Kerk met een missie in de 21e eeuw Robert Doornenbal Van Christendom naar post-Christendom ‘De Reformatie heeft nauw willen aansluiten bij de bestaande visie op de kerk’, merkt prof. Hoek op in zijn bijdrage over een gereformeerde ecclesiologie. 1 Aangezien elk theologiseren wordt beïnvloed door historische factoren lijkt het zinvol om hier – bij wijze van introductie – even over na te denken. De hiernavolgende reflecties worden gevoed door recente, veelal Engelstalige studies die ik tegenkwam rondom mijn promotieonderzoek naar missionaire kerken in een culturele context die zich kenmerkt door diep ingrijpende veranderingen als het gaat om de plaats van de kerk en het christelijk geloof. 2 Opvallend in de 16e eeuw was de vanzelfsprekendheid van het instituut kerk. Vanuit de aanname dat de sociale gemeenschap overlapt met de kerkelijke gemeenschap, werden wijkbewoners geacht samen te komen in hun eigen kerkgebouw om de hoek. Het sterk hiërarchische denken van destijds stimuleerde dat macht, gezag en charismata werden toegedacht aan de ambtsdragers, niet aan ‘leken’. En de kerk zag zichzelf als centrum van de sociale orde van de natie; als zodanig verwachtte zij door de overheid gesteund en bevoorrecht te worden. Vooronderstellingen zoals zojuist genoemd veranderden niet wezenlijk ten tijde van de Reformatie. Tezamen vormden die aannames een zogenoemde Christendom worldview. 3 Bij alle onderlinge confessionele verschillen zagen rooms-katholieken, lutheranen en calvinisten zichzelf allemaal als onderdeel van de overkoepelende ‘christenheid’. 4 Niet alleen stond de kerk daarin als vanzelfsprekend centraal, zoals we zojuist bespraken; daarnaast werden ketters en (vermeende) ‘tovenaars’ er met grof geweld bestreden – ook Calvijn deed hieraan mee. 5 De zogeheten Radicale Reformatie voltrok zich aan de rand van deze christenheid met haar nauwe verbinding tussen kerk en staat. Vandaar de hernieuwde belangstelling voor anabaptistische en vrijkerkelijke ervaringen met, en perspectieven op, het ‘kerk-zijn in de marge’ 6 (zie ook de bijdrage van dr. René Erwich in deze bundel). In dat verband wordt soms gesuggereerd dat het calvinisme niet bevorderlijk was – en nog steeds niet is – voor het voeden van een hartstocht voor evangelisatie en zending. In het algemeen gesproken lijkt mij dit verwijt wat te gemakkelijk gemaakt. De reformatoren beschouwden de evangelieverkondiging immers als centrale missie van de kerk. In het verlengde hiervan treffen we bij iemand als Calvijn een duidelijk missionair elan aan. Weliswaar is het evangelisatiewerk Gods werk, niet het onze, maar Hij gebruikt ons wel als Zijn instrumenten, stelde Calvijn. 7 Zijn arbeid ‘heeft van meet af aan een breed internationaal, oecumenisch en apostolisch karakter gehad’. 8 Calvijn maakt het ook persoonlijk, bijvoorbeeld hier: ‘Laat iedereen zich inspannen om zoveel mogelijk anderen aan te trekken en voor Jezus Christus te winnen.’ 9 In het licht van oproepen als deze is het opvallend dat de missionaire identiteit van de kerk niet of nauwelijks expliciet aandacht heeft gekregen in de ‘lawine’ 10 van confessionele documenten – vooral belijdenissen en catechismi – die in de zestiende eeuw werden opgesteld. Mogelijk speelt hierin mee dat men ervan uitging dat verreweg de meeste mensen in elk geval nominaal christelijk waren. Dit is goed te begrijpen, in de context van die tijd. Wij, die vijf eeuwen later leven, merken echter vrijwel dagelijks dat steeds meer mensen onbekend zijn met – of vervreemd raken van – de christelijke boodschap, taal, moraal en instituties. WestEuropese landen bevinden zich in toenemende mate in een ‘post-Christendom’ 11-setting: de positie van kerken en christenen verschuift vanuit het centrum van de samenleving naar de rand. Terwijl de focus van de reformatoren niet lag op het omgaan met vragen rondom ongeloof, kerkverlating, secularisatie, of de opkomst van een ‘nieuwe spiritualiteit’, 12 zijn dit vandaag volop actuele kwesties. Ik meen dan ook dat het niet volstaat om alleen geschriften uit de tijd van de Reformatie – zoals de recentelijk veelbesproken Heidelbergse Catechismus – te bevragen op wat de missie van de kerk in de 21e eeuw moet zijn.
De vroege kerk Het is ook belangrijk om te leren van de vroege, ‘pre-Christendom’ kerk, dat wil zeggen de kerk in de drie eeuwen voordat keizer Constantijn in 313 n.Chr. het christelijk geloof tot legitieme religie verklaarde en daarna geleidelijk steeds meer voorrechten ging verlenen. 13 In de woorden van historicus Herbert Butterfield: ‘Na een periode van ongeveer vijftien eeuwen kunnen we stellen, dat uiteindelijk niemand christen is door dwang van de regering, of omdat men zich alleen zo kan kwalificeren voor openbare ambten, of omdat men klanten zou verliezen door niet meer naar de kerk te gaan of zelfs omdat gewoonte en intellectuele luiheid de geest in het voorgeschreven spoor houden. Dit feit maakt de huidige tijd tot de belangrijkste en opwindendste periode in de geschiedenis van het christendom sinds vijftien eeuwen. Voor het eerst zijn we terug in een situatie die enigszins lijkt op die van de eerste eeuwen van het christendom en deze eerste eeuwen verschaffen aanwijzingen voor de houding die we moeten aannemen.’ 14 In zijn boek Evangelieverkondiging in de eerste eeuwen geeft Michael Green concreet aan welke houding zijns inziens van belang is in onze dagen. Het uitdragen van het evangelie moet weer gezien worden ‘als een taak die op de schouders van elk gedoopt christen rust, en geloofwaardig wordt gemaakt door een levenswijze die anders en veel rijker is dan alles wat het ongeloof kan laten zien’. Mensen geloven niet dat christenen een blijde boodschap hebben voor de wereld totdat ze bemerken dat predikanten en bakkers, professoren van de universiteit en huisvrouwen, buschauffeurs en straatpredikers er allemaal vol van zijn en haar door willen geven. ‘En de mensen zullen blijven geloven dat de kerk een introverte gemeenschap van “respectabele” mensen is met als enig doel zichzelf in stand te houden totdat zij in de kerkgroeperingen en bij de individuele christenen de bewogenheid, de blijdschap, de gemeenschapszin, de zelfopoffering en de oprechtheid vinden, die kenmerkend waren voor de beste periode van de jonge kerk.’ 15 De inspirerende, en wellicht ook wat confronterende studie van Green maakt duidelijk dat de christenen uit de eerste eeuwen van onze jaartelling heel gemotiveerd waren om het evangelie met hun vrienden, familieleden en buren te delen, en dat ze erin slaagden dit verlangen handen en voeten te geven. Om het in sociologische termen uit te drukken: het vroege christendom vormde een ‘massabeweging met zeer toegewijde leden’. 16 Gaandeweg de vierde eeuw echter kreeg de kerk steeds sterker de trekken van een hiërarchisch georganiseerd machtsinstituut. 17 Dit had bepaalde voordelen, maar de prijs die men ervoor betaalde was onder meer dat de taak om het evangelie uit te dragen werd gedelegeerd aan betaalde professionals. Met andere woorden: het bewegingskarakter van het christendom ging allengs teloor (al moeten we niet vergeten dat gelijktijdig het monnikendom opkwam, als een idealistische gideonsbende die het gevaar van de verwereldlijking van de kerk zag en die radicaal het bezielde geloof van de eerste christengemeenten wilde navolgen). Ik zet vier punten – scherp aangezet – op een rij om het onderscheid tussen een beweging en een instituut te verduidelijken. 18 Beweging vs. instituut 1. Meer dan instituten zijn het bewegingen die zich kenmerken door een heldere missie. Het is duidelijk voor participanten waarom de beweging bestaat en wat ze met elkaar willen bereiken. Men heeft dan ook weinig controle van bovenaf nodig. Instituten daarentegen worden vooral bij elkaar gehouden door regels en procedures. In een beweging bepalen de gedeelde missie en visie de keuzes die dagelijks worden gemaakt; in een instituut zijn regels, voorschriften en patronen van handelen (gewoonte, tradities e.d.) belangrijker. 2. De gedeelde missie die participanten in een beweging bij elkaar houdt, is dermate aantrekkelijk – en levert dusdanig concrete ‘voordelen’ op – dat er een cultuur ontstaat van toewijding, het brengen van offers, en intrinsieke beloningen. Een dergelijke cultuur treffen we aan in de vroege kerk. In een instituut daarentegen is de missie – gesteld al dat die voor iedereen helder is – niet inspirerend genoeg om offers voor te brengen. Daarom zijn er extrinsieke beloningen nodig, zoals geld en/of officiële posities met de daarbij behorende status. Religieuze
leiders in een beweging zijn dan ook geloofwaardiger naarmate ze minder materiële beloning ontvangen voor hun religieuze diensten. 19 3. Bewegingen zijn flexibel jegens organisaties of mensen buiten hun eigen kring. Het ‘wat’ – dat wil zeggen het bijdragen aan de gezamenlijke missie – is belangrijker dan het ‘hoe’ of het ‘wie’. Deze missie is dermate richtinggevend dat participanten bereid zijn om met iedereen samen te werken die de basale waarden en doelstelling ervan deelt en er een bijdrage aan kan leveren. Instituten zijn meer gericht op de juiste procedures, de juiste (‘geaccrediteerde’) personen, en de gewoontes van hoe iets moet worden aangepakt. De flexibiliteit jegens middelen of personen, alsook in relatie tot andere instituten of organisaties, is veelal ver te zoeken. Het instituut is er niet primair met het oog op zijn missie, maar om zichzelf in stand te houden. 4. Bewegingen produceren spontaan en van binnenuit nieuwe ideeën en nieuwe leiders. Innovatieve ideeën ontstaan doordat mensen worden aangemoedigd om te brainstormen, creatief te denken, te experimenteren en nieuwe ideeën uit te proberen. Bewegingen zijn minder hiërarchisch georganiseerd en hebben veel minder een silocultuur (ieder z’n eigen domein) dan instituten, waardoor ideeën zich gemakkelijker verspreiden. Bewegingen groeien sneller omdat het testen van ideeën erom vraagt om nauw in contact te blijven met de directe omgeving. Bewegingen slagen er ook beter in om nieuwe leiders te genereren doordat ze ambitieuze en creatieve mensen aantrekken. Instituten neigen ertoe leiderschap gelijk te stellen met het vergaard hebben van de nodige diploma’s, soms na een academische studie van vele jaren. De conclusie ligt voor de hand: de kerk van de 21e eeuw moet ‘in beweging’ komen! Gemeenschap en leiderschap Wat is daarvoor nodig? Laat ik drie zaken noemen. Ondersteunend in een beweging is, in de eerste plaats, een structuur van directe en intieme intermenselijke relaties en open netwerken. Hier was duidelijk sprake van in de eerste eeuwen. 20 Officiële kerkgebouwen waren er niet: men kwam samen in kleine groepen, veelal in huiskamers, voor onderling gesprek en gebed, gezamenlijke maaltijden en geloofsopbouw. Voor een kerk met een missie in de 21e eeuw zijn kleine groepen met vergelijkbare functies onontbeerlijk. Een expert op dit terrein verwoordt het als volgt: ‘De wereldwijde kerkelijke en missionaire bijdrage van de kleine groep, of het nu gaat om een huiskerk in de volle betekenis van het woord of een groep die in een huis samenkomt voor Bijbelstudie, gemeenschap, gebed, en/of sociale betrokkenheid, training voor lekenleiders, of evangelisatorische discussie, [kan] niet hoog genoeg worden aangeslagen.’ 21 Een tweede, eveneens onmisbaar aspect is gezond leiderschap. 22 Dit is aanwezig in een gemeente als er sprake is van processen van wederzijdse beïnvloeding waardoor kerkleden ertoe worden gebracht om vrijwillig – zelfs van harte – datgene te doen (of te laten) wat helpt om een bepaalde wenselijke stand van zaken te realiseren. Bijvoorbeeld het vinden van een optimale balans tussen institutionele kenmerken, zoals stabiliteit, heldere kaders en faire regels, en kenmerken van een beweging, zoals flexibiliteit, zingeving, en alert inspelen op veranderende omstandigheden. Als het gaat om leiderschap zie je soms dat het niet altijd de officieel aangestelde leiders zijn – een predikant bijvoorbeeld, of een voorzitter van de kerkenraad – die de meeste invloed uitoefenen. Toch hebben formele leiders wel een bijzondere taak, namelijk het helpen creëren van een veranderings- en ontwikkelingsklimaat waarin mensen zich serieus genomen en gesteund voelen. Leiderschap is immers gericht op verandering, en dat ligt gevoelig. Leiders zullen daarom ruimte moeten bieden aan frustraties, conflicten, en gevoelens van onmacht en pijn. Mensen hebben hulp nodig om met hun ervaringen van verlies om te gaan. Ook moet een leider aanvoelen welk tempo van verandering nog dragelijk is voor de betrokkenen. Verder is het van belang dat leiders doorvragen naar wat mensen ten diepste drijft, naar hun verlangens, dromen en ideeën; want hieruit kunnen bouwstenen voortkomen voor een gezamenlijk besef van missie voor de kerk, en van een visie voor de toekomst. 23 Leer en leven verbinden
In de derde plaats is het belangrijk dat mensen in de kerk – intensiever dan nu vaak het geval is – worden gestimuleerd en praktisch geholpen om in hun dagelijks leven theorie en praktijk, dogmatiek en ethiek, aan elkaar te verbinden. In de zestiende eeuw was dit al een heel moeilijke opgave, zo bemerkte Calvijn, wiens eigen pastorale streven kan worden samengevat als ‘de toepassing van de leer in het leven’. 24 In de huidige beleveniscultuur 25 met zijn nadruk op het autonome zelf, is geloven als een ‘way of life’ 26 nog lastiger te realiseren. ‘We moeten het feit onder ogen zien dat we geen mensen kunnen worden die “horen en doen” zonder daar specifiek in getraind te worden’, stelt de spirituele theoloog Dallas Willard. 27 Wat kunnen we in dit opzicht leren van de vroege kerk? In vroegchristelijke kringen ging men ervan uit, in een fraai Engels citaat, dat ‘people did not think their way into a new life; they lived their way into a new kind of thinking’. 28 Oftewel: men meende dat je het beste kon leren over het christelijk geloof door dit zelf in praktijk te brengen – en het voorgeleefd te zien worden: goede voorbeelden waren heel belangrijk 29 – zonder het eerst van tevoren allemaal theoretisch op een rij te hebben. Het lijkt erop dat de snelle groei van de vroege kerk in grote mate te danken was aan de directe koppeling tussen de leer (bijvoorbeeld: ‘de HEERE is genadig en liefdevol’) en het individuele en gemeenschappelijke leven (‘Hij vraagt van ons om zelf ook genadig en liefdevol te handelen’). 30 Laten we hier nog wat nader op inzoomen. Leven als christen Een tot het christelijk geloof bekeerde filosoof uit de tweede eeuw na Christus, Justinus, heeft geschreven over het onderwijs dat hij gaf aan jonge christenen. 31 Eerst vertelde hij hun het een en ander over Gods karakter en de leringen van Jezus uit het Nieuwe Testament. Vervolgens kwam Justinus te spreken over het gedrag dat werd verwacht van wie Jezus wilde volgen. Deze persoon, zo maakte hij duidelijk, leefde in een cultuur waarin niet-christenen zich veelal inlieten met de volgende vier zaken: (1) seksuele avonturen; (2) occulte praktijken; (3) materialisme: het ongebreideld najagen van rijkdom en spullen; en (4) xenofobie: angst voor, vijandschap of zelfs geweld jegens vreemdelingen. Wie christen wil worden, aldus Justinus, moet een levensstijl aanleren die hier haaks op staat. Hij moet leren leven in de vrijheid die Jezus schenkt als het gaat om onze verslavingen, hebzucht en angsten. Wat valt vervolgens op in de christelijke gemeenschappen van destijds? Ad 1: men steunde elkaar om tegen de stroom van de omringende cultuur in te zwemmen als het gaat om seksuele losbandigheid. Ad 2: men distantieerde zich van elke vorm van occultisme, alsook van de satan en zijn werken (rondom de doop was hier een speciaal ritueel voor 32); de vroege christenen stonden erom bekend dat ze in de naam van Jezus en door zijn kracht demonen uitdreven. 33 Ad 3: men richtte een fonds op voor de noodlijdenden; vermogende christenen werden geacht hierin te delen van hun overvloed. Ad 4: men legde zich toe op xenofilia, of anders gezegd: gastvrijheid. Dit was met name geïnspireerd door Jezus’ uitspraak ‘Ik was een vreemdeling en u hebt Mij gastvrij onthaald’ (Mat. 25:35b). 34 Fascinerend, niet? Deze zaken zijn alle vier opnieuw actueel in onze tijd! Op het laatste punt gaan we iets nader in. Gastvrijheid De gastvrijheid van de vroege christenen was veelomvattend, het ging hierbij om fysieke, sociale en geestelijke dimensies. Bij dit laatste kunnen we denken aan het ‘dankbare’ antwoord dat men beoogde te geven op de generositeit van God, zoals zichtbaar geworden in Christus. Gastvrijheid speelde een belangrijke rol in de verbreiding en geloofwaardigheid van het evangelie. Ruim duizend jaar later had Calvijn dat goed in de gaten. ‘We moeten als in een spiegel ons gezicht herkennen in hen die arm zijn, veracht, uitgeput en zuchtend onder hun lasten’, schreef hij in zijn Bijbelcommentaren. 35 Hij betreurde dan ook de teloorgang van de traditie van de vroegchristelijke gastvrijheid, 36 die destijds tot de missie van de kerk behoorde. Vandaag mogen wij dit herontdekken. 37 Want zoals eerder ook opgemerkt lijkt onze tijd verbazend veel op die waarin de vroegchristelijke gemeenschappen leefden: een gefrag-
mentariseerde, multiculturele samenleving waarin men zoekt naar relaties, identiteit en betekenis; er is veel eenzaamheid, vervreemding en geweld. 38 Verder ben ik van mening dat de dienst van genezing en bevrijding ook tot de missie van de kerk in de 21e eeuw behoort, 39 zoals dit ook het geval was in de vroege kerk. 40 Om de vraag naar de missie van de kerk nog wat nader in het vizier te krijgen, zullen we echter vóór alles moeten teruggaan naar de Bijbel zelf. Overigens is dit in lijn met wat de reformatoren ook nastreefden. Gereformeerd christen-zijn, zo geeft de presbyteriaanse kerkleider Michael Jinkins ons in herinnering, betekent boven alles geïnvolveerd zijn in een bepaald ‘project’: het project van vernieuwing van geloof en kerk op basis van het Woord van God. 41 Het Woord van God handelt over de missie van God Werkend van grof naar fijn, van het algemene naar het meer specifieke, valt in de eerste plaats op dat – méér dan voorheen – tegenwoordig wordt ingezien dat de geschriften van het Nieuwe Testament het product zijn van de missie van de vroege kerk, en dat de diverse thema’s hierin voornamelijk handelen over aspecten van die missie. De 27 boeken getuigen op hun eigen manier van het evangelie van Jezus Christus en de implicaties hiervan. Ze vertellen verhalen, instrueren gemeenten, bespreken problemen, en ontvouwen visies – dit alles in dienst van Gods verzoenende missie door zijn volk, het door de Geest bekrachtigde lichaam van Christus. De theologie van het Nieuwe Testament kan in essentie gekarakteriseerd worden als een missionaire theologie. 42 Het doel van het Nieuwe Testament was, zo zou je kunnen zeggen, gericht op het versterken van drie c’s: communio (de band met Christus), communitas (de gemeenschap van christenen onderling) en commissio (het gezonden-zijn in de wereld). 43 Uiteraard heeft dit implicaties voor ons huidige verstaan van wat we lezen in deze geschriften, en voor de toepassing ervan in onze eigen culturele context. Zo is er een missionaire gemeenschap in de Engelse stad Nottingham die als driedelig motto heeft gekozen: ‘be still, be holy, be available’. 44 In dit eenvoudig te onthouden, en tegelijk uitdagende motto herkennen we de gerichtheid op God, het elkaar stimuleren in discipelschap, en de dienstbaarheid jegens buitenstaanders. De thematiek die hieronder ligt – de vraag naar wat in theologenjargon ‘missionaire hermeneutiek’ 45 heet, en de samenhang met een missionaire theologie 46 – kan ik hier echter niet nader uitwerken. Ook vragen rondom missionaire ecclesiologie – bijvoorbeeld: hoe verhouden de notae ecclesiae, de kenmerken van de ware kerk, zich tot de notae missionis, de ‘missionaire’ kenmerken – moet ik laten liggen. 47 De Bijbel als ‘missionair fenomeen’ Terugkerend naar de christelijke gemeenschappen in de tijd van het Nieuwe Testament is het onmiskenbaar dat zij een organische continuïteit zagen tussen zichzelf en de verbondsgemeenschap van het Oude Testament die, gezegend door God, op haar beurt een zegen diende te zijn voor de naties. Zo horen we Paulus Jesaja 49:6 citeren wanneer hij de Joden in Antiochië als volgt toespreekt (Hand. 13:47): ‘Zo immers heeft de Heere ons geboden: Ik heb u tot een licht voor de heidenen gesteld, opdat u tot zaligheid zou zijn tot aan het uiterste van de aarde.’ Aldus ontvouwt zich een nog veel weidser vergezicht als we beseffen dat de Bijbel in zijn geheel als een ‘missionair fenomeen’ beschouwd kan worden. Ook de oudtestamentische boeken zijn het product en de getuigenis van de uiteindelijke (Eng.: ultimate) missie van God. Zoals Christopher Wright het verwoordt in zijn magistrale studie The Mission of God, waarvan de eerste vijfhonderd pagina’s primair zijn gewijd aan Bijbels-theologische lijnen in het Oude Testament: ‘De Bijbel is het verhaal van Gods missie, door de mensen van God, in hun betrokkenheid op Gods wereld, met het oog op het geheel van Gods schepping.’ 48 Dit betekent dat de missie van de kerk voortvloeit uit – en ingebed is in – de missie van God zelf. Overigens is dit inzicht verre van nieuw. Ook de eerste christenen zagen het zo, aldus Michael Green, ‘dat zending direct voortvloeide uit het wezen van God die mededeelzaam is’; een dergelijke intentionele gerichtheid op het heil van anderen zou evenzeer kenmerkend moeten zijn voor degenen die zeiden dat ze met deze God in gemeenschap stonden. 49
De missie van God en de missie van de kerk De ‘missie van God’ – dat klinkt mooi, maar wat houdt dit in? Eerst gaan we in op het begrip ‘missie’, dat te maken heeft met het gezonden-zijn (vgl. het Latijnse missio). In het Oude Testament zien we dat veel mensen er door de Heere op uit worden gezonden, voor heel diverse taken trouwens; denk bijvoorbeeld aan Jozef, Mozes, Elia en Jeremia. 50 Ook in het Nieuwe Testament is er sprake van ‘zending’. In Johannes 3:16 lezen we dat God vanuit zijn grote liefde voor de wereld (Grieks: kosmos) ‘Zijn eniggeboren Zoon gegeven heeft’ – gezonden heeft, mogen we in dit verband ook zeggen, vgl. Joh. 5:37. Op zijn beurt instrueert Jezus zijn discipelen met deze woorden: ‘Zoals de Vader Mij gezonden heeft, zend Ik ook u’ (Joh. 20:21, zie ook Joh. 17:18). Eerder al had Hij beloofd dat na zijn dood en opstanding de Heilige Geest gezonden zou worden (Joh. 14:16-17, vgl. Hand. 2). De term missie kan echter ook in een meer omvattende betekenis worden geïnterpreteerd. Daarbij draait het niet alleen om zenden – of gezonden-zijn – maar ook om het willen bereiken van iets, om intentionaliteit. Vanuit die optiek staat missie voor de betekenis of het doel op de lange termijn, inclusief dichterbij liggende doelstellingen en acties die daaraan dienstbaar zijn. 51 Dit klinkt misschien wat zakelijk, maar toch zien we in de Bijbel dat God inderdaad een dergelijke missie heeft. Intentionaliteit of doelgerichtheid is de connotatie van wat in het Nederlands is vertaald als het ‘raadsbesluit van God’ dat Paulus verkondigt (Hand. 20:27; vgl. Luc. 7:30, 23:51; Hand. 2:23, 4:28, 5:38, 13:36, 20:27; en Ef. 1:9-10). 52 Kort gezegd zouden we de missie van God kunnen omschrijven als het verlossen en met Zich verzoenen van een gevallen wereld, om haar via een dynamisch (heils-)historisch proces te herstellen tot een staat waarin Hij voluit de eer verkrijgt als Schepper, Onderhouder en Verlosser. De missie van de kerk betekent in dit verband onze toegewijde participatie als Gods volk, op Gods uitnodiging en bevel, in Gods eigen missie binnen de geschiedenis van Gods wereld, om Gods schepping tot herstel te brengen. 53 (Om een mogelijk misverstand uit de weg te ruimen: de oproep aan mensen om zich tot God te bekeren is hierin inbegrepen.) Indrukwekkend, niet? Misschien heeft een negentiende-eeuwse Afrikaans-Amerikaanse ex-slavin de reikwijdte van de missio Dei nog wel het best begrepen toen zij uitriep: “Oh, God, I did not know you were so big.” 54 Ook klinkt in dit citaat iets door van de erkenning van ‘the glory of God’, zoals John Piper dit noemt: de eer, verheerlijking of glorie van God, die we kunnen aanmerken als het uiteindelijke doel van Gods missie (vgl. Ps. 96:1-3, Rom. 15:5-9a en 2 Kor. 3:7-4:18). 55 Nadere Bijbelse verkenningen Tot nu toe spraken we in brede en algemene termen over de missie van God, die centraal staat in het Woord van God. In aanvulling hierop noem ik nog een paar meer specifieke thema’s die nader bestudeerd en uitgewerkt zouden kunnen worden door kerken in een ‘postChristendom’ situatie. (In het buitenland gebeurt dit trouwens al volop, in Nederland minder.) Paulus en Petrus Hierbij denk ik in de eerste plaats aan het gegeven dat Paulus, die zichzelf aanduidde met termen als ‘apostel’ (= gezondene) en ‘ambassadeur van Christus’, 56 vóór alles een pionierend zendeling was, 57 bezield door de Heilige Geest 58 – de ‘missionary Spirit’ die ook andere christenen in dienst wil nemen; 59 dat de brieven van deze ‘grootste zendeling en kerkplanter die de wereld ooit heeft gezien’ 60 direct zijn gerelateerd aan zijn missie; en dat deze geschriften los daarvan niet adequaat kunnen worden begrepen. 61 Positief gesproken reikt Paulus allerlei principes aan die ons kunnen helpen om de missie van de kerk in de 21e eeuw vorm te geven, bijvoorbeeld als het gaat om onderwerpen als contextualisatie, 62 gemeenschapsvorming 63 – met aandacht voor de centrale plaats en betekenis van de maaltijd hierin 64 – leiderschap, 65 of leiderschapsontwikkeling. 66 Vervolgens is er de (eerste) brief van Petrus, die leert dat onze identiteit – als geliefde uitverkorenen van God, en als vreemdelingen en bijwoners – gevolgen dient te hebben voor ons gedrag in ethisch opzicht, en daarmee voor onze missie. 67
Handelingen Het boek Handelingen laat zien dat het tot de missie van de kerk behoort om de grenzen van de eigen subcultuur te overschrijden en relaties aan te gaan met andersdenkenden. 68 Dat gelovigen hier uit zichzelf vaak weinig voor voelen en niet gemakkelijk toe komen, blijkt trouwens ook ondubbelzinnig uit ditzelfde Bijbelboek, en uit de latere kerkgeschiedenis. Zoals Hendrik Kraemer in de jaren ’30 van de vorige eeuw opmerkte: al te vaak heeft de kerk erin berust om slechts als een – al dan niet invloedrijk – religieus en moreel instituut te functioneren. De geschiedenis getuigt ervan dat de kerk telkens opnieuw klaarblijkelijke mislukkingen en lijden nodig had om tot een levend besef te komen van haar ware aard en missie. 69 Het boek Handelingen stelt ons voor deze kritische vraag, die raakt aan onze persoonlijke identiteit (een thema waar we later op terug zullen komen): zijn wij bereid om zaken die vanzelfsprekend en mogelijk dierbaar voor ons zijn op te geven ter wille van het evangelie? Denk in dit verband aan het hanteren van taal voor ‘ingewijden’, het vasthouden aan bepaalde muziekvoorkeuren, of – meer algemeen – het in stand houden van vormen, gewoonten en tradities die losstaan van directe Bijbelse richtlijnen en die buitenstaanders onnodig vervreemden van kerk en christelijk geloof. Alleen als wij bereid zijn dergelijke culturele zaken los te laten, kunnen we als christenen en kerken de (culturele) diversiteit van het leven in Christus weerspiegelen. ‘Idealiter is de kerk als een mobiel beeldhouwwerk: beweeglijk en voortdurend op zoek naar een optimale aansluiting bij de sociale en culturele omgeving, zonder daarbij te vervallen tot theologische oppervlakkigheid of wereldgelijkvormigheid.’ 70 Ook al is de praktijk vaak anders, het is wel goed om dit ideaal voor ogen te houden. Handelingen maakt ons er tevens op attent dat niet Paulus, maar Petrus de eerste zendeling was. Petrus echter zou zijn ‘missionaire’ toespraak rond Pinksteren niet gehouden hebben als hij niet gedurende drie jaar Jezus’ leerling was geweest. Jezus Christus en de kerk Aldus blijken ook de evangeliën voluit gestempeld te zijn door hetzelfde missionaire ethos dat het hele Nieuwe Testament doordesemt. Hierbij heb ik niet alleen Jezus’ boodschap over het Koninkrijk voor ogen, dat wil zeggen Gods dynamische regering (reign) – en de implicaties daarvan voor de kerk, die immers geroepen is om ‘instrument, teken en voorsmaak’ van dit Koninkrijk te zijn,71 of nog korter: ‘God’s kingdom vehicle’. 72 Vóór alles zie ik in de evangeliën de Heere Jezus zelf als het stralende middelpunt, die – als het levende Woord – een centrale rol speelt in de missie van God. 73 Terecht opent Eckhard Schnabel zijn monumentale werk over de missionaire praxis zoals geschetst in de vier evangeliën als volgt op krachtige wijze: “In the beginning was Jesus.” 74 De kerk, als lichaam van Christus, verkrijgt haar missionaire karakter door de verbinding met Hem. Zijn volgelingen worden ‘de wereld in gestuurd om te doen wat Jezus ook deed: het evangelie verkondigen, bidden, de machten van het kwaad onderwerpen, lijden verdragen, en uiteindelijk overwinnen, en dat alles in de kracht van de Geest’. 75 Een voorbeeld uit Engeland Een boeiende casus biedt het bloeiende missionaire werk in Engelse ‘clubs’ – een soort discotheken die door bijna driekwart van alle Engelse jongeren geregeld worden bezocht. Een groeiend aantal christenen voelt zich geroepen om juist in die ‘wereldse’ scene aanwezig te zijn, allereerst biddend, luisterend, en dienend – tot aan het schoonvegen van straten of stranden toe; en vervolgens ook middels nachtelijke vieringen in een nabije kathedraal, waarbij niet-christenen welkom zijn. De anglicaanse priester Jon Oliver schrijft als volgt over wat hem en andere participanten die zich geroepen weten tot deze bijzondere bediening inspireert: ‘Jezus was op een holistische manier bij mensen betrokken – lichaam, ziel en geest. Hij hielp, genas en voedde mensen; Hij troostte de rouwenden, verzette zich tegen onrecht, machtsmisbruik en hypocrisie; Hij gaf een stem aan de stemmelozen; Hij trad op tegen politieke religieuze leiders, Hij stak sociale en culturele grenzen over, en ondermijnde vermeende zeker-
heden en religieuze vormen van zelfgenoegzaamheid; Hij demonstreerde de hoogste vorm van zelfopoffering. Boven alles liet Hij liefde zien, echte liefde – onvoorwaardelijk en eindeloos.’ (…) Ik probeer te onthouden dat wanneer wij Jezus’ oproep “Gaat dan henen…” volgen, dat we dan in feite Hem volgen de wereld in. Wij nemen Hem niet met ons mee – Hij is daar al, present en actief, werkend in de mensen, plaatsen en situaties waarmee wij in aanraking kunnen komen.’ 76 Onze missie binnen de missie van God Op dit punt aangekomen kan het helpend zijn om weer even het grote plaatje te zien: eerst is er de missie van God – daar draait de wereldgeschiedenis om, zou je kunnen zeggen. De missie van de kerk als geheel, het volk Gods, is om deel uit te maken van die missie; ‘de kerk is zending’, zoals prof. Hoek het uitdrukt; ‘zij is het vehikel van de Geest om het evangelie van het koninkrijk door alle tijden heen tot alle volken te brengen’. 77 Vervolgens is er de plaatselijke kerk – veelal bestaande uit meerdere gemeenten en groepen – die in haar culturele en lokale context mag ontdekken wat haar eigen, nader toegespitste en specifieker ingevulde missie is, bijvoorbeeld op het diaconale vlak (zie de bijdrage van Bert Roor). Dan komt vanzelf de vraag op welke gaven individuele christenen hebben gekregen die zij kunnen inzetten om deze missie te verwezenlijken, 78 en welke organisatorische vormen hierin ondersteunend zijn; dit is de vraag naar gemeenteopbouw (zie de bijdrage van Nico Belo). Vervolgens zoomen we weer uit: de plaatselijke kerk mag verwachten dat God actief werkt in de lokale omgeving waarin zij zich bevindt, juist omdat het Gods missie is. Het missionaire karakter van de kerk In Engeland heeft een combinatie van (Bijbel-)studie en gebed, bezinning op de veranderende culturele context, en ervaringen met nieuwe vormen van kerk-zijn – zogeheten fresh expressions of church – inmiddels geresulteerd in een voorstel voor een aanvulling op de traditionele definitie van de kerk. De nieuwe omschrijving luidt als volgt: ‘A Church is a congregation of faithful people, formed by the grace of God, the Holy Trinity, in which the pure Word of God is preached, the Sacraments are duly administered according to Christ’s ordinance and which is committed to joining in the mission of Jesus by word and deed.’ 79 Wat mij betreft adopteren alle Nederlandse kerken ook een dergelijke zinsnede, omdat het apostolische (missionaire) karakter van de kerk hierin duidelijk wordt benoemd. Aan de apostelen, had Calvijn al gezegd, ‘worden geen vaste grenzen gesteld, maar de hele wereld wordt hun aangewezen om haar te brengen tot de gehoorzaamheid aan Christus, opdat zij, het evangelie verbreidend overal ter wereld, waar zij kunnen, zijn koninkrijk zouden oprichten’. 80 Recent verwoordde een Engelse theoloog het als volgt: ‘Apostolisch wordt al te vaak achterwaarts gedefinieerd, in termen van continuïteit – of veronderstelde continuïteit – met de eerste apostelen. Maar het kan net zo goed voorwaarts worden gedefinieerd, als een expressie van ons gezonden-zijn door de Heilige Geest om de wereld wakker te schudden betreffende haar waarde in Gods ogen.’ 81 Een echo van dit idee treffen we aan bij, nota bene, de oosters-orthodoxe theoloog en aartsbisschop van Albanië, Anastasios Yannoulatos: ‘Apostolisch impliceert het hebben van een apostolisch vuur en gedrevenheid om het evangelie te prediken aan elk schepsel (Mk. 16:15)…’ 82 Activisme? ‘Vuur’ en ‘gedrevenheid’ – sommige lezers zullen zich aangespoord voelen door dergelijke gepassioneerde uitdrukkingen, maar anderen worden moe bij deze woorden alleen al. We ‘moeten’ immers al zo veel in de kerk: ‘met missionair, met diaconaat, met duurzaam, met fairtrade, met genadegaven, met de Heilige Geest, met jongeren, met ouderen, met anderschristenen, met niet-christenen, met de psalmen, met juist andere liederen, met joden, met moslims, met uitgeprocedeerde asielzoekers, met stille tijd (…)’. 83 Inderdaad bestaat er het gevaar dat een frisse focus op de missie van de kerk eindigt in een vorm van activisme. In zo’n geval is de kans groot dat enthousiaste participanten op de langere termijn teleurgesteld
en uitgeput afhaken, terwijl de vrucht van alle inspanningen twijfelachtig is. Om dit te voorkomen is het helpend om niet alleen de missie van de kerk te beklemtonen, maar de missie van God – belangrijker nog, de God van die missie. Zoals Alan Smith het mooi uitdrukt: ‘Before we can be a mission-shaped Church, we have to be a God-shaped people.’ 84 Met andere woorden: wie wij zijn – onze identiteit in Christus – gaat vooraf aan wat wij doen. Dit is een thema dat terecht wordt benadrukt in recente publicaties over missionaire spiritualiteit (‘missional spirituality’) 85 en spirituele vorming (‘spiritual formation’). 86 Daarbij komt dat het niet onze activiteiten zijn die mensen tot bekering kunnen brengen, of die geestelijke vrucht kunnen bewerken; dat is het werk van de Heilige Geest. Ora et labora, zeiden de oude monniken dan ook geheel terecht; bid en werk. In die volgorde, want: ‘Als de HEERE het huis niet bouwt, tevergeefs zwoegen zijn bouwers eraan’ (Ps. 127:1). Geloofstwijfel Wim Dekker legt hier echter de vinger op een gevoelige plek. Hij maakt ons erop attent dat veel kerkgangers niet zeker zijn over hun christelijke identiteit; er heerst veel geloofstwijfel. 87 Zou de kerk – vraagt Dekker zich af – zich in dat verband niet eerst op zichzelf moeten gaan bezinnen, om daarna pas missionair actief te worden? Dat is een terechte vraag. Mijn eerste, snelle antwoord luidt dat ikzelf ook regelmatig kamp met aanvechtingen en twijfel. Wat de christelijke filosoof Os Guinness over dit onderwerp oppert, heb ik zelf ervaren, namelijk dat het goed is om twijfels te uiten en erover in gesprek te gaan, en om degelijke apologetische literatuur te lezen, maar dat twijfel zich uiteindelijk niet oplost door nog weer meer reflectie. Er zijn óók daden nodig – concreet: stappen in geloof. 88 Diverse studies die ik tegenkwam, bevestigen wat ikzelf ook heb gezien, namelijk dat juist missionaire betrokkenheid kan leiden tot geestelijke groei (dit geldt ook voor oudere kerkleden met beperkte fysieke mogelijkheden 89). Een onderzoek in tientallen gereformeerde plaatselijke kerken in Zuid-Afrika wijst uit dat in verreweg de meeste gemeenten die bewust aan de slag zijn gegaan met het nadenken over hun missie, en het in praktijk brengen ervan, de eredienst betekenisvoller is geworden. 90 Bovenal blijken participanten geholpen te worden om God te ervaren in het dagelijks leven, en dat is precies waar het vandaag veel kerkgangers aan ontbreekt. Geestelijke vernieuwing Mijn snelle antwoord heeft de waardevolle vraag van Dekker – ‘Hoe vinden we een nieuwe vreugde en nieuwe kracht in onze identiteit in Christus?’91 – niet optimaal recht gedaan. Daarom volgt nu een uitgebreidere reactie, die de rest van dit hoofdstuk in grote mate zal bepalen. Ik meen namelijk dat er in veel kerken uiteindelijk een vorm van geestelijke vernieuwing nodig is. Over dit thema schreef kerkhistoricus Richard Lovelace in 1979 een werk vol wijsheid, onder de titel Dynamics of spiritual life. 92 Ik geef een korte samenvatting van dit rijke geschrift, dat tussen twee haakjes een belangrijke inspiratiebron vormt voor de hedendaagse New Yorkse kerkplanter – en schrijver over de ‘missie van de kerk’ – Timothy Keller. Volgens Lovelace doen zich in de geschiedenis telkens opnieuw perioden van geestelijke neergang voor, omdat de zwaartekracht van de zonde gelovigen eerst doet afzakken naar een ‘vormenreligie’ en vervolgens richting openlijke afval van het geloof (‘apostasy’). Geestelijke vernieuwing is echter mogelijk. Deze bestaat uit primaire en secundaire elementen. De primaire elementen hebben betrekking op het geloof van individuen, de secundaire elementen zijn meer op groepen van toepassing. Primaire elementen van geestelijke vernieuwing De primaire elementen van geestelijke vernieuwing hebben te maken met de volgende begrippen: rechtvaardiging, heiliging, de inwonende Heilige Geest, en autoriteit in de geestelijke strijd. We lopen ze kort langs. Het begrip rechtvaardiging verwijst naar de toerekening van de volmaakte gerechtigheid van Christus jegens de gelovige. De verzoening door het lijden en sterven van Christus is het hart van het evangelie. Het voorziet in een adequaat antwoord op het probleem van de schuld, slavernij en vervreemding van God. Lovelace erkent dat mensen
wegens een verscheidenheid aan motieven christen worden. Bijvoorbeeld eenzaamheid, een gevoel van zinloosheid in het leven, lijden, of angst. Hierbij is het van belang dat deze mensen uiteindelijk zicht krijgen op hun zondige staat, en dat zij het antwoord hierop in het werk van Jezus Christus bewust aannemen in geloof. Dit helpt om hun identiteit te verankeren in het zich aanvaard weten door God in Christus: You are accepted. Wandelen in het licht is essentieel voor de gemeenschap met de Vader en de Zoon. Nodig in dit verband is een geest van berouw (Gr. metanoia; Lovelace spreekt over ‘a new mind of repentance’). Deze maakt het mogelijk dat elk gebied dat onder het beslag ligt van de patronen van ‘de wereld’ en ‘het vlees’ geleidelijk aan wordt vernieuwd door de Heilige Geest. Een kerk met onvoldoende begrip van wat zonde is, zal onvermijdelijk een kerk zijn waarin het (vrome) vlees de toon aangeeft en waarin geestelijke vitaliteit wordt gedempt, stelt Lovelace. Naast ‘goedkope genade’ – rechtvaardiging zonder heiliging – moeten we uitkijken voor wetticisme of moralisme. Regels noch onze goede wil vormt een stevige basis voor heiliging. Het is op grond van hun rechtvaardiging in Christus dat christenen in geloof mogen beamen dat zij niet langer de zonde hoeven te dienen: You are free from bondage to sin. Het is belangrijk om de Heilige Geest te erkennen als verlichter van de waarheid en van de heerlijkheid van Christus. We moeten Hem beschouwen als degene die ons de zekerheid wil geven dat we kinderen van God zijn, en die ons wil heiligen; als de helper in ons gebed, en als degene die ons wil leiden. ‘Elke christelijke gemeente moet minstens zo goed geïnstrueerd zijn in de bijbelse behandeling van de persoon en (genade-)gaven van de Heilige Geest als de gemiddelde Pinkstergemeente’, schrijft de calvinist Lovelace uitdagend. 93 We zouden er goed aan doen om ons elke dag opnieuw open te stellen voor de Heilige Geest, zodat Hij de ruimte krijgt om in ons geweten en ons gedachteleven te werken. We mogen er zeker van zijn dat Hij ons bijstaat: You are not alone. Satanische krachten zijn erop uit om degenen die zich het meest enthousiast inzetten voor het Koninkrijk op allerlei manieren te ontmoedigen. Ook proberen zij de gebreken van christenen en kerken uit te vergroten, en de waarheid over Jezus Christus ten onder te houden. Ze zijn ook actief in het stimuleren van partijvorming en verdeeldheid onder christenen, en het bevorderen van wederzijdse karikaturen. Daarnaast zijn er de werkzaamheden van de duivel als verleider, leugenaar, beschuldiger, enzovoorts. Tegenover dit alles mag je als gelovige weten dat je bekleed bent met het gezag van Christus om (in gebed) de boze te weerstaan: You have authority. Secundaire elementen van geestelijke vernieuwing Diepgaande, evenwichtige prediking en regelmatige bijeenkomsten in kleine groepen die zich richten op wederzijdse geloofsopbouw zijn middelen die mensen helpen te leren leven vanuit hun (nieuwe) identiteit in Christus. Als vanzelf vloeien hier de volgende secundaire elementen van geestelijke vernieuwing uit voort. De oriëntatie op zending (‘mission’) zoekt ernaar om het werk van Christus te verbinden met de niet-christelijke wereld, zowel in de directe omgeving als verder weg. Hierbij is er geen tegenstelling tussen diaconaal en missionair, het nastreven van sociale gerechtigheid of evangelieverkondiging – dit alles gaat samen op. De zendingsgerichtheid heeft vooral te maken met het kennen en volgen van de Heilige Geest en het op een juiste manier inzetten van onze autoriteit jegens de machten van de duisternis. Afhankelijk gebed is mogelijk omdat wij verenigd zijn met Christus, aanvaard door zijn gerechtigheid, geheiligd door zijn bloed en afgestemd op zijn prioriteiten door de aanwezigheid van de Heilige Geest. Aanhoudend en vurig gebed is noodzakelijk, omdat wij betrokken zijn in een missie tegen machten die veel sterker zijn dan wij. Gemeenschap groeit vanuit ons gemeenschappelijke leven in Christus en het hebben ontvangen van de Heilige Geest. Vormen van authentieke christelijke gemeenschap zijn onmisbaar om ten volle de voortdurende aanwezigheid van Christus te kunnen laten zien. Gemeenschap is ook van belang voor onderling pastoraat en geloofsopbouw. De geestelijke gaven van de niet-ambtsdragers komen hierbij ten volle tot hun recht. In dit verband verwijs ik weer even naar het missionaire werk in Engelse clubs. In Nottingham zijn hieruit inmiddels zoge-
heten ‘PODS’ ontstaan, dit zijn kleine groepen die regelmatig samenkomen rondom vier thema’s: Prayer (gebed), Openness (openheid naar God en naar elkaar toe), Developing (geloofsontwikkeling) & Serving (praktisch dienstbetoon). In deze PODS wordt er onder meer aan onderling pastoraat gedaan, en worden pasbekeerden geholpen om het christelijk geloof handen en voeten te geven. Het lijkt me dat Lovelace dit zo ongeveer bedoelt, als het gaat om het aspect van community. 94 Theologische integratie is nodig omdat de heiliging van het denken van cruciaal belang is. Dit leidt tot een goed ontwikkeld begrip van de ‘volle raad Gods’ (zie Hand. 20:25-28) onder de leiding en verlichting van de Heilige Geest. Lovelace zegt dat de kerk niet een theologisch café moet zijn waarin zowel brood als vergif besteld kan worden. Na dertig jaar studie te hebben gemaakt van opwekkingsbewegingen in de kerkgeschiedenis is een van zijn conclusies dat theologie ertoe doet. Het vijfde en laatste element heet disenculturatie. Hierbij gaat het erom dat elke knellende band tussen religie en (sub-)cultuur die in de weg staat van het bereiken van alle naties met het evangelie wordt doorgesneden. We hebben het hier al eerder over gehad toen we spraken over lessen uit het boek Handelingen. Slotopmerkingen De secundaire dimensies van vernieuwing hangen met elkaar samen en versterken elkaar. Zending in de lokale context kan niet doeltreffend worden nagestreefd zonder gebed, christelijke gemeenschap, culturele vormen die aansluiten bij de doelgroep(en), en theologische integratie. Tegelijk geldt dat de secundaire elementen niet losstaan van de primaire elementen van vernieuwing. Zo krijgt bijvoorbeeld het gebed in een context waarin de primaire elementen niet goed functioneren, al gauw trekken van dufheid en afstomping. In het algemeen geldt dat de secundaire elementen nauw zijn gerelateerd aan onze vereniging met Christus. Ze vloeien voort uit de primaire elementen die zijn verankerd in de verzoening. Toegepast op ons thema betekent dit dat de missie van de kerk nooit los gemaakt kan worden van de ‘bediening van de verzoening’, zoals Paulus dit noemt (2 Kor. 5:18). Een pijnlijke vraag (ook aan mijzelf ) in dit verband is deze: hoeveel slapheid en twijfel in de kerken is er niet domweg te wijten aan ondankbaarheid, of anders gezegd, aan een diep ingesleten en door een consumentistische tijdgeest aangewakkerde morele, spirituele en emotionele onverschilligheid over wat of wie wij zouden zijn zonder God? De christen die zicht heeft gekregen op wie God is en op een diep niveau beseft wat zonde is, kan niet anders dan als een dankbaar mens door het leven gaan, en het als een voorrecht beschouwen om deel uit te mogen maken van Gods missie. Dit zien we ook in de vroege kerk. De eerste christenen verbreidden het evangelie ‘omdat ze de liefde Gods in Jezus Christus op overweldigende wijze ervaren hadden’, aldus Michael Green. 95 ‘Deze dankbaarheid, verering, toewijding aan de Heer die hen gered had en hun nieuw leven geschonken had, dit geloof, door Hem uitgezonden te zijn en bekrachtigd door Zijn Geest om het werk van herauten, boodschappers en gezanten te doen, was het voornaamste motief van de zendingsijver in de jonge kerk.’ 96 Prachtig toch, om in die traditie te staan? Tegelijk moeten we erkennen dat er de nodige belemmeringen zijn. Kerken zien met lede ogen dat hun positie in de maatschappij steeds zwakker wordt en dat hun invloed afneemt; individuele christenen merken steeds sterker de invloed van (post-)seculiere levensopvattingen en lifestyles waarin God geen rol van betekenis speelt. De combinatie van deze twee vormt een voedingsbodem voor twijfel, onverschilligheid, of zelfs ongeloof. In deze context is hernieuwde aandacht voor de missie van de kerk van groot belang. We hebben besproken hoe de kerk in het ‘pre-Christendom’ tijdperk een missionair gerichte focus had, en een flexibele, netwerkvorm van organisatie. Christenen behoorden tot een beweging, bestaande uit relatief kleine, gastvrije gemeenschappen met een duidelijke identiteit en een levensstijl die onderscheidend was van die van de omringende cultuur. Tegelijkertijd waren individuele christenen actief als het gaat om de evangelieverkondiging. Ook al kunnen we niet terug in de tijd, toch
meen ik dat deze kenmerken ook van belang zijn in een ‘post-Christendom’ tijdperk. Hoe hiertoe te komen? Ik noem tot slot van deze bijdrage drie zaken die naar mijn idee nodig zijn. Hoe verder? 1. De theologiebeoefening, ook die aan de universiteiten, zou sterker gericht kunnen worden op dienst aan de actuele roeping van de kerk in een postchristelijke context, 97 onder andere door meer aandacht te schenken aan missionaire theologie, missionaire ecclesiologie, en missionaire hermeneutiek. Empirisch onderzoek wijst uit dat het voor christenen leerzaam en stimulerend is om de Bijbel te (leren) lezen vanuit een missionair perspectief, als het getuigenis van Gods missie. 98 Daarin zouden predikanten en kerkelijk werkers intensiever kunnen worden toegerust. Daarnaast biedt dit de benodigde input om op gemeentelijk niveau te komen tot het gezamenlijk formuleren van een theologische visie op de verhouding tussen evangelie, kerk en cultuur, met een missionaire spits en praktische consequenties. Een dergelijke visie is ondersteunend bij de missie van de lokale kerk, aldus Tim Keller in zijn boek Center Church. Zonder een goed doordachte visie is het moeilijker om de kerk in beweging en op koers te brengen, of te houden. 2. Er moet worden geïnvesteerd in nieuw leiderschap, op een manier die aansluit bij de huidige ontwikkeling van instituten naar netwerkstructuren. 99 De gevolgen voor de opleidingen van predikanten en kerkelijk werkers zijn ingrijpend, omdat – afhankelijk van de context – de posities en rollen van leidinggevenden in de kerk meer zullen gaan lijken op die binnen een beweging; denk aan Paulus de tentenmaker. 3. Bovenal is er spirituele vernieuwing nodig, zowel op individueel als gemeenschappelijk niveau. Helpend hierin is een diepgaande verkondiging van het evangelie. Daarnaast: het gezamenlijk gebed, alsook vormen van geestelijke begeleiding of mentoraat, en kleine groepen die gericht zijn op discipelschapsvorming. 100 Mijn inschatting is dat veel plaatselijke kerken het niet zullen gaan redden zonder een proces van geestelijke vernieuwing. Dat heeft onder meer te maken met de ingebouwde weerstand die mensen hebben tegen verandering. In sommige contexten zijn er – ter wille van de missie van de kerk – aanpassingen nodig in de vertrouwde patronen van kerk-zijn. Maar veranderen doet pijn, zeker als je dierbare zaken moet loslaten waaraan je mogelijk zelfs je identiteit als gelovige hebt opgehangen. Dit kan variëren van concrete zaken als het kerkgebouw of de vormgeving van de eredienst, tot opvattingen of tradities die niet gebaseerd blijken te zijn op de Bijbel, of zelfs op meer persoonlijk niveau je status als predikant of voorganger. Als je als christen echter beseft dat jouw leven met Christus verborgen is in God (Kol. 3:3), dan ben je niet meer zo afhankelijk van vertrouwde vormen of denkpatronen, of van de goedkeuring van mensen. Er komt dan ruimte vrij om in onze complexe en ongekend snel veranderende samenleving dankbaar en vrijmoedig je plek in te nemen in de missie van de kerk, die deel uitmaakt van de missie van God. 1
Jan Hoek, ‘Bezinning op een gereformeerde visie op de kerk’, p. [later invullen]. Zie Robert Doornenbal, Crossroads. An Exploration of the Emerging-Missional Conversation with a Special Focus on ‘Missional Leadership’ and Its Challenges for Theological Education, Delft 2012. 3 Zie Craig Van Gelder, ‘Looking Back, Seeing Forward: Examining Sixteenth-Century Foundations for Engaging a Twenty-first Century World’, in: Allan J. Janssen and Leon van den Broeke, red., A Collegial Bishop? Classis and Presbytery at Issue, Grand Rapids 2010, 111-134. 4 Zie Bernard Cottret, Calvijn. Biografie, Kampen 2005, 231. 5 ‘Calvijn is niet volop en totaal een modern mens’, schrijft Cottret in zijn biografie. ‘De vrees voor hekserij en voor ketterij voert in haar gevolg afdoende remedies met zich mee die zelfs barbaars zijn: gevangenschap, martelen, de brandstapel.’ Cottret, Calvijn, 189. 6 Zie Ian M. Randall, ‘Mission in post-Christendom. Anabaptist and Free Church perspectives’, Evangelical Quarterly 79/3 (2007), 227-240. Vgl. Stuart Murray, Post-Christendom. Church and Mission in a Strange New World, Milton Keynes 2004, 145 e.v. en 334 e.v. 7 Zie J.R. Beeke, ‘Calvijns Evangelieverkondiging’, in: J.R. Beeke, e.a., Calvinisme. Een Godgerichte en praktische levensvisie, Kampen 2009, 327. 8 W. Balke, ‘Calvijn en de zending’, in: Willem Balke, Jan C. Klok, Willem van ’t Spijker, red., Johannes Calvijn. Zijn leven, zijn werk, Kampen 2008, 215. 9 Cit. in Beeke, ‘Calvijns Evangelieverkondiging’, 330. 2
10
M. te Velde, red., Confessies. Gereformeerde geloofsverantwoording in zestiende-eeuws Europa, Heerenveen 2009, 7. 11 Het Engelse woord ‘Christendom’ kan het beste worden vertaald met ‘christenheid’. Zie voor een toelichting op het begrip ‘post-Christendom’, Doornenbal, Crossroads, 105-119. 12 Zie Robert Doornenbal, ‘Nieuwe spiritualiteit als missionaire uitdaging’, in: Hans Eschbach en Ruilof van Putten, red., Als God de hemel opent. Uitzien naar meer werk van de Geest, Zoetermeer 2012, 126-146. 13 Zoals drie Amerikaanse missiologen het uitdrukken: er is een ‘nieuwe contextualisatie van het christendom nodig – een die leidt naar de patronen van het leven en de bediening [‘ministry’] van de vroeg-christelijke, preconstantiniaanse kerk.’ Zie Michael Pocock, Gailyn van Rheenen, en Douglas McConnell, The Changing Face of World Missions. Engaging Contemporary Issues and Trends, Grand Rapids 2005, 103. 14 H. Butterfield, De God der geschiedenis (Ten Have 1966, vert. van Christianity and History, [1949]), 173 en 175. Cursief van mij, RD. En ik heb het citaat iets ingekort. Butterfield schreef dit, let wel, reeds in 1949! 15 Michael Green, Evangelieverkondiging in de eerste eeuwen, Amsterdam 1979, 319. (In het citaat heb ik het woord ‘bezorgdheid’ vervangen door ‘bewogenheid’, omdat ik denk dat dit iets beter weergeeft wat Green bedoelt.) 16 Rodney Stark, De eerste eeuwen. Een sociologische visie op het ontstaan van het christendom, Baarn 1998, 218. 17 Wat dat aangaat, is het jammer dat theologen uit met name de vierde, vijfde en zesde eeuw (en niet die van de tijd vóór Constantijn) een hoofdrol spelen bij wat Calvijn leert over de kerkelijke tucht en het kerkbestuur. Zie Irena Backus, ‘Calvijn en de kerkvaders’, in: Herman J. Selderhuis, red., Calvijn Handboek, Kampen Kok 2008, 163. 18 Vgl. Timothy J. Keller, Center Church. Doing Balanced, Gospel-Centered Ministry in Your Church, Grand Rapids 2012, 344 ff. 19 Stark, De eerste eeuwen, 184. 20 Vgl. Stark, De eerste eeuwen, 33. 21 Roger W. Gehring, House church and mission. The importance of household structures in early Christianity, Peabody 2004, 309. 22 De volgende opmerkingen zijn gebaseerd op Doornenbal, Crossroads, hoofdstuk 8, alsook Robert Doornenbal, ‘Ronald Heifetz en “adaptief leiderschap”’, in: Peter Blokhuis e.a., red., Vuur dat vuur ontsteekt. Bronnen voor leiderschap, vorming en onderwijs, Ede 2012, 39-46. 23 Zie Mark Lau Branson, Memories, Hopes, and Conversations. Appreciative Inquiry and Congregational Change, Herndon 2004, en George R. Hunsberger, ‘Discerning Missional Vocation’, in: Lois Y. Barrett, red., Treasure in Clay Jars. Patterns in Missional Faithfulness, Grand Rapids 2004, 33-58. 24 Jean-Daniel Benoit, Calvijn als zielzorger, Nijkerk z.j., 17. Zie ook Nelson Kloosterman, ‘Calvinistische ethiek’, in: Beeke, red., Calvinisme, 435-445. 25 Zie Jan van der Stoep, Roel Kuiper en Timon Ramaker (red.), Alles wat je hart begeert? Christelijke oriëntatie in een op beleving gerichte cultuur, Amsterdam 2007. 26 Vgl. Christian Scharen, Faith as a Way of Life. A Vision for Pastoral Leadership, Grand Rapids 2008. 27 Dallas Willard, Gods geheime plan. De herontdekking van een leven met Jezus (vert. van The Divine Conspiracy), Amersfoort 2012, 363. 28 Alan Kreider, The Change of Conversion and the Origin of Christendom, Harrisburg 1999, 23. 29 Vgl. Alan Kreider, Worship and Evangelism in Pre-Christendom, Cambridge 1995, 16 en 25. 30 Zie Stark, De eerste eeuwen, 221-222. 31 Zie Kreider, The Change of Conversion and the Origin of Christendom, 4-6. 32 Zie Henry Ansgar Kelly, The devil at baptism. Ritual, theology, and drama, Ithaca 1985. 33 Green, Evangelieverkondiging in de eerste eeuwen, 216-222. 34 Christine D. Pohl, Making Room. Recovering Hospitality as a Christian Tradition, Grand Rapids 1999, 22. 35 Zie Pohl, Making room, 65. 36 Pohl, Making room, 36. 37 Zie bijvoorbeeld Henry G. Brinton, The Welcoming Congregation. Roots and Fruits of Christian Hospitality, Louisville 2012. 38 Pohl, Making room, 33. 39 Vgl. A time to heal. A contribution towards the ministry of healing. Report of the Church of England’s Working Party, Londen 2000. 40 Zie Andrew Daunton-Fear, Healing in the early church. The church’s ministry of healing and exorcism from the first to the fifth century, Londen 2009; eerder schreef ik hierover in M.J. Paul, red., Geestelijke strijd. Demonie en bevrijding in christelijk perspectief, Zoetermeer 2002, 67-115. 41 Zie Michael Jinkins, The Church Transforming. What’s Next for the Reformed Project?, Louisville 2012. 42 I. Howard Marshall, New Testament Theology. Many Witnesses, One Gospel, Downers Grove 2004, 34. 43 Zie Michael Frost en Alan Hirsch, The Shaping of Things to Come. Innovation and Mission for the 21stCentury Church, Peabody 2003, 72. (De drie c’s verwijzen naar de kenmerken van de eerste gemeente zoals geschetst in Handelingen 2.)
44
Zie Dave Ward, ‘The Malt Cross – Nottingham’, in: Jon Oliver, red., Night Vision. Mission Adventures in Club Culture and the Nightlife, Norwich 2009, 70. 45 Zie voor een helpend artikel over dit onderwerp Dean Flemming, ‘Exploring a missional reading of Scripture: Philippians as a case study’, Evangelical Quarterly 83/1 (2011), 3-18. 46 Benjamin Conner geeft de volgende definitie van ‘missional theology’: een soort van praktische theologie die in elk aspect van zowel het theologische curriculum als de praxis van de kerk de implicaties exploreert van de missionaire aard [‘nature’] van God; het doel hiervan is plaatselijke kerken te helpen om beter het evangelie te articuleren en om trouw te blijven in hun roeping om de doorgaande verlossende missie van God in een specifieke context uit te leven. (Mijn vertaling is enigszins parafraserend. De Engelse tekst luidt: ‘…a kind of practical theology that explores in every aspect of the theological curriculum and praxis of the church the implications of the missionary nature of God with the purpose of forming congregations to better articulate the gospel and to live faithfully their vocation to participate in the ongoing redemptive mission of God in a particular context.’) Zie Benjamin T. Conner, Practicing Witness. A Missional Witness of Christian Practices, Grand Rapids 2011, 11. 47 Zie hierover Graham Hill, Salt, Light, and a City. Introducing Missional Ecclesiology, Eugene 2012, 161 e.v. 48 Christopher J.H. Wright, The Mission of God. Unlocking the Bible’s Grand Narrative, Downers Grove 2006, 22. 49 Green, Evangelieverkondiging in de eerste eeuwen, 278. 50 Zie Christopher J.H. Wright, The Mission of God’s People. A Biblical Theology of the Church’s Mission, Grand Rapids 2010, 203-208. 51 Vgl. Wright, The Mission of God: Mission is ‘a long-term purpose or goal that is to be achieved through proximate objectives and planned actions.’ (23) 52 Vgl. Darrell L. Bock, A Theology of Luke’s Gospel and Acts, Grand Rapids 2011, 125. Lucas wilde aan zijn lezers – waaronder Theofilus – duidelijk maken dat God de belangrijkste actor is in het verhaal van Jezus en zijn volgelingen, en dat het draait om zijn plan. ‘The key actor in all of this is God. It is his plan that is described.’ (447) 53 Wright, The Mission of God, 22-23. 54 Cit. in Paul John Isaak, ‘God’s mission as praxis for healing and reconciliation’, International Review of Mission 100/2 (november 2011), 322. 55 Zie John Piper, ‘The Supremacy of God in Missions Through Worship’, in: Mike Barnett en Robin Martin, red., Discovering the Mission of God. Best Missional Practices for the 21st Century, Downers Grove 2012, 6884. Vgl. Brian S. Rosner, ‘The Glory of God in Paul’s Missionary Theology and Practice’, in: Trevor J. Burke en Brian S. Rosner, red., Paul as Missionary. Identity, Activity, Theology, and Practice, Londen 2011, 158-168. 56 Zie Stephen C. Barton, ‘Paul as missionary and pastor’, in: James D.G. Dunn, ed., The Cambridge Companion to St. Paul, Cambridge 2003, 54 e.v. 57 Zie Trevor J. Burke en Brian S. Rosner, red., Paul as Missionary. Identity, Activity, Theology, and Practice, Londen 2011, 1. Zie ook de bundel onder de Redactie van Peter Bolt en Mark Thompson, The Gospel to the Nations. Perspectives on Paul’s Mission, Downers Grove 2000. 58 Trevor J. Burke, ‘The Holy Spirit as the Controlling Dynamic in Paul’s Role as Missionary to the Thessalonians’, in: Burke en Rosner, Paul as Missionary, 142-157. 59 Christoph W. Stenschke, ‘Paul’s Mission as the Mission of the Church’, in Robert L. Plummer en John Mark Terry, red., Paul’s Missionary Methods. In His Time and Ours, Downers Grove 2012, 76-93. 60 Benjamin L. Merkle, ‘Paul’s Ecclesiology’, in Plummer en Terry, Paul’s Missionary Methods, 58. 61 Stenschke, “Paul’s Mission as the Mission of the Church”, 80. 62 Zie Timothy J. Keller, Center Church. Doing Balanced, Gospel-Centered Ministry in Your Church, Grand Rapids 2012, 108 e.v. Keller gaat even zorgvuldig als praktisch in op dit belangrijke onderwerp, uitgaande van de volgende definitie van contextualisatie: ‘het verschaffen van Bijbelse antwoorden aan mensen – antwoorden die ze mogelijk helemaal niet willen horen – op vragen over het leven die mensen in een specifieke tijd en plaats stellen; en dit in een taal en vormen die ze kunnen begrijpen, en door middel van argumenten en aansporingen [‘appeals’] wier kracht zij kunnen voelen, zelfs als ze deze verwerpen.’ 63 Zie Robert Banks, Paul’s Idea of Community, rev. ed., Peabody 2002. 64 Zie Alan en Eleanor Kreider, Worship and Mission After Christendom, Milton Keynes 2009, 77-120. 65 Zie bijvoorbeeld J. Barentsen, Emerging Leadership in the Pauline Mission. A Social Identity Perspective on Local Leadership Development in Corinth and Ephesus (Eugene 2011) en J. Lee Whittington e.a., ‘Legacy leadership: The leadership wisdom of the Apostle Paul’, The Leadership Quarterly 16 (2005), 749–770. 66 Zie Chuck Lawless, ‘Paul and Leadership Development’, in Plummer en Terry, Paul’s Missionary Methods, 216-234. 67 Zie Stephen Ayodeji A. Fagbemi, ‘Living for Christ in a Hostile World: the Christian Identity and its Present Challenges in 1 Peter’, Transformation 26/1 (januari 2009), 1-14; en Mark Boyley, ‘1 Peter – A Mission Document?’, Reformed Theological Review 62 (2004), 72-86. 68 Zie Cornelius J.P. Niemandt, ‘Acts for Today’s Missional Church’, HTS Teologiese Studies/Theological Studies 66/ 1 (2010), 1-8. Een heldere en praktische uitwerking van deze gedachte treffen we aan in Gary V. Nelson, Borderland Churches. A Congregation’s Introduction to Missional Living, St. Louis 2008.
69
Zie H. Kraemer, The Christian Message in a non-Christian World, Londen 1938, 25-26. Recent kwam Allen Hilton op de proppen met deze even sprekende als ontluisterende samenvatting: ‘Time and again God’s people, whether Israel or the earliest Christian church, must be dragged kicking and screaming toward the nations.’ Zie Allen Hilton, ‘Living into the Big Story. The Missional Trajectory of Scripture in Congregational Life’, in: Dwight J. Zscheile, red., Cultivating Sent Communities. Missional Spiritual Formation, Grand Rapids 2012, 87. 70 Richard F. Lovelace, Dynamics of Spiritual Life. An Evangelical Theology of Renewal, Downers Grove 1992, 197. 71 Aldus de vermaarde uitdrukking van de anglicaanse zendingsbisschop Lesslie Newbigin. Zie voor enkele recente reflecties over het Koninkrijk in verband met missionair kerk zijn Graham Cray, Ian Mobsby en Aaron Kennedy, red., Fresh Expressions of Church and the Kingdom of God, Norwich 2012. 72 Preben Vang, ‘The Church in the Mission of God’, in: Barnett en Martin, red., Discovering the Mission of God, 156. 73 Bryan E. Beyer, ‘Jesus Christ – the Living Word – and the Mission of God’, in: Barnett en Martin, red., Discovering the Mission of God, 128. 74 Eckhard J. Schnabel, Early Christian Mission, vol. 1, Jesus and the Twelve, Leicester 2004, 3. 75 Graham Tomlin, Een Geest van overvloed. De drie-eenheid, de kerk en de toekomst van de wereld, Amsterdam 2011, 223. 76 Jon Oliver, red., Night Vision. Mission Adventures in Club Culture and the Nightlife, Norwich 2009, 6-8. (Ik heb het citaat hier en daar iets ingekort.) 77 Jan Hoek, Geroepen in een nieuwe eeuw. Geheim en missie van de gemeente, Zoetermeer 2008, 28. 78 Zie Robert Doornenbal en Pieter Siebesma, red., Gaven voor de gemeente. Over het werk en de gaven van de Heilige Geest, Zoetermeer 2005. 79 David Goodhew, Andrew Roberts en Michael Volland, Fresh! An Introduction to Fresh Expressions of Church and Pioneer Ministry, Londen 2012, 36 (cursief toegevoegd). 80 Cit. in Balke, ‘Calvijn en de zending’, 215. 81 Ik heb iets vrij vertaald. Het Engelse origineel luidt: ‘Apostolic has all too often been defined backwards, in terms of continuity – or supposed continuity – with the original apostles. But it can equally be defined forwards, as an expression of our “sent-ness” by the Holy Spirit to awaken God’s world to its true value in the sight of God.’ Goodhew, Roberts en Volland, Fresh!, 19. 82 Zie het artikel ‘Anastasios Yannoulatos: modern-day apostle’, geraadpleegd op 22 februari 2013, via http://www.thefreelibrary.com/Anastasios+Yannoulatos%3A+modern-day+apostle.-a017162491. 83 Dick Schinkelshoek, ‘Wees niet zo druk met de wereld om je heen!’, Nederlands Dagblad, 22 februari 2013, bijlage nd Gulliver, p. 3. 84 Alan Smith, God-Shaped Mission. Theological and Practical Perspectives from the Rural Church, Norwich 2008, 54. 85 Ik volsta met het verwijzen naar drie boeken die ik zelf als zeer inspirerend heb ervaren: Roger Helland and Leonard Hjalmarson, Missional Spirituality. Embodying God’s Love from the Inside Out, Downers Grove 2011; Susan Hope, Mission-Shaped Spirituality. The Transforming Power of Mission, Londen 2007, en L. Paul Jensen, Subversive Spirituality. Transforming Mission through the Collapse of Space and Time, Eugene 2009. 86 Een recente definitie van ‘spiritual formation’ luidt als volgt: ‘Our continuing response to the reality of God’s grace shaping us into the likeness of Jesus Christ, through the work of the Holy Spirit, in the community of faith, for the sake of the world.’ Kort gezegd impliceert deze omschrijving dat geestelijke vorming een proces aanduidt dat afhangt van Gods genade en het werk van de Heilige Geest; dat het samenhangt met karaktervorming en persoonlijke groei, met als doel het meer gaan lijken op Jezus Christus; dat geestelijke vorming plaatsvindt in de gemeenschap der gelovigen, en dat hierbij tegelijk sprake is van een gerichtheid naar ‘buiten’. Op dat punt is er een direct verband met de missie van de kerk. Zie Jeffrey P. Greenman, ‘Spiritual Formation in Theological Perspective. Classic Issues, Contemporary Challenges’, in: Jeffrey P. Greenman en George Kalantzis, red., Life in the Spirit. Spiritual Formation in Theological Perspective, Downers Grove 2010, 11-12, 24. 87 Dekker schreef hier recent over in zijn artikel ‘De roeping van een kerk in de marge’, Profetisch Perspectief 77 (winter 2012), 34-37. 88 Os Guinness, God in the Dark. The Assurance of Faith Beyond a Shadow of a Doubt, Wheaton 1996, 28-29. 89 Zie James D. Williams, ‘Experiencing Spiritual Growth Through Missional Involvement’, Journal of Religion, Spirituality & Aging 22 (2010), 70-86. 90 Zie Cornelius J.P. Niemandt, ‘Five years of missional church. Reflections on missional ecclesiology’, Missionalia 38/3 (November 2010), 397-412. 91 Zie Dekker, ‘De roeping van een kerk in de marge’, 36. 92 Richard F. Lovelace, Dynamics of Spiritual Life. An Evangelical Theology of Renewal, Downers Grove 1979. 93 Lovelace, Dynamics of Spiritual Life, 215. 94 Zie Oliver, red., Night Vision, 70. 95 Green, evangelieverkondiging in de eerste eeuwen, 273. 96 Green, evangelieverkondiging in de eerste eeuwen, 281.
97
Vgl. Darrell L. Guder, ‘Walking Worthily. Missional Leadership After Christendom’, The Princeton Seminary Bulletin 28/3 (2007), 251-291. 98 Darrell L. Guder, ‘Biblical Formation and Discipleship’, in Barrett, red., Treasure in Clay Jars, 59-73. 99 Zie Doornenbal, Crossroads, de hoofdstukken 9-11. 100 Zie Doornenbal, Crossroads, 211-212 en de daar genoemde bronnen.