16
Wij en ons Lichaam
Generale Synode april 2015 LWK 15-02
16
Pagina 3 van 16
Inhoud VOORWOORD DEEL I : WIJ EN ONS LICHAAM, DR. WESSEL TEN BOOM 1. Inleiding 2. OPZET 3. LICHAAM, ZIEL, GEMEENSCHAP 4. SEKSUALITEIT – HET VERBOND 5. GEZONDHEID – LIJDEN EN DOOD 6. SCHOONHEID – HEILIGING 7. LICHAAM VAN CHRISTUS
5 6 6 6 7 7 8 9 10
DEEL II: DRIE ANDERE STEMMEN OVER WIJ EN ONS LICHAAM 11 E 1. SPREKEN OVER ‘LICHAAM EN GEZONDHEID’ VANUIT DE KERK IN DE 21 EEUW, DS. JOS AARNOUDSE 11 2. SEKSUALITEIT: VERLANGEN DAT GEMEENSCHAP ZOEKT, PROF.DR. HELEEN ZORGDRAGER 13 3. SCHOONHEID: TUSSEN PROTESTANTSE PREUTSHEID EN LIBERALE LUSTCULTUUR, DRS. REMMELT MEIJER 15
Inhoudsopgave
16
Pagina 5 van 16
VOORWOORD
Wij hebben allemaal een lichaam. Sommigen zeggen zelfs: wij zijn ons lichaam. Zo diep gaat kennelijk de verhouding van onszelf tot ons lichaam. Zo zijn we mens. Zo heeft de Schepper ons bedoeld. ‘Wij en ons lichaam’ is een thema van alle tijden. Menselijk leven is altijd lichamelijk leven geweest: zo zijn we mensen en anders kunnen we ons nauwelijks indenken. Dat lichaam is de manier waarop we aan onszelf en aan anderen verschijnen, het is de manier waarop we ingebed zijn in de wereld. Lichaam is iets actiefs. Het is onze expressie: zo we treden we naar buiten. Lichaam is ook iets passiefs. We krijgen een lichaam en dit lichaam staat onder invloed van buiten. Lichaam is een gave en een opgave, iets dat zomaar bij ons hoort en van ons is en tegelijk iets waar we een verhouding mee hebben en waar we soms heel wat mee te stellen hebben. ‘Wij en ons lichaam’ roept veel op, zeker in een tijd waarin er rond het lichaam zoveel te doen is. Noem de thema’s gezondheid, seksualiteit en schoonheid en het gesprek barst los. In een tijd van bijna onbegrensde mogelijkheden hebben we een veel actievere verhouding met ons lichaam, maar daarmee wordt het thema er niet eenvoudiger op. Wij geloven dat er vanuit de christelijke traditie licht valt op ‘wij en ons lichaam’. Wij zijn schepselen van God en Gods zorg gaat over ons, naar lichaam en ziel. Dat wil niet zeggen dat we daarmee pasklare antwoorden krijgen als het gaat om vragen en dilemma’s rond het lichaam. Dat is ook gebleken in het gesprek over dit thema ter synode. Deze handreiking maakt dit duidelijk. Niet voor niets valt deze uiteen in twee delen, waardoor de verscheidenheid aan inzichten in onze kerk markant naar voren komt. In het eerste deel laat dr. Wessel ten Boom zijn licht op het thema schijnen. Dat licht is kritisch. In zijn woorden: de huidige, haast alomtegenwoordige aandacht voor het lichaam s dwingt ons opnieuw in herinnering te brengen dat het goddelijke heil niet samenvalt met ons lichamelijk welbevinden. Er zit in het bijbels geloof een moment van lichamelijke discipline, van een ‘nee zeggen’ tegen de aanspraken die het lichaam van zich uit maakt. Ten Boom splitst zijn thema uit in de subthema’s van gezondheid, seksualiteit en schoonheid. Steeds treedt daarbij, bij alle erkenning van de schepselmatigheid van het lichaam, een kritische benadering naar voren. In positieve zin plaats Ten Boom het lichaam in het grote verband van de gemeenschap met God en elkaar. Naast de voornamelijk kritische benadering van Ten Boom is er binnen de christelijke traditie ruimte voor een wat andere benadering. Dat komt naar voren in het tweede deel. Daarin behandelt een drietal auteurs de subthema’s gezondheid, seksualiteit en schoonheid. Ds. Jos Aarnoudse laat iets zien van de ambivalente waardering van de lichamelijkheid in het christendom en pleit voor een evenwicht tussen de strijd tegen ziekte en lijden en de aanvaarding ervan. Prof. dr. Heleen Zorgdrager duidt seksualiteit als ‘verlangen dat gemeenschap zoekt’ ‘In de uniciteit van huh liefde ervaren geliefden Gods heilig verlangend a zich echte niet alleen in en tussen hen beiden wil nestelen maar gemeenschap zoekt tot aan de einden der aarde’. Drs. Remmelt Meijer zoekt als het over schoonheid gaat een weg ‘tussen protestantse preutsheid en liberale lustcultuur’. Hij doet dit door schoonheid een plaats te geven in het kader van schepping en herschepping. Een handreiking over een ethisch thema is niet bedoeld om hier laatste woorden over te spreken. De bedoeling is veeleer om het gesprek in de gemeente te dienen. De inhoudelijke verscheidenheid die deze handreiking bevat, is een stimulans extra voor dit gesprek. De verscheidenheid is wat anders dan vaagheid. Daarom is deze handreiking ook bedoeld als een bijdrage vanuit de kerk aan het debat in de samenleving rond het thema van het lichaam. Arjan Plaisier
Inhoudsopgave
DEEL I : WIJ EN ONS LICHAAM, DR. WESSEL TEN BOOM 1. Inleiding In deze nota staan we stil bij het menselijk lichaam. Een nieuwe bezinning op dit onderwerp lijkt dringend gewenst. Er is in ons denken over het lichaam het nodige veranderd vergeleken met nog maar enkele decennia geleden. Meer dan voorheen is de moderne mens zich ervan bewust een eigen en uniek ‘lijf’ te hebben, dat in hoge mate beslissend is voor zijn identiteit. Sterker dan vroeger bepaalt het lichaam hoe wij onszelf benoemen, ervaren, zien, en hoe wij door anderen benoemd, ervaren en gezien worden. Wat betekent deze toegenomen rol en functie van het lichaam voor het christelijk geloof en de ethiek? In onderstaande bijdrage wil ik deze vraag proberen te beantwoorden door weer meer aansluiting te zoeken bij het klassieke erfgoed van de kerk met haar besef van geestelijk heil en lichamelijke disciplinering. Dat mag verbazing wekken. Naar de klassieke ‘lichaamsvijandigheid’ van de kerk willen we toch niet meer terug? Toch heb ik voor dit uitgangspunt gekozen omdat de huidige, haast alomtegenwoordige aandacht voor het lichaam ons dwingt ons opnieuw in herinnering te brengen dat het goddelijke heil niet samenvalt met ons lichamelijk welbevinden. Er zit in het bijbels geloof een moment van lichamelijke discipline, van een ‘nee zeggen’ tegen de aanspraken die het lichaam van zich uit maakt. We mogen denken aan besnijdenis en reinheidsvoorschriften, aan de paulinische ‘huisregels’, maar ook aan een woord van Jezus als ruk het uit en werp het van u (Matt. 18: 9) en de oude kerkelijke nadruk op ascese. Het vraagt, in onze moderne cultuur, moed om een dergelijke discipline te belijden. Deze bijdrage wil uitdagen om de noodzaak van deze moed in te zien.
2. OPZET We onderscheiden in deze brochure drie thema’s waarop het lichaam een belangrijke rol speelt: seksualiteit, gezondheid en schoonheid. Het is duidelijk dat deze thema’s samenhangen. Ze kunnen elkaar versterken en bevestigen. En ze kunnen elkaar ook flink in de weg zitten. Maar elk mens krijgt met deze drie gebieden te maken, en komt voor vragen te staan die door de toegenomen beleving van het lichaam eerder lijken toe dan af te nemen. Op het gebied van seksualiteit kunnen we denken aan: - Is lichamelijk alles geoorloofd aan genot en lust, zolang je een ander geen schade berokkent, of zijn er nog andere regels voor? - Hoe wezenlijk is seks voor mijn identiteit? Zijn werk, sociale verbanden, een partner of maatje, kunst, sport, een geestelijk leven, niet minstens zo belangrijk? - Staat de huidige nadruk op het lichaam als seksueel organisme dat zijn natuurlijke rechten heeft, de liefdevolle intimiteit of genegenheid tussen twee mensen niet ook in de weg? Hoe verhoudt zich met andere woorden seksualiteit tot liefde? Op het gebied van gezondheid denken we aan: - Mag mijn lichaam ook gewoon eens ziek zijn? - Is de technische ontwikkeling van de gezondheidszorg om ernstige ziektes te bestrijden belangrijker dan humane zorg aan het (ziekenhuis)bed waarop steeds meer wordt bezuinigd? - Is er een grens aan medische ingrepen om een ‘nieuwe’ mens te maken, en zo ja, waar ligt deze? - Is het verkeerd om verslaafd te zijn aan pepmiddelen als koffie, snoep of nicotine als mijn humeur en prestaties er aanwijsbaar op vooruitgaan? En als het gaat over schoonheid, denken we aan: - Mag ik mijn eigen lichaam mooi vinden? - Wat betekent mijn uiterlijk voor mijn welbevinden? Is het verkeerd om er leuk uit te willen zien als ik me daardoor zelfverzekerder voel en bij anderen hogere ogen gooi? - Als het over ‘lichamelijke integriteit’ gaat: waarom wel medische ingrepen doen op het gebied van gezondheid en niet op het gebied van schoonheid? - Waarom ben ik eigenlijk zo benauwd voor lelijkheid en viesheid? Om meer zicht te krijgen op deze en verwante vragen zullen we als volgt te werk gaan. We beginnen met een algemene bijbelse oriëntatie op het lichaam. Vervolgens gaan we specifiek op elk van de voornoemde drie thema’s in. We eindigen met weer een algemene paragraaf, waarin we een paar conclusies trekken.
16
Pagina 7 van 16
3. LICHAAM, ZIEL, GEMEENSCHAP De hierboven gestelde vragen zouden geen echte vragen zijn als we met de nodige Griekse filosofen of oosterse wijsheidsleraren kort en krachtig zouden zeggen dat het lichaam niet meer is dan een gevangenis of voertuig van de ziel. De Bijbel kent deze minachting voor het lichaam niet. God heeft de mens als lichaam en ziel geschapen, en zie het was zeer goed (Gen. 1: 31). Dat dit lichaam vervolgens door ziekte bedreigd wordt en door de dood wordt verslonden, hoort bij de ‘menselijke conditie’. Daar wordt echter door profeten en apostelen nooit laatdunkend over gedaan. De dood is een reële macht waaraan het lichaam te gronde gaat, en met dit lichaam is ook die mens ten einde. Diezelfde profeten en apostelen verkondigen echter dat deze dood niet het laatste woord heeft. Paulus noemt de dood de laatste vijand (1 Kor. 15: 26) en dus niet een vriend die bij het leven hoort. Het is Gods liefde en trouw die de mens uit de doden doet opstaan en dit sterfelijke moet onsterfelijkheid aandoen (1 Kor. 15: 53). We zeggen voor alle duidelijkheid: het gaat bij het bijbelse heil niet om rondzingende en rondvliegende zielen die tijdelijk met het aardse stof besmet waren en na hun dood weer tot hun oude gelukzalige staat terugkeren. Het gaat om mensen met een lichaam en ziel, die vernieuwd zullen ingaan tot het heil. Zouden we maar één moment denken dat onze lichamen er niet toe doen, dan zouden we de menswording van God verachten en die slechts opvatten als een tijdelijke gril, zoals iemand zijn grote teen even in het water houdt en hem dan weer snel terugtrekt. We zouden ons (samen)leven op aarde niet meer als een weldaad van God ervaren, waarvoor we Hem tot op de bodem van onze ziel dankbaar mogen zijn. En we zouden het bittere klagen en wenen uit de psalmen om alles wat dit kostbare leven bedreigt en benauwt, ja, Jezus’ eigen tranen om de dood van zijn vriend Lazarus, niet snappen. We worden vandaag de dag zo overladen met beelden van gezonde, sportieve en aantrekkelijke, maar eveneens zieke, verminkte en zelfs dode lichamen, dat het lachen je weleens vergaat. Wie kan zoveel lichamelijke schoonheid, maar ook zoveel lichamelijk leed verdragen? Toch kan de ziel nooit het antwoord zijn wanneer zij louter in de plaats van het lichaam komt. Hoezeer we dus ook geneigd zijn te spreken van de moderne brutaliteit van het lichaam en we de vraag mogen opwerpen of er vandaag de dag geen regelrechte verafgoding van het lichaam plaatsvindt, zo vol als onze beeldcultuur van lichamen is – het lichaam eenvoudigweg ontkennen kan voor de kerk nooit een ethische weg zijn. In het tweede scheppingsbericht lezen we hoe God de mens formeert uit het stof van de aarde en de levensadem blaast in zijn neus (Gen. 2: 7). De mens wordt samengesteld uit een ‘boven’ en een ‘beneden’. Hij wordt uit de aarde genomen als stof, als vlees, en krijgt van God de adem, dat is het leven, zijn ziel. Dat betekent niet dat lichaam en ziel één zijn (ze worden wel degelijk blijvend onderscheiden!), maar wel dat de mens alleen in deze samenhang bestaat. Hij is vlees en hij is geest beide. Deze bijbelse structuur van de mens, dat hij voor God bestaat in de samenhang van lichaam en ziel, zal nu de leidende gedachte zijn binnen de drie geschetste levensterreinen.
4. SEKSUALITEIT – HET VERBOND Het eerste wat ons opvalt als het in de Bijbel gaat over ‘lichaam’, is dat het dan gaat om een levend organisme van gemeenschap. Het gaat om een verband van lichaam en ziel en van man en vrouw, tegen de achtergrond van het verbond van God en mens. In de eerste plaats wordt de mens als ‘man en vrouw’ door de Here God geschapen naar zijn eigen beeld (Gen. 1: 27). Daarmee lijkt iets gezegd te zijn over Gods eigen bestaan als een leven in gemeenschap, terwijl Hij in deze gemeenschap tegelijk met het mensengeslacht is verweven (vgl. Lucas 3: 38 , waar Adam wordt genoemd de zoon van God). Ook de mens wordt getekend in zijn gemeenschap. Hij is geschapen als man en vrouw die niet alleen elkaar herkennen als vlees van mijn vlees, maar die ook naar elkaar verlangen om samen tot één vlees te zijn en in het leven op elkaar zijn aangewezen (vgl. Gen. 2: 20-25). De bijbelse mens zoekt de ander en wil met hem of haar gemeenschap stichten. De Bijbel spreekt dan ook positief over seksualiteit als de lichamelijke gerichtheid van de ene mens op de ander, het verlangen ‘vleselijke gemeenschap’ te hebben oftewel het bed te delen. Het is een oer-notie van het menszijn. Tegelijk is duidelijk dat deze seksualiteit in het verband van deze gemeenschap staat. Over die seksualiteit wordt nu verder nogal nuchter gesproken. Zij is bepaald geen paradijs. Ze is een bron van conflict en een instrument van macht en list. Dat neemt niet weg dat de Bijbel weet van liefde, zoals direct al bij de aartsvaders Izaäk en Jacob (Gen. 24: 67, Gen. 29: 18). Duidelijk is dat deze
liefde ook lichamelijk wordt verstaan, zoals in het Hooglied het verlangen naar de geliefde sterk lichamelijk wordt bezongen. Maar het eigenlijke woord van liefde, tot aan de taal van de erotiek toe, blijft opvallend genoeg grotendeels voorbehouden aan de Heer die, met name bij de profeten, als Man en Minnaar zijn volk verkiest en met haar gemeenschap zoekt. Totdat uiteindelijk Christus verschijnt als de Bruidegom van de nieuwe gemeenschap. Seksualiteit hoort zo bij het menszijn. Maar de bestemming van de mens ligt in het leven in de gemeenschap van Christus en de gemeente. Het verbond is het grondpatroon van de wijze waarop God met mensen verkeert, en waarop mensen onderling in vrede verkeren. Binnen dit verbond krijgt de mens ruimte en tijd voor zijn ‘huis’, zijn eigen nageslacht en andere verbanden. Dat dit verbond de hele mens betreft, met ziel én lichaam, wordt daarbij als vanzelfsprekend ondervonden. Zo spreekt Paulus ervan hoe man en vrouw in hun verbond elkaar met hun lichaam toebehoren (1 Kor. 7: 4; vgl. ook Ef. 5: 22-33). Veel van de vragen waar we tegenaanlopen lijken voort te komen uit het feit dat wij ons lichaam niet meer vanzelfsprekend opgenomen weten in het grote verbond van Gods liefde en trouw, en ook steeds minder in het kleine verbond van man en vrouw, of mens en mens. We zijn onze seksualiteit gaan verstaan als een eigenschap van ons lichaam dat principieel voorafgaat aan al onze verbanden. We zien onszelf als seksuele wezens die bij voorbaat recht hebben op hun eigen seksualiteit en seksualiteitsbeleving. De vraag dringt zich op of seksualiteit langzamerhand niet de trekken heeft gekregen van een afgod waaraan wij onderhorig zijn, alsof dit hetgene is wat ons tot mens maakt, ons onze eigenlijke identiteit geeft. Seksualiteit is een tere zaak. Het behoort tot het mooiste en meest intieme van een mens. Wij willen ook lichamelijk, in ons diepste verlangen naar een ander, worden gekend, bemind, aanvaard. Maar waar seksuele taal op zichzelf komt te staan en ‘zaligmakend‘ wordt, plegen wij verraad aan ons wezen, namelijk dat wij schepsels zijn naar lichaam én ziel. Het behoort tot de pijn van het leven telkens op dit ‘verraad’ te stuiten (ook in onszelf!) en daarmee te moeten leven, zowel man als vrouw, zowel ‘hetero’s’ als ‘homo’s’. Maar met dit verraad leven is iets anders dan het zaligprijzen.
5. GEZONDHEID – LIJDEN EN DOOD Gezondheid is misschien nog ingrijpender dan seksualiteit, omdat wij hier uiteindelijk stuiten op de vragen van leven en dood. We mogen God danken voor een goede dokter, een toegewijde verpleegkundige, een gezondheidszorg voor rijk en arm. Maar inmiddels lijkt het ‘gezonde lichaam’ zodanig tot norm te zijn verheven dat we wellicht moeten spreken van een gezondheidscultus die voor ziekte en aftakeling geen ruimte laat. Dat Jezus zieken geneest is in het evangelie even fundamenteel als dat Hij het koninkrijk van God verkondigt. God wil ons leven en niet onze dood. Toch horen ziekte, pijn en lijden bij ons door God gewilde menszijn. Dat kan een verschrikkelijk raadsel worden voor wie het uitschreeuwt van de pijn, en een beproeving voor wie machteloos toeziet. Ons lichaam en onze ziel kunnen te maken krijgen met vreselijke pijnen en angstvisioenen. Dan kan de dood enkel nog verlossing zijn. Door de toegenomen medische mogelijkheden tot een ‘zachte dood’ dringt zich dan ook niet voor niets steeds meer de vraag op of vanwege humane overwegingen de mens niet principieel het zelfbeschikkingsrecht over zijn leven toekomt. Maar daarmee stuiten we wel op een principiel probleem rondom het lichaam: ons verlangen naar lichamelijke ‘ongebrokenheid’. In Lucas horen wij het ontroerende verhaal van vier mannen die hun verlamde vriend door het dak van de synagoge naar beneden laten dalen (over gemeenschap gesproken!), pal voor de voeten van Jezus, en hoe Jezus hem geneest (Luc. 5: 17-26). Verrassend genoeg zegt Jezus dan tegen de man: Uw zonden zijn u vergeven (vs. 20). Om daar vervolgens aan toe te voegen: Ik zeg u, sta op, pak uw bed en ga naar huis (vs. 24). Het is duidelijk dat Jezus de gedachte verbreekt dat wij onze ziekten als een persoonlijke straf van God lijdzaam moeten ondergaan. Niet het leven-tot-de-dood is het perspectief, maar de vergeving van zonden en het daarmee gegeven leven met God. Maar daarmee is de dood als laatste vijand (1 Kor. 15: 26), noch het ziekzijn ten dode geweken. Al is de angel eruit en hoeven we de dood niet meer te vrezen (vgl. 1 Kor. 15), wij leven ons schepselmatige bestaan in een principiële gebrokenheid zonder ons daarvan zelf te kunnen of mogen bevrijden. Zonder blikken of blozen wordt in onze maatschappij gesteld dat gezondheid het hoogste goed is. Het gezonde lichaam lijkt het eigenlijke ideaal en de ware norm van het menszijn te zijn geworden. De angst voor lichamelijke en geestelijke aftakeling en voor afhankelijkheid van zorg, als ‘mensonwaardige’ zaken, als ook het oordeel over zieken als minderwaardigen, wordt hiermee bewust of onbewust gestimuleerd. Het kan dan haast ook niet anders of wij komen terecht in een verbeten gevecht met onze eigen sterfelijkheid, en die wij zelf hoe dan ook ‘voor willen blijven’.
16
Pagina 9 van 16
Dat wij moeten lijden naar lichaam en geest, en dat het leven ruw afbreekt, blijft een kruis midden in alle gezondsheidszorg. Maar zo worden wij als mens getekend. Ook hier valt een mens uit de gemeenschap, met dat hij zijn lichaam prijsgeeft. Maar juist omwille van dit hulpbehoevende lichaam zijn wij geroepen tot compassie en blijvende zorg, ook waar van gezondheid al lang geen sprake meer is. ‘Maar hij was het die onze ziekten droeg, die ons lijden op zich nam. Wij echter zagen hem als een verstoteling, door God geslagen en vernederd.’ (Jes. 53: 4) Dat de Verlosser van deze wereld zelf een geslagene en afzichtelijke was die stierf als een hond ‘buiten de poort’ (vgl. Hebr. 13: 12), mag ons de moed geven te lijden met een lichaam dat God heeft verhoord en tot het Zijne aangenomen.
6. SCHOONHEID – HEILIGING Het derde gebied waarop het lichaam volop om aandacht vraagt is dat van de schoonheid. Dat schoonheid nauw verweven is met seksualiteit is bekend en mag iets van alle tijden heten. Dat het eveneens nauw verweven is met gezondheid wordt duidelijk als we beseffen, hoezeer onze medische mogelijkheden zijn toegenomen om lichamelijke gebreken of oneffenheden te ‘corrigeren’. Het moderne lichaam, zoals we ons dat idealiter voorstellen, is niet alleen gezond en seksueel bevrijd maar zeker ook mooi. Het kan dan ook niet verbazen dat onze huidige nadruk op schoonheid eenzelfde soort vragen oproept als hierboven. Zijn we niet zo ‘bezeten’ geraakt van ons lichaam dat we alleen al daarom ons uiterlijk verafgoden? En grijpt deze verafgoding niet hardhandig in, omdat ditzelfde lichaam vervolgens aan het ‘perfecte plaatje’ wordt onderworpen? Niet verzoening mét onszelf, maar verandering ván onszelf lijkt het leidend principe te zijn wanneer het om schoonheid gaat. En daarmee zou schoonheid wel eens dé categorie van onze huidige lichaamsomgang kunnen zijn. Zij stelt ons principieel de vraag: waarom zouden wij ‘gebroken’ moeten leven als we ons leven ook kunnen verfraaien, veranderen, verbeteren? We kunnen ontroerd en overrompeld worden door de schoonheid van een medemens. We kunnen er zelfs opgewonden van raken, zodat alleen die ene man of vrouw nog telt en we hem of haar willen bezitten. (Over David gesproken, vgl. 2 Sam. 11.) Dat woord ‘bezitten’ vinden wij tegenwoordig niet gepast. Maar het is de vraag of dat totale verlangen naar die ene niet ook hoort bij de mens in zijn samenhang van lichaam en ziel. Is in onze overheersende beeldcultuur schoonheid niet zozeer een kwestie geworden van het beeld van een mooie vrouw of man, dat ze eerder een blokkade opwerpt voor een lichamelijke omgang dan dat ze daarbij helpt? Genadig is het wanneer het beeld van schoonheid wijkt voor het lichaam zelf, in zijn kwetsbaarheid, vergankelijkheid of zelfs lelijkheid, en daarin toch schoonheid wordt gevonden. Wanneer achter het beeld vandaan lichamelijke schoonheid nieuw wordt gevonden in menselijke proporties. Dan ontstaat er weer ruimte voor gemeenschap van lichaam en ziel, mens en medemens. Het is een schoonheid die door de tijd wordt getekend, in plaats van dat zij de tijd ontkent. De gedachte dat echte schoonheid van binnen zit treffen we niet aan in de Bijbel. Mozes daalde de Sinai af, met de twee platen van het verbond bij zich. Hij wist niet dat zijn gezicht glansde doordat hij met de H E E R had gesproken (Ex. 34: 29). Van David wordt verteld dat hij een knappe jongen was met rossig en sprekende ogen (1 Sam. 16: 12). En het Griekse woord voor ‘goed’ dat veelvuldig wordt gebruikt in het Nieuwe Testament betekent ook ‘fris’ en ‘mooi’. Juist zij die God met lichaam en ziel zijn toegewijd, en dus innerlijk zijn bevrijd, leggen ook in hun uiterlijk hiervan getuigenis af, zo lijkt het wel. Zij stralen. Zij zijn als het ware schoon, omdat zij niet meer van de wereld zijn, maar van God. Zij zijn geheiligd. We kunnen ons afvragen of de eigenlijke schoonheid van een mens dan ook niet ligt in zijn heiliging, dat wil zeggen in de vrijheid om God en medemens naar lichaam en ziel toe te behoren. Bij deze vrijheid hoort dat hij zich lichamelijk niet verwaarloost en niet aan gevaren blootstelt. Daarbij hoort dat hij door zijn lichaam geen aanstoot geeft of een ander verleidt. Maar voor alles betekent het dat hij zich met zijn lichaam verzoend weet en daarmee ook in de omgang het zijn lichaam een levende getuige van Christus is. Niet alleen met zijn innerlijk, maar ook met zijn uiterlijk dient hij God, zoals Paulus zegt dus bewijs God eer met uw lichaam (1 Kor. 6: 20). De ene mens is mooier dan de andere. Ook dat kan een bitter raadsel zijn, dat aanzet tot jaloezie of zelfhaat. Maar elke schoonheid verwijst naar de gave dat wij ook in onze lelijkheid of zelfs afzichtelijkheid, ja, in ons lichamelijk verval, door God geteld, gekend en bemind zijn.
7. LICHAAM VAN CHRISTUS Wij hebben ons duidelijk laten leiden door de vraag in hoeverre er momenteel sprake is van een lichaamscultuur die religieuze trekken heeft, zodat we moeten spreken van een cultus, een verafgoding van het lichaam. Daartegenover hebben we het bijbels spreken gesteld van de mens in zijn samenhang van lichaam en ziel en in zijn gemeenschap met God en medemens. Dit om enerzijds het lichaam het gewicht te geven dat het toekomt, en anderzijds er oog voor te krijgen het zijn grenzen heeft. Het idee van een lichaamscultus zal, zo neem ik aan, door velen herkend worden. De eigenlijke gewetensvraag die aan alle hierboven gestelde vragen ten grondslag ligt, zou dan ook wel eens kunnen zijn welke heer wij dienen in al die aandacht voor het lichaam: God of een afgod? Maken wij dankbaar gebruik van alle ons door God gegeven middelen voor een aangenaam en beter leven? Of hebben wij ons van Hem afgekeerd en zijn we ‘gevallen’ voor een waan van lichamelijke vrijheid en geluk die het heil juist verduistert? Op welk moment wordt het lichaam van een geschenk dat zorg en mededogen nodig heeft, tot een afgod waar wij nee tegen moeten zeggen? Ons huidige ethische klimaat hanteert de regel dat in wezen alles is geoorloofd zolang het de ander niet schaadt. Daarin steekt vrijheid en wijsheid, maar een christelijke ethiek is het nog niet. Die rust immers in de gebondenheid aan Christus en niet in de menselijke vrijheid op zich. Die zoekt navolging en geloof. Christelijke ethiek houdt zich dus niet bezig met de vraag wat ‘mag’, maar wat ‘moet’. Wanneer we spreken over verbond, eeuwig leven en heiliging hebben we het niet over grensbegrippen, maar over christelijke realiteiten vanwaaruit wij leven en die de vraag op laten komen waar het echt op aankomt: Wat moeten wij – in Gods naam – doen? Hoe ziet het goede, schone leven eruit van de kerk in het aangezicht van onze lichaamscultuur, wanneer wij weten van Gods eeuwig heil? Wij hebben in deze nota bewust gezwegen over specifieke onderwerpen als euthanasie, orgaandonatie, transgenders, de verhouding tussen man en vrouw of homoseksualiteit. We hebben bewust gezocht naar het ene overheersende teken van onze tijd dat alle mensen aangaat. Goed–paulinisch, zogezegd, werpen we tegen de ethische tendens van ‘verbijzondering’ in alle vlees op één hoop, en vragen: waar ligt je hart? Vanwaar komt je heil – toch niet van het lichaam? We beseffen dat deze vraag pijn doet, maar zij lijkt ons geboden om juist weer tot een gezamenlijk besef van het heil te komen dat wij voor alle mensen belijden. In alle vragen die ons lichaam ons stelt, zowel de kleine als de grote, worden wij geconfronteerd met onze nood als schepsel. Ieder mens heeft deze nood in meer of mindere mate, en wij zijn geroepen om elkaars nood te dragen en te verzachten. Maar het zijn tekenen. Vanuit het geloof in de opgestane Heer weten wij dat het Koninkrijk der hemelen onze eigenlijke bestemming is, en dat alleen hierin voorgoed een einde is gekomen aan alle menselijke nood. Als Jezus zegt ieder die zijn leven zal willen behouden, die zal het verliezen (Luc. 9: 24), dan mogen we dat ook zeker betrekken op ons lichaam. We kunnen ons lichaam pas behouden, wanneer wij het verliezen om Jezus’ wil. Dit is een angstig iets. Want het speelt niet slechts bij de dood een rol, maar grijpt nu al in ons leven in. Het breekt met elke notie van gezondheid, seksualiteit en schoonheid alsof dát ons tot de ware mensen maakt. Het vraagt om geloof dat ons heil bij God zoekt als een nieuwe schepping. Dat vergt moed, maar het opent ook de ogen voor de dwaalwegen, of zelfs de verwoesting, waartoe elke afgod leidt. Niet de haat tegen het lichaam, maar juist het mededogen moet dan ook de hartslag vormen van elke lichaamsethiek. We hebben de moderne lichaamscultuur getekend als de cultuur van een verbondsloze mens die eigen heer en meester is, maar ook eenzaam en in zijn – liefst gave – lichaam zijn laatste houvast en waarheid vindt. Tegenover deze eenzaamheid hebben wij de notie van de gemeenschap gesteld, juist om het lichaam beter te begrijpen. Het is treffend dat de kerk, de gestalte van de ware en eigenlijke gemeenschap, het lichaam van Christus heet. Het beste antwoord op de vele ethische vragen waarmee ons lichaam ons confronteert, vinden wij dan ook wanneer wij deze vragen stellen in de ruimte van de kerk. Welke heer dienen wij en willen wij dienen? Wanneer wij ons met Christus verbonden weten in de gemeenschap met God, zullen wij van sommige vragen misschien zeggen dat wij het antwoord eigenlijk al lang wisten en andere zullen we met mildheid tegemoet kunnen treden. Want heil en goedertierenheid zullen mij volgen, al de dagen van mijn leven (Ps. 23: 6).
16
Pagina 11 van 16
DEEL II: DRIE ANDERE STEMMEN OVER WIJ EN ONS LICHAAM 1. SPREKEN OVER ‘LICHAAM EN GEZONDHEID’ VANUIT DE KERK IN DE 21E EEUW, DS. JOS AARNOUDSE Lichaam en gezondheid zijn in de westerse cultuur van vandaag belangrijke thema’s. Bij publieksenquêtes naar de belangrijkste waarden in het leven is het bij de uitslag stuivertje wisselen op nummer 1 en 2 tussen ‘gezondheid’ en ‘vriendschap/liefde’. Geschiedenis in ogenschouw nemen Ook als we zelf weinig of geen affiniteit hebben met standpunten die in het verleden werden ingenomen dienen we, als we vandaag als christenen willen spreken over ‘lichaam en gezondheid’, ons te realiseren, dat het christendom in de breedte een geschiedenis heeft met die thema’s en dat moderne westerse ontwikkelingen op dit terrein een gecompliceerde relatie hebben tot de geschiedenis van het christendom. Desacralisering van de natuur Jodendom en christendom hebben opgeleverd dat de natuur ‘ontheiligd’ werd. De natuur werd opgevat als geschapen realiteit, en daarmee ont-goddelijkt, open voor onderzoek. Gesproken is wel van de mechanisering van het wereldbeeld. Ook het lichaam werd meer en meer opgevat als een te onderzoeken (en mogelijk bij disfunctioneren te repareren) mechaniek. Deze metaforiek en de vrijheid om alles te onderzoeken, heeft veel gebracht. De schaduwkant is een verdingelijking van de natuur en van het menselijk lichaam. Kritiek daarop kan echter niet zonder het besef, dat juist christelijke gedreven desacralisering de moderne wetenschappelijke geneeskunde met al haar resultaten mogelijk heeft gemaakt. Lichaam als bron van plezier en pijn Het lichaam is ondertussen bron van plezier en van pijn. Dat zijn samengevat de twee prikkels die het leven sturen. In de grond fungeert pijn als waarschuwingsmechanisme bij toestanden en gedrag die schade brengen. Plezier fungeert in de grond als aantrekkingskracht voor toestanden en gedrag die bevorderlijk zijn voor het leven (veiligheid, voeding, voortplanting). Een natuurlijke neiging om lust en plezier te zoeken en pijn en lijden te mijden, lijkt een logische biologische reflex. Deze reflex is in de menselijke geschiedenis gecultiveerd. In de menselijke geschiedenis is ook het omgekeerde naar voren gekomen: het mijden van de lust en het aanvaarden van het lijden. Dit werd dan weer gezien als een hogere vorm van levenskunst. Ook het christendom kent deze benadering maar al te goed. De ‘brede weg’ (de weg van de zonde) werd vooral verbonden aan de zinnelijkheid. Alles wat met lust en plezier te maken had, verbonden met lichamelijke sensaties, werd gezien als lager en ‘vleselijk’. Ambivalente waardering van lichamelijkheid in het christendom Enerzijds heeft de hoofdstroom van het christendom het geschapen-zijn en dus de lichamelijkheid van het menselijk bestaan als God-bedoelde werkelijkheid nimmer losgelaten. Staande in de lijn van het Oude Testament, heeft de apostolische traditie zich van meet af aan gekeerd tegen (libertijnse of ascetische) gnostiek, tegen marcionisme en docetisme. Het materiële, fysieke leven is positieve schepping van God. Tegelijk moet gezegd worden, dat de kerk in de loop der eeuwen veel tol heeft betaald aan een lichaams-negatieve levensvisie. In het verlengde daarvan pakte die ook seks-, lust-, gevoels-, genots-, sport- en vrouwonvriendelijk uit. De bevrijding van het lichaam (uit deze negatieve) geschiedenis die binnen de westerse cultuur in de twintigste eeuw plaatsvond, dient verwelkomd te worden. Het ‘elfde gebod’: gij zult genieten Ondertussen is te zien, dat bij wegvallen van ‘hogere’ of ‘diepere’ of spirituele kaders, de genoemde ‘bevrijding’ een wellicht doorgeschoten neveneffect heeft gekregen. In onze cultuur staan alle kaarten inmiddels op het hier en nu, dus op het gezonde, genietende leven. Toch, wie als hedendaags christen, vragen wil stellen (waartoe voldoende redenen zijn aan te voeren) bij een doorgeslagen hèdonisme, dient zich rekenschap te geven van de voorgeschiedenis. Er is namelijk - christelijk gesproken – ook alle reden om lichaam, sexualiteit, genieting, gevoel, sport, ontspanning, gastronomie, een op fitness gerichte leefstijl, heling en genezing bij ziekte en gebrek te zien
als positieve waarden. Het kwetsbare leven Tegelijk is het leven in tijd en ruimte kwetsbaar. Gezondheid in dit leven is de kwaliteit van een organisme om zich zodanig aan te passen aan de omgeving, dat het zich tamelijk ongestoord kan ontwikkelen om weer nieuw leven van dezelfde soort voor te brengen. Maar dat is eindig. Hoe adaptief een organisme ook is, het kan altijd getroffen worden door ‘opeters’, ‘veranderaars’, calamiteiten en veroudering. Dan zakt de adaptatie door de ondergrens en is het organisme ten dode is opgeschreven. Mensen hebben via de toepassing van techniek en samenwerking een groot compenserend vermogen opgebouwd. Ook dat is echter niet eindeloos, niet waar het gaat om het tegengaan van veroudering en de risico’s van ziekte en ongeval en niet waar het gaat om het genereren en bekostigen van technische compensatiemogelijkheden. De waaromvraag bij het lijden Voor veel mensen, gelovig en niet gelovig, is één van de prangende levensvragen: waarom is er kwaad in de wereld, of dichterbij huis: waarom is er kwaad in mijn leven? De focus op het gave en gezonde leven, op medische mogelijkheden, op een gewenste kwaliteit van leven, brengen met zich mee dat lijden, pijn, tekort, eindigheid en dood niet al te gemakkelijk thema’s van reflectie of levenskunst worden. Voordat we dit vanuit een christelijke levensvisie bevragen, dienen we ons te realiseren welke voorgeschiedenis ook hier ligt. Verklaringsmodellen voor het kwaad Allerhande verklaringsmodellen voor het kwaad (straf, beproeving, gevolg van de zonde, voorzienigheid) waren en zijn manieren om grip te houden op een raadselachtige werkelijkheid. Tegelijk zien we het loslaten van zulke modellen als ten laatste onbevredigend. In de waaromvraag zijn immers geen sluitende antwoorden te vinden. Dat weer accepteren is een gaan staan in een gevoel van machteloosheid. Deze machteloosheid kan omslaan in een vastbesloten, maar soms ook wanhopige poging om dan in ieder geval de schade zoveel mogelijk te beperken of die te compenseren en om alsnog instanties te zoeken die een zekere verantwoordelijkheid kan worden toegeschoven. Dat bekritiseren kan zeker terzake zijn. Maar ook hierin hebben christenen te beseffen, dat er een gecompliceerde geschiedenis ligt. Een geschiedenis van enerzijds soms al te makkelijk gegeven christelijke, berustende ‘antwoorden’ op het bestaan en de verdeling van het kwaad en van anderzijds een ook christelijk gemotiveerde strijd en verzet tegen het kwaad. Genas Jezus zelf niet de zieken als teken van Gods Koninkrijk? Op zoek naar een nieuw evenwicht in visie Het is niet zo gek, dat geseculariseerde Europeanen in de lijn van het christelijke evangelie vinden dat ziekte, pijn en lijden met alle middelen bestreden dienen te worden. Binnen een nieuwe evenwichtige visie dienen hoogschatting èn relativering van gezondheid een plaats te krijgen, maar ook het ten volle ernstig nemen van het kwaad en het lijden. Zowel de strijd tegen als vormen van aanvaarding van lijden dienen hand in hand te gaan. In plaats van ‘afgodendienst’ in gesprek op basis van bescheidenheid Te zien valt dat het streven naar gezondheid, de offers die daarvoor worden gebracht, de adoratie van een gaaf en heel leven, kunnen leiden tot een bepaald soort obsessiviteit. Bijbels gesproken naderen we dan afgodendienst. Toch vind ik het niet op de weg van hedendaagse christenen liggen om precies vanuit die invalshoek het gesprek met onze tijd aan te gaan. De werkelijkheid zoals die nu is, heeft een veelkleurige geschiedenis. Die is zowel in positieve als in negatieve zin mede bepaald door het christendom. Die werkelijkheid steekt ook gecompliceerder in elkaar dan dat die recht gedaan kan worden vanuit éen invalshoek. Het vraagt nederigheid en invoelingsvermogen om als christen op dit vlak opnieuw het woord te nemen in onze tijd. Het vraagt bescheidenheid en bezonnenheid om samen met tijdgenoten een nieuw evenwicht te zoeken in ons genieten van gaafheid èn in het omgaan met de beperkingen daarin.
16
Pagina 13 van 16
2. SEKSUALITEIT: VERLANGEN DAT PROF.DR. HELEEN ZORGDRAGER
GEMEENSCHAP
ZOEKT,
Delen in Gods heilig verlangen De Bijbel kan gelezen worden als één groot verhaal over Gods vurig verlangen naar gemeenschap: met de schepping, met het volk Israël, met mensen wereldwijd. Gepassioneerd wil God ons deelnemers maken in dat goddelijk verlangen. De Schepper zal niet rusten eer wij in heel ons mens-zijn tot voltooiing komen in de gemeenschap met God en met elkaar. Verbond op verbond wordt gesloten waarin dat verlangen een thuis vindt bij mensen. In Jezus ontmoeten we het goddelijke verlangen van aangezicht tot aangezicht. Jezus laat zich (aan)raken en raakt aan om gebroken relaties en gewonde levens te helen. Hij schenkt leven in overvloed. Dat wordt zichtbaar en tastbaar in de Laatste Maaltijd als symbool en belichaming van het grenzeloze verlangen naar goed, geheeld en gedeeld leven waarvoor hij zichzelf geeft. “Proef, en geniet de goedheid van de Eeuwige.” (Ps 34:9) Seksualiteit maakt deel uit van het leven in overvloed dat de schepping in petto heeft en dat rond Jezus stralend aan het licht komt. Seksualiteit hoort bij de vitale kern van ons bestaan, de levenslust. Het plezier, het genot, de speelsheid en het schaamteloze vertrouwen van seksuele omgang horen bij de schepping die God ”goed” genoemd heeft. Menselijke liefde die zich uit in seksueel beminnen is zelfs de mooiste verbeelding voor de liefde tussen God en mensen. Zo kan in de Bijbel en in veel mystieke teksten de relatie tot God niet treffender beschreven worden dan in seksuele beelden. Het Hooglied loopt over van de verrukkingen van seks, van het verlangen naar, fantaseren over en genieten van het lichaam van de geliefde. In seksuele relaties krijgen we, kortom, op een bijzondere manier deel aan het goddelijk verlangen naar gemeenschap en communicatie. Dat geeft ook een bijzondere verantwoordelijkheid. Op een heel basaal niveau gaat seksualiteit om communicatief aanraken. Seksueel contact is de meest intense vorm van aanraken. Fysiek is er geen manier om dichter bij de ander te komen. De grenzen daarvan zijn niet objectief te bepalen. Elke aanraking of toespeling kan “geseksualiseerd” worden. De grenzen tussen ik en jij worden vloeiend. In seks geef je niet een stukje van jezelf maar je komt er zelf in mee. Dat maakt uitermate kwetsbaar. Seks is heerlijk en kan een gevoel van diepste aanvaarding schenken maar seks kan ook extreem verwondend en beschadigend zijn. Een christelijke bezinning wil die ambiguïteit onder ogen zien. Seksualiteit is altijd een vorm van “spelen met heilig vuur.” Omdat het in seksualiteit gaat om ontgrenzing, extase, je laten gaan, om een spel van macht en onmacht, liggen de risico’s op de loer. Waar is het moment dat ontgrenzing afglijdt naar het overschrijden van grenzen, of dat de wellustige blik van de ander omslaat in een vernederende, pornografische blik? Nieuwe mythes over seks Als we kijken naar onze cultuur is seks overdonderend aanwezig in het publieke domein, in de vorm van beelden, reclames, videoclips, popcultuur, dagelijkse taal. De seksuele revolutie van de jaren ’60 van de vorige eeuw heeft veel goeds gebracht en seks van onnodige taboes en schaamte ontdaan, vooral die rond vrouwelijke seksualiteit, maar in de slipstream van de bevrijding zijn er ook nieuwe mythes ontstaan. De consumptiecultuur, de vrije markt-economie, de wereldwijde seks-industrie, het internet en de sociale media dragen allemaal bij aan nieuwe mythevorming rond seksualiteit. Mensen verwachten ontzettend veel van seks, veel meer dan ze dragen kan. Seks moet de bron zijn van geluk en opperste vervulling. Seks moet perfect zijn. De seksuele partner moet perfect zijn. Seks wordt bijna een middel van verlossing en redding. De commercie wakkert die verwachtingen aan met het aanprijzen van middelen en technieken die de prestatie bevorderen. Faalangst sluipt de slaapkamer binnen. De pornovideo’s waarin seks veelal met geweld verbonden is, zijn met één muisklik bereikbaar op het internet. Ze zadelen jongeren op met beelden, verwachtingen en prestatienormen die hen de ruimte ontnemen om zelf en in eigen tempo te experimenteren en hun grenzen te ontdekken. Ze stellen meisjes onder de druk om grenzeloos beschikbaar te zijn. Een nieuwe mythe is ook dat meer seks beter is. Het seksuele verlangen wordt ervaren als eindeloos en moet telkens iets nieuws en prikkelends vinden om te bezitten, te consumeren. We kunnen zeggen dat het benauwde moralisme van vroeger de speelsheid wegnam van seks, maar ook het dwangmatig najagen van seksuele bevrediging en van geprikkeld moeten worden door telkens nieuwe seksuele partners tast de speelsheid en vrijheid aan. Gastvrijheid en wederkerigheid in het Lichaam van Christus
Waarin zou een christelijk-theologische bijdrage aan het debat over seksualiteit in onze cultuur kunnen bestaan? Als onze seksuele relaties deel hebben aan het heilig verlangen van God, kunnen ze niet door bezitsdrang gekenmerkt zijn. Verlangen dat toe-eigening zoekt en alleen op zichzelf gericht is, is een verziekte vorm van het door God geschapen verlangen. Jezus nodigt ons binnen in een nieuwe gemeenschap waar aandacht, gastvrijheid en eerbied voor elkaar kenmerken zijn van ieder verlangen. In goede seks gaat lust samen met eerbied voor de ander, voor zijn/haar behoeften en grenzen, en ook voor het eigen lijf. Het is veelzeggend dat die nieuwe gemeenschap op een lichamelijke manier wordt uitgebeeld, namelijk als het Lichaam van Christus. Alle gewone dingen van ons belichaamde bestaan mogen verwijzen naar de verrezen Christus. Het menselijk bestaan, ook in de seksuele dimensies, wordt opgenomen, vernieuwd en getransformeerd. Leven in de opstanding laat seks niet achter. Maar in de nieuwe gemeenschap wordt onverbiddelijk verzet aangetekend tegen alle vormen van fysiek en psychisch geweld, misbruik en manipulatie die het doel, de praktijken en de beleving van seks perverteren. Als juist in de kerk—in die oefenplaats van een nieuwe gemeenschap—vrouwen, meisjes, jongens misbruikt worden en hun behoefte aan troost en nabijheid wordt gemanipuleerd door voorgangers en ambtsdragers, vloekt het met alles waar het Evangelie en de christelijke gemeente voor staat. De gemeente verzameld als het Lichaam van Christus leeft in respect voor de eigenheid van de ander. Het geheim van de ander, wat we “ziel” noemen, kan niet worden gegrepen maar alleen ontvangen. De gemeenschap van Christus is een gemeenschap van verwachting. Het water van de doop geeft ons een nieuwe identiteit. “Kind van God” zijn wordt de diepste identiteit die andere identiteiten relativeert. Mannelijk of vrouwelijk, hetero- of homoseksueel doen er wel toe maar zijn niet de ultieme waarheid van ons leven. “Er is slechts één identiteit stabiel genoeg om op te hopen.” (Elizabeth Stuart) Onze lichamen mogen, onder vrije instemming, expressie geven aan genade en gastvrijheid, als antwoord op Gods genade. Dat is, zo leert ons bijvoorbeeld het huwelijksleven, een weg van zoeken en vinden, van vallen en opstaan, van communicerend en lerend openstaan voor elkaar. We hoeven seks niet te beladen met overdreven verwachtingen. Seks is, hoe fijn ook, niet zaligmakend en blijft in zekere zin onvervuld en onvolmaakt. Seksuele relaties over de lange duur kennen hun getijden van eb en vloed. Het wonder van seks is niet dat we in de seks God of de zaligheid vinden maar dat God ons in de seks vindt, zoals God ons overal vindt waar we zijn, en ons daar tot deelgenoten/delende genoten wil maken van leven in overvloed. Seks wordt een verrukkelijke mogelijkheid van Gods goedheid op aarde. Dit zou het antwoord van de kerk kunnen zijn op de ophemeling en vercommercialisering van seks in onze cultuur die nieuwe vormen van onderdrukking en uitbuiting met zich meebrengt. Opnieuw kan hier het sacrament van het Avondmaal, de Eucharistie ons inspireren. De Maaltijd bevestigt de intieme omgang met Christus die zich laat aanraken en proeven. Zij is een overtreffend gebaar van gastvrijheid. De Maaltijd staat voor een alternatieve economie van genade en overvloed. En zij opent de liefde van de binnenste kring naar het welzijn en belang van de bredere gemeenschap. In de romantische droom trekken geliefden zich terug op het Bounty eiland ver van de bewoonde wereld. In een christelijke visie zoeken geliefden ook die intimiteit en veiligheid maar maken het nooit exclusief. In het lichaam, de ziel van de ander ervaren ze de unieke schoonheid van deze ene mens. In de uniciteit van hun liefde ervaren ze Gods heilig verlangen dat zich echter niet alleen in en tussen hen beiden wil nestelen maar gemeenschap zoekt tot aan de einden der aarde. Privé en publiek zijn vanuit het alles doorstromende verlangen van God met elkaar verbonden. In het seksuele leven van twee mensen worden door de tijd heen praktijken van aandacht, empathie en wederkerigheid gecultiveerd die weldadig kunnen uitstromen naar derden. Zoals naar het kind dat een zichtbare expressie kan zijn van de “derde” die de intimiteit van twee mensen openbreekt naar publieke zorg. En naar de samenleving die bezield kan worden met grotere liefde en compassie. In verbondenheid met velen mogen onze levens Gods verlangen weerspiegelen.
16
Pagina 15 van 16
3. SCHOONHEID: TUSSEN PROTESTANTSE PREUTSHEID EN LIBERALE LUSTCULTUUR, DRS. REMMELT MEIJER Mooi! Ademloos kijken we omhoog naar boven en zien de welving van staal hoog oprijzen. Aan de voet van de Eiffeltoren kan een mens even stil worden bij het zien van zoveel culturele schoonheid. Tijdens een zomervakantie lopen we met onze geliefden hoog in de bergen en boven aangekomen verstilt ons gesprek, bij het uitkijken in de diepte. Adembenemend is het panorama wat zich voor onze ogen voltrekt. We zijn geraakt door schoonheid van de natuur. Eenmaal beneden aangekomen en teruggekeerd in het dagelijks leven: hoe gaat het verhaal van schoonheid dan verder? Het lukt ons nog steeds als we een pasgeboren baby vasthouden in onze armen. De kleine vingertjes, een neusje en twee grote ogen die ons aankijken. Vol trots toon je je pasgeboren dochter aan je familie en vrienden. “Wat is ze mooi!” is de reactie. Achttien jaar later is dat ingewikkelder geworden. Ze is uitgegroeid tot een mooie jonge vrouw. Ineens lijkt het lastiger om zonder bijzinnen te spreken over schoonheid. Bij je eigen dochter zal het lukken, maar hoe kijk je naar anderen? Hoe ga je om met lichamelijkheid die zich ook visueel aandient? Mag het er zijn? De afgelopen jaren ben ik me meer en meer gaan beseffen dat het evangelie van Jezus bedoeld is om werkelijk te landen in onze wereld. In een cultuur die in veel opzichten zich ontworsteld heeft van christelijk geloof. Waar komen we dichter bij die aardse werkelijkheid dan als we het hebben over het meest tastbare van elk mens: het lichaam? Bij mezelf bemerk ik een onvrede. Onvrede over de manier waarop onze cultuur met lichamelijkheid en seksualiteit om kan gaan. Onvrede ook, over de manier waarop er binnen kerkelijke sferen hiermee omgegaan wordt. Ik ervaar in dat laatste een dubbelheid. We belijden prachtige dingen, we geloven in Gods schepping met de mens als kroon. Maar tegelijk kunnen we wegkijken als het gaat om schoonheid of lichamelijkheid. Mij bekruipt de vraag: mag het er eigenlijk wel zijn? Samenhang De manier waarop het christelijk geloof door de eeuwen het menselijk lichaam positioneert is een belangrijke: dit lichaam is in zichzelf goed en mooi. Goed geschapen door de goede God. Daarmee doet het er toe. Het mag er zijn: dat lijf in al z’n lijfelijkheid. De theoloog Tom Wright noemt in zijn boek Eenvoudig christelijk, schoonheid een van de echo’s van Gods stem. Het verwijst naar de Schepper. Lichamelijkheid maakt deel uit van een grotere compositie, die schepping heet. De aanblik die wij aantreffen is altijd beperkt, onaf en vraagt om heelheid. In die lijn pleit ik voor een volwaardige omhelzing van lichamelijkheid en schoonheid: laat het er mogen zijn en laten we tegelijk een cultuur blijven ontwikkelen, waarbinnen lichamelijkheid opgenomen wordt in samenhang met Gods bedoeling. Uitbundigheid en respect horen dan beide tot de registers, waarop deze muziek mag klinken. Het laat voor mij ook het probleem zien: juist de losheid van liberalisme heeft het lichaam niet zozeer bevrijd, maar tot een los object gemaakt, waarmee ieder doen kan wat hij wil. Gevangen door lust. Maar noch lichamelijke schoonheid, noch schoonheid in het algemeen zijn zelfstandige, losse delen. Ze komen tot hun recht in samenhang. Maar samenhang belijden betekent ook datgene waar we over praten dan ook werkelijk durven omhelzen. Schoonheid van mannen en vrouwen is daarmee iets dat op z’n tijd ook gezien en genoten mag worden in een samenleving. Cultuur Waar een liberale cultuur ten aanzien van seksualiteit geleid heeft tot losheid, heeft het bij schoonheid juist tot vermenging van onderscheiden elementen geleid. Zie je rond seksualiteit verlies van verbinding tussen liefde, relatie, trouw en seks. Bij schoonheid lijkt vermenging te zorgen voor de verwarring: schoonheid is dan al bijna hetzelfde als aantrekkelijkheid, wat bijna hetzelfde is als lustopwekkend en wat bijna automatisch kan leiden tot seksuele activiteit. Als zichtbare
schoonheid bijna hetzelfde is als een uitnodiging tot seks en schoonheidsbeleving identiek wordt aan lust, is het einde zoek. Zonder een bewustzijn van dit soort dynamieken is het christelijk prijsschieten rond lichamelijkheid. Wie consequent voor seksuele zuiverheid wil gaan, zal uitkomen bij maximale bedekking van het lichaam. Hij of zij zal het liefst terugkeren naar een cultuur, waarin mannen en vrouwen in het publieke domein gescheiden van elkaar leven en werken. Een gezonde christelijke visie is des te relevanter nu we leven in een multiculturele samenleving. Niet alleen een liberale seksuele moraal is dominant, maar ook doen in toenemende mate traditionele allochtone culturen hun intrede. Traditionele terughoudendheid ten aanzien van lichamelijke schoonheid vormt de tegenhanger van de verworven liberale losheid. Hoezeer verschillend en tegengesteld ze zijn, beide gaan uit van een sterke seksualiserende trek ten aanzien van lichamelijkheid. Daarmee is schoonheid in het ene geval een ultieme uiting van seksuele vrijheid en in het andere geval al snel afkeurenswaardig of ronduit slecht. De eigen waarde van schoonheid verdwijnt in beide gevallen uit beeld. In die cultuur bevindt zich ook de christelijke kerk. Hoe onderscheidend is de cultuur onder gelovigen op dit punt? Een paar voorbeelden. Toen Arie Boomsma in 2009 zich een fotoshoot op het strand liet welgevallen voor het blad L’ Homo, leidde dat tot de nodige ophef. Deze lichamelijkheid werd door een aantal christenen als zeer ongepast ervaren. Als we daar nu op terugkijken: hoe terecht was dat? Een ander voorbeeld: rond kerst kijken jaarlijks horden gelovigen naar het romantische kostuumdrama Sissi uit de jaren ‘50, zonder last te hebben van de rijke decolletés. In het Rijksmuseum rondlopend hebben ze meestal ook weinig last van allerlei (ontblote) schoonheid uit de 17e eeuw. Maar in onze huidige cultuur kan schoonheid voor diezelfde mensen ineens een struikelblok zijn en is er verlegenheid of kritische afwijzing. Met andere ogen Wat zien we als we een lichaam zien? Dat is een belangrijke vraag, volgens mij. Zien we nog een mens, man of vrouw, ouder of jonger met zijn of haar schoonheid? Met mogelijk, gebroken schoonheid? Zien we, op een zomerse dag bijvoorbeeld, een lijf en lijfelijkheid, die gewoon mooi kan zijn? Of zien we vooral de verleiding? Gaan we mee in de framing van vrouwelijkheid als pure lust, of mag het er gewoon zijn? Gewoon: “Mooi!” Punt. Hoe de ander zich kleedt én lichamelijkheid toont is zeker iets van verantwoordelijkheid van die ander. Maar het is ook de cultuur, die wijzelf creëren: met welke ogen willen we kijken? Dat de kerk hiermee geworsteld heeft is niet vreemd. Het spanningsveld is voelbaar en begeerte is van alle tijden. Maar schoonheid, die vast blijft zitten tussen protestantse preutsheid enerzijds en liberale lustcultuur anderzijds, is feitelijk gegijzeld door miskenning. In dat dilemma pleit ik voor het terugbrengen van schoonheid in het kader waar het thuishoort: dat van schepping en herschepping. De kerk heeft hier een geweldige kans: een derde weg bieden in een ontspoorde cultuur. Een weg waar lichamelijkheid een plek heeft en positief benoemd wordt en beleefd. Dan blijft de bijdrage van de kerk niet steken in waarschuwingen en wordt schoonheid niet langer verward met lust of overschaduwd door angst. Schoonheid, kom uit de schaduw! Waar dat lukt komt verbinding met jezelf, je lijf en je Schepper in een lichamelijke cultuur die snakt naar heelheid.