DE BELEIDSVISIE VAN BERT GROENEMEIJER EEN TUSSENBALANS: 1998 – 2006 – 2017 Jacob Oostwoud Wijdenes 1. Inleiding “Op dit moment, 2017, zullen we ter gelegenheid van het 30-jarig bestaan van de Hogeschool voor de Kunsten Utrecht de balans opmaken. De centrale vraagstelling is: welke factoren zijn van belang geweest voor het succes van de Hogeschool in de afgelopen 30 jaar?” Zo introduceerde Bert Groenemeijer in 1998 de ‘Beleidsvisie op de lange termijn’. Het stuk werd gepresenteerd als een ‘retro-actieve beleidsanalyse ter gelegenheid van het 30 jarig bestaan van de HKU’ en was gedateerd 24 april 2017. Tegen die tijd zal de HKU 30 jaar bestaan en vanuit dat perspectief heeft Bert Groenemeijer getracht een balans op te maken. Er wordt teruggekeken op de ontwikkelingen die geleid hebben tot de uiterst succesvolle onderneming die de HKU dan (nog steeds) is. Volgens Bert Groenemeijer was het “niet al te moeilijk de panelen te identificeren die het maatschappelijk landschap in het begin van de volgende eeuw zullen bepalen”. Naar zijn oordeel is het veel lastiger om de onderlinge krachtverhoudingen te bepalen. Juist die krachtverhouding zouden van grote invloed zijn op de uiteindelijke uitkomsten. In dit artikel willen we nagaan in hoeverre Bert Groenemeijer het in 1998 bij het rechte eind heeft gehad: • zijn de ‘panelen’ die hij identificeerde nog steeds beeldbepalend? en • heeft hij een goede inschatting gemaakt van de onderlinge krachtverhoudingen? Het afscheid van Bert Groenemeijer in 2004 en het aantreden van Ad Wisman als voorzitter van het College van Bestuur van de HKU lijkt een goed moment om een tussenbalans op te maken. Weliswaar is nog niet de helft verstreken van de periode waarop de toekomstvisie betrekking heeft, maar een bestuurswisseling kan ingrijpende gevolgen hebben voor de aansturing van de organisatie en dus voor de uitkomsten van het beleid op lange termijn. In 1998 was reeds voorzienbaar dat er een wisseling van de wacht zou gaan plaatsvinden, al lag het toen niet voor de hand dat die in 2004 gestalte zou krijgen. In dit artikel wordt ervan uitgegaan dat het HKU beleid in hoge mate identiek is geweest aan het beleid van Bert Groenemeijer. Natuurlijk werd het HKU beleid niet alléén door Bert Groenemeijer vormgegeven. Ongeveer acht jaar na de fusie, in 1995, is een mission statement opgesteld èn ondertekend door een groep van circa 40 leidinggevende HKU-ers. In de jaren daarna stelden Bert Groenemeijer en Remi Selaar als College van Bestuur, samen met de faculteitsdirecteuren het HKU beleid vast. Niemand zal echter ontkennen dat Bert Groenemeijer in dat gezelschap een primus inter pares was en dat hij de strateeg was, door wiens toedoen ideeën katalyseerden tot beleid. De notitie uit 1998 ‘Een beleidsvisie op de lange termijn’ werd door hemzelf ondertekend. Om het geheugen op te frissen begint dit artikel met een samenvatting van de ‘Beleidsvisie op lange termijn’ uit 1998. Dan volgt een beschouwing over de aard van 1
dat stuk: is het een voorspelling of een verantwoording? Tenslotte wordt een evaluatie uitgevoerd die uitmondt in een poging om de vraag te beantwoorden in hoeverre Groenemeijer het tot dusverre bij het rechte eind heeft gehad. 2. Samenvatting van de beleidsvisie 2017 De context Groenemeijer voorziet een ontwikkeling in het hoger onderwijs naar Angelsaksisch voorbeeld. Onder invloed van de ‘Global Market’ is er op Europese schaal in 2017 één stelsel van Hoger Onderwijs ontstaan. Er is sprake van afgenomen overheidsbemoeienis en toegenomen private financiering. Het vermaledijde binaire stelsel, met een strikte scheiding van hoger beroeps onderwijs en wetenschappelijk onderwijs, is al heel snel op de schop gegaan. De fusiegolf in het HBO aan het eind van de twintigste eeuw, heeft een vervolg gekregen in fusies tussen universiteiten en hogescholen en tussen die nieuwe instellingen onderling. Behoudens een paar zelfstandige en gespecialiseerde instellingen, zijn er nog slechts drie regiouniversiteiten over die internationaal concurrerend zijn: midwest (waartoe de Universiteit Utrecht behoort), noord/oost en zuid. Daarnaast hebben grote bedrijven eigen zogenaamde Company Universities ingericht, waarin vervolg hoger onderwijs is georganiseerd. Zelfstandigheid De HKU heeft in al dit fusiegeweld zijn zelfstandigheid kunnen behouden, vooral door specialisatie, door strategische samenwerking en door de kwaliteit van het gevoerde beleid. Er is een fusie tot stand gekomen met het Utrechts Centrum voor de Kunsten (UCK) waardoor het maatschappelijke draagvlak verbreed kon worden, met de sectoren van de amateuristische kunstbeoefening en de volwasseneneducatie. De HKU heeft zich daarnaast sterk gemaakt door samenwerking en netwerkverbanden. Er wordt samengewerkt met: de (opvolger van de) Universiteit Utrecht, (gefuseerde) MBO-instellingen, regionale culturele voorzieningen, het voortgezet onderwijs en met 22 Europese kunstuniversiteiten. Opleidingen Het aanbod aan opleidingen strekt zich in 2017 uit van kunst- en cultuur opleidingen op het amateurniveau, diploma-cursussen kunst en techniek op MBO-niveau, basiscursussen voor alle (kunst)disciplines, tot kunst- en cultuuropleidingen op bachelor- en masterniveau en op research niveau. Het ICT-beleid van de HKU is zeer succesvol geweest, doordat het anticipeerde op de informatiemaatschappij. Het kiezen voor de waardenstelsels van de kunsten en voor een combinatie van kunsten met de nieuwste technologische ontwikkelingen blijkt een gouden greep te zijn. Juist door het koesteren van de conservatoire functie kan de innovatieve functie waargemaakt worden. Zo kan optimaal geprofiteerd worden van de band tussen kunst en cultuur aan de ene kant en wetenschap en techniek aan de andere kant. Educatief concept Ook op educatief gebied is de HKU innovatief gebleven: na het concept van studiobased education is het concept van home-based education ingevoerd. Studenten studeren thuis (home), online en zijn wekelijks één of meer dagen op de faculteit (home-base) om aan projecten te werken. Maar verreweg de meeste HKU studenten 2
wonen buiten Nederland en maken deel uit van Virtual Classrooms. Deze studenten zien elkaar enkel tijdens de summer courses. Op die wijze biedt de HKU ook aan heel veel studenten ‘Permanent Education’. De kwaliteit van de binnenlandse instroom wordt op peil gehouden door de kwaliteit van het eigen Centrum voor de Kunsten en de eigen MBO colleges en verder door samenwerking met scholen voor voortgezet onderwijs. Organisatie Wat de organisatie betreft is een vereenvoudiging doorgevoerd door de technologie georiënteerde kunstopleidingen weer terug te plaatsen bij hun oorspronkelijke faculteiten. KMT omvat uitsluitend kunstgeoriënteerde technologie opleidingen. Bij de BKV is de technologie volledig in de designopleidingen geïntegreerd. De faculteit muziek heeft naast muziektechnologische opleidingen en de afdeling ”lichte muziek, popmuziek en wereldmuziek’, een zesjarige klassieke opleiding in samenwerking met het ‘Klassieke Orkest Utrecht’. Bij de faculteit Theater zijn naast de oorspronkelijke specialisaties acteren, schrijven en theatervormgevers en theatertechnologen ook ‘Virtual Theatre Design’ en ‘Digital Acting’ ontstaan. De Interfaculteit bloeit met de School voor Kunst en Economie en de School voor Kunsteducatie. In ontwikkeling is een School voor Kunst en Gezondheid (Art and Health Care) waarin de traditionele kunsttherapeutische opleidingen een plaats krijgen en nieuwe ontwikkelingen op het gebied van de bio-technologie. Daarnaast worden opleidingen voorbereid op de terreinen ‘Art and Wellfare’ en ‘Art and Ecology’. Het Interculturele beleid Groenemeijer voorziet een grote toestroom van immigranten, als gevolg van het succes van de Europese Unie. In 2017 bestaat de Nederlandse bevolking voor 30% uit allochtonen. Deze mensen die versneld worden bijgeschoold, worden ingezet om de negatieve gevolgen van de vergrijzing op te vangen. Doorslaggevend voor economisch succes is interculturele kennis en inzicht. Er hebben zich (in 2008) ernstige ongeregeldheden voorgedaan tussen autochtonen en allochtonen, maar die hebben tot gevolg gehad dat ook de private sector het belang van intercultureel beleid is gaan inzien. Door vasthoudendheid aan het in de negentiger jaren ingezette interculturele beleid heeft de HKU zich een unieke positie verschaft. Specialised Institute Juist door het beleid van concentratie op de eigen opleidingen, heeft de HKU zich kunnen ontwikkelen tot een Specialised Institute van hoog niveau. Anticiperend op de ontwikkelingen werd ervoor gekozen om zo min mogelijk afhankelijk te worden van de nationale overheid of van andere opleidingen. Er is wel volop samenwerking op regionaal en internationaal niveau en er zijn nieuwe markten en nieuwe financiers gevonden. Tien succesfactoren Aan het slot van het stuk formuleert Bert Groenemeijer tien factoren die ten grondslag liggen aan het succes van de ‘zelfstandig’ gebleven HKU in 2017. 1. conserveren van traditionele kunstvakopleidingen 2. innoveren van de kunstvakopleidingen en – disciplines 3. differentiëren van de opleidingsniveaus 4. continueren ICT beleid 5. programmeren van intercultureel beleid 3
6. ontwikkelen van onderzoeksbeleid 7. implementeren van virtual classroom / on line courses 8. initiëren van samenwerkingsovereenkomsten en fusies 9. intensiveren van relaties met derden 10. versterken van de beheersorganisatie en het kennisniveau van de medewerkers. 3. Voorspelling of verantwoording? De bijzondere vorm waarin deze beleidsvisie is verpakt, een zogenaamde terugblik uit de toekomst, stemt tot nadenken. Door die bijzondere vorm zijn in principe twee lezingen mogelijk: de notitie kan gelezen worden als een voorspelling dat het ingezette beleid zijn vruchten zal gaan afwerpen of als een onderbouwing voor het gekozen beleid. Welke lezing men ook kiest, de notitie beoogt een effect binnen de organisatie te bereiken. Een beleidsvisie is doorgaans een formulering van wat men wil bereiken met een organisatie. Zo’n visie groeit uit tot beleid als de doelen worden geconcretiseerd en als daarbij ook wordt aangegeven welke middelen ingezet gaan worden. Een beleidsvisie wordt meestal geformuleerd om binnen de organisatie draagvlak te creëren voor het beleid. Intern draagvlak, committent, betekent immers dat alle neuzen één kant op staan en iedereen zijn best gaat doen om de gestelde doelen te bereiken. Een beleidsvisie is vaak een mengeling van idealen en realiteiten. Hoewel een visie geworteld zal zijn in een analyse van de actualiteit, kunnen waargenomen ontwikkelingen, als ze eenmaal in kaart gebracht zijn, niet simpel doorgetrokken worden. De ontwikkeling van een visie is geen kwestie van mechanica; een visie valt niet ergens uit af te leiden, het is geen ‘logische redenering’. In een beleidsvisie worden altijd keuzes gemaakt die misschien wel plausibel of aantrekkelijk zijn, door velen gedeeld worden of identificeerbaar zijn als grootst gemene deler, maar de keuzes zullen óók altijd aanvechtbaar zijn. Er zijn zeer vele methoden ontwikkeld om tot verantwoorde keuzes te komen (Hagoort, 1998). Maar bij elke methode is het van belang om draagvlak te creëren bij degenen die het beleid moeten uitvoeren. De visie als voorspelling Het voorspellen van toekomstige ontwikkelingen is in wezen een onmogelijkheid. Hoe wenselijk het beleidmakers ook mag voorkomen om te weten welke ontwikkelingen zich zullen gaan voordoen, de toekomst blijft in hoge mate ongewis. Alleen al in de gedachte dat beleid gemaakt kan worden met behulp van kennis van de toekomst, schuilt een conceptuele moeilijkheid. Immers wie denkt dat de toekomst kenbaar is, neemt aan dat de toekomst vastligt; individuele acties zullen daar weinig aan veranderen. Wie echter beleid voert, gaat er vanuit dat de toekomst tenminste ten dele maakbaar is. Bert Groenemeijer kiest een standpunt in de toekomst en analyseert het verleden. Hij is als het ware een tijdreiziger die met kennis uit de toekomst terugkeert om de omstandigheden in het ‘verleden’ zo te beïnvloeden dat die de gewenste toekomst juist veroorzaken. Er zijn al heel wat wetenschappers die hun tanden op de toekomst stuk gebeten hebben. Een bekend aforisme van Niels Bohr over voorspellen luidt: Prediction is very difficult, especially about the future. 4
Een goed voorbeeld van dat probleem zijn weersvoorspellingen. In een reactie op een evidente misser van het KNMI heeft de psycholoog Piet Vroon zelfs eens voorgerekend dat alle geavanceerde computermodellen het niet beter doen dan de voorspelling dat het weer van morgen hetzelfde zal zijn als het weer vandaag. Beleidsadviseurs zijn er geleidelijk aan van afgestapt om te proberen recht-toe-rechtaan voorspellingen te doen en zijn er toe overgegaan om hun inzichten in scenario’s te verpakken. Toekomstige ontwikkelingen worden dan gepresenteerd als een waaier van mogelijkheden, waarbinnen een aantal min of meer coherente varianten worden onderscheiden. Ondanks alle moeilijkheden blijft er honger naar kennis over de toekomst. Grote bedrijven die met langdurige processen te maken hebben en grote investeringen moeten doen die pas jaren later kunnen renderen, zoals de olie-industrie, houden zich serieus bezig met toekomstverkenningen. Dit geschiedt vooral om risico’s te inventariseren en onverwachtheden te minimaliseren. Het doel is niet langer om aan de weet te komen wat zich precies gaat afspelen, maar vooral om zo goed mogelijk voorbereid te zijn op eventualiteiten, zodat het bedrijf soepel kan meebewegen met onvermijdelijk veranderende omstandigheden (Rose, 2004). Gezien de moeilijkheden die aan voorspellingen kleven, moeten de verwachtingen over een beleidvisie op de lange termijn niet al te hoog gestemd zijn. De toekomst is nu eenmaal geen simpele extrapolatie van de recente geschiedenis. Ook historici slagen er niet in om ‘wetmatige’ (logische) verklaringen te vinden voor nieuwe ontwikkelingen die voortvloeien uit de eraan voorafgaande geschiedenis. Het zijn immers niet alleen bestaande krachten die een rol spelen en wier krachtsverhoudingen het gezicht bepalen, maar het zijn vooral nieuwe, onvermoede elementen die de verhoudingen grondig kunnen wijzigen. Een fraai voorbeeld van een onvoorziene technologische ontwikkeling, is te aanschouwen in sciencefictionfilms van voor 1990. Het kan gebeuren dat er een interieur van een ruimteschip te zien is met één of meer wandtelefoons. De telefoons zijn weliswaar futuristisch vormgegeven, maar niettemin zeer goed herkenbaar door de draad waarmee de hoorn aan de wand verbonden is. De razendsnelle opkomst van de mobiele telefonie was een facet van de technologie die in die jaren kennelijk niet voorzien kon worden. De visie als verantwoording Een tweede mogelijke lezing van de ‘beleidsvisie op de lange termijn’ gaat er niet van uit dat de notitie een voorspelling is van wat ons te wachten staat, maar dat het een verantwoording is van het ingezette beleid. Het presenteren van een ‘lichtende toekomst’ met een succesvolle HKU die tevreden een zesde lustrum kan vieren, heeft het oogmerk om het beleid te legitimeren en om de organisatie in zichzelf te laten geloven. ‘De beleidsvisie op de lange termijn’ is geschreven in april 1998, maar de er in verwoorde visie dateert feitelijk uit circa 1995. Samen met adviseurs van Twijnstra Gudde is toen een strategie-ontwikkelingsproject uitgevoerd waarover enkele jaren later verslag is gedaan (Bosman et al, 1996). 5
De meeste elementen die in het visiestuk gepresenteerd worden, waren in wezen al vóór 1998 in gang gezet. Dit betreft in ieder geval: • behouden zelfstandigheid • conserveren en innoveren, • sterk inzetten op ict, • onderzoek en interculturele studies entameren • masteropleidingen ontwikkelen Feitelijk werd er dus in 1998 al drie jaar gewerkt aan de beleidsinitiatieven. Gesteld zou kunnen worden dat in 1998 voor insiders geleidelijk aan duidelijk werd dat de HKU in de beginperiode in ieder geval geen verkeerde beleidskeuzen had gemaakt. In 1998 werd er slechts één element toegevoegd aan het lijstje uit 1995, namelijk het inzetten op afstandsonderwijs (de virtual classroom / on line onderwijs). Door in 1998 een toekomst ‘uit te vinden’ waarin de juistheid van het ingezette beleid evident zou worden, hoopte Bert Groenemeijer waarschijnlijk de organisatie opnieuw een impuls te geven om de toekomst naar de eigen hand te zetten. In die zin beoogt een beleidsvisie ook een self-fulfilling prophecy te worden: wanneer in de organisatie gedacht wordt dat de doelen reëel zijn en over enige tijd bereikt kunnen worden, gaat iedereen er ook harder aan werken, om ze waar te maken. 4. Evaluatie Heeft Bert Groenemeijer destijds de panelen die anno 2006 het beeld bepalen goed geïdentificeerd en heeft hij de onderlinge krachtverhoudingen goed ingeschat? Dat is de vraag die in deze paragraaf voorligt. Context De voorspelling dat de ontwikkeling van het hoger onderwijs volgens een Angelsaksisch model zou verlopen was feitelijk in 1998 al geen gewaagde stelling meer. Immers, de Sorbonne-verklaring die in dat jaar werd uitgebracht, bevatte al veel kiemen van de bekende Bologna verklaring uit 1999. Toen werden 29 Europese ministers van onderwijs het eens over een tweefasestructuur naar Angelsaksisch voorbeeld, het bachelor-master model, voor het hoger onderwijs. In latere bijeenkomsten (Praag, Lissabon, Bergen) zijn daar diverse elementen aan toegevoegd, zoals onder andere een derde onderzoeksfase. In Nederland is de implementatie van die afspraken zeer voortvarend aangepakt en alle hogescholen en universiteiten kennen inmiddels een Ba-Ma structuur. Het Nederlandse binaire stelsel, dat in wezen strijdig is met de eenvoud van de Ba-Ma structuur, vertoont op dit moment wel scheuren maar is nog lang niet afgebroken. En het is nu op zelfs nog niet zeker of de nieuwe Wet op het Hoger en Wetenschappelijk Onderwijs (WHW) wel voldoende ruimte zal bieden om de fusiegolf die Groenemeijer tussen universiteiten en HBO instellingen voorziet, mogelijk te maken. Daar komt bovendien bij dat de voordelen die grootschalige instellingen zouden moeten bieden, ook minder evident geworden zijn. Zolang er geen instellingen onderuit gaan omdat ze te klein zijn, is het bewijs niet geleverd dat massa noodzakelijk is om te overleven.
6
De verwachting dat er sprake zal zijn van minder overheidsbemoeienis met het hoger onderwijs, lijkt op dit moment beter geduid te worden als wishful thinking dan dat daarvoor concrete aanwijzingen waarneembaar zijn. Hoewel deregulering door het ministerie van OCW volmondig wordt beleden, zijn de daadwerkelijke effecten daarvan nog nauwelijks bespeurbaar. Of met de nieuwe WHW de overheidsbemoeienis verminderen zal is allerminst zeker. Het heeft er alle schijn van dat er een verschuiving in regelgeving gaat optreden. Instellingen moeten over meer zaken en tot een gedetailleerder niveau, verantwoording afleggen. Of dit met zich mee gaat brengen dat de overheid in financieel opzicht gaat terugtreden, is ook nog steeds de vraag. Europa heeft stevige ambities geformuleerd op het gebied van de kenniseconomie en het is vrijwel ondenkbaar dat die gerealiseerd kunnen worden zonder omvangrijke investeringen van overheidswege. Zelfstandigheid In1987 zijn een aantal kunstinstellingen die ieder op één discipline georiënteerd waren, gefuseerd tot de HKU. De keuze om daarna niet verder te fuseren met andere kunstinstellingen of met andere HBO instellingen werd de HKU in de negentiger jaren niet in dank afgenomen. Toch is de HKU anno 2006 nog steeds zelfstandig en de vooruitzichten zijn in dat opzicht gunstig. Er is wel belangrijke vooruitgang geboekt in de samenwerking met de Universiteit van Utrecht. In de Professional School of the Arts Utrecht (PSAU) wordt gezamenlijk onderwijs verzorgd op master niveau en in maart 2006 wordt een gezamenlijke Faculteit der Kunsten ingericht, maar van een fusie is geen sprake. Dat er (ook) in het kunstonderwijs een differentiatie van het opleidingsniveau zou gaan plaats vinden is niet zo verwonderlijk. Het kunstonderwijs heeft lang geschermd met het adagium ‘ongedeeld en ongegradeerd’ omdat kunst slechts op één niveau bedreven kan worden, namelijk alleen op het hoogste niveau. Maar dit uitgangspunt was te idealistisch en te Nederlands om in internationaal perspectief te kunnen worden gehandhaafd. De introductie van de voortgezette opleidingen was er in feite al mee in tegenspraak, al duidt de naamgeving daarvan nog op een poging om het ideaal hoog te houden. Maar de invoering van een internationale bachelor-master structuur betekent simpel een erkenning van verschillende niveaus, ook binnen de kunsten. Het is wel aardig om er op te wijzen dat de verdere differentiatie zich in de Beleidsvisie op de lange termijn’ niet naar de toeleverende opleidingen uitstrekt. De MBO’s waarmee Bert Groenemeijer de HKU laat fuseren, zijn enkel toeleveranciers voor de Kunst en Techniek opleidingen, niet voor de kunstopleidingen. Bert Groenemeijer, en met hem vrijwel het hele kunstonderwijs, ziet kennelijk niets in de wensen van verschillende MBO scholen om kunstopleidingen op een lager niveau (het gebied van het entertainment) te starten. Of dit principe ook in internationaal perspectief te handhaven is, is nog ongewis. Positie Kunstonderwijs Groenemeijer verwacht dat er op enig moment een noodzaak zal ontstaan om het draagvlak van het kunstonderwijs te vergroten. Hij ziet daartoe mogelijkheden in de richting van amateurs en volwassenen. In het licht van zijn verwachting dat de overheidsbemoeienis zal afnemen, past een samenwerking met amateurs. Amateuristische kunstbeoefening heeft zich in grote mate buiten de overheidskaders en overheidsfinanciering ontwikkeld en staande weten te houden. Dat lijkt dan een aantrekkelijke partner als de overheid zich meer afzijdig gaat houden. Maar dat is juist 7
niet het geval met de volwasseneneducatie. Die sector is altijd sterk afhankelijk van subsidiering geweest en het is de vraag of dat voor opleidingen op dat niveau ooit anders zal worden. Het binnen de HKU halen van volwasseneneducatie betekent dat op het moment dat subsidies komen te vervallen, de HKU een nog grotere inspanning zal moeten leveren om elders financiering te vinden. Er zijn nu geen voortekenen dat het de HKU, of andere kunstopleidingen, aan maatschappelijk draagvlak ontbreekt of zal gaan ontbreken. Het kunstonderwijs zal waarschijnlijk in tijden van krapte steeds opnieuw haar uitzonderlijke karakter en de daarmee samenhangende kostenstructuur, moeten verdedigen. Maar het is sterk de vraag of samenwerking met de genoemde sectoren daarvoor een oplossing kan bieden. Er lijkt, wat draagvlak betreft nu juist een gunstige tijd voor de (toegepaste) kunstensector aan te komen. Door onder andere Florida (2002) is meer oog gekomen voor de economische waarde van creatieve competenties. De ministeries voor Economische zaken en OCW hebben daar recentelijk een congres aan gewijd (Jacobs, 2005). In november 2006 is de beleidsbrief ‘Ons creatief vermogen’ van de beide ministeries verschenen waarin 15 miljoen euro wordt uitgetrokken voor een sector die qua werkgelegenheid nu al groter is dan de landbouw. De kracht van het kunstonderwijs schuilt nu juist in die creatieve competenties. De keuze om reeds in 1998 onderzoek nadrukkelijk binnen de HKU te positioneren is bijzonder geweest. De context bestond uit een overheid die de onderzoeksfunctie en de onderzoeksgelden voor de universiteiten wilde reserveren. Het initiatief om toch onderzoek te gaan doen sluit aan bij het streven om een Specialised Institute te zijn, waar kunstbeoefening en de daaraan gelieerde kunstreflectie, op het hoogste niveau worden onderwezen en bedreven. Kunstproductie kan niet zonder artistiek onderzoek, maar het institutionaliseren van onderzoek in een vroeg stadium bood de mogelijkheid te verkennen op welke wijze dit georganiseerd kan worden. De inrichting van een Centrum voor Onderzoek, het aanstellen van lectoren voordat de Stichting Kennis Ontwikkeling HBO in het leven was geroepen, het reserveren van onderzoeksgelden waar faculteiten aanvagen voor kunnen indienen en het beleid om onderzoek deel te laten uitmaken van alle bachelorcurricula, zijn evenzoveel initiatieven die ertoe hebben bijgedragen dat er binnen de HKU een onderzoeksklimaat is ontstaan. Studenten, docenten, lectoren en onderzoekers doen onderzoek, op eigen initiatief als onderdeel van kunstproductie en designprocessen (Coumans, 2004), binnen de acht lectoraten, maar ook in opdracht van bijvoorbeeld de Europese Commissie in het kader van het Fifth Framework (Timmermans,Van Wolferen, Newland, en Kunath, 2004). Educatief concept Het onderwijsconcept van de HKU duidt Groenemeijer aan met de term ‘studiobased’. Maar het is niet helemaal duidelijk in welk tijdsbestek dat concept floreert. Anno 2006 heeft de HKU (nog) geen onderwijsconcept dat door alle faculteiten onderschreven wordt. Er bestaan wel voornemens om daaraan te werken. In de toekomstvisie van de ‘jonge managers’ (JM class of 2004, 2005) wordt juist veel prioriteit gegeven aan de ontwikkeling van zo’n concept. De gedachten gaan in de richting van onderwijs dat SCVO genoemd wordt: scholing, confrontatie, verdieping/onderzoek. Studenten leren in groepen aan de hand van projectopdrachten die qua condities steeds meer in de beroepspraktijk verankerd zijn.
8
Van de grootste omwenteling die Groenemeijer introduceert, on line studeren (homebased) is vooralsnog geen spoor te bekennen. Het concept lijkt ook enigszins in tegenspraak met de gedachte van een Specialised Institute. Afstandsonderwijs is momenteel geen expertise gebied van de HKU. Om productief kunstonderwijs op afstand te kunnen aanbieden zijn communicatie systemen vereist waar vooralsnog geen zicht op is. De HKU en met name de faculteit KMT is weliswaar sterk in ICTondersteuning van het onderwijs en de onderlinge communicatie tussen studenten en docenten met behulp van ICT. Thomassen (2003), de eerste HKU promovendus, deed bijvoorbeeld onderzoek naar verstoringen van het proces van vloeiende interactie tussen mensen en computerprogramma’s. Maar dat is een ander type expertise dan de kennis en ervaring waarover instellingen als de Open Universiteit en de LOI beschikken. Het onderwijs aan de HKU lijkt zich vooralsnog primair te ontwikkelen onder invloed van ontwikkelingen in de diverse beroepspraktijken. Zolang de werkzaamheden in de diverse sectoren van de kunsten nog niet thuis plaatsvinden, maar op bijzondere werkplekken (ateliers, theaters, studio’s en concertzalen) zal de HKU er wijs aan doen om het onderwijs daarop af te stemmen. Organisatie Dat KMT uiteindelijk de grootste faculteit zal worden is een voorspelling die gebaseerd is op een extrapolatie van de toenmalige trend. De groei van KMT is de afgelopen 10 jaar vrijwel lineair geweest. Bovendien hadden de kunstopleidingen lange tijd te maken met een door de overheid opgelegde studentenstop. Maar deze ontwikkelingen zetten zich niet onafgebroken door. Zo langzamerhand heeft de faculteit KMT meer te maken met concurrentie van vergelijkbare opleidingen. Succesvolle concepten worden nu eenmaal door anderen gekopieerd. Het is voor KMT nog geen gelopen race. De belangstelling voor het volgen van kunstonderwijs is altijd groot geweest en met de het opheffen van de numerus fixus op de kunst opleidingen zouden die ook weer kunnen gaan groeien. Bovendien dient zich sinds 2005 ook de nieuwe Faculteit Kunst en Economie aan als groeifactor. Wat betreft de facultaire inrichting kan eveneens geconstateerd worden dat de situatie zoals Bert Groenemeijer die schets nog niet is aangebroken. Het is nog niet zover dat de kunsttechnologische richtingen terug zijn bij de moederfaculteiten, maar ondenkbaar is dat niet. Mocht de HKU zich in zijn geheel gaan concentreren in de stad Utrecht, wat overigens geen voorspelling van Groenemeijer is, dan is de kans groot dat er een herverdeling van opleidingen over de faculteiten zal plaatsvinden. Voordien lijkt dit geen prioriteit te hebben. De ontwikkeling van de interfaculteit verloopt anders dan Groenemeijer in 1998 voor ogen stond. Kunst en Economie ontwikkelt zich voorspoedig en is in 2005 een zelfstandige faculteit geworden. De samenwerking van de docentenopleidingen in de school voor kunsteducatie heeft een nieuwe wending genomen. Waar de samenwerking zich eerst richtte op de (vermeende) gemeenschappelijkheid ten aanzien van de didactiek, is nu een samenwerking tot stand gekomen die zich op de interdisciplinaire kunstbeoefening richt. De perspectieven op nieuwe hybride opleidingen als Kunst en Gezondheid, Kunst en Welzijn, en Kunst en Milieu liggen in een verschiet dat anno 2006 even ver verwijderd lijkt, als dat in 1998 het geval was.
9
Interculturalisatie Groenemeijer verwacht dat de HKU, als gevolg van het in de jaren negentig ingezette Interculturele beleid, een kennisvoorsprong op dit gebied zal hebben die profijtelijk uitpakt. Door het interculturele aspect voluit te integreren in alle opleidingen zal de HKU een unieke positie bezitten. Op dit moment kan geconstateerd worden dat Groenemeijer goed heeft ingeschat dat het vraagstuk van de interculturaliteit zich nog jarenlang zou doen gelden. De HKU heeft in de afgelopen jaren daadwerkelijk uitvoering gegeven aan Intercultureel Beleid. Er wordt gewerkt aan interculturele curriculumontwikkeling, aan instroomprojecten voor jongeren met een dubbele culturele bagage en aan deskundigheidsbevordering (Van der Geest en Zijlmans, 2002). Toch kan geconstateerd worden dat de situatie aan de HKU nog ver afstaat van het geschetste ideaal. Daarbij komt dat er vraagtekens geplaatst kunnen worden bij de koppeling die Groenemeijer legt tussen enerzijds kennis en inzicht in interculturele issues en anderzijds vooruitgang van de sociaal-economische ontwikkelingen. Het behoort tot het wezen van de kunsten dat daarbinnen een confrontatie van uiteenlopende waardenstelsels plaatsvindt. Alleen al uit die grond behoort een Specialised Institute op het gebied van de kunsten zich ook met interculturele vraagstukken bezig te houden. Maar of met die kennis en inzichten ook de sociaaleconomische dimensie van de maatschappelijke integratie van allochtonen bevorderd kan worden, is op dit moment allerminst een uitgemaakte zaak. We hebben echter nog ruim tien jaar voordat een definitief oordeel over deze kwestie gegeven moet worden. Tussenbalans De tussenbalans opmakend kan gesteld worden dat Groenemeijer een aantal beeldbepalende panelen tamelijk goed heeft geïdentificeerd, maar van enkele anderen moet dit nog blijken. Wel Angelsaksische model: differentiatie Zelfstandigheid HKU Samenwerking UU Concentratie op innovatie en Onderzoek Ongewis:
(Nog?) niet Fusiegolf Terugtrekkende overheid Samenwerking amateurs en volwasseneducatie Afstandsonderwijs Herschikking faculteiten
profijt van intercultureel beleid
5. De HKU als actor In een onderzoek naar onderwijsvernieuwing in de kunstvakken in het voortgezet onderwijs kwam Haanstra (1998) tot de conclusie dat de overheid de belangrijkste actor was geweest. Onderwijsvernieuwingen waren het meest geïnitieerd als gevolg van beleid van de overheid. Een vergelijkbaar onderzoek naar de sector Hoger Onderwijs heeft niet plaatsgevonden, maar de kans is groot dat ook hier de overheid een prominente rol speelt. Instellingen voor hoger onderwijs stellen zich in hoofdzaak reactief op ten opzichte van het overheidsbeleid. Alleen al door te wijzen op de grote reeks maatregelen, wordt duidelijk dat de centrale overheid ook in het hoger onderwijs in hoge mate agendabepalend is geweest: de verkorting van de studieduur, de studeerbaarheidsoperatie, de invoering van de Bachelor-Master structuur, de ProjectOrganisatie KUO, de invoering van een nieuw accreditatiekader, de Stichting 10
KennisOntwikkeling-HBO. Hoewel een dergelijks reeks initiatieven keurig past binnen het principe ‘wie betaalt, bepaalt’, is het betwijfelbaar of een dergelijke dominantie op het gebied van onderwijsinnovatie wenselijk is. Kenmerkend voor het beleid van de HKU van meet af aan, is een sterk eigen innovatief vermogen, naast het voldoen aan de vernieuwingsslagen die de overheid oplegde. De belangrijkste innovaties van de HKU waren: • De uitvinding en inrichting van de hybride kunst en techniekopleidingen, gekoppeld aan een ict innovatie binnen de kunstrichtingen; later is ten aanzien van kunst en economie een vergelijkbare exercitie uitgevoerd. • de ontwikkeling van een acteursopleiding met een nieuw profiel binnen het Nederlandse spectrum en een schrijfopleiding binnen het kunstonderwijs; • de instelling van een Centrum voor Onderzoek en een Centrum voor Interculturele Studies. • de ontwikkeling en invoering van universitaire masteropleidingen en later van PhD trajecten. • educatieve vernieuwingen zoals het werkplaats onderwijs model, de ontwikkeling van praktijk-projectonderwijs, de school voor kunsteducatie, de ict ondersteuning en het SCVO model. • De aanstelling van lectoren voordat de SKO-HBO hiertoe in het leven werd geroepen. Er zullen weinig hogescholen zijn die kunnen bogen op een dergelijke reeks vernieuwingen. Bovendien hebben de meeste initiatieven goed uitgepakt voorzover dat in 2006 valt waar te nemen. Achteraf kan geconstateerd worden dat er ten dele geanticipeerd is op de ontwikkelingen en ten dele heeft de HKU er zelf aan bijgedragen dat de ontwikkeling verliep zoals die gelopen is. Toch is het waarschijnlijk van relatief ondergeschikt belang of de ontwikkelingen die Bert Groenemeijer heeft neergelegd in ‘de beleidsvisie op lange termijn’ uit 1998 zich verder zullen continueren. Uit bovenstaande evaluatie komt naar voren dat het er niet zo zeer om gaat of de HKU alle beleidsvoornemens op de lange termijn realiseert, maar dat er voortdurend adequate beleidsinitiatieven genomen worden voor de middellange termijn. Van belang is dat de HKU ‘blijft bewegen in de goede richting’, zoals Bert Groenemeijer geciteerd wordt in Bosman et al. (1996). Daarbij kan een visie op de lange termijn behulpzaam zijn. Niet omdat daaruit beleid kan worden ontwikkeld, maar omdat een prikkelende visie bevorderlijk is voor de implementatie van dat beleid. Een visie op de lange termijn zal voortdurend inhoudelijk moeten worden bijgesteld. Er doen zich tussentijds teveel onvoorzienbare gebeurtenissen plaats. De HKU zou dan ook in beweging moeten blijven en alert zijn op ‘windows of opportunity’, waarbij de creativiteit die in huis is de bron vormt waaruit geput kan worden. Sinds de tot stand koming van de HKU zijn er bovenal zelf initiatieven ontwikkeld om te vernieuwen en is niet alleen slaafs het overheidsbeleid gevolgd. In dit geval is een aforisme van Alan Kay op zijn plaats dat kenmerkend is voor de stijl van Bert Groenemeijer en de HKU: The best way to predict the future is to invent it.
11
12
Literatuur Bohr, N. Citaat, vermeld op URL: http://www.quotationspage.com Bosman, P, C.J., B. M. Goenemeijer, A.A.M. Blankenstein-Bouwmeester, L.J.A. de Caluwé (1996), Hogeschool voor de Kunsten Utrecht, Blijven bewegen in de goede richting. In: G. Van Dee, W. Opheij, M. Van de Steeg, (1996),Tussen wens en werkelijkheid. Hoe bestuurders een vaarbare koers uitzetten. Contact. Amsterdam. Coumans, A. en H. Westgeest (red) (2004) The Reflexive Zone, Research into theory and practice. Hogeschool voor de Kunsten Utrecht, Utrecht. Florida,R. (2002) The rise of the creative class. New York, Basic Books, Geest, N. Van der en K. Zijlmans (red.) (2002) Curry, het interculturele kunstdebat. Hogeschool voor de Kunsten Utrecht, Utrecht. Haanstra, F. (1998), Onderwijsvernieuwing in de kunstvakken. Pedagogisch Tijdschrift 23, (2/3) p. 135-145. Hagoort, G. (1998) Stratgische dialoog in de kunstensector. Interactieve strategievorming in een kunstenorganisatie (diss.). Ebubron. Delft Jacobs, D. (2005) Creativiteit en de economie. Achtergrondpaper ter voorbereiding van de Innovatielezing 2005 ‘Concurreren met creativiteit' , georganiseerd door het Ministerie van Economische Zaken. URL: http://www.ez.nl/content.jsp?.objectid=29965 JM class of 2004 (2005), Position Paper HKU 2015, Centrum voor Stafontwikkeling HKU, Utrecht. Kay, A. Citaat, vermeld op URL: http://www.quotationspage.com Ministeries van EZ en OCW, (2005) Beleidsbrief Ons creatief vermogen. Rose, K. (2004), Business Intelligence, Lezing op het 8e DAIR congres, Woudschoten Thomassen, A. (2003) In control, Engendering a continuüm of flow of a cyclic proces within the content of potentially disruptive GUI interactieons for web based applicatieons. Hogeschool voor de Kunsten Utrecht, Hilversum The European Higher Education Area (1998) Joint Declaration on Harmonisation of the Architecture of the European Higher Education System (Sorbonne verklaring). Frankrijk: Parijs, Sorbonne The European Higher Education Area (1999) Joint Declaration of the European Ministers of Education (Bologna verklaring) Italië: Bologna Timmermans, H., G. van Wolferen, P. Newland and S. Kunath (2004) Mediate: key sonic devolpments in an interactive installation for children with autism. Paper gepresenteerd op de International Computer Music Conference 2004, University of Miami in Coral Gables, Florida, USA Over de auteur Jacob Oostwoud Wijdenes (1951) studeerde psychologie aan de Universiteit van Amsterdam. Werkte als specialist op het gebied van kunsteducatief onderzoek bij het SCO Kohnstamm Instituut van de UvA. Is sinds 2000 werkzaam bij Bureau Onderwijs, Onderzoek en Kwaliteitszorg van de HKU en publiceert over diverse aspecten van de didactiek van het kunstonderwijs.
13