DE HERVORMING EN DE BUBEL Een verhaal van
l i j d e n , strijd e n
zegepraal
DOOR
Dr. c . c . d e bruin
*
UITGAVE:
WILLEM
DE
ZWIJGER-STICHTING
'S-GRAVENHAGE
De arbeid van de Willem de Zwijger-Stichting heeft ten doel verdieping en versterking der reformatorische beginselen in ons volksleven, alsmede verlevendiging van het historisch besef en verdediging van het protestants-nationaal karakter van ons volk, gelijk dit onder invloed van de Hervorming en onder leiding van Oranje zijn stempel ontving. De vorm van een Stichting werd gekozen, te drukken dat het streven der Stichting aan enige kerk of politieke actie, terwijl onthoudt van inmenging in of beoordeling politieke aangelegenheden.
om daarmede uit niet gebonden is de Stichting zich van kerkelijke en
D e Hervorming en de Bijbel Een verhaal van lijden, strijd en zegepraal
DOOR
DR. G. G. DE BRUIN
*
UITGAVE : WILLEM
DE
ZWIJGER-STICHTING
'S-GRAVENHAGE
Het is Z o n d a g . Luidende klokken roepen de gelovigen op naar de kerk. Een politieagent staat op de hoek; zijn aanwezigheid is een bewijs, dat de Overheid een ongestoord verloop van de godsdienstoefening waarborgt. Niet lang behoeft hij daar te staan; er is immers niemand die er aan denkt de kerkgangers lastig te vallen. A l s de kerkdienst goed en wel aan de gang is, draait de agent zich op zijn hielen om en vervolgt rustig zijn weg. D e gemeente heeft zich intussen geschaard rondom het W o o r d van God. D e predikant bestijgt de kansel; hij zal zo aanstonds dit W o o r d openen en de goede boodschap verkondigen. D e kerkgangers zijn dat gewoon. Dat men ongehinderd kan luisteren naar de prediking, dat de Bijbel het middelpunt is van de gehele dienst, is toch de gewoonste zaak van de wereld! Het zou toch te d w a a s zijn, dat de hoofdcommissaris van politie plotseling met een aantal van zijn mannen zou binnenkomen en dominee en kerkeraad in een overvalwagen gevankelijk zou wegvoeren! D e kerk is uit. Als de maaltijd is afgelopen, slaat V a d e r de bijbel open en leest het Schriftgedeelte van de dag. Uit zijn vertrouwde mond klinkt, gedragen en plechtig, het W o o r d van God. Allen luisteren stil-eerbiedig toe. D e bijbel, waaruit hij voorleest, is de trouwbijbel van V a d e r en Moeder; voorin staan hun namen en die van de dominee en ouderling die hun het Boek uit naam van de kerk overhandigd hebben. Het draagt
de sporen van langdurig en veelvuldig gebruik; een gesloten boek is de bijbel hier gelukkig niet gebleven. In vele huizen is er naast deze nog een grote Statenbijbel, in een uitgave van Keur of een andere drukker. Dit exemplaar dient niet voor dagelijks gebruik; daarvoor is de foliant te omvangrijk en te kostbaar. Om deze reden heeft men hem een ereplaats gegeven; vaak ligt hij op een kunstig gebeeldhouwde lessenaar. Moeder beijvert zich steeds het koper of zilver van beslag en sloten en het leer van de band mooi glanzend te houden. Bij eerste lezing lijken de Gothische letters waarin dit boek gedrukt is, moeilijk te ontcijferen, maar met wat goede wil en geduld slaagt men hier spoedig in. O p de rand van elke bladzijde staan een aantal kanttekeningen, toelichtingen bij de gewijde tekst die in hun soort zo voortreffelijk zijn, dat men ze ook thans nog met vrucht kan raadplegen. Achterin staan de Apocryphe Boecken, zoals Machabeen, Baruch, Judith, Jesus Syrach. O p het schutblad voor- of achterin zijn soms met inkt allerlei feiten uit de geschiedenis van de familie opgetekend, namen met daarachter de datum van geboorte en sterven. Hieruit blijkt dan dat het erfstuk al een paar eeuwen dienst als familiebijbel gedaan heeft. Terwijl er uit de bijbel voorgelezen wordt, komt in niemands brein de gedachte op dat plotseling iemand onaangediend de kring van het gezin zou binnentreden en in naam der Koningin V a d e r zou arresteren, omdat hij hem bij deze bezigheid op heterdaad betrapt. N o g ongerijmder lijkt de veronderstelling dat V a d e r 's avonds laat in het geheim op zolder uit een schuilhoek een bijbeltje te voorschijn zou halen en hierin ging lezen, als wilde hij dat voor zijn huisgenoten niet weten, als ware de bijbel een verboden boek en de lezing hiervan levensgevaarlijk! D e bijbel is
toch het gezinsboek bij uitnemendheid, en wie zou ons beletten daar vrij uit te lezen? Niemand immers! D a a r steekt immers niets ongeoorloofds in! D e volgende morgen gaan de kinderen naar school. Boven de ingang staat met grote letters: „School met de Bijbel". O o k hier neemt het W o o r d van G o d een centrale plaats in. D e onderwijzers vertellen de Bijbelse Geschiedenis en verklaren de Schrift, en in heel hun opvoedingswerk willen zij zich richten naar G o d s W o o r d . Elke dag horen of lezen de leerlingen een gedeelte uit de bijbel. H o e verbaasd zou men zijn, als er in het avondblad een Koninklijk Besluit zou staan, waarbij het aan onderwijzers op straffe des doods verboden werd de bijbel op school te gebruiken. D e bijbel is toch het boek van de Christelijke school; die twee behoren immers bij elkaar! Het is toch ondenkbaar, dat de Regering de Christelijke school zou willen beroven van haar grondslag! Maar is het eigenlijk wel de natuurlijkste zaak van de wereld, dat de Bijbel het boek is voor kerk, huisgezin en school ? Spréékt het wel vanzelf dat we maar een boekwinkel hebben binnen te stappen om er een te kopen, dat er een Nederlands Bijbelgenootschap bestaat dat voor iedere beurs bijbels beschikbaar stelt en de verspreiding van dit boek met grote energie ter hand neemt? Is het werkelijk zo gewoon, dat dit prachtige werk ongehinderd doorgang kan vinden en dat bijbelverkopers geen levensgevaarlijk werk verrichten? Neen, al deze veronderstellingen zijn niet zo vreemd als ze op het eerste gezicht lijken. D e geschiedenis leert ons dat wij het vrije bijbelgebruik te danken hebben aan onze vaderen, die het na jaren van harde strijd hebben
verworven. D e historie vermaant ons, dat wij dat kostbaar bezit niet mogen aanvaarden als iets vanzelfsprekends, als een goed.dat duurzaam ons deel zal zijn. Er is in de afgelopen jaren te veel gebeurd en de gevaren, die de toekomst in zich bergt, zijn te groot, dan dat we met deze schat lichtvaardig mogen omgaan. Het is werkelijk geen hersenschim, wanneer we rekening houden met de mogelijkheid dat dit bezit vroeg of Iaat wordt bedreigd. Willen we het vaderlijk erfdeel behouden, dan zullen we waakzaam moeten zijn en ons hiertoe dienen te bezinnen op de geschiedenis van de Bijbel der Hervorming. In het begin van de dertiende eeuw liet een eenvoudige marskramer zich aandienen bij een rijke dame in de welvarende Italiaanse koopstad Florence. Toen hij bij haar gebracht was, opende hij zijn reistas en toonde haar fraai gesmede ringen en halssieraden, flonkerende edelstenen en prachtig geweven zijden stoffen. D e dame, bekoord door al die mooie dingen, kocht het een en ander en vroeg de koopman of hij nog meer aan te bieden had. „Ik heb juwelen", antwoordde hij, „die nog schoner stralen en nog kostbaarder zijn dan die u zo juist gekocht hebt; ik wil ze u wel laten zien, als u eerst belooft mij niet aan te brengen". Nieuwsgierig geworden door deze raadselachtige woorden gaf ze hem graag de gevraagde belofte. „Ik heb een parel", aldus de marskramer, „die zo schitterend is, dat men door haar God kan leren kennen, en nog een andere waarvan de gloed zo sterk is, dat zij in het hart van ieder die haar bezit de liefde tot God doet ontvlammen". N a deze woorden haalde hij, behoedzaam om zich heen kijkend, uit de plooien van zijn reismantel een boekje te voorschijn, een
bijbeltje in het Italiaans, en begon daaruit voor te lezen. T e l k e n s wanneer hij het nodig oordeelde, gaf hij van het gelezene een korte, duidelijke uitleg. T o e n hij bemerkte, dat de dame aandachtig naar hem luisterde, durfde hij verder te gaan en liet hij, zo gaat het verhaal verder, de hoogmoed van de Roomse geestelijkheid scherp uitkomen tegenover de ootmoed die het Evangelie van ons vraagt. Die marskramer behoorde tot de secte der W a l d e n z e n , de volgelingen van de lakenkoopman Petrus W a l d u s te Lyon in Zuid-Frankrijk, die de leer der Roomse kerk bestreed en zich hiertoe beriep op het W o o r d van God. Dit alleen w a s zijn richtsnoer voor geloof en leven. Zelf had hij reeds een groot deel van de bijbel in het F r a n s overgebracht; zijn leerlingen zorgden voor overzettingen in andere talen. W e v e r s en rondreizende marskramers hadden zijn denkbeelden en bijbelvertaling verbreid in het Zuiden van Frankrijk en het Noorden van Italië. De W a l d e n z e n drongen door tot de zuidelijke Nederlanden en zelfs tot in Bohemen. D e paus van Rome veroordeelde in een decreet de ketterse dwaalleer der W a l d e n z e n en zei alle RoomsKatholieken aan, dat zij alleen bijbels mochten gebruiken die de geestelijkheid had goedgekeurd. D e bisschoppen van een aantal bisdommen besloten toen het lezen van de bijbel door leken eenvoudigweg te verbieden; zij meenden door deze krasse maatregel de ketterij de kop in te kunnen drukken. Hoe hevig ook vervolgd, toch wisten de W a l d e n z e n zich te handhaven, niet in de zuidelijke Nederlanden waar elk spoor van hun leer en bijbel werd uitgewist, maar wel in de bergdalen van de Alpen. Z e stonden na eeuwen nog bekend als mensen die de bijbel door en door kenden, ja er grote gedeelten
van uit het hoofd hadden geleerd, omdat het bezit van zo'n boek buitengewoon gevaarlijk was. W e moeten bovendien bedenken, dat het aanschaffen van een boek in die tijd meer was dan een handwerksman of boer bekostigen kon. D e boekdrukkunst, en daarmee de verspreiding in grote omvang tegen een redelijke prijs, was nog niet uitgevonden. Elk boek moest men woord voor woord uitschrijven, een tijdrovende en dus kostbare arbeid. Ongeveer anderhalve eeuw later, in 1382, was er in Engeland, in een klooster te Londen, een vergadering van hooggeplaatste geestelijken bijeengekomen om de zaak te behandelen van John Wiclef, de pastoor van Lutterworth en leraar aan de hogeschool van Oxford. Evenals Petrus W a l d u s had hij de kerkleer van Rome aangetast en een begin gemaakt met een bijbelvertaling. D e zaak was behandeld en de aanwezigen wachtten in gespannen verwachting op de uitspraak. Maar wat is dat? Plotseling doet zich een ongewoon gedreun horen, de muren van het klooster beven, het gebouw schudt op zijn grondvesten. Terstond begrijpt ieder wat de oorzaak van dit verschijnsel is: een aardbeving! Bleek van schrik vragen de leden van de synode zich af, of men hierin een waarschuwing van God had te zien. W a s men op de verkeerde weg in de zaak van Wiclef? Sloten de natuurelementen een bondgenootschap met de Hervormer en was het soms nodig het proces te verdagen? M a a r de voorzitter wist op handige wijze de vergadering de overtuiging bij te brengen, dat men dit inderdaad als een waarschuwing Gods had te verklaren, maar dan aan het adres van Wiclef. Hij liet de zitting doorgaan en het „schuldig" over hem uitspreken. Wiclef ging terug naar Lutterworth en voltooide daar
zijn bijbelvertaling. Zijn leerlingen, vrome mannen, trokken met afschriften hiervan bij zich door geheel E n g e land; zij lazen en predikten uit G o d s W o o r d , waar ze maar konden, in dorpen en steden, op markten en in de huizen van armen en rijken. Doelbewust verspreidden zij de bijbel onder de leken en zo werden zij de eerste bijbelcolporteurs. Talloze mensen wilden graag zo'n bijbel bezitten. M e n gaf er soms veel geld voor uit om er een gedeelte van te kopen of zelfs om het boek korte tijd in bruikleen te hebben. M e n vertelt, dat eenmaal een boer een voer hooi afstond voor het recht om enkele uren in de bijbel te mogen lezen. Hevig waren de vervolgingen waaraan de volgelingen van Wiclef blootstonden, want al had men de Hervormer na afloop van het proces op wens van koning en hof met rust gelaten, zijn aanhangers werden als ketters o p g e j a a g d en gevangen genomen. Velen eindigden hun leven op de brandstapel, en om bij de toeschouwers des te meer afschrik tegen de bijbel van Wiclef in te boezemen, bond de beul op bevel van de geloofsrechters de veroordeelde een touw om de hals en bevestigde hieraan twee bijbels, één op de borst en één op de rug van het arme slachtoffer. M a a r hoe fel ook vervolgd, wist het werk van Wiclef zich te handhaven, en nog zijn er vele exemplaren van zijn bijbelvertaling bewaard. In dezelfde tijd leefde en werkte in Bohemen de edelman Heinrich von Mügeln. D e naam van deze man is niet zo bekend, want hij was geen Hervormer als Wiclef, maar toch mag hij een kampioen voor de lekenbijbel heten. Bij koning en hof te Praag stond hij in hoge gunst om de mooie gedichten die hij maakte. Deze edele man liet het evenwel niet bij het maken van fraaie kunstwerken; behalve dichter w a s hij ook man van weten-
schap die zijn kennis in dienst wilde stellen van allen die er naar snakten G o d s W o o r d in zijn rijke volheid te lezen in hun moedertaal. Hoewel Heinrich von Mügeln Rooms-Katholiek was en bleef, en er niet aan dacht de leer van Rome aan te tasten, wilde hij toch op zijn manier bijdragen tot de hervorming van het geestelijk leven. Daartoe vervaardigde hij vertalingen van grote stukken uit de bijbel en liet deze voorafgaan door een voorrede, waarin hij zich krachtig verweert tegen de geestelijken die hem zijn werk hoogst kwalijk namen en wilden dat hij de bijbel aan het volk onthield. „ G o d s volk het W o o r d van G o d in de eigen taal te verbieden is een zonde tegen de Heilige Geest", zo schreef hij, „en is een daad die de haar toekomende straf niet zal ontgaan. Het is schande genoeg, dat sommige leken de bijbel beter kennen dan de geestelijkheid". V o l vertrouwen op de heerlijke kracht van het Evangelie wil hij zijn werk voortzetten, en alleen dan wanneer zijn tegenstanders op grond van Gods W o o r d hem er van konden overtuigen dat hij verkeerd handelde, wilde hij ongelijk bekennen. Is het niet of men de stem van Johannes Hus of van Maarten Luther hoort? Het werk van Heinrich von Mügeln staat dan ook in verband met allerlei hervormingsgezinde stromingen binnen en buiten de kerk van Rome. W e hebben al gezien dat Waldenzen waren doorgedrongen tot in Bohemen. Boheemse studenten hadden in O x f o r d gestudeerd en waren daar onder de invloed gekomen van Wiclef. Zij brachten op de terugreis naar het vaderland de overtuiging mee dat de Heilige Schrift de enige bron van Godskennis en het enig richtsnoer voor ons handelen is, en dat men daarom de Bijbel iedere leek ter lezing moest geven. En aan de hogeschool te Praag studeerden jonge Nederlanders die al deze
dingen gretig aanhoorden en overlegden in hun harten. Zij kwamen terug in de lage landen bij de zee, wel niet als Hervormers, maar toch met de overtuiging dat Rome de geestelijke verzorging van de lekenwereld schromelijk verzaakte en dat hierin verandering moest komen. In de IJselstreek, met Deventer als middelpunt, ontplooide zich onder de bezielende leiding van Geert Groote een beweging, de moderne devotie geheten. Zijn hoogste ideaal w a s de Godsvrucht van geestelijken en leken te verinnigen. Het lezen van geestelijke geschriften, vooral van bijbelgedeelten in de volkstaal, achtte hij wel het beste middel om dit doel te bereiken. Pastoors en rondreizende predikers beschuldigden Geert Groote en zijn medestanders van ketterij, maar dezen bleven het antwoord hierop niet schuldig. Uit hun midden verscheen een krachtig pleidooi voor het lezen van de bijbel in de volkstaal door leken, en zij wisten hun mening met een menigte van bewijzen te staven. Deze moderne devoten zijn het geweest die toen de verspreiding van de bijbel in de Nederlanden met grote kracht ter hand namen. Reeds bestaande vertalingen verbeterden en voltooiden zij; zij maakten hier talrijke afschriften van, goedkopere voor de eenvoudige burgers, duurdere voor rijken en edellieden. W a s de bijbel voordien al in het Nederlands vertaald? Ja zeker. E r moeten in de tijd toen W a l d e n z e n en andere ketterse secten hier hun lezingen verspreidden, vertalingen in omloop geweest zijn, maar hiervan was niets overgebleven; zo grondig waren zij door de inquisitie uitgeroeid. M a a r ook Rooms-Katholieken die er niet aan dachten met de kerk te breken, hadden uit eigen beweging een begin gemaakt met het godvruchtige werk van de bijbelverspreiding; nu de kerkelijke overheid in ge-
breke bleef het voorbeeld te geven, sloegen zij zelf maar de hand aan de ploeg. Dit geschiedde met name in de zuidelijke Nederlanden. D e V l a a m s e dichter Jacob van Maerlant had al de gehele bijbelse geschiedenis op rijm gebracht en zich daarmee de haat van vele geestelijken op de hals gehaald. Onder de burgerij van de grote steden kwam het verlangen op om de bijbel zélf te bezitten; met zulk een Rijmbijbel nam men geen genoegen meer. Rijke burgers gaven omstreeks 1360 aan een ontwikkelde leek in Mechelen opdracht de Heilige Schrift in de landstaal over te brengen, een reizen-arbeid die hij bij gedeelten, verspreid over een lange reeks van jaren, voltooid heeft. Evenals zijn tijdgenoot in Bohemen liet hij zijn werk voorafgaan door een vurige verdediging van de bijbel in de volkstaal. „ D e apostelen hebben toch ook in velerlei talen de leer van Christus gepredikt en geschreven. Hebben wij dan het recht hun voorbeeld te veronachtzamen? Neen immers! Ik weet, dat vele pastoors en andere geestelijken vertoornd op mij zullen zijn, dat ik aan de leken toegang verschaf tot de verborgenheden van G o d s Woord, maar ik zal met Gods hulp mijn werk voortzetten. Met David mag ik het uitroepen: De Heer is mijn helper; ik zal niet vrezen, wat de mensen mij ook doen zullen!" Aldus ongeveer schreef de leek uit Mechelen. Ondanks de tegenwerking die hij van de zijde der wereldlijke geestelijkheid ondervond, verkreeg zijn werk bekendheid, vooral in Noord-Nederland, in de kring der moderne devoten. Deze mannen hebben het voltooid, herhaaldelijk overgeschreven en ter lezing geschonken aan heilbegerige lezers. In honderden exemplaren verspreid was de bijbel der moderne devoten, in zijn geheel of gedeeltelijk, te vinden in de woningen van aanzienlijke
burgers en gegoede handwerkslieden of in de leeskamers van de kloosters en vrome gemeenschappen. Z o maakte een eeuw later een burger uit Leiden, een zekere Willem Heerman, eigenhandig een afschrift. Denk niet gering over zulk een arbeid. Stel je eens voor welk een werk het is, de bijbel woord voor woord over te schrijven, en dat niet heel vlug, voor het vaderland weg, maar zorgvuldig, in sierlijke letters, één voor één getekend! Geen vulpen of schrijfmachine had hij tot zijn beschikking, maar een ganzeveder; zo schreef hij in vrome aandacht de Heilige Schrift op zacht perkament, ter ere van God. E n toen hij die bundeltjes beschreven perkament had laten inbinden tot een fors boekdeel, plaatste hij dit niet in zijn eigen boekerij. Neen, hij wilde zoveel mogelijk mensen doen delen in de schatten van het W o o r d van God. Bij zich zelf had hij allang overlegd, welke weg hij hiervoor zou inslaan. Hij vroeg en verkreeg van de kerkvoogdij der Pieterskerk toestemming, zijn bijbel in de kerk ter lezing te leggen voor ieder die daarin begeerde te lezen. W a n n e e r wij de kerk waren binnengegaan, hadden wij dat boek zien liggen op een lessenaar, vastgeklonken aan een ijzeren ketting! Vreemde aanblik, maar toch bij nader inzien zeer wel te verklaren. W a n t liggen in onze openbare telefooncellen de telefoonboeken ook niet aan een dunne ketting? D a t dient toch om diefstal te voorkomen! E n hoeveel te eer kon men er in de Middeleeuwen toe komen een boek te ontvreemden; toen was een boek een zoveel kostbaarder bezit dan tegenwoordig. Dat rijke mensen een of meer boeken aan de bibliotheek van zo'n kerk bij hun leven schonken of bij hun dood vermaakten, opdat ieder er in zou kunnen lezen, w a s niets ongewoons in die tijd, ook in Leiden niet, maar dat zo maar een
N e d e r l a n d s e bijbel in het openbaar ter lezing werd gelegd, w a s toch wel iets wat speciale vermelding verdient. D e geestelijkheid van Leiden stond gelukkig niet vijandig tegenover verspreiding van de bijbel in de volkstaal, laten wij dit dankbaar erkennen. T o e n Heerman zijn tijdrovend werk verrichtte, w a s de boekdrukkunst inmiddels uitgevonden. In ons land kwamen weldra de eerste uitgaven van de drukpers; weldra zagen ook bijbelgedeelten het licht, maar een volledige bijbel werd niet gedrukt. Alleen zorgvuldig uitgekozen stukken kwam zo onder de aandacht van het publiek, niet de Heilige Schrift in haar geheel, omdat de geestelijkheid bevreesd w a s , dat de leken daaruit allerlei dwaalleer zouden halen. ,; x- vr , - ..".Va, ' ~ D e jaren spoedden voort. D e Kerkhervorming kondigde zich aan. D e z e vond in de juist tot volle ontwikkeling gekomen boekdrukkunst een machtige bondgenoot. Het w a s in deze tijd van voorbereiding, dat de Schrift, naar het woord van de Christendichter D a Costa, „uit haar windselen" werd „ontbonden". W a t bedoelt hij hiermee, dat de Schrift voordien in windselen gewikkeld w a s ? Hij wil hiermee zeggen, dat de Roomse kerk in de Middeleeuwen de bijbel wel had bewaard, maar niet in zijn oorspronkelijke vorm. Het O u d e T e s t a m e n t w a s namelijk geschreven in het Hebreeuws, het Nieuwe in het Grieks. T o e n het Christendom verbreid werd over het Romeinse rijk, had de kerk een vertaling in het Latijn gemaakt, en het w a s die Latijnse bijbel die de kerk van Rome als enige juiste erkende. Heel de kerkleer w a s daarop gebouwd, en ook de overzettingen in de volkstalen waren daaruit afgeleid. E e n vertaling kan nooit zo betrouwbaar zijn als de grondtekst, is altijd min of meer een troebele
bron. T e r u g naar de bronnen zowel van het Christelijk geloof als van het bijbelwoord! D a t w a s de roep die weldra in de wereld van godgeleerden weerklonk. T a a l geleerden reikten hun de hand door de Schrift weer te gaan lezen en bestuderen in de grondtalen, en de juiste tekst vast te stellen. O n s land kan er trots op zijn, dat een van die mannen van wetenschap die het hunne hebben gedaan om de bijbeltekst in zijn oorspronkelijke gedaante terug te brengen, van afkomst een Hollander w a s . In het midden van Rotterdam, zijn geboorteplaats, verheft zich zijn standbeeld. Het monument staat daar op een der drukste gedeelten van de stad, omgeven door warenhuizen en bankgebouwen, en stelt E r a s m u s voor terwijl hij bezig is met iets wat bij deze omgeving niet schijnt te passen. In zijn ene hand houdt hij een opengeslagen boek; het lijkt wel of hij hierin zo juist een stuk gelezen heeft en nu, diep in gedachten verzonken, het gelezene overpeinzend, voor zich uit tuurt. W e laten het verhaal dat over E r a s m u s en dit boek verteld wordt, voor wat het is, maar dat de beeldhouwer met dit geopend boek de bijbel bedoeld heeft, is eer te geloven. D e bijbel is van grote betekenis geweest voor E r a s m u s ; dit boek aandachtig lezen en zorgvuldig bestuderen w a s voor hem het begin van alle wetenschap. Zijn grote verdienste is geweest, dat hij in 1521 het Nieuwe Testament in de Griekse grondtekst heeft uitgegeven en daarmee dit bijbelgedeelte in zijn oorspronkelijke vorm aan de wereld der geleerden heeft teruggegeven. W e kunnen er ons moeilijk een voorstelling van maken, welk een diepe indruk de verschijning van dit boek gemaakt heeft. Het gordijn dat voor de schat van het Schriftwoord hing — de L a tijnse tekst van Rome — w a s met één slag wegge-
schoven; het licht der Waarheid scheen weer in volle luister. M a a r hiermede was de bijbel nog niet aan het volk teruggegeven. Erasmus had alleen een grondslag willen leggen voor studie en vertalingen. Zelf was hij er de aangewezen man niet voor de bijbel in de volkstaal over te brengen, maar toch droeg hij de zaak van de bijbelvertaling een warm hart toe. Niet voor niets had hij een deel van zijn opleiding ontvangen te Deventer, bij de broeders der moderne devotie, vanouds voorstanders van bijbellezing door leken. ,,Als het aan mij l a g " , schrijft Erasmus ergens, „zouden de boer, de smid, de metselaar, ja zelfs de Turk de Schrift lezen". En op een andere plaats zegt hij: „ D e schrijvers van de Evangeliën hebben toch ook niet geaarzeld in het Grieks op te tekenen wat Christus in het Aramees gesproken had. Ik wilde wel dat de Schrift in alle talen der wereld overgezet werd. Christus wil immers dat men zijn leer over de ganse lengte en breedte der aarde zal verbreiden. Hij is voor alle mensen geboren, en wil daarom door alle mensen gekend worden." Enkele jaren daarvoor, in een Octobernacht van het jaar 1517, had, naar het verhaal wil, keurvorst Frederik de W i j z e van Saksen in zijn paleis te Schweinitz, niet ver van Wittenberg, een droom. Driemaal herhaalde zich het gezicht, wat gold als een aanwijzing dat zulk een droom geen bedrog was. M a a r laten we de vorst zelf aan het woord. „Ik droomde, dat de Almachtige mij een monnik zond, die een echte zoon was van de apostel Petrus. Hij was naar Gods bevel van al de heiligen vergezeld, die van Hem getuigenis gaven, en mij verzekerden dat hij niet met enig bedrieglijk oogmerk was gekomen, maar dat
«JCERRV Jy Zul,
,
Dat U:
D e gantfche H. Schrifture, vervattende alle de Canonijcke Boecken des Ouden en d e s N i e u w e n T e s
T A M E N T S .
Nu EerJÏ. li>oor laft der Jfoogh Drfog: H e e R £ v Sx.4 T ( , ' E \ £ : I { < 1£ vande Vereenighde~NcAerLmderL.cnwlgcns kt Befluyt van de Synode N a t i o n a l gehouden tot 'Dordrecht, indetfaerens6x8.ende léio Uyt de O o r l p r o n c k e l x j e k e raJen in o nie Neder-landtlche tale gcrrouwelijck over gelet.
TMêt nieuw lygeroegde Verklaringen op de du vsie re pLietfên.aerUeeckeningen vande gheli/ck-LuyJe nJe "Zoeten. rnJs rusuxv JiegLsTcrj over bcyje d; T e s tamente~n Tol
LEYDEN.
Gedruckt by PmJiU Arr-tfi ..j>t RjxeJificyn .
Voor de Weduwe i-nde EriWaaraeo vax> wijlen JfüLtrM-^ Uokfz. MI U W . Ordinarii Drucker, v.ndc HÏo
C. E N E B A. E L
T i t e l b l a d van de eerste druk van d e Statenbijbel, in 1637 verschenen bij P a u l u s A e r t s : van R a v e n s t e y n te Leiden
IOHANNES BOGERMA"N"NUS Talis erat
vu Itu Ja.cn
D u r d r e c h t i , exemplar
s cwn prjjuit
PRJTSES
actis
rar<e pietahs, ctd^ui
Johannes Bogerman,
jdrbiter,
S Y N O D I atnbroju)
"NATTONALIS
cujus pendebat iib ore
C
voorzitter van de D o r d t s e S y n o d e v a n het O u d e T e s t a m e n t
en
Statenvertaler
alles wat hij doen zou, in overeenstemming w a s met de wil van G o d , Zij vroegen mijn genadige vergunning, om hem iets te laten schrijven op de deuren der hofkapel te Wittenberg, hetwelk ik door mijn kanselier toestond. N u begaf de monnik zich derwaarts en begon te schrijven, en de letters waren zo groot, dat ik uit Schweinitz kon lezen wat hij schreef. D e pen welke hij gebruikte, w a s zo lang dat de veer er van reikte tot aan Rome, w a a r zij door de oren ging van een leeuw die daar lag, en de driedubbele kroon deed schudden op 's pausen hoofd. Al de kardinalen en vorsten snelden haastig toe en trachtten die kroon te steunen. Ik strekte mijn arm uit op dat ogenblik ontwaakte ik, met opgeheven arm, zeer ontroerd en toornig op die monnik die zijn pen niet beter besturen kon. Ik herstelde mij nu weder enigszins het w a s maar een droom. Ik w a s echter nog half in slaap en sloot de ogen weder. D a a r begon de droom opnieuw. D e leeuw, die nog altijd gekweld werd door de pen, begon uit alle macht te brullen, totdat de gehele stad Rome en al de stenden van het Heilige Roomse Rijk toesnelden om te vernemen wat er gebeurd was. D e paus riep onze hulp in om de monnik tegen te staan en wendde zich daarbij in het bijzonder tot mij, omdat de monnik in mijn staten zich ophield. Hier werd ik weder wakker, bad het Onze V a d e r , bad G o d dat Hij de heilige vader te Rome beschermen mocht, en sliep andermaal in. T o e n droomde ik, dat al de vorsten van het keizerrijk, en wij almede, naar Rome spoedden, en de een na de ander poogden de pen in stukken te breken, maar hoe meer moeite wij deden, hoe sterker de pen werd. Zij maakte een gekraak alsof zij van ijzer ware geweest, en wij gaven de zaak ten laatste op, als hopeloos. O p een-
maal hoorde ik een luide schreeuw er was een gehele zwerm andere pennen voortgekomen uit de lange pen van de monnik. Ik ontwaakte toen voor de derde maal, en nu was het d a g . " W i e de geschiedenis van Luther kent, weet dat deze voorspellende droom in vervulling is gegaan. Maar wat betekent die geheimzinnige pen die de oren van de leeuw te Rome doorboort en waaruit op wonderbaarlijke wijze een massa andere pennen te voorschijn komen? Dat is de pen, waarmee hij zijn stellingen schreef die op de deuren van de hofkapel te Wittenberg, dat is de pen waarmee hij in een stroom van geschriften nadien de dwaalleer van Rome bestreed, dat is de pen waarmee hij vier jaar later zijn levenswerk begon: het volk de toegang tot de Schrift te heropenen. Zoals men weet, heeft een aantal vermomde ruiters in opdracht van Frederik de W i j z e van Saksen Luther na de rijksdag van W o r m s op zijn terugreis naar Wittenberg op gewelddadige wijze ontvoerd en gebracht naar de Wartburg, niet met de bedoeling hem in gevangenschap te houden, maar hem in bescherming te nemen tegen mogelijke aanslagen van zijn vijanden. O p verzoek van zijn ontvoerders, die wilden voorkomen dat hij herkend zou worden, verwisselde hij daar de monnikspij voor de kleding van de krijgsman en gespte hij zich een zwaard om. Dit was niet het wapen, dat hij heeft gehanteerd in zijn strijd tegen Rome. Scherper dan dit wapen w a s het zwaard des Geestes, G o d s W o o r d , dat hij met behulp van de pen die in dit tijdelijk verblijf voor hem gereed lag, in de taal van het volk overbracht. In onze verbeelding zien we jonker George, zoals hij door de mensen in de buurt genoemd werd, in zijn studeercel bezig. Vóór zich heeft hij een exemplaar van het Griekse Nieuwe Testament
uit de uitgave van Erasmus. Z o nu en dan tuurt hij, de pen in de hand, door het smalle venster naar buiten, zijn blik dwaalt over de hoge kruinen van het Thüringer woud. D a n zoekt hij naar het juiste woord en de p a s sende zinswending, dan spant hij zich met al de kracht van ziel en geest in het vaak weerbarstige Grieks om te smeden in vloeiend Duits. E n wanneer het werk niet vlotten wil, legt hij de pen neer, hij buigt de knieën en smeekt G o d hem bij te staan. Gesterkt door het gebed gaat hij verder met zijn arbeid. Z o vloeit uit zijn pen in kristalhelder Duits de bijbel in de taal van het volk, een werk dat de bewering van Rome dat de bijbel een duister boek zou zijn, logenstraft. N u ook begint hij te begrijpen, waarom hij een tijdlang afgezonderd van de buitenwereld moet leven. Het is G o d s wil dat hij hier vertoeft, in de eenzaamheid van de W a r t b u r g . D e stilte van de binnenkamer is nodig om aandachtig te kunnen luisteren naar G o d s stem. Overal elders zouden vriend of vijand beslag op hem gelegd hebben; hier kan hij zich wijden aan dat wat hij van nu af zijn levenstaak weet; G o d s W o o r d te laten klinken in zijn moedertaal. , , 0 , dat dit ene boek bestond in elke taal; dat het in ieders hand, voor de ogen en oren en in de harten van alle mensen gevonden w e r d ! " D a t is de bede die uit zijn ziel opstijgt. Dat boek gaat verre uit boven alle menselijke leer; het is de vaste rotsgrond van zijn geloof. M a a r niet steeds vond hij de zelfbeheersing en innerlijke rust die hij nodig had om het eenmaal begonnen werk voort te zetten. Steeds veelvuldiger werden de ogenblikken dat zijn geest een inzinking had, ja dat zijn ziel de wanhoop nabij was. „ O p zekere d a g " , aldus het verhaal, „meende hij Satan te zien, die, met afgrijzen vervuld over het werk, waarmede hij de Hervormer bezig
vond, hem kwelde en rondom hem heensloop gelijk een tijger die gereed is om zijn prooi te bespringen. Luther nu, hierdoor verschrikt, maar ook toornig geworden, greep zijn inktkoker en wierp die zijn vijand naar het hoofd, met dit gevolg dat de gedaante verdween, terwijl de inktkoker tegen de muur in stukken brak". De inktvlek hierdoor veroorzaakt, zo gaat het verhaal verder, is thans nog in de W a r t b u r g te zien. N a zulke uren van diepe beproeving wist Luther echter in het gebed de kracht en zielerust te hervinden zonder welke zijn werk tot mislukking gedoemd zou zijn. Dank zij deze werkzaamheid bleef zijn geest in deze dagen van gedwongen afzondering ongebroken en kon hij na korte tijd met vernieuwde geestkracht in het openbaar zïjn strijd hervatten. T o e n eindelijk het ogenblik gekomen was dat hij de W a r t b u r g voorgoed verlaten kon, spoedde hij zich naar Wittenberg, zijn vertaling van het Nieuwe Testament als een kostbaar kleinood met zich meevoerend. Hier aangekomen liet hij zijn geleerde vriend Melanchthon kennis nemen van zijn werk. Deze was er opgetogen over en toonde zich direct bereid er mèt Luther de laatste hand aan te leggen; als kenner van het Grieks en Hebreeuws was hij de aangewezen man de Hervormer bij de bijbelvertaling behulpzaam te zijn. In gedurig overleg met hem en andere taalgeleerden maakte Luther ook een overzetting van het O u d e Testament uit het Hebreeuws, met welke arbeid hij in 1534 gereed kwam. In dat jaar kon hij de gehele bijbel in de volkstaal aan zijn landgenoten aanbieden. Inmiddels hadden de onderdelen van de vertaling direct na hun verschijning zich met wonderlijke snelheid over geheel Duitsland verspreid. Nauwelijks was, in
September 1522, de eerste uitgave van het Nieuwe Testament verschenen, of het boek w a s uitverkocht. Een tweede druk volgde, een derde en zo ging het door. Ook de gedeelten van het O u d e Testament die aan de drukpers werden toevertrouwd, vonden hun weg. D e Kerkhervorming vond in de boekdrukkunst een machtige bondgenoot. In tienduizenden exemplaren zag de Lutherbijbel het licht. Daardoor kon men de prijs zó laag stellen, dat ook ambachtslieden en boeren er een konden kopen; een daalder, de prijs van de Nieuwe-Testamentuitgave, had men er graag voor over. H o e die snelle verspreiding te verklaren is? W e weten het van een van Luthers tegenstanders. Gewezen monniken en pastoors, studenten uit Wittenberg, eenvoudige lekepredikers die om het geloof huis en haard hadden moeten verlaten, zij allen trokken van stad tot stad, van dorp tot dorp en verkondigden uit de Lutherbijbel het evangelie. Als de kerkdeuren voor deze mannen gesloten werden, hielden zij hun bijeenkomsten ten huize van een hervormingsgezinde schoolmeester of desnoods in de dorpsherberg. Soms, wanneer deze predikers geen dak konden vinden, waaronder zij zouden getuigen van G o d s grote daden, voerden zij het woord in de open lucht, op het kerkhof midden in de gemeente, of als dit te gevaarlijk was, op een geschikte plaats buiten de muren van de stad of aan de grens van het dorp. Groot was de toeloop der nieuwsgierigen, vurig het verlangen van vele toehoorders meer te weten van die bijbel waaruit de voorgangers- het W o o r d hadden verkondigd. Zij schaften zich een exemplaar aan en lazen gretig bladzijde na bladzijde. Onnaspeurlijk is de diepe uitwerking die de lezing hiervan op de ziel van deze mensen heeft gehad. Een geheel nieuwe wereld openbaarde zich voor
hun verbaasde ogen. De bijbel, het boek waarvan Rome de verklaring, en eigenlijk ook, voor een groot gedeelte althans, de lezing voor zich had opgeëist, was voortaan niet meer een boek met zeven zegelen gesloten. Zij hadden gehoord van de prediking van Christus; nu voor het eerst lazen zij de goede boodschap in haar geheel in eigen taal. V a n een boek dat tot nog toe slechts door een aantal bevoorrechten gelezen was, werd de bijbel in de volle zin van het woord een volksboek. Deze bijbelvertaling bleek weldra, meer nog dan de talrijke andere geschriften van Luther, de machtige hefboom te zijn, waarmee de Hervormer een volslagen omwenteling in het godsdienstig leven van tallozen tot stand bracht. D e pen uit de droom van de keurvorst, die de driedubbele kroon deed schudden op het hoofd van de paus, was het schrijfwerktuig waarmee Luther zijn heilige arbeid verricht had; daarmee bracht hij de macht van de leeuw te Rome, paus Leo, aan het wankelen. Gehele zwermen van andere pennen waren daaruit te voorschijn gekomen, zo had Frederik van Saksen gedroomd; dat waren de lange reeksen geschriften van Luther en de andere Hervormers, bovenaan de bijbel der Hervorming. W a s het te verwonderen dat Rome dit alles met lede ogen aanzag? In de vrije bijbellezing meende het een der voornaamste oorzaken van de Reformatie te zien. In overleg met de kerkelijke overheden lieten de landsheren die de Rooms-Katholieke kerk trouw bleven, lijsten van verboden boeken opmaken. Als eerste nummer op deze lijsten stond de Lutherbijbel. Z w a r e straffen stonden op het drukken en verspreiden, op het in bezit hebben en lezen hiervan. Het bleef niet bij bedreigingen; de plakkaten werden veelal ook in al hun strengheid
toegepast. Politiemannen drongen de magazijnen van de drukkers binnen, namen de gehele oplage in beslag en verbrandden alle exemplaren in het openbaar. Al deze maatregelen hadden evenwel een averechtse uitwerking. Juist omdat de bijbel van Luther verboden was, gingen velen het boek uit louter nieuwsgierigheid kopen en lezen; het is immers een menselijke eigenschap dat het verbodene lokt. Z o kwam de bijbel in handen van vele mensen die er eerst alleen met oppervlakkige belangstelling kennis van namen, maar weldra gegrepen werden, tot in het diepst van hun ziel, door het W o o r d van God. Zij vertelden er van aan familieleden en vrienden, gaven in hun kring het boek door, zodat een tijdgenoot kon getuigen: „ M a n n e n en vrouwen, ambachtslieden en soldaten onderzoeken volijverig de Heilige Schrift". D e uitgevers werkten de clandestiene verspreiding in de hand door een nieuwe oplage op een geheime plaats in hun drukkerij te verbergen en tersluiks te verkopen. Geen lijsten van verboden boeken, geen vervolgingen vermochten dus de voortgang van het Evangelie der waarheid tegen te gaan. Rome moest zich tenslotte bij de triomf van de Lutherbijbel neerleggen. Ofschoon het enerzijds de verbreiding hiervan bleef tegengaan, heeft het anderzijds het meesterschap van Luthers bijbelvertaling erkend, niet met de mond natuurlijk, maar metterdaad, al w a s het dan een daad van behendig overleg. Een Rooms-Katholiek geleerde bezorgde een uitgave die woordelijk overeenkwam met die van Luther, behalve in diè teksten waarin de Hervormer afweek van de kerkleer. Met deze nabootsing wilde hij aan de veldwinnende Hervorming de wind uit de zeilen vangen. M a a r het was voor Rome te laat. Luther had de zeilen al breed uit-
gezet, G o d s adem had ze volgeblazen en de Kerkhervorming een vaste koers gegeven. Alles wat hier verteld is van de Lutherbijbel, zijn verbreiding en invloed, geldt van de bijbel der Hervorming in geheel W e s t - E u r o p a . Het leek wel of al deze landen gewacht hadden op het sein uit Wittenberg, de verschijning van Luthers vertaling van het Nieuwe T e s t a ment in 1522. Alom gordden geleerde mannen in navolging van de grote Hervormer zich aan tot de verheven taak: hun volk de bijbel te geven. .Zo was het in de Nederlanden, Frankrijk, Italië, Engeland, Denemarken en zelfs in Spanje. Uitgaven van het Nieuwe Testament, later van de gehele bijbel, kwamen alom van de drukpers; de duizenden exemplaren hiervan overstroomden de landen van West-Europa, en vonden overal wel toebereide harten. Het baanbrekend werk van de Hervormers en hun voorgangers had geplant, de stroom van bijbeluitgaven maakte nat, maar God was het die de wasdom gaf. De werking hiervan op de zielen van allen die hongerden en dorstten naar het W o o r d van God, blijft voor het oog verborgen, maar de uitwerking was duidelijk waar te nemen. D e velden waren weldra wit om te oogsten. D e plaats waar de meeste reformatorische bijbeluitgaven, niet alleen Nederlandse, maar ook buitenlandse, het licht zagen, zelfs in zo groten getale dat men die plaats de „bijbelstad" noemde, was Antwerpen. Hoe kwam het dat juist de Scheldestad de uitstralingshaard van bijbelverspreiding op grote schaal werd? Door haar gunstige ligging aan een brede rivier stond de grote havenstad in verbinding met de landen overzee. N a a r het Oosten en Zuiden had Antwerpen, gunstig gelegen als het was aan het eindpunt van handelswegen, Duitsland en Frankrijk tot achterland. Z o w a s het een knooppunt
van bedrijvig handelsverkeer, waar kooplieden uit Midden- en W e s t - E u r o p a elkaar ontmoetten. W a a r kooplieden zijn, daar is niet alleen uitwisseling van waren en geld, maar ook van geestelijke goederen, en de burgerij van zulk een stad doet met dat alles haar voordeel. Z o drong de „nieuwe leer" van Luther al spoedig tot Antwerpen door, en mèt die leer de nieuwe bijbel. Er w a s nog een andere groep mensen in deze stad bij wie Luthers denkbeelden ingang vonden. D a t waren de monniken van het klooster der Augustijnen, van de orde waartoe ook Luther zelf had behoord. Er moet een levendig geestelijk verkeer tussen Wittenberg en deze geestelijken bestaan hebben; sommige van deze mannen hebben de Hervormer persoonlijk gekend. Alleen daar kan de handel gedijen, waar de kooplieden een grote mate van bewegingsvrijheid hebben. D e stadsregering van Antwerpen nam hen uit welbegrepen eigenbelang, terwille van de welvaart binnen haar muren, in bescherming. D e kooplieden genoten daar dan ook bijzondere voorrechten. D a t schiep een bijzonder gunstige voorwaarde voor de toevoer van nieuwe denkbeelden, en al zag de wereldlijke overheid op aandrang van de kerkelijke zich verplicht de geestelijke vrijheid aan banden te leggen, zij kon en wilde niet verhinderen, dat de drukkers zich beijverden om te voorzien in de groeiende behoefte aan hervormingsgezinde geschriften, in de eerste plaats bijbeluitgaven, zowel in het Nederlands, als in vreemde talen. Het gebeurde namelijk niet zelden, dat vreemde regeringen het de uitgevers in hun landen onmogelijk maakten ketterse boeken te bezorgen. Geen nood, Antwerpse drukkers stonden gereed hun taak over te nemen. T o c h w a s er moed voor nodig om dat te wagen. Het was nog niet lang geleden, dat de eerste
martelaren van de Hervorming in de Nederlanden, de monniken Hendrik V o e s en Johannes van Essen van het klooster der Augustijnen te Antwerpen, waren verbrand. Plakkaten tegen de nieuwe leer en ketterse boeken werden afgekondigd van de pui van het raadhuis. Terwijl de rook van de brandstapel als het ware nog boven de stad hing en de woorden van de afkondiging ternauwernood verklonken waren, gingen de uitgevers met hun werk voort. Niet minder onverschrokkenheid legden al diegenen aan de dag die zulke boeken met gevaar van hun leven heimelijk naar andere streken en het buitenland brachten. W e horen van kooplieden en schippers die de bijbels verstopten tussen de koopwaar in kisten en vaten, tussen rollen laken en in zakken meel en ze vervoerden naar alle landen aan de Westkust van Europa, naar Engeland en Italië. Het kostte vaak de grootste moeite om die Franse, Engelse, Deense, Spaanse en Italiaanse bijbels, waarvan Antwerpen de wereld voorzag, de kustplaatsen van het land van bestemming binnen te smokkelen, maar meestal gelukte het toch. Soms trokken uitgevers er zelf op uit om hun werk te verspreiden; één van hen heeft zijn moed in Engeland met de marteldood moeten bekopen. In Antwerpen verscheen ook de eerste Nederlandse Lutherbijbel. N o g geen jaar nadat te Wittenberg het Nieuwe Testament in het Duits het licht had gezien, heeft een onbekende daarvan een overzetting in onze taal vervaardigd. Men vermoedt, dat de vertaler een zekere Johannes Pelt geweest is, hoofd van het klooster der Franciscanen te Amsterdam. Hij kwam wegens zijn bedrijvigheid voor de zaak der Hervorming al spoedig in moeilijkheden en moest de wijk nemen naar N . - W . Duitsland, waar hij nog lange tijd als prediker werkzaam
is geweest, In Amsterdam, toen nog een handelsstad in opkomst, waren onder de burgerij vele overtuigde aanhangers van de nieuwe leer. Sommigen hadden in W i t tenberg vertoefd en waren daar onder invloed van de Hervormer gekomen. Met Antwerpen stonden zij in geregeld contact, wat de verklaring aan de hand doet van het feit dat de Nederlandse Lutherbijbel, gemaakt door een Amsterdammer, in de Scheldestad het licht zag. Het verlangen waarmee de voorstanders van de Hervorming naar dit boek uitzagen, w a s zo groot, dat men zich graag wilde behelpen met een vertaling naar die van Luther. V o o r een bewerking rechtstreeks uit het Grieks en Hebreeuws gunde men zich de tijd niet. E r w a s hier nog geen enkele geleerde die èn deze beide talen èn zijn moedertaal zo goed beheerste, dat hij die taak op zich had kunnen nemen. Dit heeft ten gevolge gehad dat gedurende de gehele Hervormingstijd de Nederlanden een bijbelvertaling uit de tweede hand hebben gebruikt. Voorlopig bekommerde men zich hier niet om, D e Nederlanders begroetten dankbaar de verschijning van de reformatorische bijbel in eigen taal, en achtten in deze tijden van onrust en verwarring een overzetting uit de grondtekst een zaak van later zorg. D e man die zich het meest verdienstelijk heeft gemaakt voor de bijbeldruk, was de Antwerpse uitgever Jacob van Liesveldt. Een gehele reeks van uitgaven staat op zijn naam. Niet zonder ontroering nemen wij de Liesveldtbijbel ter hand. Dr. Abraham Kuyper Sr. zegt hiervan: ,,Die Bijbel is het, over wiens bladen onze vaderen hunne tranen geweend, hunne b a n g e zuchten geslaakt hebben; hij was de schuw verholen vriend hunner eenzame uren, het gouden kleinood, waarvoor goed en bloed werd veil geboden, en dat die wondere kracht wist in te storten,
die het sterven van dc martelaarsdood met fiere moed braveren deed." L a n g s welke wegen bereikten deze bijbels de lezers voor wie ze bestemd waren? In de eerste plaats natuurlijk door verkoop in de boekwinkels. W e moeten het ons zo voorstellen dat drukkers en boekhandelaars deze boeken onder de toonbank bewaarden en ze verkochten aan wie er om vroeg. Het was een gevaarlijk werk, maar zij w a a g d e n het terwille van de goede zaak. Het was dan ook spoedig bekend, wie zich daarmee bezig hield, en meermalen zijn drukkers en boekverkopers voor de rechter gedaagd. Het bleef dan soms bij een vrijheidsstraf. Z o is een bijbeldrukker bekend, die Antwerpen in ballingschap moest verlaten. M a a r wat deed hij toen om in zijn onderhoud te voorzien? Hij trok van stad tot stad en van dorp tot dorp en colporteerde zijn eigen uitgaven! Z o had de vervolging van de bijbel juist een grotere verspreiding tot gevolg! Voorts was er in een grote stad als Antwerpen een markt, waar mensen van buiten hun inkopen kwamen doen; het vermoeden ligt voor de hand dat in bepaalde kramen ketterse bijbels, tussen andere koopwaar verborgen, verkrijgbaar waren. Ook marskramers die het platteland afreisden, zullen ze wel te koop aangeboden hebben. Er was bovendien een vervoermiddel dat zich bij uitstek leende voor het clandestien vervoer van verboden lectuur; per schip smokkelde men de Lutherbijbel over rivieren en zeeën. Z o was er een turfschipper die de binnenwateren van Nederland bevoer. Als hij het anker had laten vallen bij stad of dorp, kwamen de kopers van de turf naar het schip. V a n turf alleen? Neen, op de voorsteven lagen wat schijnbaar achteloos neergeworpen turven. Lette men goed op, dan nam men waar dat ze daar lagen in de vorm van een
kruis. V o o r ingewijden w a s dat het teken, dat de schipper behalve turven ook bijbels verkocht. Verheugd keerde men huiswaarts, voorzien van een zak brandstof, maar ook van een nieuwe bijbel, en al spoedig ging door dorp of stad als een lopend vuurtje het bericht dat de bijbelschipper weer in de haven w a s met nieuwe voorraad, maar men zorgde dat het niet buiten de kring der geestverwanten bekend werd. Denk niet, dat men toen even rustig als wij dat kunnen doen, zijn bijbel placht te lezen. Het kwam voor dat de ene huisgenoot voor de andere niet wilde weten dat hij in het bezit w a s van zulk een boek. H o e groot was het gevaar dat kinderen of inwonenden zo iemand in levensgevaar konden brengen! D e reformatorische prediker G a s p a r van der Heyden vertelt ons, dat hij in zijn jonge jaren als gezel in de leer w a s bij een schoenmaker te Antwerpen. T o e n hij enige tijd bij deze man in dienst was, maakte hij een gebeurtenis mee, die zijn gemoed diep schokte en een gehele ommekeer in hem teweeg bracht. W a t w a s het geval? Al verscheidene malen had hij, terwijl hij op zolder lag te slapen, enig gerucht gehoord, maar slaapdronken als hij was, had hij hieraan geen aandacht besteed, en telkens was de volgende morgen het gebeurde uit zijn geheugen verdwenen. M a a r op een goede keer kon hij de slaap niet vatten; klaar wakker lag hij in bed, en wat zag hij tot zijn grote verbazing? D a t zijn baas heel voorzichtig met een kaars in de hand over de planken van de zolder sloop en zich bewoog in de richting van een donkere hoek, waar een kist stond. Hij opende deze geruisloos en haalde er een bijbeltje uit, waarin hij geruime tijd ging zitten lezen. Met gespannen aandacht, zonder een vin te verroeren, keek de jongeman toe. N a enige tijd sloot de baas het boek, borg het weer
in zijn schuilplaats op en verdween even geluidloos als hij gekomen w a s . D e volgende morgen biechtte de jonge gezel zijn meester eerlijk op dat hij alles gezien had. D e z e o p e n b a a r d e zich toen aan zijn leerling als vurig voorstander van de Hervorming en wist hem over te halen ook de bijbel te gaan lezen en tot de gemeente toe te treden. In 1530 kon men in de waterrijke omgeving van Rijnsburg een boer, W i l l e m Janszoon van der K o d d e geheten, tweemaal per week naar een afgelegen weiland zien roeien. A a n zijn buren gaf hij voor dat hij dan zijn beesten ging tellen; ieder die op het platteland thuis is, weet dat een boer, wiens vee op een a f g e l e g e n stuk land weidt, op gezette tijden daarheen gaat om te controleren of alles in orde is. Hier stak niets ongewoons in. Evenmin wekte het iemands verbazing op, dat hij, eenmaal op het stuk land aangekomen, de houten keet binnen ging die hij daar ter beschutting tegen slecht weer gebouwd had. M a a r wanneer zijn dorpsgenoten hem op zijn schreden waren gevolgd, dan hadden ze gemerkt, dat hij daar niet alleen uitrustte van de vermoeiende roeitocht. D a n zouden ze gezien hebben, dat hij uit een geheime bergplaats een boek voor de d a g haalde en na gebeden te hebben hierin ging zitten lezen. U r e n aaneen, met diepe aandacht, zo vertelt zijn levensbeschrijver, hield hij zich met deze illegale lectuur bezig. Het boek dat hij voor zich had, w a s een bijbel. W i e zal zeggen, welk een geloofskracht die eenvoudige veehouder putte uit het boek der boeken? D e familie V a n der K o d d e is in de Hervormingstijd dan ook een voorbeeld geweest van geloofstrouw en geloofS' moed. A l s het g e v a a r minder dreigend was, w a a g d e menig huisvader het op Z o n - en feestdagen in de kring van
het gezin de bijbel te openen, daaruit voor te lezen en het gelezene te bespreken. D e bijbel in zijn rijke volheid te leren kennen, het w a s of een geheel nieuwe wereld voor deze mensen openging. T o t nog toe kende men hoogstens die gedeelten, waaruit de pastoor 's Z o n d a g s in de kerk voorlas. N u men een eigen, volledige bijbel in huis had, in de klare taal van Luther, nu gingen de ogen voor het licht der waarheid open. O p vele plaatsen kwamen in het diepste geheim, onder leiding van moedige voorgangers, mannen en vrouwen bijeen om samen uit de bijbel te lezen. Het aantal deelnemers w a s in het begin betrekkelijk gering. Die bijeenkomsten hadden nu eens plaats ten huize van een aanhanger van de Hervorming, dan weer aan de grens van stad of dorp, bijvoorbeeld in een boomgaard. Hoe het op zulke „conventikelen" toeging, weten we nauwkeurig, doordat de inquisiteurs tijdens de verhoren de gevangen ketters alles lieten vertellen. Deze getuigenissen zijn zorgvuldig geboekstaafd. D e voorganger opende een bijbel, natuurlijk een verboden exemplaar, las daar een stuk uit voor en oefende aan de hand daarvan critiek uit op de kerkleer. M a a r wat de verslagen van de inquisitie niet berichten, is dat hij tot zijn hoorders ook wel woorden van troost en bemoediging gericht zal hebben. D e z e waren in verreweg de meeste gevallen „kleine luiden", eenvoudige ambachtslieden, boeren en vissers^ soms ook een schoolmeester, koster of herbergier. D e voorganger zelf w a s heel vaak een gewezen monnik, maar ook kwam het voor dat een handwerksman als lekeprediker optrad; in het dagelijks leven voorzag zo iemand, evenals Paulus, in zijn onderhoud door handenarbeid. G o d bouwde zo zijn gemeente op, niet uit vele rijken, niet uit vele aanzienlijken, maar uit de armen en
de nederigen. Gesterkt in het geloof keerden de hoorders naar hun woningen terug, waar G o d de kiemen die Zijn W o o r d in hun zielen had gelegd, liet gedijen en tot volle wasdom komen. D e dienst des W o o r d s , zoals wij Protestanten die nog kennen, heeft in deze bijeenkomsten zijn oorsprong. Inmiddels namen de plakkaten tegen de nieuwe leer en alles wat daarmee samenhing in aantal en gestrengheid toe. D e doodstraf stond op het drukken, verkopen of in bezit hebben van de Lutherbijbel. Aan verklikkers werd een ruime beloning in uitzicht gesteld. In het begin trad de inquisitie nog wat aarzelend op, omdat men wilde afwachten, wat het stellen van enige afschrikwekkende voorbeelden voor uitwerking zou hebben, maar toen bleek dat de ketterij veld won, werden de vervolgingen hoe langer hoe heviger. T o t de slachtoffers behoorden mannen die bij het werk der bijbelvertaling en -verspreiding onmiddellijk betrokken waren. D e Engelse bijbelvertaler William Tyndale wiens werk in Antwerpen van de pers was gekomen, onderging in 1536 de dood op de brandstapel te Vilvoorde bij Brussel. De S p a a n s e vertaler, die in de Nederlanden vertoefde en wiens bijbel eveneens te Antwerpen het licht zag, heeft te Brussel gevangen gezeten. Dat het drukken en vervoeren van de bijbel een levensgevaarlijk werk was, ondervond een Antwerpse uitgever die in Engeland werd terechtgesteld. D e bijbeldrukker Jacob van Liesveldt liet het leven op het schavot. Het gebeurde meermalen dat de volledige oplage van een bijbel bij een drukker in beslag genomen en met andere verboden geschriften in het openbaar verbrand werd. Toen Joriaan Simonsz. in 1557 te Haarlem op de brandstapel de marteldood onderging, verbrandden de gerechtsdienaars
Antonius W a l a e u s ,
S t a t e n v e r t a l e r v a n hét N i e u w e
Testament
F r a n c i s c u s G c m a x u s . herziener
van het
Oude
Testaient
tegelijkertijd een aantal ketterse boeken welke bij de beklaagde gevonden waren; hieronder zal zich ook wel een bijbel bevonden hebben. D e toeschouwers maakten van een tijdelijke verslapping van het politietoezicht gebruik om een aantal van die boeken aan de vlammen te ontrukken. D e verslagen van de geloofsrechtbanken geven ons ook een getrouw beeld van de plotselinge overvallen op zulke verboden bijeenkomsten. O p een plaat die hiernaar gemaakt is, ziet men een bejaard man met zijn dochter in de huiskamer; de man heeft een bijbel in de hand; alles wijst er op dat hij daar zo juist uit heeft voorgelezen. V o l ontzetting kijken beiden om; blijkbaar is de deur geopend en vertoont zich in de opening de schout met zijn rakkers. E e n of andere verklikker moet hem bij de inquisitie aangebracht hebben, Diezelfde verslagen maken soms gewag van razzia's, zoals ons 'volk die in de afgelopen oorlog maar al te goed heeft leren kennen. Z o werden op zekere nacht in het. jaar 1543 een groot aantal burgers van Leuven van hun bed gelicht en gevangen gezet. Tijdens de verhoren stelden de rechters de meeste aangeklaagden de vraag, of ze in het bezit waren van verboden bijbels. W a n n e e r de slachtoffers een ontwijkend antwoord gaven, wisten de beulen hen door folteringen wel tot een bekentenis te dwingen. G e v r a a g d naar de plaats waar zij hun Liesveldtbijbel verstopt hadden, werden zij geprest ook die schuilplaats te noemen. D e een had zijn bijbel op zolder verborgen in een verstolen hoek tussen de hanebalken; een vrouw wist men de bekentenis af te persen dat zij onder het raamkozijn een gat had laten maken, hierin haar bijbel gelegd en de opening toegemetseld had. D e voorganger van deze kleine gemeente, de pelsnaaier Joos van U u s -
berghe, bevond zich op het tijdstip van de overval buiten de stad. Een jaar later viel ook hij in handen van de vervolgers; na een heldhaftig doorstaan verhoor vond hij de dood op de brandstapel. D e naam en geschiedenis van deze verkondiger van het W o o r d is, tezamen met die van vele andere helden des geloofs, geboekstaafd in de Historie der Martelaren, Al die mannen en vrouwen die toen en later voor de inquisitie gebracht werden, deden hun geloofsrechters versteld staan door één ding: hun bijbel vastheid. Dit is alleen daaruit te verklaren dat zij de bijbel der Hervorming met hart en ziel hadden gelezen en herlezen. Bij het verhoor beriepen zij zich tegenover hun ondervragers uitsluitend op de bijbel, en wanneer de rechters hierop ingingen en hun bepaalde bijbelteksten voorhielden waaruit hun dwaling moest blijken, wisten zij die manhen steeds weer schaakmat te zetten door uit hun hoofd stukken uit de Heilige Schrift aan te halen. Die bijbel w a s de enige kenbron, het enig houvast voor hun geloof en leven, en nu ze beroofd waren van hun vrijheid en van hun dierbaarst bezit, was het in hun geheugen geprente W o o r d van G o d hun enige troost en steun. D a t schonk hun de kracht de smarten van het verblijf in het vunzig kerkerhol geduldig te dragen, in tegenwoordigheid van hun rechters te strijden voor de waarheid van het Evangelie en op de brandstapel te getuigen van hun geloof met woorden aan hun bijbel ontleend of zelfs een „schriftuurlijk" liedeken te zingen. N a lijden en strijden gingen zij de eeuwige heerlijkheid in. God heeft de namen van al deze geloofsgetuigen die hun kracht hadden geput uit het bijbelboek, geschreven in het Boek des Levens. W i e zal zeggen, hoe vele mensen zij door hun voorbeeld van gehoorzaamheid aan het
W o o r d van G o d van twijfelaars tot overtuigde Hervormden hebben gemaakt? Het bloed der martelaren bleek ook nu weer het z a a d der Kerk te zijn. Z o hebben onze vaderen hun leven geofferd voor wat zij als hun hoogste goed beschouwden: in vrijheid hun bijbel te gebruiken in hun gezin, in vrijheid hun godsdienstoefening te houden rondom het geopende W o o r d van God, in vrijheid hun kinderen te doen onderwijzen uit de Schrift. Sinds het midden der zestiende eeuw, toen het Calvinisme hier te lande zijn intrede had gedaan, namen de Roomse kerk en de overheid de bestrijding van de ketterij met nog groter felheid dan te voren ter hand. D e Calvinisten waren niet minder bijbelgetrouw dan de eerste hervormingsgezinden. D e vervolgingen woedden met zulk een hevigheid, dat zeer velen de wijk moesten nemen naar het buitenland, sommigen naar Engeland, de meesten naar het gastvrije Oost-Friesland, waar in Embden een grote vluchtelingengemeente ontstond. Een van hun eerste bemoeiingen w a s de huisgenoten van het geloof in het vaderland te voorzien van bijbels. D e persen van de boekdrukkers daar hadden overvloed van werk. M a a r het was niet de oude Liesveldtbijbel die men daar ter perse legde. H o e grote waardering de uitgewekenen ook hadden voor het onovertroffen werk van Luther en de vertaling daarvan in het Nederlands, toch wilden zij voortaan geen bijbel meer uit de tweede hand, maar een die rechtstreeks uit de grondtekst w a s afgeleid. Zij verlangden G o d s W o o r d in de zuiverste vorm voor zich te hebben. Een uit hun midden, een kenner van het Grieks, voltooide in betrekkelijk korte tijd een overzetting van het Nieuwe Testament. Voor de vertaling van het O u d e Testament, een zoveel moeilijker en langduriger arbeid, ontbrak evenwel in Embden de geschikte persoon. Bo-
vendien waren de tijden er nog niet naar om dat werk tot een goed einde te brengen. M a a r een bijbel moest er toch verschijnen, en zo kwam het, dat er een uitgave kwam die een mengeling vertoonde van nieuw en oud. In de boeken van het Oude Testament sloot men zich nauw aan bij Luther, merkwaardig genoeg nog nauwer dan de bewerker van de Liesveldtbijbel gedaan had. Voor het Nieuwe Testament volgde de uitgever de nieuwe, pas gereed gekomen vertaling. D e verklaringen die Luther had gegeven bij sommige moeilijke teksten uit het O u d e Testament, zijn alle in de Embdense bijbel terug te vinden. Luthers kanttekeningen waren geheel berekend op de bevatting van eenvoudige, weinig ontwikkelde lezers. Hij had het ergens zelfs gewaagd het verhaal van Tijl Uilenspiegel te pas te brengen. V a n d a a r dat men aan deze uitgave wel de bijnaam Uilenspiegelbijbel gaf. O p een andere plaats had Luther de tekst toegelicht met een term uit het toenmalige dobbelspel, en wel de woorden ,,deux a e s " . Spottenderwijs gaf men er daarom ook wel de naam Deux-aesbijbel aan, een benaming die gangbaar is gebleven. Deze bijbels werden in groten getale heimelijk naar de Nederlanden vervoerd en daar op allerlei wijzen verspreid. Het Calvinisme had intussen in de zuidelijke Nederlanden, met name in Vlaanderen, vaste voet gekregen. Het was het bewogen jaar 1566. In de nabijheid van de stad Gent zag men op zekere dag een groot aantal mensen. sommigen te voet, anderen met paard en wagen, zich begeven naar een uitgestrekt weiland. D e boeren schaarden hun wagens in een kring, zodat er een grote wagenburcht ontstond. Gewapende mannen stelden zich op om de toegangswegen te bewaken. Wat-betekende dit alles? W a r e n dit voorbereidingen voor een opstand
of burgeroorlog? Neen, er ging iets anders gebeuren. E e n grote hagepreek zou gehouden worden, en de leiders rekenden op een toeloop van honderden, ja duizenden belangstellenden. Uit de kleine bijeenkomsten in de eerste jaren van de Kerkhervorming, uit de konventikelen der „slachtschaepkens Christi", der gemeenten onder het kruis, waren grote samenkomsten gegroeid onder leiding van weerbare Calvinisten die bereid waren om de openbare prediking uit G o d s W o o r d desnoods ten koste van hun leven te verdedigen. Bij de ingang van de wagenburcht stonden enkele ongewapende mannen, niet om toegangsgelden te innen, want ieder w a s welkom. Het waren boekverkopers die psalmboekjes en bijbeltjes te koop aanboden. Deze uitgaven waren in een slap omslag gestoken, en konden daardoor gemakkelijk gevouwen en ongemerkt in een mantelzak verborgen worden, W e mogen aannemen dat op die manier tal van zakbijbeltjes onder de hoorders werden verspreid, Ook in de noordelijke Nederlanden nam de vrijmoedigheid om G o d s W o o r d in het openbaar te prediken met de dag toe, M a a r Rome zat intussen niet stil; met ongekende gestrengheid vervolgden de inquisiteurs de ketters; de gevangenissen bleken te klein om de beschuldigden te huisvesten. D e ene brandstapel na de andere verrees. Aangrijpend is het de brieven van de martelaren te lezen, waarin zij, enkele uren voor hun dood, hun kinderen op het hart drukten liever de bijbel te onderzoeken dan zich in te laten met de ijdelheden dezer wereld of waarin zij bij wijze van laatste wilsbeschikking hun bijbel aan hun nabestaanden vermaakten. In 1568 brak de Tachtige Oorlog uit die in zijn oorzaken en doelstelling zo nauw samenhangt met de geschiedenis van de bijbel der Hervorming. W a t Willem
de Zwijger bewogen heeft te samen met het kleine volk aan de Noordzee een schijnbaar hopeloze strijd met het machtige Spanje aan te binden, is nergens eenvoudiger en duidelijker onder woorden gebracht dan in het „Christelijck Liedt", dat ons volkslied, onze nationale psalm zou worden. De dichter van het Wilhelmus legt Willem van Oranje de volgende woorden in de mond: „ V o o r Godes Woort ghepresen Heb ick vry onvertsaecht Als een Heldt sonder vreesen Mijn Edel bloedt ghewaecht". Om het vrije gebruik van het heerlijke W o o r d van G o d en de ongehinderde prediking hieruit voor zijn onderdanen te bevechten nam hij de wapenen op. Daarvoor heeft hij goed en bloed op het spel gezet, daarvoor hebben onze vaderen onder zijn bezielende leiding gestreden. Als een onversaagd held ging hij hen voor in de geloofsstrijd; zij volgden in gelovig vertrouwen op hun God die uitkomst zou brengen. Toen een verraderlijk schot in 1584 een einde aan het leven van Willem de Zwijger maakte, was de strijd nog niet volstreden. Al was de overwinning nog niet behaald en de oorlogskans nog onzeker, toch was het eerste gloren van de dageraad merkbaar. Reeds korte tijd na het uitbreken van de oorlog konden hervormde drukkers hier te lande hun geloofsgenoten weer hun eigen bijbels bezorgen. Het was niet langer nodig ze uit Embden te laten komen. Het aantal uitgaven werd zo groot, dat hierop van toepassing was het bijbelwoord: „Alzo wies het woord des Heren met macht en nam de overhand." N u was de bijbel niet langer een
Doek dat de overheid te vuur en te z w a a r d verdelgde. Integendeel, de plaatselijke regeringen rekenden het zich een eer de uitgaven die binnen haar poorten verschenen, haar bijzondere goedkeuring te verlenen. D e bijbeltekst die de gelovigen onder o g e n kregen, w a s n o g altijd die van de D e u x - a e s - u i t g a v e . D e tijden waren nog te b e w o g e n dan dat een geleerde de gelegenheid kon vinden een nieuwe vertaling tot s t a n d te brengen. N a a r m a t e het krijgsrumoer verminderde en zich verplaatste naar de grenzen van het bevrijde gebied, kregen de predikanten meer tijd voor studie. W a a r Duitsland, Frankrijk en E n g e l a n d allang bijbels bezaten die onmiddellijk op de grondtekst berustten, mochten de N e d e r l a n d e n niet achter blijven. H o e langer hoe levendiger werd het verlangen de surrogaat-vertaling die de bijbel van D e u x - a e s bood, te v e r v a n g e n door een betere. M e n wilde, zoals een van hen het kernachtig uitdrukte. G o d ook in de N e d e r l a n d s e taal horen spreken. In kleinere en grotere kerkvergaderingen kwam de z a a k ter sprake. T e n s l o t t e gaven de S t a t e n - G e n e r a a l aan M a r n i x opdracht een begin te maken met het grote werk. D e overheid nam dus bijbeluitgaven niet slechts in bescherming. Z i j ging nog een stap verder. W e t e n d hoe n a u w de oorsprong van het N e d e r l a n d s e gemenebest verbonden w a s met de strijd om het geprezen W o o r d van G o d , wensten zij deze schat in de zuiverst mogelijke vorm aan te bieden aan tijdgenoot en te bewaren voor het nageslacht. Z o er iemand toenmaals geschikt w a s voor het grootse werk dan w a s het wel M a r n i x , een taalgeleerde en kunstenaar met ongewone gaven. Hij heeft helaas maar een klein gedeelte van deze arbeid kunnen voltooien. T o e n hij zich zette tot het geweldige werk, w a s hij al over de m i d d a g h o o g t e van het leven heen.
Een volle mensenleeftijd zou zelfs Marnix nodig gehad hebben om de onderneming tot een goed einde te brengen. Acht jaar na de aanvaarding van zijn opdracht, in 1598, nam God hem midden uit zijn arbeid tot Zich. N a zijn dood hebben tal van predikanten getracht op eigen gelegenheid de bijbel te vertalen. Geen van hen bracht het echter verder dan een eerste begin. Langzamerhand werd het duidelijk dat het werk meer was dan één man kon doen; de vooruitgang van de wetenschap had ten gevolge, dat alleen een commissie van geleerden het gehele terrein van de taalkunde en godgeleerdheid zou kunnen overzien. W a t Luther een eeuw geleden alléén had kunnen doen voor zijn volk — en zelfs hij had het nodig geoordeeld het advies van deskundigen in te winnen —, was thans niet meer mogelijk. Het was een zaak die de kerken gemeenschappelijk aanging. Steeds sterker werd dan ook de aandrang die leden van kerkelijke vergaderingen op kerkelijke en wereldlijke overheden uitoefenden. Eindelijk kwam, in de herfst van 1618, de grote Synode bijeen die ver strekkende beslissingen zou hebben te nemen in tal van gewichtige kerkelijke aangelegenheden. Dordrecht, eerste en oudste stad van Holland, had de eer de afgevaardigden der kerken binnen haar muren te zien vergaderen. Doordat de StatenGeneraal de kosten voor haar rekening hadden genomen, was het mogelijk de gasten op waardige wijze te ontvangen, D e ruime bovenzaal van de Kloveniersdoelen was de plaats waar de vergaderingen plaats vonden. Een voor een of groepsgewijze komen de mannen binnen, bedachtzaam gebarend en in levendig gesprek gewikkeld. N a a r de gewoonte van die tijd zijn ze gestoken in
een nauwe kuitbroek en gehuld in een ruime mantel. E e n plooikraag siert hun hals, een hoge punthoed dekt hun hoofd. Zij nemen plaats op de voor hen bestemde zetel of in hun bank. A a n alles hebben de gastheren gedacht. E e n heerlijk houtvuur vlamt op onder de ruime schouw, maar omdat dit niet voldoende warmte door de gehele zaal verspreidt, krijgt elk Synode-lid een warme stoof onder de voeten. D e lessenaars zijn met effengroen laken bekleed. Elk a f g e v a a r d i g d e heeft een inktkoker en zandstrooier bij de hand; een ganzenpen ligt gereed, waarop hij tijdens de besprekingen aantekeningen kan maken op het blanke, zware papier dat hij voor zich vindt. In deze d a g e n voor Kerstmis wordt het vroeg donker, en omdat er door de nauwe vensters weinig licht naar binnen valt, steekt de suppoost al vroeg de honderden kaarsen aan die op sierlijke luchters en kronen prijken. Het warm, trillend licht verzacht de waardige ernst en stroeve trekken op het gelaat der afgevaardigden. D a a r neemt de voorzitter op zijn gestoelte plaats, een eerwaardige, stijlvolle verschijning, geheel passend in deze omgeving. Het is Johannes Bogerman, predikant te Leeuwarden. Hij bezit alle eigenschappen die nodig zijn om zulk een vergadering met krachtige hand te leiden. Alleen al door zijn uiterlijk weet hij gezag af te dwingen. Zijn levensbeschrijver schildert het ongeveer als volgt: „Zijn hoog gerimpeld voorhoofd, kwijnende, heldere ogen, welgevormde neus, prachtige baard die tot zijn midden reikt en sierlijk over de borst golft, zijn in volkomen harmonie met de deftige ernst, welke verspreid ligt over zijn gelaat, dat de sporen draagt van een lichamelijk lijden". M a a r ook geestelijk is hij toegerust met voortreffelijke hoedanigheden: welsprekend wanneer het geldt de naam des Heren in het
gebed aan te roepen of de gevoelens der vergaderden te vertolken. Zakelijk en nuchter als hij is weet hij hoofdzaken van bijzaken te onderscheiden en de besprekingen in het juiste spoor te houden. Hij beheerst alle onderwerpen die ter sprake komen en dank zij zijn slagvaardigheid is hij opgewassen tegen de geleerdste tegenstanders. M a a r bovenal is hij een man, vervuld van diep ontzag voor de souvereiniteit van G o d s W o o r d en van kinderlijk vertrouwen in G o d s leiding. Hoe zeer de zaak der nieuwe bijbelvertaling om een oplossing riep, bleek wel hieruit, dat dit punt als nummer één in behandeling kwam. In een treffend gebed smeekte Bogerman bij het begin der beraadslagingen G o d s bijstand af voor deze heilige zaak. D e Synode heeft een lange reeks van zittingen besteed aan een grondige bespreking. Zij besloot een commissie van zes vertalers het werk toe te vertrouwen en hieraan een groep herzieners toe te voegen en gaf deze heren nauwkeurig uitgestippelde richtlijnen voor hun arbeid mee. Bogerman zelf zag zich door de vergadering in deze commissie benoemd. D e Synode maakte dus niet de vroeger gemaakte fout: het werk aan één man op te laten dragen. D e omstandigheid dat niet minder dan zes vertalers aan het werk zouden trekken, zou een snelle voltooiing in de hand werken. Men schatte, dat binnen vier jaar de vertaling gereed kon zijn. A a n de andere kant was de tewerkstelling van een dergelijke commissie een kostbare onderneming. Alleen wanneer de Staten-Generaal geldelijke steun verleenden, zou men het werk met hoop op goede uitslag kunnen beginnen. Een daartoe strekkend verzoek richtte de Synode dan ook aan de Hoogmogende Heren in Den H a a g . Het heeft nog lange tijd geduurd eer de Staten-Gene-
raai in de beurs tastten en de vertalers dus de hand aan de ploeg konden slaan. D e hervatting van de oorlog met S p a n j e na de afloop van het T w a a l f j a r i g Bestand nam voorlopig alle aandacht in beslag. T o e n de krijgsbedrijven gunstig verliepen, konden de Staten er toe overgaan aan dit werk des vredes de nodige aandacht te besteden. Eindelijk waren alle schikkingen getroffen. D e zes vertalers, allen bekende predikanten, zeiden tijdelijk hun standplaats vaarwel en begaven zich naar Leiden. Hier, in de onmiddellijke nabijheid van de universiteit, konden zij alle gewenste hulpmiddelen in de boekerij van de hogeschool aantreffen en desnoods de hulp inroepen van de kenners van het Hebreeuws en Grieks die daar als hoogleraar werkzaam waren. Hun werkwijze getuigt van de grootste nauwkeurigheid en zorgvuldigheid, onmisbare eigenschappen voor zulk een arbeid. Eerst vertaalden zij in hun eigen studeerkamer het bijbelgedeelte dat hun ter bewerking w a s toegewezen. W a r e n zij hiermee gereedgekomen, dan bespraken zij het in bijeenkomsten die zij op gezette tijden hielden, en stelden de voorlopige eindtekst vast. Later bracht het college van overzieners de noodzakelijke verbeteringen aan. Het loont de moeite de mannen bij hun werk wat nauwkeuriger gade te slaan. V o o r hen ligt een exemplaar van O u d of Nieuw Testament in de grondtaal. Zorgvuldig wikkend en wegend zoeken zij het passende woord of de vereiste zinswending; zij willen immers G o d s W o o r d niet te kort doen, en ofschoon zij weten dat bij elke vertaling veel van de zin en de schoonheid van het oorspronkelijke verloren gaat, is het hun ideaal de bijbeltekst zo getrouw mogelijk te handhaven. O p hun werktafel liggen nog tal van andere boeken: bijbeluitgaven in allerlei talen, al of niet voorzien van kant-
tekeningen, woordenboeken, enz. Z e slaan deze boeken steeds weer op; niets van wat de wetenschap tot hun tijd had voortgebracht ontgaat hun aandacht. En wanneer ze voor een moeilijke tekst geen bevredigende weergave kunnen vinden, ook niet met de hulpmiddelen die hun ten dienste staan, richten ze brieven naar vooraanstaande taalgeleerden elders in ons land, of ze bespreken zulke p a s s a g e s met hun collega's. M a a r niet slechts die pijnlijke nauwgezetheid, waarmee ze hun arbeid verrichtten, doet de verklaring aan de hand van het feit dat hun vertaling een monument werd. Hun bijbelvertaling was bovenal een zaak des gebeds. Met biddend opzien tot G o d waren zij begonnen. Gesterkt door de kracht die zij'hieruit putten, zetten zij hun werk voort, ook toen de stad Leiden in 1635 bezocht werd door een vreselijke pestepidemie. In dat jaar stierven er op één dag 100, in één week 1500 mensen. Vele burgers verlieten de stad. Is het wel verantwoord, zo vroegen vertalers en herzieners in een gemeenschappelijke zitting zich af, dat wij hier achterblijven; moeten wij niet het voorbeeld volgen van hen die de stad tijdelijk verlieten? Gezamenlijk riepen zij de Heer aan in het gebed, en smeekten Hem om bijstand bij het nemen van een beslissing. D e beraadslagingen werden voortgezet, de zaak van alle kanten bekeken. Toen viel het besluit dat zij hun post waartoe G o d hen geroepen had, niet zouden verlaten. Beter bewijs van hun hoge roeping en verantwoordelijkheidsbesef hadden zij niet kunnen geven. Ook nu verliet G o d de zijnen niet. Geen van hen werd door de ziekte aangetast. In het volle bezit van hun gezondheid konden zij hun arbeid voltooien. Met dank aan God in het hart schreef een van hen later: , T u s s e n duizend en duizend beelden en geruchten des doods hebben wij, gezond, in
de nabijheid van een kerkhof, waar wij dagelijks op één dag honderd lijken zagen heenbrengen, met een heilige opgeruimdheid des gemoeds, dat gedenkstuk mogen volbrengen". N a het volbrengen van hun taak vertrouwden ze het werk aan de drukpers toe en zonden het, na het gereedkomen van de druk. hun lastgevers, de Staten-Generaal, toe. In hun vergadering van 29 Juli 1637 keurden de Staten hun werk goed en gaven hun machtiging tot de uitgave. Het enige wat nog te doen viel, w a s het opstellen van de titel. D e Staten-Generaal gaven de uitdrukkelijke wens te kennen dat zij hierin als de eigenlijke opdrachtgevers vermeld wilden worden. Zij hadden daar ook het volste recht toe, want zonder hun steun zou er van de onderneming niets terecht gekomen zijn. O p onbekrompen wijze hadden zij de benodigde gelden verschaft; men heeft berekend dat er een bedrag van 75.000 gulden mee gemoeid geweest is, voor die tijd en voor een dergelijk doel een ongehoord grote som. V a n d a a r dat de titel in de eerste druk, verschenen bij Paulus Aertsz. van Ravesteyn te Leiden, en in alle latere uitgaven als volgt luidt:
BIB LI A Dat is D e gantsche H . Schrifture, vervattende alle de Canonijcke Boecken des Ouden ende des Nieuwen Testaments.
N u Eerst, Door last der Hoogh.-Mog.-Heeren
STATEN
GENERAAL
vande Vereenighde Nederlanden, en volgens het Besluyt van de Synode Nationaal gehouden tot Dordrecht, inde Jaeren 1618 en 1619,
U y t de Oorspronckelijcke talen in onze Neder-landtsche tale getrouwelijck over-geset.
Het is een breedsprakige titel die wij allen, min of meer oppervlakkig, wel eens gelezen hebben. Er ligt een stuk geschiedenis in opgesloten, en daarom is het de moeite w a a r d hem eens nauwkeuriger te bekijken. W a t allereerst opvalt, is, naast het beginwoord Biblia, de brede plaats die ingeruimd is voor het woord Staten Generaal. Met behulp van sierlijke hoofdletters heeft de drukker recht gedaan aan het gerechtvaardigde verlangen van de Staten. Hieraan heeft dit boek de naam van Statenbijbel of Statenvertaling te danken. D e Synode van Dordrecht krijgt een eervolle vermelding als initiatiefneemster. M a a r ook de overige bewoordingen moet men zien tegen de achtergrond van de historie. Deze bijbel is het sluitstuk, hij is de bekroning van een lange reeks van pogingen om aan ons volk G o d s W o o r d te geven. Let bijvoorbeeld op dat woord gantsche H . Schrifture. D e Roomse kerk had lange tijd de gehele bijbel aan de leken onthouden, hoogstens gedeelten hieruit aan de gelovigen voorgelegd. Alleen de Canonijcke boeken van O u d en Nieuw Testament bevatte deze bijbel; wel werden de Apocryphe boeken mede opgenomen, maar duidelijk onderscheiden als niet behorende tot de H. Schrifture. Rome had dat onderscheid nooit zo sterk in acht genomen. E r klinkt blijdschap uit d a t Nu
Eerst
Neder-landtsche
iiyt de oorspronckelijcke tale
over ~geset.
talen
in
onze
T o t nog toe had-
den de Nederlanders genoegen moeten nemen met een vertaling van een vertaling, öf uit de Roomse bijbel öf uit die van Luther. D e Lutherbijbel had zijn zegenrijk werk gedaan, maar Nederland rekende het aan zijn eer verplicht een eigen vertaling te hebben. Verschillende pogingen hiertoe waren ondernomen, maar op niets uitgelopen. N u eindelijk konden de Staten de lezers een
bijbel aanbieden die het W o o r d van God zo direct mogelijk tot hen bracht. Is het niet of men hier midden in deze plechtstatige titel, een juichtoon verneemt? Nu konden de Nederlanders G o d s W o o r d in hun eigen taal, in een zo zuiver mogelijk overgenomen klank, horen. Nu ook behoefden wij ons niet meer te schamen, dat ons land, anders dan naburige rijken, nog steeds niet een bijbel bezat die uit de oorspronkelijke talen was overgezet. D e vertalers hadden hun werk getrouwelijck verricht. Een kort, maar veelzeggend woord. Het getuigt van hun eerbied voor het onaantastbare W o o r d van God, van hun liefdevolle toewijding en trouw, van hun onkreukbare eerlijkheid en wetenschappelijke nauwgezetheid. Protestants Nederland had na lange jaren de bijbel waarnaar het verlangend had uitgezien; de Staten waarborgden de vrije lezing hiervan. D e zegepraal was volkomen. In de Gouden Eeuw werd een penning geslagen, waarop de Hollandse maagd te zien is. Zij steunt met de ene arm op een bijbel die op een standaard staat; met de hand van de andere arm houdt zij een staf vast waarop -een vrijheidshoed hangt. Het Latijnse randschrift luidt vrij vertaald: Steunende op de bijbel verdedigen wij de vrije bijbellezing. Hoe waren de tijden veranderd! V a n een vervolgd boek was de Bijbel der Hervorming een werk geworden dat de bescherming der Overheid genoot, dat haar richtsnoer en steun was in de strijd voor godsdienstige en staatkundige vrijheid. Op 17 September 1637 ging door de straten van Den H a a g een groepje van drie predikanten, vergezeld van een dienaar die een zwaar pak torste. Waarschijnlijk had de kleine stoet van de voorbijgangers weinig bekijks; deputaties in de nabijheid van de Staten-Generaal waren een gewoon verschijnsel. Het gezelschap begaf zich in-
derdaad naar het gebouw waar de Staten in vergadering bijeen waren, en vroeg beleefd toegang. Het waren de a f g e v a a r d i g d e n van het college van vertalers en overzieners van de nieuwe vertaling, die waren gekomen om hun werk plechtig aan hun lastgevers aan te bieden. Daartoe hadden zij een gedrukt exemplaar laten binden in een prachtband, met paars fluweel overtrokken, gesloten met krappen van fraai gedreven zilver, verguld op sneê. Met een korte, maar treffende toespraak bood W a l a e u s , de oudste van het drietal, de Heren Staten de lijvige foliant aan, onder het uitspreken van dankwoorden voor de ondervonden steun. Meer belangstelling van kijklustigen trok de grote optocht die nadien eenmaal in de drie jaren door Leiden trok. D a t waren de afgezanten van de Staten-Generaal en provinciale kerkvergaderingen, wier taak het w a s alle stukken betreffende de Statenbijbel na te zien. Deze bescheiden waren veilig opgeborgen in het raadhuis van de Sleutelstad, D e dag daaraan voorafgaande hadden de heren iets dergelijks in Den H a a g gedaan; hier werden namelijk de stukken van de Nationale Synode te Dordrecht bewaard. D e Staten-Generaal hadden hun een speciaal Staten-jacht ter beschikking gesteld, waarmee zij naar Leiden waren gekomen. Een bijzondere commissie van ontvangst, samengesteld uit vooraanstaande burgers van de stad, stond bij de aanlegplaats gereed om ze te verwelkomen. Plechtig schreden de zwartgetabberde, witgebefte heren twee aan twee naar het stadhuis in de Breestraat, waar in de raadzaal een lange tafel en rijen stoelen voor hen gereed waren gezet. Bij het ene uiteinde van de tafel stond een kist met twee grote sloten. A l s de voorzitter de plechtigheid met gebed had geopend, stelde hij de gemeente-secretaris en nog
een ander elk een sleutel ter hand met het verzoek de kist te openen. Dezen tilden ten aanschouwe van al de heren voorzichtig de dertien zware banden uit de kist en lieten ze stuk voor stuk onder de leden van de commissie rondgaan, opdat dezen zich er van konden vergewissen, dat de authentieke documenten ongeschonden waren. W a s alles in orde bevonden, dan werden de folianten weer opgeborgen. N a de sluiting van de bijeenkomst trok het gezelschap naar het Heren-logement, waar de stadsregering hun een luisterrijke maaltijd aanbood. Bij zulk een uiterlijk eerbiedsbetoon voor de gewijde tekst bleef het niet. V a n veel meer betekenis was het, dat de Statenvertaling in korte tijd ingang vond bij de meeste Protestanten. D e predikanten die de verschijning met vreugde hadden begroet, zorgden voor een snelle verspreiding. Talloze malen ter perse gelegd werd de Statenbijbel het boek voor kerk, huisgezin en school. Niet te schatten is de invloed die hij uitoefende op het godsdienstig leven, op de beschaving, inzonderheid de taal en de letterkunde van ons volk. Nederland werd nu eerst met recht het klassieke land der bijbelverspreiding. In menig gezin maakte de Statenvertaling, veelal te zamen met de werken van Jacob Cats en de Historie der Martelaren, het enig boekenbezit uit. Het werk bleef niet een gesloten boek; men las en herlas het, en als de voorgeschiedenis van de Statenbijbel in het vergeetboek dreigde te geraken, waren daar altijd het martelaarsboek en de verhalen van ouders en grootouders om de herinnering levendig te houden aan het lijden en strijden van onze vaderen onder Willem van Oranje, die met Gods hulp het vrije gebruik van de Bijbel der Hervorming als een kostbaar bezit voor het nageslacht veroverd hadden.
LITERATUUR Is.
L E L O N G , Boekzaal A m s t e r d a m 1732.
der
N ederduytsche
H . V A N D R U T E N , Geschiedenis der Bijbelvertaling, Rotterdam 1895—1905. F . W . G R O S H E I D E , Beknopt schiedenis der Nederlandsche b e l s c h H a n d b o e k II, K a m p e n C . C . D E B R U I N , De Statenbijbel Leiden
Bijbels,
Nederlandsche
overzicht van Bijbelvertaling, 1935. en zijn
de gein Bij-
voorgangers,
1937.
K . B U R D A C H , Die nationale Aneignung der Bibel und die Anfänge der Germanistischen Philologie, Halle 1924. J . H . M E R L E D ' A U B I G N é , Geschiedenis der Hervorming in de zestiende eeuw, t w e e d e d r u k , I — I V , Rotterdam 1857—1860. J . I. D O E D E S , Over Nederlandsche Bijbeluitgaven het midden der 16de eeuw ten dienste der vorming sgezinden, in: V o o r driehonderd jaren. derwijk 1869.
in HerHar-
} . I. D O E D E S , voor het eerst
De Schriften des Nieuwen in de Nederlandsche taal
Verbonds gedrukt, in
Stemmen voor W a a r h e i d en Vrede, 1872, blz. 1194 — 1221.
J O D . H E R I N G A , Bijzonderheden betreffende vaardiging van de gewone Nederlandsche
de verBijbelver-
taling, in Arch. v. Kerkel. Gesch. 5 (1834), blz. 57—
202. N I C . H I N L O P E N , Historie van de Overzettingen der Bijbels, Leiden 1777.
J. C . R U L L M A N N , D e Statenbijbel,
Nederlandsche
in D e D o r d t s c h e
Synode van 1618—1619. Uitg. van „Filippus", 1918, blz. 133—171.
De
De
Nederlandsche
Statenbijbel,
1637—1937.
Artikelen
overgenomen uit Nederl. Arch. v. Kerkgesch., Nieuwe Serie, deel 29, afl. 4, 's-Gravenhage 1937. Statenvertaling
1637—1937.
U i t g e g e v e n voor het
Nederlandsch Bijbelgenootschap ter gelegenheid van het driehonderdjarig bestaan der Statenvertaling. Haarlem 1937.
De arbeid der Willem de Zwijger-Stichting wordt door een groot aantal vooraanstaande Nederlanders uit alle levenskringen moreel en finantieel gesteund. Zij die den arbeid der Stichting steunen met minstens ƒ 2.50 per jaar, ontvangen regelmatig de geschriften die vanwege de Stichting worden uitgegeven. Postbus 166, Den H a a g — — — Postgiro 3 5 2 3 4 7 Bankier : Nederlandsche Handel-Maatschappij, 's-Gravenhage