8
ADVIES Van het Generale College voor de Kerkorde Betreft: raad van toezicht Protestantse Theologische Universiteit Ord. 13-3-3
AZ 12-09 Generale Synode april 2012 Toelichting Sinds 1 september 2010 is de Wet op het hoger onderwijs en wetenschappelijk onderwijs (WHW) gewijzigd. Deze wijzigingen hebben ook gevolgen voor de Protestantse Theologische Universiteit (PThU). Voor achtergronden en nadere toelichting verwijst het generale college voor de kerkorde naar de brief van de raad van toezicht PThU d.d. 3 februari 2012. (bijlage). Hiertoe is het noodzakelijk om een wijziging in ordinantie 13 door te voeren en aansluitend in de generale regeling opleiding en vorming predikanten. Beide teksten worden u onderstaand voorgelegd: -
de tekst van ordinantie 13-3 ter behandeling in eerste lezing
-
De tekst van de generale regeling opleiding en vorming predikanten ter informatie; deze zal u t.z.t. tegelijk met de behandeling van ord. 13-3 in tweede lezing ter besluitvorming worden voorgelegd.
Tekstvoorstel Het generale college voor de kerkorde stelt voor ord. 13-3-3 als volgt te wijzigen: 3. De raad van toezicht bestaat uit vijf leden, die worden benoemd uit de belijdende leden van de kerk. De raad wordt zodanig samengesteld dat hij een deugdelijk en onafhankelijk toezicht kan uitoefenen. De voorzitter en de andere leden van de raad van toezicht worden - met inachtneming van het bepaalde in de generale regeling voor de opleiding en vorming van predikanten - door of vanwege de generale synode benoemd, geschorst en ontslagen.
Ter informatie Het generale college voor de kerkorde is voornemens bij de behandeling in tweede lezing van ord. 133-3 – nadat hierover de consideraties zullen zijn ingewonnen - een wijzigingsvoorstel voor artikel 5 van de generale regeling opleiding en vorming predikanten aan u voor te leggen:
Pagina 2 van 8
8
Moderamen Generale Synode Protestantse Kerk in Nederland Postbus 8399 3503 RM UTRECHT
Datum Betreft
3 februari 2012 Wijziging kerkorde in verband met wijziging WHW
Geachte leden van het moderamen, Sinds 1 september 2010 is de Wet op het hoger onderwijs en wetenschappelijk onderzoek (WHW) gewijzigd. Deze wijziging heeft plaatsgevonden in verband met verbetering van het bestuur bij de instellingen voor hoger onderwijs, de collegegeldsystematiek en de rechtspositie van studenten. De doorgevoerde wijzigingen hebben ook betrekking op de PThU. Sinds de zomer 2010 is binnen de PThU een traject ingezet van wijzigingen van het bestuursreglement van de universiteit en daaraan gekoppelde regelingen alsmede de implementatie daarvan. De door de wetgever gewijzigde artikelen in de WHW betreffende de Raad van Toezicht zijn doorgevoerd in de tekst van het aangepaste bestuursreglement van de PThU. Om deze van kracht te laten worden, is het noodzakelijk een nieuwe aansluiting te creëren tussen de door de wetgever opgestelde regels en Ordinantie 13 van de Kerkorde van de Protestantse Kerk in Nederland en bijbehorende Generale Regeling. Reikwijdte bepalingen WHW met betrekking tot bestuurlijke structuur PThU Voor de PThU is allereerst van belang dat in de gewijzigde wet zij samen met de Universiteit voor Humanistiek, de Theologische Universiteit Apeldoorn en de Theologische Universiteit, uitgaande van de Gereformeerde Kerken in Nederland (vrijgemaakt) te Kampen de status van levensbeschouwelijke universiteit toegewezen krijgt. De wettelijke definitie van een levensbeschouwelijke universiteit is als volgt (artikel 1.3 lid 2): ऀLevensbeschouwelijke universiteiten zijn gericht op het verzorgen van wetenschappelijk ऀonderwijs voor een levensbeschouwelijk ambt of beroep. Zij verrichten wetenschappelijk ऀonderzoek op levensbeschouwelijk terrein, voorzien in de opleiding tot wetenschappelijk ऀonderzoeker en dragen kennis over ten behoeve van de maatschappij. Aan de bepaling waarin de reikwijdte van de wet wordt aangegeven (artikel 1.2) worden onder a de levensbeschouwelijke universiteiten toegevoegd. Daarmee is de vroegere uitzonderingspositie van deze instellingen in de wet opgeheven. Artikel 1.10 WHW voegt daaraan toe, dat de bepalingen in deze wet die het openbaar hoger onderwijs regelen gelden voor het bekostigde bijzondere onderwijs als bekostigingsvoorwaarden. Vervolgens is in de bijlage van de wet, waarin de lijst van bekostigde hoger onderwijsinstellingen staat vermeld, de PThU als een levensbeschouwelijke universiteit opgenomen. In de Nota van wijziging van 29 april 2009 staat dat aan de wet de volgende bepaling in artikel 18.67 wordt toegevoegd:
Pagina 3 van 8
8
Titel 3 van hoofdstuk 7 en hoofdstuk 9 worden van toepassing op het instellingsbestuur van een levensbeschouwelijke universiteit als bedoeld in artikel 1.3, tweede lid, en de betrokken studenten zes maanden na de inwerkingtreding van de artikelen van de wet die zien op de opheffing van de uitzonderingspositie van de levensbeschouwelijke universiteiten. Titel 3 van hoofdstuk 7 en 9 hebben betrekking op respectievelijk het onderwijs, in het bijzonder studenten, en het bestuur en de inrichting van en de medezeggenschap binnen de bijzondere universiteiten. In de Memorie van Toelichting bij het voorstel tot wijziging van de WHW geeft de wetgever aan dat het introduceren van de categorie levensbeschouwelijke universiteit wenselijk is, omdat op die manier deze universiteiten zoveel mogelijk als ‘gewone’ instellingen kunnen worden behandeld. Achtergrond van de wijziging van de WHW In de Memorie van Toelichting bij het voorstel tot wijziging van de WHW zet de wetgever in met het benadrukken van de noodzaak te komen tot aanpassingen in de wet teneinde de opdracht waarvoor e hoger onderwijsinstellingen zich gesteld zien in de 21 eeuw te kunnen vervullen. Van universiteiten en hogescholen wordt gevraagd hoogwaardig onderwijs en onderzoek te verzorgen om zo een bijdrage te leveren aan de kenniseconomie, die Nederland wil ontwikkelen. De WHW behoort een kader te verschaffen waarbinnen de instellingen voor hoger onderwijs daaraan werken. De overheid stelt de instellingen daartoe in staat, wanneer deze voldoende ruimte hebben hun verantwoordelijkheid daarin te nemen. Dit vraagt om een sturingsfilosofie gebaseerd op het beginsel van autonome instellingen. Op grond van dit beginsel kan een universiteit zich ontwikkelen tot een slagvaardig bestuurde instelling, waar integraal beleid wordt gevoerd met betrekking tot onderwijs en onderzoek, bedrijfsvoering, personeelsbeleid en interne kwaliteitsborging. Bij een grote autonomie van de instellingen is de aanwezigheid van actieve direct betrokkenen belangrijk. Vandaar dat de wetgever kiest voor een duidelijke scheiding tussen toezicht en bestuur en een verbetering van de positie van het personeel en de studenten door een uitbreiding van de medezeggenschap. Met name het waarborgen van voldoende werking van ‘checks and balances’ in de organisatie is van belang. Niet in de laatste plaats omdat de maatschappelijke verantwoording van de instelling complementair is aan de verantwoording die in de verticale lijn aan externe toezichthouders wordt afgelegd. De wetgever heeft in de gewijzigde WHW het onderscheid tussen bestuur en toezicht geregeld via de introductie van het raad van toezicht model. Dit model versterkt de structuur van ‘checks and balances’ in de instelling. De scheiding tussen bestuur en toezicht betekent dat in het hoger onderwijs een bestuurlijk orgaan met bestuursbevoegdheden en een orgaan met toezichthoudende bevoegdheden worden voorgeschreven. Deze organen worden in de wet aangeduid als college van bestuur respectievelijk raad van toezicht. Beide organen krijgen in de wet elkaar wederzijds uitsluitende taken toebedeeld. Het college van bestuur is integraal verantwoordelijk voor bestuur en beheer van de instelling en de naleving van alle op de instelling betrekking hebbende wet- en regelgeving. De raad van toezicht ziet toe op de naleving van wettelijke verplichtingen van het bestuur en heeft goedkeuringsrecht met betrekking tot het bestuursreglement, het instellingsplan. De raad moet verder goedkeuring verlenen aan de begroting, de jaarrekening en het jaarverslag. Bij de raad ligt de taak en de bevoegdheid de accountant aan te wijzen en deze accountant rapporteert aan de raad. De raad van toezicht legt over de uitvoering van zijn taken en bevoegdheden verantwoording af in het jaarverslag. De raad van toezicht dient professioneel, deskundig en onafhankelijk te zijn. De gewijzigde wet voorziet dan ook in bepalingen over samenstelling, wijze van benoeming en onafhankelijk functioneren van de raad van toezicht. De raad is zodanig samengesteld dat deugdelijk en onafhankelijk toezicht mogelijk is; het profiel van de raad en die van de te benoemen leden moet dat tot uitdrukking brengen. De leden van de raad worden benoemd op basis van vooraf openbaar gemaakte profielen. Waar de profielen als waarborg voor professioneel, deskundig en onafhankelijk toezicht worden ontwikkeld geldt
Pagina 4 van 8
8
met betrekking tot de profielen voor de raad van toezicht van de PThU, dat naast algemeen bestuurlijke competenties die nodig zijn om toezicht te houden op een professionele organisatie zoals de PThU binnen de raad specifieke competenties op de volgende deelgebieden beschikbaar dienen te zijn: -
universitair onderwijs en onderzoek
-
financiën
-
personeel en organisatie/juridische zaken/medezeggenschap
-
leef-en denkwereld van predikanten
De leden van de Raad van Toezicht beschikken bij voorkeur over ruime bestuurlijke ervaring in publieke of private organisaties van enig niveau en over een ruim netwerk binnen voor de PThU relevante maatschappelijke terreinen, zoals politiek, kerk, overheid, gezondheidszorg of cultuur. De voorzitter van de raad dient in staat te zijn sturing te geven aan de eis van het totale toezicht en aan een proces van kritische zelfreflectie op het eigen functioneren van de raad. De vaststelling van de profielen geschiedt in eerste aanleg door het bestuur van de betrokken instelling. Het medezeggenschapsorgaan heeft hierbij door de wetgever een rol toebedeeld gekregen. Dit heeft een adviesrecht binnen de procedure tot vaststelling van de profielen. Het ligt in de rede in het geval van de PThU de vastgestelde profielen voor de raad van toezicht na het interne besluitvormingstraject voor te leggen aan de generale synode met het verzoek een overeenstemmend besluit te nemen. Met betrekking tot het medezeggenschapsorgaan geldt boven op het adviesrecht bij de vaststelling van de profielen tevens een bijzondere bepaling als het gaat om de samenstelling van de raad van toezicht. Het orgaan heeft door de wetgever het recht op het doen van een voordracht voor de benoeming van één van de leden van de raad van toezicht toebedeeld gekregen. Binnen de bestuurlijke organisatie van de PThU geldt de universiteitsraad als medezeggenschapsorgaan. In de universiteitsraad zijn zowel de personeelsleden als de studenten vertegenwoordigd. Samenstelling van de raad geschiedt op basis van verkiezing door personeel respectievelijk studenten. In de raad, thans bestaande uit twaalf leden, hebben zes studenten en zes personeelsleden zitting. De verdeling van de zetels is vastgesteld op grond van de vestigingen van de PThU en voor wat betreft de studentengeleding daarboven op de verschillende onderwijsvarianten (voltijd, deeltijd); voor wat betreft de personeelsgeleding heeft een spreiding plaatsgevonden op grond van het onderscheid wetenschappelijk personeel en ondersteunend personeel. De universiteitsraad voert overleg met het college van bestuur betreffende alle aangelegenheden van de universiteit. Met betrekking tot bij wet en reglement aangewezen onderwerpen heeft de raad adviesrecht dan wel instemmingsrecht. Met de bestuurlijke organen ‘raad van toezicht’, ‘college van bestuur’ en ‘universiteitsraad’ is een intern complex van ‘checks and balances’ gevormd dat voldoet aan de eisen die de wetgever daaraan stelt in de WHW. De deugdelijke vormgeving van de scheiding tussen bestuur en toezicht binnen instellingen is één van de bekostigingsvoorwaarden voor een instelling. Instellingen, en dus ook de PThU, zullen aan die eisen moeten voldoen. Zo niet, dan kan dat uiteindelijk leiden tot het opschorten of inhouden van de bekostiging. Waar de wetgever de verantwoordelijkheid voor de systematiek van de kwaliteitszorg binnen de instelling in het bijzonder neerlegt bij de Raad van Toezicht en gegeven de recentelijk aan het licht
Pagina 5 van 8
8
gekomen onvolkomenheden betreffende de kwaliteitszorg binnen de hogeschool InHolland, wordt het belang van een goed en professioneel onderscheid tussen bestuur en toezicht tegen de achtergrond van het scheppen van goede randvoorwaarden voor optimale kwaliteit binnen een hoger onderwijsinstelling sterker benadrukt dan ooit. Daaruit vloeit voort dat bij extern, buiten de instelling, belegde kwaliteitstoetsing met nadruk zal worden gekeken of de door de wetgever beoogde scheiding tussen bestuur en toezicht voldoende tot uitdrukking wordt gebracht in de benoemingsprocedures voor de raad van toezicht en het functioneren van de raad binnen de instelling. Bepalingen met betrekking tot samenstelling en benoeming Raad van Toezicht In artikel 9.7 WHW is bepaald hoe de samenstelling van de Raad van Toezicht er uit ziet en hoe deze tot stand komt: -
de raad bestaat uit tenminste drie en ten hoogste vijf leden;
-
benoeming geschiedt op basis van vooraf openbaar gemaakte profielen;
-
de universiteitsraad heeft vooraf adviesrecht op de profielen;
-
een van de leden wordt benoemd op voordracht van de universiteitsraad;
-
bij de benoeming wordt zoveel mogelijk rekening gehouden met een evenwichtige verdeling van de zetels over mannen en vrouwen;
-
de samenstelling, taken en bevoegdheden van de raad zijn zodanig dat de raad een deugdelijk en onafhankelijk toezicht kan uitoefenen;
-
leden van de raad hebben geen direct belang bij de universiteit;
-
de leden van de raad zijn niet tevens werkzaam bij een ministerie of hebben zitting in de Eerste of Tweede Kamer
-
de leden van de raad hebben zitting op persoonlijke titel en zonder last of ruggespraak
Wijzigingen Bestuursreglement PThU op basis van wetswijziging De wettelijke bepalingen met betrekking tot samenstelling en benoeming van de Raad van Toezicht zijn als volgt doorgevoerd in de tekst van het Bestuursreglement PThU: Artikel 2.1 – Algemeen Het toezicht houden op de uitvoering van werkzaamheden en de uitoefening van bevoegdheden door het college van bestuur en het met raad terzijde staan van dit college is opgedragen aan de raad van toezicht zoals bedoeld in ordinantie 13-3 en de artikelen 9.7 tot en met 9.9 van de wet. Artikel 2.2 – Samenstelling, benoeming en ontslag 1. De raad van toezicht bestaat uit vijf leden die belijdend lid zijn van de Protestantse Kerk in Nederland en wordt zodanig samengesteld dat de raad een deugdelijk en onafhankelijk toezicht kan uitoefenen. Zij hebben zitting op persoonlijke titel en oefenen hun functie uit zonder last of ruggespraak. 2. De voorzitter en de andere leden van de raad van toezicht worden door de generale synode benoemd, geschorst en ontslagen. Over de benoeming van één van de leden dient de raad van toezicht overeenstemming te bereiken met de evangelisch-lutherse synode. 3. Eén van de leden wordt benoemd op voordracht van de universiteitsraad. De voordracht bevat ten minste twee namen. Indien de voorgedragen kandidaten niet door de generale synode worden benoemd, wordt een nieuwe voordracht gedaan. De generale synode kan gemotiveerd
Pagina 6 van 8
8
afwijken van de tweede voordracht. De generale synode benoemt een lid dat in het bijzonder vertrouwen geniet van de universiteitsraad. 4. De leden van de raad van toezicht worden benoemd voor een periode van vier jaren en kunnen eenmaal voor een aansluitende periode van vier jaren worden herbenoemd. 5. De benoeming van de leden van de raad geschiedt op basis van vooraf openbaar gemaakte profielen. 6. De universiteitsraad wordt in de gelegenheid gesteld om aan de raad van toezicht advies uit te brengen over de profielen bedoeld in lid 5. 7. Bij de benoeming wordt zoveel mogelijk rekening gehouden met een evenwichtige verdeling van de zetels over mannen en vrouwen. 8. De generale synode hoort, alvorens tot benoeming van een lid van de raad van toezicht over te gaan, vertrouwelijk de generale raad van advies en het college van bestuur. 9. Een lid van de raad van toezicht kan om gewichtige redenen worden geschorst en tussentijds worden ontslagen Artikel 2.3 – Incompatibiliteit Een lid van de raad van toezicht kan niet tevens lid zijn van a. De Eerste Kamer of Tweede Kamer der Staten-Generaal b. de generale synode, van de evangelisch-lutherse synode, van de generale raad van advies als bedoeld in ordinantie 4-28-3 of van het bestuur van de dienstenorganisatie als bedoeld in ordinantie 4-28-5, tenzij de generale synode daarvoor, op een met redenen omkleed gedaan verzoek van de raad van toezicht, bijzondere redenen aanwezig acht c.
het college van bestuur
d. de universiteitsraad dan wel e. als hoogleraar, docent of anderszins als personeelslid werkzaam zijn aan de universiteit f.
op grond van een arbeidsovereenkomst werkzaam zijn ten behoeve van een meerdere ambtelijke vergadering of een orgaan van bijstand van zulk een meerdere vergadering
g. als belanghebbende betrokken zijn vanuit het veld van theologisch wetenschappelijk onderwijs en/of onderzoek, in het bijzonder als bestuurder van of bezoldigde functionaris bij het theologisch wetenschappelijk onderwijs aan andere instellingen voor het (theologisch) wetenschappelijk onderwijs dan de universiteit, tenzij de generale synode daarvoor bijzondere redenen aanwezig acht. In deze artikelen is er van uitgegaan dat de wijze van benoeming van de raad van toezicht van de PThU geschiedt conform de op benoeming van de raad van toezicht van toepassing zijnde wetsartikelen van de WHW. Benoemende instantie is echter niet de minister, maar de generale synode. Ordinantie 13 van de Kerkorde van de Protestantse Kerk en de bijbehorende Generale regeling sluiten naar hun huidige inhoud voor wat betreft de benoemingsprocedure van de leden van de raad van toezicht niet langer aan op voor de PThU van toepassing zijnde wetgeving. Met name het vaststellen van vooraf openbaar te maken profielen, alsmede de betrokkenheid van de universiteitsraad in de
Pagina 7 van 8
8
benoemingsprocedure moeten worden opgenomen in de kerkordelijke bepalingen om deze aansluiting te creëren. Voorstel In overleg met de afdeling Juridische Zaken van uw dienstenorganisatie legt het College van Bestuur u onderstaand een tekstvoorstel voor met betrekking tot Ordinantie 13 en de bijbehorende Generale regeling, waarin de gewijzigde benoemingsprocedure voor de raad van toezicht is verwoord. Indien u inhoudelijk akkoord kunt gaan met de wijzigingen verzoeken wij u deze notitie, met deze tekstvoorstellen, voor te leggen aan het Generale college voor de kerkorde met het oog op een procedure van kerkordewijziging. Aanpassing van de kerkordelijke regels aan gewijzigde wettelijke benoemingsprocedure voor Raad van Toezicht PThU Voorstellen voor wijziging van A. ord. 13-3 B art. 5 generale regeling opleiding en vorming predikanten A. Ordinantie 13-3, de leden 3 en 4 3. De raad van toezicht bestaat uit vijf leden, die worden benoemd uit de belijdende leden van de kerk en wordt zodanig samengesteld dat de raad een deugdelijk en onafhankelijk toezicht kan uitoefenen. De voorzitter en de andere leden van de raad van toezicht worden - met inachtneming van het bepaalde in de generale regeling voor de opleiding en vorming van predikanten - door of vanwege de generale synode benoemd, geschorst en ontslagen. 4. De leden van de raad van toezicht worden benoemd voor een periode van vier jaar en kunnen eenmaal voor een aansluitende periode van vier jaar worden herbenoemd. Een lid van de raad van toezicht kan om gewichtige redenen worden geschorst en tussentijds worden ontslagen.
B. Generale regeling opleiding en vorming predikanten Artikel 5. Samenstelling raad van toezicht 1. De leden van de raad van toezicht worden benoemd, geschorst en ontslagen door of vanwege de generale synode. 2. Een benoemingsbesluit als bedoeld in het vorige lid wordt door of vanwege de generale synode eerst genomen, nadat - de raad van toezicht gelegenheid heeft gekregen namen te noemen van kandidaten die naar het oordeel van deze raad voor een benoeming in aanmerking komen en overigens door of vanwege de generale synode is gehoord over de voorgenomen benoeming, - de raad van toezicht over de voorgenomen benoeming van één van de leden van de raad van toezicht overeenstemming heeft bereikt met de evangelisch-lutherse synode, - de generale raad van advies en het college van bestuur door of vanwege de generale synode vertrouwelijk zijn gehoord over de voorgenomen benoeming. 3. nieuw Eén van de leden wordt benoemd op voordracht van de universiteitsraad. De voordracht bevat ten minste twee namen. Indien de voorgedragen kandidaten niet door de
Pagina 8 van 8
8
generale synode worden benoemd, wordt een nieuwe voordracht gedaan. De generale synode kan gemotiveerd afwijken van de tweede voordracht. De generale synode benoemt een lid dat in het bijzonder vertrouwen geniet van de universiteitsraad. 4. nieuw De benoeming van de leden van de raad geschiedt op basis van vooraf openbaar gemaakte profielen. De universiteitsraad wordt in de gelegenheid gesteld om aan de raad van toezicht advies uit te brengen over deze profielen. 5. nieuw Bij de benoeming wordt zoveel mogelijk rekening gehouden met een evenwichtige verdeling van de zetels over mannen en vrouwen. 6. (=3 oud) Het is niet mogelijk tegelijk lid te zijn van de raad van toezicht en a. van De Eerste Kamer of Tweede Kamer der Staten-Generaal b. van de generale synode, van de evangelisch-lutherse synode, van de generale raad van advies als bedoeld in ordinantie 4-28-3 of van het bestuur van de dienstenorganisatie als bedoeld in ordinantie 4-28-5, tenzij de generale synode daarvoor, op een met redenen omkleed gedaan verzoek van de raad van toezicht, bijzondere redenen aanwezig acht, c. van het college van bestuur van de Protestantse Theologische Universiteit dan wel d. van de universiteitsraad e. als hoogleraar, docent of anderszins als personeelslid werkzaam te zijn aan de Protestantse Theologische Universiteit f. op grond van een arbeidsovereenkomst werkzaam te zijn ten behoeve van een meerdere ambtelijke vergadering of een orgaan van bijstand van zulk een meerdere vergadering, g. als belanghebbende betrokken te zijn vanuit het veld van theologisch wetenschappelijk onderwijs en/of onderzoek, in het bijzonder als bestuurder van of bezoldigde functionaris bij het theologisch wetenschappelijk onderwijs aan andere instellingen voor het (theologisch) wetenschappelijk onderwijs dan de Protestantse Theologische Universiteit, tenzij de generale synode daarvoor, op een met redenen omkleed gedaan verzoek van de raad van toezicht, bijzondere redenen aanwezig acht. 4. De leden van het college van bestuur van de Protestantse Theologische Universiteit wonen de vergaderingen van de raad van toezicht bij, tenzij de raad ten aanzien van bepaalde agendapunten anders beslist; de leden van het college van bestuur hebben daarin een adviserende stem.
Namens de Raad van Toezicht PThU, met vriendelijke groeten,
mr. drs. D.J. de Boer ambtelijk secretaris