Katholieken en protestanten in hedendaags Nederland: Een herwaardering van de deconfessionalisering Bert Pijnenburg
1. Inleiding E r wordt in het algem een gesproken over een alsmaar verder schrij dende decon fessionalisering in N ederland. In het bijzonder in de politicologische literatuur gaat men ervan uit dat die deconfessionalisering gevolgen heeft gehad voor het politieke leven na 1970. In deze bijdrage wil ik een begin m aken met het aanvechten van het beeld van een algehele, onom keerbare en steeds snellere deconfessionalisering in N eder land. Rode draad van mijn kritiek is dat de deconfessionaliseringsthese berust op een conceptualisering die te grof is, alsmede op een inadequate analyse van de sociale en politieke dimensies van de factor ‘godsdienst’ in hedendaags N eder land. Vooral de politicologische benadering behoeft daarbij naar mijn mening bijgesteld te worden. In de politicologische benadering van de deconfessionalisering gaat men te gemakkelijk voorbij aan het onderscheid tussen ontkerkelijking, randkerkelijkheid, ontzuiling en deconfessionalisering. Dit gebrek aan een voldoende gespeci ficeerd begrippenapparaat m aakt dat men geen oog heeft voor (a) het confessio neel waarden-, norm en- en ideeëngoed dat wel degelijk is blijven bestaan en verder kan gedij en in N ederland en (b) de diverse verschijningsvormen waarin de godsdienst m ogelijk nog steeds van invloed is op politieke houdingen en opinies.
2. Kritiek op de politicologische deconfessionaliseringstheorie E r is in de dom inante theorie over de ontzuiling, ontkerkelijking en deconfessio nalisering in N ederland onvoldoende aandacht besteed aan de w aarden-, nor men- en ideeëndim ensie van deze processen. Dit geldt in het bijzonder voor de politicologische variant van die theorie. Om duidelijk te maken waarom die lacune in de politicologische theorie een probleem is, zal hier de benadering van Andeweg (1982) van de deconfessionalisering in Nederland als voorbeeld ge bruikt worden. 487
SG 84/6 (jg XXXI)
V oor Andeweg is deconfessionalisering een verandering in electoraal gedrag, namelij k het m inder stemmen op een confessionele p artij. H et is aangetoond dat in N ederland nagenoeg alleen kiezers die katholiek of protestants gelovig zijn op een confessionele partij stemmen. A ndew eg gaat er derhalve van uit dat de verklaring voor de electorale achteruitgang aan christendemocratische zijde pri mair op het niveau van de protestantse en katholieke geloofsgroepen moet worden gezocht. Hij neem t twee mogelijke verklaringen over van Miller en Stouthard (1975): (1) er is sprake van een verzwakking van de relatie tussen religieuze geloofsovertuiging en stem m en op een confessionele partij, en/of (2) er is sprake van een kentering inde religiositeit als zodanig. D e eerste stelling behelst wat Miller en Stouthard de ‘ontzuiling’ van de politiek genoemd hebben. H et tw eede veranderingsproces, w aarm ee Miller en Stouthard rekening houden, heeft betrekking op de afnemende ‘orthodoxie’ van religieuze geloofsovertuigin gen. A ndew eg voegt daar een derde mogelijke verklaring aan toe: electoraal verlies van een confessionele partij ten gevolge van wijzigingen in de relatieve omvang van de protestantse en katholieke geloofsgroepen. Deze veranderingen in omvang kunnen het resultaat zijn van demografische factoren - migratie, fluctuering van de geboorte-sterfteratio - of van ontkerkelijking, ‘secularisatie’het zichzelf niet langer als katholiek of protestant gelovig beschouwen, ‘u ittre d en’. U it Andewegs analyse kom t naar voren d at de derde hypothese nauwelijks opgaat. M et behulp van allerlei enquêtem ateriaal laat Andeweg daarentegen wel duidelijk zien dat er een positieve relatie is tussen orthodoxie van geloofsovertui ging en stem m en op een confessionele partij. W anneer orthodoxie van geloofs overtuiging geoperationaliseerd wordt als kerkgang (gedragsdimensie) en een aantal vragen betreffende fundam entele elem enten uit de christelij ke geloofsleer (attitude-dim ensie), dan zal men dat positief verband aantreffen bij ieder van de drie dom inante geloofsgroepen in N ederland: katholieken, hervormden en gere form eerden. Andeweg concludeert derhalve dat men de oorzaak van het electoraal verlies van confessionele partijen in de eerste plaats dient te zoeken in het niet langer orthodox gelovig zijn van katholieken en protestanten. Men is nog wel degelijk gelovig- er is dus geen ontkerkelijking opgetreden - doch in een niet-traditionele, m eer vrije vorm, waardoor men m inder gem akkelijk de weg naar een confessio nele partij vindt. D aar alles erop wijst dat in de nabije toekomst orthodoxie van geloofsovertuiging alleen m aar verder zal teruglopen, verwacht Andeweg een voortgaand electoraal verlies voor het confessioneel christendemocratisch kamp in Nederland. In het beeld dat Andeweg schetst, ontbreekt een essentiële variant van mogelij ke deconfessionalisering, nam elijk een toenem ende congruentie van metareligieuze en sociaal-culturele w aarden, norm en en ideeën. H et kan dan gaan om een congruentie (a) tussen gelovigen en niet-gelovigen, en/of (b) tussen katholieken, 488
Bert Pijnenburg Herwaardering van deconfessionalisering hervormden en gereformeerden, en/of (c) tussen het randkerkelij k en ‘orthodox’ deel van iedere geloofsgroep. Die congruentie slaat op alles wat te maken heeft met elementen van m aatschappelijk bewustzijn, kijk op de wereld, ethische g ev o e ligheid, verwachtingen- en behoeftenpatroon, mensvisie, manier van omgaan m et anderen, beeld van de persoon lijke situatie, wijze (stijl) waarop men zijn eigen leven inricht. Welke uitgesproken en politiek direct relevante waarden-, normen- en
ideeënverschillen zijn er momenteel nog tussen bijvoorbeeld iemand die buiten kerkelijk is en een orthodox gelovige katholiek? Dit is een vraag waarop Andeweg met zijn conceptualisering van deconfessionalisering geen greep kan krijgen. Hetgeen deconfessionalisering als een proces van toenemende congruentie in waarden, normen en ideeën zo interessant maakt, is dat men zich kan voorstellen dat dit veranderingsproces zich voltrekt zonder dat de kenteringen die Andeweg in beeld brengt, plaatsvinden. Zelfs wanneer er helemaal geen sprake zou zij n van een afnemende omvang van protestantse en katholieke geloofsgroepen, en even min van een daling van de orthodoxie van godsdienstige geloofsovertuigingen, of van een ontzuiling waardoor orthodoxe protestanten en katholieken in mindere getale op een confessionele partij stemmen, dan nog is deconfessionalisering denkbaar, namelijk in de vorm van een sociaal-culturele waarden-normenideeën congruentie. H et omgekeerde is eveneens waar: ook al zouden de kente ringen uit Andewegs model plaatsgevonden hebben - een zekere mate van zowel ontkerkelijking als ontzuiling van de politiek en een toename van randkerkelijkheid - dan sluit dit niet uit dat er op talloze en maatschappelijk betekenisvolle punten verschillen zijn blijven bestaan tussen de onderscheiden geloofsgroepen voor wat betreft hun kij k op de wereld, mensbeeld, visie op de eigen persoonlijke positie in de samenleving, levensstijl. Andewegs benadering is illustratiefvoor wat in het algemeen een zwak punt is in gangbaar politicologisch onderzoek naar de factor ‘godsdienst’ in hedendaags Nederland. Men concentreert zich te gemakkelijk geheel en alleen op de meest rudimentaire electorale gegevens ‘wie stemt op wat voor partij’. Wat aldus veronachtzaamd wordt, is de waarden-, normen- en ideeëncomponent, die moge lijk een aparte subcultuur en een geheel eigen bewustzijn schraagt, en waardoor katholieke respectievelijk protestantse milieus zich onderscheiden - onderling zowel als ieder afzonderlijk van het niet-gelovig deel van de Nederlandse samen leving. Die component wordt veronachtzaamd, hoewel het gaat om een intrinsiek bestanddeel van het referentiekader en de beweegredenen van po litiek handelen.
3. Sociaal-cultureel katholicisme De politicologische theorie berust dus op een grof en weinig genuanceerd begrippeninstrumentarium ten aanzien van ontzuiling, ontkerkelijking, randkerkelijkheid en deconfessionalisering. De inspiratie voor een meer verfijnde en gebalan-
489
SG 84/6 (jg XXXI) ceerde begripsafbakening ontleen ik aan de theorie van Jaak Billiet en Karei Dobbelaere (1976) over sociaal-cultureel katholicisme in Vlaanderen. Samen met Dobbelaere heeft Billiet een theorie ontwikkeld om te verklaren hoe, on danks ontkerkelijking en randkerkelijkheid, de katholieke zuil als structuur èn cultuur kan blijven voortbestaan (ja zelfs verder kan toenemen en groeien) in het Vlaamse landsgedeelte van België. Het begrip waar heel hun redenering op gebaseerd is, is dat van ‘sociaal-cultureel katholicisme’. Het is vooral hun analyse van subcultuur-leefwereld-milieu elementen, evenals de verschillen in waarden-, normen- en ideeënaffiniteit in het verlengde daarvan, die aanspreekt in de theorie van Billiet en Dobbelaere. Waar zij met name op wijzen, is dat in Vlaanderen de legitimiteit van tegenstellingen die met levensbe schouwing te maken hebben, niet zozeer verminderd is als wel nu in andere termen geformuleerd wordt. Men spreekt niet langer van ‘katholiek’ maar van ‘christelijk’ en vat vervolgens die specifieke christelijke aard als het ‘diepere’, meer ‘echte’, ‘vollediger’ menselijke op en als de fundamentele waarden die onze beschaving schragen. Zodoende creëert men een legitimatie waar zij die aan de kerk en/of kerksheid verder geen belang hechten, toch gevoelig voor kunnen zij n. Tegelijkertijd constateren Billiet en Dobbelaere een vernieuwing en dienover eenkomstig een heropleving van de politieke boodschap binnen de katholieke wereld. Democratie, pluralisme, solidariteit tussen klassen en standen, en menselijke waardigheid zijn daarbij de centrale begrippen die naar voren geschoven worden1. Het basisstramien van die begrippen is een personalistische wijsgerige visie op mens en maatschappij. Dit alles komt tot uiting in een geheel eigen taalgebruik: ‘volledige ontplooiing van de menselijke persoon’, ‘gelijke kansen voor iedereen’, ‘de economie in dienst van de mens’, ‘ieder mens een waardevol bestaan’. Dit specifieke levensbeschouwelijke en politieke waarden-, normen- en ideeëngoed spoort met milieu- en leefklimaatverschillen tussen katholieken en de rest van de samenleving. ‘Het gaat hier niet alleen om verschillen in opvattingen en houdingen, maar ook om verschillen in levensstijl. Juist daarom heert er een verschillend klimaat in elke bevolkingsgroep: men ontmoet er mensen van dezelf de “soort” ’. Billiet verwijst daarbij naar concrete voorbeelden uit eigen empi risch onderzoek, met name naar de vergelijking tussen de lagere sociale strata onder katholieken en niet-katholieke bevolkingsgroepen. Onder katholieken treft men een groter aantal gezinnen met een significant betere woonsituatie aan en blijkt eveneens ‘beschaafd’ taalgebruik meer verbreid. (‘Deze twee kenmer ken verlenen blijkbaar status in de katholieke bevolkingsgroep’.) Zowel het gewenste als het feitelijke aantal kinderen verschilt en er heerst ontegenzeggelijk een andere opvoedingsstijl. Bij de opvoeding van hun kinderen zullen katholie ken meer de nadruk leggen op waarden als onthechting, eerlijkheid en rechtvaar digheid; niet-katholieken beklemtonen eerder: kennisverwerving, het leveren 490
Bert Pijnenburg Herwaardering van deconfessionalisering van goede prestaties en zelfstandigheid. De directe maatschappelij ke omgeving is een draagvlak voor die levensstijl- en ‘soort’-verschillen. ‘Men verlaat de katholieke “wereld” niet zónder risico’s op een breuk met vrienden en kennissen’. Andersom gebeurt de controle op confor miteit met het eigen waarden-, normen- en ideeëngoed en de meest gewaardeerde levensstijl op de eerste plaats door vrienden en kennissen (Billiet en Dobbelaere, 1976, p. 81-87).
4. Verfijning van het begrippenkader Met het voorbeeld van Billiet en Dobbelaere voor ogen, kan ten aanzien van plaats en rol van de factor ‘godsdienst’ in het hedendaagse Nederland een nieuwe variant van de driedeling verzuiling-religiositeit-confessionaliteit worden ge maakt. Deze driedeling berust op de volgende definities. Verzuiling betekent dat men behoort tot een achterban - in de vorm van steun, loyaliteit, participatie en/of lidmaatschap. Het is deel uitmaken van de achterban van dat geïnstitutionaliseerde complex ‘zuil’, dat organisatie- en verenigingsgewijs een veelheid van maatschappelijke sectoren bestrijkt, en dat, binnen elk van die sferen van sociaal leven, de positie en het gedrag van individuen en groepen op specifieke wijze aflijnt, structureert en beïnvloedt. Religiositeit behelst primair de godsdienstige overtuiging en geloofsbelij denis met onder meer een onderverdeling naar kerks en randkerkelijk. Confessionaliteit (bijv. in attitudes en opinies ten aanzien van actuele maat schappelijke vraagstukken) is een bewustzijn en gevoeligheid die langs sociaalculturele weg in levensbeschouwing en godsdienst verankerd zijn. Het gaat om verschillen naar religieuze achtergrond in waarden-, normen- en ideeënaffiniteit die de sfeer overstijgen van hetgeen rechtstreeks, nauw en expliciet met Kerk, Bijbel en Geloof te maken heeft. Wat centraal staat en van doorslaggevende betekenis is, zijn subcultuur-leefwereld-milieu configuraties. De ratio van deze eigen begripsvarianten is dat men, veel meer dan tot nu toe het geval is geweest voor hedendaags Nederland, rekening houdt met varianten van een eventuele kentering in de relatie godsdienst-sam enleving. Bovenstaande opde ling laat namelijk ruimte voor vier onderscheiden veranderingsprocessen. Ge schematiseerd geeft dat Relatie godsdienst-samenleving
Kentering
• verzuiling
• ontzuiling
• religiositeit: • kerks
• randkerkelijkheid of ontkerkelijking
• randkerkelijk
• ontkerkelijking
• confessionaliteit
• deconfessionalisering
491
SG 84/6 Gg XXXI) De gangbare politicologische theorie schakelt bij voorkeur bovenstaande vier veranderingsprocessen gelijk en gaat dientengevolge uit van een dichotome typologie: (1) ontzuild + ontkerkelijkt (of randkerkelijk) + gedeconfessionaliseerd versus (2) verzuild + kerks + confessioneel. De stelling van vier onderschei den veranderingsprocessen, die hier geïntroduceerd wordt, biedt daarentegen veel meer mogelijkheden. Zo kan men zich bijvoorbeeld een typologie voorstel len van heel verschillende groepen die confessioneel ingesteld zijn: 1. 2. 3. 4. 5. 6.
ontzuild ontzuild ontzuild verzuild verzuild verzuild
+ + + + + +
ontkerkelijkt + confessioneel, randkerkelijk + confessioneel, kerks -I- confessioneel, ontkerkelijkt + confessioneel, randkerkelijk + confessioneel, kerks + confessioneel.
Bovenstaande typologie strookt helemaal met het perspectief dat hier gekozen is: proberen meer zicht te krij gen op het tussenliggend waarden-, normen- en ideeën goed dat een specifieke religieuze achtergrond verbindt met een bepaalde wijze van politiek handelen. ‘Confessionaliteit’ (al dan niet; meer of minder) is de aanduiding voor dat tussenliggend waarden-, normen- en ideeëngoed.
5. Empirisch verkenningswerk De bruikbaarheid van deze meer verfijnde conceptualisering met betrekking tot deconfessionalisering is vervolgens aan een eerste empirische test onderworpen. Daartoe is het gegevensmateriaal van het laatste (1980) onderzoek Culturele Veranderingen in N ederland aangewend (enquête uitgevoerd door het NIPO, in opdracht van het Sociaal en Cultureel Planbureau). De reeks attitudes, opinies en ideeën die door dit onderzoek (hier verder aangeduid met de initialen CV) bestreken wordt, is even omvangrijk als gevarieerd. De CV-gegevens zijn ideaal materiaal voor een exploratieve analyse van de subcultuur-leefwereld-milieu configuraties die hier met confessioneel waarden-, normen- en ideeëngoed res pectievelijk deconfessionalisering geassocieerd worden. Het theoretisch kader dat is voorgesteld, beklemtoont een onderscheid tussen drie basisbegrippen: verzuiling, religiositeit en confessionaliteit. De achterlig gende hypothese is dat kenteringen en recessieprocessen op elk van de drie niveaus van de verhouding godsdienst-samenleving niet noodzakelijkerwijs een enkel en homogeen geheel hoeven te vormen. H et is in de lijn van die ‘hypothese’ dat het empirische exploratiewerk is opgezet. Vertrekpunt is het begrip religiosi teit. Uitgaande van dat begrip is een typologie van verschillen in religieuze achtergrond ontwikkeld. Op basis van die typologie is vervolgens de relatie nagegaan tussen religieuze achtergrond en verzuiling respectievelijk confessiona liteit. 492
Bert Pijnenburg Herwaardering van deconfessionalisering
6. Religiositeit Drie basiscategorieën die men in het CV-gegevensmateriaal kan terugvinden, zijn als uitgangspunt gebruikt om een typologie van verschillen in religieuze achtergrond te construeren: a. in een geloof grootgebracht, doch behoort (rekent zich) niet langer tot een kerkgenootschap: on tkerkelijkt ; b . in een geloof grootgebracht, behoort (rekent zich) tot een kerkgenootschap, doch gaat niet iedere week naar de kerk: randkerkelijk-, c. in een geloof grootgebracht, behoort (rekent zich) tot een kerkgenootschap en gaat iedere week naar de kerk: kerks. Deze basiscategorieën zijn vervolgens opgedeeld naar de 3 geloofsgroepen katholieken, hervormden, gereformeerden. Samengenomen levert dat 9 types op. Als 10e groep worden daar ‘buitenkerkelijken ’ aan toegevoegd: zij die in geen geloof grootgebracht zijn (en zich ook niet inmiddels ‘bekeerd’ hebben en tot een kerkgenootschap toegetreden zijn). Essentieel element van deze typologie is dat niet alle niet-gelovigen op een hoop gegooid zijn, maar er ecu onderscheid gemaakt wordt tussen ‘buitenkerkelijk’ en ‘ontkerkelijkt’. Bovendien zijn ook niet alle ontkerkelijkten over een en dezelfde kam geschoren; zij worden onderscheiden in katholiek, hervormd of gerefor meerd ontkerkelijkt. Vooral dit laatste is iets wat tot nu toe zo goed als nooit gedaan is in politicologisch onderzoek. Wanneer men de respondentenpopulatie van het CV-onderzoek als een repre sentatieve steekproef (N = 1672) beschouwt, dan zou het religieus profiel van de Nederlandse bevolking er als volgt uitzien. 1. 2. 3. 4. 5. 6. 7. 8. 9. 10.
Buitenkerkelijk (411/1672) : 24,6 % Ontkerkelijkt katholiek (187/1672) : 11,2 % Randkerkelijk katholiek (233/1672) : 13,9 % Kerks katholiek (153/1672) : 9,2 % Ontkerkelijkt hervormd (131/1672) : 7,8 % Randkerkelijk hervormd (165/1672) : 9,9 % Kerks hervormd (56/1672) : 3,3 % Ontkerkelijkt gereformeerd (46/1672) : 2,7 % Randkerkelijk gereformeerd (39/1672) : 2,3 % Kerks gereformeerd (86/1672) : 5,1 %.
(T otaal: 1507/1672 ofwel 90,1 %. Niet meegerekend zijn ‘bekeerd buitenkerke lijk’-, ‘ander geloof-, ‘wil niet zeggen’- en ‘geen antwoord’-respondenten.)
493
SG 84/6 (jg XXXI)
7. Religiositeit en verzuiling In tabel 1 zijn de attitudes samengebracht ten aanzien van de zeven facetten van verzuiling, die in de CV-enquête werden gemeten. Wat uit deze tabel vooral naar voren kom t, is dat men niet zomaar over ‘verzuiling : voor of tegen’ kan spreken. Naargelang om welk facet en wat voor verschijningsvorm van verzuiling het gaat, blijkt er wel degelijk een onderscheid gemaakt te worden in pro- en contrahouding. Tabel 1: Religieuze achtergrond en ‘verzuilingsmentaliteit’ Wenselijkheid van een godsdienstige grondslag voor (% ja-antwoorden): school politiek omroep- sport(lagere) veren. veren. Buitenkerk. Ontkerk. kath. Randkerk. kath. Kerks kath. Ontkerk. herv. Randkerk. herv. Kerks herv. Ontkerk. geref. Randkerk. geref. Kerks geref.
8,3 17,1 49,8 75,2 16,0 47,9 89,3 32,6 71,8 95,3
13,4 17,6 30,5 54,9 18,3 32,1 83,9 28,3 69,2 83,7
5,4 5,9 20,6 49,7 13,7 24,2 64,3 19,6 38,5 76,7
1,2 1,1 3,9 13,1 3,1 3,6 21,4 8,7 -
23,3
vak bond
jeugd veren.
partij
Totaa (abs.;
4,1 2,7 9,9 28,8 9,2 15,2 53,6 15,2 23,1 67,4
7,1 8,0 17,6 40,5 12,2 27,3 60,7 19,6 28,2 79,1
7,5 7,5 18,0 48,4 13,0 23,0 75,0 17,4 48,7 84,9
411 187 233 153 131 165 56 46 39 86
N.B. Horizontale percentering
Op zich is dit natuurlij k al langer bekend. Opmerkelij k aan het gegevensmateriaal in tabel 1 is evenwel de variantie in de verhouding tussen kerkse religiositeit en verzuilingsm entaliteit. ‘Kerks gelovig’ wil niet zeggen: over de gehele lijn een en dezelfde pro-zuil instelling. Naargelang het om kerks katholiek, hervormd of gereformeerd gaat, wil er nogal wat verschil aan de oppervlakte komen. Minst zuilgeneigd is de kerks katholieke groep. Sterkst uitgesproken pro-zuil zijn de kerkse gereformeerden - en dan staan zij als zodanig vaak heel ver af van de kerks katholieke kijk op de zaak. De kerks hervormde groep neemt ongeveer een middenpositie in. Eveneens heel opvallend is de variantie on der de ontkerkelijkten. Op zijn beurt wil ‘ontkerkelijkt’ niet zeggen: over de gehele lijn een en dezelfde instelling-in dit geval anti-zuil. Integendeel, een relatief positieve houding ten aanzien van verzui ling maakt dat ontkerkelijkte gereformeerden duidelijk afsteken bij de ontkerke lijkt katholieke en hervormde groep. Dit beeld betreffende de verzuilingsmentaliteit krijgt extra reliëf, wanneer men daar indicaties aan toevoegt over electoraal gedrag - de daadwerkelij ke ‘politieke 494
Bert Pijnenburg Herwaardering van deconfessionalisering verzuiling’ die ste m m e n op een confessionele partij impliceert2. Daartoe is gebruik gemaakt van hetgeen ter zake de meest recente gegevens zijn, namelijk het materiaal van het Nationaal Kiezers Onderzoek 1982. Tabel2: Religieuze achtergrond en stemgedrag (in procenten, 1982 Tweede-Kamerverkiezingen) - NKO 82*
Buitenkerk. Ontkerk. kath. Randkerk. kath. Kerks kath. Ontkerk. herv. Randkerk. herv. Kerks herv. Ontkerk. geref. Randkerk. geref. Kerks geref.
PvdA
W D
CDA
Andere partijen
Niet gestemd
Totaal (abs.)
46,5 35,7 20,5 8,7 46,5 35,0 5,7 44,1 18,8 -
22,0 24,1 25,1 10,3 25,3 30,8 11,3 23,5 15,6 7,6
2,1 7,1 31,1 72,2 4,0 14,0 58,5 2,9 28,1 60,3
19,0 21,1 7,5
10,1 11,6 15,3 5,5 11,1 10,5 3,8 17,6 9,4 2,6
286 112 366 126 99 143 53 34 32 78
2,1 13,1 9,6 19,8 11,7 27,9 29,5
N .B. Horizontale percentering. * Het NKO-materiaal is van dien aard dat de religieuze achtergrondtypologie, die hier ontworpen is, daar zonder enig probleem op toegepast kan worden.
Tabel 2 wijst uit dat de samenhang tussen gelovig zijn en partijpolitieke zuilband grotendeels opgaat: zij die zichzelf tot de katholieke of protestantse geloofsgroep rekenen, behoren in meerderheid ook tot de kiezersachterban van het CDA. Wederom is er echter eveneens voldoende verscheidenheid om te onderstrepen dat die samenhang niet gelijkstaat met een gedragspatroon dat over de hele lijn uniform en eenduidig is. W at in tabel 2 met name opvalt, is dat er uitgesproken verschillen zijn in de affiniteit ten aanzien van het CDA (a) op het randkerkelijk gelovig niveau en (b) tussen de kerkse groepen. Er zijn bijvoorbeeld in verhou ding meer dan dubbel zoveel randkerkelijke katholieken die in 1982 CDA hebben gestemd (31,1%) dan onder de randkerkelijke hervormden (14,0%). Nagenoeg 1/5 (17,9%) respectievelijk 1/4 (24,3%) van de kerkse hervormden en gerefor meerden stemt weliswaar op een confessionele partij, maar geeft daarbij een SGP-, GPV- of RPF-variant (een deel van de ‘Andere partijen’ kolom in tabel 2) eerder de voorkeur dan de CDA-optie3. Aldus blijkt (a) dat de samenhang heel variabel is tussen afnemende religiositeit (randkerkelijkheid) en ontzuiling (niet in het geheel verbreken maar wel duidelijk een veel losser maken van zuilbanden). Tevens worden de gegevens in tabel 1 bevestigd in zoverre (b) dat aan de sterker uitgesproken pro-zuilinstelling van kerkse hervormden en gereformeer den, vergeleken met de kerkse katholieken, de neiging beantwoordt om ook bij een meer ‘orthodoxe’ confessionele partij zijn heil te zoeken. 495
SG 84/6 (jg XXXI)
8. Religiositeit en confessionaliteit De typologie van verschillen in religieuze achtergrond is vervolgens geprojec teerd op een selectie van attitude-, opinie- en ideeëngegevens uit het brede en rijk geschakeerde gamma dat het CV-materiaal te bieden heeft. Confessionaliteit wordt dan gemeten aan de mate waarin en wijze waarop het verband tussen de categorieën van de religieuze achtergrondtypologie en die houdings-, opinie- en ideeënindicatoren varieert. De vooronderstelling die aan de basis ligt van deze vergelijking, luidt: ‘buiten kerkelijk’ staat p er definitie gelijk m et ‘niet-confessioneel’. Deze buitenkerkelijke niet-confessionelen zijn tot referentiegroep gemaakt. Daarna is per geloofsgroep het niveau ‘kerks’, ‘randkerkelijk’ en ‘ontkerkelijkt’ telkens tegen die referentie waarden afgezet naar elementen van maatschappelijk bewustzijn, kijk op de wereld, ethische gevoeligheid, mensvisie en zelfbeeld. Congruentie met de bui tenkerkelijke niet-confessionele referentiegroep betekent ‘gedeconfessionaliseerd’; discrepantie met deze referentiegroep staat voor ‘confessioneel’. De exploratieve analyse betreft aldus voor elke geloofsgroep - katholiek, hervormd, gereformeerd - de volgende mogelijkheden: 1. 2. 3. 4. 5. 6.
ontkerkelijkt + confessioneel, ontkerkelijkt + gedeconfessionaliseerd, randkerkelijk + confessioneel, randkerkelijk + gedeconfessionaliseerd, kerks + confessioneel, kerks + gedeconfessionaliseerd.
Het voorbeeld dat hier meer gedetailleerd in beeld zal worden gebracht, is de verhouding tussen buitenkerkelijk en katholiek (ontkerkelijkt, randkerkelijk, kerks). Het desbetreffend gegevensmateriaal vindt men in tabellen 3 en 4.
Tabel3betreft‘huwelijks-,gezins-enopvoedingsmoraal’en kan gezien worden als een illustratie van typische elementen van de manier van omgaan met anderen en wijze waarop men zijn eigen leven inricht. Tabel 4 betreft componenten van kijk op de wereld, maatschappelijk bewustzijn, issuegevoeligheid, verwachtin gen- en behoeftenpatroon - op zo’n manier gekozen dat zij beperkt zijn tot die verschillen in houdingen en opinies waarvan het (potentieel) politiek karakter zonder meer duidelijk is. Tabellen 3 en 4 zijn telkens uit drie delen opgebouwd. Begonnen wordt met het registreren van het waarden-, normen- en ideeënprofiel van buitenkerkelijken respectievelijk kerkse katholieken. Langs die weg wordt een eerste antwoord gegeven op de vraag of er nog steeds confessionaliteit bestaat - en, zoja, hoe en in welke mate. Vervolgens is de afstand gemeten van de houdingen en opinies van randkerkelijke katholieken (RK) ten opzichte van 496
T abel3: Verschillen tussen buitenkerkelijken, ontkerkelijkte (OK), randkerkelijke (RK) en kerkse katholieken (KK) op het terrein van huwelijks-, gezins- en opvoedingsmoraal. % j .-antwoorden Kerks kath.
RK/KK*
OK/KK*
Trouwen is niet per se gelukkiger zijn dan ongehuwd blijven. Samenwonen voor een huwelijk goedkeuren. Geslachtsverkeer tussen aanstaanden dulden. Samenwonen i.p.v. trouwen afkeuren. Leven in een commune afkeuren. Duurzame relatie tussen ongehuwde man en ongehuwde vrouw, die afzonderlijk blijven wonen, goedkeuren.
58,9 67,4 92,5 14,1 39,7
44,4 30,7 72,5 58,8 66,7
+ 12,3 +28,7 + 18,1 -36,9 -19,9
+20,8 +36,1 + 19,5 -43,8 -35,7
55,0
39,2
+ 12,3
+ 18,6
Accepteren dat een echtpaar bewust geen kinderen wil. Accepteren van een werkende moeder met schoolgaande kinderen. Niet pardonneren dat een getrouwde man een avontuurtje heeft.
88,6 64,0 40,6
73,2 43,1 68,6
+ 7,1 + 19,1 -2 5 ,7
+ 15,6 +25,7 -31,7
Het is belangrijk kinderen gehoorzaamheid te leren. Belang van eerbied en respect voor ouders. Vrijheid van opvoeding is even gepast voor meisjes als voor jongens. Accepteren dat 18-jarige kinderen geheel vrij hun lectuur kiezen.
31,6 59,9 65,2 90,0
48,4 73,9 51,7 74,5
-1 1 ,9 - 3,9 + 16,6 + 10,5
-16,8 - 8,1 + 19,9 + 15,3
Totaal (abs.)** *
**
411
153
233
187
Basiswaarde is het overeenkomstig antwoordpercentage van de kerkse katholieken. Wanneer men de bovenstaande scores in de 3e en 4e kolom dan optelt bij of aftrekt van (+ e n -tek en s) die basiswaarde, krijgt men het bijpassend antwoordpercentage voor de categorie ‘randkerkelijk’ resp. ‘ontkerkelijkt’. RK/KK staat zodoende, gegeven die basiswaarde, voor het verschil tussen randkerkelijke en kerkse katholieken. Op analoge wijze staat OK/KK voor het verschil tussen ontkerkelijkte en kerkse katholieken. Bijv. de score in de OK/KK kolom voor de le uitspraak in bovenstaande tabel betekent dus: % ja-antwoorden voor ontkerkelijkte katholieken = % ja-antwoorden voor kerkse katholieken (44,4) plus 20,8 = 65,2. Kolom 3 en 4 : absoluut aantal randkerkelijke resp. ontkerkelijkte katholieken.
Bert Pijnenburg Herwaardering van deconfessionalisering
Buiten kerkelijk
Uitspraak
Tabel 4: Verschillen tussen buitenkerkelijken, ontkerkelijkte (OK), randkerkelijke (RK) en kerkse katholieken (KK) naar hun kijk op de samenleving en issuegevoeligheid. Uitspraak
% ja-antwoorden Kerks kath.
RK/KK*
OK/KK*
Gewoonten en tradities zijn zonder meer waardevol. Sociale veranderingen m oeten rekening houden met lessen uit het verleden. Sociale veranderingen horen goeds uit het verleden te herstellen.
46,7 25,1 33,8
63,4 41,2 57,5
- 9,8 -13,7 -13,3
-17,4 - 9,1 -22,2
Belang van bijbrengen van vaderlandsliefde op school. Eerbied tegenover nationale symbolen hoort. Streven naar behoud van typisch Nederlandse levenswijze.
26,8 41,1 40,1
44,4 58,8 51,0
- 8,8 - 8,6 - 1,6
-26,8 -24,6 -15,2
Bestaande gezagsverhoudingen zijn vrijheidsbeperkend. Noodzaak van orde- en rusthandhaving. Ondanks het verschil in bekwaamheden tussen mensen, is volledige democratie toch haalbaar. Noodzaak van meer moedige en toegewijde leiders.
40,4 62,0
20,9 76,5
+ 14,3 - 1,4
+ 24,6 -1 5 ,0
47,2 39,2
34,6 52,3
+ 9,6 - 3,8
+ 14,1
Klasseverschillen zijn onrechtvaardig. Rol van de klassenstrijd in de maatschappelijke ontwikkeling is aanzienlijk. Sociale veranderingen volledig en onvoorwaardelijk in de lijn van de idealen waarin men gelooft (en niet louter pragmatisch).
56,0 64,7
34,6 47,7
+ 13,9 + 8,1
+28,5 + 11,1
37,2
26,8
+ 8,8
+ 18,1
52,3 29,0 29,0 53,5 57,4
70,6 41,2 43,1 67,3 73,9
- 14,4 - 6,4 -12,2 - 3,8 -14,7
-17,1 -11,8 -13,7 - 7,4 -11,9
Werkenden (meer dan werkelozen)
: : : : :
ijverig, eerlijk, betrouwbaar, verantwoordelijkheidsgevoel, doorzetters.
- 7,9
SG 84/6 (jg XXXI)
Buiten kerkelijk
(tabel 4, vervolg) 69,3 66,0
- 4,9 - 5,1
-11,0 -1 3 ,6
Bijzondere geschiktheid van de vrouw voor de opvoeding van (kleine) kinderen. Leiding van een vrouw over mannen in een bedrijf is niet tegennatuurlijk. Bouwen van meer goedkope crèches. Meer werkgelegenheid scheppen voor gehuwde vrouwen.
47,0
67,3
- 9,3
-2 9 ,8
75,7 47,2 43,4
60,8 34,0 24,8
+ 11,3 + 6,3 + 16,4
+ 17,8 +27,5 +28,1
Sterk propageren van geboortenbeperking afkeuren. Complete abortusvrijheid. Toelaatbaarheid van euthanasie op eigen verzoek. Tolereren van homoseksualiteit.
21,9 76,2 88,1 84,4
43,1 17,6 69,3 68,6
- 9,1 +27,5 + 13,5 + 15,9
-16,9 +51,9 +22,1 +21,8
Opheffing van het verbod op kansspelen. Verloedering van Nederland op gebied van zeden en gedrag. Criminaliteit in Nederland neemt aanzien toe. Marihuana- en hasjiesj-gebruik dient streng gestraft te worden.
45,3 53,0 59,4 61,3
32,7 70,6 77,1 78,4
+ 4,6 -12,7 -14,4 - 7,2
+ 12,2 -26,7 -24,7 -1 6 ,9
Filmkeuring moet niet per se worden afgeschaft. Verbieden van aanstootgevende TV-programma’s. Beperking van de vrijheid in het openbaar te schrijven wat men wil.
35,8 27,5 16,1
56,9 62,1 44,4
-11,8 -23,9 - 16,1
-14,7 -39,6 -25,7
: geneigd tot luieren, : weinig actief.
Totaal (abs.)**
411
153
233
187
* Basiswaarde is het overeenkomstig antwoordpercentage van de kerkse katholieken. Wanneer men de bovenstaande scores in de 3e en 4e kolom dan optelt bij of aftrekt van ( + e n -tek en s) die basiswaarde, dan krijgt men het bijpassend antwoordpercentage voor de categorie‘randkerkelijk’ resp. ‘ontkerkelijkt’. RK/KK staat zodoende, gegeven die basiswaarde, voor het verschil tussen randkerkelijke en kerkse katholieken. Op analoge wijze staat OK/KK voor het verschil tussen ontkerkelijkte en kerkse katholieken. Bijv. de score in de OK/KK kolom voor de le uitspraak in bovenstaande tabel betekent dus: % ja-antwoorden voor ontkerkelijkte katholieken = % ja-antwoorden voor kerkse katholieken (63,4) min 17,4 = 46,0. ** Kolom 3 en 4: absoluut aantal randkerkelijke resp. ontkerkelijkte katholieken.
Bert Pijnenburg Herwaardering van deconfessionalisering
58,4 51,8
Werkelozen (meer dan werkenden)
SG 84/6 Gg XXXI) kerkse katholieken (KK). Eenzelfde vergelij king is gemaakt tussen ontkerkelijk te katholieken (OK) en kerkse katholieken (KK). In beide laatste gevallen gaat het om een antwoord op de vraag tot op welke hoogte randkerkelijkheid respec tievelijk ontkerkelijking ook deconfessionalisering met zich meebrengt. Op de verschillende waarden-, normen- en ideeënniveaus, die tabellen 3 en 4 belichten, blijken buitenkerkelijken en kerkse katholieken zich heel afgetekend ten opzichte van elkaar te profileren. Dit bevestigt de stelling van een samenhang tussen kerkse gelovigheid en confessionaliteit.
Onthutsend is hoe breed het spectrum attitudes, meningen en reactiewijzen is, dat door de desbetreffende verschillen bestreken wordt. Het gaat van opvattingen over opvoeding, seksegebonden vooroordelen en een uitspraak aangaande de karaktertrekken van werkenden vergeleken met werkelozen, tot een evaluatie van de noodzaak van orde- en rusthandhaving, hoe waardevol tradities en ge woonten zijn of de mate waarin de criminaliteit in Nederland toeneemt. De waarden-, normen- en ideeëneigenheid van kerkse katholieken, die in tabellen 3 en 4 aan de oppervlakte is gebracht, houdt duidelijk verband met een onderschei den religieuze achtergrond, maar is niet rechtstreeks terug te voeren op wat in de Bijbel staat of hetgeen waarover ‘meneer pastoor’ tijdens de zondagspreek zijn parochianen zal vermanen. Het is integendeel inderdaad de om vattende aard en brede reikwijdte waar men bij Billiets en Dobbelaeres term ‘sociaal-cultureel’ aan denkt. ‘Cultureel’: waarden, normen, ideeën, overtuiging, zekerheden, rolpatro nen, gedrags- en houdingswijzen, bewustzijn, sensibiliteiten, reflexen; ‘sociaal’: wat betrekking heeft op het geheel en alle aspecten van het maatschappelijk leven. Gegeven de afstand die niet-confessionele buitenkerkelijken scheidt van con fessionele kerkse katholieken, is vervolgens nagegaan welke plaats randkerkelij ke en ontkerkelijkte katholieken innemen. In tabellen 3 en 4 is daartoe in de 3e en 4e kolom aangegeven hoe groot de afstand is tussen die randkerkelijke respectie velijk ontkerkelijkte groep en de waarden-, normen- en ideeëngevoeligheid van de kerks katholieke gelovigen (zoals die in de 2e kolom van tabellen 3 en 4 is geregistreerd). Deze positionering van randkerkelijke en ontkerkelijkte katholieken is een eerste en hoogst rudimentaire meting. Dit neemt niet weg dat men aan de hand daarvan toch enig idee kan krijgen van de mate waarin veranderingen in de sfeer van de religiositeit samenvallen met een meer omvattend sociaal-cultureel veran deringsproces, dat de confessionele gevoeligheid op betekenisvolle manier afzwakt. Wat men op het eerste gezicht uit tabellen 3 en 4 kan opmaken, is dat zowel randkerkelijkheid als ontkerkelijking parallel lopen met een proces van deconfessiosnalisering. Er is echter wel sprake van een duidelij k niveauverschil: d e decon fessionalisering van de ontkerkelijkte katholieken is veel meer uitgesproken dan die
500
Bert Pijnenburg Herwaardering van deconfessionalisering van de randkerkelijke katholieken.
Tabellen 3 en 4 beperken zich, voor wat betreft de vergelijking met buitenker kelijken, tot het voorbeeld van de katholieken. De analyse waarover hier gerap porteerd wordt, heeft echter ook gepeild naar elementen van confessionaliteit onder de h ervorm de respectievelijk gereform eerde geloofsgroep (onderscheiden naar de categorieën ontkerkelijkt, randkerkelijk en kerks). Daarvoor is op dezelfde wijze tewerkgegaan als in het geval van de vergelijking buitenkerkelijken-katholieken. De resultaten die naar voren komen uit die waarden-, normen- en ideeënvergelij king buitenkerkeli j k versus hervormd en buitenkerkelij k versus gereformeerd, laten hetzelfde stramien zien als hierboven voor de katholieken aangegeven4. Kerkse gelovigheid staat voor confessionaliteit - heel duidelijk en zonder dat enige verwarring mogelijk is. Evenzo constateert men, voor wat de hervormde en gereformeerde geloofsgroep betreft, een parallelliteit, analoog aan die onder katholieken, tussen aan de ene kant zowel randkerkelijkheid als ontkerkelijking en anderzijds deconfessionalisering. Wanneer men de buitenkerkelijken en alle drie de dominante christelijke geloofsgroepen in hedendaags Nederland met elkaar vergeli j kt, dan blij kt boven dien dat er ook nog steeds sprake is van afgetekende verschillen tussen de confessio nele waarden-, norm en- en ideeëngevoeligheid van kerkse katholieken, kerkse hervormden en kerkse gereform eerden. Wanneer men opnieuw de buitenkerkelij
ke groep als referentiepunt neem t, dan blij ken over het geheel genomen de kerkse gereformeerden daar het verst van verwijderd te zijn. De kerkse katholieken nemen een middenpositie in. De afstand is verhoudingsgewijs het kleinst tussen buitenkerkelijken en de kerks hervormde confessionelen. Dit betekent niet dat het hervormden-katholieken-gereformeerderen verschil louter een kwestie van gradatie zou zij n - van minder naar meer confessioneel. Naar het zich laat aanzien, is er veeleer sprake van de confrontatie van drie varianten van confessionaliteit, die op een authentieke manier van elkaar verschillen. Als zodanig is die confron tatie niet in ‘meer-minder’ termen uit te drukken. Waar het primair om gaat, is dat men naar aard en gehalte ‘anders’ confessioneel is. In sommige opzichten zal een grote familie van confessionelen ongetwijfeld wel bestaan. Die congruentie tussen confessionele groepen mag ons evenwel niet doen vergeten dat er tegelijkertijd en op tal van belangrijke punten nog steeds contrasten en tegenstellingen bestaan tussen katholieke, hervormde en gerefor meerde fracties binnen die confessionele verwantschap. Zonder meer spreken van ‘confessionele’ houdingen en opinies is een misplaatste generalisatie. De kerkse verschijningsvorm van religiositeit hangt samen met een confessio neel waarden-, normen- en ideeënprofiel. Er vallen evenwel drie varianten van die confessionaliteit te onderscheiden: een kerks katholieke, een kerks hervorm de en een kerks gereformeerde. Ten aanzien van de deconfessionalisering waar501
SG 84/6 (jg XXXI) mee ontkerkelijking gepaard gaat, dringt zich een vergelijkbaar onderscheid op. 1. Deconfessionalisering is waarden-, normen- en ideeënconvergentie ten op zichte van het buitenkerkeli j k profiel; dit neemt niet weg dat er duidelij k verschil len blijven naar compositie en toonaard tussen het niet confessioneel zijn van buitenkerkelijken en dat van ontkerkelijkten. Er is sprake van convergentie, doch zeker niet van algehele congruentie. H et gedeconfessionaliseerd waarden-, normen- en ideeënprofiel van ontkerkelijkten is niet identiek aan de niet-confessionaliteit van buitenkerkelijken. Vaak is het zo dat ontkerkelijkten zich als het ware
nog meer rechtlijnig en fervent afzetten tegen confessionele waarden-, normenen ideeënelementen dan de buitenkerkelijke groep. Misschien is ‘zich afzetten tegen’ inderdaad de meest geschikte term om deze specifiek ontkerkelijkte hou dingen en opinies te typeren. Als ontkerkelij kte blij ft men zich afzetten tegen wat zijn vroegere overtuigingen en identiteit is geweest. H et ‘louteringsproces’ duurt voort en is alomtegenwoordig. De combinatie van ontkerkelijking en deconfes sionalisering is per slot van rekening een soort bekering; en, zoals bij bekeerden vaak het geval is, betekent dit mogelij k ook de drang ‘echter dan echt’ te zij n - nog verder (en meer bewust) verwijderd van het confessioneel waarden-, normen- en ideeëngoed dan de buitenkerkelijken. 2. Het is bovendien van belang om een onderscheid te maken tussen varianten van deconfessionalisering naargelang het om ontkerkelijkte katholieken, ontkerke lijkte hervorm den dan wel ontkerkelijkte gereform eerden gaat. De ommekeer en
gedaantewisseling die de combinatie ontkerkelijking-deconfessionalisering met zich meebrengt, zijn bij de gereformeerden duidelijk veel intenser en dramati scher dan bij de katholieken en zeker bij de hervormden. De ontkerkelijkte gereformeerden zijn op de meeste punten het sterkst gede confessionaliseerd. Het zijn eveneens diezelfde ontkerkelijkte gereformeerden die in de hoogste mate en het duidelijkst afgetekend buitenkerkelijken overtref fen in een niet-confessionele houdingswijze. Deze bijzondere positie van de ontkerkelijkt gereformeerde groep komt nog beter tot haar recht, wanneer men ook het verschil in confessionaliteit tussen de kerks gelovige groepen in de beschouwing betrekt. Het verst verwijderd van de niet-confessionele buitenker kelijke waarden-, normen- en ideeënaffiniteit stond de kerks gereformeerde groep; het minst verwij derd bleken de kerkse hervormden; de kerkse katholieken situeerden zich grosso modo tussen beide in. Op het niveau van de ontkerkelij kten blijken de verhoudingen omgekeerd te liggen; de gereformeerden zijn vaak extremer niet-confessioneel dan de buitenkerkelijken; de hervormden benade ren het dichtst het buitenkerkelijk profiel; de katholieken komen opnieuw in een middenpositie terecht. Zoals men niet kan spreken van ‘de’ confessionelen, is het evenmin gepast om van ‘de’ deconfessionalisering te spreken. Deconfessionalisering is onder de ontkerkelijkten een begrip dat onderscheiden veranderingsprocessen dekt -
502
Bert Pijnenburg Herwaardering van deconfessionalisering waarvan de dynamiek en de eindresultaten heel pluriform zijn. Ontkerkelijkte hervormden en ontkerkelijkte gereformeerden zijn in beide gevallen gedeconfessionaliseerd, en hun wederzijdse waarden-, normen- en ideeënverschillen stroken geenszins met die van kerkse hervormden en kerkse gereformeerden. Dit verhindert niet dat het karakter en de identiteit van de respectievelijke geloofsgroep als het ware ‘per negativum’ een rol blijft spelen en dat, zelfs wanneer men niet langer gelovig is, het feit dat men grootgebracht is in een hervormd dan wel een gereformeerd milieu, blijkbaar hoe dan ook sporen nalaat in de wijze waarop men niet-confessioneel is. Wanneer we nu deze bevindingen in hun totaliteit bezien en terugkeren naar de ‘hypothese’ betreffende de mogelij ke verschillende relaties tussen de fenomenen van religiositeit, verzuiling en confessionaliteit, dan lijkt voorlopig als configura tie naar voren te komen: a) ontkerkelijking = ontzuiling en ontkerkelijking = deconfessionalisering; b) kerkse gelovigheid = verzuiling en kerkse gelovigheid = confessionaliteit. Voor w at betreft de randkerkelijk gelovige groepen, is het verband religiositeitverzuiling-confessionaliteit veel m eer diffuus en multilineair. Dit blijkt bijvoor
beeld heel duidelijk in het geval van de randkerkelijke hervormde groep. Randkerkelijkheid betekent ontegenzeggelijk deconfessionalisering. Alleen, het lijkt wel een rol te spelen welke elementen van waarden-, normen- en ideeëngevoeligheid in het geding zijn.Meestal zijn de houdingen en opinies van randkerkelijke hervormden dezelfde als die van de niet-confessionele buitenkerkelijke groep en aldus is de totaalsom ook in hun geval deconfessionalisering- maar op sommige punten is dat toch ook heel duidelij k niet zo en geven zij blijk van een instelling die nog steeds enigszins confessioneel getint is. Deze confessioneel getinte instelling manifesteert zich ten aanzien van de elementen van huwelij ks-, gezins- en opvoedingsmoraal die hierin beeld zijn gebracht, evenals bijvoorbeeld de indicatoren in tabel 4 die met vrij heid van meningsuiting te maken hebben, of ‘vaderlandsliefde’, ‘nationale symbolen’ en een ‘typisch Nederlandse levenswijze’. Wanneer men vervolgens de randkerkelijk hervormde tegen de randkerkelijk gereformeerde groep afzet en daaraan tevens de verzuilingsmentaliteit- en kiesgedrag-variabelen uit tabel 1 en 2 koppelt, constateert men een heel merkwaardig stramien. Globaal genomen komen de randkerkelijke gereformeerden dichter in de buurt van de waarden-, normen- en ideeënaffiniteit van de niet-confessionele buitenkerkelijken dan de randkerkelijke hervormden - op bepaalde punten zelfs met een zweem van de bekeringssymptomen en de neiging ‘echter dan echt’ niet-confessioneel te zijn, die ontkerkelijkte gereformeerden kenmerkt. Dat verhindert evenwel niet dat binnen de randkerkelijk gelovige groep diezelfde gereformeerden het hoogst scoren wat verzuilingsmentaliteit betreft (tabel 1), en zij tevens toch nog altijd voor bijna 1/3 behoren tot de CDA-kiezersachterban. Tegelijkertijd is de randkerkelijk hervormde groep, die zwakker en meer half-
503
SG 84/6 Qg XXXI) slachtig gedeconfessionaliseerd is, beduidend minder pro-zuil ingesteld en slechts voor 14% CDA-gezind. Aldus heeft men aan de gereformeerde kant elementen van ‘randkerkelijk, gedeconfessionaliseerd en niettemin verzuild’; daartegen over staat een hervormde, minder uitgesproken en meer gematigd gedeconfessionaliseerde variant, die in de richting van ‘randkerkelijk en ontzuild’ wijst5.
9. Besluit Tegen de achtergrond van het gangbare onderzoeks- en theorieconstructiewerk in de politicglogie rond het thema van de deconfessionalisering van het heden daagse Nederland is in het voorgaande geprobeerd verschillende nieuwe ideeën te presenteren. (a) Er is een begrippenkader geïntroduceerd, waarin een onderscheid wordt gemaakt tussen religiositeit, verzuiling en confessionaliteit. (b) Voor het in beeld brengen van de verschillende relaties tussen die drie fenomenen is een meer omvattende typologie naar religieuze achtergron den ontwikkeld. Wat die typologie meer omvattend mSakt, is in het bijzon der het onderscheid tussen ‘ontkerkelijkten’ naar vroeger geloof. (c) In de analyse is plaats ingeruimd voor de tussenschakel ‘confessioneel waarden-, normen- en ideeëngoed’. Dit is gedaan vanuit de veronderstel ling dat dit waarden-, normen- en ideeëngoed een aparte identiteit en geheel eigen bewustzijn dekt, waardoor katholieke respectievelijk protes tantse milieus zich naar beweegredenen en referentiekader van hun poli tiek handelen onderscheiden - zowel onderling als ieder afzonderlijk ten overstaan van het niet-gelovig deel van de Nederlandse samenleving. H et betreft datgene wat een interveniërende grootheid is tussen het element godsdienstige overtuiging en direct, ‘echt’ politiek handelen. De resultaten die uit het empirisch' verkenningswerk naar voren kwamen, zijn in eerste instantie bevredigend. H et meest belangrijke is dat de meer omvattende typologie van religieuze achtergronden ons in staat stelt tot het schetsen van de contouren van een waarden-, normen- en ideeëngoed dat wel degelijk langs sociaal-culturele weg in levensbeschouwing en godsdienst verankerd lij kt te zij n maatschappelijk bewustzijn, kijk op de wereld, ethische gevoeligheid, verwach tingen- en behoeftenpatroon, mensvisie, manier van omgaan met arfcleren, beeld van de persoonlijke situatie, wijze waarop men zijn eigen leven inricht. Er is niet meer gedaan dan exploratief de omtrek van die verschillende varian ten van waarden-, normen- en ideeënwereld af te tasten .V oor definitieve uitspra ken over de politicologische betekenis van dat fenomeen is het nog te vroeg. Daarom is trouwens welbewust vaak de term ‘affiniteit’ gebruikt. Het is voorlopig bij het registreren van ‘affiniteiten’ gebleven. Onbetwistbaar evenwel is dat er sporen van een subcultuur-verwante identiteit en eigen sociopolitiek bewustzijn 504
Bert Pijnenburg Herwaardering van deconfessionalisering blootgelegd zijn. D at bewustzijn en die identiteit zijn bovendien op zo’n manier blootgelegd, dat met name de reikwijdte ervan (het aantal aspecten van maat schappelijk leven dat aldus bestreken wordt) in het oog springt. Daarmee is tevens getracht te bepleiten dat wie de spankracht van de politieke cultuur in hedendaags Nederland wil nagaan, er niet onderuit k an - nog steeds niet - om ook de essentiële component die de opdeling ‘wel versus niet confessioneel’ blijkt te zijn, in zijn analyse te betrekken. Nogmaals, het gaat hier om niet meer dan een eerste momentopname. Uitwer king van deze eerste resultaten zou, naast een meer verfijnde inschatting van het samenspel tussen verzuilings-, religiositeits- en confessionaliteitsdimensies, ze ker twee richtingen uit moeten. Eén richting is het verband trachten te traceren tussen confessionele (en niet-confessionele) subcultuur- en milieugebonden waarden-, normen-, ideeëngevoeligheid en concrete, specifieke vormen van politiek handelen. Hier is van de veronderstelling uitgegaan dat bedoelde waar den , normen en ideeën, afgaande op hun ‘face-value’, op een of andere manier het politiek handelen van de betrokken groepen onvermijdelijk zullen sturen. Maar een volgende stap in de analyse moet ongetwijfeld zijn dat men nagaat of die sturing inderdaad ook feitelij k bestaat en hoe zij werkt op het niveau van individu A en B. De tweede richting waarin verder onderzoek heel duidelijk nodig is, behelst een vergelijking in de tijd. Wat wij nu hebben geconstateerd, is dat er nog steeds een ‘confessionaliteit’ is die gelovigen van niet-gelovigen scheidt, respec tievelijk gelovigen van ex-gelovigen en kerkse van randkerkelijke gelovigen. Blijft de vraag of die scheiding dezelfde is als bijvoorbeeld 15 jaar terug, op het moment dat de ontzuiling definitief op gang kwam, of vergeleken met het midden van de jaren ’50, de laatste periode dat verzuild Nederland nog in volle glorie was.
Noten 1. In België is ‘pluralisme’ een geijkt ideologisch begrip. Het betekent zoveel als: gegeven een specifieke sociale, culturele, levensbeschouwelijke en politieke verscheidenheid, zowel het recht op een eigen identiteit als tolerantie ten aanzien van ‘andersdenkenden’. (België is nu eenmaal een ‘plurale’ samenleving en pluralisme is de bereidheid dit te erkennen en daarin te berusten.) 2. Ter verduidelijking: wat hier bedoeld wordt met confessioneel kamp, zijn de partijen die in het algemeen daaronder begrepen worden: benevens het gevestigd CD A-blok (of de vroegere KVP, A R P en C H U ), de SGP, GPV en RPF, evenals bijvoorbeeld de RKPN. Hoewel ongetwijfeld voor een stuk aanvechtbaar, wordt de EVP tot een andere categorie gerekend - weliswaar met ‘Evangelisch’ in haar banier, maar desondanks een partij die, zoals de PPR, doorgaans in de eerste plaats als ‘klein links’ wordt aangemerkt en niet als ‘confessioneel’. 3. Het electoraal succes van zowel de PPR als de EVP is bij de 1982 verkiezingen heel bescheiden gebleven. H et is in ieder geval niet zo dat, naar analogie met de aantrekkings kracht van het GPV-SPG-RPF blok voor kerkse hervormden en gereformeerden, deze
505
SG 84/6 Gg XXXI) beide partijen een ‘confessionele’ uitwijkmogelijkheid zouden bieden voor bijvoorbeeld randkerkelijk gelovigen. 4. Het zou te ver voeren de tabelgegevens, die dit vergelijkingswerk heeft opgeleverd, hier op hun beurt in extenso weer te geven. Volstaan wordt met het vermelden van de belangrijkste vaststellingen. 5. Waar het de groep randkerkelijke gelovigen betreft, wordt deze eigenaardige symbio se van componenten van religiositeit, verzuiling en confessionaliteit bevestigd door ander onderzoekswerk dat ik inmiddels verricht heb, en waarbij de positie van het randkerkelijk katholiek en randkerkelijk hervormd deel van de PvdA-kiezersachterban meer in detail is doorgelicht (Pijnenburg, 1984).
Geraadpleegde literatuur Andeweg, R. B.: Dutch voters adrift - on explanations o f electoral change (1963-1977), Leiden 1982. Billiet, J. en K. Dobbelaere: Godsdienst in Vlaanderen: van kerks katholicisme naar sociaal-kulturele kristenheid? Leuven 1976. Billiet, J.: Kenmerken en grondslagen van het sociaal-kultureel katholicisme, in: J. Servaes (ed.), Van ideologie tot m acht-doorlichting van de bewustzijnsindustrie in Vlaanderen (Deel II), Leuven 1981: 29-61. Dobbelaere, K.: Seculariseringsprocessen in Vlaanderen, Tijdschrift voor Sociologie, 1 (1980): 5-20. Dobbelaere, K .: D e katholieke zuil nu: desintegratie en integratie, Belgisch Tijdschrift voor Nieuwste Geschiedenis, 13 (1982): 119-160. Goddijn, W., H. Smets en G. van Tillo: Opnieuw: G od in Nederland, Amsterdam 1979. Middendorp, C. P.: Ontzuiling, politisering en restauratie in Nederland, Meppel/Amsterdam 1979. Miller, W. E. en Ph. C. Stouthard: Confessional attachment and electoral behaviour in the Netherlands, European Journal o f Political Research, 3 (1975): 219-258. Pijnenburg, B.: Confessioneel Nederland opnieuw bekeken: politieke partijen ten over staan van sociaal-culturele katholieken en protestanten - het voorbeeld van de PvdA, Paper voor de N SAV ‘Sociologendagen’ Conferentie, Amsterdam 25 en 26 april 1984. Thung, M. A ., G. J. P eelenenM . C. Kingmans: Dutch pillarization on the m ove-political destabilization and religious change, West European Politics, 5 (1982): 127-147. Thurlings, J. M. G .: Pluralism and assimilation in the Netherlands- with special reference to the Dutch Catholicism, The International Journal o f Comparative Sociology, 20 (1979): 82-100.
506