KAREL V, DE WIJZE, KONING VAN FRANKRIJK. NAAR EEN AFGIETSEL IN DE „MUSÉES ROYAUX DU CINQUANTENAIRE" TE BRUSSEL VAN DE MARMEREN BUSTE DOOR ANDRÉ BEAUNEPVEU.
NAAR AANLEIDING VAN HET WERK VAN CLAUS SLUTER O 0 0
DOOR
G. KNUTTEL
i. INLEIDING.
Het is zoolang nog niet geleden dat het groote publiek geloofde aan het sprookje van de beide wondermannen, Hubert en Jan van Eyck, die, terwijl er vóór hen geen noemenswaardige schilderkunst bestond, plotseling de wereld in verbazing brachten door hun werk waarin zij tal van vóór hen onopgeloste raadselen ontwarden, of liever nog, toonden reeds ontward te hebben, onder anderen de eiwitmethode vervingen door het lijnoliepraeparaat, kortom van een geniaal kunstenaarspaar, dat eigenlijk het niets tot iets en nog wel tot iets heel hoogstaands maakte. Reeds lang verwierpen de kunsthistorici deze opvatting. Men ging zoeken naar overblijfselen uit voorgaande perioden, die het nieuwe reeds aankondigden, de kunstproducten van het einde der veertiende en het begin der vijftiende eeuw bestudeeren, ten opzichte van hun stijl en de plaats van hun ontstaan, men onderzocht oude archieven, en dat leidde tot tal van merkwaardige vondsten en ook tot een steeds beter begrijpen van een cultuurperiode, waarvan men de waarde vergeten was en de schoonheden niet begrepen of over het hoofd gezien had. Men vond namen van kunstenaars, men ontdekte hun werken, de moderne gemakkelijke reproductiemethoden werkten vergelijkende studie in de hand; men bouwde zich ook de persoonlijkheden van kunstenaars op, vond de eigenaardigheden in hun karakters en stijl, waardoor men weer andere werken kon identificeeren of hun afkomst benaderen. Zoo begon men te begrijpen wat het streven dier kunstenaars is geweest, hoe de beschaXLVII. Elseviers No. 5.
O 0
0
vingsstandaard was. Steeds duidelijker werd toen dat de generaties, die men eerst voor vrij barbaarsch gehouden had, een cultuur hadden voortgebracht, die de onze in menig opzicht heel wat vooruit is geweest en bovendien dat de opvatting als zou al het nieuwe uit Italië gekomen zijn, geen steek houdt. In zijn belangrijke en diep op de zaken ingaande studie: „Das Ratsel in der Kunst der Brüder van Eyck *) heeft Dvorak een zeer vernuftige genealogie van hun kunst trachten samen te stellen, die wel niet geheel geaccepteerd mag worden, maar waarin toch heel veel belangwekkends wordt medegedeeld over de Noord-Fransch-Nederlandsche kunst vóór de van Eycken, de invloed van Keulen en Italië op haar ontwikkeling wordt nagegaan en ook omgekeerd aangetoond, hoe deze noordelijke landen de Italiaansche kunst met nieuwe denkbeelden en motieven bevruchtten. Vooral treft deze eigenaardigheid, dat, terwijl vele der voornaamste kunstenaars, die in Parijs en aan de hoven van de andere Fransche vorsten uit het huis Valois werkten, Nederlanders waren f), in de Nederlanden zelve zoo weinig van hun kunst over is. Dvorak wil hierin een bewijs zien dat die Nederlanders toch de aanraking met de Fransche kunst noodig hadden om tot hun hoogste uiting te komen. Het komt mij echter voor, dat men bij de appreciatie van deze kunst (die toch specifiek godsdienstig was, want ook *) Jalirbüch der kunsthistonsehen Sammlungen des allerhöchsten Kaiserhauses. Wien, Bd. XXIV (1903). " f) Onder Nederlanders heeft men in dit geval natuurlijk te verstaan hen die afkomstig waren zoowel uit het tegenwoordige Nederland als uit België en het noordelijkste deel van Frankrijk (Fransch Henegouwen, Vlaanderen, Artois). De kunstuiting van deze streken tezamen wordt vaak met den verzamelnaam Vlaamsche kunst genoemd: 29
382
NAAR AANLEIDING VAN HET WERK VAN CLAUS SLUTER.
de opdrachten van de hooge wereldlijke een opdracht ziet van graaf Willem VI heeren hadden steeds een godsdienstige van Holland, of van zijn opvolger, den ruwzijde) in de Nederlanden nooit mag vergeten aard Jan van Beieren juist is *). Bovendien hoeveel er in den tijd van den beeldenstorm waren die Fransche vorsten menschen van vernietigd is. En dan is er nog iets anders: een zeer bijzonderen kunstzin en smaak, die was in de Vlaamsche steden misschien al door werkelijk schitterende bezoldigingen de een rijkdom bijeengegaard, waarvan wij ons kunstenaars naar de Fransche hoven lokten, nu moeielijk een denkbeeld kunnen vormen, terwijl er in het Noorden nu eenmaal niet toch vond men er geen personen, die te be- zulke machtige kunstbeschermers waren. Deze Fransche vorschikken hadden sten maakten hun over vermogens residenties tot de als dat van den haarden van het Franschen koning artistieke leven KarelV, den Wijze van hun tijd en bijgenaamd en zijn zoo komt het dat broeders, de herjuist daar ook de togen van Berry groote Nederlanden Bourgondië. sche kunstenaars Bovendien zijn uit bloeiden. En dan oude Nederlandspreekt het van sche stadsrekeninzelf, dat zij ook gen wel degelijk wel den invloed opdrachten beondergingen van kend aan de voorhun omgeving, naamste kunstewaar men Spannaars van dien tijd, jaarden en Italiabijv. van Yperen nen, Lotharingers, aan Beauneveu tot Duitschers en Sahet vervaardigen racenen aantrof. van een beeld van Van die vorsten de Heilige Maagd is Karel V, dien voor de Belfort, en, men reeds bij zijn van dezelfde stad, leven den „Wijze" aan Melchior Broenoemde, als koderlam, een der ning politiek de voornaamste schilmeest belangrijke ders van die dagen, REIMS KATHEDRAAL. ELIZABETH VAN DE VISITATIE. van het broederom vijf patronen tal, waarvan de hertog van Berry zich de te teekenen voor ambtsgewaden van de magrootste kunstliefhebber en verzamelaar gistraten en om de wapens van Bourgondië te schilderen op de banieren der stad. Verder toonde, terwijl Philips de Stoute, hertog van droeg de graaf van Vlaanderen aan Beaune- Bourgondië, als stichter van de Chartreuse van veu op zijn mausoleum te vervaardigen in de Champmol bij Dyon en lastgever van den gravenkapel van de Onze-lieve-Vrouwe-kerk geriialen Nederlandschen beeldhouwer Claus in Kortrijk en zelfs is de waarschijnlijkheid Sluter, voor ons het grootste belang heeft. niet; .gering dat de vooronderstelling, die *) Vgl. Six', a propos d'un repentir de Hubert van Eyck, in het beroemde (renter altaar der van Eycken Gazette des Beaux Arts 1904, bldz. 177—178.
NAAR AANLEIDING VAN HET WERK VAN CLAUS SLUTER.
383
periode toch geëindigd. De voor die kerken typische beeldhouwwerken zijn ook meest uit de Xllde en XlIIde eeuw. Deze laatste is de groote eeuw van de monumentale gothiek en ook in haar beeldhouwwerken kunnen wij een ontwikkeling volgen. De woorden van Honorius van Autun „toute creature est 1'ombre de la vérité et de la vie" kunnen wij wel beschouwen als een van de meest typeerende bewoordingen van de gothische gedachte. Het streven van den kunstenaar was zeer zeker niet het weergeven van hetgeen hij om zich zag. Hij zou dit waarschijnlijk als een doellooze bgzigheid beschouwd hebben. Wat hij wilde uitdrukken was de hoogere idee, die alles beheerscht, de on-materieele waarheid, waarvan de tastbare wereld slechts een afspiegeling is en zoo waren zijn In het begin der beelden voor hem XI Vde eeuw is het misschien ook tijdperk van den meer waar, naarbouw der machtimate zij minder KEIMS KATHEDRAAL. MARIA VAN DE VISITATIE. ge Fransche katheaan de materiecle waarheid herinnerden. De dralen eigenlijk reeds afgesloten. Die gothische beeldhouwer leerde dan ook niet een te Chartres, Parijs, Amiens, Reims, Bcaubeeld anatomisch juist vervaardigen, maar vais zijn in al hun grootschheid en pracht, wel het gewaad in geometrischen plooival in hoofdzaak reeds zoo als wij ze thans nog construeeren. Wat in onze oogen nu fouten bewonderen. Later eeuwen zagen weliswaar lijken, of zeker hinderlijke tekortkomingen, torens verrijzen, hier en daar stukken aanmogen wij niet in de eerste plaats uit onbouwen, gedeelten afmaken, enkele stukken vermogen, uit nog onrijpe ontwikkeling vergingen ook door branden of andere oorzaken klaren, maar wel daaruit dat de kunstenaar verloren, maar in hoofdzaak was deze bouw-
Uit Froissart's kronieken of de „geschiedenis" van Christine de.Pisan, uit de zeer uitvoerige „comptes" van deze vorsten, zien wij dat wij ons bevinden in een zeer geordende samenleving, die uitmuntte door verfijnde geestelijke beschaving en bovenal doorbuitengewonen schoonheidszin. Doch „eine bestimmte Kultur ist die Lebensweisheit, welche sich eine bestimmte soziale Organisation in emer lan:gen Abfolge von Generationen errungen haf', schrijft Dvorak. •Zoo zal ook deze cultuur op te vatten zijn als de consequentie van de toestanden in vorige perioden. beïnvloed door de persoonlijkheden die aan haar spits staan. En daar de kunst een der zuiverste afspiegelingen der cultuur is, is het noodig kennis te nemen, van de Franschc kunst uit den tijd die aan deze periode voorafging.
384
NAAR AANLEIDING VAN HET WERK VAN CLAUS SLUTER.
REIMS KATHEDRAAL. FRAGMENT AAN HET PORTAAL MET HET LAATSTE OORDEEL.
zich niet bekommerde om hetgeen onze eerste figuren (van ongeveer 1220) hebben meer realistische opvattingen eischen. Bo- een sterke verwantschap met eenige figuren vendien zal zeker door een generatie-op-gene- van Chartres van dien zelfden tijd; zij schijratie veronachtzamen van deze bemoeiingen, nen voornamelijk geschapen om door hun toen men eenmaal weer uit v/as op getrouwe kenteekenen te herinneren aan de bijbelsche natuurweergave, de hand van den kunste- personen, die zij voorstellen. Een streven naar daartoe verkeerd hebben gestaan. Maar om door de uitdrukking in gelaat of houding, reeds in den loop van de XlIIe eeuw is het een begrijpen van, meevoelen met of ontzag meer en meer merkbaar hoe zich de opvat- voor hen op te wekken, vinden wij echter wel ting wijzigt. Steeds duidelijker ziet men in de latere beelden zooals in de beide gestalhoe de steenblokken, bewerkt tot zeer schoon ten van de Visitatie. gestyleerde draperieën, vaag een menschenDeze zijn reeds ongeveer 1280 door een gestalte omhullend, bekroond met een hoofd Duitsch kunstenaar nagevolgd aan de kathevan zeer krachtige maar volstrekt onpersoon- draal van Bamberg, zoodat zij natuurlijk lijke expressie, stereotiep voor bepaalde figuren van ouderen datum zijn. waarschijnlijk tusuit bijbel, kerkvaders, apocryphen of heiligen- schen 1250 '60 *). Bovendien is merklegenden, plaats gaan maken voor menschen- waardig, dat zij beïnvloed schijnen door oude gestalten van steeds krachtiger individueele Grieksche sculpturen: zoo heeft Maria iets typeering tevens minder gestyleerd, terwijl die van de bevalligheid van een Tanagrastyleenng, waar zij voorkomt, met steeds beeldje, ook in de behandeling van het kleed. minder gevoel en begrip wordt ontworpen. In gedrapeerde gewaden, in Coïschen stijl Nemen "wij, om een voorbeeld te nemen, aan met talrijke kleine plooitjes, die aan het de kathedraal van Reims de figuren rechts Grieksche pepion herinneren, staan zij daar van de rechterdeur in den voorgevel en die *) VIg. Louis Demaison: La Cathédrale de Reims, bldz. van de Visitatie aan de middeldeur. Die 42 vlg.
NAAR AANLEIDING VAN HET WERK VAN CLAUS SLüTER.
385
REIMS KATHEDRAAL. RECIITERWAND VAN HET MIDDENPORTAAL MET DE FIGUREN VAN DE VISITATIE.
met sluiers over de hoofden als de Grieksche deling van het onderwerp, maar gegenerakredemna, helaas van de handen beroofd. liseerd, want nog steeds zijn zij geen indiviVooral opvallend zijn de koppen. Zeer duen aan geen ander gelijk, maar geven zij streng gebeeldhouwd, nog lang geen portret- weer hoe de kunstenaar meende dat de ten, hebben zij een expressieve kracht en mensch zich in zulke omstandigheden zou tegelijk een beheerschte zuivere schoonheid, gedragen. die ons hen doet rangschikken onder het In de tweede helft van de XlVde eeuw allerfraaiste, dat ooit gebeeldhouwd werd. gaan de gebeeldhouwde figuren den indruk Elisabeth is de oude vrouw die het leed ge- maken van portretten, wier bijzonderheden duld heeft en berustte, maar nu zonder uit- men in ieder detail na kan gaan, nog voordat, bundigheid, schoon innerlijk diep ontroerd, zooals men zegt, van Eyck de eerste portretspreekt met b ij n a een glimlach op haar ten schiep! Maar om tot dezen overgang te van ouderdom wat stroeve en verdroefde komen was meer noodig. De kunstenaar, die trekken, tot de jonge vrouw vóór haar, van in zijn groote sculpturen zich niet beijverde den grooten zegen, die komende is over ge- de zichtbare werkelijkheid weer te geven, heel de wereld door het wonder, dat aan begon er behagen in te scheppen in bijfiguren, Maria gewerd. Doch zelve is zij ook gedach- op niet in het oog vallende plaatsen, kleine tig aan het wonder dier vervulling harer tafereeltjes weer te geven, zooals hij die om eigen wenschen. Maria luistert. En met zich heen zag, of zich die voorstelde. Op een verbazing en vol gespannen aandacht slaat kapiteel van een der zuilen in de kathedraal zij haar oogen op tot de profetes, terwijl zij van Reims, wordt tusschen gestyleerd lofhare woorden niet enkel schijnt aan te nemen werk een wijnoogst afgebeeld. En op het maar ook overweegt, zooals de opgetrokken voetstuk van het Christusbeeld tegen de linwenkbrauwen blijkbaar aantoonen. In deze kerdeur van het Noorderportaal is een lakenkoppen is een diep psychologische behan- koopman weergegeven die voor de voeten
386
NAAR AANLEIDING VAN HET WERK VAN CLAUS SLUTER.
van Maria is gevoerd, omdat hij met valsche haar deed onderwijzen in tal van wetenmaat gemeten heeft. Enjiet tympanon van schappen en verschillende talen. Zij begon de zelfde deur is gevuld met een kostelijke al vroeg met het schrijven van, vooral voorstelling m vijf banden,, waarvan vooral lyrische gedichten. Toen in 1380 Karel V alleraardigst van geestig realisme de af- gestorven was, kreeg zij van Filips den gestorvenen zijn, die voor het Laatste Oor- Stouten de opdracht zijn leven te beschrijdeel uit hun doodkisten kruipen. ven. In die biographic vertelt zij ook veel En met de miniaturen ging het evenzoo. over des konings familieleven. *) Steeds grooter plaats nemen de profane voorVan den hertog van Berry, die, toen Chrisstellingen in, en zij worden meer en meer tine schreef, nog leefde, en dien zij waarvan het leven afgezien. schijnlijk te vriend moest houden, aangezien Deze omkeer, die natuurlijk meer van haar opdrachtgever Philips, tusschen de geestelijken dan van materieelen aard is, voltooiing van het eerste en het begin van d.w.z. meer het gevolg van een andere op- het tweede deel van haar werk, gestorven vatting dan van een ander of meerder kun- was, vertelt zij uit zijn jeugd: „Jolis estoit, nen, weerspiegelt amoureux et gradaarom ook een cieux et de moult wijziging in de joycuse condicidenkwijze, dus on" en verder: ; ook in de geeste„Se délecte et • lijke cultuur. Wij aime gens soubzien hoe ook in tilz, soyentclercs den staat de weou autres, beaux reldlijke macht livres des scienwint op de geesces morales et telijke, en de histoires notables Fransche kerk despolliciersromhoe langer hoe maines ou d'aumeer onder den tres louables eninvloed komt van seignements, het wereldlijk REIMS KATHEDRAAL. ZUILKAPITEEL MET AFBEELDING VANEEN WIINOOGST gezag. volontiers en oit, Om nu tot de Fransche vorsten terug te tous ouvrages soubtilment fais en par keeren: van hun leven kunnen wij ons een maitiïse beauls et polis, aornemens riches, vrij zuivere voorstelling vormen. In de beauls edifices dont a fait faire maint, eerste plaats geeft Froissard, die van 1333 — en son pays, a Paris et aliers Zoo als hij ons 1419 leefde, een diep inzicht in dezen tijd en door de geschiedenis is overgeleverd, zoo ook het interessante werk van Christine de teekent zij hem ook: groot verzamelaar van Pisan. „Le livre des faits et bonnes mceurs boeken, en lastgevcr tot de oprichting van de Charles V" doet een merkwaardigen blik tal van bouwwerken. Tallooze handschrifslaan op personen en zeden uit die dagen. ten met miniaturen zijn ons dan ook overZij was de dochter van een astroloog uit gebleven uit zijn collecties en wij zien de Pisa, Thomas de Pisan, dien Karel V met grootste kunstenaars van zijn tijd voor hem zijn vrouw en toen 4 jarig dochtertje over *) ^ie <""" Christiena de Pisan: Christine de Pisan deed komen naar Parijs. Het meisje kreeg ' ' ? * pnncipales oeuvre* par Ernest Nys, La Ilaye, de opvoeding van een jonge „demoiselle" Marlinus Nijhoff, 1914, waarin talrijke bijzonderheden aan het Parijsche hof, terwijl haar vader „ver haar leven en hare omgeving voorkomen.
NAAR AANLEIDING VAN HET WERK VAN CLAUS SLUTER.
387
werken. En dit zijn Nederlanders. In de tenoit il (de Berry) a Mehun sur Yèvre et se eerste plaats het beroemde, onvolprezen tint plus de trois sepmaines et se devisait au boekwerk: ,,Les tres belles Heures du Due maistre de ses euvres de taille et de pointure, de Berry" in het museum Condé te Chantilly. maistre Adryen Beau Nepveu a faire nouHet zijn de drie broeders de Limbourg, die velles ymages et pointures. Car en telles dit geïllumineerd hebben. Dan is niet te choses avait il grandement sa fantaisie, de vergeten het handschrift 11060 „Heures de tous jours faire reuvres de tailles et de poinBrabant" in de koninklijke Bibliotheek te tures et il estoit bien adreschié, cardessus Brussel van de hand van den grooten André ce maistre Adryen, dont je parle, n'avoit Beauneveu uit Vapour lors meilleur lenciennes en Jane Ie pareil en quemart de Hesnulles terres, ne' din. de qui tant de Deze Beauneveu bons ouvrages fusis met Claus Sluter sent demourés en wel de machtigste France ou en figuur uit deze Haynnau *) dont groep kunstenaars. il estoit de nation Miniaturist en ne au royaulme. schilder, was hij d'Angleterre". bovendien beeldHieruit zien wij houwer en archidat Berry niet tekt. Hij was het alleen een groot ook, die voor den verzamelaar en hertog van Berry lastgever voor de architect was kunstwerken was, van het kasteel maar ook hoe hij van Méhun Sur er zich persoonlijk Yèvre. Wij vinden mee bemoeide en het afgebeeld in er met zijn kunstede Heures de Channaars over sprak. tilly en moeten Hij liet dan ook het wel zeer beniet minder dan treuren dat er niets zestien kasteelen van over is. Wij bouwen, waarvan hebben ook twee het eene al schitREIMS KATHEDRAAL. DE ONEERLIJKE LAKENKOOPMAN' curieuse getuigeterender was dan AAN HET PORTAAL VAN HET LAATSTE OORDEEL. nissen van dien het andere. Wij • tijd zelf over Beauneveu en Mehun. Het kunnen slechts zijn arme onderdanen beeerste vertelt dat Philips de Stoute in klagen, die dat alles moesten bekostigen. 1393 zijn twee voornaamste kunstenaars, Aan opstanden heeft het dan ook niet ontClaus Sluter en den schilder Jean' de broken! Ook in de „comptes" van zijn hofBeaumetz op zijn kosten naar Mehun *) Men vergete niet dat Valenciennes, de hoofdstad van zond, om het werk van Beauneyeu te gaan Henegouwen, zoowel de geboortestad van Froissard als bestudeeren. En het tweede getuigenis is van van Beauneveu was; en dat het dus niet te verwonderen niemand minder dan Froissard zelf, die in is dat de kroniekschrijver zoo de lof van zijn stadgenoot zijn kronieken schrijft: „Encoires (1390) se verkondigt. Froissard had lang aan het Engelsche hof vertoefd.
388
NAAR AANLEIDING VAN HET WERK VAN CLAUS SLUTER.
houding vinden wij tal van aardige trekjes. Zoo blijkt bijvoorbeeld dat deze bewegelijke vorst, als hij zich verplaatste, zich dikwijls zijn beer liet achterna zenden en wij vinden trouw de kosten daarvan genoteerd. De aalmoezen door hem aan tal van nooddruftigen verstrekt zijn nog al tamelijk groot en het is merkwaardig te lezen wat dikwijls de drijfveeren van den hertog geweest zijn om geschenken te geven. Onder het hoofd, „menus dons et offrandes" vinden wij bijvoorbeeld vermeld: ,,a Thomas de Sault, jardinier de Monceau qui avait apporté de la violete a Monseigneur 49 s. t." *) Dat deze post voorkomt onder de rubriek „menus dons et offrandes" bewijst wel dat het geen betaling op een bestelling is maar een belooning voor een geschenk. De hertog hield er ook een volière op na, want hij liet betalen „a Jehannin 1'oiseleur pour oiseaulx que mondit seigneur avait fait prendre de lui pour mettre en la cage de Néelle 45 s. t." Maar de prins was niet alleen een groot verzamelaar van boeken, hij is wel de eerste geweest, die er een collectie van munten en cameeën op nahield. Na de antieken werden ook de eerste medailles niet in Italië doch in Frankrijk geslagen en het is aangetoond dat die medailles Pisaneïlo er toe brachten zijn italiaansche medailles te maken, waarbij hij den franschen stijl volgde. Doch ook de koning omgaf zich van kunstwerken en schijnt zelf een werkzaam aandeel aan sommige bouwwerken te hebben genomen, zooals blijkt uit wat Christine de Pisan van hem schrijft: „en effet que notre Roy Charles fut sage artiste, se demon tra vray architecteur, deviseur certain et prudent ordeneur, lorsque les belles fondations fist faire en maintes places, notables edifices beaulx et nobles, tant d'églises comme de chasteauls et autres bastiments et ailleurs, si comme assez pres de son hostel de SaintPaul, 1'église tant belle et notable des Céles*) Monseigneur is de titel van de prinsen uit het vorstelijk huis.
tins, si comme on la peut véoir, couverte d'ardoises et si belle, et la porte de cette église a la sculpture de son ymage et de la royne s'espousse *) moult proprement faite". Van iemand van wien wordt gezegd dat hij is: sage artiste, vray architecteur, deviseur certain et prudent ordeneur, moet men toch wel vermoeden dat hij zelf meewerkte aan de ontwerpen van die bouwwerken. Trouwens als Christine van hem zegt dat hij de zeven „sciences liberalles" beheerschte: grammaire, rhétorique, logique, arismétique, geometrie, musique, astrologie, wijst zij er uitdrukkelijk op hoe hij, speciaal voor zijn bouwwerken, nut had van arismétique en geometrie. En zooals die van Berry was ook 's konings bibliotheek beroemd. Het is merkwaardig te lezen hoe deze vorsten elkander de boeken uit hun verzamelingen uitleenen om ze te doen overschrijven en door knappe, vaak met name genoemde artisten te doen illumineeren. Zoo leende Karel V aan Louis d'Anjou een I3e-eeuwsch handschrift. Deze liet door een van zijn hofschilders, Jean de Bruges of Jan Bandol, die in 1373 den titel „pictor regis" gekregen had en „peintre et varlet de chambre de monseigneur de Roy Charles V" was, doch toen weer eensindienst van Anjou stond, deze platen gebruiken voor ontwerpen van tapisseriën. Deze ontwerpen zijn uitgevoerd, — deels wel veel later — en de weefsels prijken nu, in een reeks van tafereelen de Apocalyps illustreerend, in de kathedraal van Angers, f) Maar van wat voor Philips den Stoute werd gemaakt, is misschien nog het meeste over. Dat bevindt zich bijna alles in Dyon en was voor mij de drijfveer tot het schrijven van deze schets. *) Deze beide beelden zijn in het Louvre. Men schrijft ze toe aan Jan van Luyk. Zie Fierens Gevaerts: la Renaissance Septentrionale et les premiers maltres Flamands librairie v. Oest en Co. Bruxelles. f) Van dezen Jan Bandol is nog één ander werk bekend, nl. de groote miniatuur uit den bijbel van Jean de Vaudetar in het museum Meermanno Westreenianum te 's Gravenhage, voorstellende de aanbieding van liet boek aan den koning.
ZACHARIAS.
CLAUS SLUTER. PROFETENPUT. DANIEL. CHARTREUSE DE CHAMPMOL BIJ DYON.
JESAIAS.
39<»
NAAR AANLEIDING VAN HET WERK VAN CLAUS SLUTER. II. CLAUS SLUTER. •
Philips van Bourgondië werd door zijn vader in 1363 met dat hertogdom beschonken en was daar dus eigenlijk een vreemde. Hij werd in 1342 geboren en huwde tegen zijn zin met Margaretha van Vlaanderen. Zij was hem te leelijk, maar hij liet zich overhalen door den koning en ook door het niet onaangename vooruitzicht zijn schoonvader op te zullen volgen als graaf van het rijke en schitterende Vlaanderen. Het was zijn bedoeling van Dyon te maken een klein Parijs, een schitterende residentie voor zijn hof en voor dat van zijn nageslacht. Die nakomelingen echter wenschten anders. Jan zonder vrees behield Dyon nog wel als residentie maar was te bewegelijk om er veel te zijn en Philips de Goede voelde zich veel meer thuis in Vlaanderen, zoodat tijdens zijn regeering alle groote kunstenaarsateliers te Dyon gesloten werden, de buitenlanders er niet meer komen en, — getuige Jan van Eyck — de artisten uit het Noorden thuis blijven om voor de hertogen te werken. Philips de Stoute dus is de groote opdrachtgever van de kunstwerken in Dyon uit deze periode en wat er nog na zijn dood vervaardigd werd is toch, hetzij door hem opgedragen, en volgens zijn wil, hetzij navolging van zijn stichtingen. De grootste daarvan is de Chartreuse van Champmol aan de Ourthe, ongeveer tien minuten gaans buiten Dyon. Deze Chartreuse moest het St. Denis van Bourgondië zijn, de begraafplaats van de hertogen. In schitterende mausolea zouden zij daar rusten. Het was echter tegelijk een klooster van Karthuizerbroeders, waar de hertogelijke familie een eigen kapel bezat. Zoo verrichtte dus de hertog, bij het stichten van dit klooster, tegelijkertijd dat hij voor zijn eigen verheerlijking zorgde, ook een daad van piëteit. En waar hij geld noch moeite spaarde om door de eerste kunstenaars van zijn tijd deze stichting te doen worden tot
een geheel van zeldzame schoonheid, en hij zelf daarbij toonde een man te zijn van smaak en met groot vertrouwen in zijn artisten, werd dit klooster tot een der merkwaardigste gedenkteekenen uit deze periode van hooge cultuur. Een eenvoudig poortgebouwtje geeft toegang tot de Chartreuse, nu het Asile des Aliénés van het departement van de Cöte d'Or. Men schelt er aan en een portierster met wat sleutels geleidt u door den stillen tuin. Groote boomgroepen, wat heesters, bloemperken hier en daar, gazons. Het is er heel stil. Ik zag er wat mannen rondloopen, die in den tuin arbeidden of met een kruiwagen sjouwden. Een vrouw harkte, een andere veegde ergens een stoep aan. Het waren allen verpleegden. Zacht ruischte een eindje verder het water van de Ourthe en hier en daar dommelde er een oude van dagen op een bankje. Dicht bij den ingang staat een oud brokkelig stuk toren. Dat was, zeide men mij, de toegang waardoor de hertogen gingen naar het oratorium, waarin de familiegraven waren. Het pad loopt iets naar beneden en tusschen eenvoudige, wat sombere gebouwen door, komen wij op een breed pleintje, afgesloten door veel groen. Hier in het midden staat dat onvolprezen meesterwerk van onze eigen Nederlandsche veertiende eeuwsche beeldhouwkunst, de put met de profeten, die Claus Sluter bouwde en hieuw uit den steen van Asnieres voor zijn meester, Philips den Stoute. Midden in den zeskantigen put met een middellijn van 4.50 M, verrijst een eveneens zeskanti'g voetstuk. Daarop staat een smallere zuil, waarvan de zeskanten als nissen, waarin hij de levensgroote profetengestalten plaatste, bewerkt zijn. Tusschen en boven iedere twee figuren is een engelengestalte aangebracht. Die engelen torsen tezamen een soort baldakijn. Dat is alles. Het geheel is thans door een eenvoudige moderne constructie tegen weer en wind beschermd. Maar dit grauwsteenen gevaarte heeft eenmaal gepraald in fijne kleurenpracht en toen verhief zich op
MOZES.-
CLAUS SLüTKK. PROFETENPUT. DAVID. CHARTREUSE DE CHAMl'MOI. BIJ DYON.
JEREMIAS.
392
NAAR AANLEIDING VAN HET WERK VAN CLAUS SLUTER.
dien baldakijn een Golgotha, een kruis met zeker zijn dat het aan een man, die in een tijd een levensgrooten Christus en aan zijn voeten van zeer hoog ontwikkelden schoonheids-zin een handenwringende Magdalena en een bij een vorst van den kunstzin van Philips bezwijmende Moedermaagd, gesteund door op hooge waarde werd gesteld, toch werkeden jeugdigen Johannes, den meest geliefden lijk wel toevertrouwd was hier met zijn kunst der Apostelen, zooals de middeleeuwsche de schoonheid nog te hulp te komen. Het dogmatiek dat wilde en zooals wij het zoo lijkt mij een veel voorkomende zonderlinge tallooze malen zien kunnen op die wonder- dwaling dat de schoonheid van een oud lijk zoete beelden van stille droefheid en kunstwerk verward wordt met de_ charme, vooral van groote liefde en aandacht van die het gekregen heeft door de schade aangericht door de inden schepper voor zijn werking van den tijd. onderwerp. Helaas, de Ik betreur het ontbretijd deed de kleuren ken van deze kleuren, uitslijten, verwoestte waarvan men de behet groote Drama en schrijving over heeft liet ons alleen het steunen hier^ en daar nog stuk in zijn grauwsporen vinden kan. En gele zachte kleur. Men deze verraden genoeg vond nog de romp van hun zeer zachten en den gekruisigde en eenistillen aard. Ik vond ge fragmenten die in een heel bleek groen, het archeologisch mueen licht violet, een seum bewaard worden, zacht rose, aangebracht maar hier staat slechts in vlakke tonen. wat de tijd sparen wilde en wat de tijd De Mozesput: van de revolutie niet dat is de naam, waarvernietigde omdat het onder dit kunstwerk struikgewas het aan meer algemeen bekend de oogen onttrok. Er staat. Profetenput is zijn bewonderaars, die de meer juiste en wedankbaar zijn omdat tenschappelijk meer de pracht der kleuren gebruikte naam. In de verdwenen is, daar zij kleine, saamgedrongen, CLAUS SLUTER. CHRISTUS. (FRAGMENT VAN DE meenen dat de grijze zwaar gedrapeerde Mo1'R.OFETENPUT). DYON MUSÉE ARCHÉOLOGIQUE. stille toon van den zes-figuur komt de gehuidigen toestand meer den ernst en de weldige overheerschendc kracht van den grootschheid van het monument ten goede ijzeren wil, gebaseerd op Gods eigen woord komt. Ik kan mij met die opvatting niet tot uiting. Mozes beurt het hoofd op tot een vereenigen. Laat men toch niet vergeten dat verkondiging, duister en dreigend in haar gehet polichromeeren van dergelijke beelden heimzinnigheid van schijnbare onbeduidendniet aan den eerste den beste werd toever- heid: „Immolabit agnum multitudo filiorum trouwd maar dat niemand minder dan Jan Israhel ad vesperam" (Tegen den avond zal Maelweel, de eerste hof se hilder van Philips, de schare der kinderen Israels een lam tot er mee belast werd. En hoewel wij van offer slachten.) En welk een macht van uitMaelweel slechts een schilderij — in het drukking heeft deze stoere kop, door haren en Louvre — kennen, mogen wij toch absoluut baard als leeuwenmanen omgeven, van den
NAAR AANLEIDING VAN HET WERK VAN CLAUS SLUTER.
393
man, die wist welk Offerlam hij verkondigde, dat het de meeste beschouwers ontgaat en die heel het drama kende! Ziet den bitteren in het geheel niet hindert. Het was een toegeknepen mond, de gefronste wenkbrauwen kunstmiddel bij hem om een nog sterker en de heerschende doordringende oogen. Moet uitdrukking van bovenmenschelijke kracht te men zich niet voorstellen dat een verkondi- krijgen. En hij bereikte zijn doel volkomen. ging van dien man geloofd moet worden en De Nederlander heeft een zeer zuivere men ook door het onbegrijpelijke zijner proportie bewaard. Doch de eerste aanblik woorden zal worden beangstigd? geeft een gewaarwording alsof de figuur is Welk een verschil met den beroemden samengedrongen en wat heel erg breed. Dit Mozes van Michel is echter, geloof Angelo. Trouik, een gevolg van wens dit is een het streven des geschikte gelekunstenaars om genheid om den de figuur in hargrootsten beeldmonie te brengen houwer van I talie met den bijzonte vergelijken met der zwaren kop den machtigen (hoewel het gekunstenaar uit laat zelf eer klein het Noorden. Bij dan groot is) beiden een kop, waartoe hij de opgevoerd toteen gestalte drapeeruiterste grens van de in een mantel krachtsuitdruk-met zeer zware king. Bij beiden en schoon gelegdaartoe als midde plooien delen een gewelMaar vooral is dige onnatuurhet interessant lijke baard, het de baarden van fronsen der wenkbeide gestalten brauwen. Bij Mite vergelijken. chel Angelo zeker Hier zien wij hoe bewust ook daarSluter in natuurtoe die eigenaarweergave toch de dige traditioneele minder-ver gehorentjes *) gevorderde is. Maar bruikt. Sluter CLAUS SLUTER. PROFETENPUT. EEN DER ENGELEN. men vergete dan CHARTREUSE DE CHAMPMOL BIJ DYON. maakte die hoook niet hoe Mirentjes ook, maar ik geloof niet dat hij die chel-Angelo voortbouwde op een gansche als uitdrukkingsmiddel aanwendde. schaar van groote kunstenaars, op een De Italiaan overdreef in zijn zittende figuur de proporties zeer. De armen en beenen bijvoorbeeld zijn buiten verhouding zwaar. Maar hij deed het met zooveel kunde *) Deze horentjes berusten op een fout in de Vulgata, waar het hebreeuwsche woord, dat zonnestralen beteekent, vertaald werd door horens.
traditie die al lang zocht naar naturalisme en realisme, dat Donatello's werk niet alleen, maar ook de rijke vondsten van overblijfselen der antieken hem als voorbeeld konden dienen, terwijl Sluter midden in een generatie stond, die zocht naar de natuurweergave en juist bezig was een tra-
394
NAAR AANLEIDING VAN HET WERK VAN CLAUS SLUTER.
ditie van stylisme, dogmatisme en gemaniereerdheid te overwinnen! Waar de baard bij Michel-Angelo werd tot een vracht van wel onnatuurlijk zware, maar toch altijd de materie van haar en de eigenschappen daarvan volkomen eerbiedigende wrongen en krullen, saamgehouden door vingers, die duidelijk de lichtheid van hun last verraden, schiep Sluter iets, dat meer lijkt op een aangegroeide, zeer zware koek, waarin hij wat fijne golvingen heeft aangebracht. Men kan zich moeilijk voorstellen dat deze baard dooiden wind uit zijn fatsoen gebracht kan worden. En dan de koppen. Bij Michel-Angelo een zeldzame verschijning, een oer-kop, niet mensehelijk maar op den mensch gebaseerd. De kop is als het ware geconstrueerd op den schedel, die er duidelijk in terug te vinden is, b.v. in de jukbeenderen, de oogkasranden, de voorhoofdsknobbels. Hij is bijna zuiver symetrisch, slechts heerscht in enkele onderdeden als de stand der wenkbrauwbogen of de neusvleugels eenige asymetrie. Dit werkt mee tot de groote werking van kracht en van het onmenschelijke. De natuur werd hier gebruikt als uitgangspunt voor het doel, dat Michel-Angelo met absolute zekerheid nastreefde. Sommigen willen in den lichtgebogen, maar in den rug weer ingedrukten neus een streven zien het joodsche type weer te geven maar ik kon er dat niet in herkennen en geloof ook niet dat dit in overeenstemming zou zijn niet des meesters aard. Een type, een individu te geven was geenszins zijn bedoeling, bij hem zat het streven voor, de idee van de overheerschende oerkracht uit te drukken zooals de antieken dat in een Zeuskop deden. Neen, een individu zocht Sluter: Deze, door zorgen en lijden, door jaren en ook door opofferende toewijding gerimpelde kop, kunnen wij ons voorstellen een portret te zijn, naar een model, maar zóó door den kunstenaar bewerkt, dat wij er Mox.es in herkennen, zooals wij ons hem denken. Dit nu is een eigenaardig verschil tusschen Michel-Angelo en Sinten Hij Michel-Angelo
die aan iemand op het verwijt dat zijn portretten van de Medici niet geleken, antwoordde dat na honderd jaar niemand dat meer zou kunnen beoordeelen, een zich vrij laten gaan volgens de driften van ideeën, echter steunend op zijn ontzagwekkende kennis van anatomie, techniek, enz. daarbij wel degelijk effectmiddelen aanwendend — bij Sluter het zeer trouwe copieeren van de natuur, maar die bezielend naar zijn theologische, psychologische of aesthetische opvattingen, cf volgens de aanwijzingen van geleerden en geestelijken. Van beiden kennen wij portretten. Maar gelijken de koppen der vorsten uit het huis Medici, die de Italiaan schiep voor hun grafkapel in San Lorenzo te Florence, op hun portretten, zoo als wij die kennen van Benozzo Gozzoli, Botticelli, of Bronzino? Wij weten nu immers hoe Michel-Angelo daar zelf over dacht. Maar de Nederlander schiep portretten van zijn vorsten, die zeer levensvol aandoen, geheel beantwoorden aan de beschrijving, die wij van die menschen kennen en bovendien, wat Philips betreft, gelijken op andere portretten, die wij van hem hebben. Naast Mozes koning David: De kroon dekt het hoofd met de half geloken oogen, peinzend, wat droevig, meewarig. Het is een figuur van stillen ernst, van bezonkenheid en bespiegeling. Ook berusting ligt in den mond „Foderunt manus meas et pedes meas, numerarunt ossa" staat op het neerhangende deel van de boekrol in zijn hand. „Zij hebben mijn handen en mijn voeten doorboord, zij hebben mijn beenderen geteld". Het is, als bij Mozes, wederom een verkondiging van het groote Drama. En de profeet weet dat er geen ontkomen aan is. Maar welk een zeldzame macht van zielkunde ligt er in dit beeld. De kunstenaar heeft hier wel heel duidelijk getracht om in zijn Davidfiguur uit te beelden den wónderlijken man, dien wij uit Samuel leeren kennen. Vooral treft ons de zachtmoedigheid in deze trekken. Dit is geen groot veldheer. Heeft Sluter zich niet gezegd dat zijn overwinnin-
NAAR AANLEIDING VAN HET WERK VAN CLAUS SLUTER. gen het werk van (iod waren wiens werktuig hij was? Is dit niet de man, die tot tweemalen toe het leven van zijn vervolger Saul in zijn handen had en hem liet gaan? De man, die groote zonde bedreef aan Uria, de man van Bathseba, maar die onderworpen de zware straffen droeg, die daarvoor over hem kwamen? Maar vooral ook is hij de dichter en harpspeler. De geheele figuur is soberder en strakker gehouden dan die van Mozes, in de lange recht neervallende plooien, slechts boven den voet even ombuigend, zooals dat op vele gevelfiguren van de gothische kathedralen voorkomt. Naast hem staat Jeremia. Hij heeft de houding van iemand die voorleest. Zijn blikken zijn gericht op de opengeslagen bladen van het bock in zijn handen, maar zijn hoofd houdt hij wat opgeheven en het is of zijn mond slechts even gesloten is na het uitspreken van de woorden: „O vos omnes qui transit] s per viam, attendite et videte si est dolor sicut dolor meus", „O gij allen, die langs den weg schrijdt, hoort en ziet of er een leed is als mijn leed". Dit is wel de klaagprofeet! Maar welk een beheersching in dit gelaat, waar het leed in gegroefd is maar dat niet wordt gekenmerkt door een plotselinge uitdrukking van smart. Het is of hij zich al overgegeven heeft aan de overtuiging dat men toch niet luistert naar zijn voorspellingen en naar zijn raadgevingen, die nog zouden kunnen redden. Dan volgt die zeldzaam levensvolle gestalte van Zacharias. Hij is wel een zeer droevige figuur, een man wien tranen niet vreemd zijn en wel gebukt gaande onder de meest troostelooze voorspelling, die van het smadelijke: „Appenderunt mercedem meam triginta argenteos", „Zij hebben mijn loon op dertig zilverlingen gesteld". Troostelooze weemoed over ondankbaarheid, door de jaren gebukt, daarbij een zeer karaktervolle kop. Hoe anders zijn buurman, Daniel, de dreigende, uittartende, den van toorn verwrongen kop opheffend „Post hebdomadas sexaginta occidetur Christus", „na zestig weken
395
zal Christus gedood worden", zijn de woorden waar hij heel nadrukkelijk met de beide handen op duidt en zijn gelaatsuitdrukking bergt al den toorn, de bitterheid, de vertwijfeling bijna, die deze profetie in hem oproept. Maar de wonderlijkste, zeldzaamste figuur aan dit monument is de laatste der profeten: Jesaias. Er is iets vreemds krampachtigs in de wijze waarop hij zijn gordel neer schijnt te drukken en in het voor overhouden- van zijn hoofd. Wonderlijke kop met den grooten, kalen schedel boven het gerimpelde voorhoofd, dan de diepliggende oogen ter weerszijde van den forschen neus met de zware groeven boven de snor. Snor en baard zijn hier buitengewoon mooi van afwerking. De kop doet mij altijd even denken aan de Zuccone van Donatello maar dit komt misschien alleen door den kalen schedel en den grooten neus; de hoofdindruk, dien deze figuur maakt is een van leed, ouderdom gebogen door smart, zorgen en ontberingen in vreemd contrast met het rijke ornament van zijn gewaad. Zijn spreuk is: „Sicut ovis ad occisionem ducetur et quasi agnus coram tondente se obmutescet et non aperiet os suum", „Zooals een schaap naar de slachtbank gevoerd wordt en zooals een lam voor den scheerder, zal hij zwijgen en zijn mond niet opendoen". In de interessante monographic, die Kleinclausz. aan hem heeft gewijd *) vinden wij tal van belangwekkende bijzonderheden over deze figuren. Hij vertelt onder anderen dat Clans Sluter, die van Philips een heel mooi huis met werkplaats had gekregen, vlak bij de Jodenwijk woonde. En, aangezien hij in deze koppen Israëlitische typen ziet, meent hij dat de kunstenaar misschien zoo geschiedgetrouw is geweest dat hij voor deze joodsche figuren ook modellen uit dat ras zou genomen hebben. Of dit waar is, is natuurlijk niet na te gaan, maar wel blijkt hieruit hoe sterk individueel deze koppen zijn, dat de gedachte *) Les Maitres de 1'art: Kleinclausz, Claus Sluter, Libraire de 1'art ancien et moderne, Paris.
396
NAAR AANLEIDING VAN HET WERK VAN CLAUS SLUTER.
aan'modellen opgewekt wordt. Bij welke, evenmin als portretten bedoelde figuren uit de vorige periode, kan men daar aan denken? Ziehier dan toch wel een heel sterk blijk voor de ontwikkeling, die ik getracht heb in heel groote trekken te doen uitkomen. Maar er is nog meer dat onze belangstelling opwekt aan deze figuren. Zoo bijvoorbeeld hun fantastische costumes. Men vermoedt dat de kunstenaar deze figuren niet geheel gefantaseerd heeft maar dat men ze op moet vatten als afbeeldingen van de gestalten uit de hoffeesten: processies, mysteriespelen, enz., die juist in dien tijd zeer in zwang waren. Aan deze, ik zou haast zeggen maskerades, werden geen kosten gespaard en de beroemdste costumiers, ook al een soort kunstenaars in dien tijd, werkten samen met schilders en juweliers om aan deze gewaden een onvergelijkelijke staatsie te geven. Deze beelden zijn ook overdekt met zeldzaam fraai nagevolgde en bewerkte bijouteriën. De namen van bekende goudsmeden zijn tot ons gekomen en wel frappeert het dat een van de eersten onder hen in Parijs genoemd wordt Henry Orlant, wat weer op Nederlandsche afkomst wijst *). Een ander leverde een diadeem in koper voor de Magdalena van de kruisiging en een bril voor Jeremias! Maar er zijn nog zes andere figuren over aan deze put. Het zijn de engelen, geplaatst op de slanke zuiltjes met de sierlijke kapiteelen, die de groote figuren van elkander scheiden. Zij torsen, zich licht vooroverbuigend, schijnbaar op hun uitgebreide vleugels het platform, waarop het groote Drama werd afgespeeld. Zij zijn de wezens van andere orde, die de gestalten van het Oude Verbond verbinden met het door hen voor spelde Drama des Nieuwen Verbonds. Zij buigen zich over de profeten als troostbrengers in hun kinderlijke reinheid, troost van tranen uit medegevoel, van aandoening en
ontroeren. Zij zijn van een eindelooze, onvergelijkelijke teederheid en kinderlijkheid en zij voorspellen de kinderlijke engelgestalten van Van Eyck of Hugo van der Goes. En in hun ontroerende gevoeligheid, hun zeldzame natuurlijkheid, stel ik hen verre boven de, vooral schoonc, maar niet menschelijke analoge figuren van een Botticelli. Ziet bijvoorbeeld hoe een hunner dat echt-kinderlijk bedroefde gebaar maakt, het handje plat gespreid te drukken tegen de wang en op het oog, een ander zich het oog wrijft met den rug van de hand, een derde de handen over de borst kruist, en let op dat heerlijke kopje. En welk een aanleiding voor den kunstenaar om verrukkelijke lijnenwerking te scheppen in de losse en lange, eenvoudige en natuurlijke plooien van de wijde gewaden dezer zich iets vooroverbuigende figuren, en ziet bijvoorbeeld het groote nut, dat Sluter hiertoe heeft weten te trekken uit een opgeheven arm, een gebogen elleboog! Wonderlijk aandoenlijk is de matte, bijna slechts te raden glimlach op sommige van die gezichtjes *). Deze engeltjes hebben nog een ander belang. Zij zijn de verkondigers van een type in de Bourgondische kunst en later ook, zooals ik reeds zeide, in de Nederlandsche. Op Sluters eigen werken treft men ze ook aan het graf van Philips den Stoute, verder aan het daarop geïnspireerde graf van Jan zonder Vrees en zijn vrouw door Moiturier en de la Huerta. Ook zag ik twee van diezelfde figuurtjes, sierlijk gedrapeerd, met kleine, heel natuurlijk kinderlijke kopjes, (die natuurlijke kinderlijkheid is iets dat heel veel aan de middeleeuwsche en ook aan de XVeen zelfs de XVIe eeuwsche jeugdfiguurtjes ontbreekt) een wapenschild met het FranschBourgondisch blazoen torsen in de kapel van de Chartreuse. Over dit werkelijk schoone kunstwerk heb ik niets kunnen vinden, hoewel ik wel vermoed dat het uit de omgeving of de school van Sluter stamt.
*) In het contrnct met den abt van St. Etienne (zie later) wordt Sluter genoemd Claus Sluter de Orlandes, hetgeen beteekent „van Holland",
*) Over het aandeel dat de gezellen in dit werk hadden, zie Fierens Gevaerts, bldz. 70 en 71.