de geloovigen opgebragt, 342, 343; invoering van het tiendregt hier te lande, 343, 344; tegenstand bij de gem eenten, 344, 345, II, i, 379, 380-382, II iii, 52; tienden voor de kruisvaart, II, i, 29; het opbrengen der tienden is christenpligt, II, iv, 135, 136, 163. Zie ook ALCUINUS, TIENDEN (PAUSELIJKE). TIENDEN (PAUSELLTKE), uitkeeringen door de geestelijken aan de pausen, II, i, 401. TIENDHEFFING, door geestelijken aan leeken overgedragen, II, i, 381. TIJDEN (VERBODEN), waarin men niet mag trouwen zonder dispensatie, II iii, 261, II, iv, 8. TOL- EN WEGENGELDEN worden schandelijk teruggehouden, II,
TIEL;
,
,
,
iv, 144.
door de geloofspredikers gebruikt, zie ZENDINGSARBEID. TOLLEN, aan de kerk geschonken, I, 338. TONGEREN bezit reeds vroeg eene christengemeente; Servatius haar bisschop; de stad wordt verwoest en ziet den bisschoppelijken zetel naar Maastricht verplaatsen, I, 61, 62. TONSUUR; strijd daarover in Engeland, I, 66; hare verwaarloozing verboden, 490, II, i, 302, 325, 418, 419; haar symbolische zin, II, iii , 366; zij wordt bij de degradatie te niet gedaan, II, iv, 169. TOONEELSPEL (KERKELIJX). Zie DRAMA (KERKELIJK), ACTEN TOLKEN,
(DRAMATISCHE), SPELEN (DRAMATISCHE), MYSTERIEN.
mogen niet communiceren, II iii, 293. TOONSOORTEN (mom); een tractaat daarover in HS., II, iii 312. TOORNE (GODFRIED TER), rector van het fraterhuis te Deventer, II, i, 200, 201. TOORTSEN. Zie FAInuaiS. TOOVENAARS in de heidensche tijden I, 36, en later, 39, 492; heeten ketters, II, iii, 86; zij doen zich in grooten getale voor te Utrecht en elders, II, iv, 108-110. TOONEELSPELERS
,
,
161
heet „zonde tegen het kerstengeloor en, wordt met den brandstapel enz. gestraft, II iii, 86, U, iv, 108, 109. TOOVERMIDDELEN, tegen een voorgenomen huwelijk enz. aangewend; hoe zij moeten geboet worden, II, iv, 5. TOOVERSPREUKEN tegen wormers, koorts enz., II, iv, 115. TORENS bij de kerken; wanneer in gebruik gekomen, I, 387; hun symbolische zin, II iii, 141; zij worden na de elfde eeuw zeer menigvuldig, 141, 142; hunne vormen, 142, 146. TOOVERLT
,
,
Zie ITAIWKR. Zie BEEKE '(VAN DER).
TORPHIMUS VAN HAMER. TORRENTIUS.
in Spanje; Spode aldaar, II iii, 4, 16. TOURNOOI. Zie STEEKSPELEN. TOUWENSZ. (MICITTIM KLAAS), organist to Delft, II, iii, 326. TRACTUS, zeker gezang bij de mis, II iii, 283. TRANSFIGURATIEFEEST. Zie FEESTEN (CHRISTUS-). TRANSLATI.E der bisschoppen, II i, 269. TRANSSUBSTANTLATLE (LEER AANGAANDE DE); reeds vroeger opgekomen wordt zij door Eligius en andere geloofspredikers tot onze vaderen gebragt, I, 422; door Innocentius III bekrachtigd, II, iii 27 5; door sommigen verworpen, II, iii 101, 102, II, iv, 92; haar invloed op de inrigting der kerken, II, iii 147, 149; op het begrip der godsdienst, 156,' op de ceremonien der mis, 275; op de vermeerdering der altaren enz., 156, 157; op de zorg voor de veiligheid der hostie, 300-302; zij wordt den leeken nadttikkelijk ingeprent, II, iv, 54. TRENTE (CONCTIIIM VAN) schaft alle sequentien af met uitzondering van- vijf, II iii 321; matigt het kerkregt ten aanzien van de geestelijke verwantschap enz., II, iv, 7. TREUGA DEI. Zie GODSVREDE. TRIER; eene christengemeente aldaar in de tweede eeuw, heeft in de vierde haren bisschop, I, 59, 60; binnen de muren dezer stad stroomt het eerste ketterbloed, 60; verbreiding des christendoms in de omstreken, 60. TRINITEIT. Zie DRIEtENHEID, KERKLEER. TRISAGION bij de mis; Karel de groote wil dat de leeken het met de priesters zullen medezingen, I, 400, A21; zie ook SANCTUS (HET). TRIVIUM en QUADRIVIUM in onze oudste scholen; zij maken het voorbereidend onderwijs uit, I, 359, 360; methode en hulpmiddelen door de leeraren daarbij aangewend, 361, 362. TROEST (DER SIELEN), een catechetiesch volksboek, II, iii, 13. TROMPETTERS bij processien. enz., II, iii, 326, 359, II, iv, 25, 26. 21 TORTOSA
,
,
,
,
,
,
,
,
162
na de begrafenis, II, iv, 64. moeten in tegenwoordigheid van den parochiepriester geschieden, II, iv, 3, en bij de huwelijkssluiting herhaald worden, 8. TBOUWPENNINGEN bij verloving, II, iv, 3. TROUWBINGEN bij verloving en echtsluiting, II, iv, 3, 8. TRUIDEMAN, een weldoener der armen te Hoorn, II, iv, 224. TUCHT (DE KERXELIJKE) bij onze vaderen voor de elfde eeuw, I, 498-5 na de elfde eeuw, II, iv, 150-184; invloed van het volkskarakter op haren staat, I, 499; zij wordt versterkt en uitgebreid door Karel den groote, 499; middelen waardoor zij uitgeoefend wordt, 499-511, II, iv, 150-184; de tucht over de geestelijkheid, 166-169. Zie ook BIECHT, BOETE enz. TUF STEEN. Zie STEEN. TUINEN, benaming voor kerken en kerkhoven, II, iii, 152. TURICEN, aflaat voor die tegen hen ten strijde gaan, II, iv, 198. TURNARII bij de kapittelen, II, i, 291. TWEEKAMP. Zie 4GODSGERIGTEN. TWISTO-IERIGHEID bij de geestelijken, kloosterlingen, leeken, p ie
TROOSTELEIEB
TROUWIELOFTEN
n;
ZONDEN (TTERRSCHENDE). TYEL (JAN "VAN),
een krankzinnige te Utrecht, II, iv, 253.
U. brigittijnen-klooster aldaar , II , ii , 127. een friesche monnik te Werden, schrijft latijnsche Irerzen en een Pita s. Ida, I, 369, 370. UITERSTEN (DE VIER); boeken .daarover, II, ii , 337; aanbeveling der bepeinzing van deze stoffen, II, iii , 38; zij zijn de vier raderen der hemelwaarts strevende ziel, II, iv, 93. UITLEGKEINDE (BUBELSCHE) in de scholen onderwezen, I, 360, II, ii, 269-271, 274; verkeert in kwijnenden staat, 384, en wordt door onze vaderen maar zelden beoefend, 385, 386. ULVINGA (HENDEax) sneuvelt als kruisvaarder bij Lissabon, UDEN;
UPPING,
i, 11.
maakt bedevaarten wegens zijne blindheid en sticht een klooster te Vollenhove, II ii, 88, II, iv, 41. UNIVEIISITEITEN. De magistraat van Utrecht wil aldaar eene universiteit oprigten, IT , ii, 272, 273; invloed van de buiten
USN (JAN VAN)
,
163 ons vaderland gevestigde op ooze scholen, 285; Nederlanders bezoeken - -die van Parijs, 285, 286; van Orleans, 286 ; 287; Oxford, 287, 288; Bologna, 288, 289; Padua, 289; Ferrara, 289; Perugia, 289, 299; Praag, 289, 290; Heidelberg, 290; Erfurt, 290, 291; _Rostock, 291;, Keulen, 291-293; Leuven, 293-295; vorsten en pausen bevorderen de belangen van deze scholen en geven privilegien aan . hare studenten, 295, 296; het privilegie der studenten bij ooze kapittelen, 297, 298; het collegie van Nikolaas de Capucio te Perugia, 298, 299, en andere te Keulen en Leuven, 299, 300; beurzen voor studenten te Parijs, Keulen en Leuven, 300; zedelijke en intellectuele invloed van het universiteitsbezoek, 300-304; theologische vorming wordt zelden in de eerste plaats gezocht, 304, 305. Zie cok NIKOLAAS-COLLEGIE (ST.). URBANISTEN = clarissen, die den door Urbanus IV gewijzigden regel -volgen, II, ii, 84, 85. URBANUS II (PADS) roept de christenheid ter kruisvaart, II, i, 6. URBANUS V (pAus) benoemt inquisiteurs voor Duitschland, iii, 113. URIEN; of het voor den doop mag gebruikt worden, II iii, 358. URSULA en hare elfduizend maagden, I, 61, 63; hare relieken te ,
Delft, II, iii, 169. een kluizenaar aldaar met de kerk verbrand, II ii, 56. UTENENGHE (SPLINTER), geroemd landcommandeur te Utrecht,
USQUERT;
,
ii, 147. UTERLO (ZWEDER),
viciris van bisschop Jan van Arkel enz., II i, ,
146, 147, 154, 155, 281; vruchteloos tot bisschop verkozen, 158.
door de Friesen bezet, wordt door de Franken' genomen, I, 68, 69; de kerk van Dagobert aldaar, 69, 70; de stad door de bisschoppen versterkt, II i, 42; door brind en pest geteisterd, 91; kerkelijke indeeling der gemeente, 339; kloosters, II, ii, 7, 14, 26, 82, 85, 94, 96, 104, 105, 110, 115, 127, 161, 200, 221; het hof der St. Jansridders, 138, 139; duitsche huffs, 143, 146, 147; begijnhof, 153; -fraterhuis, 169; kerken II, iii, 135. Zie 00k KAPITTELSCHOLEN, FRATERSCHO-
UTRECHT,
,
LEN, UNIVERSITEITEN, BOEKERIJEN, DOMKEBK, ST. SALVATORSKERK, PROCESSIEN, BEDEVAARTEN.
de gouw Niftarlake zijn oorspronkelijke kern, I, 238; gouwgraven aldaar, 238; onder den bisschop gesteld, 238, II, i, 40. Zie 00k GEBIED, STICHT. UURKLOKKEN bij de kerken, II i, 289, II, iii, 144. UURWERXMAKEB,§ te Windesheim en elders, II, ii, 208.
UTRECHT (STICHT VAN);
,
164
(cLERIci), „papers die wijf hadden gesworen," d. i. een geheim huwelijk aangegaan, II, iv, 129.
UXORATI
V.
VAANDELS (VEROVERDE) en banieren in de kerken bewaard, iii, 200. VAANDELS (vExTiLit) voor kerkgebruik, II, iii, 185; „het vaandel onzer lieve vrouw" te Dordrecht, II, iv, 59. VACATUREN van den utrechtschen zetel; langdurige te vermiklen, II, i, 246. VADER (ONZE). Zie PATERNOSTER. VADERABTEN = voorstanders van oudere kloosters, die opzigt hebben over jongere gestichten, II ii, 73. VADEREN (ONZE HEIDENSCHE); hun volkskarakter en de staat hunner beschaving, I, 12-28 ; ligchamelijke eigenschappen volgeng Tacitus, 12; zedelijke eigenschappen: gemoedelijkheid , ernst, gastvrijheid, 13, 14; trouw en eerlijkheid, 15; sexuele reinheid, 15; achting voor de vrouw en overdreven voorstellingen dienaangaande, 16-18; vrijheidszin en moed, 18; ondeugden: roofzucht, overdaad, speelzucht, wraakgierigheid enz., 19, 20; hun woningen, 22; opvoeding hunner kinderen, 22; regt van weerbaarheid, 2 3; magt van den man over vrouw en kinderen, 23, 24; uitvaart der dooden en lijkverbranding, 24, 25; gemeenten en markers , 25 ; maatschappelijk leven , 25; koningen, 26; vrijen en onvrijen, laten, regt, 26; ooze heidensche vaderen geen barbaren, 27, 455. VADERS; hunne regten over de kinderen, I, 23, 24. Zie ook DOCHTERS. VAGEVUUR; offers voor de zielen, d4arin verwijlende, II, i, 385, II, iv, 97; aflaten, 189; de misviering verkort den zuiveringstijd, II iii 308, II, iv, 198; voorstellingen aangaande bet vage 7 ,
,
,
vurenzi.j gsmdeln,I463iv95-7. VALE= S; zijne legende, I, 63. VALKEN, door Bonifacius ten geschenke gegeven, I, I42; hun gebruik bi.j geestelijken afgekeurd, 161, 334, II, i, 302, maar op missie-reizen noodig, I, 217; mogen niet in de kerken gebragt worden, II, iii, 203.
165 VALIthNBURG; het duitsche huis aldaar, II, ii, 143.
hoogleeraar der theologie te Leuven,
VARENACKER, (JOHANNES),
II, ii, 295. VARKENS
en ander vee loopen in vrijheid om in onze steden,
iii, 152, 202. Zie ook ST. ANTONIE-VARKENS. VAST- EN BEDEDAGEN. Zie BID- EN DANKDAGEN. VASTEN; vrijwillige en gedwongen, I, 434, 437, II, iv, 19-21; de veertigdaagsche voor paschen, I, 434, 435, 438, II, iii 217, ,
II, iv, 20, 21; zij worden als de tienden des jaars aangemerkt, I, 436; leeringen van Bonifacius, 435, 436; de „dies rogationum" of kruisdagen voor hemelvaartfeest, 394, 437, II, iii 254, II, iv, 20; de quater-tempervasten, I, 437, II, iii, 262, 365, II, iv, 20; tweedaagsche in iedere week, I, 438, II, iv, 20; zaturdagsche, I, 438; spieizen en dranken `waarvan men zich onthouden moet, 438, II, iv, 20; vasten voor de biecht, I, 501; als boeteakte , zie BOETE; de mis der vasten (missa ieiunii) II iii, 219; vigilien, II, iv, 2]; vasten kunnen met andere „goede werken" verwisseld worden, 21; voorbeelden - van' overdreven strengheid, 19; het verzuimen der vasten doodzonde, 20. VASTENAVOND heet bij de devoten „der gekker .tijd"; zijn bestemming, II, iii 217, 218. VECHTEN biej Utrecht, aan St. Maarten geschonken, I, 337. VEEZIEKTE wordt door de zegenspraak der priesters geweerd, II, iii, 373._ VELUANUS (JOHANNES ANASTASIUS) is een der eersten in ons land, die alle geweld, tegen ketters gebruikt, afkeuren, II, iii, 122. VELZEN; Willebrord wijdt aldaar eene kerk (?), I, 110; Bonifacius zal er gearbeid hebben, 138; het patronaatregt aldaar, II, i, 332. VENE (GEEBTRUDE VAN), mater in St. Ctecilia-convent te Utrecht; hare levensbesclutving in HS., II, ii, 355. VENLO; klooster aldaar, II ii 125. VENLO (JOHANNES VAN), hoogleeraar te Keulen, II ii, 292. VENLOE (SIMON VAN); zijne Devote oefeninge der tnimen,II, iii, 276. VERBODEN TIJDEN. Zie TIJDEN (VERBODEN). VERBURG (JOHANNES) van Alkmaar sticht een collegie voor stu'denten te Leuven, II, ii, 300. , VERDOEMENIS (DE EEUWIGE) der niet-christenen door onze gelpofspredikers onbesuisd verkondigd en door de heidenen betwijfeld, I, 130. VERDULDIGHEID = lijdzaamheid; lof dezer deugd, zie ZEDELEER. VERE; kapittel aldaar, II i, 345; kapel in de parochie-kerk, iii, 317, 318; kloosters, II ii, .85; tempelierenhuis (?), 133, ,
,
,
,
,
,
,
,
166 VERGADEREN = compileren, uitlezen, het werk der ascetische schrijvers, II ii, 374, 375. VERGADERINGEN (VRIJE SLOOSTERLIJKE); hoe zij doorgaans ont,
stonden, II ii, 94, 96, 148-150; gaan wegens verdenking van ketterij ligt tot eenige kloosterorde over, 95, 158, 159, 168, 176. VERKIEZING DEB BISSCHOPPEN VAN UTRECHT, door geesteli.jkheid en yolk, I, 297, II, i, 244; wie verkiesbaar waren, 238-243; bij wie het stemregt berustte; 245, 313; zorg voor eene zooveel mogelijk spoedige electie, 246; voorbereidende werkzaamheden, 246, 247; de vorstelijke beden (preces), 92, 93, 105, 127, 128, 136, 170, 178, 181, 247, 248; gebeden, vasten enz. voor „de keur", 248; het gewone getal der stemmers, 248; waar en wanneer zij vergaderden, 248, 249; het weren van onbevoegden, 249; drievoudige vorm van electie, 249, 250; de temopneming, 250, 251; bekendmaking van den uitslag, 251; waardering der akte; 252; de pausen vernietigen de vrije electie der kapittelen, 137-141. VEBLUCHTEN = illustreren\ het werk der miniatuurschilders, ii, 321, 366. VERLUCHTEBS. Zie MINIAT u UESCHILDERS. VERONA (RATHERIUS VAN); girt Sermo synodalis, II, i, 360. VERONICA-BEELD (HET) van Christus, II, i, 14, II, ii, 121, II, iv, 35, 43, 189. VERORDENINGEN (SYNODALE) door den bisschop niet te publiceren zonder toestemming van het kapittel te Utrecht, II, i, 272, 274, 364, 366; handschriftelijke verzamelingen en uitgaven, 356, 358. VERPLECHTEN = zich tot trouw aan eene gedane belofte verbinden, II, iv, 129. VERVLOKKINGEN (OUD-TESTAMENTLIJICE) in de giftbrieven enz. onzer vaderen, I, 461, 462, II, ii, 46. Zie ook AN 4, .T1 EMA. VERWAREN (HET) der oogen en gansche ligchaamshouding door de devoten en kloosterlingen, II ii, 278, 279, II, iv, 211. VERZEN (LATIJNSCHE), door ooze geestelijken in de oudste ti ejden geschreven, I, 369-371; later, II, ii, 411-414. Zie ook 'Junius, PotzrE. VESTIARItN in de kloosters hebben de zorg voor de kleeding, II, ii, 71, 101. VIANEN (GIJSBERT VAN) beproeft de verheffing van zijn broeder Reinoud tot bisschop van Utrecht te bewerken, II, i, 164; verzoent zich met Floris van Wevelinkhoven, maar wordt later in den ban gedaan, 165. ,
,
167
vim), door den pans te Avignon tot bisschop * van Utrecht benOemd,, poogt Floris van Wevelinkhoven van den stoel te werpen, II, i, 164, 165. VIANDEN (HENDinc vAN), bisschop van Utrecht, wordt onder de leiding van Koenraad van Hochstaden in de krijgskunst geoefend, II, i, 118; voert krijg met Gijsbert van Amstel enz., 118, 119; zijne zorg voor de kerkzaken, 119; hij behartigt den dombonm te Utrecht, 119; begunstigt de ridders van St. Jan en van de duitsche orde, 120. VIATICUM. Zie OLIESEL. VIENNE. Zie CONCILItN. VIGILI2N houden voor de dooden, II, iv, 68. Zie ook VASTEN. VIKARITRN; waarom zij gesticht worden, II iii, 156, 157. YIKARISSEN; hoe zij bij sommige kerken zeer menigvuldig zijn, II, iii, 157. VIKARISSEN DES BISDOMS tijdens vakature van den utrechtschen zetel, II i, 246, 281; van den bisschop, 274, 280, 281; hunne verpligtingen afhankelijk van hunne instruction, 280. VILLEDIEU (ALEXANDER DE); zijne grammatica, II , ii, 262, 263, 274. • VINCENTIUS VAN BEAUVAIS. Zie BEAUVAIS. VIENEBURG (JAN VAN), door den pans van Munster naar Utrecht verplaatst, zendt zijne procuratoren derwaarts en wordt als bisschop erkend, II i, 152; een zwak regent wordt hij te Goor gevangen genomen en op losgeld vrijgelaten, 153; hij bevordert den dombouw, II iii, 131; sterft, naar men zegt, ten gevolge van vergiftiging, II, i, • 154, 247. VIRNEBURG (HENDRIK VAN), aartsbisschop van Keulen, vervolgt de vrije geesten, II, iii, 61, 64. VISIOENEN. Zie MYSTICISMS. VISITARE = offeren, in aflaatbrieven, II, iv, 188. VISITATIE. Zie KEENVISITATIE, KLOOSTERVISITATIE, BEGANGENIS.
NIANEN (REINouD
,
,
,
,
,
VISITATIE ( MARIA-). RTA-).Zie FEESTEN (MARIA-).
der bisschoppen; twisten daarover, II i, 149. VITRY (JACOBUS VAN); zijn tafereel van de zedeloosheid der studenten te Parijs, II ii, 301. • VLAARDINGEN; Willebrord bezit aldaar goederen en wijdt er eene kerk, I, 109, II, i, 337. VLADERACCUS (CHRIsTopEoRus), rector der fraterschool te 's Her, togenbosch, II, ii, 244. .VLAMING (ADRIAAN DE) van Dordrecht reist met zijn gezin ter beevaart naar 't °Osten, II, iv, 34, 45. VISITATIE-REGT
,
,
168
zegenen, zie BROOD EN VLEESCH, LAMSVLEESCH. VLIEDERHOVEN (GERARD vAN), auteur van het Cordiale, II, ii, 147, VLEESCH
337, 383.
EN SPINNEN; wat er mede te doen, zoo zij in den geconsecreerden wijn 'vallen, II iii, 301. VLIGER = een ruime mantel, II, iv, 48. VLISSINGEN; klooster aldaar, II, ii, 110. VLOED (KIMBIUSCHE), I, 5. VLOEKEN in volksgebruik, II, iv, 144, 145; hoe gestraft, 145. VocABuLA BIBLI2E, eerie verzameling van glossen op de vulgaat, in een utrechtsch HS., II, ii, 264. VOCABULARU PRAIDICANTIUM, woordenboeken bij het vertalen van latijnsche sermoenen te gebruiken, 11, iii, 342. VOCES FRACT/E bij den discant, II iii 316. VOCHTEN. Zie BANKEN. VOETWASSCHING (DE) op witte-donderdag in de kerken en godshuizen, II, iii 92, 226-228. VOLDOENING (HET WEEK DER) VAN CHRISTUS. Zie SATISFACTIE VLIEGEN
,
,
,
,
(HET WERE DER) VAN CHRISTUS.
bisschop van Utreoht, I, 275. leerboeken daarover, II, iv, 205, 208. VOLKSLITERATUUR (GODSDIENSTIGE); hare belangrijkheid voor de geschiedenis onzer zedelijke beschaving, II, ii 338. VOLLENHOVE; klooster aldaar, II, ii, 88, 99; metrische kronijk des huizes, 88, 351. Zie ook GEVANGENISSEN VOOR GEESTEVOLKMAR (POPPO),
VOLKOMENHEID (DE WEG DER CHRISTELLTKE);
,
LLTKEN.
in de heidensche tijden, I, 24; later, II, iv, 148; hoe verzorgd, 246. VONKSKE (EEN) ONTVANGEN, een term der devoten, II, ii, 176. VOOGDEN. Zie ADVOCATED', KERKVOOGDEN. VOORBEDEN voor den pans, bisschoppen, vorsten enz., bij de mis enz., II, iii, 287, 334. VOORLEZERS. Zie LECTOREN. VOORLEZING DER H. SCHRIFT bij de eeredienst, zie SCHRIFTVObrDELINGEN,
PERICOPEN. VOORTEEKENEN
vinden algemeen geloof, II, iv, 112-114. bij ooze heidensche vaderen,
VOORZIENIGHEID (GELOOF AAN DE)
zie
HEIDENDOM.
zijne Aurea legenda vertaald en voor de christelijke mythologie gewigtig, II, ii, 337. VORMSEL (HET), jaarlijks te bedienen, I, 502; eens in de zeven VORAGME (JACOBUS DE);
-
169
jaren, II,ui 361; loon aan den bisschop voor het sacrament te betalen, I, 350; het is eene bekrachtiging van den doop, 418, II, iii, 360, 364; wijze van uitoefening, 361-363. Zie ook DOOPGETUIGEN. VORN (KoENRAAD) van Kampen sticht beurzen voor studenten te Keulen, II, ii 300. VORNE (GERARD vArT) ter kerkvergadering te Keulen, II, i, 366. VORNKE (WILLEM), prior van Windesheim; zijn opstel De origine collegii in Winde8em, II, ii, 350, VORSTEN EN VORSTINNEN laten biddagen voor zich houden, IT, ii, 254. Vos (JoHANNEs), prior van Windesheim, reist ter kerkvergadering te Constanz, II, i, 369; zijn verblijf to Deventer, II, ii , 167; te Parijs, 208; wijdt nonnen te Diepenveen, 211; sterft, 214; zijn geschrift over de navolging van Christus, 366; zijn bijnaam, II, iv, 212. VOSSEN (BOHEEMSCHE) = volgers van Hus, II, ii 123. VOTLEFGAVEN bij de heiligen-beelden, II, iii 196. ,
,
,
,
VOTIEF-MISSEN. Zie MIS, MISSEN. Vox SUBMISSA bij de . koordienst; wat dit beteekent, II, iv, 182. VREDERUS bij de mis enz., I, 421, II, iii, 163, 164, 233, 291, 292. Zie ook PAESBERD. VREDELIEVENDHEID. Zie INVLOED VAN HET CHRISTENDOM. YEMEN (WILLEm), rector der kapittelschool te Deventer, II, ii 236. VREEMDELINGEN moeten beschermd en verpleegd worden, I, 513, 514, II, iv, 232, 233. VREEMDELINGENHUIZEN in de kloosters, II, iv, 244. VREESWIJS; de parochie aldaar, II i, 338. VRIEZEVEEN; collatieregt aldaar, II i, 331. VRLTDAG (GOEDE). Zie FEESTEN (CHRISTUS-). VRT.TDHOF. Zie MONTADE. VRIJPLAATSEN. Zie ASYLREGT. NRUSTERMARKTEN, I, 23. VROOMHEID (DE CONVENTIONELE) onzer vaderen, zie ZEDELEER. ,
,
,
achting vow haar bij onze heidensche vaderen, zie VADEREN; Zij mogen niet bij geestelijken inwonen, I, 334, althans geen 5uspecte, II i, 295; het verkoopen van vrouwen bij ons yolk in de veertiende eeuw niet zeldzaam, I, 428, 429, II, iv, 12. VROUW ► N-BOEK (oNsER), eerie verzameling van Maria-anecdotes, II, iv, 105. VROUWENKLOOSTER, een convent van lien naam onder Oostbroek, 22
VROUWEN;
,
170 II, ii, 6, 60; de zusters van rebellie beschuldigd, 7, 59; hare afhankelijkheid bij abdissenkeus, 70. VROUWENROOF. Zie SCHABING. VULGAAT; de monniken van Windesheim pogen den tekst te zuiveren en verzamelen daartoe oude HSS., II ii, 312, 313; Gerard Zerbolt wekt daartoe op, 386, en Magdalius Jacobus beproeft het, 386. VUSTING (HUGO). Zie STATUTA ECCLESI1E TRAIECTENSIS. VUUR wordt op het pinksterfeest van de gewelven der kerken geworpen, II, iii, 235; dat der hel en des vagevuurs, iv, 96. VUUR (NIEUW) wordt gewijd op witte-donderdag, II, iii, 223; op zaturdag voor paschen, 229, 230. Zie ook AFWERINGSMIDDELEN. ,
W. WAAL (JOHAN DE) is geen vriend van „de roomsche vaart," iv, 191. WAARZEGGERIJ bij ons voorgeslacht, I, 46, 48; wordt verboden en gestraft, II, iv, 108. WADSTENA; het moederklooster der brigittijnen aldaar, II, ii, 126, 129. WAGENSPELEN bij procession, II, iv, 25, 26, 29. WALBURG (ST.); hare relieken enz. te Groningen en Tiel, II, 257. WALCI1EREN door Willebrord bezocht, I, 110; of hij daar 't eerst aanlandde, 221; hij verbreekt er een beeld van Wodan, 232; het eiland do9r de Noormannen geteisterd, 244; sendgerigt aldaar, 504; processie, II iii, 168. WALDEK (ADOLF VAN), proost van den dom, twist met Jan van Zyrik over zijne aartsdiakonale regten, lI i, 125; hij is sommiger kandidaat voor den bisschopsstoel, 128; wordt op Bien van Luik geplaatst, 129. WALDENSEN; of zij zich op onzen bodem vertoond hebben, II, iii, 55. WALFRIED EN RATHFRIED, martelaren, te Bedum vereerd, I, 242. Zie took FEESTEN VAN NATIONALE HEILIGEN. Zie SYWAERTSZ. WALICH SYWAERTSZ. WALTER, abt van Egmond, beroemd wegens zijne liefdadigheid, II, iv, 243. WALTER DE HOLLANDER. Zie HOLLANDER. ,
,
171
Utrechtenaar, voedt bisschop Otto I op; wordt abt van Villers en laat eenige kernspreuken na, II, ii , 358, 359. WANDO, abt van het klooster te Fontanelle, Wulfrans medearbeider, I, 132. WANTEN = handschoenen, door de kanoniken niet in de kerken te gebruiken, II, i, 302, 418. WAPENDRAGT, den geestelijken verboden, I, 334, 490, 493. WAPENEN DES HEEREN = werktuigen der passie in kerken enz. afgebeeld (spons , nagelen enz.), II iii 198, II, iv, 189. WAPENS EN WAPENSCHILDEN bij de graven in de kerken dpgehangen, II, iii , 200. WARMOND; kloosters aldaar, II, ii, 94, 193, 195. WARNSVELD; klooster aldaar, II, ii 199. WASKAARSEN (BRANDENDE) worden door boetelingen gedragen, II, iii, 120. WASSCHOT, opbrengst aan de kerken ten behoeve van de verlichting, door wastinsigen of cerocensualen nit te reiken, II, i, 382, II, iv, 163. WASTINSIGEN. Zie WASSCHOT. WATER bij den miswijn, II, iii, 289. WATER (ZwABTE); klooster van dien naam, II, i, 113, II; ii, 13, 15. WATERLANDSCHE (DE) Friesen als sacramentsverachters berucht, II, i, 56. WATERPROEF. Zie GODSGERIGTEN. WATERSTAAT; ziejne beginselen in het frankische tijdperk, I, 21, 469, 494. Zie 00k INDIJKINGEN, WILFRIED VAN YORK. WATERVLOEDEN worden straffen wegens het inhonden der tienden geacht, II , i, 381; zijn menigvuldig in ons land, 37, II, iv, 241. " WEDDINGSCHAP; beevaart deswegen ondernomen, II, iv, 46. WEDUWEN, door de oude wetten enz. in bescherming genomen, I, 513, 514, II, iv, 236. WEEEN van Maria. Zie FEESTEN (MARIA-). WEEK (PRIESTERS, DIA.KENEN EN SUBDTAKANEN VAN DE) bij de kapittelen, II i, 299, 417. WEENT (JOHANNES), monnik van Egmond, schrijft, gelijk magister Egbert aldaar, metrische epitafien voor de abten, II , ii, 342. WEERLOOZEN, door de friesche wetten beschermd, II, iv, 231. WEERT (JAN DE) van Yperen veroordeelt het beevaartloopen, WALTER, t een
,
,
,
,
II, iv, 47. toovenaars die wolvengedaante aannemen, I, 39. WEESHUIZEN in het karolingische tijdvak, I, 513; later, II, iv, 251, WEERWOLVEN,
172
klooster en boekerij aldaar, II ii, 314, door vorsten enz. te beschermen en te verzorgen, I, 51 3, II, iv, 236; worden tot de „regte armen" gerekend, 246; veelal besteed, 246, 251. WEISSENBITRG (OTPRIED VAN); zijne evangelie-harmonie, I, 371. WELLENS (PETRUS), hoogleeraar der theologie te Leuven, II, ii, 295. WENDEN; kruisvaart tegen hen, II, i, 11. WERDEN; klooster van Ludger aldaar, I, 184, 321, 340; de abt geconimitteerd ter reformatie van Egmond, II ii, 187; van Rijnsburg, 190. Zie ook BEDEVAARTEN, BOEKERIJEN. WERELD (ONDERGANG DER) gevreesd in het jaar 1000 en 1065, II, - i, 8, II, iii, 127; hoe de geloovigen zich lien voorstelden, II, iv, 95. WERENFRIED, medearbeider van Willebrord in Gelderland, I, 111; werkt inzonderheid in de Betuwe, te Elst, Westervoort enz. 125; de strijd over zijn lijk door een godsgerigt beslecht, 125; zijne relieken door Balderik in eere gesteld, 272, en door „de geuzen" verbrand, 125; bedevaarten te zijner eer, II, iv, 31, 41; zijne biografie, I, 124; zijn naam in de litanie, II iii, 334. Zie 00k FEESTEN VAN NATIONALE HEILIGEN, GODSGERIGTEN. WERP = geregtsplaats, II, iv, 230. WERKEN (DE ZEVEN) VAN BARMHARTIGHEID moeten in de kerken enz. geleerd worden, II iii 4, 8, 9; worden afgebeeld, 192. WERMBOLD VAN BUSCOP. Zie BUSCOP. WERSELOO; klooster aldaar, II, ii 11, 12, 39; fragment van de annalen des huizes, 12, 347; de rmiskelk, II iii, 160. WESSEL G.ANSFORT. Zie GANSFORT. WESTEREMDEN; parochie-kerk en school aldaar, II, ii 239, 250. WEStEROIJEN bij Tie!; klooster aldaar, II, ii 106, 202. WEST-FRIESLAND; de betrekking van dit gewest tot het bisdom van Utrecht, II, i, 319. Zie ook PROOSTEN, PROOSTDIJEN. WEST-FRIESLAND (PROOSTDU VAN). Zie PROOSTDIJ VAN WEST-
WEESP;
,
WEEZEN
,
,
,
,
,
,
,
,
-
FRIESLAND.
,1 kapittel aldaar, II, i, 345. van vorsten, landschappen enz. als bronnen voor de kerkgesch. van Nederl., I, xxxiii; onde friesche, op last van Karel den groote in schrift, gesteld, xxxiii, 156, 496, en later onder de leiding van monniken enz., II, iv, 228. WETTISCHE ZIN der middeneeuwsche geloovigen, zie GELOOFS-
WEST-SOUBURG; WETTEN
LEVEN.
bisschop van Munster, wordt door den pans op den stoel van Utrecht geplaatst, II, i, 163; zijn
WEVELINKHOVEN (FLORIS VAN),
173 krachtig bestuur, 164; zijn strijd met Gijsbert en Reinoud van Vianen, 164, 165; zijn ernstige godsdienstzin, 166; hij begunstigt Geert Groote, 166, en den kloosterbouw to Windesheim, II, ii, 206; bekampt de ketterij II, i, 166, 167; straft Jacob van Gulik, 167, 168; sterft te Hardenberg, 169; zijne eer bij de nakomelingschap, 169; zijne schriften, II, ii, 352. WEYDE (HENDRIK VAN), domdeken en generaal-vikaris, II, i, 281. WIBRAND, abt van Lidlum, verzet zich tegen de kruisprediking in Friesland tijdens Arnold van Hoorn, en wordt deswegen gevangen genomen, II , i, 159. WICHELARIJ bij ooze heidensche vaderen, I, 46, 48, en later, II, iv, 108. WICHMAN (DE STRIJD VAN) EN BALDERIK in de omstreken van Kleef, II, i, 54. Zie ook ELTEN. WICHMOND bij Zutphen; kerk aldaar door Ludger gesticht, I, 183, 34-0; begiftigd, 341. Wmo , abt van Klaarkamp, II , ii, 20. WIEGEN EN SCHELLEN op kerstdag, II , iii, 213. WIEL tTuomAs VAN DER) van Worcum, een losbandige monnik, biecht en bekeert zich, II, iv, 158, 159; zijne zelfopofferende liefde, 226, 227. WIEL (DIRK VAN DER), pleegvader van Egbert ter Beek, woont te Sibculo en bevordert de belangen van het klooster aldaar, II, ii, 193. WIEROOKKORRELS in de piaschkaars, II , iii, 230. WIEROOKVATEN EN -SCHEPEN, II, iii, 163. WIEREM boven Dokkum; erfgoed van Ludger aldaar, I, 183. WIGBERT arbeidt vruchteloos voor de missie in Friesland, I, 100; voert een anachoreten-leven, 191; zijne geleerdheid geprezen, 205. WIGBOLD, abt van Ludingakerk, wegens zijne mirakelen geeerd,
II, ii, 114. stichtsch edelman, beroemd kruisvaarder, II, i, 9. to Utrecht, II, i, 274, 277-279; hun ambt en regten, 277; zij worden doorgaans uit de orden der dominikanen en franciskanen gekozen, 278; soms dienen twee te gelijk, 278; zij ontvangen loon voor hunne wijdingen en zijn niet zelden zeer hebzuchtig, 278, 279, II, ii, 76; andere zijn beschaafde en geleerde mannen, II i, 279; zij kuimen met de koorbisschoppen vergeleken worden, I, 300. lie ook KOORBISSCIIOPPEN. WIJDINGEN van bisschoppen enz., zie ORDENING; van levenlooze voorwerpen, kerken, kerksieraden, enz. II iii, 369, Zie ook
WIGERUS,
WIJBISSCHOPPEN
,
,
KLOOSTEELEVEN DER BENEDICTLINEN.
174
der nonnen, II , ii, 63. Zie DUURSTEDE. WIJK BIJ HEUSDEN; HS. betrekkelijk de heeren dier plaats, iii, 210; tempelieren-huffs aldaar, II, ii, 132. WIJK (DE TTRFREN VAN) gaan ter bedevaart naar 't Oosten, II, iii, WIJDINGSKROON
WIJK BIJ DUURSTEDE.
210, II, iv, 34.
als verdedigingswapen gebruikt, II iii, 202. nonnensluijer, II , ii, 63. WIJN; roode voor de mis te gebruiken, II, iii, 288; wordt met zout vermengd om de drinklust te versterken, II, iv, 147; niet zelden door de wijnkoopers vervalscht, 144. WIJNGAARD (ANTONIE VAN DEN), een beroemd toonzetter, II, iii, WIJKWAST
,
WIJLE
319.
door pas gekozen kanoniken te verstrekken, II, i, 291; in' kloosters, II ii, 45, 46. WIJWATER, voor de kerkwijding enz. benoodigd, I, 388; zijne kracht door ketters erkend, II, iii, 101; hoe het bereid wordt, 370, 371. WIL (KLERKEN, MENSCHEN VAN GOEDEN); oorsprong en gebruik dezer benaming, II ii, 166, 171. WILFRIED VAN YORK, de geestelijke vader van Willebrord, I, 84; zijne biografien, 83; een woordvoerder in den strijd der roomsche en iersche partij in de angelsaxische kerk, 84, 85; hij wordt bisschop van York, legt den bisschopsstaf neder en aanvaardt de reis naar Rome, 85, 86; hij komt in Friesland aan het hof van koning Adgil I en maakt vele bekeerlingen, 86, 87, 190, 414; bezoekt later nog eenmaal ons land en Willebrord, 88; zijn ascetisme, 193; zijne liefdadigheid jegens armen, 198; hij leert de heidenen in Engeland visschen, 198, en onze vaderen dijken maken, 469. WILLEBRAND, bisschop van Utrecht, graaf van Oldenburg; maakt tweemalen de kruisvaart, H, i, 111, 112; wordt op den stoel van Utrecht verheven, 112, 241, 25 4; zijne intrede in de kathedraal-stad en de maaltijd bij die gelegenheid, 112; hij vernieuwt den kruistogt tegen de Drenthenaars, 112, 113; zijn karakter en kerkbedrijf, 113, 114, II, ii , 13; hij sterft te Zwol, II, i, 114, en wordt begraven in het klooster van St. Servaas, II, ii, 26; zijn Itinerarium, 344. WILLEBRORD, de stichter der nederl. kerk; zijne biografien, I, 95; wordt opgevoed in Wilfrieds klooster te Rippon, 96; trekt naar Ierland en leeft aldaar onder de leiding van Egbert, 97-101; is onvoldaan met het kloosterleven, 197, en gaat met WIJNPENNINGEN,
,
,
175 elf broeders naar Friesland; 101, 102; reist van Utrecht naar Pepijn en vervolgens naar Rome, 102, 103; wordt aldaar tot regionaar-bisschop gewijd, 104; keert naar Utrecht terug, bouwt de St. Salvatorskerk en •de kapel des h. kruises en arbeidt met voorspoed, 105; wordt aartsbisschop en ordent andere bisschoppen, 106, 107; zijn nieuwe naam (Clemens), 107; hij bouwt de St. Maartenskerk te Utrecht, 108; zijn arbeid in verschillende gewesten van ons land, 199-111; hij reist naar Deenemarken, van waar hij een dertigtal jonge slavers (?) met zich brengt, 112, 414; bezoekt Helgoland, 112; zijne rede tot Radboud eene verdichting, 229; zijn arbeid in het Luxemburgsche en het Thuringsche (?), 113; zijn klooster te Epternach, 113, 114; hij vlugt uit Utrecht na Pepijns dood , maar keert derwaarts weder na Radbouds afsterven en hervat zijn arbeid, 114; ontvangt schenkingen, 11. 5; sterft te Epternach (?) 116; zijne persoonlijkheid' en karakter, 116; zijne verdiensten en testament, 117, 461; zijne geleerdheid geprezen, 205; zijne roomschgezindheid, 211, 212; of hij synoden gehouden heeft, 328; zijne nagedachtenis bij de nakomelingschap en zijne relieken, 118, II, iii, 168, 334; de sage aangaande zijn sarcofaag, I, 116; liederen, 118, 521-525, en dansprocessie te zijner eer, 118. Zie ook IJANSPROCESSIEN, HELGOLAND, WALCHEREN, VELZEN, VLAARDINGEN, ZOUTELANDE, FEESTEN VAN NATIONAT HEILIGEN. WILLEBRORDS MEDEARBEIDERS, I, 119-133; vele bijzonderheden aangaande hen in het Vita Suidberii van Pseudo-Marcellinus, 120. Zie 00k SUIDBERTUS. WILLEHAD, een Angelsaxer, vriend van Alculnus, wordt door koning Alfred ter evangelizatie herwaarts gezonden, I, 168, 169; of hij een leerling van de utrechtsche school was, 353; hij arbeidt in Friesland, Groningen en Drenthe, 169, 170; wordt bisschop van Bremen, 170, 171; zijne biografie, 168; zijn naam in de litanie, II iii 334. WILLEM I, bisschop van Utrecht, komt door invloed van Anno II op den zetel, II , i, 62; zijn karakter volgens oude schrijvers, 62, 63; zijne bedevaart naar het Oosten, 7, 8; zijn deelgenootschap aan de twisten tusschen Gregorius VII en Hendrik IV, 63; zijn bedriojf-in de vergadering te Worms, 67, 68; hij ordent Hildulf te Keulen, 68; leest te Utrecht het banvonnis over den pans af, 69, 70; sterft, 70; de utrechtsche geestelijkheid houdt ziajne nagedachtenis in eer, 73; fantastische verhalen aangaan.dc zijn uiteinde, 70, 73. , bisschop van Utrecht, bij de curie to Rome werkWILLEM ,
,
176 zaam, II, i, 125; hij oorloogt met zijne onderzaten enz. tegen wie hij het kruis laat prediken, 126; sneuvelt bij Montfoort, 126, 127; zijn brief over de „pluralitas beneficiorum" enz. 127, 356. • WILLEM I, graaf van Holland, goat ter kruisvaart, II, i, 14; onder den kerkban, 31; zijne afbeelding te Dordrecht, II, iii 192. WILLEM II, graaf van Holland, koning van Rome; zijn ridderslag en krooning, II, i, 114, I I iv, 235-237; zijne ontmoeting met Albertus Magnus te Keulen, H, i, 114, II, ii, 104; de pans roept te zijnen voordeele de volken ter kruisvaart, II, i, 20, 116; hij sticht de doopkapel te Leiden, II, iii, 175; zijn passieboek, II, ii , 358. WILLEM III, graaf van Holland, poogt te vergeefs Jacob van Denemarken tot bisschop van Utrecht te doen benoemen, II, i, 133; zijne wraakoefening, 134; hij neemt de begijnen in bescherming, II, iii, 88. WILLEM VI, graaf van Holland, gedoogt het inzamelen van tienden voor den pans bij de geestelijken, onder beding van de helft, II, i, 401; beslecht een geschil over de school te Egmond, II, ii, 251, 252. WILLEM, broeder van graaf Dirk VII, valt bisschop Dirk van der Are te voet, II i, 103. WILLEM, abt van Hallam, door Karel den stoute als een dronkaard begroet, II, iv, 139. ,
,
,
WILLEMIETEN.
Zie
HEREMIETEN.
monnik van Sion, schrijft de kronijk van St. Margriete-klooster te Gouda, II, ii 348. WILLIBALD, de oudste pelgrim naar het h. land onder de Angelsaxen, I, 440. WILLIRAMS parafrase van het Hooglied, I, 371. WILD; de kapel van Lebuinus aldaar verbrand, I, 168; waarom zij van het kapittel van Deventer of hing, 167. WILSNACK. Zie BEDEVAARTEN. WINDESHEIM; het klooster aldaar, zijne stichting, wijding en bloei, II, ii, 205-209; namen der eerste monniken, 207; het heeft geen school, 241, 242; zendt afgevaardigden naar Constanz, II, i, 369. Zie ook BOEKERLTEN, CONGREGATIE VAN WINDESiTETM. WINOKSBERGEN (ST.); de monniken van Egmond beproeven de reformatie der abdij aldaar, II ii 189, 190. WINsum; klooster aldaar, U, ii, 105. WrNTERSWIJK (HERMAN VAN), professor der theologie te Praag, II, ii, 289.
WILLEMS (LAMBERT),
,
,
,
177
drie vrienden, treden als geloofspredikers in Limburg, Gelderland enz. op, I, 127; hun gebeente door Balderik in eere gesteld, 272; hun naam in de litanie, II, iii, 334. Zie 00k STAVEREN (CAPPIDUS VAN). WIRSTELINUS (LEONARDUS); zijn schrijfboek met honderd schriftsoorten, II ii 262. WIRO, PLECHELMUS EN OTGER,
,
,
WITTE-DONDERDAG.
Zie FEESTEN (CHRISTUS -).
in Saxen; klooster aldaar, II, 221, 222. WITTENHORST (HENDRIK vAN), abt van Egmond, bevordert de kloosterreformatie aldaar, II, ii, 189, en te Rijnsburg, 190. WITTENHORST (JAN VAN) ontvangt eerbewijs bij zijne terugkomst van Rome, II, iv, 45. WITTE-VROUWEN-ABDIJ te Utrecht, II ii, 36, 196. WITTEWLERUM; abdij Bloemhof aldaar, II ii, 35, 42; getal harer bewoners, 61; weldadigheid jegens armen, II, iv, 243; hare kerk naar het voorbeeld van die van Premontre gebouwd, ii, 35, II, iii, 135. Zie 00k HUSDINGE, KLOOSTERSCHOLEN, WITTENBERG
,
,
BOEKERTJEN.
aanvoerder der Saxen in hun strijd met Karel den groote, I, 153-155; verwoest kerken en gemeenten, 179; wordt gedoopt te Attigny, 155. WIVEN (WITTE), van kinderroof verdacht, I, 37; in Friesland door een gebed van bisschop Frederik bezworen, 375, II, iv, 111. WODAN, de hoogste godheid der Germanen; sporen zijner nagedachtenis bij ons yolk, I 30, 31; zijne feesten, 41; zijn tempel op Walcheren, 45; de 4„goden-wachter" aldaar, 4_8. WOEK. ER; het nemen van renten voor uitgeleende gelden wordt door de kerk als woeker verboden, II, iv, 144. WOEKERAARS, hoe te straffen, II, i, 3 8 3; mogen niet communiceren, II, iii 293. WOEKERGELDEN komen ten voordeele van den dombouw te Utrecht, II, iii, 131. WOERDEN; Bonifacius zal er gearbeid hebben, I, 138. WITUCHINT,
,
,
WOERDEN.
Zie TERPEN.
opgevoed in de kathedraalschool te Utrecht, wordt haar leeraar, I, 356, II, ii, 269; bisschop van Luik, I, 356; sterft met het crucifix in de hand, 444. WOLFIUS (JOH.); belangrijkheid zijner Lectiones memorabiles, I, WOLBODO,
xxvi.
klooster aldaar, II, ii, 110. in de apologie geheel op den voorgrond geplaatst, II iii 18, 19. 23
WOLSENDE;
WONDERBEWLTS (HET) ,
,
178 WONDEREN EN WOYDERGELOOF. Onze geloofspredikers worden doorgaans wonderdoeners geacht, I, 467, 468; verklaring van dit verschijnsel door _voorbeelden, 468-474, en uit het middeneeuwsch begrip van het wezen der heiligen, 470, II, iv, 110; de doodenopwekkingen van Amandus en Eligius toegelicht I, 470-472; de mirakelgeschiedenissen door opzettelijk bedrog en door misverstand vermenigvuldigd, 472-474, II, iv, 110; lijsten van mirakelen, die te Delft zullen geschied zijn, 110. WONDERHOSTIEN te Middelburg en elders, II, ii, 111, II iii, 192, 271, II, iv, 32, 110. WONDERKRMSEN in ons land, II, iii 164, 165. WONINGEN onzer vaderen in de oudste tijden, I, 22. WOONHUIZEN VOOR GEESTELIJKEN bij de kerken, I, 389; frankische wetten dienaangaande, 389, 3 9 0; verblijven voor geestelijken in de kerken, 389. WOORDENBOEKEN in schoolgebruik, II, ii 263. WOUD ('T) bij Delft; het patronaatregt der kerk aldaar, II, i, 331. WOUDE (JAN VAN DER) sticht een klooster te Warmond, II, ii, 193. WOUDEN (HEILIGE), I, 26, 43, 44. WOUDEN (OORSPRONKELIJKE) in ons land tijdens de kerstening onzer vaderen, I 21, 44. WOUDRICHEM; klooster aldaar, II, ii 125. WRA.AXGIERIGHEID. Zie ZONDEN (HEERSCHENDE) BIJ DE LEE KEN. WREEDHEID. Zie ZONDEN (HEERSCHENDE) BIJ DE LEEKEN. WULFRAN, de frankische geloofsprediker, bisschop van Sens, een streng asceet, legt den bisschopsstaf neder en gaat ter missie, I, 127, 128, 191; zijn visioen, 196; hij arbeidt vermoedelijk in het noorden van ons land, 129; ontmoetingen met koning Radboud, 129-131; zijne betrekking tot Willebrord, 131; hij sterft te Fontanelle, 132; zijne biografien, 127. Zie ook RADBOUD I. WULLIBRAT EN THYATBRAT, kweekelingen van Willebrord, de eerste Friesen die de tonsuur ontvingen, I, 172, 175, 352. WURSING, de grootvader van Ludger, aan het hof van koning Radboud, vlugt naar het land der Franken, I, 90, 17-3; is destijds nog heiden, 93; Radboud poogt zich met hem te verzoenen, 93, 173; hij komt na 's konings dood als christen naar het vaderland en wordt door Karel Martel be gunstigd, 174; zijne deugden en vriendschap met Willebrord en Bonifacins, 174, 175. WYE (WILLEM VAN), pedel der universiteit te Keulen, II, ii, 292. ,
,
,
,
,
_
179
Y.
klooster aldaar, II, ii, 110; kerk, II, iii, 133. een brandpunt der angelsaxische beschaving, I, 177; school en boekerij aldaar, 177, 178, 363; door onze geloofspredikers Alubert, Willehad en Ludger ‘bezocht, 168, 177.
YLST;
YORK,
Z. ZAK-KALENDER (EEN)
van de veertiende eeuw, II, iii, 210. = macarismen; catechetiesch onderrigt
ZALIGHEDEN (DE ACHT)
daarover, II
,
ii 8. ,
volgens Thomas Aquinas, II, 20. ZANDWIJK (TIEL); vermeende kerk aldaar in de zevende eeuw, I, 316. ZANGERS (FRIESCHE) maken de daden der voorgeslachten groot, I, 23. Zie ook BERNLEF. ZANGERS (KERK-) zijn doorgaans geestelijken en schoolknapen, iii, 322; hunne dirigenten, 323, en ambtsgewaad, 322,, 323. ZANGOEFENINGEN door de kapittelheeren volgens den regel van Aken te houden, 'I, 313; in de kloosters, II, ii, 245,, 246. Zie ook WIDMER. ZEDEKUNDE; hare beoefenaars zijn hier te lande aanvankelijk weinige, II, ii, 356; zij word en na het midden der veertiende eeuw zeer vermenigvuldigd, 359, II, iv, 205; schrijvers onder de fraters en regulieren, II ii, 360-377; de vraag naar hunne oorspronkelijkheid, 360, 374, 375; schrijvers onder de karthuizers, 377-382; onder de dominikanen, 382-383; onder de franciskanen en duitsche ridders, 383. Zie ook ZEDELLTKHEID. ZEDELIJKTrEID; het hoogste ideaal onzen vaderen niet onbekend, II, iv, 205, 206; de regtvaardiging door het geloof lang voor Luther hier te lande verkondigd, 206, 207; het beginsel der ware bekeering, 207, 208; de conventionele vroomheid, 208— 213; geroemde deugden : ootmoed, 213, 214, lijdzaamheid, 214; 215, liefde of „mince," 215, 216. Zie ook GELOOFSLEVEN, ZALIGHEID (DE ZEVEN GAVEN DER) iii,
,
INYLOED VAN HET CHRISTENDOM.
1.80
trekken ter kruisvaart, II, i, 9, 10, 14. ZEEUWEN (DE) oudtijds een ruw yolk, I, 504, II, iii , 46; zij dulden het sendgerigt niet, II, iv, 161. ZEGELS, als bronnen voor de kerkgesch. van Nederl., I, xxxiii; vervalschers van zegels worden niet ter communie toegelaten, II, iii, 109, 293. ZEGENINGEN, gebeden waardoor menschen en levenlooze voorwerpen gelukkig en tegen duivelschen invloed beveiligd worden, II, lll 373, 374. Zie ook BENEDICTIEN. ZEGGERS. Zie SPREKERS. ZELANDIA (HENRICUS (?) DE) beschrijft de regels van den discant enz., II iii, 314. ZELFKENNIS, den christen boven alle wetenschap aan te bevelen, II, ii, 268. ZELFMOORD van een Fries, die zijne voorvaderlijke godsdienst niet wil overleven, I, 57. ZELFMOORDENAARS; voor hen wordt geen lijkmis gelezen, II, iv, 59; zij worden onder de galg begraven enz., 62. ZELFOPOFFERING. Zie INVLOED VAN HET CHRISTENDOM. ZEEROOVERS (NEDERLANDSCHE)
,
,
ZENDINGSARBEID (ALGEMEENE KARAKTERISTIEK VAN DEN) ONZER GELOOFSPREDIKERS; hunne in- en uitwendige voorbereiding voor de missie, I, 215; medicijnkisten verrnoedelijk op de togten medegevoerd, 218; boeken voor de kerkdienst, 218; met goud versierde handschriften, 219; kruisen, relieken enz. 219, 220; altaargereedschap, 220; keuze van terrein bij den aanvang van den arbeid, 221; sthtelijke intreden in de landen der heidenen, 222; aanknooping van betrekkingen met aanzienlijke landzaten, 223; gebruik van tolken, 225; methode van onderwijs, 226; invloed van de persoonlijkheid en het levee der zendelingen op de heidenen, 230, en uitwerking van enkele feiten, 231-233. Zie 00k GELOOFSPREDIKERS. ZERBOLT (GERARD) van Zutphen, kweekeling der kapittelschool te Deventer, II, ii , 236; boekenwaarder der fraters aldaar, 364; bevordert den kloosterbouw te Windesheim, 204; zijne schriften, 331, 364, 365, 407; sermoenen, 397, en theologiesch-ethische grondgedachten, II , iii, 34-41, 308, 309; hij beveelt de onderhouding van de biecht aan, II, iv, 156, en de ware boete; 157. Zie ook VULGAAT. ZIEL ('s MENSCHEN) bij ooze vaderen als een vogel gedacht, I, 39, II, iv, 87; hare drie krachten volgens de oude psychologie,
II, iii, 31, 39.
181 ZIELGELD bij de broederschappen, II, iv, 75. ZIELMISSEN, volgens sommige ketters den afgestorvenen
onnut, II,
iii, 101, 102; worden voor aanzienlijke dooden in menigte ge-
vierd, II, iv, 65, 66; zij verkorten het vagevuur, 69. Zie ook Mis, MISSEN, BEGRAFENIS. ZIELROLLEN, waarin de verpligte zielmissen aangeteekend staan, II, iii, 298, II, iv, 75. ZIELSVERHUIZING; sporen van het geloof daaraan bij onze vaderen, I, 39. ZIELT.TES, boetelingen bij de procession, II, iv, 24, 28. ZIERIKZEE; of Livinus er gepreekt heeft, I, 77; het kapittel aldaar, II, i, 344, 350; kloosters, II, ii, 83, 92, 98, 105, 111, 121, 162, 199, 202; tempelieren-huis; 133, 136; St. Janshof, 139.
prior der regulieren te Utrecht, wordt te Rostock baccalauretis der theologie, II, ii, 291; zijne commentaren op de Sententien, 389. ZINNEN (DE VIJF); onderrigt aangaande gebruik en misbruik door de catecheten te geven, II, iii , 8; de zalving der zintuigen bij het laatste oliesel, II, iv, 55. ZOETENDAAL. Zie MARIENDAAL (ZOETENDAAL). ZOETERWOUDE; St. Janshof aldaar, II , ii, ZOETIGHEID, ZOETIGHEDEN = gewenschte gemoedsbewegingen bij de devoten, II, iv, 211. ZONDAGEN; van waar zij hunne benamingen (Invocavit, Oculi euz.) hebben, II , iii, 280. .♦ ZONDAGS- EN FEESTVIERING (DE) laat oudtijds veel te wenschen, &IL (PIETER VALKENDAAL VAN),
I, 393, II, iii , 262-264, 272-274; hare onderhouding door
de wetgeving voorgeschreven, I, 393, II, iii, 260-263; door een uit de lucht gevallen brief aanbevolen I, 472; pogingen tot veering van onbetamelijke vreugdebedrijven, II, iii , 263-265; de hooge bestemming der heilige tijden kwalijk begrepen, 273, 274. ZONDAGSSCHOOL te Haarlem, II, iv, 246. ZONDE (ONNATUITRLIJICE) heet ketterij, II, iii, 86. Zie ook ZoigDEN . (HEERSCHENDE) BIJ KLOOSTERLINGEN, BIJ LEEKEN ZONDEN (HEERSCHENDE) BIJ DE GEESTELIJKEN, I, 489-495;
gebrekkigheid der middelen om die te leeren kennen, 489, II, iv, 121, 150;' hun wereldzin en inmenging in aardschen handel, 490, 492, II, i, 296, 363, II, iii , 264, II, iv, 121, 127, 128;
twistgierigheid I, 491, II, i, 297, II, iii , 154; ongehoorzaamheid aan de kerkelijke overheden I, 491, 492; ontucht, 334,
182 491, 492, II, iii, 264, II, iv, 121, 129-133; onmatigheid I, 491, 492, 494, 495, II, i, 354, II, iv, 122; minachting jegens
het heilige, I, 492, 495, II, iii, 203, II, iv, 121; hebzucht, I, 492, - 494, II i, 297, 363, II, iii, 258, II, iv, 121-127; wraakgierigheid, II, i, 111, 112, 113, II, iii, 154; traagheid in de ambtsbediening, II, i, 299, 300, 301; loonzucht, II, i, 299, 300, II, ,
iv, 124; onkunde, II iii, 7, 10, 366, 367; oneerlijkheid, 132, II, iv, 110, 111. ZONDEN (HEERSCHENDE) BIJ DE KLOOSTERLINGEN; hunne ontucht, I, 334, 491, II, ii, 115, 217, 379, II, iv, 137, 138; wereldzin, ,
I, 492, 493, II, ii, 27, 46, 47, 51, 85, 117, 147, II, iv,. 137;
onnatuurlijke zonde, I, 492; twistgierigheid, II, ii, 14, 22, 23, 78, 92, 115, II, iv, 138, 139; hebzucht, II ii, 45, 92, II, iv, 136, 137; adeltrots, II, ii, 12, 133; minachting jegens het heilige, II, iii 203; onmatigheid, II, iv, 139. ZONDEN (HEERSCHENDE) BIJ DE LEEKEN, I, 495-498; hebzucht, I, 496, II, iv, 144; meineed, I,, 496, IT, i, 150, 151, II, iv, 144; ontucht, I, 496, IT, iii, 20H , II, iv, 147, 148 ; overspel, 496, II, iv, 148; onnatuurlijke zonde, I, 496, II, iv, 148, 165, 166; wraakgierigheid, I, 496, II, iv, 145; gewelddadigheid, I, 496, 497, II, iii, 202; gebrek aan regtsgevoel, 1, 497, ,
,
II, iv, 148, 149; adeltrots, I 497, II, i, 290, II, ii, 12, II, iii, 178, 179, 284, I I iv,. 143; onkunde, If, iii, 334; gewelddadig,
,
heid en roofzucht, II, iv, 143; oneerlijkheid, II, iv, 144; ruwheid en wreedheid, 11, iv, 145, 146, 148, 149; onverdraagzaam,heid, II, iv, 146; onmatighlid, II, iv, 147; speelzucht, 144. ZONDEN (DE NEGEN VREEMDE); catechetiesch onderrigt daarover, II, iii, 9. ZONDEN (DE ROEPENDE); catechetiesch.onderwijs daarover, II, Hi, 9. ZONDENSCHULD (GEVOEL VAN) bij velen zeer levendig, H, iv, 87, 88. ZOUDENBALCH (EVERABD) sticht te Utrecht een weeshuis, II, iv, 251. ZOUT; toediening daarvan bij den doop, II, iii, 348, 353; bij het wijwater, 371. ZUIDLAND; klooster aldaar, II, ii, 127. ZUIGPLIP (fistula) voor de communicanten, II, ii, 68, II, iii, 161. ZULPICH; in den slag aldaar ook friesche strijders, I, 68. , ZUSTERS DES GEMEENEN LEVENS; haar eerste huis eene stichting van Geert Groote, II, ii, 173, 174; Brinckerincks verdiensten jegens haar, 174, 175; hare vermenigvuldiging onder den invloed der moderne devotie, 175; hare vergaderingen te Deventer, Arnhem, Doetinchem, Gorinchem, Doesburg, Lochem, Kampen, Zutphen, Zwol, 1 7 6; de meesten gaan tot de tertiarissen van St. Fran-
183 ciscus over, .176, IT, iii, 96, maar onderhouden de gemeenschap met de fraters, II, ii, 176, 177; zij heeten in de wandeling begijnen, 177; hare leefwijze, 177, 178; zij stichten nieuwe vergaderingen te Sonsbeek, Essen, Keulen enz. 176; hare biografien in HS. bewaard, 174; zij worden van ketterij verdacht, iii, 00-96, 122. ZUTPHEN; kerk en kapittel aldaar, II, i, 342, II, ii, 297, 298, II, iii, 139; kloosters, 89, 98, 99, 105, 202; zusterhuis, 176.
Zie ook BOEKERLTEN, DOCTORENPREBENDEN. ZUTPHEN (HENDRIK VAN) in het klooster te Dordrecht, II, ii, 111. ZUTPHEN (MATTHIAS VAN); zijn leven in een• HS. beschreven, II, ii, 355.
zijne verdiensten jegens de geschiedenis der kerkelijke architectuur, I, 380, II, iii, 125, 126. ZWAARD, voor de braid gedragen, I, 23. ZWAARDDANS een volksspel bij onze vaderen, I, 21, II, iv, 26. ZWARTE WATER. Zie WATER (ZWARTE). ZUYLICHENI (EYCK VAN);
Zie
ZWEDER VAN GAESBEEK.
GAESBEEK.
verkrijgt het voorregt van zich een eigen biechtvader te mogen kiezen, II, iv, 154. ZWIJGEN in de kloosters. Zie SILENTIUM. ZwoL, door bisschop Willebrand tot eene stad verheven, II, 114; kloosters aldaar, II ii, 115, 202, 221; fraterhuizen , 167, 168; zusterhuizen, 176; beroemde school, 254-256; bibliotheek, 255, 315; Joden en geeselaars, II, iii, 78; kerk, 133; spookgeschiedenis, II, iv, 112. Zie ook BIOGRAFIRN (NEDERLANDSCHE). ZYRIK (JAN VAN), bisschop van Utrecht, een ijverig verzorger van staat en kerk, trekt zich den dombouw te Utrecht aan, II, i, 322, II, iii, 131; zijn brief aan de geestelijkheid over die zaak, II i, 122, 411-416; hij houdt synoden, 124, 356; reformatorische zin harer besluiten, 124; tegenstand zijner klerken, 124, 125; hij twist met Adolf van Waldek over de aartsdiakonale regten, 125; hij wordt door den pans naar Toul verplaatst, 125; zijne voorschriften aangaande de catechese, II, iii 6, 7, en het asylregt, 153. ZYRIK (FREDERIK VAN), bisschop vau Utrecht, te Avignon geordend en tot een berooid man gemaakt, II, i, 132; zijne afhankelijkheid van Holland, 132; hij houdt eene synode, 133; poogt de dekens in hun overmoed te bedwingen, 326; bedrijft simonie, II, iv, 123.; sterft in het kasteel ter Horst, II, i, 133; zijne begrafenis, 247; concession door de kapittelen hem afgedwongen, 271. ZWIETEN (BOUDEWIJN VAN)
,
,
,
REGISTER VAN STOFFEN, AANGED U ID TER NADERE BEWE RKIN G.
A.
II ii, 23. te Wittewierum, II ii, 35. ABDIJ (DE) VAN EGMOND, I, 323. ABDIJ (DE) VAN ST. LAURENS te Oostbroek, II, ii, 5. ABDIJ (DE) VAN 1VIIDDELBURG, II ii, 29. ABDIJ (DE ST. PAuLs-) te Utrecht, I, 324, II, ii, 14, 15. ADELBOLD, BISSCHOP VAN UTRECHT, zijn biografie en schriften, II, i, 52. AEGER (HENDRIK) VAN KALKAR en zijne schriften, II, ii, 377. AFLATEN (DE) der kerken van Rome, II, iv, 196. AMANDUS (ST.); zijne biografie, I, 72. ANONYM' COLLATIO AD CLERUM IN SYNOD°, in een utrechtsch HS. bewaard; uitgave van dit stuk met behoorlijke toelichting, II, i, 363. ANSFRIED, BISSCHOP VAN UTRECHT; zijne biografie, I, 275. ARKEL (JAN VAN>, BISSCHOP VAN UTRECHT; zijne biografie, II, i, 151. ABDIJ (DE) VAN ADUARD,
,
ABDIJ (DE) BLOEMHOF
,
,
B.
BEDEVAARTEN (DE)
onzer vaderen, I, 439, II, iv, 30. eene kritische uitgave van zijn Chronicon,
BEKA (JOHANNES DE);
I, xvii. BIJBELGEBRUIK (GESCHIEDENIS VAN HET)
327.
in Nederland, II, ii,
185 ii, 329, 332. BIOGRAFItN van nederlandschen oorsprong uit het frankische tijdperk, verzameld, kritiesch gezuiverd en toegelicht, I, 367— 369 . BOEKERIJEN (GESCHIEDENIS DER) in Nederland, II, ii, 306. BONIFACIUS (Sr.); zijne biografie, I, 134. BOURGONDA (DAVID VAN), BISSCHOP VANI UTRECHT, in den kring zijner wetenschappelijke vrienden, II, i, 229. BOUWKUNST (GESCHIEDENIS DER KERKELIJKE) in Nederland, I, xxxiii, xxxiv, 380, II, iii, 125, 126. BROEDERSCHAPPEN (GESCHIEDENIS DER GEESTELIJKE) in ons vaderland, I, 452, II, iv, 67. BUSCH (JoHANNEs) de kloo.sterhervormer, IT, ii, 222. BUSCH (JoHANNEs); eene kritische uitgave van zijn Chronicon Windesemense en zijn boek De reformatione monasteriorum, II ii, 222, 350. BUSCOP (WERMBOLD VAN); zijne biografie, II, iii, 90. BIJBELVERTALING (GESCHIEDENIS DER NEDERLANDSCHE), IT,
,
C. CATALOGUS (DE) der boekerij van de abdij van Egmond gecommentarieerd, I, 363, II, ii, 309. CATALOGUS (DE) der boekerij van Philippus a Leidis gecommentarieerd, II, ii, 307. CATALOGUS (DE) der boekerij van Windesheim gecommentarieerd, IT, ii, 313. CATECHESE (GESCHIEDENIS DER) in Nederland, II, iii, 2. CELE (JoHANNEs) en de parochieschool van Zwol, II, ii, 254. CHRISTENDOM (INVLOED VAN HET) op de wetgeving en regtsbedeeling in Nederland gedurende de middeneeuwen,. II, iv, 228. COESFELD (HENDRIX VAN) en zijne schriften, II, ii, 378. COMHAER (GosEwuN), een Nederlander aan het hoofd der kerk van IJsland, II, iv, 203.
CoNciLIEN (DE) van Pisa, Constanz en Bazel met betrekking tot de nederlandsche kerk, II, i, 367-373. 1) Met vreugde vermeld ik , dat mijn wensch naar eene nieuwe monografie over Bonifacius op zeer bevredigende wijze reeds vervuld werd door den heer J. P. Muller, predikant der doopsgez. to Zwartsluis (Bonifacius. _Rene kerkhist. studie, Amst. 1869, 1870, 2 deelen in 8').
24
186 CONGREGATIE (GESCHIEDENIS DER) van Sibculo, II, ii, 192, 193. CONGREGATIE (GESCHIEDENIS DER) van Windesheim, IT, ii, 205. D. DIONYSIUS DE KARTHUISER en zijne schriften, II, ii, 379. DOODKISTEN (ARCHAEOLOGIESCH ONDERZOEK NAAR DE) onzer vaderen, T, 449, II, iv, 61. DRAMA (GESCHIEDENIS VAN HET KERKELIJK) in Nederland, II, iii, 265. E. ELIGrcrs (ST.); zijne biografie, I, 79. EMO VAN HUSDINGE, abt van Wittewierum; zijne biografie, II, ii, 347. EVANGELIE-PREDIKING (GESCHIEDENIS DER) in Nederland gedurende de middeneeuwen, I, 404..
F. FREDERIK I, bisschop van Utrecht; zijne biografie, I, 258. G. GASTHUIZEN (DE) in Nederland, II, iv, 249. GEBEDENBOEKEN (DE) onzer middeneeuwsche vaderen, II, iv, 220. GEESELAARS (DE) in Nederland, II, iii, 73. GEILHOVEN (ARNOLD) VAN ROTTERDAM en zijne schriften, II, ii, 368. GODSGERIGTEN (DE) in Nederland, I, 474. .GORCUM (HENDRIK VAN) en zijne schriften, II, ii, 389, 405. GREGORIUS (ABT) VAN UTRECHT; zijne biografie, I, 157. GROOTE (GEERT); verzameling zijner uitgegeven en onuitgegeven schriften, II, ii, 360, 407.
IL HEDA (WILLEM); eene kritische uitgave zijner Ilistoria episcopoxxi. rum Traiectensium, ,
187
en zijn Dialops miraculorion, als bron voor de geschiedenis des godsdienstigen levens in Nederland, II, i, 2. 1 HERP (HENDRIK vAN) en zijne schriften, II, ii, 383, 403. HERXEN (DIRK VAN) en zijne schriften, II, ii, 369. HUWELIJK (HET) bij onze middeneeuwsche vaderen, I, 426, II, iv, 1. HYMNEN EN SEQUENTIEN uit koorboeken van nederlandschen oorsprong verzameld, I, 395. 2
HEISTERBACH (CASARIUS VAN)
I. van den middeneeuwschen kerkstaat op de organisatie der hervormde kerk in Nederland, II, i, 409. INQUISITIE (GESCHIEDENIS DER) in Nederland, II, iii, 112. INVLOED
K. KLOKKEN (VERZAMELING VAN OPSCHRIFTEN OP), I, XXXiV. KLOOSTER (HET) TE DIEPENVEEN, II ii, 2 0 9. KLOOSTERREFORMATIE (GESCHIEDENIS DER) in Nederland, II, ii 180. KLUIZENAARS EN KLUIZENAARSTERS in Nederland, II, ii, 53. KOORBANKEN (DE) in de Groote-kerk te Dordrecht, II, iii, 177. KRANKZINNIGENVERPLEGING (DE:, in Nederland, II, iv, 252. KRUISEN (GESCITTED- EN NATUURKUNDIG ONDERZOEK NAAR DE), in 1503 in ons vaderland en elders uit de lucht gevallen, II, iv, 114. ,
,
KRUISVAARTEN (DEELNEMING ONZER VADEREN AAN DE), II, i, 2.
L. zijne biografie, I, 111. zijne biografie, I, 165. Lrvirrcrs (ST.) en zijne Jlegia ad Florberium, I, 78. LAMBERT (ST.) VAN LUIS;
LEBU1NU'S (ST.);
1) Eene zeer lezenswaardige verhandeling over deze stof werd reeds medegedeeld door den heer Wijbrands, predikant bij de doopsgez. gemeente te Hoorn, in de Studien en Bijdragen van Moll en De Hoop Scheffer, II, bl. 1 vv. 2) Een vijftigtal lymnen en sequentien werd als proeve reeds door mij geplaatst in de Studien en bijdragen, I, bl. 349-403.
188
MAARTEN (DE VENEERING VAN ST.) door kerk en_ klUISt in Nederland, II, iii, '251. MANDE (HENDRIK) en zijne schriften, II, ii 366, II, iv, 206. MINIATUUR-SCIIILDERKUNST (DE) in Nederland, II, lll , 189. ,
0. ONDERZOEK naar den aard der betrekking van de graven en heeren op onze voorvaderlijke parochiescholen, II, ii, 250. ONDERZOEK naar de regteni magt enz. der voornaamste abten en abdissen in ons vaderland, II, ii, 70. OPSCHRIFTEN (VERZAMELING VAN) in kerken wiz., II, ii, 414, II, iii, 200. ORDINARIUS (DE) van den dom en van' St. Salvator to Utrecht; eene uitgave dier stukken, II, i, 298.
P. PARABEL-LtrERATUUR (DE) der middeneeuwen, II ii, 396. PATRONAATREGT (GESCHIEDENIS VAN HET) in Nederland, I, 341, II, i, 332. PROCESSIRN (GESCHTEDENIS DER) in Nederland, I, 394, II, iv, 21. ,
R. RADBOUD, BISSCHOP VAN UTRECHT; zijne biografie, I, 265. RADEWIJNS (FLORENS) en zijne schriften, II, ii 362. REGTVAARDIGING (DE LEER DER) DOOR HET GELOOF bij onze middeneeuwsche moralisten en predikers, II, iv, 206. ,
S. SCHISMA. (HET UTRECHTSCHE) tijdens bisschop Rudolf van Diepholt, II, i, 176. SCHOOLWEZEN (GESCHLEDENIS VAN HET) in Nederland, -I, 351. SCHOONHoVEN (JOHANNES VAN) en zijne schriften, II, ii, 367, 408. SENDGERIGT (HET) in Nederland, I, 502, II, iv, 160. SPHRAGISTIEK (NEDERLANDSCHE), I, XXXiV.
189 STATUTA ECCLESIIE TRAIECTENSIS;
een.e kritische uitgave der
verzameling, II, i, 237, 238. SYNODEN VAN UTRECHT; hare geschiedenis en kritische uitgave xxxii, Il i, 358. barer besluiten, ,
U. NIVERSITEIT (GESCHIEDENIS DER)
van Leuven, II, ii, 294.
V. VOLKOMENHEID (DE SPIEGELS VAN); bijdrage tot de kennis van de zede- en beoefeningsleer onzer vaderen, II, iv, 205. VOLICSLITERATUUR 4(DE RELIGIEUSE) in Nederland gedurende de laatste eeuw voor de kerkhervorming, II, ii, 338. VORMING van Nederlanders aan vreemde hoogescholen, II, ii, 284. VORNKE (WILLEM); uitgave zijner scriptie De origine collegii in Windesem, 11, ii, 350. VRIJE (DE) GEESTEN in Nederland, II, iii, 64.
W. WEESHUIZEN (DE) in Nederland, II, iv, 251. WILLEBRAND, BISSCHOP VAN UTRECHT; zijne biografie, II, i, 111. WILLEHAD (ST.); zijne biografie, I, 168. WONDERGELOOF (GESCHIEDENIS VAN HET) in Nederland, I, 467, 11, iv, 110.
Z. ZERBOLT (GERARD) VAN ZUTPHEN
en zijne schriften, II, ii, 364.