K.B.V.B. Stamnummer 08112
Editor: Sportief begeleider Dominique Cauwelier
Inhoudstafel
BLOK A Hoofdstuk 1 Sportief dossier (missie en visie van SK Reningelst) Hoofdstuk 2 Teckniek/tactiek (eenvoudige principes van zonevoetbal) als opleidingsfilosofie binnen de ontwikkeling van de jonge voetballer 2.1 2.2 2.3
Inleiding Basisprincipes van zonevoetbal (eenvoudige zoneverdediging) Spelconcept per jeugdcategorie: Spelconcept: analyse van 1-4-4-2 nr 1-4-5-1 • A- junioren (of de junioren) • B- junioren (of de scholieren) • C- junioren (of de knapen) • D-junioren (of de miniemen) Spelconcept: analyse van 1-3-1-3 nr 1-3-3-1 • E- junioren (of de pré-miniemen) Spelconcept: analyse ruitformatie • F-junioren (of de duiveltjes)
2.4.
•
Balbezit: basistaken voor de volledige ploeg
•
Balverlies:basistaken voor de volledige ploeg
•
Praktische voorbeelden
Coaching en communicatie
Hoofdstuk 3 Voetballeerplan (technisch/tactisch) voor jeugdspelers per categorie 3.1.
F-junioren (duiveltjes)
3.2.
D- en E-junioren (miniemen en pré-miniemen)
3.3.
B- en C-junioren (scholieren en knapen)
Hoofdstuk 4 Trainingsmethodiek 4.1. 4.1.1. 4.1.2. 4.1.3. 4.1.4.
Inleiding trainingsmethodiek Didactisch- methodologische aspecten Spelgerichte methode Organisatie Instructies en coaching
4.1.5.
Het trainingsproces:planning en periodisering van de training • Planning (Algemeen plan, jaarplan, maandplan, weekplan, training) • Periodisering (Macro, meso en microcycli)
4.1.6.
Indeling van de training • Opwarming (gebruik makend van een multi-functionele opwarming zie blok B) • Kern • Cooling down Keuze van de oefenstof • Probleemstelling • Probleemanalyse • Probleemselectie • Probleemoplossing Beschrijving van de oefenstof • Terreingrootte • Organisatie • Duur • Intensiteit • Coaching • Mogelijke varianten Gebruikte terminologie
4.1.7.
4.1.8.
4.1.9. 4.2.
Training op maat van het kind
4.3.
Trainingsopbouw F-junioren of duiveltjes
4.4.
Trainingsopbouw voor 8-12 jarigen ( E-junioren of pré-miniemen en D- junioren of miniemen)
4.5.
Trainingsopbouw voor 12-16 jarigen (C-junioren of knapen en B- junioren of scholieren)
BLOK B: Multi- funcitonele opwarmingen • • • •
•
Opwarming in training, waarom? Wat is een multi-functionele opwarming? Waarom een multi-functionele opwarming gebruiken? Integratie van thema’s in de multi-functionele opwarming o Loopscholing + voorbeelden o Techniekscholing + voorbeelden o Uithouding – lenigheid – kracht – snelheid + voorbeelden o Coaching – onderlinge communicatie + voorbeelden 10 uitgewerkte multi-functionele opwarmingen
BLOK C: BIJLAGEN • • •
Afspraken betreffende spelhervattingen Aanwezigheidslijst seizoen 2004-2005 trainingen en wedstrijden Wedstrijdverslag voor Het Wekelijks Nieuws
BLOK A HOOFDSTUK 1 SPORTIEF DOSSIER (MISSIE EN VISIE VAN SK RENINGELST) BELEIDSPLAN UITWERKEN VOETBAL WERKPLAN WERKDOCUMENT SK RENINGELST Missie van SK Reningelst = Jeugdvoetballers opleiden tot voetballers voor het eigen fanionteam, door het aanbieden van een optimale begeleiding waarin doorstroming centraal staat en waarbij aandacht wordt besteed aan de totale opvoeding van de jeugdspelers. VISIE SK RENINGELST
VISIE KBVB
VISIE SK JEUGD
FUN
FORMATION
KIND STAAT CENTRAAL
ZONEVERDEDIGING
Bestuur, trainers en ouders
OPVOEDING
WEDSTRIJDMETHODE
DUS: Intelligente voetballers opleiden Meer voetbalplezier – Meer spelvreugde
HOE GAAN WE TE WERK GAAN OM DIT TE REALISEREN OP NIVEAU VAN DE SPELERS We moeten op zoek gaan naar de oorzaak van sommige gestelde problemen. Als we de oorzaak gevonden hebben kunnen we werken aan een oplossing. Werken aan een oplossing moet ook geëvalueerd worden zodanig dat er kan bijgestuurd worden aan de oplossing voor het probleem. Dus we weten allemaal dat er in de jeugdopleiding drie grote pijnpunten zijn. Het eerste situeert zich bij de duiveltjes en preminiemen, namelijk de INSTROOM. Het tweede probleem is te vinden bij de knapen en scholieren waar de jongens in hun PUBERTEIT geraken en dat ze soms een wisselvallig karakter hebben. Hierbij hebben te maken met heel veel drop outs. We moeten proberen zoals bij de instroom de spelers warm te maken en blijven warm maken om voetbal te spelen. Al te vaak kiezen ze voor uitgaan ten opzichte van voetbal spelen. Het derde pijnpunt is te vinden bij de doorstroming naar het eerste elftal. Die doorstroming is noodzakelijk om spelers, trainers, medewerkers, ouders en bestuur te blijven motiveren. Dit is in de loop der jaren heel goed gelukt en willen om dit elan doorgaan. Als er ieder jaar een twee spelers kunnen doorstromen van de junioren naar de eerste ploeg, kunnen we van een groot succes spreken en is de toekomst van SK verzekerd.
HOOFDSTUK 2 TECKNIEK/TACTIEK (EENVOUDIGE PRINCIPES VAN ZONEVOETBAL) ALS OPLEIDINGSFILOSOFIE BINNEN DE ONTWIKKELING VAN DE JONGE VOETBALLER
E- (8-8) en F-junioren (5-5)
BASISOPSTELLING Dubbele ruitformatie 1-3-3-1 BALBEZIT 1-3-1-3
1 1
9 11
7
10
5
2 3
1
9
BALVERLIES 1-3-3-1 11
7 10
5
3
2
1
pstelling steeks vertrekkend vanuit een RUITFORMATIE (zie hfdst 3)
HOOFDSTUK 3 VOETBALLEERPLAN (TECHNISCH/TACTISCH) VOOR JEUGDSPELERS PER CATEGORIE Weten met wat je bezig bent en weten wat je wenst te bereiken
METEN WETEN OPLOSSEN
EVALUEREN
Het opleidingstraject is er op gericht om de betere spelers zoveel mogelijk doorstromingskansen te geven. Het is ook ons streefdoel om de minder getalenteerde spelers een volledige opleiding aan te bieden en te trachten als trainers het maximum te halen uit elk individu. Hiervoor is er een zeker leerplan onontbeerlijk. Het werken op gevoel biedt onvoldoende garanties. Het aanbieden van leerstof op het niveau van de kinderen is essentieel in de opleiding. Knapen trainen anders dan de eerste ploeg en moeten dus ook anders begeleid en opgeleid worden. Zelfs binnen de categorie duivels is er een zeer groot onderscheid in motorische vaardigheden. Een pluimpje van het eerste leerjaar zou naders moeten ‘spelen’ dan een laatste jaarsduivel (3 de leerjaar). Hetzelfde geldt voor elke leeftijdscategorie. Het is onze bedoeling dit jaar samen met ALLE trainers en de sportief verantwoordelijken van SK Reningelst een leerplan uit te schrijven en op te volgen (dit leerplan is opgesteld en aangevuld met het leerplan van de KBVB). We gaan dit leerplan niet zomaar kopiëren, maar wel voldoende accenten leggen waardoor de rode draad doorheen de jeugdopleinding zichtbaar blijft!
3.1. F-junioren (5-8 jarigen) Voor het leerpan van deze categorie verwijzen we naar het ‘Het Duivels Football-Fun Boek’ van Joost Desender en Gino Caen (uit te lenen hier op de club). Bij deze categorie is vooral belangrijk dat het spelplezier centraal staat. Deze instroom staat garant voor de toekomst van SK Reningelst. Dus is het belangrijk dat spelers gemotiveerd worden en blijven en zo andere vriendjes kunnen overtuigen om te komen voetballen.
Het aanleren van eenvoudige motorische basisvaardigheden naar specifieke voetbalvaardigheden. (pre-techniekscholing). Met andere woorden oog-hand coördinatie en oog-voet coördinatie zijn heel belangrijk om eenvoudige technieken aan te leren zoals controle pass. Dit is het uitgangspunt bij deze leeftijdscategorie. We moeten evolueren van individueel spelen naar het leren (samen-)spelen per twee, per drie, per vier. Daardoor is het jusit uitvoeren van een pass binnenkant voet het belangrijkste bij deze jeugdcategorie. Als dit goed uitgevoerd wordt, kan men nadruk leggen op meer eenvoudige technische voetbalvaardigheden zoals leiden van de bal, dribbelen met de bal, passeerbewegingen,… . Het uiteindelijke streefdoel bij deze categorie is het kunnen samenspelen per vier in ruitformatie. Hierbij moet elke speler zijn positie innemen en op deze positie blijven zodanig dat de bal het werk kan doen door passen te geven aan elkaar. De nummer 7 blijft aan de rechterkant en de nummer 11 in de opstelling blijft aan de linkerkant. Dit wil zeggen, ze moeten niet aan de kant komen waar ze niet staan. Ze moeten het spel breed houden zodanig als er een bal (diagonale pass) naar die kant komt dat ze gevaar kunnen scheppen.
BASISOPSTELLING 1
1 1
10
7
11
9
Hoofdstuk 4 TRAININGSMETHODIEK 4.1. Inleiding De training vormt het middel bij uitstek om voetbalvaardigheden aan te leren. Vanwege het multidisciplinaire karakter van voetbal moeten jeugdspelers (spelertjes) zowel op technisch, tactisch als conditioneel vlak progressie kunnen maken. Om dit te realiseren is er via de gespecialiseerde literatuur reeds een ruim aanbod aan oefen-, spel- en wedstrijdvormen beschikbaar. Het samenstellen van een geslaagde trainingssessie is echter meer dan het verzamelen van afzonderlijk bruikbare oefeningen. Hierbij dient de trainer (er) met een aantal aspecten rekening gehouden te worden. In eerste instantie zullen de specifieke doelstellingen de trainingsinhoud bepalen. Van zodra het dominante trainingsthema is vastgelegd, moeten geschikte oefeningen gezocht worden die aansluiten bij dit onderwerp. Tijdens een training die gericht is op het verbeteren van de individuele actie zullen bijgevolg andere accenten getraind (moeten) worden in vergelijking met een oefensessie die opgebouwd is rond het thema flankvoorzet. Daarnaast kan een vlot verloop van een training slechts gegarandeerd worden indien de verschillende opeenvolgende oefeningen in/tot een samenhangend geheel samenvloeien. Zo zal een andere organisatievorm voor iedere nieuwe oefening de training vaak meer onderbreken dan gewenst. Naast deze organisatorische dimensie zal ook o.a. de conditionele toestand van de spelers een invloed hebben op de trainingsinhoud. In de eerste fase van de voorbereiding bijvoorbeeld kunnen vanzelfsprekend niet alle conditionele eigenschappen getraind worden. Andere factoren die de keuze van de oefeningen beïnvloeden, zijn o.m. leeftijd, niveau (en specifieke tekortkomingen) en aantal spelers. Het voorbereiden van een training is dus een complexe opdracht die wordt ingevuld door de jeugdtrainer - al dan niet - in samenspraak met de jeugdcoördinator. Maar ook tijdens de training vervult de trainer een belangrijke rol. Hij (zij) moet erop toezien dat de organisatie van de oefening vlot verloopt en eventueel aanpassingen doorvoeren (vb. “zijn de afstanden niet te groot?” of “schuiven de spelers goed door bij het inoefenen van een spelsituatie?”), bijsturen indien fouten gemaakt worden (vb. bij een foutieve technische uitvoering of bij tactisch verkeerde beslissingen in een wedstrijdvorm) en vooral de spelers coachen (bepaalde ‘voetbalaspecten’ benadrukken en spelers aanmoedigen). Dit hoofdstuk heeft tot doel de jeugdtrainer een leidraad aan te bieden bij het voorbereiden van een training. Eerst zullen een aantal didactisch - methodologische principes beknopt besproken worden.
4.1.1. Didactisch – methodologische aspecten Zowel bij de voorbereiding van als tijdens de training moet de trainer kunnen (voort)bouwen op een aantal didactische en methodologische regels. Het sportspelconcept biedt een betrouwbaar fundament waarop de trainingen kunnen worden opgebouwd. Indien de jeugdtrainer consistent de basisprincipes van dit model hanteert, zal de jeugdvoetballer zijn voetbalvaardigheden stapsgewijs kunnen ontwikkelen. Door middel van grondvormen, partiële grondvormen en oefenvormen beoogt het sportspelconcept naast een verbetering van het uitvoeringsniveau eveneens een uitbreiding van het aantal voetbalvaardigheden.
4.1.2. Spelgerichte methode Leersituaties met een technisch – tactische inhoud staan centraal binnen het sportspelconcept. Bij jeugdcategorieën is het onsuccesvol opbouwen van een aanval immers niet zozeer te wijten aan conditionele tekortkomingen maar loopt een aanval tijdens een wedstrijd voornamelijk spaak door het onvoldoende herkennen van de spelsituatie. Het is bijgevolg belangrijk dat jeugdspelers leren hoe met bepaalde wedstrijdsituaties om te gaan om de juiste beslissing te kunnen nemen. Het basisprincipe ‘spelend leren spelen’ speelt hierop in door jeugdspelers vrij (spelvormen) te laten spelen ‘binnen de afgesproken spelregels en ruimte’. Precies in dit laatste schuilt het succes van de formule. Door in wedstrijd- en oefenvormen de spelvoorwaarden aan te passen (vb. aantal mede- en tegenspelers, neutrale spelers, terreinafmetingen, grootte van de doelen en spelregels zelf) en opdrachten in te voeren (vb. in 2 tijden spelen, enkel scoren met het hoofd) wordt niet totaal vrij gespeeld maar spelenderwijs systematisch en doelgericht geleerd. Bovendien bieden deze aanpassingen het voordeel dat men de oefenstof kan afstemmen op het vaardigheidsniveau van de doelgroep. Zoals eerder vermeld zijn de ‘skills’ van de jeugdspelers onvoldoende ontwikkeld om in de gewone 11 / 11 wedstrijdvorm de steeds wijzigende spelsituaties deskundig te analyseren én de meest geschikte spelkeuze correct uit te voeren. Dit is wel mogelijk in vereenvoudigde spelvormen, uitgewerkt in (partiële) grondvormen, waarbij spelinzicht en technische vaardigheden gelijktijdig ontwikkeld worden. Deze spelgerichte methode heeft het voordeel dat van bij het begin van het leerproces aandacht wordt besteed aan het kunnen waarnemen van spelrelevante informatie en aan het verwerven van inzicht in de belangrijkste spelprincipes (Goethals en Vansteenbrugge, 1993). Dit is noodzakelijk om spelproblemen zelfstandig op te lossen. In de oefenkeuze streven we er dus naar de voetballers zoveel mogelijk te laten spelen. Indien het leereffect via de (partiële) grondvormen echter ontoereikend is, zullen bepaalde voetbalacties uit de spelsituatie moeten geïsoleerd worden. In deze (geïsoleerde) oefenvormen kunnen spelers technische en / of tactische vaardigheden afzonderlijk en onder dezelfde omstandigheden herhaaldelijk inoefenen waardoor de leerprocessen op een meer intensieve manier kunnen bijgestuurd worden (Vansteenbrugge en Goethals, 2004). Deze werkwijze zal niet enkel vernieuwend zijn voor de trainer. De spelers zullen zich evenzeer moeten aanpassen aan de spelgerichte methode: ze zullen geleidelijk aan moeten wennen aan het voetballen met ingebouwde opdrachten en aangepaste spelvoorwaarden. In het begin kan dit enkele aanpassingsproblemen met zich meebrengen maar van zodra de spelers zich hierop hebben ingesteld, zal het leerproces gestimuleerd worden.
4.1.3. Organisatie Een goede organisatie is een voorwaarde voor een vlot verloop van de training. Vanzelfsprekend moet de trainer hier bij de voorbereiding van de training veel aandacht aan besteden. Enkele aanbevelingen kunnen helpen: -
beperk zoveel (als) mogelijk het gebruik van extra materiaal. Kegels en potjes dienen om de oefening te verduidelijken en makkelijker te kunnen uitvoeren. Een overvloed daarentegen heeft een tegengesteld effect waardoor de speler het gevoel kan krijgen in een doolhof te voetballen. Zorg eveneens voor ‘een herkenbare lijn’ in het gebruik van materiaal (vb. terreinafbakeningen in dezelfde kleur, doorschuifsysteem voor 2 groepen in 2 kleuren). Het materiaal moet bovendien zodanig geplaatst worden dat het de oefening
-
-
-
niet hindert en dat het de veiligheid van de spelers niet in het gedrang brengt. Materiaal dat niet gebruikt wordt, moet zich buiten de speelzone bevinden. verplaats zo weinig mogelijk het gebruikte materiaal. Het verplaatsen van doelen, kegels en potjes neemt veel tijd in beslag en zal de training meer onderbreken dan gepland (bij trainingen met veel rustperiodes vb. interval- of snelheidstraining kan de organisatievorm tijdens deze rustperiodes aangepast worden). Hou hiermee rekening bij de keuze van oefen-, spel- en wedstrijdvormen zodat een vlotte overgang van de ene oefening naar de volgende mogelijk is. bedenk alternatieven bij (voor) de voorbereide oefenstof. Binnen eenzelfde training dienen de verschillende oefen- en spelvormen op elkaar afgestemd te worden (zie verder). De training die ‘op papier’ werd voorbereid zal op het veld echter vaak aangepast moeten worden. Een speler die ziek of gekwetst is, slechts 1 helft van het terrein waarop getraind kan worden zijn maar 2 redenen die een trainer dwingen tot bijsturen. Daarnaast kan de gekozen oefenstof tijdens de training te moeilijk (of te makkelijk) blijken voor de spelersgroep waardoor het leermoment verdwijnt. Bedenk reeds bij de voorbereiding hoe de oefeningen onder ‘onvoorziene’ omstandigheden toch kan uitgevoerd worden. behoud zoveel mogelijk dezelfde groepsindeling. Een 1e oefening per 2, een 2e oefening per 3 en een volgende per 4 of 5 spelers laten uitvoeren leidt tot (organisatorische) problemen. Dit kan vermeden worden door, zeker binnen 1 blok (vb. opwarming), oefenen spelvormen te kiezen waarbij steeds met eenzelfde aantal spelers (of een veelvoud ervan) wordt gewerkt. Wanneer de trainer rekening houdt met deze tips zullen de opeenvolgende oefen- en spelvormen beter in een samenhangend geheel vloeien waardoor wanorde, dode momenten, tijdverlies en verlies aan concentratie en motivatie voorkomen kunnen worden.
4.1.4. Instructies & coaching! Tijdens de training zal de trainer meermaals instructies moeten geven: bij het aanleren van voetbalvaardigheden moeten de spelers aanwijzingen krijgen, oefen- en spelvormen dienen vooraf uitgelegd te worden terwijl de spelers tijdens deze oefen- en spelvormen gecoacht moeten worden. -
-
-
aanleren van voetbalvaardigheden. Bij het aanleren van een nieuwe vaardigheid (vb. wreeftrap) zal de trainer voornamelijk in de beginfase een belangrijke taak vervullen. De speler moet zich een duidelijk beeld van de te leren vaardigheid kunnen vormen. In deze eerste fase is de stelling ‘een beeld zegt meer dan 1000 woorden’ beslist van toepassing. De technische uitleg moet bijgevolg gelijktijdig ondersteund worden met een demonstratie. De instructies (gebruik korte krachtige woorden (keywords!)) evolueren van het ‘doe’ naar het ‘voel’-vlak. Ook de feedback is belangrijk en helpt de voetballer progressie maken. uitleg bij oefen- en spelvormen. Een duidelijke omschrijving van de opdracht is noodzakelijk, zeker bij nieuwe oefen- of spelvormen. Trainers moeten daarom de inhoud kort en bondig kunnen verwoorden aangepast aan de leeftijd van de spelersgroep. Bij oefenvormen is het aan te raden de geïsoleerde actie eerst (traag) te laten demonstreren door enkele spelers. Dit om de opdracht te verduidelijken (zie 4 Indeling van de training). Indien voor een doorschuifsysteem wordt geopteerd, dient dit vooraf ook goed afgesproken te worden. coaching tijdens oefen- en spelvormen. De trainer heeft ook tijdens het uitvoeren van de opdrachten een belangrijke taak. De coaching heeft immers invloed op verscheidene
aspecten: de organisatie (spelers corrigeren bij het doorschuiven) en de intensiteit van de oefening (van rustig coachen bij extensieve duurtraining tot de spelers aanmanen zich maximaal in te spannen tijdens snelheidsoefeningen), technische en tactische uitvoering (aangeven waarom de uitgevoerde spelkeuze verkeerd was en welke optie in de gegeven omstandigheden het best is) of gewoon de spelbeleving (zonder een enthousiaste trainer zal er ook geen beleving zijn bij de spelers). Een aangepaste coaching helpt dus om de doelstellingen te verwezenlijken. Bovendien beperkt deze coaching zich niet tot het verbale; ook de lichaamstaal kan veel verduidelijken. Uiteraard is een positieve coaching gewenst.
4.1.5. Het trainingsproces: planning en periodisering van de training • Planning Een langdurig trainingsproces (ca. 10 000 trainingsuren voor topvoetballers) ligt aan de basis van goede prestaties op volwassen leeftijd (zie hoofdstuk techniek). Een voetballer kan zijn individuele mogelijkheden slechts maximaal ontwikkelen indien de basiseigenschappen progressief en systematisch worden getraind. Dit vergt een verantwoorde trainingsopbouw met een zorgvuldig uitgewerkte planning van het trainingsproces waarin de verschillende voetbalvaardigheden aan bod kunnen komen. Een kwaliteitsvolle jeugdopleiding moet daarom kunnen terugvallen op een meerjarenplan waarin doelstellingen, controlemiddelen, trainingsmethoden e.d. duidelijk worden geformuleerd. Het opstellen van een trainingsplan is geen eenmalige opdracht maar een evolutief proces dat geïntegreerd wordt in de praktische realisatie van de training en dat, op basis van ervaringen uit de trainingspraktijk, voortdurend wordt bijgestuurd en vervolmaakt. In de opbouwperiode van het trainingsproces onderscheidt men een trainingsperiode voor beginnelingen, gevorderden en topsporters. Een veelzijdige sportgerichte basisontwikkeling primeert in de trainingsperiode voor beginnelingen. Door middel van algemene trainingsmethoden moet de trainer trachten de fysieke basiseigenschappen en de algemene sporttechnische en -tactische vaardigheden te ontplooien. Met de overschakeling naar de trainingsperiode voor gevorderden neemt ook de specificiteit toe: meer specifieke trainingsmethoden om de voetbaleigenschappen te oefenen. Daarnaast worden de basiseigenschappen verder ontwikkeld en zal, rekening houdend met de belastbaarheid, de intensiteit en de omvang van de training toenemen. Deze toename van de trainingsbelasting moet bij voorkeur sprongsgewijs (per cyclus, zie 1.4.2) geïntroduceerd worden. Hiervoor bestaan 3 mogelijkheden: eerst moet men het aantal trainingen vermeerderen (hogere trainingsfrequentie), vervolgens moet men bij gelijkblijvende intensiteit de omvang opdrijven (hogere trainingsomvang) waarna men bij een gelijke of verminderde omvang meer aandacht kan besteden aan de intensiteit (hogere intensiteit). De getalenteerde jeugdvoetballers zullen in deze fase eveneens voorbereid worden op topsporttraining. Afhankelijk van de doelstellingen worden 4 soorten trainingsplannen die, onderling op elkaar steunen, onderscheiden: algemeen plan, jaarplan, operatief plan en trainingsmodel. Algemeen plan In een theoretisch plan beschrijft de jeugdcoördinator de voorwaarden (technische en tactischekwaliteiten die de spelersgroep reeds onder de knie moet hebben en wat er op einde van het seizoen moet bereikt worden) die noodzakelijk zijn voor het samenstellen van een
jaarplan voor een bepaalde spelersgroep. De belangrijkste doelstellingen en periodes (voorbereidings-, wedstrijd- en overgangsperiode) worden verduidelijkt en aangevuld met algemene bemerkingen. Jaarplan Een jaarplan is een in detail uitgewerkt algemeen plan met het oog op het behalen van de vooropgestelde sportieve doelen. Het biedt een overzicht van de inhoud van de opeenvolgende periodes met verwijzingen naar de beginsituatie, de trainings- en wedstrijddoelen, de accenten, het aantal trainingen, de trainingsbelasting, de oefenmethoden, de wedstrijden en andere algemene kenmerken. Het jaarplan wordt door de jeugdtrainer (in samenspraak met de jeugdcoördinator) opgemaakt in functie van de groep met ruimte voor individuele aanwijzingen. Operatief plan Een operatief plan vormt de concrete invulling van het jaarplan. Voor kortere periodes (maand- of weekplan) worden alle bovenvermelde gegevens van het trainingsproces nauwkeuriger beschreven en de verschillende trainingseenheden worden gedetailleerd uitgewerkt. Trainingsmodel Een trainingsmodel is een gestandaardiseerde trainingseenheid die op zeer regelmatige tijdstippen wordt herhaald. De voetballer krijgt dan een typetraining aangeboden met specifieke parameters (duur, intensiteit, aantal herhalingen, aantal series en rust) voor de trainen eigenschap (vb. snelheid, uithouding, kracht). De trainer kan variaties aanbrengen op dit trainingsmodel in functie van het gekozen tactisch trainingsthema. Dus een algemeen plan wordt ingevuld door het jaarplan die eveneens onderverdeeld is in een periodeplan (operatief plan) waarbij in bepaalde periode van het jaar bepaalde accenten moeten geleerd worden waarbij men dan kan vanuit dit standpunt verder bouwen aan iets nieuws. Dit periodeplan wordt eveneens onderverdeeld in een weekplan (wat er getraind zal worden in die week) en dit wordt gerealiseerd in de trainingen.
• Periodisering Het periodiseren van de training is het indelen van de trainingsstructuur in kleinere en beter hanteerbare periodes om een duidelijker overzicht te krijgen van de na te streven doelstellingen en de wijze waarop men deze doelstellingen kan verwezenlijken. De trainingscyclus wordt traditioneel opgesplitst in een voorbereidingsperiode, een wedstrijdperiode en een overgangsperiode. Een voetbalseizoen is opgebouwd uit 2 macrocycli. Na een overgangsperiode volgt een 1e voorbereidings- (eind juli – augustus) en wedstrijdperiode (september – december). De 2e voorbereidings- (januari – februari) en wedstrijdperiode (januari – mei) vangt aan na de winterstop. Binnen deze macrocycli (voorbereidings-, wedstrijd- en overgangsperiode) zullen variaties optreden in de trainingsomvang en –intensiteit. Om de doelstellingen makkelijker te kunnen realiseren, zullen de macrocycli (5 maanden) in kleinere trainingsperiodes ingedeeld worden, nl. de mesocycli (3 tot 6 weken) die op hun beurt worden onderverdeeld in de microcycli (1 week). Vanzelfsprekend zal de inhoud van deze trainingsperiode bepaald worden door de leeftijd en het niveau van de spelersgroep. Bij jeugdspelers zal de trainer bijvoorbeeld rekening moeten houden met de schoolperiodes.
4.1.6. Indeling van de training Globaal beschouwd kan men de training in 3 componenten indelen: opwarming, kern en cooling-down. •
OPWARMING
Het doel van de opwarming bestaat erin de voetballers geestelijk en lichamelijk voor te bereiden op het meer intensieve vervolg van de training. Opwarmingsoefeningen moeten de concentratie aanwakkeren, bloedsomloop en ademhalingsstelsel stimuleren en spieren preventief beschermen tegen blessures. Een goede opwarming vormt de basis van een geslaagde training. De trainer dient bij de keuze van de opwarmingsoefenstof met een aantal aspecten rekening te houden: de intensiteit moet progressief toenemen. De inspanningen worden in het verloop van de opwarming stelselmatig opgedreven. Dit kan bijvoorbeeld door meer specifieke loopacties (versnellingsloop) i.p.v. spelvormen in te voeren, het tempo te verhogen, de afstanden te vergroten en een intensievere coaching. de opwarming moet in functie van het verdere verloop van de training staan. De opdrachten die de spelers tijdens de opwarming uitvoeren dienen aan te sluiten bij het dominante trainingsthema. Indien de training rond het thema snelheid is opgebouwd, zullen de spelers reeds tijdens de opwarming een aantal versnellingslopen moeten gelopen hebben. Een techniektraining daarentegen vereist niet zo’n intensieve opwarming; hier zullen eerder eenvoudige aanverwante technische voetbalvaardigheden herhaald worden. de organisatie moet eenvoudig en makkelijk te begrijpen zijn. Hoewel de trainer zoveel mogelijk variatie in de opwarming moet proberen te brengen, mag dit niet ten koste gaan van het eigenlijke doel van de opwarming. Een ingewikkeld doorschuifsysteem kan er bijvoorbeeld voor zorgen dat de spelers de organisatievorm niet begrijpen en onvoldoende in beweging zijn. de organisatie moet een vlotte overgang naar de kern mogelijk maken. Door de groepsindeling en de ‘terreinbezetting’ zoveel mogelijk te behouden, zal een verlies van het effect van de opwarming vermeden worden. Aanpassingen aan de organisatievorm vergen immers (te veel) tijd die door de spelers vaak niet nuttig word ingevuld. de opdracht(en) moet(en) aangepast worden aan de leeftijd en het niveau van de spelersgroep. Bij jonge spelertjes kan de opwarming hoofdzakelijk als mentale voorbereiding (aandacht richten naar de training en de trainer) beschouwd worden terwijl oudere jeugdspelers, ter preventie van blessures, vooral lichamelijk moeten voorbereid worden. Ook de opdrachten (vb. afstanden, intensiteit, moeilijkheidsgraad) en de organisatievorm (vb. doorschuifsysteem) moeten afgestemd worden op het niveau en de leeftijd. de opwarming moet de spelers de mogelijkheid bieden om te stretchen. Dit kan zowel tussentijds (vb. na een aantal minuten en vóór het opdrijven van de intensiteit) als op het einde van de opwarming. Daarnaast zal de trainer bijvoorbeeld ook rekening moeten houden met omgevingsfactoren zoals de weersomstandigheden, de staat van het terrein en de beschikbare ruimte.
Jeugdspelers moeten van jongsaf vertrouwd raken met de opwarming en het nut ervan inzien. Door hen te wijzen op het belang en de voordelen van bijvoorbeeld elke training te stretchen, zullen de voetballertjes een automatisme kweken waardoor blessures vermeden kunnen worden. De trainer moet trachten zoveel mogelijk oefeningen met bal in de opwarming op te nemen, zeker bij de jongste leeftijdsgroepen. Een opwarming waarbij elke speler over een bal beschikt, biedt de voetballertjes een uitstekende gelegenheid om hun voetbaltechnische vaardigheden te herhalen. Hierbij kan de trainer hen veel technische opdrachten (vb. bal leiden binnenkant voet / buitenkant voet / tussen beide voeten, bal onder voetzool zijwaarts / achterwaarts meenemen, dribbelbewegingen, inoefenen van controletechnieken, enz.) laten uitvoeren en tussentijds loopwerk inlassen. Via enkele aanpassingen kunnen zelfs tik- en overloopspelletjes met een bal aan de voet in de opwarming worden opgenomen. Om de verschillende spiergroepen functioneel op te warmen, is het aan te raden regelmatig loopvariaties in te schakelen. Voorbeelden zijn knieën heffen (heupbuigers en quadriceps), hielen tegen zitvlak (hamstrings), bijtrekpassen (abductoren – quadriceps en adductoren), ??? Coördinatieoefeningen helpen de looptechniek en –coördinatie te verbeteren en zijn goede snelheidsvoorbereide oefeningen. Ook het boek van Vansteenbrugge en Goethals (Leren voetballen) geven enkele handige tips voor een goede start van de training. Bij een opwarming met bal kiest men voor oefenvormen (of spelvormen) die gekend zijn vanuit een vorige training, liefst dicht aansluiten bij het te behandelen thema en qua intensiteit en tempo progressief verzwaard kunnen worden. Inzake organisatie zal de groepsindeling en opstelling rekening houden met het verdere trainingsverloop. Tijdens de opwarming zal de coaching in een 1e stadium gericht zijn op het begrijpen van de organisatie. Wanneer spelers de opdracht niet begrijpen en niet weten welke posities ze moeten innemen, zal veel tijd verloren gaan en wanorde optreden. In een 2e fase dient gecoacht te worden op de correcte uitvoering van de opdracht om uiteindelijk het accent te leggen op een verhoging van de intensiteit zonder kwaliteitsverlies. Vanzelfsprekend zal de trainer van een vaardige spelersgroep in zijn coaching vlugger kunnen overschakelen naar fase 3 (intensiteit), terwijl de trainer van minder begaafde spelers meer aandacht zal moeten besteden aan fase 1 (organisatie) en fase 2 (technische uitvoering). •
KERN
De doelstellingen van de training zullen hoofdzakelijk in de kern verwezenlijkt worden en bepalen bijgevolg de inhoud. De aan te leren of te vervolmaken voetbalvaardigheden worden bij voorkeur geïntegreerd in spelvormen. Hierbij worden de voetballers actief geconfronteerd met opeenvolgende spelsituaties waardoor ze gedwongen worden spelkeuzes te maken. Deze spelervaringen zullen de spelertjes in de toekomst in soortgelijke omstandigheden zoals tijdens wedstrijden helpen. Tijdens de spelvorm kan de trainer (afhankelijk van de specifieke doelstellingen) de spelers kort op bepaalde aspecten wijzen. Een meer diepgaand ‘leergesprek’ volgt dan in de rustperiode. Terwijl de spelers recupereren, zal de trainer de spelvorm analyseren: de voornaamste fouten (in functie van de doelstellingen evenals algemene fouten) worden aangehaald maar ook positieve zaken worden belicht. Om deze fouten te corrigeren, kan de trainer tips geven (vb. “loop je vrij nadat je een pass gegeven hebt”) of het principe ‘guided discovery’ toepassen. Hierbij zal de trainer de spelertjes op weg zetten naar de goede oplossing. In de praktijk kan hij dit realiseren door een bepaalde fase na te bootsen en gericht vragen te stellen (vb. “wat deed ik na de pass?”). De spelertjes kunnen dan zelf observeren, de
juiste oplossing herkennen en er zich een beeld van vormen om uiteindelijk de situatie te begrijpen en te kunnen toepassen (Vansteenbrugge en Goethals). Na dit rustmoment wordt de spelvorm hernomen, eventueel in een gevarieerde versie (moeilijker of makkelijker naargelang de omstandigheden). De trainer heeft de taak om de spelers en de spelvorm te blijven bijsturen om optimale leermomenten te garanderen. Naast spelvormen kunnen eveneens oefenvormen ingelast worden, wat de trainer de mogelijkheid biedt meer controle te hebben over bepaalde – in hoofdzaak conditionele – aspecten. De spelertjes zullen in dit geval een bepaalde beweging onder meer specifieke omstandigheden inoefenen. Sommige voetbalvaardigheden kunnen zelfs enkel via oefenvormen voldoende efficiënt getraind worden. Zo zal tijdens een spelvorm bijvoorbeeld moeilijk specifiek op startsnelheid kunnen getraind worden. Om de juiste conditionele eigenschappen te kunnen trainen, zal de trainer de parameters duur, intensiteit, herhalingen, series en reeksen moeten aanpassen en dit zowel bij oefen- als spelvormen. De kern wordt, indien mogelijk, beëindigd met een (gewone) wedstrijdvorm tussen 2 teams. Hierbij kan de trainer eventueel kiezen om in de coaching het accent op de trainingsdoelstellingen te leggen. Aan het einde van de training zal de trainer, op basis van de prestaties tijdens de training, een eindevaluatie maken, wat de inhoud en de accenten van de volgende training zal beïnvloeden. •
COOLING-DOWN
Na de inspanning moeten de spelers mentaal en lichamelijk tot rust komen. Nadat het gebruikte materiaal verzameld is en het terrein opnieuw ‘speelklaar’ (vb. verplaatsbare doelen naast het veld) gemaakt is, kunnen een aantal ontspannende oefeningen uitgevoerd worden. Mogelijke voorbeelden zijn loslopen (met of zonder bal), jongleren en technische oefeningen. Nadien kunnen de belangrijkste spiergroepen eventueel nog gestretcht (submaximaal!) worden.
4.1.7. Keuze van de oefenstof De bovenvermelde principes bieden de jeugdtrainer een houvast bij de voorbereiding van én tijdens de training zelf. Deze principes indachtig kan hij (zij) de zoektocht naar leerrijke oefeningen starten. Hierbij beïnvloeden de specifieke doelstellingen van de training de trainingsinhoud en de keuze van de oefenstof. Volgens de spelgerichte methode uitgewerkt in het sportspelconcept van de Universiteit Gent staan de eigenschappen techniek en tactiek centraal in de jeugdopleiding. Hoewel de trainer alle voetbalvaardigheden (techniek, tactiek, snelheid, uithouding, lenigheid en kracht) in de trainingen aan bod moet laten komen, zal deze planning vanzelfsprekend afhankelijk zijn van het niveau en de leeftijd van de spelersgroep. Hoe jonger de spelertjes, hoe meer aandacht moet besteed worden aan het voetbaltypische en hoe minder aan het conditionele aspect (met uitzondering van snelheid). Hoe hoger het niveau en de leeftijd, hoe meer men ook andere aspecten (dan techniek en tactiek) in de training kan inbouwen. Bij de uitwerking van de training moet de trainer er echter steeds naar streven dat tijdens de training het voetballen de bovenhand heeft (Vansteenbrugge en Goethals, 2004). In principe worden de trainingsdoelstellingen en -inhoud dus grotendeels op voorhand vastgelegd in het jaarplan (zie Het trainingsproces: planning en periodisering van de training).
Wanneer tijdens wedstrijden en / of trainingen specifieke tekortkomingen worden blootgelegd, behoort het tot de taak van de trainer om hierop in te spelen in functie van het jaarplan. In dit geval is een probleemanalytische aanpak aangewezen. Deze werkwijze is opgedeeld in 4 stappen die de trainer bij elke training moet doorlopen om de training kwaliteitsvol te kunnen voorbereiden, uit te werken en uiteindelijk ook op het veld te geven. STAP 1: PROBLEEMSTELLING De trainer stelt tijdens trainingen maar vooral tijdens wedstrijden vast dat zijn spelers bepaalde voetbalvaardigheden onvoldoende beheersen. STAP 2: PROBLEEMANALYSE Vele oorzaken kunnen aan de basis liggen van deze tekortkomingen. Om het probleem gericht te kunnen oplossen, is het aangewezen alle mogelijke redenen neer te schrijven (zonder direct verband te leggen met het eigen team). Al deze oorzaken kunnen worden teruggebracht tot 3 grote categorieën, die elk afzonderlijk of soms tegelijk aanleiding geven tot een tekort. Men onderscheidt oorzaken van technische, tactische en conditionele aard. STAP 3: PROBLEEMSELECTIE Uit alle geformuleerde oorzaken zoekt de trainer dan de werkelijke reden(en) van het tekort. Het is echter onmogelijk om alle oorzaken tijdens 1 training aan te pakken. Daarom zal de trainer de belangrijkste (1 of maximum 2) oorzaken van het probleem bij zijn spelersgroep moeten selecteren. STAP 4: PROBLEEMOPLOSSING (thema van je training) Het samenstellen en uitwerken van een aangepaste training vormt de laatste fase in de voorbereiding. Rekening houdend met het probleem en de geselecteerde oorzaken zoekt de trainer de meest geschikte manier om zijn spelers te coachen. Vervolgens moet naar een spelvorm gezocht worden die aansluit bij het trainingsthema en waarbij de trainer gericht kan coachen. Om voorbereid te zijn op onvoorziene omstandigheden (vb. een speler die ziek of gekwetst is, slechts 1 helft van het terrein waarop getraind kan worden, spelvorm te makkelijk of te moeilijk voor de spelers) is het aan te raden vooraf reeds een aantal varianten te bedenken (zie Organisatie). Binnen de kern van 1 training zal men zich moeten beperken tot 1 of 2 spelvormen waarbij een vlotte overgang van de ene spelvorm naar de andere mogelijk is zonder veel tijdverlies en verplaatsing van materiaal. Om de training te vervolledigen zal de trainer voor de opwarming een oefenvorm (of spelvorm) moeten zoeken die dicht aanleunt bij de gekozen spelvorm(en) en waarbij deelaspecten van het trainingsthema behandeld kunnen worden. Deze probleemanalytische aanpak kan eveneens worden toegepast bij de ‘gewone’ voorbereiding van trainingen volgens het jaarplan. Hierbij vormt niet zozeer een waargenomen tekortkoming het uitgangspunt van de training maar een bepaald voetbalaspect dat voor de betrokken spelersgroep voor verbetering vatbaar is. Tabel 1. Algemene principes van de trainingsmethoden voor de verschillende conditionele eigenschappen duur
intensiteit
herhalingen
series
rust
extensieve duurtraining
30-90 min
60-80% HFmax
geen
2 min
intensieve duurtraining
30-40 min (5x6-5x8 min)
75-90% HFmax
6x10min, 5x12min, 4x15min, 3x20min 5
geen
3-5 min
extensieve intervaltraining
30-60 sec
85-95% HFmax
6-8
2-5
herh: 45-90 sec series: 4-6 min
intensieve intervaltraining startsnelheid
15-30 sec
>90% HFmax
4-8
2-4
1-2 sec (5-15m)
100% HFmax
8-10
2-4 (begin 1-2)
versnellingsvermoge n
2-6 sec (15-50 m)
100% HFmax
6
1-2
herh: 15-30 sec series: 4-6 min herh: 30 sec series: 4-6 min herh: 1-2 min series: 4 min
snelheidsuithoudings -vermogen
6-10 sec (50-80 m)
100% HFmax
4-6 (begin 2-4)
1-2
herh: 2-4 min series: 6 min
herhaald kort sprintvermogen
2-4 sec (10-15 m 20-30 m)
100% HFmax
6-10
2-4
herh: 10 sec series: 4-6 min