KAPUCIJNERPREDIKATIE IN BELGIË VOOR DE FRANSCHE OMWENTELING (a). I nleiding . — Algemeen wordt toegegeven, dat de Kapu cijnen in de verschillende landen steeds met ijver in de ziel zorg gewerkt hebben. Vooral in Frankrijk, Duitschland en Zwitserland hebben ze tegen het Protestantisme naarstig ge poogd en gezwoegd ; menige parochie is hun het behoud of het terugwinnen van het Katholicisme verschuldigd. Wat in het algemeen voor de christenwereld geldt, is ook waar voor ons eigen land. In 1590 schreef de H. Canisius *) uit Zwitserland, met hoeveel genoegen hij het vestigen der Kapucijnen te Antwerpen en te Brussel vernomen had. Reeds begonnen zij er goede vruchten te oogsten ; ook in Zwitserland waren ze zoo populair, schrijft hij, dat ze zijn eigen medebroeders, de Jezuïeten, bijna in de schaduw stelden. W at de Nijmeegsche Heilige toen nog niet wist, is dat er spoedig ook een paar zijner neven in die Orde zouden binnentreden. In zijn officieel verslag aan den H. Stoel, zegt Torrentius (van der Beke), bisschop te Antwerpen, reeds in 1591, dat de K apu cijnen overal het volk stichten. « Pii enim viri isti superbis, po tentibus, delicatis et luxuriosis civibus Antverpiensibus màximum pietatis, humilitatis, sui contemptus exemplum praebent et maxi mos in die9 fructus adferunt » 2).
Onverlet laten we hier alles wat c'e paters in tijdelijk of stoffelijk opzicht voor de bevolking gedaan hebben, als di plomaten en onderhandelaars, ziekenverplegers en pompiers; ook hun verdienste voor buitenlandsche missies en weten schap, hun invloed op devoties en volksvroomheid, bede vaarten en godvruchtige oefeningen. Dat alles laten we on besproken, om ons eenvoudig met hun ministerie op den kansel bezig te houden. Daar ligt het arbeidsveld, waar ze zich eerst en meest verdienstelijk gemaakt hebben. a) Meest gebruikelijke afkortingen : ACB. : Archief der Belgische Kapu cijnen (Antwerpen) ; AOMC. : -Analecta Ordinis Minorum Capuccinorum 'Rome) ; BC. : Bullarium Capucinorum, ed. M i c h a e l T u c ie n s is (Rome) ; CF. : Collectanea Franciscana (Assisi) ; EF. : Etudes Franciscaines (P arijs) ; FL. : Franciscaansch Leven ÇTilburg enz.) ; NF. : Neerlandia Franciscanm (Izegem). 1) Epistolae et Acta, t. VIII (Freiburg i. B r., 1923). pp. 305-307. 2) Anal, pour servir à l'Hist. Eccl. de la Belgique, t. XV, 1878, p. 385.
98
Kapucijnerpredicatie in België v. d. Fransche Omwenteling. 53
Eer we de evolutie aangeven, die de Orde hier doorge maakt heeft, herinneren we aan enkele begrippen nopens ministerie en beschouwing in het algemeen. A. M inisterie en B esch ouw ing . — Kloosterorden^ ver deelt men gewoonlijk in drie klassen, naar gelang^ zij een beschouwend, werkend of gemengd leven leiden. Die tra tioneele verdeeling is verouderd, althans in dien zin, dat het leven van alle congregaties hedendaags een gemeng leven is. Er bestaat hoofdzakelijk een verschil van doseenng; de ééne besteedt meer tijd aan beschouwing, de andere meer aan bedrijvigheid. Een zg. werkende Orde heeft oo aar tijd van gebed ; en sommige beschouwende kloosterlingen werken misschien meer dan andere, die nochtans tot een werkende of althans tot een gemengde Orde behooren. Doch hedendaags beschouwt men hoofdzakelijk alg werkende con gregatie, deze die met zielzorg, onderwijs of ziekenverp eging, niet met materieel werk, bezig is. Niettemin onder vinden beschouwende kloosterlingen ook, dat het, psyc ologisch en zelfs physisch, onmogelijk is, heel den dag met geestelijke zaken bezig te zijn en dan vallen ze. op handwerk en meer stoffelijke zorgen. Voor zijn broeders wilde S. Franciscus een gemengd even. Maar te zijnen tijde was de organisatie der Orde, in zooverre als men toen reeds van organisatie spreken kon, heelemaa anders dan hedendaags. De Minderbroeders waren mannen van gebed ; dat gebed doordrong en bezielde heel hun leven; doch in den loop van den dag hadden ze geen specia e van gemeenzame godvruchtige oefeningen. Koorplic t en den ze niet. De systematische meditatie is veel later in ge bruik gekomen. En het officie bad iedeTeen, doch gewoon ij niet in het koor ; eerst in 1336 werd de koorplicht door den Cisterciënserpaus Benedictus XII nadrukkelijk voorgesc re ven ; deze wilde de Minderbroeders op den leest der oude monniken schoeien, wat Franciscus juist nooit gewi^ a « Stabilitas loci », zooals de Benedictijnen beloven, is tegen het id e a a l van den re iz e n d e n F ra n c isc a n e rp re d ik a n t, die al tijd in de wereld wil omzwerven, om de menschen aldus eter te maken. Dat de kloosterling zelf, door dat gedurig contact met de buitenwereld, kon aangetast worden, dat wou Fran ciscus’ optimisme niet aanvaarden. Toen er toch verslapping 2
99
54
P.
H ild e b r a n d ,
O. Cap.
gekomen was, werden overal, door hervorming en verstrenging, ijverige pogingen aangewend, om den eersten bloei der Orde te doen herleven. Aldus ontstonden ook de Kapucij nen. In den beginne droegen dezen den naam van « Fratres Mi nores de vita eremitica ». Het waren dus kluizenaars. Gelijk de Kamaldulensers, lieten zij hun baard groeien, omdat kluizenaars niet gewoon zijn hun uiterlijk veel te verzorgen.. Later zeggen dan de Constituties der Orde (1643), dat men daarin ook S. Franciscus wil navolgen ! Dat de Kapucijnen kluizenaars waren, zal men echter zóó niet verstaan, dat ze tegen ministerie of uiterlijke bedrijvig heid gekant waren, wel integendeel. Ze woonden in bosschen en kluizen, buiten steden en dorpen, doch dat was enkel om van bezoeken en betrekkingen niet veel last te hebben. Gewoonlijk bleven ze toch tamelijk dicht bij het volk, om zich daar nuttig te kunnen maken. In Italië was hun bij zonderste werk het verplegen van zieken. Prediken deden ze ook ijverig en Ochino, een hunner eerste Generaals, was de grootste redenaar van het land. Vergeleken bij de andere kloosterorden, waren de Kapu cijnen in dien tijd reeds heel bedrijvig. Doch op den kansel kon hun apostolaat op verre na niet vergeleken worden met wat het thans geworden is. Tijd en plaats en afwisselende behoeften der geloovigen brachten hier veel verandering. In 1596 was de Orde nog maar weinig buiten Italië bekend. Overal omtrent, in meest alle landen, waren ze reeds bin nengedrongen, doch ze beschikten nog over te weinig perso neel om er veel arbeid te kunnen verrichten. Ze telden in dat jaar 3332 paters, waaronder slechts 716 predikanten s) ! Daar het meeste deel der priesters zonder jurisdictie in Italië verbleef, is het stellig en zeker, dat velen onder hen met ziekenverpleging bezig waren. Niettemin bleef een groot aantal een z.g. beschouwend leven leiden» zonder zich uiterlijke bezigheden aan te trekken. Welke omkeer er geleidelijk in de Orde gebeurde, ziet men best uit de vergelijking dier cijfers met die van 158 jaar later. In 1754 telde men in het geheel 20.574 priesters, waar 3) G o d e f r o y dk P a r i s , Les Frères-Mineur*.Capucins en France. 'Histoire dt la Province de Paris, t. I, fase. II (Rouen-Paris 1939), p. 196, n. 9.
100
Kapucijnerpredicatie in België v. d. Fransche Omwenteling. 55
onder 15 .16 5 predikanten en slechts 5.409 (wat meer dan een vierde) priesters zonder jurisdictie ). Dezelfde evolutie hebben onze Belgische paters in nog sterker mate doorgemaakt. In de eerste Belgische Provincie, voordat ze in 1616 gesplitst werd, was er in 1596 één predikant op paters. In dat jaar telde de jonge provincie nog maar 54 priesters waar onder slechts 6 predikanten ! En die waren verspreid over 14 hui zen. In 1613 waren er integendeel reeds 293 paters, waaronder 67 predikanten. . . De Vlaamsche provincie, ontstaan in 1616, telde twee jaar a er 125 paters, waaronder 42 predikanten ; reeds in 1625 wor en eze laatsten bijna 1/3 der priesters : 63 op 173. Een nog vee grooter bloei kwam in de jaren 1633 tot 1643. In eerstgenoemde jaar telde de provincie 98 predikanten op 340 paters ; vier jaar later waren die cijfers 134 en 310 geworden ; het getal paters was dus met 30 verminderd, grootendeels tengevolge der pest, die zoovee e den der naastenliefde neergeveld had ; doch van e e n anderen an was de proportie predikanten geweldig gestegen. Die beweging ging hoe langer hoe verder. In 1643 waren er reeds 189 pre i anten tegen slechts 133 paters zonder jurisdictie ; het is de eerste sta tistiek waarin deze laatsten in de m inderheid zijn. In 1667 waren er 242 paters met jurisdictie en slechts 153 er zonder ). T o e n m 1683-1687 zeven kloosters bij de nieuwe Rijselsche provincie mgelijfd waren, hield Vlaanderen in 1685 nog 349 predikanten en slechts 93 priesters zonder zielzorg. Voortaan zou die ver ou m D niet veel meer veranderen. • • r» Dezelfde evolutie bestatigt men in de Waalsche provincie. e telde echter veel meer paters dan de Vlaamsche. In wal er 225, waaronder 61 predikanten. Zoo de tijdens de pest jaren, tusschen de statistieken van 1633 en 1637, bil de amin„en een groote vermindering van het getal paters zonder juris m®e brengt, zijn het, bij de W alen, meest de rangen der pwdilwnten die gedund worden ; him getal valt van 166 op 128, terwii a paters zonder jurisdictie van 204 tot 248 stijgt. Na den a stan van enkele kloosters aan Frankrijk, hebben de predikanten eindeluk de bovenhand in 1650 ; er zijn er 190 tegen 146. In 1662 ia de ver houding zelfs 258 tegen 96 °) en in 1773 199 tegen 17. Gelijk men s t e r f t e
4) Deze cijfers en de volgende, ontleenen we arn de verslagen der Gene Kapittels, in het Generaal Archief der Orde te Rome. 5) De statistieken over de jaren 1671 en 1678 toonen een anormalen toe«an d ; tengevolge der woelingen onder voorwendsel van Jansenisme, ging e getal paters m et jurisdictie geweldig achteruit, zoodat beide groepen omt «ven sterk werden. . , 6) H ier ook brengt het Jansenisme een tijdlang een groote vermin ering roede onder de paters met jurisdictie.
4 101
56
P. H ild e b r a n d , 0 . Cap.
ziet, was het getal kloosterlingen veel verminderd, doordien dat Rijsel en Luik onafhankelijke provincies geworden waren. In de Rijselsche provincie waren er in 1754 301 predikanten op een totaal van 373 paters. De Luiker provincie en de Custodie van de A llerh. Drievuldigheid (Limburg enz.) hadden betrekkelijk minder predikanten ; in hetzelfde jaar 1754 had Luik er 118 op 166 paters en de A llerh. Drievuldigheid in 1785 73 op 86.
Bij die dorre cijfers vergete men niet, waar er van « pre dikanten » spraak is, dat er daaronder maar een klein getal eigenlijke « biechtvaders » gevonden werd. Wie jurisdictie had voor den biechtstoel mocht a fortiori ook prediken ; doch, omgekeerd, waren er veel predikanten, vooral in het begin, die geen biecht mochten hooren T). In den loop der jaren zien we dus een geweldige ontwik keling in den schoot der Orde, waar er geleidelijk veel meer tijd en zorg aan ministeriewerk besteed wordt. Het is niet te verwonderen, dat niet iedereen het daarmee eens was en dat er wrijvingen en meeningsverschillen voorgekomen zijn. Zoo zien we in 1606 een zekeren P. Adriaan van S.-Omaars, ge wezen novicenmeester, gardiaan en definitor, buiten het land ver bannen, omdat hij ijverde voor minder betrekkingen met de wereld. Hij wilde een strenger observantie inbrengen, gelijk Petrus van Alcantara in Spanje. De Oversten, zoowel in België als te Rome, keurden zijn plannen af ; hij en zijn aanhangers werden over ver schillende Italiaansche provincies verspreid. Adriaan woonde ach tereenvolgens te Piacenza 8) , Ferrara eri Modena, waar hij in 1638 stierf 9).
Wie geen predikant was. vond in België toch gelegenheid om zich voor. het zielenapostolaat verdienstelijk te maken. R o b e r t u s C a m e r a c e n s is , wiens Aurifodina wereldbekend is, was priester zonder jurisdictie. De leekebroeder Lucas van Waasmun ster ( f 1729) verzamelde een interessante reeks liederen, met pas sende muziek, om ze onder de lange vastenpreeken van dien tijd te zingen 10).
7) In de Rijnprovincie, door Belgische paters gesticht, was het het tegen* overgestelde. Veel gem akkelijker kreeg men toelating voor den biechtstoel dan voor den kansel ( R . L in d en , Die Regelobservanz in der Rheinischen Kapuzmerprovinz [Munster i. W . (1936)], S. 88). 8) E F., t. X LIV , 1932, p. 499. 9) Modena, Prov. Arch. der Kap., MS. Annali de' Cappuccini e Cappuccine della Provincia di Lombardia, parte II, vol. II, pp 12-21 10) FL., Dl. XXII, 1939, blz. 89.
5 102
Kapucijnerpredicatie in België v. d. Fransche Omwenteling. 57
Veelal ziet men in de XVII* eeuw priesters zonder juris dictie en zelfs leekebroeders geestelijke leiding geven. Aldus kennen we den ijver van den sympatliieken Br. Eustache van Templeuve, den vertrouweling der fam ilie van Arenberg. e kennen ook het geval van een leekebroeder, wiens naam onge ' kiglijk niet genoemd wordt, die in 1596 in België Italiaanse e a pucinessen trachtte te vestigen. Reeds waren er edelmoe ïge we doeners gevonden om de zaak te steunen ; ja , verschillende a e lijke dochters wilden in dat ontworpen klooster binnentrekken. Ongelukkiglijk kwamen de Oversten er tusschen broeder en zijn aanhangers werd een voorbeeldige straf opgelegd )• e n
d e n
In onzen tijd kunnen we ’ t slechts onvoorzichtig vinden, ‘dat iemand die geen studies gedaan heeft, zich^ met geeste lijke leiding gaat bemoeien. En zelfs na theologische studies schijnt een priester die geen jurisdictie gekregen en geen biecht gehoord heeft, zoo onervaren en zoo arm aan menschenkennis, dat hij best geen raad of leiding geeft, n ■toch gebeurde dat veel in den ouden tijd. Een bekend beeld daarvan is de dichter Lucas van Mechelen ( t 165 ), 'die te Mechelen zelf in het Begijnhof directie gaf, al oewe hij geen jurisdictie had. Ja, hij werd zelfs gardiaan,^ a oewel hij niet preeken mocht en nog veel minder buiten e Orde biecht hooren ! De Generale Kapittels van 1 « en 1637 voorzien uitdrukkelijk het geval van een gardiaan die geen bisschoppelijke goedkeuring gekregen heeft. Bij aanstelling moeten de Oversten dan toch zijn bekwaamheid onderzoeken ia). Mocht een eenvoudig pater tot gardiaan bevorderd wor den, hij kon ook aangeduid worden om als missionaris naar vreemde landen te vertrekken. Hedendaags ware dat niet meer mogelijlc, doch in de XVIF eeuw kwam dat herhaaldelijk voor 13). B. B iechthooren . — In deze inleiding moeten we nood zakelijk een woord zeggen over de verhouding tusse en an sel en biechtstoel. Het schijnt ons hedendaags bijna onge loofelijk, dat de oversten vroeger zoo streng dezen vorm van 11) CF., t. IV, 1934, pp. 176-178. 12) OGE., Dl. IX, 1935, blz. 360-361. 13) Zie ons boek Le martyr Georges de Geel (Anvers 1940), pp.
6
103
58
P . H ildebrand , O . C a p .
apostolaat verboden hebben. Biechthooren schijnt ons toch het logisch gevolg en de bekroning van het werk op den kansel. En toch is het een feit, dat Constituties en Generale Kapittels het biechthooren, buiten enkele uitzonderlijke geval, len, totaal veroordeeld hebben. Dat kwam door een over dreven zucht naar eenzaamheid, een te sterke reactie tegen enkele mistoestanden, die in de XVI* eeuw op dit gebied heerschten en een angstvallige vrees voor zedelijke gevaren, die gemakkelijk aan dezen vorm van apostolaat verbonden zijn. Ook vreesde men een zekere afgunst vanwege de wereldgeestelijkheid. Het Generaal Kapittel van 1549 steunt nadrulckelijk op de noodzakelijkheid om altijd ’s pastoors toelating te vragen, als men toch ooit in den biechtstoel moet zetelen. Toen de Kapucijnen in het laatste vierde der XVI* eeuw ook buiten Italië hun stichtingen mochten beginnen, stroom den er te Rome gedurig aanvragen toe, vooral vanwege rij ken en machtigen, om hun gewetenszaken aan priesters der Orde te mogen toevertrouwen. In landen waar het Protes tantisme verwoesting en puin gezaaid had, scheen het rede lijk in dat opzicht heel breed te zijn. Daar had het volk speciale behoeften en daar stonden ook weinig goede pries ters te zijnen dienste. In Frankrijk werden aldus sommige toelatingen verleend. In Zwitserland werd het biechthooren zelfs van den beginne af algemeene regel. Rome kon moeilijk dien toestand in de Noorderlanden be grijpen. Ook, daar zulke aanvragen hoe langer hoe talrijker en dringender werden, besloot de Generaal Hiëronymus van Polizzi met alle toegevingen voorgoed gedaan te maken. In 1591 wist hij aldus de Constitutie Decet Seraphicam te beko men, waarbij Gregorius XIV alle reeds verleende vergun ningen introk en zelfs aan de hoogere Oversten de macht ontnam, om nog ooit dergelijke toelatingen te geven. Zoo’n radicale-maatregel kon onmogelijk gehandhaafd blij ven ; de Pausen zelf waren de eersten om weer uitzonderin gen toe te staan. Reeds in 1603 verleende Clemens VTTT door zijn constitutie Alias felicis recordationis aan het Generaal Definitorium, in Kapittel vergaderd, de macht om in bij zondere gevallen het biechthooren toe te staan ; doch die vergunningen telden maar tot het volgende Generaal Kapittel. 7 104
Kapucijnerpredicatie in België v. d. Fransche Omwenteling. 59
Voortaan waren er gedurig conflicten tusschen de opvattingen der Italianen en die der vreemdelingen, tusschen de behoef ten der geloovigen en den wil der Oversten. Zwitserland wist zijn uitzonderlijke volmachten te hand haven en het biechthooren werd er ongestoord voortgezet. In Frankrijk poogde men te vergeefs om ook dergelijke algemeene toelating te bemachtigen.De Rijnprovincie was gelukki ger, daar de kloosterlingen er als echte missionarissen aan zien werden en van de Propaganda de noodige volmacht kre gen, gelijk in andere missielanden. In België verbleven er, in den beginne, ook veel Protes tanten, toen de Kapucijnen er in 1585 aanlandden ; niette min moesten dezen zich naar de Italiaansche opvatting schik ken en van het biechthooren afzien. Die gedwongen houding der Kapucijnen is hier te lande een groot beletsel geweest bij het stichten van nieuwe kloosters. Aldus kregen de Vlamingen in 1620 de toelating om te Hazebroek te bouwen, doch op voorwaarde dat ze er biecht zouden hooren. Wegens die bepaling kon de stichting niet doorgaan ; de Walen maakten er ten andere bezwaar tegen, omdat dat stadje te dicht bij de taalgrens lag u ). Cypriaan Crousers van Antwerpen, in 1637 als definitor generaal gestorven, betreurde de strengheid der Oversten in dat opzicht ten zeerste. Hij vond dat ze heel verkeerd te werk gingen. In zijn Lec tionis Paraeneticae ad Regulam IS) , die spoedig op den Index gezet werden, kent hij geen onderscheid tusschen Potestas Ordinis en Potestas Jurisdictionis. W ie priester is, heeft door de daad zelve macht en recht om zonden te vergeven, ook, volgens hem, zonder dat er daartoe jurisdictie vereischt wordt. Om den tegenstand der generale Oversten moet men zich dus, volgens die opvatting, niet bekommeren. De menschen hebben het recht om aan de Kapucij nen te biechten ; en als ze ’t vragen, zijn de paters verplicht ze te hooren ; toelating van Oversten of Bisschoppen is daartoe niet vereischt ! Die breede opvatting vond echter geen bijval.
Het Generaal Kapittel van 1625 liet toe, dat de Vlaamsche paters de biecht zouden hooren van hen die aan geen andere priesters wilden biechten 18). Daarenboven werd er, ook tot aan het volgend kapittel, toelating verleend om regelmatig M) ACB., I, 4198, 4200, 4203. 15) Coloniae Agripp. 1625. 16) ACB., I, 1192bi».
8
105
60
P . H i LDEBRAND, Ü . C a p .
biecht te hooren in 6 kloosters: Oostende, Dendermonde, Meenen, Gelder, Hondschooté en Breda, alsmede in het district van gezegde stichtingen 17) ; dat waren plaatsen waar geen an dere paters verbleven, om dat ministerie te vervullen. In Hondschoote, dat hier verm eld wordt, was er wel een stich ting ontworpen, doch de toelating om biecht te hooren kwam te laat ; wegens het dralen der Kapucijnen, die reeds op 2 December 1624 aanvaard waren, onthaalde men in 1625 liever de Recollecten, die tegen het biechthooren absoluut geen bezwaar maakten. In 1626 begon men biecht te hooren te Maaseik. Hier ook werd de stichting bedreigd door eenzelfde pogen der Recollecten en op den duur werden beide Orden in de stad aangenomen. De Kapucijnen kregen er een huis, op de uitdrukkelijke voorwaarde dat ze biecht zouden hooren. Het Definitorium stond de zaak toe en kon zijn conscientie vormen, omdat Rome een toelating gegeven had voor Hondschoote, waar men nu geen gebruik van maakte ; Maaseik zou in de plaats komen 1S).
Omstreeks denzelfden tijd hadden de Waalsche Kapucij nen ook reeds biechtstoelen in 7 verschillende kloosters ; in 1627 erkende Rome dat de toelating ook gold voor 2 of 3 mijlen in den omtrek dier steden ” ). In 1630 besliste het Vlaamsch Definitorium dat men ook te Duinkerke en te Broekburg (Bourbourg) biechtstoelen zou plaatsen 20). Interessanter is de lijst van de kloosters, waar er in 1642 biecht gehooid werd 21). Er zijn 11 plaatsen, lezen we, waar men regelmatig allen hoort die het vragen : Belle (Bailleul), 17) ACB., I, 1191ter. 18) ACB., I. 20.250. 19) AOMC., t. XX, 1904, p. 28. 20) ACB., III, 1006, p. 270, § 1. — Wónder is het, dat die nieuwe plaatsen (.Maaseik, Duinkerke en Broekburg) niet vermeld worden in de Romeinsche concessie van 1637 (ACB., I, 1238), wanneer het Generaal Kapittel enkel de zelfde 6 plaatsen van 1625 opnoemt, met uitsluiting van Hondschoote. — In 1639, onder den gardiaan Cassianus van Gelder, moet er te Leuven een Kapu cijn in de kerk biecht gehoord hebben, ter gelegenheid van het 40-nrengebed, aangezien het definitorium op 1 Mei van dat jaar besliste, dat zulks voortaan niet meer mocht gebenren. (NF., Dl. V, 1922, blz. 39). Men verstaat toch, hoe ongerijmd het was, dat de Kapucijnen zooveel sacces hadden met hun predikatie van het 40-urengebed, en dat ze het biechthooren aan anderen moesten overlaten ! 21) ACB., I, 1256bis.
9 106
Kapucijnerpredicatie in België v. d. Fransche Omwenteling. 61
Veurne, Dendermonde, Hasselt, Broekburg, Meenen, Tervuren, Maaseik, Duinkerke, Oostende en Gelder. Daaren boven zijn er 9 kloosters1, .waar enkele bijzondere personen, vooral groote weldoensters, het recht hebben om aan een Kapucijn te biechten, nl. Oudenaarde, Aalst, Brugge, Gent, Antwerpen, Brussel, Lier, Leuven en S.-Truiden ; de namen dier bevoorrechte zielen staan geboekt en later vindt men nog dergelijke lijsten 2J). Ook de Waalsche paters hoorden hier en daar enkele bijzondere personen. Een reglement van 1704 23) zegt daarover : « Les con fesseurs des séculiers, dans les couvents où on ne confesse point, prendront garde de ne point écouter d’autres que les privilégiez et extraordinaires, de crainte que, faute de juridiction, les con fessions de leurs pénitents soient nulles. Et personne d’autres ne les pourra entendre que les députez. Quand les privilégiez viennent au confessional-et qu’il se présente quelque autre, on peut l ’en tendre, pour éviter le scandai et l ’admiration, si on le congédoit et luy dire à la fin qu’on ne confesse point ordinairement chez nous. Aux jours d” indulgence, on peut écouter ceux qui se présentent ; et les soldats sont réputez extraordinaires. » Bij de pogingen om in S.-Niklaas te Btichten, moesten de Kapucijnen het verliezen tegenover de Recollecten ; de kwestie van het biechthooren schijnt daar wederom een rol gespeeld te hebben, alhoewel de paters er reeds vóór 1649 in den biechtstoel gezeteld hadden. Rome bleef nog altijd heel streng. Voor S.-Trui den werd de toelating reeds in 1649 te vergeefn gevraagd ; eerst in 1662 zou ze eindelijk bekomen w o rd en 21). Cok voor Lier werd een algemeene permissie in 1671 verleend 23) .
Over den toestand bij de Walen vernemen we zooveel niet. We lezen toch b.v. dat tijdens de krijgsverrichtingen van Lodewijk XIV, de Paters van Champagne het klooster te Luksemburg en twee andere in bezette gebieden kwamen opeischen. Direct lieten zij overal vier biechtstoelen in de kerk plaatsen. Bij den Vrede van Rijswijk (1697) mochten deWalen er terugkeeren en natuurlijk kon er geen spraak meer van zijn, om die biechtstoelen te verwijderen. Eindelijk zou de tijd aanbreken, dat een algeheele v er andering in de wetgeving nopens den biechtstoel zou inge22) 23) 24) 25)
ACB., III, 1006, p. 597, § 5 ; III, 1012, p. 23. ACB., III, 1003, p . 53. ACB., n i , 1012, pp. 20, 23. Ibid.t p. 19.
10 107
62
P. H ild e b r a n d , O. Cap.
voerd worden. In 1726 werd de eerste niet-Italiaansche Ge neraal gekozen : Hartmann van Brixen. Het kapittel ver oorloofde zich enkele woorden van lof voor het apostolaat der biechtvaders. Onder zijn opvolger Bonaventura Barberini van Ferrara, door de constitutie Dudunt emanarunt (1735), keurde Clemens XII het eindelijk goed, dat het Generaal Definitorium regelmatige biechtvaders aanstelde. Nu kon de ijver der Paters voorgoed een verdere ontwikkeling nemen. En als er nog hier of daar beperkingen voorkwamen, dan was dat enkel iets voorbijgaands en plaatselijks **). In alle kloosterkerken, waar dat nog het geval niet was, werden biechtstoelen geplaatst. Nu nam het ministeriewerk een ongehoorde uitbreiding. Vooral kwam dan ook gedurig de assistentie in voege, op parochies waar geestelijken ziek of afwezig waren. Dan moest de pater daar heel de zielzorg overnemen ; zooiets zou in de XVII" eeuw nooit voorgekomen zijn. Nu werd het noodig dat bijna alle paters, niet enkel als predikant, maar ook als biechtvader optraden. Ook als we in de tweede helft der XVIII0 eeuw bestatigen dat de paters zonder jurisdictie voor den biechtstoel nog tamelijk talrijk zijn, dan zijn dat meest mannen van gevorderden leeftijd. Om ons daarvan te overtuigen, volstaat het eens na te gaan, wat er van de studenten gewerd, wanueer ze hun studies voltrokken hadden. W e zien dat in de Vlaamsche provincie, in een periodo van zes jaar (1776-1781), 107 studenten hun eindexamen afleggen. 26) Voor de biechtvaders, als zulkdanig, vindt men geen speciale voorrech ten in de Orde, gelijk de predikanten er genoten. Enkel voor Maaseik ziet men genoteerd, dat, volgens een reglement van 1784, ze vrij blijven om mis te lezen op het uur dat hnn past ; ook worden ze van het nachtkoor ontslagen op de 7 lastigste biechtdagen van het jaar. Voor Aalst werd in 1781 een speciaal reglement gemaakt. W ie reeds vroeger van het koor vrij was, bleef het ook gedurende de veertien dagen omtrent Paschen ; maar het biechthooren alleen was voor nieuwe biechtvaders geen reden om van den koordienst ontslagen te zijn. Zoo ook waren de Paters, die voor één of twee of drie weken, of langer nog, buiten het klooster verbleven om biecht te hooren (in den Paaschtijd of bij een andere gelegenheid), gelijk het vooral te Assche en te Ninove dikw ijls gebeurde, verplicht wekelijks vier missen ter intentie van den gardiaan te lezen, alhoewel ze beweerden iederen dag een vrije intentie te hebben (ACB., l i l , 1008, p. 252). Doch een bijgevoegde noot verwittigt er ons van, dat het eerste punt, nopens vrijheid van koordienst, enkele dagen later reeds gewijzigd of ingetrokken werd.
11 108
Kapucijnerpredicatie in België v. d. Fransche Omwenteling. 63 Daarvan bleven er slechts 5 definitief zonder jurisdictie, 1 werd uitgesteld, 1 predikant in fieri (wat voorzeker ongeveer e ze e is als uitgesteld), 2 predikant zonder jurisdictie voor den biecntstoel, 12 (predikant en) biechtvader in fieri, 60 predikant en biecht vader en eindelijk 26 predikant, biechtvader en kandidaatlector 2T). * * *
De prediking is steeds de hoofdvorm van het ministerie der Minderbroeders gebleven. Reeds van in den beginne en later in de Middeleeuwen staan er vele namen van ver maarde kanselredenaars uit die Orde bekend. Bij ons ee vooral Brugman vermaard (i" 1473) en nog is het een vo s uitdrukking : kallen (of praten) als Brugman.
Bij de Kapucijnen was een der eerste Generaals, Bernar dino Ochino, die zoo treurig zou eindigen, bekend als de grootste kanselredenaar van Italië. Ook Keizer Kare 8^ 8 hem te Napels aanhooren en iemand uit zijn gevolg dat de predikant de steenen zelf had doen weenen. p ten Donderdag telde hij eens twaalf kardinalen onder zijn toehoorders. De steden betwistten malkaar het voorree t, em in hun midden te mogen ontvangen. ^ Wat hebben de paters hier in België in dat opzicht geleverd ? Als men het bekende werk van Kan. Caeymaex, Katholieke Kanselredenaars der Nederlanden (1 9 0 2 ) naslaat, is men ontgoocheld daar geen enkelen dier klooster ingen te ontmoeten. . 1 i En toch is het zeker, dat de K apucijnen h ie r in ons an , ook als predikant, heel gesmaakt w erden. Daartoe kan de sympathie voor de O rde, om andere redenen, ook bijgedra gen hebben, ju ist gelijk, om gekeerd, oratorisch succes de liefd e voor een Orde kan verm eerderen. Doc e der paters gold niet enkel het gewoon ongeletterd vo oo rijken en machtigen kwam en hun woord aanhooren.
,
Om het onderwerp tamelijk volledig uiteen te zetten, handelen we achtereenvolgens : 1 ) de voorbereiding van den predikant, 2) zijn auditorium, 3) onderwerpen en preekgeV
d,
a lle , volgen, de officieele opgaven in ACB., III, 1008, passim.
12 109
64
P. H ild e d r a n d , O. Cap.
legenheden en 4) wijze van prediken ; we eindigen 5) met een lijst van bekende predikanten. 1. V o o r b e r e id in g v a n d e n P r e d i k a n t . — Daaronder ver staan we a) zijn opleiding, b) de bibliotheek en c) enkele repertoria die hij gebruikt, d) zijn sermoenenvoorraad, e) de wijze waarop hij tot het predikambt bevorderd wordt, f) de verdeeling van het werk en eindelijk g) de vrijheden en voorrechten aan zijn ambt verbonden. a) Opleiding der predikanten. — Prediking was het groot apostolaat der Kapucijnen ; hun studies en hun bibliotheken waren hoofdzakelijk met dat doel ingericht. En toch bestond er gewoonlijk vóór de XlXe eeuw geen speciale cursus in de Gewijde Welsprekendheid. Voor heel de Orde had het Generaal Kapittel van 1698 wel voorgeschreven : « Completo septennio, lectores alumnos instruant de modo praedicandi». En in 1733 spreekt men van een cursus in de « rhetorica », die ongeveer met de eloquentia moet overeenkomen. Andere voorschriften leest men in de verordeningen van 1847 ; doch eerst sedert 1884 wordt een heel jaar Eloquentia vereischt1). Dat wil niet zeggen, dat men in den beginne met de vorming der predikanten niet bekommerd was. Aldus weten we dat de gebroe ders K arei en Desideratus van Arenberg, zoowel als de hofpredikanten Heliodorus en Marcellianus de Barea, enkele jaren in Burgondië verbleven, om daar, onder de leiding van bekende rede naars, zelf een degelijke vorming te krijgen. Waarom ze juist naar die provincie trokken, wordt nergens gezegd ; m aar we vermoeden dat ze zich niet enkel in het Fransch moesten bekwamen (o.a. voor 1) V e n a n tiu s a L i s le - e n - R i c a u lt , Monumenta ad Constitutiones Ordinis Fr. Min. Capuccinorum pertinentia (Romae 1916), pp. 480-481. Zoo er in de vorige eeuwen geen speciale cursus in België vermeld wordt, vinden we toch een interessant HS. (ACB., III, 7030) uit de XVIIe eeuw, waarin een onbeken de pater met veel zorg allerlei nota’s over kerkelijk recht, philosophie, theo logie en ascetica neergepend heeft. En daarna begint (p. 135) een verhande ling : de concionibus componendis. De exordio. Pro narratione. Pro con firmatione. Pro epilogo sive peroratione. Praxis conficiendi dictionem (p. 137). Praxis concionis pro Sanctis (p. 139). Modus catechizandi (d. 140). Modus assis tendi damnatis ad mortem (p. 141). Monita praedicatoribus ex Le Jeune(p. 142). Verder komen er nog vermaningen in voor nopens bezoek aan gevangenen, armen, zieken en stervenden (l>. 169), om te eindigen met een Tractatus de eontroversiis (p. 205). O ngelukkiglijk weten we niet* nopens oorsprong of bestemming van dat interessant HS.
13 110
Kapucijnerpredicatie in België v. d. Fransche Omwenteling. 65 de predikatie aan het Hof), maar dat een Fransche provincie ook verkozen werd, omdat de Orde daar reeds langer verbreid was en er dus ook meer ervaren predikanten voorhanden waren. De politieke banden tusschen Burgondië en de Nederlanden leggen verder stellig ook de voorkeur voor die provincie uit. Uit Burgondië ten andere ontbood de Vlaamsche provincie menigmaal, althans in den be ginne, haar hofpredikanten.
b) Bibliotheken. — Interessant is het om na te gaan, wel ke boeken de paters te hunnen dienst hadden. De voornaam ste predikanten schijnen soms een welvoorziene privaatbiblio theek gehad te hebben. Dat was ten minste het geval met de reeds vermelde gebroeders de Barea. Toen ze België ver lieten, gaven ze hun boeken in bewaring bij een zekere Vrouw de Moulaert en in 1676 werd alles door haar erfgenamen aan de Orde teruggeschonken. Den inventaris dier werken be zitten we nog 2). Vermeld worden al de meest bekende kan selredenaars uit dien tijd, vooral de Spaansche, doch ook Latijnsche, Italiaansche en Fransche ; ze staan geklasseerd volgens de verschillende talen en geen enkel Nederlandsch boek wordt aangegeven. Daarnaast bezitten we nog katalogen der kloosterbibliotheken van Brugge *, Den Bosch 3a), Maas eik 4), Munsterbilzen *a) en Edingen 5). Spijtig genoeg, Werden de titels meestal aangegeven zonder vermelding van jaar en plaats der. uitgave ; het gebeurt zelfs dat de schrijver niet uitdrukkelijk vernoemd staat en dat de titel heelen aal ingekort of gewijzigd wordt. Ook zijn veel werken moeiiijk te identificeeren. Sommige zijn twee- of meermaals voorhan den, een teeken dat ze veel gebruikt werden. De predikanten benuttigden natuurlijk ook boeken uit andere afdeelingen ; doch de sectie der predikatie is misschien wel de rijkste van heel de bibliotheek. Alhoewel Maaseik en Edingen toch maar onbelangrijke plaatsjes zijn, was de boekenvoorraad er toch betrekkelijk rijk. Bij de preekbundels vindt men w erken van allerlei kloos terlingen en van den w ereldclerus ; ze zijn meestal in het 2) ACB., I, 5034bis. 3) ACB., I, 7495 (1751) en II, 9016 (1850). 3a) ACB., I, 8178 (XVIII* eeuw). 4) ACB., I, 20.280 (1756K 4a) ACB., I, 20325 (1796). 5) ACB., I, 21.645 (1676), 21.739 (1737), 11.10.007, 10.008, 10.057 (1857).
14 111
66
P. H ild e b r a n d , 0 . Cap.
Latijn, het Fransch of het Nederlandsch, doch ook in het Spaansch, het Duitsch en het Italiaansch. Sommige dier wer ken zijn thans geheel vergeten. Merkwaardig ig het wel, dat van de schitterende Fransche kanselredenaars uit de XVII' eeuw slechts Bourdaloue ten overvloede vertegenwoordigd is, ook in het Nederlandsch vertaald. Fléchier vindt men te Brugge en te Edingen, Fénelon nergens en van Bossuet heeft men slechts den Catechismus, in het Fransch en in het Ne derlandsch. Zoo’n luxe-predikanten stonden te verre af van de opvattingen onzer eenvoudige Kapucijnen... c) Gebruikte repertoria. — Onder al die boeken, moeten we een paar algemeene werken vermelden, beide door Bel gische Kapucijnen uitgegeven en door hun medebroeders dankbaar benuttigd. Vooreerst hebben we R o b e r t u s v a n K a m e r i j k (Cameracensis), uit de Rijselsche provincie. Zelf priester zonder ju risdictie, wilde hij toch op zijn manier zijn predikende me debroeders en andere geestelijken behulpzaam zijn. Te hun nen gerieve verzamelde hij uitvoerige alfabetische lijsten van citaten uit allerlei schrijvers. Aldus drukte hij een Aurifodina universalis scientiarum divinarum atque humanarum *) en, met bijbelteksten alleen, een Aurifodina universalis scientiarum divinarum 7). De herhaalde hercrukken van beide wer ken, tot in de tweede helft der XIX’ eeuw, toonen genoeg hoe ze, ook buiten de Orde, algemeen gewaardeerd werden *). Een groote dienst werd aan de predikanten bewezen door P. F l o r e n t i u s v a n H a n s w y c k , uit Mechelen, door de uitgave van zijn Cornucopiae Condonatorum. Hij zegt zelf, dat hij er aan geschreven heeft van zijn 58° tot zijn 69° levensjaar. De eerste twee deelen verschenen te Antwerpen in 1646. Uiterst nuttig zijn de uitvoerige inhoudstafels. Aldus leest men, vanvoor in het eerste deel, de tafel der twee banden, volgens de orde der sermoenen ; in het tweede deel heeft men, om te eindigen, een reeks andere registers op gansch het werk. Die tafels, die % van het boekdeel vullen, geven 1) de lijst der gecommenteerde bijbel teksten ; 2) een alfabetisch zaakregister ; 3) de lijst der sermoenen voor al de Zondagen van het kerkelijk jaar ; 4) id. voor al de 6) Parijs 1680. Twee deelen in folio. 7) R ijsel 1691. 8) [Paquot] Mémoires, t. XVIII (Louvain 1770), pp. 430-431.
15 112
Kapucijnerpredicatie in België v. d. Fransche Omwenteling. 67 féestdagen, ook voor kleeding, professie, begrafenis enz. ; en ein delijk 5) de lijst der preeken voor al de dagen van de vasten, d.i. voor 6 dagen van iedere week (soms 7 verschillende preeken voor denzelfden dag) ; de Zondagen moet men dan in het onder nr 3 geciteerd register zoeken. Op het einde van het tweede deel, belooft de Schrijver er nog een ander, « zoo zijn werk in den smaak valt ». Dat moet wel het geval geweest zijn, daar dat derde deel te Leuven in 1659, onder den titel van Florilegium verscheen. Hier staat er ook een tafel vanvoor en ditmaal vanachter enkel een alfabetisch zaakregister en een repertorium voor de verschillende Zondagen van het jaax.
d) Sermoenenvoarraad van een Kapucijnerpredikant. Om in alle voorkomende gevallen het gevraagde predikatiewerk te kunnen verrichten, had de pater een zekeren voor raad sermoenen noodig, over vaste onderwerpen. Om ons van die keus een beeld te kunnen vormen, bezitten we de^ lijst van de preeken, waarover een paar Vlaamsche Kapucijnen in de XVIIF eeuw beschikten. Vooreerst hebben we P. Ambrosius (Sessé), geboortig uit Brussel, doch geprofest in de Custodie van Duinkerke. Hij stierf waarschijnlijk in 1774, in alle geval na 1771. Zijn'ser moenen zijn verloren ; doch vanvoor in een lijst der kloos terlingen van de Duinkerksche Custodie ), geeft hij de lijst der sermoenen, die hij reeds vóór 1742 eigenhandig geschre ven had 10). Er waren t r 55 voor de Zondagen van het ja a r (daaronder ook de vasten, 2° en 3° Paschen en Sinksen), daarenboven 4 voor de Zondagen van den Advent, de heel passie in één sermoen, 9 over O.L.V., 10 over apostelen, 29 voor andere feesten van Christus en Heiligen in den loop van het ja a r (daaronder Kerstdag en H. acrament), nog één voor de confrerie van het H. Sacrament en een enkel ex professo over een zedeliik onderwerp, zonder band met een vasten dag : de luxuria et peccatoribus habituatis, een on erwerp dat altijd dienstig kon zijn. Onder de H e i l i g e n voor wie ij gepreekt heeft, zijn er ook m inder bekende : S. Pharaildis, Chrysolius (Kom en), S. Sebastianus (Boogschutters), Fehx Vï*11 Cantalicië, enz. Na 1742, toen hij de eerste lijst opgemaakt had, behandelde hij nog Fidelis van Sigmaringen, Jozef van Leonessa, den H. Doorn (Wevelgem) ; hij schreef sermoenen voor een jubile, een lijkrede, een preek over de geeseling, een octaaf der zie en, een octaaf van het H. Sacrament, enz. 9) ACB., III, 8501. 10) Hij was in 1726 geprofert.
16 113
68
P . H ildebrand , O . C a p .
Hij schijnt regelmatig zijn voorraad aangevuld te hebben. Op 26 Jan. 1753 maakt hij weer zijn inventaris op en komt tot het totaal van 306 11 ) sermoenen. Op 23 Febr. van het zelfde jaar noteert hij : « Restant mihi adhuc 23 12) folia chartae magnae ; et pro proportione diminutionis, augentur conciones ! » Hier moeten we ook met eere P. Michaël Angelus van Aalst (Spanoghe-Vandenbrande, + 1750) vermelden. De tijd heeft hem beter gespaard dan P. Ambrosius, daar zijn HSS., althans ten deele, tot ons gekomen zijn. Voorzeker werden ze be waard wegens zijn faam als beroemd predikant en ook omdat ze met zooveel zorg geschreven en zoo sterk in leer gebonden zijn. De titels zijn in het Latijn, maar de tekst zelf steeds in het Nederlandsch. Hier en daar vindt men teekeningen, gra vuren en jaarschriften. In den witten rand staan bronnen opgave en verdeeling. Ieder boekdeel geeft vanvoor een in houdstafel en voor iedere preek wordt zorgvuldig plaats en jaar genoteerd, waar ze gehouden werd. Na zijn naam, zet Michaël Angelus gewoonlijk den tekst : « Non ego, sed gratia Dei mecum 13) ». Tot aan den brand van 1940 bezat de Universiteitsbiblio theek te Leuven één deel dezer sermoenen, ingebonden juist gelijk deze uit het Archief der Belgische Kapucijnen. Het kwam uit de bibliotheek van Kanunnik Muyldermans en was voorloopig ongenummerd gebleven. De inhoud bestond uit sermoenen voor de drie Pinksterdagen en de 24 Zondagen er op volgend. In het Archief der Belgische Kapucijnen te Antwerpen bewaart men daarenboven van P. Michaël Angelus zes stevige boekdeelen sermoenen, heel schoon geschreven. Ze bevatten meer dan 200 preeken 14). De pater werkte met veel zorg. 11) Eerst stond er : 301. 12) Eerst had hij 40 geschreven. 13) 1 Cor. XV, 10. 14) Ziehier de lijst en de volgnummers dier verschillende preekbundels : ACB., l i l , 4063. Adventus de patriarcha Joseph et charitate. Zes preeken voor iedere week. H l, 4064. a) Adventus et lapsu et paenitentia Davidis. Ook zes sermoenen per week. b) Quadragesima en Paaschtijd. 6 sermoenen per week. III, 4065. Quadragesima. Zelfde omvang. III, 4066. Octavarium SS. Trinitatis (3 verschillende Octaven). III, 4067. Octavarium Nativitatis B.M .V. (3 verschillende octaven). Octava jubilaei 100 annorum translationis im aginis
17 114
Kapucijnerpredicatie in België v. d. Fransche Omwenteling. 69
Ons treft het vooral, dat hij speciaal een octaaf maakte voor de honderdste verjaring van het overbrengen der Zoete Lieve Vrouw van Den Bosch naar Brussel. Voordien bezat hij reeds drie verschillende octaven voor O.-L.-V.-geboorte en toch maakte hij er nog een nieuwe bij. Zoo’ n rijken schat sermoenen als P. Ambrosius en P. Michaël Angelus zal ieder predikant wel niet bezeten hebben ; hier geldt het immers twee paters die een uitzonderlijk succes hadden en voor hun werk veel ijver aan den dag legden. e) Bevordering tot het predikambt. — Heel streng waren de Oversten in het aanvaarden der kandidaten tot dit belang rijk ambt. Onbekwamen en onwaardigen werden meedoogenloos geweerd. Een lange zesjarige vorming en scholing werd streng vereischt. Slechts de bekwaamsten werden tot den kansel en de allerbekwaamsten tot den biechtstoel toegelaten. De goedkeuring der Oversten en der Bisschoppen was een waarborg voor de degelijkheid der theologische kennissen, den ijver en de deugd, het talent en gezond oordeel van den kloosterling. En naderhand, zoohaast er iets op gedrag of wijze van preeken te zeggen viel, werden er strenge maat regelen getroffen, ja, werd de pater heelemaal in de predi katie geschorst. Wie door de provinciale Oversten goedgekeurd werd, moest nog uit Rome zijn predikatiebrieven ontvangen. Daarenbo ven had hij de geloofsbelijdenis af te leggen en de bisschop pelijke goedkeuring te verwerven. Hoe was nu de houding der Bisschoppen ten opzichte der paters, in zake van jurisdictie, zoowel voor kansel als voor biechtstoel ? Over het algemeen, toonden ze zich heel inschikkelijk en in de XVIF eeuw komt het dikwijls voor, dat ze het goed keuren der biechtvaders heelemaal aan P. Provinciaal over laten ; dezen die hij voor den biechtstoel bekwaam oordeelde, waren dan ipso facto ook door het bisdom goedgekeurd 1 ). Matris Dulcedisis. III, 4068. Vita et gesta S. Servalii (Maastricht). 25 ser moenen. Daarenboven 12 sermoenen voor de kruisdagen, die gewoonlijk tus‘ chenin vallen. 15) Zoo ’ n algemeene toelating gaf b.v. de Bisschop van Antwerpen op 27 Juli 1625 en op 9 Augustus 1636 (.ACB., I, 4260, 4464), en die van leper 0p 2 October 1643. Dexe laatste (Mgr. Bouckaert) had alle jurisdictie
18 115
70
P. H
il d e b r a n d ,
O . Cap.
In de XVIIIe eeuw waren weinig bisschoppen zoo breed **). Te leper vinden we geen goedkeuringen meer usque ad revocatio nem ; ook te Gent was dat geval heel zeldzaam. Voor gewonejurisdictie, geldig voor enkele jaren, werd bijna altijd een examen vereischt, tenzij voor een Provinciaal en soms voor een Gardiaan.
Bij het aanvaarden van zijn ambt, moest de nieuwe pre dikant tien dagen lang retraite doen 17). Hier is het de plaats niet, om de geschiedenis van de geestelijke afzondering uiteen te zetten, zooals ze door de paters vroeger beoefend werd. In noot 18) vermelden we enkel eenige handboeken, die daar bij in onze streek gebruikt werden. Vóór de Fransche Omwenteling werd die « eenzaamheid» ingetrokken, in dien zin dat de biechtvaders zich in de drie maand opnieuw moesten laten onderzoeken en goedkeuren. Maar aan de Kapucijnen liet hij weten, dat die bepaling voor hen van geen kracht was ; het was voldoendedat P. Provinciaal de namen opzond van de paters die hij tot het ministerie bekwaam vond en zonder verder onderzoek zouden ze dan te leper goedge keurd worden (ACB., I, 23.234bis en ter ; I, 4586 ; cfr. III, 1012, p. 23). Zoo ’ n algemeene jurisdictie verleende ook de Bisschop van Luik, o.a. in de jaren 1666, 1677 en 1681 (ACB., III, 1012, pp. 21, 24). 16) Nog in 1773-1775 ongeveer waren de Kapucijnen te Luik toch van <ïe jurisdictie-examens ontslagen (I, 21500, n. 113). Ook de Waalsche Provinciaal kreeg in hetzelfde bisdom alle volmacht, nog in 1725, om zelf predikanten en biechtvaders te onderzoeken. Eenmaal aldus goedgekeurd, hadden dezen, door de daad zelf, te Luik, ook jurisdictie voor reservata en voor nonnen (ACB.,III, 1003, p. 143). Van een anderen kant, lezen we dat de paters die te Keulen goedgekeurd waren, ipso facto ook aanvaard waren voor het gebied der drie hloosters van de Rijnprovincie in het Bisdom Roermond (J a c o b s , Die Rheinischen Kapuziner [Münster i. W . 1933], S. 87, n. 36). 17) Caeremoniale in usum Frat. Min. Capuc. Prov. Flandro-Belgicae (Lovanii [1759], pp. 276-277). 18) In 1687 drukte P. D ionysius von Lützem burc een Jahrliche Sechstagige Vbung (D illingen). D ie Pater ( t 1703) drukte veel geestelijke boeken ; hij behoorde tot de Rijnprovincie. Zijn boek was v oor alle kloosterlingen be stemd, niet speciaal voor de Kapucijnen. Zooals de titel zegt, veronderstelt het een retraite van slechts zes dagen. — In 1718 dnikte P . Antoninus van Tienen (de Tombeur-M erthens) te Leuven een Geestelycke Oeffeninge voor de Novitien... waar bij gkevoeght is eene Oeffeninge van thien daghen. De Pater is er zelf de schrijver niet van ; uitdrukkelijk zegt hij in de V oorred e dat die oefening sedertlang in de Orde gebruikelijk is en dat men « zegt » dat ze door Joannes Evangelist van ’ s-Hertogenbosch zon gemaakt zijn. D it laatste blijkt w el twijfelachtig. — Het boek had veel bijval. Een tweede uit gave verscheen later, ook te Leuven, zonder jaartal, en een derde te Brugge in 1832 ; deze laatste was verbeterd door Félix de Pachtere. __ In 1722 ver scheen 11 Cappuccino ritirato van den vermaarden Cajetanu» M . van Berga-
19 116
Kapucijnerpredicatie in België v. d. Fransche Omwenteling.
71
zoo streng opgevat, dat er zelfs geen predikant bij betrokken werd. De retrate hield men zonder preek, enkel met behulp van een geestelijk boek. P. FrÉdÉgand in zijn P. Charles d’ Arenberg 19) zegt wel dat in 1624 en 1625 door de PP. Hyacinthus van Casale en Karei van Arenberg telkens een « retraite » aan het H of te Brussel gepree t werd, maar dat moet men in breederen zin verstaan. In 1636 leidde Pacifiqps van Dinant de retraite van Prinses Louise van Lorreinen, eer ze Kapucines werd 1Ba). Vóór de X lX e eeuw ^vindt men veel handboeken voor retraites, niet enkel bij de Kapucijnen, maar ook voor anderen. Doch dat zijn godvruchtige beschouwingen, door den retraitant zelf te lezen ; sermoenen, bestemd om door een pater te dier gelegenheid gepreekt te worden, werden nergens ge drukt, althans bij onze weet.
f) Werkverdeeling. — Na zijn retraite, was de nieuwe pre dikant officieel in functie. Nu moest hij wachten op het werk’ dat de oversten hem zouden opleggen. In den loop der XVIII eeuw, als men ook veel parochiewerk begon te verrichten en pastoors te vervangen, kon de gardiaan vrijelijk dat bijko mend werk onder zijn kloosterlingen verdeelen. Maar ^ et gewoon werk werd door P. Provinciaal en het definitorium aan de verschillende predikanten toegekend. Vooral bij^ e beste predikanten, veranderde dat soms ieder jaar, wat an ook gewoonlijk verandering van klooster meebracht ; ie er jaar moest men herbenoemd worden ). In den refter hing een kataloog uit met al het predikatiewerk van het district,voor een heel jaar, met de er aangewezen paters 21). Gewoonlijk had men dus vee tij om zich voor te bereiden. wo. Een Fransche vertaling (1736) was herwerkt ten dienste van all ’ gienzen zonder onderscheid, door de zorgen van P. P a u l d e oye " Fransche bewerking was de grondslag van een Vlaamsche uitgave . *** &ieu.i in de Eenigheydt, d o o r A n d k e a s v a n D e n d e r m o n d e (Brussel, 1931 dmkte P. S i l v e r i u s v a n V e c h e l daar te Rijswijk (Z.-H.) een nieuwe bewerking van, onder den titel : De Kloosterling in de Eenzaamhei 19) Paris-Rome, 1919, pp. 179-180. 19a) [ A p o l l i n a i r e d e V a l e n c e ] Histoire des Capucines de Flandre, (Paris 1879), p . 464.
... t.
20) ACB., III, I004B., p. 11. . , fl7 0 in 21) Wonderbaer en rugtbaer Leven van... Vervisch, Dl. I (Maestncht [ blz. 84, noot.
20 117
72
P.
H
il d e b r a n d ,
O. Cap.
In de XVir eeuw was alle predikatie practisch aan het definitorium voorbehouden. En het regelen was veel gemak kelijker, doordien dat men steeds op voorhand wist, welk predikatiewerk er in den loop van het jaar voorkwam. De pastoors moesten de predikanten niet uitnoodigen ; dezen hadden hun vaste posten en hun vast werk ; tengevolge van gesloten akkoorden, hadden de kloosters het recht en den last deze of gene parochie voor een of ander werk te be dienen. Het kwam natuurlijk ook voor, dat oude akkoorden op gezegd werden. Dat gebeurde b.v. te Bree in 1776, omdat de parochie zich het recht wilde aanmatigen zelf den pater te bepalen, die daar de vasten moest komen preeken. Doch dat was een uitzonderlijk geval ; gewoonlijk hielden de paters te veel aan hun verworven recht, om het lichtzinnig te laten miskennen. g) Vrijheden en voorrechten der predikanten. — Vroeger hadden de kloosterlingen veel eerbied voor de predikanten. Dezen genoten uitgebreide gunsten en voorrechten. Reeds in 1611 zien we, dat men, voor één sermoen, van het koor vrij is daags te voren, na de Metten, tot de Primen van den dag na de preek. Indien iemand echter met die vrijheden geen tijd genoeg zou hebben om zijn sermoen voor te bereiden, dan moest hij m&ar minder preeken 2ï). Ten tijde van Philippus van Kamerijk (1612), waren de predi kanten ook vrij van de a groote penitentie » en het op-den-grondeten, zooals het op vigiliedagen en op de Vrijdagen in Maart ge bruikelijk was ; vroeger waren er toch predikanten, noteert hij, die van die vrijheid geen gebruik wilden maken. Evenzoo bleef Livinus van Meenen ( f 1635) bijna nooit uit het koor weg, al was hij ook vrij “ bis). De Belgische tekst van 1611, dien we juist aanhaalden, geeft voor ieder sermoen tweemaal een speciaal gerecht (portio charitatis), ééns vóór en ééns na het sermoen. In de Rijselsche provincie, als er van lijdenspreeken, sermoenen voor een broederschap of iets dergelijks sprake was, kreeg men tweemaal een glas wijn, nl. vóóren na het sermoen (1710) 23). Bij de Walen schrijft men in 1704 voor : « Que les quêteurs et cuisiniers leur fassent 22) ACB., III, 1006, p. 107. 22bis) ACB., I, 8350. 23) Parijs, Archives Nationales, série G9, nr 49, f. 55r.
21 118
Kapucijnerpredicatie in België v. d. Fransche Omwenteling. 73 bien la charité, particulièrement aux stationnaires. On ne doit point leur donner pour charité un harang sur une assiette, une couple d’ œufs dans un plat, lorsqu’ils se donnent à la com munauté » 24). De voornaamste onder al de predikanten waren de zoogezegde stationarissen. Verder zeggen we, wat die titel juist beteekent. V oor den advent waren ze vrij van Allerheiligen af en voor de vasten zes weken op voorhand ; doch steeds moesten ze in de vespers tegenwoordig zijn en, zoo ze wilden, ook in één uur ge bed (1611) 2s) . Eindelijk, in een tekst van 1776 2t) zien we dat de vastenpredikanten toelating kregen om enkele speciale uitstapjes te gaan doen.
2. A uditorium . — Hier handelen we eerst en vooral over de plaats waar er gepreekt werd : parochie- of kloosterkerk, landelijke parochies, markt en straat en eindelijk het H of te Brussel. Daarna zeggen we een woord over enkele speciale soorten van geloovigen (nonnen, soldaten enz.), die in het apostolaat een eigen plaats innemen. a) Klooster - en Parochiekerk. — Vroeger werd door de Kapucijnen het predikambt hoofdzakelijk in de parochie uitgeoefend, in den beginne bijna nooit in eigen kerk. M oeilijk kunnen we ons den grooten aantrek der kloosterkerkjes uitleggen, tenzij we er goed van overtuigd zijn, dat de menschen er kwamen uit sympathie, wegens de strenge levenswijze der reli gieuzen ; deze werd des te meer gewaardeerd, omdat veel wereld geestelijken weinig ijver aan den dag legden. Want buiten die be schouwing, zien we niet goed. wat er die kerkjes zoo aantrekkelijk maakte. En toch schrijft Philippus van Kamerijk in 1612 : « Incre dibile est, quam multi et quam frequenter saeculares accipiant S. Communionem in nostris templis et maxime in custodia W alloniC!| ; nam in urbe Insulensi, Bethuniensi, Montensi et alibi, quotidie plurimi communicant ad missas nostrorum sacerdotum, et festis 8olemnibus fere innumeri » ' ) . Men vergete daarbij niet, dat er toen maar weinig van dagelijksche Communie bestond. Die kerken waren heel klein en weinig volk konden ze bevatten ; biecht werd 2elden o f nooit gehoord en ook bijna nooit gepredikt. En toch 24) ACB., III, 1003, p. 51. 25) ACB., IU , 1006, p. 107 ; 5006, II, f. 39 ; cfr. ietwat anders III, 1003. P. 51. 26) ACB., I, 7060. 1) ACB., UI, 9506. Cfr. Annuarium Provinciae SS. Trin. Hollando-Belgic*e Fr. Min. Capuc.. fase. II (Brnxellis [1871]), p. 13.
22 119
74
P.
H
il d e b r a n d ,
O. Cap.
wilden de menschen in die armoedige kapellen zijn, om er hun godvruchtige oefeningen te verrichten !
Volgens hun Constituties, wilden de paters geen groote kerken, ook niet onder voorwendsel om voor meer volk te kunnen preeken, daar ze het sermoen beter en nuttiger von den in vreemde kerken dan in hun eigen. Alzoo komt het, dat er zelden betwistingen waren tusschen pastoors en Kapucijnen, doch wel tusschen pastoors en andere pa ters, omdat dezen te veel de geloovigen aantrokken. In sommige steden (Aarschot, leper, enz.) stond het Kapucijnerklooster vlak naast de parochiekerk en we hooren nooit dat zoo iets moeilijk heden of betwistingen meegebracht heeft.
Wij weten reeds dat er in den beginne in die kapellen wei nig biecht gehoord werd. Nopens de prediking in eigen kerk vinden we dezelfde evolutie. Waar een stichting toegelaten werd, komt het voor, dat de Bisschop, het Kapittel of an deren die hierin mee te spreken hebben, hun voorwaarden stellen ; men predike zoo weinig mogelijk, stellig niet onder de hoogmis van den pastoor. In de XVIIe eeuw bestond er ten andere een strekking, om de menschen te verplichten het woord Gods in eigen kerk te gaan aan* hooren, niet bij de paters. Er werden boeken en vlugschriften uit gegeven, om die verplichting te bevestigen. De Kapucijnen hiel den zich buiten die betwistingen. Zelfs heeft men het beleefd, dat één onder hen, Bonaventura van La Bassée (Le P ippre), in zijn boek Parochianus obediens 2) , openlijk het standpunt der pastoors verdedigde, inzake mishooren en paaschbiecht, tegen de regulieren i n 3) !
In den loop der XVII* eeuw werd er in veel paterskerken een katechismusles ingericht, maar dat was na den middag, niet onder de Mis. Allengerhand kwam er toch in dat opzicht eenige verandering en nu en dan werd er daar ook een preek gehouden. Het Caeremoniale... Provinciae Flandriae van 1759 zegt (p. 51, § X II ), dat er (na de Completen) gepreekt wordt op Portiuncula, S. Franciscus, de Onbevlekte Ontvangenis en soms nog op enkele andere dagen, volgens de gewoonte der kloosters en den toelooo der geloovigen. En wat verder (p. 276, § I X ), noemt men dezelfde ‘feest2) Dowaai 1633. 3) EF., t. XLVIII, 1936, pp. 556-562.
23 120
Kapucijnerpredicatie in België v. d. Fransche Omwenteling. 75 dagen op en daarenboven zegt men dat er soms ook preek is op S. Antonius, bij het 40-urengebed, zooveel mogelijk voor de maandelijksche communie en hier en daar ook onder de vasten. Andere dagen zijn een groote uitzondering, vooral als er van predikatie on der de Mis zou spraak zijn...
b) Hoe belangrijk de predikatie in de Vlaamsche Provincie omstreeks 1630 reeds was, kan men elders lezen *). Buiten de groote steden, waren er toen ook reeds enkele buiten parochies, die nu en dan een predikant kregen ; maar dat waren nog groote uitzonderingen. Niettemin werd dat minis terie te lande hoe langer hoe meer door pastoors en geloovigen gesmaakt en gewaardeerd. En dan begeerde men op den duur dat de paters niet te rap naar hun klooster zouden terugkeeren, maar blijven om de menschen ook biechtgele genheid te verschaffen. Dat apostolaat te lande schijnt, althans volgens een Waalsche bron s) , eerst bij de Recollecten een groote uitbreiding genomen te hebben, vooral onder P. Hauzeur (-j- 1676), die vijfmaal provin ciaal was in de Waalsche provincie (prov. Flandriae). De Kapu cijnen waren dan wel verplicht dat voorbeeld te volgen, wilden ze hun invloed en hun termijnen bewaren. Het schijnt dat die predi katie veel vroeger een groote uitbreiding bij de Walen dan bij de Vlamingen genomen heeft. Doch alleszins is het gansch overdre ven, als dezelfde Waalsche bron in 1740 durft heweren, dat de Vlamingen nooit te lande gaan en dat de Walen, met Luik en Rijsel, de eenige provincies der gansche Orde zijn, waar die lande lijke predikatie in voege is.
c) Niet enkel predikten de oude Kapucijnen in de kerk, maar reeds van den beginne af, hadden ze echte siraatpredikanten, in een tijd toen veel menschen, Protestanten en anderen, niet meer naar de preek kwamen ; men moest ze dus elders opzoeken. Aldus wordt de groote ascetische schrijver Matthias Bellintani da Saló voorgesteld met een trompet in de hand, omdat zoo ’ n muziek instrument hem diende om de menschen op de kruispunten van wegen en straten bijeen te roepen, om hun het woord Gods te ver kondigen. Van 1575 tot 1578 was hij Provinciaal te Parijs. Te Antwerpen werd door Jan Mosmans van Landen, een der stichters der Belgische Kapucijnen, dezelfde methode gevolgd. Hij door4) NF., t. V n , 1924, pp. 274-314. 5) ACB., III, 1004B, pp. 11-12.
24 121
76
P. H
il d e b r a n d ,
O . Cap.
kruiste de stad met Br. Leo van Brugge en wekte het volk tôt boete op, vooral op de kruispunten der straten. Eens dat hij veel volk bij de stadsgalg bijeenzag, begon hij er over het laatste oor deel en de helsche straffen te prediken ; en als hij die plaats ver liet, volgde het volk hem op den voet, om elders nog zijn begees terend woord te aanhooren 8) . Van den Hollandschen graveerder Jan Luiken (+ 1712) kent men een tafereel, waarop, zooals het onderschrift zegt, « een Barrevoeter Monnik stelt een Predik stoel voor het huys, daar de [Protestantsche] Predicanten en Gedeputeerde gelogeert waren, omdat hij be geerde dat sy syn sermoen zoude hooren r) ».
We bezitten nog een Vlaamsche preek *), op de Markt te Edingen door een Kapucijn gehouden, den 29 November 1766, « post crurifractionem Constantini Standaert ». Dat sermoen schijnt het werk van Bruno van Geeraardsbergen of Godfried van Edingen. d) Vóór de Fransche Overheersching nam het Brusselsch Haf steeds een Kapucijn, om in het Fransch de vasten en den advent in de kerk van Koudenberg te prediken. Voor het tijdvak 1617-1633 (tijdens het leven van Isabella), heb ben we de namen dier. hofpredikanten, met passende andere gegevens, elders reeds gedrukt ’ ). Dat waren paters uit de Burgondische, Waalsche of Vlaamsche provincie. Het duurde echter niet lang, of alle vreemdelingen werden geweerd en voortaan werd gewoonlijk een of andere Waalsche pater, op verzoek van den Vlaamschen provinciaal, tot die bediening aangeduid. Tusschenin verbleef die gewoonlijk te Charleroi, bij uitzondering ook te Edingen of te Aat. Het gebeurde ook dat hij zich naderhand voorgoed in de Vlaamsche provincie liet inlijven. De laatste bekende predikant aan het Brusselsch Hof is Joannes Chrysostomus van Bergen, in 1792 benoemd. Of hij nog opvolgers gehad heeft, weten we niet. e) Nu moeten we nog spreken over enkele bijzondere 6) CF., t. II, 1932, pp. 471-472. 7) FL., Dl. XXIII, 1940, blz. 269 en n. 20.
8) ACB., in , 6121. 9) EF*» •. XLIX, 1937, pp. 333-340. — Die Kapncijnerpredikatie belet niet dat ook de Dominikaan Vivier in 1622 reeds sedert 16 jaar den ütel van « predikant der Aartshertogin » droeg. Zie Correspondance du nonce G. F r. Guidi oi Bacno, éd. B. d e M e e s t e r , t. I (Brnxelles-Rome 1938), pp. 8, 40, 59, 253.
25 122
Kapucijnerpredicatic in België v. d. Fransche Omwenteling. 77
soorten van geloovigen, bij wie de paters als predikant en biechtvader optraden. Regelmatig preekten de Kapucijnen in sommige abdijker ken (Malmédy, Stavelot, Zonnebeke enz.), omdat die mon niken zelf nooit den kansel betraden. In kapellen en kerken van nonnen was het in lateren tijd ook veel de gewoonte, dat die paters er voor de geloovigen (en dus onrechtstreeks ook voor de zusters) het woord Gods verkondigden. Doch con ferenties voor de nonnen zelf vindt men zelden vermeld, tenzij in de XVHI" eeuw, als de paters bij uitzondering de leiding van zoo’ n kloosters in handen moesten nemen. De Bisschoppen waren streng in het verleenen van jurisdictie voor nonnen, maar de Kapucijnen waren in den beginne nog veel strenger om die zielzorg te aanvaarden. W.e weten reeds dat ze in 1596 gekant waren tegen het invoeren van Italiaansche Kapucines sen ; dat was grootendeels omdat ze vreesden hun dan ook biecht vaders en leiders te moeten geven. In den beginne was men uiterst streng voor alle betrekkingen met nonnen, alhoewel de Orde onder hen groote weldoensters vond. Een ceremoniaal van 1595 10) verbiedt zelfs a l l e correspon dentie met kloosterszusters ; uitgezonderd worden enkel de Begij nen, die eigenlijk geen religieuzen zijn. Die eerste strengheid kon onmogelijk gehandhaafd blijven. e uitbreiding van het ministeriewerk, de aandrang der Bissc oppen en der nonnen zelf brachten allengs veel mildere v e r o r d e n i n g e n mee. De Kapucinessen, door een Kapucijn gesticht (Augustinus van Béthune), vroegen gaarne raad aan de paters en gaven ïun aa moezen doch voor het overige hingen ze van den Bissc op a Nog in 1647 wordt er beslist 1J) , dat men noch aan Kapucinessen noch aan andere nonnen biechtvaders zou verleenen, tenzij in een heel uitzonderlijk geval ; zelfs zou men gewoonlijk in hun kapel geen mis lezen, noch er de diensten der Goede Week verric ten. Z oo was de theorie, doch de praxis verschilde nogal cens,
oo zie
men paters en broeders bouwmeesters, bij nieuwe stichtingen van Kapucinessen, de werken leiden en besturen. Als zusters op reis moesten, b.v. om nieuwe huizen te bezetten, worden ze on erwe„ door Kapucijnen vergezeld. In oorlogstijd gebeurt het, at een re ügieus in een nonnenklooster blijft vernachten, om de zusters te helpen en te steunen. , „ Reeds vóór 1667 hoorde men te Luik de biecht der K a p u c i n e s -
f.
10) ACB., III, 5008, 155v. . 11) [ A p o l l i n a i r e d e V a l e n c e ] Histoire des Capucines de Flandre, t. 11 (.1 an l8™ ), PP. 379, 574. 12) ACB., III, 1006, p. 436, § 5.
26 123
78
P. H
il d e b r a n d ,
O . Cap.
sen l3) ; en reeds vóór 1698 waren de Kapucijnen gewone biecht vaders hij dezelfde nonnen te S.-Truiden ; in dat jaar werd hurf toegestaan, zelfs in het kloosterslot binnen te gaan, om er zieken te biechten w) . In 1749 werd zoo ’ n algemeene toelating voor ver schillende Ordesprovincies verleend, o.a. voor Vlaanderen, W allo nië, Luik, enz. “ ). Doch nog in 1704 hadden de Walen beslist : « On n’accordera que très rarement ou extraordinairement et en core difficilement des confesseurs aux religieuses ie) ». De tiid zal in de XVIIIe eeuw toch aanbreken, dat de paters zelfs regelmatig in sommige kloosters als gewoon biechtvader fungeeren.
f) Nopens de verhouding tot de Derde Orde bestatigen we heelemaal dezelfde aanpassing als voor de nonnen. In het begin wil men er zich hoegenaamd niet mee bezighouden, om meer afgetrokken te kunnen leven en eventueel moeilijk heden met de pastoors te vermijden. Rome wil niet dat de Kapucijnen Derdeordelingen inkleeden of besturen. Op den duur is dat toch gekomen 17). Ondertusschen groeiden de betrekkingen met wereldlingen ge stadig aan. De wonderwerker Marcus van Aviano, die verscheidene weken in België vertoefde, had de gewoonte iederen dag om 12 u. aan al de personen die zich in zijn gebeden bevolen hadden van verre zijn zegen te geven. De ascetische schrijver Albertus Van den Bosch schijnt ook dagelijks, op vaste uren, ’ s morgens en ’ s avonds, van verre zijn zegen aan vrienden en biechtkinderen, volgens af spraak, gegeven te hebben 18).
g) In veel plaatsen waren de Kapucijnen aalmoezeniers van het gevang. Terdoodveroordeelden werden veelal door een pater bijgestaan. h) In Italië bedienen de Kapucijnen veel hospitalen. Dat apostolaat was in België nooit in voege, althans niet in de zelfde maat als in het Zuiden. Enkel ten tijde van pest eri besmetting traden de paters op, om heldhaftig, met levens 13) [ A p o l l i n a i r e d e V a l e n c e ] Op. Cit., t. I, p. 230. 14) B C „ t. IV, p. 97. 15) BC., t. VII, p. 407. 16) ACB., H l, 1003, p. 53. 17) Zie onze artikels, bij het jubeljaar van 1921 verschenen : De Belgische Kapucijnen en de Wereldlijke Derde Orde, in NF., Dl. IV, 1921, blz. 161172 ; De wereldlijlce Derde Orde van Franciscus in België, in Ons G eloof Dl V n , 1921, blz. 289-307. 18) OGE., Dl. II, 1928, blz. 269.
27 124
Kapucijnerpredicatie in België v. d. Fransche Omwenteling. 79
gevaar, de slachtoffers naar ziel en lichaam te verzorgen **)■. In alle kloosters had men op den duur een « pesthuis » , op het uiteinde van den tuin en het is zoo lang niet geleden, dat zoo’ n gebouwtje te Edingen nog bestond. In het Fransch heet men dat « la maison S.-Roch ». Hiermee houdt het feit .verband, dat de Kapucijnen steeds de devotie tot S. Rochus verbreid hebben. Dat pesthuis was niet bestemd om er zieken •te verplegen, maar de paters, die dat apostolaat vervulden, vernachtten daar, om door hun betrekkingen met medebroe ders de besmetting niet voort te zetten. In veel steden was er een speciale ziekenbezoeker of een •aalmoezenier der hospitalen aangesteld. Preeken voor derge lijke huizen hebben we toch niet teruggevonden. De zieken bezoeker ging minsten» tweemaal in de week zijn kliënten bezoeken. Het ceremoniaal der Vlaamsche provincie (pp. 278279, § 7) steunt er op, dat die bezoeken heel kort moeten zijn en dat vooral de armen dienen bevoordeeligd te worden. i) Verscheidene Kapucijnen waren veldpaters of militaire aalmoezeniers. Steeds heeft die Orde veel betrekkingen met militairen gehad. De stichter, Lodewijk van Fossombrone, was een oud militair. De overste der eerste paters, die in 1585 19) Dr. T ricot-R oy er, Les Capucins et la Peste en Belgique (Bucarest [1932] et EF., t. XLVII, 1935, pp. 615-635). — Het biechthooren der pest•lijders werd reeds op 3 Januari 1624 ain de Kapucijnen toegestaan (ACB., UI, 1012, p. 12) ; voor leper en Aalst verden dergelijke permissies gegeven ■°P 19 Juli 1636 en 9 Mei 1648 ; ook de overige Bisschoppen verleenden gaarne die toelating (ACB., I, 4460 ; I ü , 1012, p. 23). — Zoo de pater* in België slechts bij uitzondering zieken verpleegden, kweekten ze ioch medicinale planten ; de quêteur of de portier had zoo een perceeltje beschikbaar in den tnin en die remedies werden dan aan vrienden en weldoeners weg geschonken. Aldus in een oud liedje over het Paticntiekruid der Kapucijnen is er spraak van een meisje, dat zoo ongeduldig was om het 6acrament van liet huwelijk te ontvangen. Maar daarna zuchtte het : In de eerste acht dagen, Ik kreeg wel viermaal slagen ! Ik moest het àl verdragen : Ik was er mee getrouwd ! Ik ging al om patientiekruid Naar de Kapucijnen... Patientiekruid is inderdaad een bekende medicinale plant, in het kruidboek van Dodoens vermeld. De Kapucijnen kweekten ze voorzeker ook in hun medicinalen moestuin !
28
125
80
P.
H
il d e b r a n d ,
O. Cap.
naar België kwamen, Felix van Lapedona, had als soldaat* samen met Farnese, tegen de Turken gestreden, eer hij hets kloosterleven omhelsde. De stichting van het klooster te Dendermonde (1595) was het werk van het plaatselijk garnizoen; de soldaten stonden hun soldij af, om de onkosten te dek ken. Toen in 1603 Italiaansche soldeniers, in Spaanschen dienst, te Hoogstraten aan het muiten sloegen en zich in het kasteel verschansten, ging Cornelius van Recanati ze met aandrang bepreeken, om ze tot hun plicht terug te brengen.. Archangelus Forbes werkte in 1606 te Diksmuide, onder de Schotsche troepen, in .Spaanschen dienst ; onder hen bekeer de hij 300 Protestanten. Bij een andere gelegenheid kon hij de militairen verzoenen, toen er erge betwistingen tusschen Spanjaarden en Schotten ontstaan waren. Te Stevensweert (Hollandsch-Limburg) werd regelmatig voor het garnizoen door een pater uit Maaseik in het Fransch gepredikt. Ook in het buitenland waren Vlaamsche Kapucijnen werkzaam. Michaël van Gent (van Poucke-Laurentii). geprofest in België, werkte een tijdlang in de Rijnprovincie. Later trok hij naar Dalmatië en werd er aalmoezenier van de Venetiaansche vloot, in oorlog met de Turken. In 1649 gaf Rome hem den titel en de facul teiten van missionaris 20). P. Ludovicus van Amsterdam (Smit), was Kapucijn in Frank rijk. Vóór zijn intrede was hij luitenant-kolonel geweest. In 1674 hielp hij b.ij de verdediging der steden Vesoul, Besançon en Faucogney ; ii deze latste werd hij door Lodewijk X IV gevangengeno men. Onder Sobieski trok hij naar Polen, als biechtvader der Koningin 21) . Samen met voorbijtrekkende troepen verschenen menigmaal in ons land vreemde veldpaters. We noemen hier in dit verband den wonderdoener Marcus van Aviano (1681), die naar België kwam en overal veel bijval genoot. Hij is bekend als veldpater tijdens den strijd tegen de Turken. Als militair aalmoezenier vinden we in België nog Antonius van Hoei, + 1710. Alexander van Gent (de Clerck) werd in 1719 als aalmoezenier voor de Indiëvaart van een Oostendsch vaartuig aangesteld, doch wegens onbekende omstandigheden reisde hii niet a f 22).
Te Falmagne (tusschen Dinant en Beauraing) sneuvelde in 20) Uni Trinoque [Tijdschrift der Hollandsche Kapucijnen, Den BoschJ Dl. V, 1938, blz. 289-290. 21) FL., Dl. X VI, 1933, blz. 282-287. 22) Bijdragen tot de Geschiedenis, Dl. X X V , 1934, blz. 291.
29 126
Kapucijnerpredicatie in België v. d. Fransche Omwenteling. 81
Séptember 1790 een Kapucijn, wellicht een vreemdeling, wiens naam we niet hebben kunnen achterhalen. Hij was militair aalmoezenier en er bestaan veel afbeeldingen van hem ; in verschillende houdingen wordt hij voorgesteld, doch steeds met pij en vollen baard. Zijn kleed draagt hij tot aan de knieën opgevest, zijn paternoster op den buik, een paar hooge laarzen aan de beenen, een shako op het hoofd. In de handen houdt hij een sabel en een kruisbeeld. Daaren boven draagt hij een borstkruis en ook op zijn schouder is een kruis op de pij genaaid 23). Vooral op het einde der XVHI' eeuw vinden we veel Ka pucijnen als veldpaters. In noot worden de meest bekende bij naam genoemd 24). j) Geloovigen van een andere taal. — De gedrukte sermoenenbundels uit de XYII* eeuw zijn dikwijls in het Latijn uitgegeven, alhoewel ze in de volkstaal gepredikt werden. Ook 23) Volgens P. VenviscH, Op. cit., Dl. III, blz. 329, zouden er in dien slag twee Kapuoijnen gesneuveld zijn, doch hij bekent dat hij hun namen niet weet. Elders (,blz. 134) zegt hij dat ze daar te paard reden. Dat zal waarschijn lijk uitleggen, waarom de pij opgevest wordt. 24) In het bisdom leper krijgt in 1782 een zekere P. Urbanus, waarschijn lijk die uit Kortrijk (Cruenaere-Staes), jurisdictie als aalmoezenier van het legioen de Berni, uit de vesting van Duinkerke. Hij had de toelating om ■als wereldgeestelijke gekleed te gaan. — Jozef Maria van Brussel l,Roberti-de "Rye) was militair aalmoezenier van het legioen de Vierset in 1769 (Oostende). In 1778 werd hij te Brugge gesaeculariseerd. Na pastoor van het garnizoen te Gent geweest te zijn, stierf hij als kanunnik le Lier in 1795. P. Pru dentius van Breda (Cuypers-Raymaekens) was aalmoezenier van het legioen de Vierset te Oostende. Na tien jaar dien dienst verricht te hebben, werd hij pastoor benoemd van het fort S. Filips (Oostoever der Schelde, rechtover 'Kalloo) in 1776 ; hij was het nog bij zijn dood in 1779 (ACB., III, 1008, P- 215). Hij had permissie om het kleed af te leggen en geld te gebruiken. Zjjn opvolger was Jozef van Aalst (Hachten-vanden Brande), hetzelfde jaar 1779 benoemd ; hij stierf in 1785 (ACB., III. 1008, p. 235). Voorloopig werd
30 127
82
P . H ild e b r a n d , O . C ap.
in het Archief der Belgische Kapucijnen 25) bezitten we ser moenen uit de jaren 1728-1770, in die taal opgesteld ; doch niets bewijst dat ze door een Kapucijn geschreven werden. Omstreeks 1614 werd te Keulen iederen Vrijdag voor de « Kruisbroederschap » door een Kapucijn in het Latijn ge predikt ; dat komt waarschijnlijk doordien dat de leiders, Franciscus Nugent en Sigismund van Dinant, zich onbelkwaam voelden om gevoeglijk in het Duitsch te preeken. Daar hier in België destijds de Spaansche taal heel ver breid was 2Jbis), ware ’ t niet onmogelijk dat de paters ook in die taal zouden gepreekt hebben, doch voor Vlaanderen ken nen we zoo geen gevallen. Voor het overige is het natuurlijk, dat vreemdelingen,die België bezochten,bij gelegenheid wel in hun moedertaal gepreekt hebben ; doch dat laten wij onver let. Vlamingen en Walen preekten doorgaans elk in hun eigen taal, de taal der streek. Toch kwam het voor, dat de Belgissche Provincies behoefte voelden aan ministerie in de tweede taal en dan kwam er bij de Vlamingen veelal een pater uit de buurtprovincie die taak vervullen. Bij de splitsing in 1616 had men ten andere beloofd, malkaar wederkeerig te helpen en te steunen. Hooger vermelden we de Fransche sermoenen voor het Hof te Brussel. Diezelfde predikanten hielden dan gewoon lijk ook enkele pr^eken in die taal te Antwerpen en te Leu ven 3‘ ). Ook bij andere zeldzame gelegenheden werd te Brussel in het Fransch gepreekt, b.v. bij het jubilé van P. Karei van Arenberg 27). Te Gent preekten de Kapucijnen de vasten en den advent in S.-Michielskerk in het Fransch, al thans in 1622 !S). Ook te Breda hield men Fransche sermoe nen 2*), zoowel als voor het garnizoen te Stevensweert (Hol25) ACB., m , 6115. 25bis) Volgens een bisschoppelijk verslag van 1623 werd te Antwernen ge predikt in het Nederlandsch, het Latijn, het Fransch, het Spaansch en het Italiaansch (Correspondance du nonce G.-Fn. Guidi d i B a c n o , éd. B. de M e e s t e r , t. II (Bruxelles-Rome 1938), p. 875. 26) CF., t. II, 1932, p. 473. 2 7 ) F r é d e g a n d d A n v e r s , Etude s u r le Pcre Charles d*Arenberg ( J P a r is -R o m e 1919), p. 350. 28) ACB., in , 9670, p. 25. 29) NF., t. VII, 1924, p. 282. — In 1633 werd er door het kapittel bezwaar gemaakt tegen een Fransche preek van P. Franciscus van Bergen, die op
31 128
Kapucijnerpredicatie in België v. d. Fransche Omwenteling. 83
landsch-Limburg). Eindelijk vermeldt men nog regelmatige Fransche sermoenen te Meenen, leper, Broekburg en Meesen (abdij ). De Fransche predikatie in Vlaanderen belet niet, dat de be volking toch ééntalig Vlaamsch was. In Wallonië daarentegen had den de Kapucijnen een drietalige provincie; zij telde twee Vlaamache kloosters (Eupen en Edingen), twee Duitsclie (Luksemburg en Arlon) en zes of zeven Waalsche, naar gelang Doornik tot België of tot Frankrijk behoorde. Edingen werd aan de Walen geschonken, door een gril der machtige Hertogin van Arenberg, omdat ze de Vlamingen haatte, sedert ze haar eigen zoon, P. Karei, tegen haar wil en dank, in het klooster opgenomen hadden. Het stadje was nochtans over wegend Vlaamsch. Een tiental der inboorlingen lieten zich later in de Vlaamsche provincie inlijven, liever dan in de Waalsche ; en Bonaventura van Edingen (Cattier-Clement, -j- 1733) werd zelfs provinciaal van Vlaanderen. In de parochiekerk was bijna heel de predikatie Vlaamsch, bij de Paters echter totaal Fransch. Het Eupensch dialect is stellig Nederlandsch, geen Duitsch. Het archief van het klooster is drietalig, zonder nog het Latijn mee te rekenen. Politieke invloeden hebben er thans alles verduitscht. Daar, zoowel als de Edingen, Arlon en Luksemburg, hebben de Kapucijnen stellig de Fransche cultuur bevoordeeligd. In hun kerk te Eupen werden katechismus en sermoenen wel in het Duitsch ge houden ; doch sedert 1742 preekte men ook ééns per maand in het Fransch, voor de geloovigen die de volkstaal niet kenden. Te Luksemburg was alle predikatie in het Duitsch. In de X VIIe eeuw preekte men er meer in het Fransch, wat dat ook door dc Fransche Paters voortgedaan werd, gedurende de jaren toen zij het klooster bezetten (tot 1697). Na den vrede van Rijswijk echter werd, uit reactie, enkel in het Duitsch gepreekt. In de parochiekerk te Arlon was alle predikatie, ook de kate chismus, in het Duitsch ; bij de Kapucijnen echter gebeurde alles in het Fransch. Zelfs in sommige Waalsche steden verbleven er steeds paters van een andere taal, ten dienste der bevolking. Volgens een statistiek van 1754 30) , was er een Duitsche biechtvader te Charleroi en te Mons, een Vlaamsche te Aat, te Namen en te Doornik; een Vlaamsche katechi9t te Doornik ; elders vindt men er zelfs een Duit•chen predikant te Namen vermeld sl). Vlaamsche paters, die de een mistoestand in het hnishouden van een geestelijke gewezen had. Het Prov. Archief der Hollandsche Kapucijnen bezit verschillende stokken nopens dit incident (B. II, K . 1-2). 30) EF., t. XLVI, 1934, p. 611. 31) ACB., l i l , 1003, tusschen pp. 446 en 447.
32 129
84
P.
H
il d e b r a n d ,
O. Cap.
Walen noodig hadden, kwamen meest uit Brussel, Edingen en Eupen, gelijk men in de aangehaalde statistiek ziet, en dat waren leden van de Waalsche provincie zelf ; die kon zich gewoonlijk in taalopzicht alleen verhelpen, terwijl de Vlamingen voor de predi katie te Brussel gewoonlijk vreemde hulp noodig hadden. Eindelijk dient nog vermeld dat er te S.-Omaars. in de Rijseleche provincie, steeds twee Vlaamsche paters uit de Duinkerksche custodie verbleven, om er hun taalgenooten dienst te bewijzen.
(iWordt vervolgd ) .
P. H ildebrand, O. Ca p .
33 130
KAPUCIJNERPREDICATIE IN BELGIE VOOR DE FRANSCHE OMWENTELING (Vervolg van blz. 84-)
3. O n d e r w e r p e n en P r e e k g e l e g e n h e d e n . — Nu onder zoeken we wanneer en waarover er gewoonlijk gepreekt werd. Eerst stellen we de vraag of de Kapucijnen vóór de Fransche Omwenteling ook « missies » preekten in den hedendaagschen zin, om ons daarna met de verschillende soorten van sermoe nen, gelijk men dat vroeger opvatte, speciaal bezig te hou den. a) Missies. — Veelal wordt het prediken van missies he dendaags gehouden voor den hoogsten vorm der kanselwel sprekendheid ; en paters, die voor hun ministerie een edele ambitie hebben, voelen zich gelukkig, als ze tot dat predikatiewerk aanvaard worden. Werden er hier vroeger door de Kapucijnen ook zoo’ n mis sies gepredikt ? Alles hangt af van de juiste beteekenis, die men aan het woord « missie » geeft. Gewoonlijk verstaat men daardoor een meerdaagsche systematische reeks van oefeningen, plech tigheden en preeken, vooral over de « groote waarheden », gehouden om het volk tot inkeer en levensverbetering te bren gen. Die missies komen maar terug na een zeker getal jaren, hoogstens tien, volgens het Kerkelijk Wetboek (canon 1349, § 1). In de eerste 25 jaar na de stichting van het eerste Kapu cijnenklooster in België, vernemen we hier en daar van pre dikaties, zelfs verschillende dagen achtereen, zonder dat een of ander kerkelijk feest daar aanleiding zou toe geven. Ook in de Rijnprovincie schijnt dat voor te komen *). Wellicht mogen we daar echte missies in zien. Maar zooiets bleef toch altijd een uitzondering. Gewoonlijk (en later zoogoed als al tijd) was de predikatie aan vaste dagen of tijdstippen ver bonden : vasten en advent, 40-urengebed, enz. In den grond 1)
A.
Jacobs,
Die Rheinischen Kapuziner
34 132
(Münster i. W. 1933), S. 66, 130.
Kapucijnerpredicatie in België v. d. Fransche Omwenteling. 237
waren dat misschien wel missies, in dien zin dat de predi katies verschillende dagen aansleepten, zelfs een maand en meer, en dat veel predikanten te dier gelegenheid ook de groote waarheden aanpakten, die thans bij een missie de hoofdstof vormen. Onder het 40-urengebed werd in den be ginne 4 of 5-maal per dag gepredikt. Zelfs vernemen we dat er te Aat in 1611 bij zoo’ n gelegenheid niet minder dan 40maal gepreekt werd ; dat is dus ieder uur. Doch weer ver schillen die preeken van moderne missies, doordien dat ze regelmatig ieder jaar op dezelfde parochie gehouden werden, terwijl het hedendaags jaren duurt, eer een nieuwe cyclus begint. In vreemde provincies der Kapucijnerorde, b.v. in Frank rijk, komen buitengewone missies, niet aan vaste tijdstippen gebonden, reeds in de XVI' en vooral in de XVII0 eeuw dik wijls voor 2). Dat zijn waarlijk missies naar de hedendaagsche opvatting. In 1689 verleende Rome zelfs bijzondere voorrechten voor die « missies » (zoo heette men dat reeds), door de Kapucijnen in verschillende gewesten gepredikt, waar er geen missionarissen van de Propaganda werkzaam wa ren 3). Die concessie werd naderhand regelmatig vernieuwd. Die predikaties hadden vooral plaats in verlaten of afgelegen gewesten, of streken door het Protestantisme aangetast, twee toestanden die hier in België in de XVII* en XVUI’ eeuw weinig voorkwamen ; dat legt dus uit, waarom men hier te lande dien vorm der prediking zoo moeilijk bestatigen kan. Zoo we hier geen eigenlijke missiepredikanten terugvinden, hebben we daarentegen « stationarissen » , hoogste titel dien een predikant kon betrachten. Veel lager stonden de dominicalisten en laagst van allen, de katechisten. b) Katecliismus. — In den beginne werd het katechismusonderricht voor iedereen gegeven, ook voor volwassenen; later bleef het aan de kinderen voorbehouden. In alle hand boeken geeft men dat onderricht aan als een specialiteit der Jezuïeten. Zonder de groote verdiensten der Sociëteit in dat 2)
A p o l l in a ir e
(Toulouse 3) BC.,
de
V
alence,
Toulouse chrétienne. Histoire des Capuciru,
t.
I
pp. 2 6 2 s s . I, pp. 137-138.
1 8 9 7 ), t.
35
133
238
P.
H
il d e b r a n d ,
O.
Cap.
opzicht te >villen verminderen, mogen we toch ook het aan deel der Kapucijnen niet vergeten. Reeds in 1610 besliste het kapittel te Brussel dat de katechismus aan de kinderen niet aan de deur, maar in de kerk moest onder wezen worden 4). Te Luik nam dat onderricht zoo ’ n uitbreiding, dat er in 1774 in den faubourg Ste-Marguerite een kostelooze jongensschool inge richt werd, onder de leiding der Kapucijnen. In veel steden vindt men dat katechismusonderricht in de han den der paters, in hun eigen kerk of in die der parochie, ook des noods in een of andere school. Dat bestatigt men h.v. te Arlon, Armentiers, Charleroi, Condé, Doornik, Eupen, Halluin, Maaseik, Marcinelle, Meenen (2-maal in de week in de paterskerk en 2-maal daags onder de vasten, als voorbereiding tot de eerste Communie), Merville (iederen Donderdag in de parochiekerk en den Zondag in de armenschool), Oostende, Orchies (in de kerk en in de scholen). Rijsel (2-maal in de week), S.-Truiden, Soignies, enz. Te Duinkerke had die katechismus iederen Zondag plaats en in de vasten 2-maal in de week, tot voorbereiding tot de Eerste Communie s). Zooals de lezer ziet, zijn we voorloopig beter nopens de Waalsche steden ingelicht dan nopens de Vlaamsche. Om meer volk aan te lokken, deelden de Jezuïeten te Béthune (toen nog Belgische stad) aan iederen toehoorder twee duiten (liards) uit, wat vanwege de Kapucijnen protest uitlokte 8) . El ders, ook bij de Kapucijnen, werden de lessen met een prijsdeeling bekroond. Te Maaseik bestonden er twee renten ten laste der stad, om die onkosten te dekken. Zoo zien we in 1739 den katechist Andréas van Halen te / ntwerpen een groote hoeveelheid prijzen voor Maaseik bestellen ; doch, niet wetend dat dit inko men verminderd was, had hij te veel onkosten gedaan. Hij ver zocht bijgevolg de Stad om toch gansch die som te betalen. Ook beeldekens o f printjes werden regelmatig uitgedeeld. De stad Meenen bekostigde er reeds in 1632-1633 7) . Nog zouden we hier geestelijke spelen kunnen vermelden, door de Kapucijnen vroegtijdig op touw gezet, ook als bekroning van het katechismus onderricht8). Er bestaat zoo een spel over Archangelus Forbes ; ook Justinus van Brussel en Seraphim van Brugge maakten zich door zulke schriften verdienstelijk. 4) ACB., r a , 1006, p. 104, 8 58. 5) OGE., DI. X IV, 1940, blz. 218. 6) Ville d'Armentières. Inventaire analytique des Archives Communales (Lille 1877), p. 14. 7) Dr. Rem bhy-Baoth, Histoire de Menin, t. III (Brugea, 1881), p. 407. 8) Ibid., t. I, p. 639.
36 134
Kapucijnerpredicatie in België v, d. Fransche Omwenteling. 239
c) Zondagpreek. — De dominicalist besteeg iederen Zon dag den kansel, en ook op de feestdagen, wanneer de stationaris zelf aan het woord niet kwam. De katechist predikte nooit onder de missen ; de zondagpredikant trad echter op onder de hoogmisi ofwel na den middag. Gewoonlijk aanzag men hem als den coadjutor van den stationaris. Bij de Walen, na de afscheiding der Luikerprovincie {1704), was er een groot tekort aan predikanten en toen gebeurde ’ t dat dezelfde pater de statie zoowel als de zondag preek in dezelfde kerk moest houden. Spoedig echter kwam «r beternis en kon men ook in dat tekort voorzien. In steden, waar er verschillende kloosters bestonden, had iedere Orde beurteling de gelegenheid tot prediken, zoodat dezelfde paters soms maar na twee, drie, vier of zelfs vijf jaar weer aan het woord kwamen. Elders predikten de éénen het ééne jaar op de feestdagen *n de anderen op den Zondag of de statie ; het volgende jaar was de verdeeling dan omgekeerd. Misverstanden of conflic ten konden daarbij wel voorkomen. Aldus lezen we dat de Kapucijnen te Leuven gedurende de Sinksendagen in S.-Pieterskerk het 40-urengebed hielden, terwijl de Recollecten beweerden dat zij het recht hadden daar de namiddagpreek te houden 9). Te Tienen vinden we ook zoo ’n inciden ten. In S.-Germanuskerk werd het feest van ’t H. Kruip plechtig gevierd. De Kapucijnen waren er gewoon op alle feestdigen van het jaar te prediken en de Recollecten op den eersten Zondag. In 1711 viel het feest van het H. Kruis nu juist op den eersten Zon dag en beide Orden meenden op den kansel aanspraak te mogen maken. De Kapucijn, Albertus van ’ s-Hertogenbosch, had den Ple baan langs zijnen kant en naderhand ging hij zich beklagen bij den Gardiaan der Recollecten, Albada, die beloofde dat zoo ’ n feiten nooit meer voorkomen zouden. Ook reeds in 1682 was er in de zelfde kerk zoo ’ n conflict geweest. Toen de Kapucijn Franciscus van Aarschot den kansel wilde beklimmen, vond hij den Minder broeder Piscadoro op de trappen zitten, om den doorgang te ver sperren. Niettegenstaande het protest van den Onderpastoor begon deze zijn sermoen 10) . Hedendaags zou men op voorhand het geval trachten te voorzien ; en b.ij een eventueel a conflict » zou de
9) NF., Dl. V, 1922, blz. 41. 10) OGE., Dl. II, 1928, blz. 181.
37
135
240
P.
H
il d e b r a n d ,
O.
Cap.
pater, die niet preeken moet, misschien eerder blij zijn, dat hij van den last af is !
d) De Stationarissen zijn natuurlijk de paters die de « sta tie » preeken. Maar dat woord wordt soms, oneigenlijk in de beteekenis van alle « vast predikatiewerk » genomen. Aldus vermeldt een Libellus Stationum 11) ook zondag- en feestpreeken. Doch streng genomen, bestaat de cc statie » enkel in het preeken van advent en vasten, Kerstdag en volgende dagen, Nieuwjaar, Driekoningen, Paschen, Sinksen, Octaaf van het H. Sacrament, Allerheiligen en Allerzielen. Natuur lijk is die lijst niet heelemaal vast en onveranderlijk ; vol gens tijd en plaats komen er ook wel wijzigingen in voor. Die titel van stationaris was bij de Fransche Kapucijnen on bekend. In Italië echter was hij zeer gezocht ; vooral gardiaans en lectoren betrachtten hem. In ons archief zijn er teksten die vermoeden dat men hier die organisatie uit Italië overgenomen heeft. Dat vinden we minder waarschijnlijk, daar het te betwijfelen valt, of er hier al stationarissen geweest zijn, ten tijde der Italiaan sche stichters der eerste Belgische provincie. En in Frankrijk, waar de Italianen ook de Orde ingebracht hebben, bleef die titel, zooals. gezegd, onbekend. Eerder zouden we vermoeden dat men hierin de andere Orden, hoofdzakelijk de Recollecten uit eigen land, nage volgd heeft.
Den titel van stationaris kan men verliezen, doordien dat men minder bijval heeft als predikant of te oud wordt ; dan zakt men tot één der lagere klassen af: dominicalisten of katechisten. Zoo’ n vermindering kan ook voorbijgaande zijn... Onder al de staties, was bij de Walen die van Ste Waudru te Mons het hoogst in aanzien, samen met die van Koudenberg te Brussel. De vastenpreek was het belangrijkste werk van den sta tionaris. In den beginne preekte men iederen dag, zoowel onder den advent als in de vasten, zooals Florentius van Hanswyck laat veronderstellen. Spoedig kwam het op zes maal, om te eindigen met vijf preekdagen, wat later het ge woon getal bleef. Bij de Kapucijnen te Meenen waren er maar twee passiepreeken per wéek. Elders, b.v. te Chièvres, was het driemaal. 11) ACB., IU, 7015.
38 136
Kapucijnerpredicatie in België v. d. Fransche Omwenteling. 241
Dat heette men een « halve statie » en die predikanten kre gen noch den titel noch de voorrechten der eigenlijke stationarissen **).Ook het 40-urengebed viel in de attributies van den stationaris. In den beginne duurde de aanbidding 40 uren ach tereen, zonder onderbreking, zelfs ’ s nachts. Te Maaseik be gon de godvruchtige oefening ’ s morgens om 2 u. 13) ; dan had men slechts één vollen nacht tusschenin en ’ s avonds om 6 u. werd de plechtigheid gesloten. In 1686 liet Rome toe, de 40 u. ’ s avonds te onderbreken en ze over drie dagen te verdeelen I4). Gewoonlijk hield men die plechtigheid met Quinquagesima of Sinksen 1S) . Vooral in den beginne, vond die devotie een ongehoor* den bijval, te meer dat er steeds gepreekt werd. Philippus van Kamerijk vertelt in 1612 16) : « Ardentissime et numerosissimi accedunt [fideles] ad conciones nostrorum praedicatorum, ita ut, quando concionatur aliquis Capucinus, tunc praedicatores aliorum Ordinum qui forte in eodem oppido praedicant, destituantur au ditorio. Et hoc praecipue fit, quando celebramus Orationem XL horarum. Siquidem, tunc per quatuor vel quinque dies fere totus populus communicat, ad lucrandam indulgentiam et assistit diligen tissime concionibus, quae ordinarie singulis diebus habentur quater vel quinquies a nostris. Praecipua vero devotio cernitur in proces sione solemni, quae per civitatem cum venerabili Sacramento fieri solet, ultimo die dictae Orationis. Etenim innum;ra hominum mul titudo vel sequitur venerabile Sacramentum vul praecidit, cum rhedis et facibus accensis ». Dan verhaalt hij verder, dai er aldus in die processie te Rijsel in 1611 3500 rijtuigen geteld werden. 12) Er komen ook uitzonderingen en onregelmatigheden voor. Aldus, door bijzondere toegevendheid der Oversten, heette men ook stationaria den pater die in de kloosterkerk te Eupen in het Duitsch predikte op Zon. en Feestdagen. Zoo ook den Duitschen Predikant in de parochiekerk te Arlon, waar er in de week nooit gepreekt wordt. Vroeger was dat wél het geval en aldns heeft do titularis den naam van stationaris behouden. Te Edingen in de parochiekerk, werd de vasten in het Vlaamscb gepreekt, doch met veel minder sermoenen dan elders ; en toch werd die p^ter als stationaris aanzien ; niettemin werd er daar nogal tegen geprenteld... 13) Den Bosch, Prov. Archief der Kapuc., HS. D e Institutione... Masecana. 14) R . Linden, Die Regelobservanz in der Rhein. Kapuxinerprovinz (Miin« e r i. W . [19361), p. 42. 15) Caeremoniale... Fr. Min, S. F. Capuc. [Prov. Insulensis] (Leodii 1761), P P . 132-133. 16) ACB., III, 9506 ; cfr. Annuarium, Op. Cit., fase. II, pp. 13-15.
39 137
242
P.
H il d e b r a n d , Q .
Cap.
Bijna lieel de magistraat droeg kaarsen in den stoet. In Vlaanderen is het volk wat koeler en heeft de plechtigheid minder bijval. In het stadje Aat werd bij het XL-u.-gebed in 1611 door den gardiaan 40-maal gepreekt en gingen 9.950 menschen te Communie, zooals uit het getal der verbruikte species blijkt. Te Rijsel in 1612 waren er beide laatste dagen alleen 14.000 communies. Ook op den avond van Witten Donderdag, na ’ t sermoen bij de paters, werd in veel plaatsen door de donkere stad een processie gehouden, waarin de lijdenswerktuigen der Passie rondgedragen werden. De stad bekostigde venkele pektonnen ter verlichting. In de stad Gelder bestond dat tot omstreeks 1738 ; toen werd het, wegens sommige misbruiken, voorgoed afgeschaft 1T) . Te dier ge legenheid was het ook, dat te Antwerpen in 1586 de bekende geeselprocessie uitging. Te Meenen werd regelmatig door de Kapucijnen, sedert 1641, zoo ’ n processie georganiseerd. Ieder jaar ging ze uit op'W ilten Donderdag en verschillende passietooneelen werden er in afgebeeld l8) . De optocht gebeurde ’ s avonds tamelijk laat, doch ondertusschen werd er verlichting gehouden. Ook in de stadsrekenin gen van Maaseik vermeldt men regelmatig, voor die processies, onkosten voor pekvaten, pek- en teerkransen 19).
Alhoewel we nu buiten de attributies van den stationaris komen, moeten we hier toch ook vermelden dat er in de Vlaamsche en Waalsche provincies van het land reeds vóór de Fransche Omwenteling iets bestond in de goesting van de hedendaagsche H.-Hartcbonden, nl. een maandelijksche biecht en Communie. Dan werd er ook gepreekt. Er was een volle aflaat te winnen voor de zielen van het vagevuur. Wanneer dat gebruik bij de Vlamingen ingebracht is, weten we niet ; bij de Walen was het in 1726 =0), in navolging, zegt een oude tekst, van wat er reeds voordien bij de Jezuïeten bestond. Reeds in 1671 had de Tiroolsche Kapucijn Felix Kurz van Niederdorf aflaten voor die oefening verkregen. In Tirol hield men ze steedsf den vierden Zondag der maand ; in Bel gië verschilde de Zondag, volgens plaatselijke omstandighe den. Voor de keus van het onderwerp waren de Kapucijnen in de parochies, waar ze dienst gingen bewijzen, natuurlijk ge 17) ACB., I, 20.200, p. 85. 18) R e m b r y - B a r t h , Op. Cit., t. I, pp. 609-610. 19) B.v. in de jaren 1647-1688. 20) ACB., I, 21.698 ; III, 1003, p. 152.
40 138
Kapucijner prédicat ie in België v. d. Fransche Omwenteling. 245
bonden aan pastoors of plaatselijke gewoonten, die juist op zoo’n dag of bij zoo’ n gelegenheid sermoenen verlangden ; doch dan nog konden ze vrijelijk het onderwerp nader be palen. Onder de vasten predikten ze Christus den Gekruiste. De advent werd eerder als' een tijd van boete opgevat, tot voor bereiding tot de komst van den Verlosser. De Zondagpreek deed het kerkelijk leven medevoelen en medebehartigen. Doch naar het voorschrift van Franciscus, predikten ze eerst en vooral boete en versterving, deugd en zonde, straf en belooning. De zedepreek .was hun groote specialiteit ; dat blijkt duidelijk uit hun vastenpreeken en hun sermoenen voor het 40-urengebed. In 1680 zond Joannes Baptista van Sabbio, procurator generaal der Orde, een omzendbrief naar al zijn kloosterlingen, om de pre dikanten tot een kruistocht tegen de onzedige kleederdracht der vrouwen op te vorderen. Dat was misschien bedenkelijk, want de toestand verschilt van land tot land en niet overal zijn er misbrui ken, ten minste geen ergerlijke. Een zekere P. Reginald van Oude naarde (Heyndrickx) zag daar een gunstige gelegenheid in, om bij de regeering en den Kardinaal maatregelen tegen zulke vrouwen te eischen " ) . Die pater was ten andere Jansenistisch gestemd, dus te streng... Daar hij predikant was, zal hij waarschijnlijk zelf wel zijn banbliksems afgekondigd hebben, doch men bezit daar geen juiste gegevens over.
Eigenlijke dogmatische sermoenen hebben de Kapucijnen weinig of niet gepreekt. Het gebeurde wel, te Maastricht b.v., dat ze met Protestanten onder hun toehoorders af te rekenen hadden en dat hun woord daardoor ook beïnvloed werd, ge lijk we b.v. weten van Gregorius van Brugge. In 1623 berichtte de Tydinghe van Abraham Verhoeven 23) , dat veel volk uit Vlaanderen naar Kales trok om daar een « heer Capuchijn » te hooren preeken, een Franschman met Engelschen 21) A. H o h e n e c c e r , Geschichte der Tirolischen Kapuziner-Ordensprovinz. Bd. I (Innsbruck 1913), S. 648-659. 22) Mechelen, Aartsb. Archief, Archives Francise., III, C. 23) Tijding uit Duinkerke, 26 April 1623. — Die pater met Engelschen tongval zal wel Archangelus van Pembroke ( t 1632) geweest zijn. Hij bekampte dikwijls het Protestantisme. Cfr. Correspondance du nonce G.-Fr. Guidi di Bacno, éd. B. d e M e e s t e r , t. I (Bruxelles-Rome 1938), p. 418.
41 139
244
P.
H
il d e b r a n d ,
O.
Cap.
tongval, ecn a van de eloquentste mannen die oyt in Frankrijk ge weest » zijn. Duizenden toehoorders kwamen zijn woord aanhooren. Op den predikstoel bracht hij een geuzenbijbel mee en de Institu tiones van C a l v i j n , roepend ondertusschen : « Je défie tous les ministres de la France ! » Hij « meriteert 100 mijlen verre te ghaen om hem te hooren » noteert het bericht.
Over O. L. V. preekten de Kapucijnen bij voorkeur. In verschillende hunner kerken vereerden ze bekende Maria beelden, b.v. die van Duffel te Lier en te Aalst, en die van Scherpenheuvel in veel.verschillende plaatsen. Onder de heiligen, vereerden ze speciaal S. Antonius, S. Jozef, S. Hubertus, S. Donatus enz. Met nog meer voorliefde behandelden ze eucharistische on derwerpen. Met ijver propageerden ze de broederschap der Gedurige Aanbidding ; vooral de geestelijke schrijver Nico las-Joseph de Stavelot toonde hierin zijn vurigheid 24). Evenzoo verdedigden ze een veelvuldiger gebruik van de H. Com munie. 4. W i j z e v a n P r e e k e n . — Hoe werd de preek nu ge houden ? Als er in het klooster zelf, na de Completen, gepreekt werd, luidde men bij de Vlaamsche Kapucijnen onder den psalm Cum invocarem, dan onder Qui habitat en ten derden male onder het Nunc dimittis, tot aan het einde van het Credo. Na de preek wordt er wederom gedurende den tijd van één of twee Miserere’ s geluid. Iedereen kwam naar het sermoen ; de jongere religieuzen en de studenten luisterden vóór het hoogaltaar l). Bij het Nunc dimittis kwam de pre dikant in het koor de benedictie vragen, eer hij den kansel beklom ; zoo ook, waar er onder de mis gepredikt werd, vroeg de redenaar den zegen van den celebrant, eer het Evangelie begon 2). In de parochiekerken las de vastenpredikant op den kansel eerst luidop het evangelie, met de formuul : « In nomine Domini prosequitur » ... en op het einde : « ut de eo utiliter 21) Algemeen Nederl. Eucharistisch Tijdschrift. Dl. X V I, 1937, blz. 27. 1) Caeremoniale... Prov. Flandro-Belgicae, Op. Cit., p. 51, § XII. 2) Ibid., p. 276, § VIII.
42 140
Kapucijnerpredicatie in België v. d. Fransche Omwenteling. 245
agamus, imploremus gratiam Spiritus S. per intercessionem B. Mariae, dicendo A ve Maria ». En na luidop het Wees gegroet gebeden te hebben, stond de predikant recht, maakte het kruisteeken en begon met zijn tekst, eerst in het Latijn en daarna in het Nederlandsch. Na het exordium en de aan duiding der verdeeling, legde hij den mantel af en ging onder de preek zitten. Voor de narede stond hij wederom recht en hij eindigde met de formuul :
43 141
246
P.
H
il d e b r a n d ,
O.
Cap.
Maaseik daar het woord Gods verkondigen en een vermaard in* boorling uit Bree zelf, Laurentius Zoenen (+ 1651), had een fun datie gesticht, om de onkosten te dragen. Driemaal per week was er sermoen en er was een ongehoorde toeloop, ook uit de omlig gende parochies, omdat die predikatie in zoö ’ n kleine stad iets heelemaal ongewoons was. Om zijn werk te bestendigen, besliste Zoenen in zijn testament 7) dat zijn huis a in den Naam Jezus » te Bree ten eeuwigen dage tot verblijf van den predikant moest dienen. Een of ander zijner familieleden, of iemand anders, volgens stipulatie van den schenker, mocht daar voorniet wonen, op voor waarde steeds den pater goed te onthalen en te spijzen. Ieder jaar moesten pastoor en schepenen het huis visiteeren, om te zien of er geen herstellingen noodig waren. We weten echter niet, hoelang die regeling van kracht gebleven is.
Reizen was in dien tijd soms heel lastig. Ook is het niet verwonderlijk dat de paters, na hun evangelische tochten, het voorwerp waren van een bijzondere bezorgdheid. In 1704 schrijven de Walen voor : cc Lorsque les prédicateurs ruraux reviendront de la campagne, les supérieurs destineront un religieux charitable, qui leur servira des linges et de l'eau pour leurs besoins 8) ». De wijze waarop de predikanten hun onderwerp behandel» den en hun rede voordroegen, toont dat ze steeds trachtten a) bevattelijk, b) liefdevol en c) onbaatzuchtig te zijn. Die drie hoedanigheden hebben voorzeker veel tot hun succes bijgedragéflh Natuurlijk zijn er ook wel predikanten geweest, die ééne of andere dezer hoedanigheden misten ; maar dan ble ven de sancties niet uit, om te bewijzen hoe streng de Over sten er de hand aan hielden, om de preek zoo vruchtbaar mogelijk te maken. a)
In hun streven naar eenvoud en bevattelijkheid, stel den de predikanten ziph in het bereik van het gewone volk, dat toch verre het grootste deel van hun auditorium uitmaak te. Ze waren de echte redenaars van de massa. Profane ci taten en autoriteiten vluchtten ze zorgvuldig ; Christus en de Heiligen waren hun voldoende. Gaarne bedienden ze zich van voorbeelden en vertellingen, waarin de leer belichaamd 7) ACB., I, 4379. 8) ACB., III, 1003, p. 51.
44 142
Kapucijnerpredicatie in België v. d. Fransche Omwenteling. 247
en bekrachtigd .wordt, vertellingen waar het volk op verzot is en die het gemakkelijk onthoudt. Natuurlijk is bij die me thode het gevaar niet denkbeeldig, dat men te veel wonder geschiedenissen vertellen zal en onbewezen mirakels ; en ook aan de Kapucijnen werd dat euvel wel eens verweten, voor namelijk door andersdenkenden. Aldus bestaan er twee brieven, te Leuven in 1713 en 1714 uit gegeven onder den titel : Den predik-stoel ont-eert door eenige Leuvensche predikanten. Men verwijt aan Minderbroeders en Ka pucijnen te veel wondergeschiedenissen en legenden te preek'en, teksten te verdraaien, valsche citaten uit de HH. Vaders aan te halen enz. De schrijver beweert Katholiek te zijn, doch een der betrokken predikanten hield op den kansel het tegenovergestelde staande : « sy rieken meer naer den Hollandschen kees als naer het oud Mechels geloof, » bevestigde hij. Een der Kapucijnen had van zijn reizen naar Loreto en Terracina verteld ; hij zou bevestigd hebben, dat in het H. Huisje te Loreto de Engel Gabriel 9 uren lang met O. L. V. had moeten disputeeren, eer ze er in toestemde de Moeder van God te worden. « Ondertusschen de Zielkens van de oude Patriarken en Propheten, alsook van veele Engelen ston den aen de deure en luysterden door het sleutelgat, om te weten hoe het zou afloopen ». Tegen die voorstelling protesteerde de predikant echter ; zóó had hij het stellig niet verteld fl) !
De Kapucijnen wilden geen gezochte en opgesmukte preek, geen overdreven pathos en bombast, gelijk vroeger soms nogal bij kanselredenaars .’n gebruik was. Een pater, die zich in dat opzicht te buiten ging, was Antoine de Charleroi, die te Mons in 1736 een lofrede op Ste Waudru hield, in Fransche verzen ! Zijn bijbeltekst zelf vertaalde hij op rijm ; en toen begon hij : « J’ entreprends un éloge, admirez mon dessein, D ’être ouï et compris, c ’ est mon unique fin [ ! ? ]. J’ unis la prose au vers ; il faut que l ’élégance
Dans la chaire aujourd’hui cède à l’ intelligence. Het einde luidt met een slecht rijm : ... C’ est tout votre souhait, souhait le plus utile. Pourrais-je y ajouter?. — Je dis : Ainsi soit-il ! Toen dat meesterstuk ( ? ) P. Antoine een strenge berisping van9) NF., Dl. V, 1922, blz. 42-43.
45 143
248
P.
H
il d e b r a n d ,
O.
Cap.
wege den Provinciaal verdiend had, diende hij zijn ontslag in. Met voldoening werd het aangenomen. Op staanden voet moest hij, recta via, zonder iemand te gaan groeten of van iemand afscheid te nemen, naar het klooster te Doornik gaan wonen 10). Later kwam hij, tengevolge van nieuwe moeilijkheden, naar de Vlaam sche provincie over.
Om hun preek nog aanschouwelijker te maken, waren er paters, die op den preekstoel schilderijen vertoonden, b.v. den lijdenden Christus. Zoo vertelt de ondeugende Vervisch u ) dat een zekere P. Jacobus van leper, stationarisi, te Geluwe de passie predikend, bij vergissing zijn Epce Homo met de beenen omhoog presenteerde, roepend ondertusschen: « Ecce Homo ! Sitio ! 12) » Dat Jan van Landen (+ 1618) onder zijn sermoen een doodshoofd liet zien 13), was een traditie bij de Kapucijnen. Op de groote markt te Verona hield Jan van Fano onder zijn openluchtpreek eens een samenspraak met een doodshoofd, die diep de toehoorders ontroerde. Ook de kreet « Miseri cordia ! » , in processies en elders, gelijk men dat ook te Ant werpen weervindt in 1586, werd reeds door denzelfden pre dikant benuttigd om het volk te ontroeren 14). Het gebruik van geeselprocessies vindt men niet enkel te Antwerpen, maar ook in de Rijnprovincie “ ), te Parijs, in Italië en elders. Hierin moet men zich echter wachten voor onbescheidenheid. Aan het Brusselsch H of preekte in 1624 de Italiaan Hyacinthus van Casale. Hij organiseerde een boetprocessie, waarin Spaansclie edellieden zich tot bloedens toe geeselden ; hij zelf nam de disciplien tusschen al de verschillende punten van zijn sermoen ; en onder de narede, zette hij zich zelven een doornenkroon op het hoofd. Zoo ’ n praktijken, misschien goed in Italië, maakten een 10) ACB., III, 1003, pp. 204-205. 11) Op. Cit., DI. I, blz. 220, n. 2. — Een P. Jacobus van leper kennen we niet ; waarschijnlijk word. Jacobus van S.-Winoksbergen bedoeld, die o.a. in 1755, predikant en vicaris te leper was. Hij stierf in zijn geboorteplaats in 1768. 12) Dat o eitio » zal Vervisch wel voor eigen rekening bijgevoeRd hebben. 13) CF., t. II, 1932, p. 472. 14) Liber memoriolis O. F. M. Capuccinorum (Romae 1928), p. 7. 15) J a c o b s , Op. Cit., S. 6 .
46 144
Kapucijnerpredicatie in België v. d. Fransche Omwenteling. 249 heel slechten indnik en de Aartshertog Isabella ried den predikant aan, liever voorloopig Brussel te verlaten 18).
De eenvoudige volkstrant van de Kapucijnen werd meer dan eens in het belachelijke getrokken, vooral door anders denkenden. In Frankrijk b.v. waar die paters nochtans zoo veel bijval genoten en zooveel goeds gesticht hebben, werden er in de X V Iir eeuw verschillende schimpschriften tegen hun prediking verspreid. Een dezer pamfletten wordt soms ten onrechte aan Fléchier toe geschreven : Prédication prononcée par le R. P. Séraphin de Beauvais, dans l’ église des religieuses Annonciades de Popincourt, près de Paris, le 7e dimanche après la Pentecôte 1T) . Onnoodig te laten opmerken, dat noch dat klooster noch die pater ooit bestaan heb ben.
Een belachelijke preek heet men een « Capucinade » . A l dus schreef een zekere Abbé Com bry (wat ook wel een deknaam is) : La Capucinade. Poème héroï-comique en quatre chants (1792) 18).
Ook in Duitschland is de Kapucijnerpreek bekend, ni. in Wallensteins Lager van den grooten S c h i l l e r . Daar treedt als veldkapelaan een Kapucijn op ; doch het eigenaardig ser moen dat hij uitspreekt is eenvoudig een afgietsel van een tekst uit den bekenden Augustijner Abraham a ,S. Clara (i* 1709) ” ). Inzake van kanselwelsprekendheid verschilt de smaak van land tot land en van eeuw tot eeuw. Veel predikanten hebben hun succes hieraan te danken, dat ze zich goed, te goed mis schien, aan den bedorven smaak hunner omgeving aangepast hebben. Zeker is het, in alle geval, dat veel sermoenen van mannen, die eens zoo’ n groot succes gekend hebben, voor ons smakeloos blijken. Dat kan ook hierdoor komen, dat het le16) F r é d é c a n d d ’ A n v e r s , Op. Cit., p . 179. 17) Afschrift o.a. in de Bibliotheek te S.-Quentin (Catalogue général des MSS. des Bibl. publiques de France, t. III, p. 250, § 15). 18) Ibid., t. XIII, p. 141, n° 3 ; ander HS. met zelfden titel in de Bibl. te Su-Etienne, n° 90 [539], 2°, Ibid., t. XXI, p. 261. 19) Archivum Franc. Hist., t. X VI, 1923, p. 264 ; FL., Dl. XII, 1929, bl*. 70-71.
47 145
250
P.
H il d e b r a n d , O .
Ca p .
vend gesproken woord altijd veel aantrekkelijker is dan de doode letter in een boek. Op aarde is niets volmaakt en overal kan men mistoestan den vaststellen. Doch het schijnt toch heelemaal misplaatst, de Kapucijnerpreek in het algemeen te misprijzen en te kleimeeren. Zooniet, kan men den blijvenden bijval dier paters in vorige eeuwen niet uitleggen. Na zooveel jaren zien we ten duidelijkste in hun nagelaten sermoenen hoe de predikan ten hun ambt behartigden, er fier op waren en deden wat ze konden om eere van hun werk te halen. Regelmatig, tot op een gevorderden leeftijd, zien we er sommigen nog nieuwe sermoenen bijmaken. We hebben gezien hoe Michaël An gelus van Aalst 25 sermoenen maakte voor S. Servatius, die hij, buiten Maastricht, voorzeker toch nergens meer zou kun nen preeken. En met hoeveel zorg schreven ze hun teksten ! We kennen zooveel handschriften, prachtig verzorgd en met teekeningen en printjes opgesmukt ! Hoe zou men dan van al die zorg en dien ijver geen goede uitslagen mogen ver wachten ? b) Het woord van den Kapucijn moest vol liefde zijn, zoodat hij noch toehoorders noch wien dan ook kon kwetsen. Van persoonlijkheden zocht hij zich zorgvuldig te onthouden. Voor het overige mocht hij wel onbeschroomd zijn meening zeggen, daar hij toch aan niemand gebonden wag. Niemand moest hij ontzien; hij had immers niets te verliezen noch van iemand iets te verwachten. Zijn schat was in veiligheid, hier boven. Dat kwam b.v. klaar voor den dag. als de Kapucijnen alleen, onder alle kloosterorden, weigerden hun studenten naar het Seminarie Generaal te Leuven te zenden, waar er, op last van Jozei II, weinig orthodoxe theories geleerd werden. De Orde stond zelfs op het punt hier in België af geschaft te worden. « Het is gemakkeliik voor de Kapucijnen, zegde een Abt ; die hebben niets te verliezen ! » Zoo was het inderdaad, ‘ erwiil de abdijen voor hun bezit moesten schermen ! Toen schreef Godfried van Aalst, in een gedrukten open brief aan den Keizer, dat het beter is aan God te gehoor zamen dan aan menschen.
Maar in alle andere gevallen, wilden de paters angstvallig alle gezag eerbiedigen, vooral dat van kerkelijke overheden. 48 146
Kapucijnerpredicatic in België v. d. Fransche Omwenteling. 251
Van kloosterlingen mocht men niet het minste zeggen of la ten vermoeden, dat minder stichtelijk was. Om met de pries ters in vrede te leven, trachtte men met de geloovigen zoo weinig mogelijk betrekkingen te hebben ; derdeordelingen wilde men juist daarom in den beginne niet aanvaarden noch besturen. Ook de beperkingen inzake van ministerie bij non nen en in den biechtstoel vinden hier ten deele hun uitleg. Het kwam toch wel voor, dat er hier een of ander mis dreven werd of dat men den paters, met of zonder reden, iets verweet. Dat gebeurde b.v. met Eugenius van Geeraarsbergen (Cousin-le Pré), die met Joris van Geel naar de Missies zou afreizen. In 1646 werd hij er in het Bisdom Brugge van beschuldigd, dat hij in S.-Salvators kerk gepreekt had, dat hedendaags « praelati nullam suae gregis curam habent » en andere dingen in dien aard ; geroe pen om zich te verrechtvaardigen, loochende hij stellig die woor den uitgesproken te hebben. Met een vermaning tot meerder voorzichtigheid werd het incident gesloten. Veel erger was het geval van den bekenden predikant Eugenius van Brugge (Thomas de Gheldre, *j- 1692). Levend in een tijd van Jansenisme, was hij vooral gebeten op de Jezuïeten, de voorvech ters der orthodoxie. In zijn vastenpreeken te Leuven beschuldigde hij die Orde openlijk van Pelagianisme (1679). Naar Brugge ge plaatst (1680) maakte hij het nog bonter. Op den preekstoel be vestigde hij dat Judas tot het « gezelschap van Jezus » behoorde ! Veel hooggeplaatste personen kwamen bij den gardiaan hun beklag doen. Zelfs het Bisdom protesteerde. Op 13 December 1681 moest hij met zijn Overste in het vicariaat verschijnen, voor deken, aarts diaken en aartspriesters. « Serio fuit admonitus, quod multa ludicra et indiscreta in diversis concionibus fuerit locutus ; et ordinatum quod in futurum praedicet solummodo verbum Dei et a ludicris et indiscretis locutionibus abstineat » 20). Nog erger uitspattingen heeft de redenaar op zijn kerfstok en ook met de pen begon hij zijn aanvallen te herhalen. Door zijn Oversten werd hij op den duur gesuspendeerd en tot den kerker veroordeeld. Die . strenge maatregelen toonen best, hoe de Orde zelf de drijverijen van P. Eugenius beoordeelde. c) Onbaatzuchtigheid was een derde hoedanigheid van het Kapucijnerapostolaat. Met stoffelijke belangen wilde men zich niet inlaten. Omhalingen mocht men bij gelegenheid der 20) Brugge, Bisschopp. Archief, Acta Episc., reg. 39.
49 147
252
P.
H
il d e b r a n d ,
O.
Cap.
predikatie niet doen, noch door anderen laten doen. Het ge beurde toch wel, dat men een of andere noodwendigheid aan de liefdadigheid der geloovigen moest aanbevelen, maar zelf kwam men er niet tusschen, wat omhaling en bezorgen dier sommen betrof. Reeds Cornelius van Recanati moest aldus in de eerste jaren der XVII’ eeuw geld zien bijeen te krijgen, ten behoeve van het Iersch College te Antwerpen. Doch in zoo’ n gevallen was er geen gevaar, dat de onbaatzuchtigheid der religieuzen zelf in ’ t gedrang zou komen. Om nog meer zijn onthechting te toonen, deed men geen bezoeken bij wereldsche menschen, tenzij er waarlijk goed te doen was. Bij hen iets eten of drinken was op strenge kerke lijke straffen verboden, ten minste in de steden (of in de omgeving) waar er kloosters waren. Ook in de keus van het nachtverblijf was men uiterst streng, om alle opspraak en verdenking zorgvuldig te voorkomen. P. Livinus van Meenen (van Roubais) vastte en pleegde telkens boete, om Goda zegen over zijn predikatie te trek ken 21). De verschijning van den pater zelf was al een soort van prediking. Heel zijn persoon, zijn houding en kleedij, zijn doen en laten, wezen op verachting der wereld en der stof felijke belangen. Het goede voorbeeld was de eerste preek. Regelmatig moest de predikant het gewoel van het volk ver laten, om in retraite en eenzaamheid zijn ijver weer op te beuren en mogelijke verslapping of misbruik onmeedoogend te weren. De paters leefden streng en verstorven. Ja, het gebeurt wel eens, dunkt ons, dat in sommige opzichten de strengheid overdreven was en dat wij, met onze huidige gedachten, de handelwijze onzer voorvaderen, wel bewonderen kunnen in de drijfveercn die ze leid den, doch in den grond zeggen moeten, dat de strengheid te groot en misplaatst was. Volgens de Constituées, moesten zii, die met de gewone vasten spijzen den last der prediking niet konden dragen, eenvoudig in het prediken geschorst worden. Dispensaties werden liierin niet verleend. Er bestaat een « rangorde der waarden », die men hier over het 21)
ACE., I, 8350.
50 148
Kapucijnerpredicatie in België v. d. Fransche Omwenteling. 253 hoofd schijnt te zien. Apostolaat en naastenliefde zijn beter dan een of andere niet verplichtende oefening van boete... Nog meer hindert het ons, als we b.v. in Kongo zien dat onze oude missionarissen gewoonlijk geen gebruik maken wilden van bestaande dispensaties nopens manier van reizen, gebruik van lichter kleed, enz. Dat alles aanzagen ze als misbruiken en ver slappingen, alhoewel ze bekenden dat velen daardoor gevaarlijke ziekten opdeden en hun leven verkortten. Het apostolaat leed daardoor veel vertraging en belemmering. En ondertusschen smeek ten daar zooveel Zwarten om een priester, dien men hun onmoge lijk geven kon ! Gelukkiglijk hebben onze hedendaagsche missiona rissen hierin gezonder opvattingen. 5 . B e i c e n d e P r e d i k a n t e n . — In een lijst van bekende pre dikanten moeten we zorgvuldig twee dingen onderscheiden. In een boek gelijk dat van Caeymaex, worden hoofdzakelijk redenaars vermeld die sermoenen of sermoenenbundels uit gegeven hebben. Zoo’ n uitgave is natuurlijk een verdienste lijk werk ; doch niets bewijst dat die schrijvers zelf ook ge predikt of althans als redenaar de middelmaat overtrofïen hebben. Een goed boek schrijven veronderstelt een speciaal talent ; goed preeken is heelemaal iets anders. Er zijn soms kanselredenaars die ongehoord succes hebben, maar die als theologant of man van studie heel middelmatig zijn ; zoo ook omgekeerd. Onder onze levende predikanten ware het gemak kelijk om die grondstelling met concrete voorbeelden te illustreeren. Evenzoo voor de oudere periode, die ons hier inte resseert, mag men dat onderscheid, niet uit het oog verliezen. Om tamelijk volledig de meest bekende onder de oude Bel gische Kapucijnerpredikanten op te sommen, verdeelen we ze in drie klassen : A ) Predikanten die geen sermoenen na gelaten hebben ; B) Predikanten wier sermoenen nog in HS. bestaan ; en eindelijk C) predikanten wier sermoenen ge drukt werden.
A) Predikanten van tvie we geen sermoenen bezitten. — De Kapucijnen kwamen naar België in 1585. Zooals te ver wachten was, hadden ze aanvankelijk wel veel studenten, doch weinig predikanten of priesters die hun studies vol tooid hadden. Om in dat tekort te voorzien, gebeurde ’t dat men ook diakeni 51 149
254
P.
H
il d e b r a n d ,
O.
Cap.
prediken liet, zooals men leest van den bekenden 1er, Franciscus Nugent, die in 1595 te Bergen den kansel betrad *). In 1598, toen de Generaal Hiëronvmus van Sorbo naar België kwam, bracht hij uit Frankrijk een bekend predikant mede, Hiero nymus van Arles, om diens welsprekendheid te Arras, Antwerpen en Brussel te laten smaken 2). Omstreeks denzelfden tijd (15971598) begon Paulus de Mol van Brussel, onder ongehoorden toe loop, zijn preeken te Dowaai. Onder den advent en de vasten nam hij er als onderwerp La Méthode de servir Dieu van den Spaan schen Minderbroeder Alonso van Madrid ; en, daar hij zijn bron aanduidde, wilde iedereen het boek hebben, zoodat het herhaalde lijk moest herdrukt worden 3). Het succes van den predikant was voorzeker deels ook aan het feit te danken, dat de toehoorders wisten dat hij tot den adel behoorde en vroeger in de wereld zoo *n hooge posten had bekleed. Hetzelfde moet men zeggen van P. Karei van Arenberg, die ook soms als een vermaard predikant vernield wordt.
Zeker is althans, dat, na de eerste moeilijkheden, de Ka pucijnen in België spoedig veel redenaars van naam mochten bezitten. Om ze te vinden, zou men, voor de Walen, de lijst kunnen doorloopen der paters die te Brussel voor het Hof of te Bergen voor het Kapittel van Ste.-Waudru aangesteld werden. Voor de Vlaamsche Provincie zijn we nopens de titularis sen der verschillende kansels zoo goed niet ingelicht, lo c h bezitten we een hoogst interessante lijst : Series praedicato rum insignium, poetarum atque aliorum PP. nostrorum illus trium, door een goed ingelichten, doch naamloozen pater om
streeks 1761-1766 opgemaakt*). Hier volgt nu de lijst dier vermelde kanselredenaars, met enkele bijkomende gegevens nopens hun redenaarstalent. Enkel Michaël Angelus van Aalst slaan we over, daar we hem elders vermelden. Vooreerst hebben we een reeks hofpredikanten, allen leden van de Vlaamsche provincie. De oudste zijn de gebroeders de Barea, uit een oude Spaansche familie geboren : Marcel lianus van Duinkerke (+ Frankfort 1658) en Heliodorus van Nieuwpoort (•}• 1660). 1) 2) 3) 4)
FL., DI. X X I, 1938, blz. 303. CF., t. IV, 1934, p. 179. EF., t. XLVI, 1934, pp. 101-102. ACB., III, 7014, p. 106.
52 150
Kapucïjnerpredicatie in België v. d. Fransche Omwenteling. 255 Beiden speelden in de Vlaamsche Provincie een leelijke rol en eindigden hun leven buiten de Orde. Toen ze in 1650 op het punt stonden België te verlaten, kwamen ze bij Antonius Triest, bisschop tc Gent, een getuigschrift halen, waarin we lezen : « dictos patres a pluribus retro annis in diversis provinciarum Belgicarum civita tibus, oppidis et vicis, strenuam et indefessam in vinea Domini navasse operam, populumque fidelem, mira qua pollent concionandi facilitate, dexteritate, facundia et variarum linguarum gentes in fide orthodoxam mirabiliter instruxisse... (ultra notabilem hae reticorum numerum, quem ipsos optamus et credimus ad gremium S. Matris nostrae Ecclesiae... attraxisse et reduxisse), prout nobis abunde constitit dum praedictus P. Marcellianus per quinque ad ventus et tres quadragesimas integras, cum dominicis et festis, in ecclesia nostra cathcdrali et praedictus P. Hesidorus [sic] in variis civitatis Gandavensis ecclesiis, summo cum populi confluxu, ap plausu et fructu, verbum Dei praedicarunt. Quo eo libentius testati fuimus, quod utriusque concionibus multoties interfuerimus, iisque singularem attentionem praebuerimus 5) ».
Tamelijk goed ingelicht zijn we nopens « V. P. Mansuetus Lotharingus, Neocastrensis, praedicator regis Angliae insignis» ( t 1693). Die pater is afkomstig uit Neufchâteau in Lorreinen, thans Vosges (Frankrijk). Binnengetreden omstreeks 1643 bij de Kapucijnen zijner geboortestreek (Provincia Lotharingiae), werd hij later in de Vlaamsche provincie ingelijfd ‘ ). In 1671 schijnt hij te Brussel den advert gepredikt te hebben, daar liet aartbisdom hem op 20 November van dat jaar 7) als pre dikant en biechtvader jurisdictie verleende, zelfs voor reservata, « quando in hac dioecesi habitat, ... in ecclesia parochiali de Caudenberghe et in aliis, quando ad hoc requisitus fuerit ». Op 12 Mei 1675, vierden Zondag na Paschen, predikte hij in dezelfde kerk ter eere van O. L. V. van Den Bosch. Te dier gelegenheid viel hij het boekje aan : Avis salutaires aux dévots indiscrets. Op 18 Mei werd door een zekeren priester Carton daartegen geprotesteerd 8). Later, in 1677, is hij nog altijd « aulae regiae concionator Bruxel5) Gent, Bissch. Archief, Acta Episc. Gand, ad diem-7 Febr. 1650. 6) ACB., III, 7014, pp. 104, 106. 7) Mechelen, Archief van het Aartsbisd., Mechliniensia, reg. 82. 3) Ibid., Archives Francise., III, C. — Nopens de Avis salutaires leze van de fludie van P. H o k f e r , La Dévotion a Marie au déclin du XVII* siècle C/Paris 1938) ; L. C e i j s s e n s , Johann es van Neercassel en de Maria-devotie, in Ar chief van Utrecht, Dl. LXIV, blz. 1-49.
53
151
256
P.
H
il d e b r a n d ,
O.
lia », zooals hij zijn goedkeuring van Aurifodina onderteckent.
C ap. R obertus
C a m e r a c e n s is *
Angelus van Brussel ( f 1722), bisschop te Roermond ge worden in 1701 (Mgr. d’ Ongnies). Nopens zijn redenaarsta lent vernemen we enkel, dat hij zich beziggehouden heeft met predikatie in het Fransch en het Vlaamsch, in de voornaam ste kerken te Brussel en aan het Hof 8fal8). Deze laatste be diening, zoowel als de adel van zijn geslacht, zullen wel de grootste aanleiding geweest zijn tot zijn bisschopsbenoeming. P. Carolus de H om es of van Stavele, f 1710, bisschop te Brugge benoemd, stierf eer hij gewijd was. Hofpredikant was hij van Philippus V. Meer is er nopens zijn predikaties niet te vinden. Antoine de Charleroi, die ook hofpredikant geworden is, staat niet vermeld in de lijst die we voor het oogenblik volgen. Verder ontmoeten we hem weer, bij de paters die sermoenen in druk ge geven hebben. Onder de kanselredenaars, die het niet tot hofpredikant ge bracht hebben, vermeldt de lijst nog Eugenius van Brugge, hooger reeds om zijn onbesuisd prediken vermeld. Leuven, Gent en Brugge hoorden hem elk op zijn beurt. Veel minder bekend zijn de volgende paters, die ook onder dc vermaarde predikanten gerekend worden : Clemens van Mechelen (Canton-de W illaert), als jubilaris te Dendermonde in 1691 overleden. Joannes Maria van Kortrijk (van Lansberglie), + 1691. Franciscus van Ravenstein (van Rijnsdijck-van Holtliuijsen), + 1714. Marianus van Brugge (Rotsaert-van Nieuwenhuysen), f 1714. Angelus van Lokeren (Godart-de W ale), -J- 1752, predikant, exprovinciaal. Joannes Baptista van Brussel (Mahy-Mortgat), + 1760. Hij had enkel jurisdictie voor den kansel, nooit voor den biechtstoel. Anders weet men weinig nopens zijn ministerie. Jozef van ’ s-Hertogenbosch (Monheyme-Cortier), + 1776. Men geeft hem den titel van stationaris ; meer weten we over zijn ora torisch talent niet °). Pius van Kortrijk (de Cuypere-Clarisse), stationaris, + 1769. Fidelis van Maastricht (l^ibigno-Hacken), + 1775, gewezen lector en schrijver van een werk over de reservata. 8bis) Bull, de l’Instit. Hist. Belge de Rome. Dl. IX (1929), p. 304. 9) FL., Dl. X V , 1932, blz. 230-236.
54
152
Kapucijnerpredicatie in België v. d. Fransche Omwenteling. 257
Eindelijk Godfried van Aalst (Willick-Spanoghe), i* 1812, « rhetor famosus », volgens ons HS. Tot driemaal toe was hij provinciaal. P. Vervisch 10), die hem als lector gehad heeft, zegt over hem : « Hij schreeuwt op den predikstoel als eenen leeuw en als hij ergens een kobbe ziet, hij sterft van vreeze; hy heeft daervoor meermals uyt zynen leerstoel geloopen... » Hier eindigt onze tekst. Hij leert ons welke paters, uit vroegere jaren, te dien tijde nog in aandenken gebleven wa ren. Voorzeker zijn er ook vergeten. Zoo kunnen wij er o.a. den provinciaal Bonaventura van Oostende bijvoegen (Flanderin-Bittou, t 1771). Over hem « melden ons oude berichten, dat het bijna onge loofelijk blijkt, met hoeveel ijver hij tijdens zijn lange loopbaan het woord Gods verkondigde en hoe werkdadig hij de geloovigen tot berouw en godsvrucht kon opwekken. Steeds hield hij het voor schrift van S. Franciscus’ regel voor den geest, dat het woord van den predikant moet doordacht en kiesch zijn, strekken tot nut en stichting van het volk en handelen over deugd en ondeugd, over straf en belooning. Zijn predikatie scheen rechtstreeks het hart der menschen te treffen, als een bliksemschicht, en gaarne gaven zij hem gehoor, hetzij hij het algemeen welzijn of dat van iemand in het bijzonder op het oog had » n ).
B.
P r e d i k a n t e n , d i e s e r m o e n e n in
h a n d s c h r if t
n a l ie -
vindt men in veel bibliotheken en archiefdepots vertegenwooraigd.
ten.
Zoo o.a. te bibliotheek te digen oorlog) VAdvent et le
Gent, in het Bisschoppelijk Archief l2). De Stads Dowaai bezit (of bezat althans nog vóór den huihet derde deel van Le Prédicateur familier sur Caresme n ). De schrijver, E tie n n e DE L i l l e , werd
10) Op. Cit., Dl. I, blz. 43. 11) OGE., Dl. IV, 1930, blz. 31. 12) Fonds der Kapucinessen (C. IX, 3. C. 6. 2). Sermoenen, o.a. .van een zekeren Kapucijn P. Jozef, gemaakt in 1724 (pp. 123-150) en een fragment uit een preek van P. Amandus [van Liedckerke of van Brussel, van der Maelenvan Santen, + 1720], p. 150, wiens leven in hetzelfde HS., pp. 51ss., te lezen staat. Van denzelfden pater bestond er over 60 jaar « ergens » een schoon handschrift, klein>4°, « sermoenen », volgens een aanteekening in ons archief, zonder melding van plaats, bibliotheek of bezitter. 13) C. D e h a i s n e s , Catalogue des Manuscrits de la Bibliothèque de Douai (Paris 1878), p. 304, n° 512.
55 153
258
P.
H
il d e b iia n d ,
O.
Cap.
in 1680 door het bisdom Doornik voorloopig in de prediking ge schorst l4). Van Alexander van Antwerpen (van Vinckenborg-Schoenmaekers, i* 1755) bezit archivaris Ernalsteen te Antwerpen, sedert 1920, een handschrift, bestaande uit 23 cahiers, met den titel : Conciones Quadragesimales super Evangelia, per P. Alexandrum Antverpiensem, 1743. Zoo leest men in een medaillon op het titelblad ; het HS. is elders ook opgeluisterd met gekleurde teekeningen, figuren en printjes. De sermoenen werden gepredikt in de Kapellekerk te Brussel en ten deele herpreekt in S.-Jacobs te Antwerpen. Bij iederen tekst staat datum en plaats van prediking : 1743, 1755 enz.
Vooral in het Archief der Belgische Kapucijnen te Antwer pen berusten veel HSS. van Kapucijnersermoenen. Dikwijls hield het klooster er aan, om de preeken van overleden pa ters te bewaren. Aldus weten we dat P. Albertus van Gent (van den HauteNassoigne), vóór zijn dood in 1659 zijn sermoenen weggegeven had. De Generaal Simplicianus van Milaan eischte dat ze aan het klooster teruggeschonken werden “ ). In den loop der eeuwen zijn echter veel dergelijke schriften verlorengegaan. Buiten de hooger vermelde sermoenen van Michaël Angelus van Aalst, bezit hetzelfde Archief er van Philibertus van Moen (Messiaen-Dilbeke, f 1833) l6) , Marianus van Gent (van der Vynckt-Lauwers, f 1773) lT) , zonder nog van een belangrijke collectie te ge wagen, afkomstig uit het klooster te Edingen “ ). Van andere preeken is de oorsprong twijfelachtig ; men weet niet of er daar een Kapucijn aari liet woord is of een buitenstaan der 10) ; dit laatste is soms wel waarschijnlijkst. Andere sermoe 14) De eindbeslissing kennen we niet. Bergen, Staatsarchief, Evêché de Tournai, reg. 263, 27 Febr. 1680. 15) ACB., I, 4873. 16) III, 4010 (heel de passie in één preek. Nederlandsch). 17) III, 4050. Horologium Passionis Christi, sub figura navis quacunque hora in medio maris periclitantis. 18) III, 6115-6129. Sommige teksten zijn in het Latijn (1728-1770) (6115), an dere in het Nederlandsch (6120-6129) en eindelijk een groot deel in het Fransch (.6116-6117). Het nummer III, 6116, bevat sermoenen van Fidèle de Châtelet, stationnaire, t na 1766 ; Hubert de Bastogne, annaliste, t na 1792 ; Luc de Haut-Ittre, prédicateur, na 1786 ; Louis de Nivelles, stationnaire, t na 1770 enz.). 19))In de Ille afdeeling van bet ABC. komen hier in aanmerking de num mers : 2620 (Vlaamsche sermoenen voor de Grauwnonnen, 1717-1725) ; 4047, 4049, 4056, 4057, 4059-4061 (allerlei preeken) ; 5004 Collationes de Castitate
56 154
Kapucijner prédicat ie in België v. d. Fransche Omwenteling. 259 nen worden uitdrukkelijk toegeschreven aan de Minderbroeders Carolus Miroex 13bis), Petrus Gysels 20) en Casteels 21) ; een vol gende serie 2J) schonk Franciscus de Bodt aan Petrus Seis (1767) ; later kwam ze in het bezit van Aegidius Schuppen (+ 1810). Elders vinden we nog teksten van Karmelieten 23) en ook van wereldgees telijken : pastoor Gillis van Aartselaar, 1715-1739 24), Baeyens, achtereenvolgens te Lier en te Antwerpen “ ) , Cools (i- Beernem 1816) 20) en Petrus Vleys, pastoor te Dudzele, 1766 27). Vooral bezit het Archief twee groote rekken Hollandsche Jansenistische sermoenen 2S) , uit de jaren 1716-1884, o.a. van J. C. Bavelaar, pastoor te Enkliuizen (1797-1829), Joachim Bervelingh (1749-1773) enz. Veel van die teksten zijn van historisch belang voor de OudKatholieke kerken van Holland.
Wat den theologischen, zedelijken en ascetischen inhoud betreft, ware ’ t van belang om na te gaan, wat er in al die teksten wel oorspronkelijk is. Veel predikanten toch schrij ven hun sermoenen eenvoudig af ; anderen, zelfs predikan ten van naam, combineeren twee of drie teksten, die ze hier of daar gevonden hebben. De predikanten, die deze HSS. nalieten, vermelden we bij de bekende, niet bij de vermaarde predikanten. Niets bewijst dat ze tijdens hun leven naam hadden als redenaar en a priori sitaat het ook niet vast, dat die preeken veel waarde hebben. Religiosa (er zijn er 40, doch niet in den vorm van onderwijzingen. XVIIe eeuw) ; 5011 (Zeven Vlaamsche sermoenen in Cant. Cant., voor nonnen, tegen de scrupulen. Met veel zorg in de XVIIe eeuw geschreven) ; 6103-6114 (Vlaamsche sermoenen, 1747-1834) ; 7020 (Inleydinghe tot de christelycke Leeringhe) ; 9011 (Vlaamsche preeken, 1785-1796) ; 9015-9016 (Catechismus, onvolledig). 19bis) III, 5033. 20) III, 4054 (1762-1792). 21) III, 4055 (1765). 22) III, 9012 (.1738-1760). 23) III, 5032 (Fransche sermoenen van Honoratus van S. Henricus, Ne ver» 1754 enz.) ; III, 5042 en 5043 (sennoencn grootendeels in Den Haag gepredikt door Joannes Baptista van S. Maria en anderen). 24) III, 4048. 25) III, 4058. 26) III, 4050 (over de passie). 27) III, 6102. — Van dienselfden V le y s werden in 1865 d oor G . G e ze lle Tien Meditatiën op het Lijden Christi uitgegeven (Brugge 1865). 28) III, 4074-4113. Die reeks werd geschonken door A. van Kempen, O. S. B., die ze in Holland op de markt gekocht had.
57 155
P.
260
H
il d e b r a n d ,
O.
Cap.
Het kan aan een bloot toeval liggen, dat een of anderen tekst bewaard bleef. Toch komt het ook voor dat ze juist om hun waarde of wegens de faam van den predikant in eere gehouden werden. Dat kan het geval zijn voor Michaël An gelus van Aalst, alhoewel de stevige band der lijvige boekdeelen ook van belang kan geweest zijn. C)
P r e d ik a n t e n
d ie
gedrukte
serm oen en
nagelaten
h e b b e n . — Daar de Kapucijnen steeds meer met het woord dan met de pen gewerkt hebben, is het misschien niet moei lijk om een volledige lijst van hun gedrukte preekbundels op te maken 29). Florentius van Hanswyck hebben we elders reeds vermeld. Nog vóór hem had Bonaventura Speeckaert uit Brussel, in 1632, Den Spieghel der Patientie uitgegeven. Dat waren grootendeels de lijdenspreeken die hij regelmatig hield ; doch in het boek staan de overwegingen niet onder sermoenvorm. Buitengewoon bedrijvig als vertaler was de Ieperling Onesinus de Kien ("f 1654).
Reeds in 1645 had hij het eerste deel der vastenpredikaties van den Dominikaan De Lanuza uit het Spaansch in het Latijn over gezet en hij begeerde het seffens in het licht te geven. Op 15 September keurde het Definitorium dat plan af en schreef voor, met het drukken te wachten totdat heel het verk zou klaar zijn. Het verscheen dan in 1649 te Antwerpen, onder den titel : HomiliatQuadragesimales. Het zijn 4 groote vol. in-f°, op twee kolommen gedrukt. Terzelfder tijd of althans nog hetzelfde jaar leverde de drukker een andere uitgave, ditmaal in-4, doch wederom in 4 boekdeelen en op twee kolommen. Het volgende jaar verschenen van denzelfden auteur en denzelfden vertaler de Homiliae... in solemnitate SS. Sacramenti altaris (Antv. 1650). De Medulla Cedri Libani sive Conceptus praedicabiles super Dominicas totius anni kwam te Antwerpen van de pers in 1653 (twee deelen in één volume) 30). Ondertusschen had P. Onesimus ook J o a n n e s d e M a t a beginnen te vertalen en achtereenvolgens drukte hij : Triumphi Jesu Christi Dei ac Salvatoris nostri (Antv. 1652) en Paradisus Virginalis sive Conciones in Festis semper Vir ginis Dei Genitricis Mariae (Antv. 1652). 29) Volledigheidshalve zonden we hier zelf> de onderrichting over de biecht van den Martelaar Joris van Geel kunnen vermelden. 30) Een tweede uitgave verscheen te Keulen in 1655.
58 156
Kapucijuerpredicatie in België v. d. Fransche Omwenteling. 261
Gelijk P. Onesimus behoorde ook Octavius Worst van Am sterdam 3l) tot de Vlaamsche Provincie. Zijn predikatie was soms polemiseerend tegen de dwalingen van zijn tijd. In 1666 gaf hij te Rome uit : Liber Christus signatus septem sigillis; en te Bologne in 1669 : Jonas in Suggestu, seu Conciones qua draginta morales, quae tempore Orationis 40 horarum & calamitatis publicae declamari possunt. Dit laatste werk draagt
de melding : t. I. Een tweede deel bestaat echter niet ; doch dit boek was het eerste van tien ontworpen preekbundels, die echter nooit het licht gezien hebben. Te Namen drukte Louis d e B o u v i g n e s in 1700 een Caté chisme des Adultes. Een twintigtal jaren later, waarschijnlijk omstreeks 1720, gaf A n g e l u s v a n D e n B o s c h (Van BeugenVan Boxtel, "j* 1739) te Brussel een Gebedt uit, inhoudende de Plicht van alle Christene. Het is eigenlijk een geloofs belijdenis. De pater had het plan opgevat om een grootsch werk over de Sacramenten uit te geven, in verschillende boekdeelen ; doch het definitorium vond er bezwaar tegen, we gens het Jansenisme dat toen de gemoederen overal verbit terde 32). We kennen reeds het berijmde Éloge de Ste Waudru, door A n t o i n e d e C h a r l e r o i ( f 1762) in 1739 uitgegeven ; in 1846 werd het herdrukt 33). Dezelfde predikant leverde nog : Oraison funèbre dit Mgr. Emmanuel de Nassau..., prononcée à Mons le 3 décembre 1735 (Mons). Zoo ook verscheen in 1741 het Oraison funèbre, dat hij te Brussel bij den lijk
dienst voor Maria Elisabeth van Oostenrijk, zuster van Karei VI, uitgesproken had. Het was de tweede maal, schijnt het, dat in de hoofdstad een Fransche lijkrede gehouden werd 34). Een Duitsphe serie van 8 boekdeelen Evangelische Sittenund Festpredigten werd te Luksemburg in 1773-1774 gedrukt 31) Haarlemsche Bijdragen, Dl. LVI, 1938, blz. 379-397. 32) FL., Dl. X IV, 1931, blz. 181-186. — Van zijn Ghebedt, bezit de Provinciale Bibliotheek der Kapucijnen, te Antwerpen, een exemolaar, misschien wel het eenige dat nog bestaat. 33) Door E. H o y o i s , in zijn Documents pour faire suite à l’histoire de Ste JVnudru (Mons 1846), pp. 33-50. 34) H en ne - W a u t e r s , Hist. de la Ville de Bruxelles, t. II (Bruxelles 1845), p. 255.
59 157
262
P.
H
il d e b r a n d ,
O.
Cap.
door P. L e o p o l d [Maurer, van Tursclienreit], lid der Waal sche provincie. Eindelijk, P. F i r m u s V a n h o r e n , uit S.-Truiden ( f 1828), gaf, zonder jaartal, te Diest en te S.-Truiden opnieuw de Sermoonen uit van B a c k x , in 4 boekdeelen. Op blz. [410] van het tweede deel leest men : « Is dat ’ er zig genoegzaeme inschryvers opgeéven, men zal insgelyks de 37 Sermoonen van den geleerden Abbé Defeller door Pr. Van horen in ’ t Nederduytsch vertaeld... in druk geéven... » Die schijnen echter niet verschenen te zijn. Maar wel kwamen nog uit : JVapenhuis der Geloovigen, 3 deelen (Maastricht en S.-Truiden, 1790-1792) ; Sermoon, ontledende de Fransche Constitutie (S.-Truiden 1793) 35) ; en eindelijk : de Christelyke School, 4 boekdeelen (S.-Truiden en Diest, 1800). BESLUIT. Deze uiteenzetting toont ons1, hoe de Kapucijnen zich steeds aan behoeften en toestanden, verschillend volgens tijd en plaats, poogden aan te passen. Hun populariteit was grootendeels daarop gevestigd. Ze trachtten met hun tijd mee te gaan en zich naar de behoeften van iedere eeuw te s.chikken. Een gezond begrip hadden ze nopens de natuur van wetten en voorschriften. Nooit hebben ze gepeinsd, dat die voor schriften een doel waren in zich zelf ; ze wisten dat ze daarin niets anders hadden, dan een middel, om een hooger doel te bereiken ; en als wetten soms niet meer nuttig bleken, of zelfs het doel in den weg stonden, dan schaften ze ze een voudig af of onderhielden ze niet meer. Nieuwe nooden der bevolking vonden de Kapucijnen steeds bereid om daarin volgens krachten te helpen. Zelfs in stof felijk opzicht stonden ze de menschen bij, in geval van ar moede, ziekte en pest, ja ook bij brandrampen ; te Parijs en in veel Belgische steden waren zij de eerste pompiers. Aldus huldigden ze reeds het princiep dat hedendaags in de sociale werking der Kerk toegepast wordt : Als men de ziel van den mensch wil bereiken, moet men hem dikwijls eerst langs den 35) Dat « sermoon » telt 167 blz. ! De schrijver teekent : F. F [irm u s], C [a p .], S. T[heol.] Llector.]
60 158
Kapucijnerpredicatie in België v. d. Fransche Omwenteling. 263
6toffelijken kant aanpakken. Bij voorkeur hielden ze zich bezig met armen en geringen, zieken, gevangenen en veroor deelden. Dat aanpassingsvermogen gold ook voor het eigenlijk mi nisterie. Daarin zien we, vooral hier in België, een gedurige evolutie en een totalen omkeer ; dat treft ons vooral bij het biechthooren. Ook de predikatie zien we buiten de kerk op straat en markt beoefenen, voor hen die ter kerk niet komen o f die de kerk niet slikken kan. Eerst besloten in de stad waar ze wonen, trekken de paters ook spoedig op te lande. Derde Orde en nonnenkloosters genieten maar geleidelijk van hun ijver. Op den duur vervangen ze bij gelegenheid ook zieke of afwezige wereldgeestelijken, in afwachting dat ze op het einde der XIX” eeuw hier en daar zelfs eigenlijke pa rochies zullen aanvaarden. De oorlogsgeesel brengt behoefte aan militaire aalmoezeniers en ziekenverplegers. Het gaat zoo verre, dat ze op het einde der XVHI0 eeuw te Luik zelfsi een lagere school en te Munsterbilzen een college aanvaarden — dingen die vroeger in de Orde totaal onbekend waren. Reeds in de eerste jaren na hun vestiging in België waren sommige Kapucijnen heel bedrijvig op den kansel. Van den ijverigen Livinus van Meenen, in geur van heiligheid in 1635 overleden, vertelt men, als iets heel buitengewoons, dat hij eoms tot viermaal per dag predikte 3‘ ) . Daar die sermoenen mis schien telkens een uur duurden, mocht dat inderdaad wel genoteerd worden. Jan van Landen preekte in twee verschillende Antwerpsche kerken en trok daarop nog naar buitenparochies, om daar denzelfden dag nog vier preeken te houden 37). Zelfs vernemen we dat de oversten het in 1612 noodig vonden, maatregelen te treffen tegen paters die te veel preekten38).
Paters die zoo’ n groote bedrijvigheid aan den dag legden, bleven natuurlijk altijd uitzonderingen. Geen enkele Orde deed te dien tijde zooveel aan ministerie als hedendaags. De. 36) ACB., I, 4779, 8350. 37) ACB., III, 9506, p. 15. 38) ACB., III, 1006, p. 111, § 30 : « Improbamus quorundam fervorem, qui ita continuo in actione praedicationis sunt, ut, non contenti quod conrionentur adventum et quadragesimam, diesque dominicos et festos, etiam infra hebdomadam praedicare velint in monasteriis monialium ». Die pater*
61 159
264
P.
H
il d e b r a n d ,
O.
Ca p .
wereldgeestelijkheid, van haren kant, was nog veel minder bedrijvig... We bezitten uitvoerige statistieken, uit de jaren 1771-1773, no pens het getal paters in de aangrenzende Rijselsche provincie, oud Belgisch gebied, waar de toestand ongeveer zal geweest zijn gelijk bij ons. We weten hoeveel sermoenen er in ieder klooster te houden waren ; en die cijfers zullen eerder overdreven zijn, daar de statistiek juist bestemd was voor de fameuze Commission des Réguliers, die onnutte kloosters zocht af te schaffen ; men moest dus bewijzen dat het getal paters, wegens overvloed van werk, niet mocht verminderd worden. Welnu, te Rijsel zelf waren er 34 pa ters, die samen jaarlijks 726 sermoenen te preeken hadden, dat is 21 per man en per jaar ; te Ieperen waren er 400 sermoenen voor 23 paters, dat is maar 17 voor ieder ; te Meenen had ieder pater er slechts 15 voor zijn deel (260 voor 17 man) 30). En als men daarbij overdenkt, dat er tot in 1735 bijna geen biecht gehoord werd, dat er van veelvuldige Communie weinig terechtkwam, wat dus ook, zelfs na 1735, heel weinig last van biechthooren mee bracht, dan moet men bekennen, dat onze hedendaagsche paters veel meer werken dan vroeger.
Bij de W alen laat een annalist opm erken, dat het soms, bij uitzondering, gebeurd is, wegens het klein getal beschik bare predikanten, dat dezelfde pater moest preeken op A l lerheiligen (in de hoogmis en na de vespers) en op allerzielen (in de hoogm is) ; dan had hij drie verschillende sermoenen in 24 u. tijds, wat men als een ongewonen last aanschouwde. Maar zooiets is thans dagelijksch brood in missies en retrai tes !
Is het dan te verwonderen, dat, bij zooveel minder last, die kloosterlingen konden vasten en het nachtofficie houden, beter dan hun hedendaagsche naneven ? Stellig niet — voor al als men zich herinnert, dat predikanten gewoonlijk ook in materieel opzicht sommige voordeelen genoten en vóór en na hun preek van het nachtkoor ontslagen waren. Dat zijn pun ten, die de « laudatores temporis acti )>, bij een eventueele vergelijking, niet uit het oog dienen te verliezen. Antwerpen.
P . H il d e b r a n d .
waren dan nimmer in de kloo6teroefeningen tegenwoordig, voegt het verbod er aan toe. 39) Natuurlijk lijn de paters zonder jurisdictie hier medegerekend.
62 160