Voorstel inzake wijziging ord. 3 c.a. (wijzigingen i.v.m. HBO-theoloog/kerkelijk werker) (GCK 11-04).
1.
Inleiding
De generale synode heeft op 11 november 2011 besluiten genomen ten aanzien van de positie van kerkelijk werkers. Zij worden in de regel in het ambt van ouderling of diaken bevestigd. In bijzondere omstandigheden kan aan een kerkelijk werker met preekbevoegdheid die in het ambt staat, ook de bevoegdheid worden verleend tot (onder meer) de bediening van doop en avondmaal. Deze bevoegdheid geldt alleen in de plaats waar de kerkelijk werker is aangesteld. 2.
Toelichting op het voorstel
In de onderstaande wijzigingen zijn de besluiten van de generale synode van 14 april 2011 verwerkt inzake het rapport “positie van de HBO-theoloog-kerkelijk werker” (KTO 11-02). Met de aanneming van dit rapport is besloten de positie van de kerkelijk werker “op te waarderen” en voor de gemeenten meer herkenbaar te maken door hen in principe in het ambt te stellen. Daarnaast is besloten de mogelijkheid dat zij in een bediening worden gesteld, te behouden. In het kort behelst de nieuwe regeling het volgende: Voor een aanstelling tot kerkelijk werker is de opleiding theologie (Godsdienst Pastoraal Werk – GPW) aan een door de kerk erkende HBO-instelling vereist; Een kerkelijk werker staat òf in het ambt òf in de bediening; Bij een aanstelling van een bepaalde omvang staat men in de regel in het ambt; De bestaande mogelijkheid van kerkelijk werkers om in bepaalde gevallen een preekconsent te verkrijgen wordt behouden en zelfs enigszins uitgebreid; Een kerkelijk werker met preekconsent kan in een gemeente in een bijzondere situatie als ouderling- of diaken-kerkelijk werker ter plaatse de bevoegdheden ontvangen van een predikant. 3.
De gewijzigde tekst
De in eerste lezing vastgestelde teksten worden u hierbij ter consideratie voorgelegd. De wijzigingen ten opzichte van de huidige tekst zijn cursief aangegeven. Het betreft een wijziging van ordinantie 3-12 t/m 3-14 en een nieuwe overgangsbepaling 109a bij ord. 3-12-4. Na de tekst worden nog enkele toelichtingen per artikel gegeven. Hier wordt er al op gewezen dat een nadere detaillering van de bepalingen zal worden opgenomen in de GR kerkelijk werkers. Daarbij gaat het bijvoorbeeld om de vraag wanneer een gemeente in een bijzondere situatie verkeert, bij welke omvang van de aanstelling de kerkelijk werker in de regel in het ambt wordt gesteld, enz. Deze generale regeling zal door de generale synode worden vastgesteld als deze ordinantiewijzigingen in tweede lezing zijn aanvaard.
1
In eerste lezing vastgestelde tekst van ordinantie 3-12 t/m 3-14 en van overgangsbepaling 109a (wijzigingen cursief) ord. 3 IIIA. KERKELIJK WERKERS art. 12. Kerkelijk werkers 1. Met het oog op de vervulling van de roeping van kerk en gemeente kunnen belijdende leden van de kerk toegelaten worden om als kerkelijk werker benoemd te worden. 2. Een kerkelijk werker verricht arbeid in een gemeente, een classis, de evangelischlutherse gemeenten tezamen of in de kerk als geheel ten behoeve van [---] de missionaire arbeid, het jeugd- en jongerenwerk, de vorming, de toerusting en de catechese, de pastorale arbeid, de diaconale arbeid, de gemeenteopbouw of waar de orde van de kerk dit aangeeft. 3. De generale synode stelt, gehoord het daarvoor aangewezen orgaan van de kerk, de vereisten en de eindtermen vast voor de opleiding en vorming van kerkelijk werkers. 4. Zij die toegelaten zijn om als kerkelijk werker benoemd te worden, worden opgenomen in een register dat wordt bijgehouden door de kleine synode. 5. [---] Kerkelijk werkers worden benoemd in een gemeente door de kerkenraad en anders door de classicale vergadering, de evangelisch-lutherse synode of de generale synode. Zij verrichten hun werkzaamheden onder verantwoordelijkheid van de ambtelijke vergadering die hen heeft benoemd. 6.
Kerkelijk werkers in dienst van een gemeente worden in de regel door de kerkenraad verkozen tot ouderling of diaken met een bepaalde opdracht voor de duur van de werkzaamheden en zijn boventallig lid van de kerkenraad. Zij worden aangeduid als ouderling-kerkelijk werker respectievelijk diaken-kerkelijk werker.
7. Wanneer de kerkenraad voornemens is een kerkelijk werker te benoemen om als ouderling of diaken met bepaalde opdracht de gemeente te dienen, wordt de gemeente in gelegenheid gesteld bij de kerkenraad aanbevelingen in te dienen van personen die naar haar mening voor benoeming in aanmerking komen. Overigens is het bepaalde in artikel 6, de leden 7 tot en met 10 van overeenkomstige toepassing. 8. Kerkelijk werkers worden aangesteld met inachtneming van de generale regeling voor de kerkelijk werkers. 9. Kerkelijk werkers zijn verplicht tot het volgen van scholing overeenkomstig het bepaalde in de generale regeling permanente educatie. 10. Door de kleine synode kan aan belijdende leden die zijn ingeschreven in het register als bedoeld in lid 4, een preekconsent worden verleend, met inachtneming van het bepaalde in de generale regeling preekconsent. 11. Het breed moderamen van een classicale vergadering kan op verzoek van de kerkenraad van een gemeente die in bijzondere omstandigheden verkeert, aan degene die in die gemeente is benoemd tot kerkelijk werker 2
bevestigd tot ouderling of diaken met een bepaalde opdracht en de bevoegdheid heeft ontvangen als bedoeld in lid 10, de bevoegdheid ter plaatse verlenen tot de bediening van doop en avondmaal, het afnemen van de belijdenis van het geloof, de bevestiging van ambtsdragers, het leiden van trouwdiensten en het uitspreken van de zegen, een en ander naar regels gesteld in de generale regeling kerkelijk werkers. 12. De verlening van deze bevoegdheid wordt in een kerkdienst bekrachtigd onder handoplegging door een predikant van de kerk. 13. Kerkelijk werkers op wie lid 11 van toepassing is, nemen deel aan de werkzaamheden van de werkgemeenschap van predikanten van het gebied waartoe de betreffende gemeente behoort. Artikel 13.
De kerkelijk werker met bijzondere opdracht
1.
Een kerkelijk werker met bijzondere opdracht werkt als geestelijk verzorger in een instelling die de betrokkene aanstelt.
2.
Een bijzondere opdracht kan aan een kerkelijk werker worden verleend door de (algemene) kerkenraad of de classicale vergadering binnen het gebied waarvan de instelling gelegen is. Wanneer de bijzondere opdracht is verleend door de (algemene) kerkenraad wordt de kerkelijk werker in de regel door de betreffende kerkenraad boventallig voor de duur van de werkzaamheden verkozen tot ouderling met een bepaalde opdracht.
3.
De ambtelijke vergadering die de bijzondere opdracht verleent, treft een regeling met de betrokken instelling waarin wordt vastgelegd dat – de ambtelijke vergadering verantwoordelijk is voor het werk dat de kerkelijk werker uit hoofde van ambt of bediening verricht en – de gemeente respectievelijk de classis geen financiële verplichting jegens de kerkelijk werker heeft. Deze regeling behoeft de instemming van het breed moderamen van de classicale vergadering.
4.
De ambtelijke vergadering stelt een commissie in die de betrokken kerkelijk werker begeleidt in het uitvoeren van de werkzaamheden.
5.
Op kerkelijk werkers met een bijzondere opdracht is het bepaalde in artikel 12 lid 9 tot en met 13 van overeenkomstige toepassing.
6. De bijzondere opdracht wordt beëindigd op het moment dat de aanstelling bij de instelling eindigt of bij toepassing van ord. 10-9-7 sub c of d. Artikel 13a.
Bediening
1.
Kerkelijk werkers die niet als ouderling of diaken met bepaalde opdracht worden bevestigd, worden door de ambtelijke vergadering die hen benoemde, in de bediening gesteld.
2.
Zij worden in hun bediening ingeleid in een kerkdienst door een predikant met gebruikmaking van een daarvoor bestemde orde. Zij leggen daarbij de belofte af dat zij bereid zijn in het werk van hun bediening te getuigen van het heil in Christus Jezus en te blijven in de weg van het belijden van de kerk; bereid zijn ijverig en trouw hun arbeid te verrichten en bereid zijn zich te onderwerpen aan de regels die in de orde van de kerk zijn gesteld.
3.
Zij die in de bediening zijn gesteld, kunnen worden uitgenodigd om als adviseur deel te nemen aan de vergaderingen van de kerkenraad.
3
III B
FUNCTIES
Artikel 14. Medewerkers 1. Ten behoeve van de arbeid in een gemeente, een classis, voor de evangelisch-lutherse gemeenten tezamen of in de kerk als geheel kunnen door of vanwege de desbetreffende ambtelijke vergadering in een functie medewerkers worden benoemd. 2. Zij die op arbeidsovereenkomst in een functie werkzaam zullen zijn, worden aangesteld volgens het bepaalde in artikel 28. 3.
Zij die op arbeidsovereenkomst in de gemeente in een functie werkzaam zijn, kunnen in die gemeente geen lid zijn van de kerkenraad of van het college van kerkrentmeesters, tenzij in de orde van de kerk anders is aangegeven.
Overgangsbepaling 109a bij ord. 3-12-4 De inschrijving van doopleden die op [datum …..] staan ingeschreven in het register van degenen die toegelaten zijn om als kerkelijk werker benoemd te worden, blijft van kracht zolang zij aan de overige daarvoor geldende vereisten voldoen. Zij kunnen zolang zij geen belijdend lid zijn, niet in het ambt worden verkozen of in de bediening worden gesteld. Toelichting per artikel Ord. 3-12-1 In de huidige bepalingen kunnen ook niet-belijdende leden tot kerkelijk werker worden benoemd. Daarin wordt verandering gebracht: de nieuwe positie die kerkelijk werkers in de gemeente gaan innemen vraagt dat zij belijdende leden van de kerk zijn. Voor kerkelijk werkers die niet aan dit vereiste voldoen is een overgangsbepaling opgenomen (ovb. 109a). Ord. 3-12-2 De generale regeling kerkelijk werkers verstaat onder de kerkelijk werker: ‘degene die in een dienst is gesteld als bedoeld in ordinantie 3-12 en 3-13 met uitzondering van de kerkmusicus’ (art. 1-1 sub a). Daarom vervalt in ord. 3-12-1 de arbeid ‘ten behoeve van de kerkmuziek’. Ord. 3-12-3 Vgl. ord. 3-12-7 (oud) Ord. 3-12-4 Vgl. ord. 3-12-6 (oud) Ord. 3-12-5 Vgl. ord. 3-12-3 (oud) Ord. 3-12-6 Deze bepaling geeft aan dat men in de regel tot ambtsdrager wordt bevestigd wordt tenzij er zwaarwegende redenen zijn om te besluiten dat niet te doen. Zo’n zwaarwegende reden kan zijn dat betrokkene meent op grond van bezwaren tegen ‘de vrouw in het ambt’ zelf het ambt niet te kunnen aanvaarden of dat de gemeente die overtuiging is toegedaan, dat betrokkene als (deeltijd) kerkelijk werker al in een andere gemeente deel uitmaakt van de kerkenraad, of dat er sprake is van een aanstelling van zeer beperkte omvang zodat het deel uitmaken van de kerkenraad een onevenredig deel van de werktijd zou uitmaken. In de generale regeling zal de bepaling worden opgenomen dat een kerkelijk werker met een aanstelling van minder dan 12 uur of een aanstelling voor 1 jaar of minder ‘in de regel’ niet als ouderling of diaken met een bepaalde opdracht wordt verkozen. 4
Een kerkelijk werker kan niet worden bevestigd als ouderling-kerkrentmeester en dus geen lid zijn van het college van kerkrentmeesters. Wie bevestigd is als diaken in een gemeente die niet in wijkgemeenten is ingedeeld, is wel lid van het college van diakenen (ord. 11-3-1). Ord. 3-12-8 Vgl. ord. 3-12-5 (oud) Ord. 3-12-10 Deze bepaling betekent een verruiming van de mogelijkheden: niet alleen kerkelijk werkers met een aanstelling kunnen voortaan een preekconsent verwerven, maar ook anderen die de opleiding daartoe gevolgd hebben en die in het register zijn opgenomen. De vereisten voor het ontvangen van een preekconsent worden opgenomen in de GR preekconsent. Ord. 3-12-11 In de GR kerkelijk werker zullen duidelijke criteria worden opgenomen om te bepalen of ten aanzien van een gemeente sprake is van een bijzondere situatie die het rechtvaardigt om een kerkelijk werker met predikantsbevoegdheden aan te stellen. Ord. 3-12-12 Wanneer aan een kerkelijk werker ter plaatse de bevoegdheid wordt verleend om de sacramenten te bedienen en andere bevoegdheden van een predikant uit te oefenen, kan dat niet alleen een administratieve beslissing zijn van een breed moderamen van de classicale vergadering die per brief wordt meegedeeld. Bij het verlenen van deze bevoegdheid behoort een liturgische bekrachtiging in het midden van de gemeente door een predikant van de kerk. Ord. 3-12-13 Kerkelijk werkers die in een gemeente in bijzondere omstandigheden de bevoegdheden van een predikant hebben ontvangen nemen deel aan de werkgemeenschap. Hier is dus net als bij de predikanten sprake van een verplichting. In de GR kerkelijk werkers zullen de regelingen ten aanzien van de andere kerkelijk werkers worden opgenomen. Kerkelijk werkers met een aanstelling van ten minste 12 uur per week en een dienstverband van ten minste 1 jaar die werkzaam zijn in een gemeente in het betrokken gebied worden uitgenodigd om aan de werkzaamheden van de werkgemeenschap deel te nemen. Andere kerkelijk werkers kunnen worden uitgenodigd, als de werkgemeenschap dat opportuun acht. Ord. 3-13-2 Nu de kerkelijk werker in de regel tot ambtsdrager wordt verkozen, ligt het voor de hand dit ook te laten gelden voor de kerkelijk werker die als geestelijk verzorger in een instelling werkt. Juist daar is de mogelijkheid om voor de instelling sacramentsbevoegdheid te ontvangen van grote betekenis. Ord. 3-13a-1 Kerkelijk werkers worden òf als ambtsdrager met een bepaalde opdracht bevestigd òf in de bediening gesteld. Elke andere aanstelling in de gemeente valt onder het hoofd: ‘functies’ van artikel 14. Ord. 3-13a-2 Vgl. ord. 3-12-8 en 9 Ord. 3-13a-3 In ord. 4-6-6 is reeds bepaald: ‘De kerkenraad kan bepalen dat en in hoeverre zij die in de gemeente in een bediening zijn gesteld, als adviseur aan de vergaderingen van de kerkenraad deelnemen.’ Strikt genomen is de bepaling van ord. 3-13a-3 dus overbodig. Ze is 5
opgenomen omdat daarin juist het karakteristieke onderscheid ligt met de ouderling/diakenkerkelijk werker. Ord. 3-14 Art. 14 laat ruimte voor een kerkenraad of gemeente om iemand aan te stellen in enige pastorale of diaconale functie, bijvoorbeeld om een paar uur catechese te geven of pastorale bezoeken af te leggen, e.d. In dat geval is er geen sprake van een aanstelling als kerkelijk werker (ook al zou iemand ingeschreven staan in het register). Zij worden niet in het ambt bevestigd of in de bediening gesteld en kunnen geen daarbij behorende bevoegdheden ontvangen. De generale regeling kerkelijk werkers is bij een dergelijke aanstelling niet van toepassing; wel de generale regeling kerkelijke medewerkers. De toevoeging in ord. 3-14-3 van de woorden ‘tenzij in de orde van de kerk anders is aangegeven’ is noodzakelijk omdat kerkelijk werkers voortaan in de regel wel lid zijn van de kerkenraad. In de generale regeling zal de bepaling worden opgenomen dat kerkelijk werkers in de ambtelijke vergadering die hen heeft benoemd, niet deelnemen aan de besluitvorming over zaken hun rechtspositie betreffende. Overgangsbepaling 109a Nu alleen belijdende leden aangesteld kunnen worden als kerkelijk werker, moet in een nieuwe overgangsbepaling geregeld worden wat dit betekent voor de huidige kerkelijk werkers die geen belijdend lid zijn. Zij behouden hun rechten, maar kunnen – zolang zij niet onder de belijdende leden zijn opgenomen – uiteraard niet bevestigd worden als ouderling of diaken met een bepaalde opdracht.
Utrecht, december 2011
6