20
Kerkelijk werker Advies van het generale college voor de kerkorde bij de consideraties van de classicale vergaderingen betreffende de voorstellen tot kerkordewijziging, ordinantie 3-12 tot en met 14
Generale Synode ovember 2012 AZ 12-17 A
20
Pagina 3 van 20
Inhoud 1. 2. 3. 4. 5. 6. 7. 8. 9. 10. 11. 12. 13. 14. 15. 16.
Inleiding Algemeen De ambtsdrager-kerkelijk werker De kerkelijk werker in de bediening Preekconsent Predikantswerk Solvabiliteitsverklaring Werkgemeenschap Bijzondere opdracht Functie en kerkenraad Missionair werk Kerkmusicus Aanduiding Kerkelijk werk als functie? Diensten Urengrens
Consideraties
5 5 6 7 8 8 9 10 10 10 10 10 11 11 11 12 13
Inhoudsopgave
20
Pagina 5 van 20
Kerkelijk werker Advies van het generale college voor de kerkorde bij de consideraties van de classicale vergaderingen betreffende de voorstellen tot kerkordewijziging, ordinantie 3-12 tot en met 14.
1.
Inleiding
De voorstellen tot wijziging van de kerkorde met betrekking tot de positie van de kerkelijk werker (ord. 3-12 tot en met 14), in eerste lezing vastgesteld door de generale synode op 11 november 2011 zijn in december 2011 toegezonden aan de classicale vergaderingen met het verzoek hun consideraties uiterlijk 1 juli 2012 in te zenden. Begin juli waren 50 reacties ontvangen. 21 classicale vergaderingen zijn positief over het hele voorstel zonder verdere opmerkingen. In de begeleidende brief wordt het voorstel als volgt samengevat: – Voor een aanstelling tot kerkelijk werker is de opleiding theologie (Godsdienst Pastoraal Werk – GPW) aan een door de kerk erkende HBO-instelling vereist; – Een kerkelijk werker staat òf in het ambt òf in de bediening; – Bij een aanstelling van een bepaalde omvang staat men in de regel in het ambt; – De bestaande mogelijkheid van kerkelijk werkers om in bepaalde gevallen een preekconsent te verkrijgen wordt behouden en zelfs enigszins uitgebreid; Een kerkelijk werker met preekconsent kan in een gemeente in een bijzondere situatie als ouderling- of diaken-kerkelijk werker ter plaatse de bevoegdheden ontvangen van een predikant. Het college voor de kerkorde volgt in het onderstaande deze indeling: – Op het eerste aandachtspunt zijn geen opmerkingen ontvangen. – Ambt (zie § 3) – Ambt en bediening (zie § 4) – Preekconsent (zie § 5) – Predikantsbevoegdheid (zie § 6) Andere punten die aan de orde worden gesteld zijn Solvabiliteitsverklaring (zie § 7) Werkgemeenschap (zie § 8) Bijzondere opdracht (zie § 9) Functie en kerkenraad (zie § 10) Het college voor de kerkorde voegt daar zelf nog zes punten aan toe Missionair werk( zie §11) Kerkmusicus (zie § 12) Aanduiding (zie § 13) Kerkelijk werk als functie? (zie § 14) Diensten (zie § 15) Urengrens (zie § 16) In dit document worden tekstvoorstellen aangekondigd. Voor de teksten verwijst het college voor de kerkorde naar de bijgevoegde tekstvoorstellen.
2.
Algemeen
Hoofddorp is van mening geen oordeel te kunnen geven, omdat de generale regelingen kerkelijk werker en preekconsent nog niet bekend zijn. Het college voor de kerkorde wijst erop dat de GR Kerkelijk werkers zal worden aangepast aan de nieuwe regeling in de ordinanties. De GR voegt in die zin niets toe aan wat aan de gemeenten
Pagina 6 van 20
is voorgelegd. De vermelding dat aan kerkelijk werkers een preekconsent kan worden verleend is weliswaar nieuw in de ordinantietekst, maar het gaat om een bestaande mogelijkheid, neergelegd in de GR Preekconsenten. Daar was de mogelijkheid beperkt tot kerkelijk werkers die als kerkelijk werker werkzaam zijn, de voorgestelde ordinantietekst breidt het uit (als mogelijkheid) tot degenen die als kerkelijk werker benoembaar zijn. Alphen wil geïnformeerd worden over opleidingseisen en stelt dat alleen in bijzondere gevallen van de eis van een HBO-opleiding mag worden afgeweken. Het college voor de kerkorde wijst erop dat de opleidingseisen door de wijziging in de positie van de kerkelijk werker niet wijzigen en ook nu al vermeld staan in de generale regeling. Van de eis dat de kerkelijk werker een HBOopleiding moet hebben gevolgd kan overigens niet worden afgeweken. Delft opteert voor een vierde ambt. Het college voor de kerkorde merkt op dat deze zaak uitgebreid is besproken. Delft geeft geen reden om op deze discussie terug te komen.
3.
De ambtsdrager-kerkelijk werker
In een aantal consideraties worden vragen gesteld bij de uitwerking van dit punt. Katwijk vindt de onderbouwing in ord. 3-12-6 onvoldoende. Het college voor de kerkorde antwoordt dat de ordinantietekst voortvloeit uit de ter zake gevoerde discussie, maar uiteraard niet de discussie weergeeft. 3.1 Ambtstermijn In de voorgestelde tekst wordt de kerkelijk werker in de regel bevestigd als ambtsdrager voor de duur van de opdracht. Deze bepaling komt in de plaats van de regeling van de zittingstermijn in ord. 3-7. Gezien de vragen die gesteld zijn (Apeldoorn, Katwijk, Winsum, Zwolle) stelt het college voor de kerkorde voor om expliciet op te nemen dat dit in afwijking is van ord. 3-7. De suggestie van Goes dat een burgerlijk rechter die een arbeidsovereenkomst ontbindt daarmee een eind maakt aan een kerkelijk ambt is onjuist. Niet de burgerlijk rechter maar de kerk bepaalt dat het ambt eindigt bij beëindiging van de werkzaamheden. 3.2 Elders wonen Op de vraag naar het stemrecht van een ambtsdrager-kerkelijk werker die elders woont (Apeldoorn) wijst het college voor de kerkorde erop dat de kerkorde de mogelijkheid van ambtsdragers die elders wonen kent (ord. 3-6-1). In de kerkenraad is betrokkene volwaardig stemhebbend lid, in de gemeente niet. Winsum merkt op dat de kerkelijk werker die elders woont, alleen verkozen kan worden als ambtsdrager met toestemming van het breed moderamen. Dit is niet juist. Wie tot kerkelijk werker benoemd kan worden kan ook verkozen worden tot ambtsdrager. Om dit duidelijk te maken stelt het college voor om toe te voegen dat de verkiezing ‘in afwijking van art. 3 lid 1 tot en met 6’ geschiedt door de kerkenraad. 3.2 Werknemerschap en ambt Zwolle merkt op dat er spanning kan zijn tussen werknemerschap en ambt. Ook Noordoost Groningen stelt hier een vraagteken bij. Het college voor de kerkorde wijst erop dat het ambt prevaleert: binnen de kerkenraad wordt op gelijke voet samengewerkt. De kerkenraad is in zoverre opdrachtgever dat hij vóór de benoeming vaststelt wat de bepaalde taak is die aan de kerkelijk werker wordt toevertrouwd. Voor het overige wordt de werkgeversrol vervuld door het college van kerkrentmeesters resp. het college van diakenen. In de toelichting bij de voorstellen schreef het college voor de kerkorde: Een kerkelijk werker kan niet worden bevestigd als ouderling-kerkrentmeester en dus geen lid zijn van het college van kerkrentmeesters. Wie bevestigd is als diaken in een gemeente die niet in wijkgemeenten is ingedeeld, is wel lid van het college van diakenen (ord. 11-3-1). De regionale adviseurs van de classicale vergaderingen stellen hierbij twee vragen: Is het niet beter om expliciet in de ordinantie vast te leggen dat een kerkelijk werker geen lid kan zijn van het college van kerkrentmeesters
20
Pagina 7 van 20
-
Kan een diaken-kerkelijk werker in een gemeente die is ingedeeld in wijkgemeenten lid zijn van het college van diakenen. Het college merkt hierbij op: Wat het eerste betreft: In ord. 3-14-3 staat nadrukkelijk dat iemand op arbeidsovereenkomst geen lid kan zijn van de kerkenraad van het college van kerkrentmeesters tenzij in de orde van de kerk anders is aangegeven. Bedoeld is hiermee aan te geven dat ook kerkelijk werker wel lid kan zijn van de kerkenraad, maar niet van het college van kerkrentmeesters. De bepaling is echter verwarrend. In art. 14 gaat het om degenen die in een functie werkzaam zijn en dus niet om kerkelijk werkers (in lid 3 staat ook: in een functie werkzaam zijn). Het college voor de kerkorde stelt daarom voor de helderheid voor om een lid 14 toe te voegen aan art. 12 waarin bepaald wordt dat een kerkelijk werker geen lid kan zijn van het college van kerkrentmeesters. Wat het tweede betreft: het college van diakenen houdt zich niet alleen bezig met de vermogensrechtelijke aangelegenheden maar met al het diaconaal werk van de gemeente. Het is vanzelfsprekend dat de diaken-kerkelijk werker dus ook lid is van het college. Het college voor de kerkorde merkt verder op dat het uiteraard niet de bedoeling is dat de kerkelijk werker binnen de kerkenraad of het college van diakenen meebeslist over de eigen rechtspositie. Op zich hoeft dat niet te worden vastgelegd maar voor alle helderheid stelt het college voor de kerkorde voor dit toch op te nemen in het toe te voegen lid 14. 3.4 Benoeming en verkiezing Verschillende reacties geven aan het lastig te vinden dat gesproken wordt over benoeming tot kerkelijk werker en verkiezing tot ouderling- of diaken-kerkelijk werker (Flevoland, Leiden). Het college voor de kerkorde begrijpt deze moeite: bij benoeming en verkiezing gaat het immers om één besluit terwijl het door de plaatsing in twee artikelleden om twee besluiten lijkt te gaan. Het gaat wel om verschillende zaken: de benoeming (en vervolgens aanstelling) ziet op de arbeidsrechtelijke kant, de verkiezing op de ambtelijke kant. Om te verhelderen dat het om twee stappen gaat, stelt het college voor de kerkorde voor om in lid 6 de tekst ‘in dienst van een gemeente’ te vervangen door ‘benoemd in een gemeente’. Naar aanleiding van een opmerking uit West-Brabant over de term ‘in dienst van’ merkt het college voor de kerkorde dat hiermee de arbeidsrechtelijke verhouding wordt aangeduid. Maar in dit artikellid gaat het juist niet over de arbeidsrechtelijke verhouding. Met het voorstel ‘benoemd in een gemeente’ is het bezwaar uit West-Brabant ondervangen. Daarmee is ook ondervangen dat een kerkelijk werker in dienst kan staan van de diaconie. 3.5 Aanstellingen Naar aanleiding van een vraag van Apeldoorn en Meppel en een opmerking van Westerkwartier merkt het college voor de kerkorde op dat een kerkelijk werker in meer dan één gemeente werkzaam kan zijn en dan ook in meer dan één gemeente een ambt kan bekleden of in de bediening kan staan. 3.6 Overgangsbepaling Naar aanleiding van de vraag van Woerden merkt het college voor de kerkorde op dat kerkelijk werkers die nu in een gemeente werkzaam zijn ofwel tot ambtsdrager verkozen moeten worden ofwel in de bediening moeten worden gesteld. Hiervoor is geen overgangsbepaling nodig. Een overgangsbepaling is wel nodig voor degenen die nu als kerkelijk werker werkzaam zijn dan wel in het register zijn ingeschreven en geen (belijdend) lid zijn van de Protestantse Kerk. 3.7 Meerdere vergaderingen Apeldoorn vraagt of de ouderling- of diaken-kerkelijk werker ook afgevaardigd kan worden naar meerdere vergaderingen. Dit kan inderdaad. Betrokkenen zijn voluit ouderling resp. diaken.
4.
De kerkelijk werker in de bediening
Enkele reacties spreken over een ongewenst en/of onduidelijk onderscheid tussen de ambtsdrager-kerkelijk werker en de kerkelijk werker in de bediening. Het college voor de kerkorde merkt
Pagina 8 van 20
hierbij op dat beiden een zelfde verantwoordelijkheid hebben voor het werk dat hen is toevertrouwd. Alleen de rol in en tegenover de kerkenraad verschilt. Naar aanleiding van een opmerking uit West-Brabant merkt het college voor de kerkorde op dat alle kerkelijk werkers worden bevestigd, of in het ambt, of in de bediening. Het eerste hoeft niet apart te worden vermeld: de bevestiging in het ambt is in ord. 3-6-11 geregeld.
5.
Preekconsent
In enkele reacties wordt gepleit voor grote terughoudendheid (Doorn, Winsum). Het college voor de kerkorde merkt op dat de het volgen van een aanvullende homiletische en liturgische vorming als voorwaarde voor de verlening van het preekconsent is toegevoegd (GR Preekconsent, art. 61). De enige uitbreiding is dat ook HBO-theologen die aan de voorwaarden voldoen maar niet als kerkelijk werker werkzaam zijn, ook preekconsent kunnen ontvangen. Winsum verwerpt deze mogelijkheid. Utrecht is van oordeel dat de criteria voor een preekconsent in een instelling anders moeten zijn dan voor een preekconsent in een gemeente. Het college voor de kerkorde doet hiervoor geen voorstel. De door Hoorn-Enkhuizen voorgestelde aanvulling is niet nodig: de gewenste verbreding ligt in de ordinantietekst.
6.
Predikantswerk
In de reacties krijgt de mogelijkheid dat in bepaalde gevallen de ouderling-kerkelijk werker predikantsbevoegdheden kan ontvangen de meeste aandacht. Zutphen lijkt negatief te considereren, Goes wijst het voorstel af, evenals een minderheid in Ede. Winsum is ook overwegend negatief omdat het voorstel te weinig uitgewerkt is. Ook Doorn lijkt negatief al wordt het ook onbevredigend genoemd dat een kerkelijk werker in bijzondere omstandigheden het avondmaal niet mag bedienen enz. De overige classicale vergaderingen hebben wel vragen en noemen bezwaren, maar wijzen het voorstel niet af. Tiel is bezorgd over de ontwikkeling. Heusden-Almkerk gaat akkoord en bepleit goede voorlichting. Woerden vindt het vreemd dat kerkelijk werkers in bijzondere omstandigheden wel, en proponenten niet de bevoegdheid hebben de sacramenten te bedienen. De wens van Flevoland dat de verlening van de bevoegdheid bekrachtigd wordt met handoplegging is al vastgelegd in ord. 3-12-12. 6.1 Bijzondere omstandigheden Uit verschillende reacties spreekt de vrees dat de kerkelijk werker om financiële redenen verkozen zal worden boven de predikant en dat daardoor de kwaliteit van het predikantswerk onder druk komt te staan. Ook wordt benadrukt dat er goede regels moeten zijn die het niet te eenvoudig maken om de bevoegdheid als van een predikant te verlenen (Delft, Gouda). Een aantal stelt zonder deze nadere regels de regeling niet te kunnen beoordelen. Het college voor de kerkorde merkt op de classicale vergaderingen in meerderheid geen bezwaar hebben tegen de genoemde mogelijkheid. De genoemde bezwaren en vragen zijn meegenomen in de afwegingen bij de eerste lezing. De reacties geven geen aanleiding om op die keus terug te komen. Wat de regels betreft: in het rapport van de beleidscommissie, dat heeft geleid tot de eerste lezing worden de voorwaarden genoemd waaronder de bevoegdheid kan worden verleend. In principe zijn deze voorwaarden gelijk aan de voorwaarden die nu gelden voor de benoeming van een kerkelijk werker in een vacante gemeente. Wanneer in een vacante gemeente volgens de huidige en toekomstige regels een kerkelijk werker kan worden benoemd, kunnen ook de bijzondere bevoegdheden worden verleend. Het was wellicht beter geweest als hierop expliciet was gewezen. Op de vraag van Apeldoorn antwoordt het college voor de kerkorde dat de opsomming van voorwaarden in ord. 3-12-11 uiteraard betekent dat aan alle drie voorwaarden moet zijn voldaan. Op de vragen van Meppel (klaarblijkelijk wordt met ‘in de bediening stellen’ bedoeld de bevoegdheid als van een predikant verlenen) dat de bevoegdheid alleen kan worden verleend aan een ouderling-kerkelijk werker. In de generale regeling wordt vastgelegd dat de kerkelijk werker mini-
20
Pagina 9 van 20
maal voor drie jaar en voor ten minste een derde van de volledige werktijd moet worden aangesteld (GR art. 7-2). Op de vrees dat een langdurig vacante gemeente eerst een kerkelijk werker aanstelt en dat vervolgens het verlenen van de bevoegdheid niet geweigerd kan worden, antwoordt het college voor de kerkorde dat de regels voor benoeming van een kerkelijk werker in een langdurig vacante gemeente gelijk zijn aan die voor de verlening van bevoegdheid. Katwijk vraagt zich af of de bijzondere omstandigheden niet in de ordinantie zelf moeten worden vastgelegd. Het college voor de kerkorde wijst erop dat ook nu de bijzondere omstandigheden waaronder een kerkelijk werker in een gemeente zonder predikant kon werken een zaak is van de generale regeling. Oost-Groningen adviseert het aantal uren voor de kerkelijk werker in deze situatie te maximaliseren. Het college voor de kerkorde wijst erop dat in de voorwaarden vastligt dat van bijzondere omstandigheden alleen sprake is als het niet mogelijk is een predikant te beroepen. De financiële ruimte van de gemeente is dus al beperkt. 6.2 Beperking Apeldoorn vraagt of de bevoegdheid geldt voor heel de gemeente als de betrokkene werkzaam is in een wijkgemeente. Het college voor de kerkorde wijst erop dat de bevoegdheid bedoeld is voor de plaats waar de kerkelijk werker werkt. Indien dit een wijkgemeente is (b.v. in situaties als bedoeld in ord. 2-18 en 2-18a) geldt de bevoegdheid dus alleen die wijkgemeente. Het college voor de kerkorde stelt voor om alle misverstand te voorkomen in art. 12-11 gemeente te vervangen door (wijk)gemeente. De door Westerkwartier gevraagde beperking is dus al gegeven. Op een vraag van Woerden antwoordt het college voor de kerkorde bevestigend: als de ouderling-kerkelijk werker de gemeente waarvoor de bevoegdheid is verleend verlaat, vervalt ook de bevoegdheid. Deze is immers gebonden aan het werk in die gemeente. Alblasserdam wenst dat na vier jaar wordt bezien of de bijzondere omstandigheden nog bestaan. Dat is ook de bedoeling en is vastgelegd in de generale regeling art. 7-4. 6.3 Classicaal beleid In de reacties wordt verder gevraagd om terughoudendheid en duidelijkheid. Een aantal vraagt om de beslissing om al of niet de bevoegdheid toe te kennen niet per geval te bekijken, maar om een classicaal beleid in dezen (Buitenpost, Emmen, Kampen, Leeuwarden, Meppel, Zwolle). Het college voor de kerkorde wijst erop dat de classicale vergadering per geval moet bekijken of het geven van bevoegdheden aan een kerkelijk werker de enige oplossing is. De regels daarvoor worden gegeven in de generale regeling. 6.4 Consulent Emmen vraagt of de gemeente waarin een ouderling-kerkelijk werker werkt die de bevoegdheden als van een predikant heeft verkregen, nog vacant is. Het college voor de kerkorde beantwoordt deze vraag bevestigend. Een gemeente waaraan geen predikant voor gewone werkzaamheden is verbonden is vacant. Dit hoeft niet specifiek te worden vermeld (Oost-Groningen vraagt dit). De rol van de consulent kan beperkt zijn. 6.5 Supervisie Emmen mist de supervisie waarvan eerder sprake was. Het college voor de kerkorde verwijst hiervoor naar de generale regeling, art. 7-5.
7.
Solvabiliteitsverklaring
Assen, Emmen, Meppel en Noordoost Groningen, Westerkwartier stellen voor om ook bij de benoeming van een kerkelijk werker een solvabiliteitsverklaring verplicht te stellen. De solvabiliteitsverklaring bij het beroepen van predikanten is opgenomen, omdat een predikant voor onbepaalde tijd aan de gemeente verbonden wordt, en de kerk bij insolvabiliteit mee verantwoordelijk is voor het wachtgeld. Een kerkelijk werker kan voor bepaalde tijd worden aangesteld en bovendien is beëindiging van de arbeidsovereenkomst om financiële redenen altijd een mogelijkheid. Het college voor de kerkorde wil daarom een solvabiliteitsverklaring niet verplicht stellen. Het wijst er op dat voor de aanstelling van een kerkelijk werker in de begroting een voorziening moet wor-
Pagina 10 van 20
den getroffen en dat op die manier het regionale college voor de behandeling van beheerszaken zijn visie kan geven. Het college voor de kerkorde wijst er overigens op dat een kerkelijk werker die zelfstandig in een gemeente werkt met predikantsbevoegdheid alleen benoemd kan worden indien aan het breed moderamen is gebleken dat de gemeente de kerkelijk werker kan aanstellen voor ten minste drie jaar en ten minste voor een derde van de werktijd. Hierbij moet ook het regionale college voor de behandeling van beheerszaken worden gehoord (generale regeling art. 7-2).
8.
Werkgemeenschap
Gouda wenst dat kerkelijk werkers altijd participeren in de werkgemeenschappen van predikanten. Leiden vraagt waarom dat niet voor allen geldt. De regel is dat voor degenen die de bevoegdheden van een predikant hebben gekregen verplicht zijn deel te nemen aan de werkgemeenschap. Voor anderen geldt die verplichting niet. Het zal mee afhangen van de precieze opdracht of deelname zinvol is. In ieder geval zullen – als het betreffende voorstel in de generale regeling aanvaard wordt – allen wel worden uitgenodigd voor de werkgemeenschap en dus gerechtigd zijn de bijeenkomsten bij te wonen. Maar verplicht is het alleen voor de eerstgenoemde groep.
9.
Bijzondere opdracht
Vanuit Nijmegen wordt opgemerkt dat de tekst van ord. 3-13 niet helder maakt dat de bijzondere opdracht alleen aan personen die aan bepaalde vereisten voldoen verleend kan worden. Het college voor de kerkorde merkt op dat de term ‘geestelijk verzorger’ waarschijnlijk dit misverstand in de hand werkt. De opleiding tot kerkelijk werker kent niet een differentiatie zoals die wel geldt in de predikantsopleiding. Alle kerkelijk werkers volgen dezelfde opleiding Godsdienst/Pastoraal werk. Bij een bijzondere opdracht gaat het om pastoraal werk in een instelling, niet om een aparte specialisatie geestelijk verzorger. Kerkelijk werkers kunnen ook niet worden ingeschreven in het register van geestelijk verzorgers van de VGVZ: hiervoor is een academische opleiding vereist. Het college voor de kerkorde stelt daarom voor om niet meer te spreken over werken als geestelijk verzorger in een instelling, maar over werken in een instelling.
10.
Functie en kerkenraad
Winsum vraagt waarom iemand in een functie geen ambtsdrager kan zijn terwijl een kerkelijk werker, die ook een arbeidsovereenkomst heeft, dit wel kan zijn. Het college voor de kerkorde is van oordeel dat er geen reden is om de regel te schrappen. Bij functies gaat het om arbeid onder verantwoordelijkheid van de kerkenraad of een van de colleges. Het blijft dan zuiverder om betrokkene niet op te nemen in de kerkenraad of het college van kerkrentmeesters. De uitzondering voor kerkelijk werkers is gemaakt vanwege het feit dat de kerkelijk werker het werk verricht in nauwe samenwerking met de ambtsdragers.
11.
Missionair werk
De vastgestelde tekst van ord. 3-13-6 (nu 7) en de tekst van ord. 2-18a sluit niet meer aan bij de tekst die nu in eerste lezing is voorgelegd: de ouderling-kerkelijk werker wordt in de eerstgenoemde teksten niet genoemd. Omdat het bij deze nieuwe teksten gaat om aanpassing van de tekst aan de in eerste lezing voorgelegde tekst van ord. 3-12 acht het college een aparte consideratie van deze wijzigingen niet nodig.
12.
Kerkmusicus
De nieuwe tekst van art. 13a spreekt uitsluitend over kerkelijk werkers in de bediening. In de oude tekst van ord. 3-12 en in ord. 5-6-1 werd aangegeven dat ook de kerkmusicus in de bediening
20
Pagina 11 van 20
kan worden gesteld. Voor alle helderheid stelt het college voor de kerkorde voor om het slot van ord. 5-6-1 (De kerkmusicus kan in een bediening worden gesteld) in ord. 13a te herhalen.
13.
Aanduiding
Het college voor de kerkorde heeft voorgesteld de oude titel van dit gedeelte (III Andere diensten en overige functies in kerk en gemeente) te wijzigen in IIIA Kerkelijk werkers en IIIB Functies). Het college voor de kerkorde constateert achteraf dat de splitsing niet nodig is en stelt voor het onderdeel aan te duiden als III Kerkelijk werk en overige functies. Het opnieuw samenvoegen tot één onderdeel is ook nodig, nu het college voor de kerkorde voorstelt om de mogelijkheid dat een kerkmusicus (geen kerkelijk werker) in de bediening wordt gesteld open te houden. Art. 13a had door de verdeling in twee onderdelen alleen betrekking op kerkelijk werkers.
14.
Kerkelijk werk als functie?
In de toelichting op art. 14 schreef het college voor de kerkorde dat het mogelijk is “om iemand aan te stellen in enige pastorale of diaconale functie, bij voorbeeld om voor een paar uur catechese te geven of pastorale bezoeken af te leggen. In dat geval is er geen sprake van een aanstelling als kerkelijk werker (ook al zou iemand ingeschreven kunnen staan in het register).” De beleidscommissie heeft erop gewezen dat deze toelichting de regeling kan ondergraven. Enerzijds kan op die manier iemand worden benoemd voor kerkelijk werk, zonder dat deze de vereiste opleiding heeft, anderzijds kan op deze wijze een kerkelijk werker buiten de bediening en buiten de kerkenraad worden gehouden. Dat is niet de bedoeling. Het college voor de kerkorde komt daarom terug op deze toelichting. Indien het gewenst is dat een kerkelijk werker een zeer kleine taak kan verrichten zonder in de bediening te worden gesteld (vanuit Meppel wordt dit gesteld), zal art. 13a in die zin moeten worden aangepast. Het college voor de kerkorde doet in dezen geen voorstel. Art. 14 heeft betrekking op andere werkzaamheden dan het kerkelijk werk als bedoeld in ord. 312-2. Het college voor de kerkorde stelt daarom voor dit in art. 14-1 te verduidelijken.
15.
Diensten
In art. V van de kerkorde worden naast de ambten de diensten genoemd (V-1) die worden onderscheiden in “als zodanig aan te duiden bedieningen en functies”. In ordinantie 3 (huidige tekst) wordt het onderscheid iets anders gemaakt: er zijn diensten ( de titel van ord. 3-12: de kerkelijk werkers, al of niet in bediening; de kerkmusici vallen hieronder) en functies (de titel van ord. 3-14). Zo worden in ord. 3-28 degenen die in een dienst zijn gesteld genoemd naast degenen die in enige functie werkzaam zijn. Het woord dienst is daarmee (in de huidige tekst) beperkt tot de kerkelijk werkers (en de kerkmusici), die al of niet in de bediening staan. In de ordinanties wordt “dienst” steeds in die zin bedoeld. Vergelijk ord.3-28 en ord. 123,4,12 waar degenen die in een dienst zijn gesteld genoemd worden naast degenen die in enige functie werkzaam zijn. In de nieuwe tekst van ord. 3-12 wordt het woord ‘dienst’ niet meer gebruikt. De kerkmusicus is uit ord. 3-12 verdwenen en de kerkelijk werker staat in het ambt of in de bediening. Het woord ‘dienst’ zoals dat onder meer in ord. 10 wordt gebruikt, duidt daardoor de bediening dan wel het werk van de kerkmusicus (al of niet in de bediening) aan. Het college voor de kerkorde stelt daarom voor het woord “dienst” (als het in deze zin bedoeld is), te vervangen door “bediening”. In de generale regeling voor de kerkmusici zal worden opgenomen dat de regels over de tucht voor hen die in de bediening staan ook op kerkmusici van toepassing zijn. Wat ord. 3-28-1 betreft: hier worden “zij die in een dienst zijn gesteld in gemeente of kerk en werkzaam zijn op arbeidsovereenkomst” genoemd. Het gaat hier alleen om de kerkelijk werkers en dan niet alleen degenen die in de bediening staan, maar ook de ambtsdragers-kerkelijk werker. De kerkmusici hebben hun eigen regeling. Het is niet nodig om “die werkzaam zijn op arbeidsovereenkomst” toe te voe-
Pagina 12 van 20
gen: iemand die ingeschreven staat in het register en vrijwilligerswerk doet in de gemeente, is geen kerkelijk werker in de zin van de kerkorde(zie ord. 3-12-8).
16.
Urengrens
De beleidscommissie heeft aangegeven toch de “harde grens van 12 uur en minimaal één jaar” als grens in de ordinantie te willen hebben. Met een kleinere aanstelling zou iemand geen ambtsdrager mogen worden. Het college voor de kerkorde is van oordeel dat het niet mogelijk is om nu in tweede lezing op te nemen wat in de eerste lezing afgewezen is. De consideraties geven er ook geen enkele aanleiding toe.
20
Pagina 13 van 20
Consideraties
OVERZICHT van consideraties van de classicale vergaderingen betreffende het voorstel tot wijziging van ordinantie 3-12 t.m. 3-13a, 3-14 en overgangsbepaling 109a bij ord. 3-12-4 (wijzigingen i.v.m. HBO-theoloog/kerkelijk werker)
1. RESPONS Bij schrijven van december 2011 is aan de classicale vergaderingen, de (wijk)kerkenraden en de evangelisch-lutherse synode toegezonden het voorstel tot wijziging van ordinantie 3-12 t.m. 313a, 3-14 en overgangsbepaling 109a bij ord. 3-12-4 (wijzigingen i.v.m. HBO-theoloog/kerkelijk werker). Aan de classicale vergaderingen is gevraagd de consideraties vóór 1 juli 2012 in te zenden. Aan de kerkenraden is gevraagd via de classicale vergaderingen te reageren, die deze reacties in hun consideraties kunnen verwerken. Aan de classicale vergaderingen is gevraagd niet te volstaan met doorzending van de reacties van de kerkenraden, maar daaraan in de consideraties zelf aandacht te geven. Op waren 3 juli 2012 waren 50 reacties ontvangen van classicale vergaderingen, te weten van de classes Alblasserdam, Alkmaar, Alphen aan den Rijn, Amsterdam, Apeldoorn, Arnhem, Assen, Buitenpost, Delft, Doetinchem, Doorn, Edam-Zaandam, Ede, Emmen, Flevoland, Franeker, ‘sGravenhage 1 en 2, Goes, Gouda, Groningen, Haarlem, Heerenveen, Heusden-Almkerk, Hilversum, Hoofddorp, Hoogeveen, Hoorn-Enkhuizen, Kampen, Katwijk, Leeuwarden, Leiden, Meppel, Noordoost-Groningen, Nijmegen, Oost-Groningen, Réunion Wallonne, Sneek, Tiel, Utrecht, Walcheren, West-Brabant, Westerkwartier, Winterswijk, Woerden, Zeist, Zierikzee, Zoetermeer, Zwolle, Zutphen. 2. PROCEDURE Hoofddorp is van mening dat hierover pas een afgewogen oordeel gegeven kan worden wanneer de generale regelingen (preekconsent, kerkelijk werker) bekend zijn.
3. DE CONSIDERATIES INHOUDELIJK a. Positief Alkmaar, Amsterdam, Arnhem, Doetinchem, Edam-Zaandam, Franeker, ’s Gravenhage 1 en 2, Groningen, Haarlem, Heerenveen, Heusden-Almkerk, Hilversum, Hoogeveen, Leiden, Réunion Wallonne, Sneek, Tiel, Utrecht, Walcheren, Winterswijk, Zeist b. Positief, met opmerkingen, kanttekeningen en/of vragen Alblasserdam geeft aan dat men het doordenken van de theologische visie op het ambt haar hartelijke instemming heeft. Wel zijn er bedenkingen uitgesproken tegen het verlenen van toestemming tot het bedienen van de sacramenten aan een niet-predikant. Daarnaast is het voorstel geuit om deze bevoegdheid, als de Generale Synode hiertoe toch zou besluiten, in de tijd te termineren, bv. op vier jaar waarna de situatie van de desbetreffende werker en gemeente opnieuw overwogen zou moeten worden. Hierbij wordt benadrukt dat het altijd zou moeten gaan om een uitzonderlijke situatie.
Pagina 14 van 20
Alphen aan den Rijn geeft aan dat de kerkelijk werker geschoold moet zijn op HBO-niveau, waarvan in zeer speciale gevallen afgeweken kan worden. Daarnaast moet er verschil blijven tussen een predikant en een kerkelijk werker. De kerkelijk werker mag alleen in bijzondere situaties de sacramenten bedienen. De classis wil geïnformeerd worden over de opleidingseisen en heeft behoefte aan een heldere formulering. Apeldoorn neemt de waardering over zoals die in de ontvangen reacties is verwoord voor de inzet van de voorstellen voor de positionering van de kerkelijk werkers. Wel vraagt zij zich af of voor de kerkelijk werker, die volgens ord. 3-12-6 wordt bevestigd als ouderling of diaken, alle bepalingen voor ouderlingen en diakenen onverkort gelden. Hierbij denkt zij aan de zittingstermijnen, de afvaardiging naar meerdere vergaderingen en het werkzaam zijn in meerdere gemeenten. Ook vraagt zij of de bevoegdheid ook voor andere wijkgemeenten geldt, als hij of zij werkzaam is in een van de wijkgemeenten. En als de kerkelijk werker in een andere wijk woont, dan waar hij werkt, waar ligt dan het stemrecht? De classis zou dit graag explicieter omschreven zien. Met betrekking tot ord. 3-12-11 vraagt zij of het bij de drie punten gaat om óf-óf of én-én. Daarnaast of de bevoegdheid hangt aan de persoon in de plaats óf alleen aan de persoon óf alleen aan de plaats. Assen wil attent maken op een onevenwichtigheid bij de benoeming van een predikant en een kerkelijk werker. Indien namelijk een RCBB de benoeming van een predikant in een gemeente op financiële gronden afwijst, is de gemeente in staat om zonder solvabiliteitsverklaring een kerkelijk werker te benoemen. Dit onderscheid lijkt de classis niet gewenst. Buitenpost adviseert om in het gestelde onder ord. 3, art. 12, lid 11, na het woordje ‘kan’ op te nemen ‘na daarvoor van te voren gemaakt beleid’ ter voorkoming van het willekeurig beslissingen nemen door het breed moderamen. Delft geeft aan dat een derde van de aanwezigen moeite heeft met de aangeleverde teksten en vraagtekens plaatst bij de motivering van een en ander. Men vraagt zich af waarom de kerkelijk werker nu wel een ambtsdrager wordt. Wat is de motivering daarachter? De mening dat de benoeming tot ouderling of diaken te beperkend is, wordt breed gedragen. Het zou beter zijn een vierde ambt te omschrijven. Vergadering breed vindt men dat de opstap naar vervanging van de predikant door een kerkelijk werker zo niet plaats kan vinden. Vooral niet omdat de bijzondere omstandigheden die leiden tot het verkrijgen van meerdere bevoegdheden door de kerkelijk werker niet duidelijk beschreven zijn. Dat zal wel moeten en ze moeten ook worden bewaakt. Ook werd opgemerkt dat voor de verdere nascholing van de kerkelijk werker ruim geld moet worden vrij gemaakt. Doorn geeft aan dat de bezorgde reactie van een van de tot de classis behorende gemeenten door de classicale vergadering wordt onderschreven. Het voorstel roept een dubbel gevoel op. Het probleem dat pastoraal medewerkers in een kleine gemeente eigenlijk alles doen, wat een predikant ook doet, kan leiden tot een pijnlijk gevoel wanneer men wel mag begraven, maar niet mag trouwen, dopen en het Avondmaal mag bedienen. Daarnaast is men bezorgd over de gevolgen op langere termijn. Wordt de scheiding tussen predikant en kerkelijk werker niet flinterdun? Onder gelddruk worden predikanten steeds vaker ingeruild voor goedkopere pastorale werkers, omdat het plaatselijk geen verschil meer maakt. Wat is de meerwaarde van een predikant? De HBO-er kent geen grondtalen e.d. Zo wordt langzaamaan het beroepsniveau uitgehold. De classis ziet liever dat de HBO-theoloog verder studeert als hij langere tijd ergens werkzaam is om zo het kennisniveau en de bevoegdheden van de predikant te verkrijgen. De tendens is om steeds meer op de lokale gemeente gericht te zijn en minder op de landelijke kerk. Zorgt de instelling van kerkelijk werkers als ‘lokale dominees’ niet voor nog meer focus op de eigen gemeente? De classis constateert een hellend vlak. Het wachten is op een volgende verruiming van bevoegdheden voor kerkelijk werkers die een aantal gemeenten bedienen, voor tijdelijke invallers (die steeds een paar jaar in een gemeente de predikantstaken overnemen),
20
Pagina 15 van 20
enz. Dit te meer daar de criteria nog moeten worden vastgesteld in een GR. Nu instemmen komt als een vrijbrief geven voor criteria die ook zo weer gewijzigd kunnen worden. Men vindt bovendien dat de Kleine Synode terughoudend moet zijn in het afgeven van een preekconsent. Ede geeft aan dat met name vragen gesteld worden bij de bevoegdheid tot het bedienen van de sacramenten en het lidmaatschap van de kerkenraad, wat erin heeft geresulteerd dat een aanzienlijke minderheid van de gemeenten randvoorwaarden stelt bij, dan wel bezwaren heeft, tegen de beschreven bevoegdheden van de HBO-kerkelijk werker. Men vraagt dan ook wat is aangegeven in de notitie mee te nemen bij de verdere besluitvorming. Hieruit komt naar voren: dat de bediening van de sacramenten niet door kerkelijk werkers dient plaats te vinden, maar door ambtsdragers-predikanten; dat het verlenen van de bevoegdheid tot het bedienen van de sacramenten aan een kerkelijk werker eerst een discussie met betrekking tot ambt en sacramenten vergt; de vraag of de door de synode te stellen voorwaarden niet alleen de bediening van de sacramenten (opleiding en roeping) betreffen, maar ook schaarste en financiën betreffen?; de vraag of de toekenning van deze bevoegdheden aan éėn gemeente verlies daarvan betekent bij overgang. Hiervoor is eerst nadere studie vereist; dat het verlenen van de bevoegdheid tot het bedienen van de sacramenten aan kerkelijk werkers een uitholling van het ambt van predikant impliceert, een verschuiving en verschraling van de rol van predikant en voorganger, waardoor het werk, de aandacht voor mensen en tendensen in kerk en maatschappij op den duur in waarde afnemen. Door het kostenaspect zal de vraag naar universitair geschoolde krachten afnemen, waardoor de theologische kennis in de gemeente afneemt en steeds minder studenten zullen de theologische opleiding volgen. Emmen geeft aan dat er zorg bestaat over mogelijk kwaliteitsverlies, gezien het verschil in diepgang/breedte van de opleiding tot predikant en tot kerkelijk werker. Verder geeft zij aan dat eerder gesproken is over de supervisie van de kerkelijk werker door een predikant. In deze wijziging is hiervan geen sprake meer. Voorgesteld wordt dat wanneer de kerkelijk werker sacramentsbevoegdheden worden toegekend, dit toekennen in overeenstemming moet zijn met het door de classicale vergadering ten aanzien daarvan vastgestelde beleid. Tenslotte stelt de classis nog de volgende vragen. Als in een gemeente een kerkelijk werker in het ambt is gesteld, terwijl er geen predikant in de gemeente staat, is de gemeente dan nog vacant? Is het niet wenselijk dat er bij de benoeming van een kerkelijk werker, net als bij het beroepen van een predikant, toetsing door het RCBB moet plaatsvinden? Flevoland heeft overwegend positief geconsidereerd. Als aanvulling geeft zij aan dat de verlening van de bevoegdheid bekrachtigd wordt met handoplegging door een predikant van de kerk, waarbij gebruikt gemaakt wordt van een daarvoor geschikte orde van dienst. Verder wekt de benoemingsprocedure zoals die is vermeld, volgens de classis, verwarring. Gouda kan zich in de wijziging vinden mits het verlenen van de bedoelde bevoegdheden op zeer zorgvuldige wijze geschiedt. De HBO-theologen moeten participeren in de werkgemeenschappen voor predikanten. Verder ontbreekt een beschrijving van de bijzondere redenen, waardoor een kerkelijk werker bepaalde bevoegdheden kan krijgen. Heusden-Almkerk gaat akkoord, maar stelt voor met betrekking tot dit punt de gemeenten meer duidelijkheid te verschaffen, in bijvoorbeeld een brochure waarin op de thematiek wordt ingegaan, met daarin een paragraaf ‘Veelgestelde vragen’. De vraag wanneer een kerkelijk werker predikantsbevoegdheden krijgt, maar ook of hij/zij dan in andere gemeenten dezelfde werkzaamheden mag uitvoeren en of hij/zij bij vertrek uit de gemeente waarvoor de vrijstelling was verleend,
Pagina 16 van 20
zijn/haar bevoegdheden behoudt of kwijtraakt. Ook zou duidelijk gemaakt moeten worden dat dit voorstelt niet bedoelt de positie van predikanten te ondermijnen. Hoorn-Enkhuizen stelt voor ordinantie 3-12-10 als volgt aan te vullen: De Kleine Synode is ook bevoegd een preekconsent te verlenen aan kerkelijk werkers die geen aanstelling meer hebben in een (wijk)gemeente, met inachtneming van het bepaalde in de generale regeling preekconsent. In classis met veel kleine kernen zijn namelijk onvoldoende predikanten en bij een gemeente aangestelde kerkelijk werkers beschikbaar, waardoor het lastig is om de preekroosters ‘rond’ te krijgen. Kampen considereert positief, maar vraagt lid 11 als volgt te formuleren: ‘Het Breed Moderamen van een classicale vergadering kan – wanneer het past binnen het door de classicale vergadering vastgesteld beleid – op verzoek van een kerkenraad …’ Katwijk vraagt zich af of de argumenten die steeds bij het onderscheiden van een kerkelijk werker van de ambtsdragers gehanteerd werden, niet meer steekhoudend zouden zijn. Een praktisch gegeven dat bij allerlei inhoudelijke argumenten meegewogen mag worden, is het feit dat vrouwelijke kerkelijk werkers die om principiële redenen niet in het ambt bevestigd willen worden en/of kerkelijk werkers met een beperkte aanstelling (die dus niet in het ambt bevestigd worden) door de nieuwe regelingen in een uitzonderingspositie terecht komen. Ook vraagt zij zich af of het noodzakelijk en/of wenselijk is kerkelijk werkers los van het ambt van predikant, de bevoegdheid van een predikant te geven en dit kerkordelijk te regelen. Daarnaast vindt zij dat in ord. 3-12-6 onvoldoende onderbouwing wordt gegeven voor het benoemen tot ouderling of diaken. In dit voorstel worden mogelijkheden beschreven om in de kerkenraad opgenomen te worden en bij gemeenten in bijzondere omstandigheden de predikant te vervangen. De classis ziet dan ook meer in een status van (hulp)predikant en niet in die van ouderling/diaken met bijzondere opdracht, al heeft ze niet kunnen nagaan in hoeverre dat mogelijk is. De classis mist de regeling met betrekking tot het beëindigen van de extra bevoegdheden van de kerkelijk werker, die zijn toegekend op basis van de bijzondere omstandigheden waarin de gemeente verkeert. Blijft de kerkelijk werker zijn bevoegdheid houden als de omstandigheden wijzigen? Volgens de classis is het de vraag of het voldoende is om te zeggen dat dit punt in de Generale Regeling wordt afgebakend. In ord. 3-12-6 wordt gesteld dat de kerkelijk werker voor de duur van zijn of haar werkzaamheden ambtsdrager wordt. Dit lijkt op dit moment arbeidsrechtelijk een onduidelijke zaak als de duur niet te overzien is. Wordt het dan een aanstelling voor vier jaar met de mogelijkheid om die vaker dan twee jaar te verlengen, zoals bij ambtsdragers? Volgens de classis verdient het wellicht aanbeveling om over dit onderwerp eens op het niveau van de classis in gesprek te gaan, bijvoorbeeld onder leiding van een deskundige in kerkrecht en/of ambtstheologie. Leeuwarden zou graag als aanvulling in de ordinantietekst opgenomen zien dat het BM van de classis sacramentsbevoegdheden verstrekt wanneer het past binnen het door de classicale vergadering vastgesteld beleid. Voor kerkenraden is het op deze manier duidelijk dat het hier niet om een automatisme gaat, maar dat er een beoordeling dient plaats te vinden. Leiden geeft aan dat in ord. 3-12-6 een kerkelijk werker wordt verkozen, maar in ord. 3-12-7 benoemd. Deze verschillende woordkeus is verwarrend en behoeft (verdere) verheldering. Voor de taak die in ord. 3-12-11 aan het breed moderamen van de classicale vergadering wordt toevertrouwd, moeten criteria worden opgesteld om willekeur te voorkomen. In ord. 3-12-13 worden de kerkelijk werkers op wie lid 11 van toepassing is, geacht deel te nemen aan de werkzaamheden van de werkgemeenschap. De classis vraagt waarom dit niet geldt voor hen op wie lid 6 van toepassing is. De classis is bezorgd dat nu eerst een aantal praktische organisatorische aspecten worden geregeld en pas daarna het ‘echte’ gesprek over het ambt, wat kan leiden tot (onnodige) reparaties achteraf.
20
Pagina 17 van 20
Meppel merkt op dat de regels wel erg ingewikkeld gemaakt worden. Ook bij het benoemen van een kerkelijk werker zou de gemeente een verklaring van solvabiliteit moeten opvragen, om zo te voorkomen dat een kerkelijk werker na enige jaren om financiële redenen wordt ontslagen. Verder vraagt men zich af het volgende af: Waarom wordt een kerkelijk werker die in twee (buur)gemeenten voor bijvoorbeeld 12 uur werkzaam is, maar voor één gemeente in de bediening staat, ook voor de andere gemeente waar hij ook 12 uur werkzaam is, niet in de bediening gesteld?; Moet een kerkelijk werker niet een minimum aantal uren werkzaam zijn, voordat hij in de bediening gesteld kan worden?; Moet de classis dan wel de kleine synode geen beleid ontwikkelen en vaststellen voordat een classis de kerkelijk werker in de bediening kan stellen, zodat willekeur voorkomen wordt?; Is het gevaar niet aanwezig dat kleine gemeenten een kerkelijk werker voor 35% of meer aanstellen en geen predikant benoemen, omdat dat goedkoper is, en vervolgens een aanvraag indienen om de kerkelijk werker in de bediening te stellen? Noordoost-Groningen considereert positief, maar geeft aan dat het voldoende aanwezig zijn van universitair geschoolde theologen wel een punt van zorg blijft. Verder vraagt zij of een kerkelijk werker die als boventallig ambtsdrager lid wordt van de kerkenraad in die hoedanigheid niet de eigen werkgever wordt, wat juridisch niet correct zou zijn. Zij roept op om net als bij het beroepen van de predikant ook bij de kerkelijk werker het aanvragen van een solvabiliteitsverklaring verplicht te stellen. Nijmegen geeft aan dat veel leden van de classicale vergadering zich kunnen vinden in het voorstel. Men gaf daarbij aan dat de reserves en bezwaren tegen het uitbreiden van de rechten van de kerkelijk werker aan de synode kenbaar gemaakt dienen te worden. De Protestantse Gemeente Nijmegen vraagt aandacht voor het oneigenlijk gebruik van de regelingen betreffende de kerkelijk werker met name bij de aanstelling van kerkelijk werkers met bijzondere opdracht. Instellingen zouden kerkelijk werkers zonder passende door de PKN verleende bevoegdheid kunnen aantrekken. In de tekst van ord. 3-12-3/4 wordt wel gesproken over eindtermen van opleiding en vorming en het register, maar ter opheldering zou op deze plaats toegevoegd moeten worden dat de betreffende kerkelijk werker slechts als zodanig wordt toegelaten als hij/zij voldaan heeft aan de eindtermen en hem/haar de kerkelijke bevoegdheid is verleend. In de toelichting wordt dit wel helder verwoord. Een ander mogelijk oneigenlijk gebruik betreft de kerkelijk werker in een gemeente die verkeert in bijzondere omstandigheden. Deze kerkelijk werker kan volgens de voorstellen als ouderling-kerkelijk werker de bevoegdheden van een predikant ontvangen. Instellingen zouden zich hierop kunnen beroepen met de claim dat zij ook onder deze regeling vallen. Dit zal niet de bedoeling zijn en dient dan ook helder te worden omschreven. De Hervormde Gemeente Heteren heeft moeite met ord. 3-12-5. Het moet een uitzondering zijn dat een kerkenraad zelf een ambtsdrager verkiest. Zij gaat niet akkoord met de wijziging van ord. 3-12-10. De bevoegdheid om te mogen preken dient in beginsel voorbehouden te zijn aan hen, die de kerkelijke opleiding (bijna) hebben afgerond. Zij gaat eveneens niet akkoord met het wijzigen van ord. 3-12-11. Hierdoor dreigt het onderscheid tussen predikant en kerkelijk werker te vervagen. Het blijft noodzakelijk dat een kerkelijk werker academisch wordt opgeleid.
Oost-Groningen considereert positief, maar vraagt zich wel af wat de sacramenten zoveel bijzonderder maakt, dat aan de bevoegdheid daartoe grotere restricties en eisen worden verbonden dan aan de woordbediening, die toch niet minder cruciaal is en waarbij toch veel groter risico op uitglijders bestaat dan bij de sacramentsbediening. Zij adviseert verder om de bijzondere omstandigheden te omschrijven, zodat duidelijk is wanneer een HBO-theoloog in plaats van een dominee aangetrokken kan worden. In de ordinantietekst zou zij opnemen dat een consulent altijd nodig blijft, omdat de neiging zal blijven bestaan een ambtsdrager-kerkelijk werker voor een soort junior-predikant te houden. Zij adviseert de uren voor een HBO-theoloog te maximaliseren. Wanneer een gemeente een predikant voor 33% kan aantrekken, is het wellicht mogelijk voor het zelfde bedrag een HBO-
Pagina 18 van 20
theoloog voor 50% aan te trekken. Zo zou het ontzorgen van de kleine gemeentes wellicht handen en voeten krijgen. Tiel is bezorgd over het omgaan met de krimp door het inzetten van kerkelijke werkers. Men is vooral bezorgd over de opleiding van de kerkelijk werkers die niet voldoet voor het veeleisende beroep van predikant. Door de mogelijkheid van bediening van de sacramenten door kerkelijk werkers wordt de suggestie gewekt dat een gedegen opleiding niet meer nodig is. Bovendien worden gemeenten zo aangemoedigd goedkopere krachten aan te nemen dan predikanten. Utrecht considereert positief, met de kanttekening dat bij verdere uitwerking van de criteria voor het verlenen van preekconsenten het goed is te onderscheiden in criteria met betrekking tot de kerkelijk werkers die in een gemeente werkzaam zijn enerzijds en kerkelijk werkers die als geestelijk verzorger in een instelling werken anderzijds. West-Brabant stemt in, met de kanttekening dat deze instemming niet unaniem gedragen wordt. Eén kerkenraad heeft principiële bezwaren met betrekking tot de verruiming van de bevoegdheden van de HBO-kerkelijk werker. Een andere kerkenraad is van mening dat slechts in uiterste noodsituaties de bevoegdheid tot bediening van de sacramenten gegeven dient te worden, daar deze taak allereerst wordt gezien als de taak van een predikant met een universitaire opleiding. Een derde kerkenraad heeft moeite met de redactie van de artikelen 12 en 13 en vraagt zich af of het niet beter is te melden dat de kerkelijk werkers in een (civielrechtelijke) dienstbetrekking staan tot de gemeente, aangezien in zijn optiek alle bevestigde ambtsdragers (maar dan onbezoldigd) in dienst van de gemeente staan. Hij vindt het woord benoemen voor verwarring zorgen. Er wordt een dienstbetrekking aangegaan, waarbij de kerkenraad als werkgever optreedt. Ook vindt hij het hanteren van de twee begrippen ‘in de bediening worden gesteld’ en ‘in het ambt worden gesteld’ verwarrend. Met name omdat in het verlengde van de bevoegdheid van de kerkelijk werker ‘die in de bediening staat’ het bedienen van de doop en Avondmaal ligt. De kerkelijk werker ‘die in het ambt staat’ zou dan geen doop en Avondmaal mogen bedienen. De kerkenraad vindt dat de kerkelijk werkers onder alle omstandigheden moeten worden bevestigd door een predikant, zoals in artikel 13a, lid 2 is gemeld. Westerkwartier considereert dat zij zich in inhoudelijk in hoofdlijnen kan vinden in het voorstel. Zij verzoekt de sacramentsbevoegdheden van de kerkelijk werker nadrukkelijk te beperken tot de gemeente waar deze als ambtsdrager werkzaam is. Verder is zij van mening dat het onderscheid kerkelijk werker-ambtsdrager en zij die in de bediening zijn gesteld in de praktijk voor verwarring kan zorgen. Tevens vraagt de classis zich af hoe de ambtelijke bevoegdheden zijn geregeld wanneer een kerkelijk werker in twee gemeenten twaalf uur werkzaam is, aangezien hij maar in één gemeente als ambtsdrager kan worden bevestigd. Ook vraagt zij zich af hoe een en ander geregeld zal worden met betrekking tot het doen van colloquium en waarom er niets geregeld is met betrekking tot de solvabiliteit van de gemeente waar de kerkelijk werker wordt aangesteld. De classis verzoekt op grond van wat zij naar voren heeft gebracht om de aanstellingsvoorwaarden zodanig aan te passen dat deze voor de academisch gevormde theoloog en de HBOtheoloog verder naar elkaar toegroeien. Woerden is bang dat de wijzigingen gemaakt lijken te zijn op grond van pragmatische oplossingen. De classis heeft de volgende vragen/opmerkingen: Leidt deze oplossing niet tot wildgroei in het aanstellen van kerkelijk werkers, voornamelijk in gemeenten die financieel minder daadkrachtig zijn?; Op grond van welke artikelen in de kerkorde is het passend om de bediening van sacramenten toe te staan aan kerkelijk werkers, terwijl dit bij proponenten niet passend wordt geacht?;
20
Pagina 19 van 20
Als het BM van de classis bevoegdheid heeft verleend aan een kerkelijk werker tot het verrichten van ambtelijke handelingen in verband met bijzondere omstandigheden, worden dan de bevoegdheden weer ontnomen als de bijzondere omstandigheden zijn opgeheven?; Er is geen specifieke bepaling opgenomen voor de huidige kerkelijke werkers. Het ligt voor de hand dat dezen na de inwerkingtreding van de wijzigingen alsnog tot ambtsdrager worden benoemd. Wellicht is het zinvol hiervoor nog enige verduidelijking aan te brengen.
Zoetermeer tekent aan dat met de wijziging van bevoegdheden van de HBO-theoloog o.b.v. praktische/laag kerkelijke redenen wordt ingesteld. Zwolle geeft de volgende overwegingen mee voor de definitieve besluitvorming: De kerkelijk werker kan in het ambt in een complexe arbeidsverhouding komen. Het feit dat hij enerzijds werknemer is bij de betreffende kerkenraad of kerkenraden en anderzijds deel uitmaakt van de kerkenraad, die tevens zijn werkgever is, kan tot belangenverstrengeling leiden; De kerkelijk werker staat voor de bediening in het ambt van of ouderling of diaken. Deze ambten zijn aan termijnen gebonden. Hoe verhoudt zich dat tot het arbeidsrecht?; In ord. 3-12-11 staat een ‘kan-bepaling’ voor het toekennen van bevoegdheden aan een kerkelijk werker door het BM. De classis vraagt zich af hoe dat uitwerkt in de situatie van kleine gemeenten of in situaties waarin samenwerking mogelijk is, zodat een predikant die bevoegdheden kan uitoefenen. Een dergelijke bepaling is vrijblijvend, maar kan ook precedenten oproepen. Wanneer worden bevoegdheden toegekend en wanneer niet? Het is beter om van te voren beleid of richtlijnen daarvoor te ontwikkelen, zodat willekeur wordt ingeperkt. Zij suggereert lid 11 als volgt te formuleren: ‘Het Breed Moderamen van een classicale vergadering kan – wanneer het past binnen het door de classicale vergadering vastgesteld beleid – op verzoek van een kerkenraad …’ Zutphen brengt naar voren dat het Heilig Avondmaal alleen bediend kan worden door een voorganger die handelt in naam van Christus, het hoofd van de kerk, door Wie hij de wijding als gave ontvangen heeft. Hij handelt voor Gods aangezicht in naam van de Kerk die hem gekozen heeft en hem vertrouwt. Als de standaard wordt verlaagd van Universiteit naar HBO en bevoegdheid wordt verleend aan lager-opgeleide kerkelijke werkers, dan zal dit ambt in waarde dalen. Verder geeft men aan dat wanneer er naast de voorganger een kerkelijk werker is met extra bevoegdheden de grenzen steeds mee vervagen. Zal er ook geen competitie en strijd ontstaan? Men vindt ook dat zo het ambt van voorganger wordt uitgehold. Er was altijd een persoon die aan het hoofd van de gemeente stond. Meer dan een zal problemen geven. c. Positief noch negatief Zierikzee geeft aan dat in de classicale vergadering geen opmerkingen gemaakt zijn over de voorstellen tot wijziging, waaruit opgemaakt mag worden dat deze in ieder geval niet negatief considereert. In hoeverre hieruit opgemaakt kan worden dat er positief geconsidereerd is, is moeilijk te zeggen. d. Negatief Goes geeft aan dat ongeveer tweederde van de vergadering tegen de verkiezing van een kerkelijk werker tot ouderling of diaken voor de duur van de werkzaamheden, is. De classis vraagt zich af welke visie op het ambt hierachter zit, vanuit de achterliggende gedachte dat bij haar een situatie bekend is, waarin de arbeidsovereenkomst met een kerkelijk werker door de burgerlijke rechter is ontbonden. Was deze kerkelijk werker ambtsdrager geweest, dan zou de burgerlijke rechter een eind hebben gemaakt aan een kerkelijk ambt. Ongeveer drievierde van de vergadering vindt het voorstel om een kerkelijk werker in bepaalde situaties bevoegdheden te verlenen die tot nu toe voorbehouden waren aan een predikant, wille-
Pagina 20 van 20
keurig. Als een kerkelijk werker in een gemeente functioneert, zonder predikant naast zich, is het beter hem of haar predikant te maken. Winsum vindt het voorstel zo onuitgewerkt dat de classis hiermee in de huidige vorm niet kan instemmen. Zij geeft aan het vreemd te vinden dat een proponent (terecht) niet kan worden aangesteld als kerkelijk werker (hij/zij heeft immers een andere opleiding genoten), maar dat kerkelijk werkers (die daarvoor niet zijn opgeleid) binnenkort wel kunnen worden aangesteld als (bijna-)predikant, met meer bevoegdheden dan een predikant. Ten aanzien van ord. 3-12-11 geeft zij het volgende aan. Zij ervaart dat veel gemeenten menen dat de toestemming voor het benoemen van een kerkelijk werker een formaliteit is, wat het volgens haar niet is. Zij vindt dat nadrukkelijker in de kerkorde moet worden aangegeven dat de beslissingsbevoegdheid voor de aanstelling ligt bij het Breed Moderamen, gebaseerd op het beleid van de Classicale Vergadering. Dit zal mogelijk ongelijkheid opleveren: de ene classis zal terughoudend zijn in het toekennen van de sacramentsbevoegdheid aan een ouderling/diaken, de andere niet. In het wijzigingsvoorstel vindt zij niet terug dat een ouderling/diaken-kerkelijk werker de sacramentsbevoegdheid verkrijgt onder supervisie van een predikant. Ook de vraag of een gemeente waar een ouderling/diaken-kerkelijk werker is aangesteld nog vacant is, wordt niet beantwoord. Een principieel en voor haar doorslaggevend bezwaar tegen de uitbreiding van bevoegdheden van de kerkelijk werker is dat deze wordt gekoppeld aan de situatie van de gemeente en niet aan de geschiktheid of deskundigheid van de betreffende kerkelijk werker. Het is belangrijk dat gemeenten alleen kerkelijk werkers aanstellen die in het register zijn ingeschreven. Voor hen moet een soort approbatie worden ingesteld en het aanvragen van een solvabiliteitsverklaring moet vereist gesteld worden. Met betrekking tot ord. 3-12-6 zou zij het graag andersom zien: een kerkelijk werker wordt in de regel niet als ambtsdrager aangesteld, tenzij … De volgende problemen spelen bij de aanstelling als ambtsdrager: 1. De kerkelijk werker is in de regel geen lid van de gemeente waar hij/zij werkt en zal dus toestemming moeten hebben om elders ambtsdrager te worden (zie ord. 3-6-1); 2. De kerkelijk werker is als ambtsdrager zijn/haar eigen werkgever, wat een onwenselijke constructie is, die niet wordt opgelost door de kerkelijk werker te vragen de vergadering te verlaten als over zijn/haar positie/aanstelling wordt gesproken; 3. Een ambtsdrager wordt in de regel voor minimaal vier jaar aangesteld. Geldt dit voortaan ook voor de ouderling/diaken-kerkelijk werker?; 4. Het is bevreemdend dat zij die op arbeidsovereenkomst in een functie in een gemeente (…) werkzaam zijn geen lid kunnen zijn van de kerkenraad, terwijl kerkelijk werkers, die ook een arbeidsovereenkomst hebben, dit wel kunnen. Waarom dit verschil? Met betrekking tot ord. 3-12-10 geeft zij aan dat het verstrekken van een preekbevoegdheid aan kerkelijk werkers die niet werkzaam zijn in een gemeente wat haar betreft niet aan de orde is. De bediening van het Woord moet niet aan mensen worden overgelaten die niet in het bezit zijn van een vergelijkbare opleiding en toetsing als de predikanten. De kwaliteit van de bediening luistert nauw en de kwaliteit ervan moet door de Kerk bewaakt worden. De classis vindt met betrekking tot ord. 3-12-11 en 3-13-2 de onuitgewerkte punten geen details, maar cruciaal voor de vraag of zij in kan stemmen. De vraag wanneer een gemeente zich in bijzondere omstandigheden bevindt is doorslaggevend, maar volstrekt oningevuld. Ook de vraag naar de omvang en duur van de aanstelling vindt zij van doorslaggevend belang. Het voorleggen van deze wijziging zonder nadere invulling is prematuur. Er moet bijzondere zorg besteed worden aan de rechtspositie van de kerkelijk werkers. Deze is in veel gevallen onvoldoende gewaarborgd.
Utrecht, 4 juli 2012