Katrien Steyaert / Katrijn Van Giel
1 Diplomatie
8
Duitsland
24
2 Sport
30
Fr ankr ijk
44
3 Techniek en wetenschap
50
Nieu w-Zeeland
66
4 R echt
72
88
Ver enigd Koninkr ijk
5 Vrou wen
94
Jamaica
108
6 Goed & kwa ad
114
Zuid-Afr ik a
130
7 Hulpver lening
136
Neder land
150
8 Kunst
156
De Eerste Wereldoorlog is een cesuur
171
bronnen
178
6
Wat zich afspeelde tussen 28 juli 1914 en 11 november 1918 veranderde de wereld voorgoed. De eerste internationale oorlog op wereldschaal verwoestte de levens van miljoenen soldaten en burgers. De levens van hen die overleefden werden ontworteld. Velen krabbelden weer recht, maar herstelden nooit meer. De verwoestende kracht ging verder. Want ook hoe we dachten zou nooit meer hetzelfde zijn. Wat is nog recht en wat is rechtvaardig? Hoe kunnen landen nog met elkaar omgaan? Onze oude ideeën over politiek en maatschappij bleken niet meer te kloppen. En kan een mens die tot dit in staat was nog wel kunst maken? Het conflict was begonnen als een oorlog die snel voorbij zou zijn, en van beperkte schaal. Maar in de zompige gronden aan de IJzer kantelde de hele mensheid tijdens vele jaren van ontreddering. Hoe moest het nu verder? Toch groeide uit de Eerste Wereldoorlog ook nieuwe hoop. Als dunne rode bloemen in de wind op kapot gereten Vlaamse velden. Net waar alles vernietigd werd, begon daarna ook met volle kracht de moderne tijd. Op de brokstukken van een niets ontziend conflict bouwde de mensheid in de jaren na de oorlog de moderne tijd. Eerst aarzelend en daarna steeds krachtiger. Mensen herstelden hun huizen. Internationale verhoudin-
gen werden hertekend. Nieuwe stromingen ontstonden die de politiek van de hele twintigste eeuw zouden bepalen. Emancipatiebewegingen leidden tot algemeen stemrecht en dekolonisatie. De luchtvaart was maar een van de tientallen industrieën die met de voortschrijdende technologie een nieuwe adem vond. De kunst vond een nieuwe vorm om een betekenis te geven aan de gruwel. Waarden die gedaverd hadden op hun grondvesten werden verankerd in een nieuw internationaal recht. Dit boek is het verhaal van deze omwenteling. Met getuigenissen en herinneringen van mensen uit vele windstreken vertelt dit boek hoe in Vlaanderen de mensheid een andere wending nam. In deze streken vocht de wereld. De oorlog vernietigde wat we hadden en hoe we dachten. Maar hier groeide ook een nieuw bestaan. Dit boek vertelt het verhaal van deze omwenteling in gesprekken met mensen die in onze huidige Vlaamse samenleving gezaghebbende posities bekleden in heel verschillende domeinen, en die een streven belichamen naar een betere wereld. Mensen die strijden voor rechtvaardigheid en tegen armoede, voor het geluk van ieder. Aan hen vroegen we te vertellen over hun idee over onze erfenis van de Eerste Wereldoorlog. Deze mensen vormen tegelijkertijd een beschermcomité voor de Vlaamse overheid. Dit initiatief werd mogelijk gemaakt door het Departement internationaal Vlaanderen van de Vlaamse overheid. Door het herdenken wil het meebouwen aan een open en solidair Vlaanderen, dat zich inzet voor een democratische, veilige en welvarende mondiale samenleving.
Door het verleden te herdenken kunnen we leren hoe de toekomst beter te maken. Dit boek wil ook erkennen dat meer dan dertig staten bij de oorlog betrokken waren. Enkele ambassadeurs in België die niet alleen een uitgesproken kijk hebben op onze moderne tijd maar ook een enorme persoonlijke betrokkenheid hebben bij de Eerste Wereldoorlog vertellen hun persoonlijke verhaal. Zij werken actief met Vlaanderen samen om de herdenking van de Groote Oorlog te ondersteunen. 1914-1918. 100 jaar later is slechts een element van het veel grotere project ‘100 jaar Groote Oorlog’ waarmee Vlaanderen de honderdste verjaardag van de Eerste Wereldoorlog wil herdenken en mee naar vrede wil streven, door huidige en toekomstige generaties in Vlaanderen gevoelig te maken voor verdraagzaamheid en dialoog. Dit boek vertelt verhalen om te herdenken wie geleden heeft. En om te tonen waar hun lijden niet zinloos is geweest. Want op hun pijn ontstond hier in Vlaanderen mee een nieuwe manier van denken en leven die vele miljoenen na hen het geluk heeft geschonken dat zij ontbeerden.
Jeroen Overstijns Uitgever
7
1
DIPLOMATIE De brandweermannen staan machteloos
9
10
De wapenstilstand van 11 november 1918 maakte een einde aan een conflict waarbij op het laatst officieel meer dan dertig staten betrokken waren, van de grote koloniale mogendheden in Europa en de Verenigde Staten tot verre en iets minder verre kolonies. Het aantal doden en gewonden liep in de tientallen miljoenen, het aantal trauma’s was bijna ontelbaar. Militaire begraafplaatsen lijken losjes in de landschappen te zijn uitgestrooid. In het internationale steekspel probeerde het kleine, strategisch gelegen België na de schending van zijn neutraliteit en de mokerslag van het beginoffensief vier jaar overeind te blijven. Nadien betreurde het ruim 40 000 militaire doden en duizenden burgerslachtoffers, die het ijzeren bezettingsregime niet hadden overleefd. De sterke man in de ogen van de bevolking, de man die de oorlogsbeproeving aan hun zijde doorstond, was Albert I. Hij was nog geen vijf jaar koning toen op 4 augustus 1914 het Duitse keizerlijke leger zijn grondgebied schond. Negen maanden eerder was Albert nog op staatsbezoek geweest in Berlijn waar zijn neef Wilhelm hem ongerust had gemaakt door te zeggen dat hij binnen zeer afzienbare tijd oorlog tussen het Keizerrijk en Frankrijk verwachtte.1 In de zomer die volgde werden Wilhelms woorden pijnlijk bewaarheid en geen diplomaat of koning die de wereldoorlog nog leek te kunnen afwenden. Op 31 juli – de dag waarop de koning en zijn regering het bevel gaven tot de algehele mobilisatie van het Belgische leger als reactie op het uitblijven van garanties van Duitsland dat het België niet zou schenden – vroeg Albert in een diplomatiek verwoorde brief aan Wilhelm, zijn ‘cher cousin’, om althans een persoonlijke verzekering dat zijn land het uitdrukkelijk neutrale België niet zou binnenvallen. Toen twee
dagen later uit een Duits telegram bleek dat dat allerminst de keizerlijke intenties waren, formuleerden de Belgische ministers onder voorzitterschap van Albert een antwoord op het Duitse ultimatum. Dat moest verworpen worden, zo vonden ze, want ’s lands status in de wereld stond op het spel. Het vredesverdrag van 1839 had Belgiës internationaal erkende en gegarandeerde neutraliteit vastgelegd. Bovendien betekende aanvaarding van het ultimatum Britse represailles als Duitsland de oorlog verloor, en degradatie tot satellietstaat als Duitsland overwon.2 Midden in de nacht stond de weigering op papier. Een etmaal later, op 4 augustus, staken de Duitse legers de grens over. De oorlog was een feit. Die ochtend hield Albert – volgens de grondwet naast koning ook de Belgische opperbevelhebber – een toespraak tijdens een buitengewone zitting in het parlement. De socialist Emile Vandervelde, toen minister van staat, zei daarover: ‘Il s’est montré, dans ces circonstances difficiles, très calme et très ferme.’3 Buiten had een uitzinnige menigte – collectief verbijsterd maar geestdriftig patriottisch – haar vorst opgewacht en in de tribunes van het Paleis van de Natie kreeg hij een minutenlange ovatie. ‘Bent U ten volle bereid, het heilige erfdeel van onze vaderen ongeschonden te bewaren?’,4 vroeg hij zijn geagiteerde publiek. Er klonk gejuich. De koning-soldaat, de verpersoonlijking van Belgische moed, koppigheid en zelfoverschatting,5 was geboren en ook al liet Albert zich later kennen door zijn militaire terughoudendheid, zijn reputatie was in volle sterkte gevestigd. ‘De l’avis de tout le monde, il est aimé de ses soldats’,6 had Vandervelde gezegd. Albert werd de koning die dicht bij zijn troepen bleef, in augustus 1914 in het kasteel van Korbeek-Lo, daarna in het koninklijk paleis op de Meir in
Koning Albert in zijn generaalsuniform aan zijn schrijftafel in de villa in De Panne, van waaruit hij even goed het geflits en gedonder van de strijd kon zien en horen als zijn troepen Bron: Koninklijk Legermuseum, Brussel
Antwerpen – waar hij persoonlijk aanwezig was bij de offensieven – en na het vastlopen van het front in De Panne, van waaruit hij even goed het geflits en gedonder van de strijd kon zien en horen als zijn troepen. Volgens alle getuigenissen was hij meer met hen begaan dan velen in de Belgische generale staf.7 Met die staf en zijn regering verschilde de koning geregeld van mening – bijvoorbeeld over de reikwijdte van Alberts bevoegdheden tijdens de oorlog – en ook de geallieerden kregen hem niet aan hun kant omdat hij de neutraliteit van zijn land en bovenal de veiligheid van zijn troepen voorrang gaf op de Franse en Britse aanvalsplannen. Het deed weleens twijfels rijzen over de loyaliteit van België en zijn eigenzinnige koning, die volgens enkele Franse stafleden een geheime vrede met Duitsland wilde sluiten. Zo ver wilde Albert waarschijnlijk niet gaan, maar het staat wel vast dat hij al vroeg geloofde dat onderhandelingen de oorlog zouden kunnen beëindigen. Eind 1915 sprak hij diezelfde Vandervelde aan over mogelijke vredesgesprekken, omdat hij niet geloofde in een militaire overwinning, en over de gematigde houding die bij dat overleg nodig was. In 1918 polste Albert de socialistische beweging nog eens om te weten welke vredesperspectieven zij kon bieden, bijvoorbeeld via overleg met de socialistische partijen van de strijdende landen. Albert knoopte ook onderhandelingen aan tussen de Belgische ambassadeur in Londen en de Duitse graaf van Toerring, maar die mislukten. Een groot deel van zijn eigen regering wilde de oorlog voortzetten tot de overwinning en stond negatief tegenover een compromisvrede. Toen in de lente van 1918 het Duitse eindoffensief voor de deur stond, zag Albert het geweld somber tegemoet. Hij kon slechts met moeite de vraag van de Britse opperbevel-
hebber Douglas Haig om het Belgische leger nu eindelijk onder geallieerd bevel te stellen afweren. Ook nu wilde hij zijn troepen er niet voor laten opdraaien. ‘De vergissingen van de leiders komen onveranderlijk op hém (de soldaat, KS) en op het volk terecht’,8 zei hij. Toen in de herfst duidelijk werd dat Duitsland militair aan het kortste eind zou trekken, nam hij toch met 120 000 mannen en duizend kanonnen deel aan het laatste geallieerde offensief. Zodra de Duitse terugtocht begonnen was, nam Albert snel initiatieven om zijn land niet in de greep te laten komen van chaos en revolutie – zoals hij in 1917 in Rusland had gezien. In het kasteel van Loppem bij Brugge, waar hij zijn hoofdkwartier had, zette hij met een select gezelschap de lijnen uit voor een nieuw regime waarin zowel zijn kroon onbedreigd bleef als de antiklerikale partijen – liberalen en socialisten – en hun volkse achterban een grotere zeg kregen. Hij maakte een einde aan de katholiek-conservatieve hegemonie en voerde het stemrecht voor mannen vanaf 21 jaar in – zo hoopte hij de gebroken burgermassa en de ex-soldaten tevreden te houden en wilde hij die talloze individuen die zich ingezet hadden tijdens de oorlog bedanken.
11
De rijzige koning Albert in het gezelschap van de Franse maarschalk Foch en hun stafofficieren aan het Belgische front Bron: Koninklijk Legermuseum, Brussel
12
Dat deed hij ook expliciet tijdens zijn troonrede op 22 november in Brussel. Hij zei dat het vier jaar lang zaak was geweest ‘met het bloed onzer soldaten zuinig te zijn’.9 Het volk was hem daar heel erkentelijk voor en vergaf hem waarschijnlijk zijn obligate aanbevelingen over volkshygiëne en drankverbruik en de lichtelijk afstandelijke bewoordingen waarin hij zich uitliet over de gelijkheid tussen Vlamingen en Walen. De stemming was feestelijk, de intrede van de koning in zijn hoofdstad blij. Toen Albert in februari 1934 een dodelijke val maakte in Marche-les-Dames begeleidden heel wat oud-strijders hem naar zijn laatste rustplaats. De wereld stond toen aan de vooravond van een tweede grote oorlog, waarvoor de eerste de kiem had gelegd. Diplomatie en nobele onderhandelingspogingen – zelfs van vorstelijk allooi – zouden nog maar eens niet opgewassen blijken tegen de waanzin van de twintigste eeuw.
1. DE SCHAEPDRIJVER, S. De Groote Oorlog. Het Koninkrijk België tijdens de Eerste Wereldoorlog. Antwerpen: Linkeroever Uitgevers, 2013, p. 49. 2. DE SCHAEPDRIJVER, S. o.c., p. 62. 3. DE MEYER, F. Tweezijdig pragmatisme. De relatie tussen Koning Albert I en de socialistische leiders van zijn tijd. Deel II: De Eerste Wereldoorlog. In: Ethesis.net, internet. (http://www.ethesis.net/albert/albert_deel_II.htm) 4. DE SCHAEPDRIJVER, S. o.c., p. 70. 5. DE SCHAEPDRIJVER, S. o.c. p. 69. 6. DE MEYER, F. o.c. 7. DE SCHAEPDRIJVER, S. o.c., p. 106. 8. DE SCHAEPDRIJVER, S. o.c., p. 226. 9. DE SCHAEPDRIJVER, S. o.c., p. 311.
13
Herman Van Rompuy Politicus en voorzitter Europese Raad
14
‘
Toen ik opgroeide net na de Tweede Wereldoorlog vertelde mijn grootmoeder me geregeld over de verschrikkingen die ze in 1914 had beleefd in Aarschot, het stadje naast haar geboortedorp. Die verhalen zorgden ervoor dat de Eerste Wereldoorlog voor mij niet alleen een conflict was met een mondiale dimensie. Ze maakten de vele ontberingen en gruwelen concreet, bijna voelbaar, en zo werd de Groote Oorlog een ‘onmenselijke’ oorlog ‘op mensenmaat’. Dat is altijd blijven hangen bij mij. Zoals altijd bij oorlogen begon dit vreselijke conflict toen de diplomatie faalde. De historica Margaret MacMillan heeft het in haar lijvige boek The War that Ended Peace over een ‘diplomatic meltdown’, en ze heeft volledig gelijk. Maar de uitdaging waar de diplomatie toen voor stond, was immens. Diplomaten opereerden in een internationaal systeem dat tegen 1914 grotendeels disfunctioneel was geworden en verschillende langetermijntendensen hadden in Europa geleid tot een uiterst explosieve mix. Ten eerste was er het laat 19de-eeuwse imperialisme, gekenmerkt door de strijd om goedkope grondstoffen uit Afrika en delen van Azië. Dat had geresulteerd in een scherpe competitie tussen Europese landen. Ten tweede was Europa – met Duitsland en Groot-Brittannië op kop – vanaf het begin van de 20ste eeuw verzeild geraakt in een wapenwedloop,
wat ervoor zorgde dat de invloed van het militaire establishment geleidelijk en haast onzichtbaar was toegenomen. Tot slot had nationalisme de spanningen tussen Europese landen doen toenemen, en er bijvoorbeeld toe geleid dat veel Slavische volkeren in de Balkan zich ongemakkelijk voelden in hun Oostenrijks-Hongaarse ‘keurslijf ’. Dat alles, samen met het ondoorzichtige web van geheime defensieakkoorden en allianties, zorgde ervoor dat één vonk – de moord op Franz Ferdinand op die beruchte 28ste juni – leidde tot een wereldbrand die zelfs ervaren diplomatieke brandweermannen niet meer onder controle kregen.
Niet denken in termen van ‘overwinning versus nederlaag’, maar in oplossingen waarbij iedereen wint. Dát is de les die uit de twee wereldoorlogen is getrokken en die Europa nog steeds inspireert.
Geliefd of ge vreesd? ‘Geschiedenis is de som van alles wat vermeden had kunnen worden’, zei Konrad Adenauer. Misschien hadden de gebeurtenissen in 1914 een andere wending kunnen nemen, ik weet het niet. Veel belangrijker vind ik het om lessen te trekken uit de Groote Oorlog. De Amerikaanse president Woodrow Wilson is een goed voorbeeld, want in 1918 brak hij een lans voor een nieuwe, veel transparantere diplomatie. Ook in Europa gingen toen stemmen op om werk te maken van ontwapening en demilitarisering, en voor meer vrijhandel en meer internationale samenwerking binnen sterke organisaties. In se gaat het hier om de gouden regel van Jean Monnet: ‘Mieux vaut se disputer autour d’une table que sur un champ de bataille.’ Zo dacht men nog niet in 1914. In de jaren ervoor waren politici en diplomaten steeds meer gaan denken in termen van militaire oplossingen, veeleer dan te blijven geloven in politieke oplossingen. Dat heeft zeker meegespeeld bij het ontstaan van de oorlog. Volgens mij is militaire interventie inderdaad soms noodzakelijk, maar het moet toch altijd een allerlaatste toevlucht zijn. In die zin ben ik geen voorstander van gunpowder diplomacy of van Machiavelli, die van oordeel was dat het belangrijker is ‘gevreesd te zijn dan geliefd’.
15
Congo a an de IJzer
16
Dat de Eerste Wereldoorlog zijn naam alle eer aandeed, komt doordat heel wat koloniale troepen versterking kwamen bieden op de slagvelden in Europa. Ze kwamen uit overzeese gebieden in Afrika, Amerika, Azië en Oceanië en maakten de strijd zo een pak exotischer dan dat hij in de hoofden van de gemiddelde Europeaan is blijven hangen. Anno 1914 was Belgisch-Congo de enige kolonie van België en toch vochten er nauwelijks Congolese soldaten aan het westelijke front. De enkele tientallen die in het Belgische leger dienden, waren meestal in ons land aangekomen als boy, samen met de Belgen die terugkeerden uit Afrika, of als matroos bij de Compagnie Maritime Belge du Congo.1 Velen woonden in het centrum van Brussel en werkten als portier of verkoper van de populaire carabouyabonbons voor ze zich aanmeldden als vrijwilligers. De meest voor de hand liggende redenen daarvoor waren de soldij, de gratis kleding, de drie maaltijden per dag en de groepsdruk. In het beste geval werd het vier jaar ellende, angst, ontbering, pijn en gruwel.2 Nog geen tien Congolese soldaten brachten die vier jaar door in de loopgraven in de Westhoek. Andere werden ziek – de grote meerderheid kreeg longaandoeningen – deserteerden, sneuvelden of werden gevangengenomen door de Duitsers. Ze zouden in het Belgische leger niet slechter behandeld zijn dan de doorsneesoldaat, maar na de oorlog kregen de zwarte oud-strijders weer de stempel van ‘onderontwikkelden’.3 Toen in 1913 de algemene dienstplicht werd ingevoerd, had dat weinig gevolgen voor de Congolezen, want dat waren Belgische onderdanen en geen burgers. De oorlog veranderde dat, maar veel verder dan het aanvaarden van zich spontaan aanmeldende vrijwilligers ging het ook niet. Koning Albert en de zijnen waren niet gewonnen voor het idee om een grote eenheid uit de kolonie over te brengen, misschien omdat de Congolezen dan zouden zien hoe zwak hun kolonisator was, maar zeker ook omdat de koning en de regering het Belgische leger niet wilden laten aangroeien. Ze vonden dat het de taak was van de geallieerde mogendheden om Duitsland militair op de knieën te dwingen, en niet die van België. Dat verdedigde uitsluitend de eigen positie aan het IJzerfront en breidde pas in 1916 de dienstplicht voor de gevluchte Belgen uit omdat toen de druk van de Britse en Franse publieke opinie te groot werd. Die vonden het een schande dat zoveel Belgen van weerbare leeftijd deden alsof het hun oorlog niet was. Het blijft een interessant vraagstuk of de weinige Congolezen in Belgisch uniform er ook zo over dachten. 1. 2. 3.
BRAECKMAN, F. Onze Congolese jongens uit Wereldoorlog I. In: Knack, internet, 18 oktober 2013. BROSENS, G. Congo aan den Yser: de 32 Congolese soldaten van het Belgisch leger in de Eerste Wereldoorlog. Antwerpen: Manteau/WPG, 2013, p. 92-94. BRAECKMAN, F. o.c.
Congolese soldaat in de loopgraven Bron: onbekend
Sommigen noemen mijn standpunt naïef en verwijten de Europese Unie alleen maar in te zetten op soft power, op carrots in plaats van sticks – om het in diplomatiek jargon te zeggen. Maar we mogen er niet toe verleid worden om precies díe waarden te ondermijnen, díe Europese waarden van vrede en overleg, die onze aantrekkingskracht uitmaken. Uiteraard is het belangrijk dat onze Europese diplomatie tegelijk geloofwaardig is, en dat betekent in de eerste plaats dat we op internationaal vlak consequent met één stem moeten spreken – misschien nog meer dan nu al het geval is – zodat de tegenpartij ervan overtuigd is dat we het echt menen. Dat veronderstelt dat we de middelen moeten hebben om onze woorden kracht bij te zetten, door niet alleen humanitaire hulp of verplegend personeel te sturen naar conflictgebieden, of rechters en politiemensen, maar indien nodig ook militairen. Het is trouwens met dat doel voor ogen dat ik in december 2013 een Europese Raad gewijd heb aan het versterken van ons gemeenschappelijk buitenlands en veiligheidsbeleid. Iedereen wint Grenzen zijn cruciaal. Wie raakt aan grenzen zet de vrede op het spel. Kijk maar naar wat er gebeurt in Oekraïne. Na de annexatie van de Krim in maart 2014 heeft de Unie haar verantwoordelijkheid genomen. We hebben gereageerd op militaire agressie met politieke én economische middelen. Je mag de impact van de bestaande reeks sancties op Rusland niet onderschatten: ze bijten wel degelijk, niet alleen direct maar ook indirect, door de onzekerheid die ze creëren, bijvoorbeeld bij investeerders. Daarnaast hebben we natuurlijk ook een positieve agenda, gericht op de-escalatie van het conflict met Rusland en op de stabilisatie van Oekraïne, financieel, economisch en politiek. Een zeer tastbaar voorbeeld daarvan is de ondertekening van het Associatieakkoord van de Unie met Oekraïne. Het is ontroerend en tegelijk sterkend om te zien hoe het Oekraïense volk alle hoop stelt op Europa en haar waarden.
Europa is dan ook een prachtig vredesproject. Het Verdrag van Parijs, waarmee in 1951 de Europese Gemeenschap voor Kolen en Staal werd opgericht (zo’n beetje de voorloper van de Europese Unie, KS), was een zeer visionaire en zeer moedige stap. Hij was alleen mogelijk doordat onze founding fathers in de nasleep van de Tweede Wereldoorlog geloofden dat ze de eindeloze cyclus van geweld, van intra-Europees conflict, konden en moesten doorbreken. Onder voorzitterschap van diezelfde Monnet dachten ze in politieke en economische termen, niet in militaire termen. Ze dachten niet in termen van ‘overwinning versus nederlaag’, maar in oplossingen waarbij iedereen won. Dát was de les die ze uit de twee wereldoorlogen hadden getrokken en die Europa nog steeds inspireert. De prijs was ontzettend hoog, maar het resultaat mag er zijn. Toen ik op 10 december 2012 in naam van de Unie de Nobelprijs voor de Vrede in ontvangst mocht nemen, was ik enorm tevreden, net omdat hij herinnert aan die realisaties uit het verleden en ons tegelijkertijd aanspoort om dit vredesproject verder uit te dragen, ook in ons nabuurschap.
Volgens mij is militaire interventie inderdaad soms noodzakelijk, maar het moet toch altijd een allerlaatste toevlucht zijn.
17
Geduld en kunde
18
Sommigen noemen de zoektocht naar compromissen veel te moeizaam en te traag. Maar snelheid is een relatief begrip – dat voelden natuurkundigen al aan vóór Einstein zijn theorie ontwikkelde. De verleiding is groot – zeker in de huidige maatschappij van tweets en oneliners – om snel met een oplossing te komen. Maar wat ben je daarmee als die kort nadien onhoudbaar blijkt? Ik neem opnieuw Europa als voorbeeld. De Unie zoals die nu is, is het resultaat van kleine, vaak zeer geleidelijke stappen, van soms grote, soms kleine aanpassingen aan de Europese verdragen. Wie terugkijkt op de voorbije jaren na het uitbreken van de financieel-economische crisis kan alleen maar vaststellen dat er belangrijke stappen gezet zijn, bijvoorbeeld op het vlak van economic governance, of voor het versterken en verdiepen van de Economische en Monetaire Unie. Natuurlijk is het werk niet voltooid – ik moet toch iets voor mijn opvolger overlaten? – maar de richting is duidelijk aangegeven, en wordt gedragen door alle betrokken lidstaten. We zijn met z’n 28en, dus het is volstrekt normaal dat akkoorden vinden tijd en geduld vraagt. Een goede diplomaat neemt ook zijn tijd. Jean-Luc Dehaene, die ik erg waardeerde, zei ooit: ‘Elke gek heeft zijn logica en zodra je die logica kent, kun je met elkaar klappen.’ Met andere woorden: een diplomaat of politicus die niet over een goede dosis empathie beschikt, die niet het geduld of de kunde heeft om te ontrafelen wat iemands achterliggende beweegredenen zijn, loopt vroeg of laat tegen de lamp. Pas als je weet wat iemand beweegt, kun je met creatieve oplossingen komen.
Pas als je weet wat iemand beweegt, kun je met creatieve oplossingen komen.
De leermeesteres van het le ven Vandaag moet de Belgische diplomatie zich vooral inschrijven in de Europese, want alleen dan kan ze effectief zijn. Dat wil niet zeggen dat we niet op sommige vlakken het voortouw kunnen nemen. Zo kunnen we door ons oorlogsverleden met gezag bepaalde thema’s aankaarten op wereldvlak, denk maar aan chemische ontwapening. Dat mosterdgas of yperiet voor het eerst op grote schaal werd gebruikt in de Eerste Wereldoorlog in de buurt van Ieper is daar niet vreemd aan. Zo kan ons land, vanuit zijn eigen geschiedenis, een belangrijke diplomatieke bijdrage leveren. Ik vond het nodig om, in de marge van de Europese Raad van juni 2014, de Europese leiders uit te nodigen naar de Menenpoort in Ieper om daar op een gepaste manier de Eerste Wereldoorlog te herdenken. Ik hoop vooral dat we jongeren kunnen blijven inspireren. Ik ben niet ongerust dat zij het besef van het belang van vrede zouden verliezen, maar ik vind het wel belangrijk dat dat besef blijft, ook als de directe herinneringen aan oorlog vervagen, zoals op het grondgebied van de Europese Unie en in de Balkan, waar de eerste naoorlogse generatie geboren is. De geschiedenis is de ‘leermeesteres van het leven’, en dat moet zo blijven.