Kapers tussen Boulogne en Harlingen en hun connectie met Oostende
Inleiding Tussen 1795 en 1814 maakte België deel uit van Frankrijk. De Belgische maritieme belangen waren in die tijd identiek aan die van de Franse buren: de havens van Duinkerke, Calais en Boulogne-aan-Zee (hierna Boulogne genoemd). Het was dan ook normaal dat kaperschepen uit deze havens de Belgische zeehavens Oostende en Nieuwpoort aandeden en dat af en toe kaperschepen op expeditie vertrokken vanuit de belangrijkste Vlaamse kusthaven, Oostende. (De haven van Blankenberge bestond toen nog niet: daar had men enkel vissersschepen die op het strand werden getrokken.) Ook Brugge kreeg wel eens het bezoek van een kaperschip, al was het dan om de zomermaanden door te brengen, wanneer de kaapvaart op een laag pitje stond, omdat de dagen te lang waren en de kans op detectie te groot. Een verrassend groot aantal kaperschepen werd effectief ook in Oostende uitgerust, maar zelden door Oostendse reders, meestal door hun buren van de iets zuidelijker gelegen havens. De laatste (Franse) kaperschepen die werden uitgerust op onze noorderbreedte, zijn in feite totaal onbekend. Zij opereerden vanuit de Franse havens tijdens de periode van de Franse revolutie, tijdens het consulaat en het keizerrijk van Napoleon. De gedoodverfde vijand was Engeland, dat, op een korte vrede na (1802-1803), twintig jaar op voet van oorlog stond. Het is merkwaardig dat daarbij een oud wapen werd gebruikt: de kaapvaart.
Kaperschepen troffen de tegenstrever in zijn economische activiteiten en konden zeer winstgevend zijn. Ze vielen niet alleen de schepen van Engeland aan, maar ook die van haar verbondenen: Zweden, Spanje e.a. Ze camoufleerden ook de zwakheid van de Franse vloot. De (Franse) staat verleende een kaperbrief. De winst of het verlies van een expeditie viel echter volledig ten laste van de investeerders, hoofdzakelijk handelaars of privépersonen. Wij behandelen hier de periode 1803-1814, grosso modo (op een jaar na) de periode van het keizerrijk. De kaapvaart was dan wettelijk geregeld door de wet van 2 prairial van het jaar XI (22 mei 1803). Ook de decreten van Berlijn (21 november 1806 ) en Milaan (17 december 1807), speelden daarin een rol: zij sloegen op het continentaal stelsel, de blokkade die Napoleon tegen Engeland had ingesteld. Zij gaven onder meer aan welke schepen als vijandig moesten worden beschouwd. Het decreet van Milaan van december 1807 stond de Franse kapers toe ook neutrale schepen te kapen, indien zij contact hadden gehad met de vijand. In vele gevallen was dat echter onvrijwillig gebeurd, soms door overmacht, als er omwille van het slechte weer een Engelse haven was aangedaan, maar dat werd moedwillig over het hoofd gezien. De auteur heeft een derde van de Franse kaperschepen uit de noordelijke Franse havensteden in kaart gebracht: hij behandelt ze indien ze een Vlaamse haven hebben aangedaan of veel Vlamingen telden onder de bemanning. Kaperschepen (en de schepen die zij gekaapt hebben) zijn niet gebonden aan een haven. Vandaar de titel: « Kaperschepen tussen Boulogne en Groningen. » De auteur beperkt zich tot (Franse) kaperschepen die banden hadden met de havens van de Belgische kust: Oostende Nieuwpoort, Blankenberge, zelfs Brugge. Die steden leverden soms tot zeven bemanningsleden van een kaperschip, 1/15 van de bemanning.
Een streng gereglementeerd systeem De kaapvaart was een legale onderneming: iedere stap daarin was wettelijk omschreven. Nadat een schip was gekaapt, moest vanzelfsprekend worden bepaald of de kaping al dan niet geldig was. De overheid deed daartoe echter geen beroep op justitie: dat was te riskant, die was (te) onafhankelijk en te onvoorspelbaar. Om « teleurstellingen » te vermijden besloot men al vroeg alle betwistingen in verband met kaperschepen langs administratieve weg te bewandelen. Zo werden in bepaalde steden, meestal waren dat grote havensteden zoals Boulogne, commissies opgericht, ad hoc, die moesten oordelen over alle betwistingen in verband met de gekaapte schepen of prijsschepen. Ze waren samengesteld uit verantwoordelijken van de haven of de marine. Er was echter ook een commissie voorzien die zich in beroep zou uitspreken over alle geschillen, die kon « bemiddelen » in geschillen tussen kaper en gekaapte. Dat was het Conseil des prises. Het was gehuisvest in Parijs op de linkeroever van de Seine in het kwartier St.-Germain-des-Prés, 6e arrondissement, in het gewezen klooster van de oratorianen, in Rue des Petits Augustins 15. (Deze maakt nu deel uit van de Rue Bonaparte. Ze bevond zich tussen de Quai Malaquais en de Rue Jacob). Het Conseil des prises werd opgericht op 27 maart 1800. Alhoewel strikt genomen niet ondergeschikt aan de minister van Justitie, de Hertog van Massa
(ook de Grand Juge genoemd), volgde deze laatste de werkzaamheden van het Conseil des prises van zeer nabij: hij correspondeerde onder meer met de procureur-generaal, die hem op de hoogte hield hoe de zaken evolueerden (of beter gezegd: hoe ze nauwelijks evolueerden, want het Conseil was erg traag). Op 22 juni 1811 werd het Conseil des prises geïntegreerd in het Ministère des Manufactures et du Commerce. Het Conseil des prises had de functie van een hof van beroep, alleen was het geen hof (het draagt ook die naam niet), maar een raad van advies van het staatshoofd. Toen het werd opgericht was dat de Eerste Consul, die in 1804 keizer werd. Binnen de voltallige ministerraad trof hij een beslissing die door het Conseil des prises was voorbereid. Maar de raad besliste niets zonder hem om zijn advies te hebben gevraagd in moeilijke of delicate ondernemingen. De kaapvaart was, zoals reeds werd aangestipt, een commerciële onderneming. Er werden aandelen uitgeschreven, die werden aangekocht door privé-investeerders. Er viel veel geld mee te verdienen… of te verliezen. De auteur heeft, voor het schrijven van dit boek onderzoek gedaan in diverse archieven: in Arras (waar de zeer rijke archieven van de reders uit Boulogne zijn bewaard), in Roubaix (met de uitgebreide correspondentie van handelaar François Briansiaux uit Rijsel), in Duinkerke, in Rijsel in de Archives départementales, in Valenciennes en Calais in het stedelijk archief, in het Algemeen Rijksarchief van Brugge en Brussel, in de Archives Nationales in Parijs-Pierrefitte, in het stedelijk archief van Valenciennes en in het Nationaal Archief in Den Haag en het Scheepvaartmuseum in Amsterdam. De stedelijke archieven van Oostende, Boulogne en Vlissingen, bevatten bijna niets meer over die periode. In Duinkerke viel wel nog veel te sprokkelen uit de administratieve correspondentie en gegevens van de stad. Tenslotte wil hij de zeer rijke National Archives in Londen vermelden, dat hij echter pas helemaal op het eind van zijn opzoekingen heeft ontdekt. Ongeveer 15 kaperschepen werden daar teruggevonden voor een of soms twee expedities (die slecht zijn afgelopen, uiteraard). Het was een ware grot van Ali Baba: men vindt er de boorddocumenten van de kaperschepen zoals ze door de Engelsen van het schip zijn gehaald. Dat rijk archief is nog nauwelijks ontsloten. Het gaat daarbij om vele duizenden gekaapte schepen en kaperschepen uit de hier behandelde periode, van diverse nationaliteiten.
De reders Een reder moest beschikken over het nodige kapitaal en plaatste daartoe aandelen bij diverse aandeelhouders, « les intéressés » genoemd. Dat waren bevriende handelaars, die in hem een groot vertrouwen hadden, omdat het een risicovolle onderneming was, waar ook logistiek heel wat bij kwam kijken. De reder van een kaperschip was dan meestal ook iemand van aanzien. Er waren ook vrouwelijke reders. We vonden er minstens één: Sophie Gasser uit Boulogne (het kan hier om een joodse gaan). In nog een ander geval vermoeden we dat zich achter de reder van een kaperschip een vrouw verborg: Jean Declerck, de reder van « la Comtesse Dorsenne, » had een kapitaalkrachtige vrouw, Cecile Coffyn, die niet te
beroerd was om zelf op zakenreis te gaan in het binnenland en daarvoor een paspoort aanvroeg. Een hinderpaal daarbij was echter dat een getrouwde vrouw volgens de « Code Napoléon » geen zelfstandige beheersdaden kon stellen zonder de voorafgaande schriftelijke toelating van haar echtgenoot. Maar eenmaal die toelating door de notaris was gewettigd, waren er geen hinderpalen meer. ...
Alle in dit boek beschreven kaperschepen 1. 2. 3. 4. 5. 6. 7. 8. 9. 10. 11. 12. 13. 14. 15. 16. 17. 18. 19. 20. 21. 22. 23. 24. 25. 26. 27. 28. 29. 30. 31. 32. 33. 34. 35. 36. 37. 38. 39. 40. 41. 42. 43. 44. 45. 46. 47. 48. 49. 50. 51. 52.
L’Adolphe François Nicolas Merlin Dubroeuil, BL. L’Aimable d’Hervilly Moisy & Cie, CA. L’Alexandrine Audibert Ainé & Moleux Crouy, CAL. L’Anacréon Joseph Chamoulaud, DK; Marlier, DK, Réant Devries, DK. L’Anversois Charles Nollet, AN. L’Aventure Huyon, CA. Le Brave Le Grand, AN, Réant Devries, DK, Thuys Verbeke, O, J.J. Philippe, O. Le Bucaille Merlin Dubroeuil, BL. Le Capricieux Millon, CA. La Comtesse Dorsenne Jean Declerck & Cie, DK. (eind 1809: O.) Le Contre-Amiral Magon Réant-Devries, DK., laatste expeditie 1804 in O. La Courageuse Felix Morand, BL. Le Coureur Paul Lemaire, DK. Le Curieux Castenel & Ducarnoy, BL. Le Décidé Paul Lemaire de DK. Le Diable à Quatre Veuve Lafoirez Cadet & fils, BL. Le Duc de Dalmatie Culié père & fils, CA Le Dunkerque Paul Lemaire, DK. Le Dunkerquois Paul Lemaire de DK., 1809: O. L’Eglé Les frères Delaunay, BL., 1807: Froye, O. L’Epervier Philippe Kind, DK. L’Etoile Merlin Dubroeuil, BL. La Fortune Antoine Versial, O, BL. Le Friedland Philippe Kind de DK. Le Furet Emmery & Van Hée DK en Pierre Boulon DK. Le Général Paris Souville, CA. Le Génie Dujat Wallet, BL, Benoît Joseph Foube, BL. Le Glaneur Moleux-Crouy & Culié CA, Depouy & Tronqué, DK. Le Grand Napoléon Charles Choisnard, BL. Le Hasard Sauvage La Salle, BL; Isaac l’ainé & frères, CA. L’Hébé Le Grand & Stappaert, O. Le Héros du Nord Emmanuel Rouzé, DK. Le Iéna Pierre Stival & fils & Gaspard, DK. La Liberté des mers Delauny DK, Felix Morand, BL. Le Lion Sophie Gasser-Tiesset, BL. La Mouche Louis Fontaine, BL. L’Oiseau Dujat-Wallet, BL. Le Passe-Partout Charles Torris, O. Le Père de famille Sannier Ducrocq, BL. Le Pilotin Delporte frères & Dupont, BL. Le Pommereul Pierre Loriole, DK, O. Le Pourvoyeur Emmery & Van Hée, DK. La Princesse de Boulogne Jean Griset, BL. Le Prospère Pierre Sauvage, BL. Le Rancunier Louis Fontaine, BL. Le Renard Narcisse Delaunay, CAL, Choisnard, DK. La Revanche Vercoustre fils, DK, Charles Torris & B. Delbaere, DK. Le Rôdeur/Le Grand RôdeurMoleux Crouy, BL. Le Sauvage Philippe Devos & Cie, CAL Le Singe en batiste Réant-Devries DK. Le Vautour Berthe en Delly, CA. La Victoire Pierre Boulon, DK, Réant-Devries, DK.
AN: Antwerpen/Anvers, BL: Boulogne, CA: Calais, DK: Duinkerke/Dunkerque, O: O(o)stende.