1 KENNIS EN CONTACTEN ALS BRON VAN INNOVATIE LEZING TWERN 25 JUNI 1998 Vandaag wijden we ons aan de actualiteit van het opbouwwerk. Niet alleen in Tilburg is dit een zaak van belang, ook elders wordt met grote inzet en interesse de kwaliteit die het opbouwwerk inbrengt in stedelijke processen, bediscussieerd. De volgende vraagstelling is leidraadgevend voor mij: Wat is de eigen toegevoegde waarde van de opbouwwerker in stedelijke vernieuwingsprocessen en hoe kan deze in de actuele context tot bloei worden gebracht ? Die vraag zal ik trachten te beantwoorden door 1) Voor de essenties van het beroep, het zogenoemde 'Beroepsprofiel' te raadplegen (zie bijlage) 2) Aan te sluiten bij een recente verkenning van het vak door 18 Rotterdamse werkers 3) Actuele bestuurlijke bewegingen en maatschappelijke ontwikkelingen bezien op z'n tegenspraken en dilemma's. 4) Deze dilemma's herformuleren als kansen voor het opbouwwerk. De recente Rotterdamse zelfreflectie Onlangs boog een dozijn Rotterdamse opbouwwerkers zich over hun vak. In een aantal zittingen stelden zij zich een aantal fundamentele vragen. We kunnen eens kijken of we daar in Tilburg van kunnen leren. De eerste vraag luidde: Waarom eigenlijk, zo vragen de deelnemers zich af, worden wij eigenlijk gevraagd te participeren in netwerken van instanties. Op grond waarvan worden wij geïnviteerd, ook al hebben we nog geen aandachtsgroep van bewoners gevormd? " Een antwoord luidt: dat is je netwerk in de wijk, je kennis van de leefwereld van bewoners en je potentie om bewoners te interesseren en te organiseren.
2 Het is niet meer zo zeer, of uitsluitend, jouw achterban die men zoekt, als wel je deskundigheid om vanuit bewoners te denken, of je deskundigheid daadwerkelijk een draagvlak te realiseren. Contacten zijn ook een soort van deskundigheid. Tevens echter constateren de deelnemers dat steeds meer nietopbouwwerkers, functionarissen van politie, ook corporaties of beheercoördinatoren, taken verrichten die vroeger exclusief of vooral door opbouwwerkers gedaan werden. De tweede vraag is dan ook: Wat is de kracht, de eigenheid van de opbouwwerker t.o.v. die andere in de wijk opererende functionarissen ? De communicatieve vaardigheden blijken inwisselbaar, daar zit 't niet louter in. De meerwaarde zit in de specifieke kennis van de belevingswereld van de mensen en je netwerk van contacten. De werker moet daarom de wijk goed kennen, blijven signaleren en ontwikkelingen inschatten. Onze kracht zit in het feit dat wij weten hoe het functioneert op micro-niveau, daar vanuit kunnen wij inschatten hoe zelfredzaam de mensen zijn. Daarbij wordt geconstateerd dat de opbouwwerkers aan de basis niet meer de enigen zijn met die fijnmazige kennis. De wijkagent of het onderwijs weten evenzeer veel, zo niet meer. Toch, een wijkagent weet heel veel individuele gevallen. Maar kenmerkend voor een opbouwwerker is, dat hij die kennis kan aanwenden om probleemoplossingen te vinden op een net hoger niveau (= collectiviseren en oplossingsgericht werken, i.p.v. individueel sanctioneren). De opbouwwerker kan meldingen dat er wat loos is ombouwen tot een nieuw project, of een nieuw beleid, of een collectieve actie. (Overigens, juist ook bij de politie of het jongerenwerk zitten er mensen die dit ook doen, met deskundigheden die heel dicht bij opbouwwerk aanliggen, zo wordt opgemerkt.) De derde vraag: Wat blijft bij uitstek je taak ? Als antwoord werd gegeven: Dat is de mogelijkheid om bewegingen van
3 beleidsinstanties te vertalen naar de belevingswereld van bewoners en van daar uit advies verstrekken. Dat is een specifieke kwaliteit van opbouwwerkers. De sleutel blijft de relatie met bewoners en bewonersgroepen en het organiserend vermogen wat je daarin hebt. En je handen vrij hebben naar bewoners, dat heeft een politieagent nooit, een corporatie heeft dat ook niet. Wij kunnen met bewoners nog elke kant op. *
De wijkagent spreekt alleen maar met mensen die zich onveilig voelen of waarbij is ingebroken, een maatschappelijk werker heeft alleen contacten met mensen die individueel in de knel zitten, de beheercoördinator spreekt alleen met de bewoner die goed zijn mondje kan roeren. De opbouwwerker informeert zich veel breder. Je wordt niet alleen geconfronteerd met klachten of problemen, wij krijgen een veel bredere kijk op de wijk.
*
Het verschil zit ook in de belangen: de opbouwwerker probeert uit te gaan van bewoners en hun sterke kanten. Daarbij de bewoners zelf aan het woord latend, hun diagnose van de situatie naar voren laten komen- dat heeft minder de interesse van de wijkagent of van de beheercoördinator.
Men noemt dit ook wel 'met vrije handen, niet gebonden kunnen opereren. Conclusie: Daarom moeten we nu duidelijk onze grenzen afbakenen, althans daaraan werken. Die vrije handen vormen ook de belangrijkste meerwaarde die je hebt. Zijn die handen gebonden op een of andere manier, dan kun je het wel vergeten, dan wordt de concurrentie te sterk. Of: de bewoners vertrouwen je niet meer, waardoor je je werk niet meer kan doen. De laatste vraag: Hoe lang nog zullen we de handen vrij hebben ? De gemeente trekt al sterk aan ons, waardoor op termijn de onafhankelijkheid verloren gaat. Wat betekent vrije handen hebben en houden ? Dat betekent dat je niet in opdracht werkt van deelgemeente of een andere vergelijkbare organisatie/instantie. Je werkt onafhankelijk van dat soort belangen. We weten dat er een financier is, maar je onafhankelijkheid houdt in dat je niet met de doelstelling van die
4 organisatie opgescheept zit. En die doelstelling moet halen. Vaak is het wel dat het thema waaraan je werkt ingekaderd is, maar je moet je onafhankelijkheid behouden door niet bij voorbaat af te spreken dat je de doelstelling van de financier zal gaan halen of invullen. Je moet onderhandelen over de opdracht, niet je beperken om binnen het aanvankelijk bedachte concept of oplossing te gaan werken. Als het zo is dat je niet mag werken vanuit de belevingswereld van de bewoners, dan wordt het al heel erg moeilijk om nog wat aan opbouwwerk te doen. Het moet mogelijk blijven dat bewoners de plannen afstemmen of de voornemens zwaar amenderen. Verder wordt gesteld dat als de overheid goed kan communiceren, daarbij ook goed de marges aangevend, dan hoeft er helemaal geen opbouwwerk tussen te zitten. Wel is het een prettige gedachte voor bewoners, dat als zij het er niet mee eens zijn, dat zij dan naar een neutrale instantie (het opbouwwerk) kunnen gaan om een tegenbeweging op gang te brengen. " (bron: "De Toekomst ligt op straat, je kunt hem pakken" SONOR, Rotterdam 1998)
Eigen toegevoegde waarde (expertise) Positie in het lokale krachtenveld (manoeurvreerruimte) Tot zover de R'damse bespiegelingen over de eigen toegevoegde waarde van de opbouwwerker en de positie t.o.v. belanghebbenden. Samengevat: er kwamen een aantal sterke punten van het opbouwwerk naar voren: -
Kennis over het alledaagse leven in de wijk
-
Vertrouwen en contacten bij bewoners waardoor je een draagvlak kunt realiseren
-
Flexibiliteit doordat de opbouwwerker niet in dienst is van een semioverheidsorgaan
-
Kunnen hanteren van sociale processen waarmee een makelaarsfunctie tot stand kan komen
5
Opvalt dat deze thematiek nog slechts op werker-niveau besproken is. Een vraag die je zou kunnen formuleren is: wat moet een instelling als de Twern doen om plaatselijk het opbouwwerk tot bloei te brengen. Bij de beantwoording van die vraag kies ik de volgende uitgangsstellingen, die tevens waar nodig een commentaar op de Rotterdamse positiekeus vormen: 1.
Reflecteer op de huidige werkomstandigheden;
2.
Wees bewust van de traditie van het vak;
3.
Wees ondernemend, neem opdrachten van anderen aan, doch onderhandel over de opdracht en breng eigen normen, waarden en doelen van het opbouwwerk in;
4.
Neem vooral ook eigen initiatief, ontwikkel nieuwe voorstellen, maatregelen, netwerken, arrangementen. In het innoveren ligt een belangrijke kracht.
6 Kennen van de huidige werkomstandigheden Het is van groot belang om de condities waaronder het opbouwwerk in de huidige periode opereert, goed te verkennen en te interpreteren. Er is veel gaande, ik behandel drie terreinen: A-
Wat doet en denkt de gemeente ?
B-
Wat doen andere aanbieders van dienstverlening. Is er sprake van toenemende concurrentie ?
C-
Hoe zit het met de "natuurlijke bondgenoten' van het opbouwwerk: de vrijwilligers en bewonersorganisaties ?
ad A Wat doet en denkt de gemeente ? Was het eerder zo, dat openlijk getwijfeld werd aan nut en noodzaak van het opbouwwerk, of werd dit zonder hartstocht onderhouden, thans waardeert men in gemeentekringen expliciet deze expertise. Intermediaire arbeid wordt van belang geacht bij bevorderen van welzijn. - Toenemend is wel de tendens om voorzieningen en expertise in te voegen in de regie die gemeentebesturen willen voeren. De vakbekwaamheid van de opbouwwerker geldt meer en meer als een middel, als een bron gezien om de beleidsdoelstellingen van de gemeente te realiseren. Autonoom werken aan emancipatie krijgt minder kansen. - Hardnekkig is het fenomeen om de diensten en voorzieningen te hergroeperen langs lijnen die het gemeentebestuur voor haar eigen organisatie zinvol acht. Wijksgewijs, in deelgemeenten of districten wil men de stichtingen bundelen en 'aansturen'. - Er is daarbij een verschuiving gaande van structurele subsidiëring naar tijdelijke en/of projectgebonden subsidies, waar de overheid specifieke opdrachten aan hecht. - Naast en bovenop het projectdenken vigeert het productdenken: de
7 inspanningen moeten leiden tot afbakenbare, herhaalbare, zichtbare resultaten. anders gezegd: werken met outputcriteria die nadrukkelijk extern bepaald worden. - De overheid roept ook tal van 'single issue organisaties' in het leven voor arbeidstoeleiding, scholing, wijkveiligheid, Opzoomeren etc. Daarmee wordt de opbouwwerker steeds meer een netwerkpartner in de lokale samenlevingsopbouw. In netwerken heerst vaak onduidelijkheid over mee- of tegenwerking, algemener: onzekerheid over de afloop van het samenwerk-avontuur. Ook de lokale overheid is geen eenheid, eerder een conglomeraat van belangen, prioriteiten en werkwijzen. ad B Wat doen andere aanbieders van dienstverlening. Is er sprake van toenemende concurrentie ? - Het is dan ook niet zo vreemd dat ambtenaren tegenwoordig intensief getraind worden in 'pro-actief' besturen, netwerk management en onderhandelen. Eerder noemde men dit: het naar binnen trekken van agogische functies binnen het staatsapparaat. - Interessant is in dit verband te zien wat de woningcorporaties zullen doen. Ook zij kennen sinds geruime tijd de functionaris bewonerszaken die actief communiceert met huurders over individuele en gemeenschappelijke belangen. De woningcorporaties hebben sinds 1997 de taak gekregen de leefbaarheid in de woonomgeving te bevorderen. Hoe zal men dit aanpakken en hoe wordt het opbouwwerk daarin betrokken ? - Zullen woningcorporaties dat zoveel mogelijk zelf doen, zullen zij het opbouwwerk passeren door het inschakelen van kleine bureaus van zelfstandig gevestigde "sociale makelaars". Want die zijn in opkomst. Als de gemeente een jeugdpanel wil organiseren, kan zij een particulier bureau inschakelen. Ook als het gaat om voorlichting bijvoorbeeld rond inburgering. Algemener: voor het duidelijk krijgen van " de vraag naar
8 welzijnsvoorzieningen en -diensten" bij de burger, daar kunnen zelfstandige ondernemers in de sociale sector advies- en participatietrajecten voor opzetten. ad C Hoe zit het met de "natuurlijke bondgenoten' van het opbouwwerk: de vrijwilligers en bewonersorganisaties ? Hier zijn een viertal, niet op elkaar afgestemde bewegingen gaande. - Er wordt een groot belang gehecht aan het verbeteren van sociale cohesie in de maatschappij. - Dit uit zich onder andere in het scheppen van Melkertbanen en insluizen van werklozen in banenpools. In de wijk betekent dit niet zelden dat de vrijwiligerspool wordt afgeroomd: de meest actieve vrijwilligers krijgen een baan. - Een daarnaast spelend fenomeen is het verzwakken van de klassieke bewonersorganisatie. Deze voornamelijk witte vergader- en aktietijgers vertegenwoordigen niet meer de hele buurt. De buurt die steeds kleurrijker wordt en een mozaïek van belangen laat zien, is niet meer in een eenheidsorganisatie te vatten. - Tenslotte het geduldig weven aan het sociale weefsel van de buurt door opbouwwerkers, de aandacht voor het proces, wordt tegengewerkt door het zware accent tegenwoordig dat ligt op kwantificeren, GFOformulieren invullen, het amechtig najagen van andermans productomschrijvingen / outputcriteria / politieke doelen. Zich bewust zijn van de traditie van het vak Deze tendenties en paradoxen zijn sterk, een instelling van opbouwwerk kan ze niet negeren. Hard, eenzijdig oppositie voeren is noch nodig, noch mogelijk. Meebuigen zoals judoka is beter. Slim waarschuwen over onhaalbaarheden, zelfstandig coalities blijven smeden, aandacht vragen voor onderwerpen die bij de bewoners leven i.p.v. louter tijd besteden aan de prioriteiten van het gemeentebestuur c.s.
9 Leer daarom de werkers beter netwerken, lobbyen, onderhandelen, public relations te voeren. Versterk de expertises inzake onderzoeken, projectmatig werken, activeren. Kort en goed komt dit voor de instelling neer op het creëren, toepassen en onderhouden van een passend kwaliteitzorgsysteem om de bekwaamheden van de werkers te onderhouden en uit te bouwen. Hoogwaardige kennis wordt de strategische sleutelvariabele op weg naar de toekomst. De expertises van de professionals zijn het werkkapitaal van instellingen. Het expertisecentrum investeert in vergroting van de vaardigheden van de werkers en stelt: 'dit is ons vak, daar zijn we niet alleen goed in, maar ook uniek ter plaatse'. Informatie, procesvaardigheden, positie dicht bij burgers, vertrouwen bij georganiseerde burgers. Het is de combinatie van deze zaken die de meerwaarde van de opbouwwerker vormt. Ondernemen: actief de eigen kwaliteit communiceren De derde belangrijke brug naar een succesvolle toekomst is het optimaliseren van 'marktintelligentie'. Dit vergt niet alleen actief de omgeving verkennen, goed op de hoogte blijven van ontwikkelingen, netwerkpartners actief bevragen, maar deze ook actief informeren over de bekwaamheden en wapenfeiten van de instelling. In het huidig tijdsgewricht kan dit betekenen dat instellings-managers nadenken over het op commerciële basis diensten aan te gaan bieden. Wat moeten we daarmee: hoe verhoudt zich dat tot de tradities van het vak ? Sociaal ondernemerschap kan opgevat worden als een aanbevelenswaardige combinatie van initiatiefrijk, belangeloos goede werken verrichten en bedrijfsmatig daarbij met middelen en met resultaat-aansturing omgaan. Zo omschreven biedt het concept 'ondernemen' inspiratie. En in marketing termen gedacht, is de opbouwwerker geschikt om in enkele niches van commerciële dienstverlening te opereren. Een voorbeeld: de werker kan adviseren inzake voorlichting over
10 huursubsidie of over bijzondere bijstand aan groepen 'ondergebruikers' van deze regelingen. En als een woningcorporatie vraagt de inspraak te organiseren, of de politie assistentie vraagt bij het op touw zetten van een wijk-veiligheids-preventie-systeem, dan is dat wat anders dan promotionele activiteiten (braderieën e.d.) organiseren voor de plaatselijke middenstand. In het opbouwwerk gaat het om non-profit en 'not for profit' dienstverlening. (Bij dat laatste is er wel van sprake van betaalde dienstverlening en contracten, maar in de contracten is manoevreerruimte ingebouwd en de inkomsten worden niet gezocht vanuit een drijfveer om als onderneming winst te maximaliseren). Toch zitten er wel enkele haken en ogen aan vast. Opbouwwerk is meer dan 'leuke dingen voor de mensen' binnenhalen. Het gaat ook om de wijze waarop: via zelforganisatie, via leerprocessen. Opbouwwerkers hebben vaak te maken met externe deadlines of door andere instanties gevraagde opbrengsten van de inspanningen. De kunst en de kunde is dan de doelen, werkstijl en het werktempo van de burgers met en ten behoeve van wie gewerkt wordt, niet door een externe oriëntatie te laten overwoekeren. Zo is een opbouwwerker niet van het type 'U vraagt, wij leveren'. Hij blijft principieel gebonden aan het zoeken naar een compromis, of een consensus tussen minstens vier belangenpartijen: gebruikers, instelling, beroepsgenoten en omgeving (opdrachtgever/financier/samenwerkingspartners). Hij kan vanuit zijn vak eenvoudigweg niet als klusjesman optreden om individuen of groepen 'ergens klaar voor te stomen'. Opbouwwerk is niet een vorm van ambulant groepswerk. Dit begrenst de inzetbaarheid van de werker en maakt de uitkomsten van zijn inspanningen voor een opdrachtgever minder voorspelbaar. Immers hij kan betrokken burgers niet binden, roept daarentegen hun creativiteit op om tot oplossingen te komen. En waar creativiteit in het geding komt, verschijnt onvoorspelbaarheid. Dit druist in tegen een eng productdenken
11 en staat een onbekommerd commercialisme in de weg. In dit verband is het goed om stil te staan bij het onderscheid tussen
advies en ondersteuning, termen die in de praktijk nauwelijks worden onderscheiden. Het onderscheid is wel van belang. Te vaak werd vroeger er vanuit gegaan dat een goede opbouwwerker pas z'n werk kan doen als hij zich identificeert met de belangen van de gebruikers. Dat hoeft niet per se, de werker kan het vak ook adequaat uitoefenen in een zakelijker adviesrelatie. Advies geven is afstandelijker, de adviseur vereenzelvigt zich niet met de doelen of opvattingen van de gebruikersgroep. Ondersteuning kan niet zonder solidariteit, de ondersteuner is het misschien niet voor 100 % eens met de groep, maar deelt wel de waarden en staat achter de hoofddoelen. Als adviseur is onderhandelen over de opdracht zeker geboden. Het is onverstandig om zonder meer binnen de aanvankelijk bedachte aanpak of vanuit de opdrachtgever voorgestelde oplossing te gaan werken. De werker moet onderhandelen over vrijheidsmarges en resultaat-omschrijvingen. Als het bijvoorbeeld zo is, dat belevingswereld van de betrokken burgers geen primair oriëntatiepunt voor hem kan vormen, dan wordt het al heel moeilijk om nog wat aan opbouwwerk te doen. Het moet mogelijk blijven dat betrokken burgers de voorgenomen oplossingen afkeuren, de voorstellen zwaar amenderen of via een eigen ontwerp van een alternatief voorzien. De werker heeft een duidelijke verantwoordelijkheid om aan betrokkenen duidelijk te maken vanuit welke rol hij optreedt: als adviseur of ondersteuner. Doet hij dat niet, dan verliest hij vertrouwen, gaan deuren voor hem dicht. Innoveren als sterkte In de hectiek van 't alledaags opereren wordt niet zelden vergeten dat het vermogen om te kunnen innoveren van grote strategische waarde is voor een instelling. Naast de lopende projecten en de standaard-
12 dienstverlening moeten nieuwe bekwaamheden en initiatieven ontwikkeld worden. Er zijn aanwijzingen dat de tweede hoofdtaak van het opbouwwerk, dat is bijdragen aan maatschappelijke ontwikkeling steeds belangrijker wordt voor het opbouwwerk. Gewezen kan worden op toenemende aandrang van lokale bestuurders om kloven te overbruggen, sluitende aanpakken te ontwerpen, of samenwerkingsverbanden rond nieuwe dienstverlening of voorzieningen te realiseren. Gewezen kan ook worden op de beleidsbrief van het Ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport waar expliciet de noodzaak tot innovatie van het diensten- en voorzieningenpatroon wordt bepleit. (Ministerie VWS 1996) Intensiveer de capaciteiten op het gebied van deze tweede hoofdtaak van het opbouwwerk, dat is: bijdragen aan maatschappelijke ontwikkeling. Blijf dus assertief eigen ruimte opeisen, wees innovatief en zet nieuwe samenlevingsontwerpen op de agenda. Het organiseren van een aangepaste vorm van 'research and development' binnen opbouwwerk-instellingen heeft daarom hoge prioriteit. Belangrijk is dat die ideeën voor verandering daadwerkelijk op de agenda van beleidsinstanties als haalbare voorstellen komen. De know how moet gecommuncieerd worden én van een draagvlak bij actieve, invloedrijke burgers voorzien worden. Pas dan zal er in netwerken mee gescoord kunnen worden. Duyvendak formuleert het als volgt: " Willen opbouwwerkers effectief kunnen optreden dan is het noodzakelijk dat zij opnieuw hun verhouding bepalen tot de groepen waarvoor zij zich inzetten én hun verhouding tot elkaar. Maar minstens zo belangrijk is dat zij hun relatie tot de politiek opnieuw ijken door het belang van de politiek te herwaarderen...Het gaat om de formulering van een 'positieve' theorie waarin relaties niet bij voorbaat als beperkend maar als versterkend in kaart worden gebracht." (Duyvendak, Inaugurale rede Erasmus Universiteit, 1997 blz 10 e.v.). Een belangrijke bron hierbij, die bewaakt en uitgebouwd moet worden, is
13 het relatienetwerk van een werker. Voor een adequate dienstverlening gaat het om meer dan kennis, houding, vaardigheden, accommodaties of bevoegdheden. Werkers zonder goede relaties hebben een mindere functionaliteit voor een dynamische organisatie die samenwerking belangrijk acht en deze intern en extern bevordert. Kennis, contacten en innovatie-vermogen vormen een belangrijke bron van welvaart voor een opbouwwerk-instelling. Afsluitende conclusies in de vorm van stellingen 1.
Opbouwwerk is meer dan 'leuke dingen voor de mensen' binnenhalen. Het gaat ook om de wijze waarop: via zelforganisatie, via leerprocessen. Opbouwwerk is niet een vorm van ambulant groepswerk.
2.
De kracht van het opbouwwerk zit in het feit dat opbouwwerkers weten hoe de samenleving functioneert op micro-niveau, daar vanuit kunnen zij inschatten hoe zelfredzaam de mensen zijn.
3.
Deze informatie, gekoppeld aan procesvaardigheden en een positie dicht bij burgers, vertrouwen bij georganiseerde burgers: het is deze
combinatie van zaken die de meerwaarde van de opbouwwerker vormt t.o.v. ander 'sociale makelaars' . 4.
Dit vergt niet alleen actief de omgeving verkennen, goed op de hoogte blijven van ontwikkelingen, netwerkpartners actief bevragen, maar deze ook actief informeren over de bekwaamheden en wapenfeiten van de instelling.
5.
Te vaak werd vroeger er vanuit gegaan dat een goede opbouwwerker pas z'n werk kan doen als hij zich identificeert met de belangen van de gebruikers. Dat hoeft niet per se, de werker kan het vak ook adequaat uitoefenen in een zakelijker adviesrelatie. De werker heeft een duidelijke verantwoordelijkheid om aan betrokkenen duidelijk te maken vanuit welke rol hij optreedt: als adviseur of ondersteuner. Doet hij dat niet, dan verliest hij vertrouwen, gaan deuren voor hem dicht.
6.
Werken in opdracht van instanties ( i.v.m. werken in opdracht van
14 bewonersorganisatie ) staat niet haaks op de opbouwwerkdoelstellingen. Je moet wel hardnekkig onderhandelen over de opdracht, je niet bij vorbaat beperken om binnen het aanvankelijk bedachte concept of oplossing te gaan werken. 7.
Er zijn aanwijzingen dat de tweede hoofdtaak van het opbouwwerk, dat is bijdragen aan maatschappelijke ontwikkeling steeds belangrijker wordt voor het opbouwwerk. Het organiseren van een aangepaste vorm van 'research and development' binnen opbouwwerk-instellingen heeft daarom hoge prioriteit.
8.
Hoogwaardige kennis en een gevarieerd relatienetwerk vormen strategische sleutelvariabelen op weg naar de toekomst. Als werkgever van opbouwwerker geeft dit een aanwijzing: Leer de werkers beter netwerken, lobbyen, onderhandelen, public relations te voeren. Versterk de expertises inzake onderzoeken, projectmatig werken, activeren.
9.
Kort en goed komt dit voor de instelling neer op het creëren, toepassen en onderhouden van een passend kwaliteitzorgsysteem om de bekwaamheden van de werkers te onderhouden en uit te bouwen.
H. Broekman, juni 1998