1
Kadernotitie “kanteling Wmo-beleid” 1.
Inleiding
In de Wmo vinden momenteel allerlei ontwikkelingen plaats. Allereerst zal de AWBZfunctie begeleiding een taak van gemeenten worden. Aanvankelijk zou dit 1 januari 2013 plaatsvinden, maar na de komst van “het Lenteakkoord” is invoering op die datum niet meer aan de orde. Maar uitstel betekent zeker geen afstel. De verwachting is landelijk dat begeleiding alsnog onder de Wmo geplaatst wordt. Ook de stuurgroep in de Hoeksche Waard is die mening toegedaan en het voorbereidingstraject wordt om die reden dan ook voortgezet. Decentralisatie van begeleiding is niet de enige verandering binnen de Wmo. Een tweede ontwikkeling is “De Kanteling”. De term “Kanteling” verwijst naar een omslag in denken en doen bij de uitvoering van de Wmo. De uitgangspunten die eraan ten grondslag liggen betekenen een breuk met het oude denken vanuit voorzieningen. In de uitvoering van de Wmo zijn de eerste stappen richting een gekantelde denk- en werkwijze al gezet. De huidige Wmo-verordening sluit echter nog niet aan bij de denk- en werkwijze van De Kanteling. Om daarbij aan te sluiten zullen gemeenten een nieuwe Wmo-verordening moeten vaststellen. In deze beleidsnotitie staat de nieuwe Wmo-verordening centraal. In eerste instantie zou de invoering van begeleiding onder de Wmo en het aanpassen van de huidige Wmoverordening aan De Kanteling gelijktijdig plaatsvinden. Idealiter zou er dan een nieuwe verordening zijn (alsook nieuwe beleidsregels en een financieel besluit) waarin de beide ontwikkelingen verwerkt zijn. Door het uitstel van de decentralisatie is dat niet meer mogelijk. Maar de stuurgroep AWBZ-begeleiding ziet genoeg aanleiding om de stap te zetten naar een “gekantelde verordening”. Deze nieuwe verordening zal gaan gelden voor de bestaande individuele Wmo-voorzieningen. De nieuwe taak begeleiding wordt op een later moment toegevoegd. De Kanteling is een logische stap en sluit aan op bestaande ontwikkelingen in de Hoeksche Waard. Bij de heroverwegingen in 2011 is een stap gezet om de eigen bijdrage te verruimen en de eigen kracht mee te tellen. In de uitgangspuntennotitie bij de decentralisatie AWBZ-begeleiding is de werkwijze van de eigen kracht en methodiek van De Kanteling nadrukkelijk opgenomen. De Kanteling wordt ook in de uitvoering van Wmo binnen de gemeenten meer en meer geïntroduceerd. In deze notitie wordt ingegaan op de uitgangspunten van De Kanteling en de modelverordening van de VNG. Zij geven de kern van de omslag aan. Van belang is om die uitgangspunten vast te stellen en als kader voor De Kanteling van de verordening te gebruiken. Die uitgangspunten moeten concreet vertaald te worden in een verordening en andere beleidsstukken. In de concrete vertaling liggen er ook beslispunten. Op de beslispunten wordt ingegaan in een notitie “uitgangspunten voor de uitwerking van het gekantelde Wmo-beleid. Deze notitie is als bijlage 1 bijgevoegd.
2.
Uitgangspunten van “De Kanteling”
Wmo als participatiewet De Wmo is nadrukkelijk een participatiewet. Compenserende maatregelen van gemeenten dienen erop gericht te zijn om de zelfredzaamheid en de maatschappelijke participatie van burgers te vergroten. Veel gemeenten zijn nu bezig dit streven in de uitvoeringspraktijk vorm te geven en doen dat aan de hand van het VNG-project “De Kanteling”. Dit project is erop gericht de uitvoering van de Wmo van claim- en voorzieningengestuurd te veranderen in een uitvoering waarbij resultaten en participatie
2
centraal staan. In het onderstaande wordt kort ingegaan op de belangrijkste uitgangspunten waarop De Kanteling is gebaseerd, en wat feitelijk de uitgangspunten van de Wmo zijn. Vraaggericht Het gaat in De Kanteling nadrukkelijk om een andere denk- en werkwijze. Niet langer de voorziening(en), die burgers claimen bij gemeenten, staan centraal, maar veel meer het achterliggende probleem. De Wmo hoort niet aanbodgericht te zijn, maar vraaggericht. In plaats van voorzieningen horen resultaten en maatwerk centraal te staan. Ter illustratie: bij iemands aanvraag voor een bepaalde voorziening zal eerst de vraag achter de vraag en het te bereiken resultaat aan de orde komen. Pas daarna passeren de verschillende oplossingen de revue. Hierbij worden ook de eigen mogelijkheden verkend. Vaak zal dit gebeuren aan de hand van een zogenaamd ‘keukentafelgesprek1’. Zo wordt er gezocht naar een oplossing die past bij de specifieke situatie van de betreffende burger. Eigen kracht, eigen netwerk, algemene en collectieve voorzieningen De verstrekking van een bepaalde individuele voorziening als oplossing kan dan de uitkomst zijn, maar dat hoeft lang niet altijd het geval te zijn. Kenmerkend voor De Kanteling is dat er gekeken wordt naar de eigen kracht van burgers, maar ook naar de bijdragen die geleverd kunnen worden vanuit het persoonlijke netwerk. Dit wordt aangeduid als de eigen “krachtbenadering”. Verder wordt ook sterker de nadruk gelegd op de rol die algemene of collectieve voorzieningen kunnen spelen bij het oplossen van een probleem. De persoonlijke situatie is steeds leidend bij het bedenken van een oplossing. De Wmo vraagt namelijk om maatwerk en flexibiliteit bij de ondersteuning van burgers, maar ook om een verschuiving van individueel naar algemeen aanbod. Kernbegrippen in De Kanteling zijn dan ook ‘eigen kracht’, ‘eigen netwerk’ en ‘algemene en collectieve voorzieningen’. Compensatieplicht en resultaatgebieden Eind 2010 heeft de VNG een modelverordening met modelbeleidsregels gepubliceerd die uitgaan van De Kanteling. Het denken in resultaten staat daarbij voorop. Startpunt voor het denken in resultaten is de compensatieplicht zoals die artikel 4 van de Wmo is opgenomen. Daar wordt verwoord op welke vier terreinen resultaten bereikt dienen te worden. De voorzieningen die getroffen worden op het gebied van maatschappelijke ondersteuning dienen een burger in staat te stellen: 1. een huishouden te voeren; 2. zich te verplaatsen in en om de woning; 3. zich lokaal te verplaatsen per vervoermiddel; 4. medemensen te ontmoeten en op basis daarvan sociale verbanden aan te gaan. De Wmo bepaalt dat gemeenten hun burgers op deze terreinen moeten compenseren, maar schrijft niet voor hoe gemeenten dat moeten doen. Gemeenten zijn dus vrij in het invullen van de compensatieplicht. Door de VNG zijn de terreinen uit artikel 4 in de modelverordening vertaald naar acht resultaatgebieden: x een schoon en leefbaar huis; x wonen in een voor hem/haar geschikt huis; x goederen voor primaire levensbehoeften; x dragen van schone, draagbare en doelmatige kleding; x zorgen voor kinderen die tot het gezin behoren; x verplaatsen in en om het huis; x lokaal verplaatsen per vervoermiddel;
1 Met de term ‘keukentafelgesprek’ wordt het gesprek bedoeld dat plaatsvindt tussen de burger die met een hulpvraag aanklopt bij de gemeente en de Wmo-zorgconsulent. Dit gesprek vindt plaats in het huis van deze burger, als het ware ‘aan de keukentafel’.
3 x
de mogelijkheid om contacten te hebben met medemens en deel te nemen aan recreatieve, maatschappelijke of religieuze activiteiten. Deze te bereiken resultaten zijn verwoord in artikel 2 van de modelverordening. In de beleidsstukken van de VNG wordt per resultaatgebied toegelicht welke activiteiten daartoe behoren. Het is echter niet altijd even duidelijk wat specifiek verstaan wordt met sommige resultaatgebieden. Dit is bijvoorbeeld het geval bij een ‘leefbaar huis’ en het dragen van ‘draagbare en doelmatige kleding’. In een later stadium zullen deze omschrijvingen nader geobjectiveerd worden. Eigen bijdrage en eigen aandeel. De eigen verantwoordelijkheid en eigen kracht vertaalt zich ook in de financiële draagkracht van betrokken inwoners. Bij het verstrekken van individuele voorzieningen kan immers een eigen bijdrage of een eigen aandeel opgelegd worden. De “eigen bijdrage” is van toepassing bij het verlenen van voorzieningen in natura of in de vorm van een persoonsgebonden budget. Bijvoorbeeld bij Hulp bij het huishouden. Bij een verstrekking in natura wordt de ondersteuning uitgevoerd door een zorgaanbieder of een leverancier van hulpmiddelen. De gemeente vergoedt deze zorgaanbieder/leverancier en het CAK zorgt voor het berekenen, opleggen en innen van de eigen bijdrage van de betrokken cliënt. Dat geldt ook bij een persoonsgebonden budget. De gemeente ontvangt de eigen bijdrage via het CAK. Het “eigen aandeel” kan alleen worden toegepast bij een financiële tegemoetkoming. Daarvan is sprake als de gemeente een inwoner een vergoeding voor gemaakte kosten verstrekt, dan wel deze kosten rechtstreeks namens hem betaalt. Hierbij kan met name gedacht worden aan een financiële tegemoetkoming voor een woningaanpassing. Bij de berekening van de eigen bijdrage en het eigen aandeel wordt uitgegaan van dezelfde systematiek. De AMvB Besluit maatschappelijke ondersteuning geeft (landelijk) de regels en de grenzen voor het eigen aandeel en de eigen bijdrage aan. Er wordt rekening gehouden met de cumulatie van eigen bijdragen en eigen aandelen in het kader van de Wmo en de AWBZ. De gemeente heeft binnen de grenzen, die bovengenoemde AMvB geeft, de mogelijkheid om zelf keuzen te maken over het opleggen van een eigen bijdrage en eigen aandeel en de hoogte daarvan (al dan niet beneden de maximaal toegestane ruimte). Voorgesteld wordt die ruimte te benutten.
3.
Advies
Het voorgaande levert samengevat drie vragen op die het brede kader voor het gemeentelijk beleid bepalen: 1. gaat de gemeente primair uit van “eigen kracht, eigen netwerk, algemene en collectieve voorzieningen” en – voorzover daarin geen of een onvoldoende oplossing wordt gevonden – voor aanvullende compensatie onder de Wmo? 2. gaat de gemeente uit van het maximaal benutten van de eigen kracht met inbegrip van de maximale ruimte voor eigen bijdragen en eigen aandeel? 3. gaat de gemeente bij het compenseren uit van het principe adequaat-goedkoopst? Advies: Geadviseerd wordt om deze vragen positief te beantwoorden en deze uitgangspunten als basis te nemen voor de nieuwe Wmo-Verordening, de Beleidsregels en het Financieel Besluit, daarbij uitgaande van de door de VNG-opgestelde modelbeleidstukken. In de concrete vertaling liggen er beslispunten. Hieronder gaan we nader in op de beslispunten die in belangrijke mate richting geven aan die concrete vertaling.
###
4
Notitie “Uitgangspunten voor de uitwerking van het gekantelde Wmo-beleid” De Kanteling moet vertaald worden in de verordening en andere beleidsstukken. In de concrete vertaling liggen er ook beslispunten. Op de beslispunten, die in belangrijke mate richting geven aan die concrete vertaling, wordt hieronder ingegaan.
1.
Algemeen
1.1. Bepalen financiële capaciteit zorgvrager In artikel 4 lid 2 van de Wmo staat: “2. Bij het bepalen van de voorzieningen houdt het college van burgemeester en wethouders rekening met de persoonskenmerken en behoeften van de aanvrager van de voorzieningen, waaronder verandering van woning in verband met wijziging van leefsituatie, alsmede met de capaciteit van de aanvrager om uit een oogpunt van kosten zelf in maatregelen te voorzien”. De capaciteit van de aanvrager heeft ook betrekking op de financiële capaciteit van de aanvrager. Binnen de regelgeving wordt (nog) geen koppeling gelegd met vermogen (anders dan “inkomsten” uit vermogen). Wel is door het ministerie en de VNG in onderzoek of het beschikbaar stellen van voorzieningen gerelateerd kan worden aan het vermogen. Gemeenten mogen geen inkomenspolitiek bedrijven. Dat betekent in feite dat de gemeenten zich moeten houden aan rijksregelgeving. Ten aanzien van de financiële capaciteit van de zorgvrager kan dan aangesloten worden bij de regels in de Algemene Maatregel van Bestuur Besluit maatschappelijke ondersteuning. In deze AMvB worden regels gegeven voor de maximale omvang van de eigen bijdrage en het eigen aandeel bij voorzieningen in het kader van de AWBZ en de Wmo. De maximale omvang is inkomensafhankelijk. Hoewel gemeenten de mogelijkheid hebben om (ten faveure van de cliënt) af te wijken van deze regelgeving hebben de gemeenten in de Hoeksche Waard zich aangesloten bij de regels in de AMvB. Bij het vaststellen van de eigen bijdragen houdt het CAK dan ook rekening met deze regels. Gesteld zou kunnen worden dat er een systematiek is om de financiële capaciteit te berekenen. Er zijn echter tegelijkertijd juridische disputen of het toegestaan is om zorgvragers naar het inkomen te vragen en op basis daarvan als gemeente de financiële capaciteit te berekenen en op grond daarvan te besluiten al dan niet voorzieningen te verstrekken (of te weigeren). Hier ligt een beslispunt. Op welke wijze wordt de beschikbare financiële capaciteit van de zorgvrager benut? Er zijn twee mogelijkheden. a. De gemeente stelt zelf de financiële capaciteit vast De gemeente beoordeelt als onderdeel van het afwegingskader (het gesprek) of een zorgvrager financiële capaciteit heeft. Deze financiële capaciteit wordt in mindering gebracht op de noodzakelijke compensatie. Dit kan betekenen dat een aanvraag wordt afgewezen. Bijvoorbeeld een aanvraag om een scootmobiel of een aanvraag voor een woningaanpassing. In andere gevallen zal de zorgvrager een deel zelf moeten betalen en een deel gecompenseerd krijgen. Deze werkwijze kan gehanteerd worden bij financiële verstrekkingen en persoonsgebonden budgetten. Bij voorzieningen in natura (bijvoorbeeld hulp bij het huishouden door een zorgaanbieder of het in bruikleen geven van een scootmobiel door een leverancier) is dit echter niet toepasbaar. Daar zal uitgegaan worden van een eigen bijdrage.
5
De eerdergenoemde AMvB houdt rekening met een cumulatie van eigen bijdragen en eigen aandelen. Het eigen aandeel van een zorgvrager dient in ieder geval aan het CAK te worden doorgegeven. Deze informatie is ook nodig om de zogenaamde WTCG (wet tegemoetkoming chronisch zieken en gehandicapten)-korting te kunnen bepalen. Nogmaals er zijn disputen of werkwijzen waarin de gemeente een inkomenstoets uitvoert toegestaan wordt. Tot slot, het uitvoeren van een inkomenstoets kost veel tijd: het verzamelen van inkomensgegevens, het verzamelen van informatie over reeds betaalde eigen bijdragen, e.d. b.
het opleggen van een eigen bijdrage door gebruik te maken van Het CAK
Het CAK is in Nederland voor de AWBZ en de Wmo wettelijk belast met het vaststellen, opleggen en innen van eigen bijdragen. Ook het vaststellen, opleggen en innen van het eigen aandeel kan bij het CAK ondergebracht worden. De gemeente dient op dat vlak danwel een mandaat aan het CAK te verlenen. Het CAK krijgt zijn informatie van zorgaanbieders en gemeenten. Bij de eigen bijdrage, of het eigen aandeel wordt rekening gehouden met de cumulatie. Het totaal van de eigen bijdrage en/of eigen aandeel (in Wmo en AWBZ) mag nooit meer zijn dan het maximum dat met de regels van de AMvB Besluit maatschappelijke ondersteuning te berekenen is. Bij een eigen bijdrage, eigen aandeel voor een combinatie van voorzieningen onder de AWBZ en de Wmo is de eigen bijdrage, die in het kader van de Wmo betaald moet worden, preferent. Gemeenten ontvangen als eerste de eigen bijdrage, het restant komt ten goede van de AWBZ. Om de financiële capaciteit van de zorgvrager voor Wmo-voorzieningen in rekening te brengen kan dus via een eigen bijdragesystematiek gewerkt worden. Dat gebeurt eigenlijk al voor de voorzieningen die in natura worden verstrekt. Ook bij financiële verstrekkingen en persoonsgebonden budgetten kan daarvan gebruik gemaakt worden. De verstrekkingen en persoonsgebonden budgetten worden dan “bruto” (geen aftrek van de eigen financiële capaciteit) aan de zorgvrager uitbetaald. Middels een eigen bijdrage komt gespreid de financiële capaciteit terug. Overigens geldt dat bij wijziging van het inkomen ook de eigen bijdrage kan wijzigen. Deze werkwijze lijkt een duidelijk beeld voor de gemeente en de gebruiker op te leveren. Dat is echter lang niet in alle gevallen zo. Bij persoonsgebonden budgetten dient verantwoordelijk afgelegd te worden. De werkelijke kosten kunnen lager liggen dan het verstrekte persoonsgebonden budget. De middelen, die niet besteed zijn, dienen terugbetaald te worden en het definitieve persoonsgebonden budget wordt op een lager bedrag vastgesteld. Op dat lagere bedrag wordt ook de definitieve eigen bijdrage vastgesteld, waardoor er allerlei mutaties plaatsvinden. In die gevallen waarin dat gebeurt gebeurt dat vaak na verloop van tijd. Bij een persoonsgebonden budget kan het gaan om mutaties die meer dan een jaar later worden doorgevoerd. Overigens dient bij de keuze voor deze aanpak in het gesprek bij de aanvraag de eigen bijdrage in beeld gebracht worden. Het is dan vooral aan de cliënt om te beoordelen of hij/zij een aanvraag doorzet. Afweging Voorgesteld wordt uit te gaan van de tweede mogelijkheid: eigen bijdrage door gebruik te maken van het CAK. Hierbij gelden de volgende afwegingen. het zelf vaststellen van de financiële capaciteit vergt specifieke kennis, zeker in complexe inkomenssituaties. Maar ook bij cumulatie van eigen bijdragen e.d.; de uitvoering daarvan kost veel tijd. Niet alleen bij eerste aanvraag, maar ook bij allerlei wijzigingen in situaties bij cliënten, waarbij steeds een herberekening nodig. In veel gevallen blijft een uitwisseling van gegevens met het CAK bestaan; bij het gebruik maken van het CAK geldt dat de gemeente bij persoonsgebonden budgetten in feite aan het voorfinancieren is. Wat gelet op de financiële capaciteit van de zorgvrager voor eigen rekening komt komt stukje voor beetje over een langere periode binnen;
6
-
-
in de contacten met cliënten kunnen discussies ontstaan over inkomen en de hoogte van de eigen bijdrage. De focus kan meer gericht zijn op de zorgvraag en een resultaatgerichte oplossing; door het CAK wordt automatisch rekening gehouden met de cumulatie van eigen bijdragen en eigen aandelen onder de AWBZ en Wmo.
Advies: Bij de eigen financiële capaciteit van zorgvragers uitgaan van een werkwijze waarbij een eigen bijdrage wordt opgelegd en gebruik gemaakt wordt van het CAK.
1.2. Pgb De gemeente kan op verschillende manieren compenseren: door zorg in natura maar ook door een persoonsgebonden budget. In de uitgangspuntennotitie “begeleiding onder de Wmo” is vastgelegd: “f. behoud van het Persoonsgebonden budget (Pgb) voor zover: het bijdraagt aan het resultaat (meerwaarde ten opzichte van zorg in natura); de budgethouder of diens persoonlijke netwerk in staat is verantwoord en zonder beperkingen (bijvoorbeeld schulden) het Pgb in te zetten; de budgethouder de begeleiding, die met het PGB wordt ingekocht, kan monitoren en verantwoorden; g. bij het verstrekken van een Pgb geldt altijd dat deze verstrekt wordt onder voorwaarde van een verantwoording (financieel, eventueel naar resultaat); h. Pgb’s kunnen op een andere manier verstrekt worden, waarbij de budgethouder wel de besteding van het budget kan aangeven maar niet het geld op de eigen bankrekening krijgt. Alternatieven zijn bijvoorbeeld een soort Pgbdepot of een systeem met Pgb-vouchers.” Uitgaande van uitgangspuntennotitie blijft de mogelijkheid van een persoonsgebonden budget bestaan. Naast het aantonen van de meerwaarde kan daarbij als uitgangspunt genomen worden dat de verantwoording van de besteding zich primair richt op de kosten van de ondersteuning (bijvoorbeeld de hulp bij het huishouden) en voor daarvan afgeleide kosten (bijvoorbeeld reiskosten) uitgegaan wordt van het principe “adequaatgoedkoopst”. Bij het gebruik van persoonsgebonden budgetten kan zich de situatie voordoen dat met het budget familieleden worden “ingehuurd”. Dit kan tegenstrijdig lijken met het “voorliggende” karakter van de ondersteuning uit het persoonlijke netwerk. Andersom zijn er voorbeelden waarbij ook daardoor meerwaarde kan ontstaan. Hier doet zich een dilemma voor waarbij niet zonder meer een richting (wel of niet toestaan van betaling familieleden) aan te geven is. Geheel eigen aan “De Kanteling” moet in het contact met en door de cliënt de meerwaarde – nog meer in situaties waarin eigen familieleden worden ingehuurd – in beeld gebracht worden. Uitgangspunt hierbij is dat familieleden niet ingehuurd worden, tenzij er een aantoonbare meerwaarde is volgens het principe van ‘adequaat-goedkoopst’. Daarbij kan bijvoorbeeld gebruik gemaakt worden van intervisie of referentiecasus. In de beleidsregels worden enkele referentie-beschrijvingen opgenomen. Advies: hanteren van de uitgangspunten uit de uitgangspuntennotitie ‘begeleiding onder de Wmo’; de kosten primair verbinden aan de ondersteuning en bij daarvan afgeleide kosten (bijvoorbeeld reiskosten) uitgaan van de adequaat-goedkoopst oplossing”.
1.3. Bijzondere kosten/bijzondere bijstand Bij De kanteling is van belang om onderzoek te doen. Naar de zorgvraag maar ook of een zorgvrager zelf kosten kan dragen. Of de zorgvragers bepaalde financiële capaciteit heeft. Bij het bepalen van die financiële capaciteit speelt de vraag of daarbij rekening
7
gehouden moet worden met eventuele extra kosten die iemand heeft vanwege zijn handicap. Bij een gekantelde verordening gaat het er om om in het onderzoek gelet op de specifieke omstandigheden te bepalen of er sprake is van extra kosten. Daarbij dient met het volgende rekening gehouden te worden: eigen bijdragen die in het kader van (rijks)regelgeving ontstaan vormen geen extra kosten. De wetgever heeft immers de redelijkheid van deze kosten bepaalt; binnen de belastingwetgeving is het mogelijk extra kosten af te trekken; met de Wet tegemoetkoming chronisch zieken en gehandicapten (Wctg) geeft de rijksoverheid een tegemoetkoming voor de extra kosten. De hoogte van de tegemoetkoming hangt af van het zorggebruik; de bijzondere bijstand is het vangnet voor extra kosten van bestaan, bijvoorbeeld extra kosten vanwege ziekte of handicap. de rijksoverheid gaat over het inkomensbeleid; Omdat de Wctg komt te vervallen en de verantwoordelijkheid voor inkomensondersteuning voor chronische zieken en gehandicapten on der de gemeentelijke verantwoordelijkheid wordt gebracht (maatregel regeerakkoord, per 1 januari 2015) zal in de beleidsontwikkeling van deze nieuwe verantwoordelijkheid wel deze problematiek meegenomen worden. Op verschillende manieren wordt reeds rekening gehouden met (compensatie van) extra kosten. De rijksoverheid is verantwoordelijk voor het inkomensbeleid. In de vorm van bijzondere bijstand is er een vangnet. In specifieke gevallen kan voorts een beroep gedaan worden op de hardheidsclausule. Advies: geen rekening houden met aftrek van extra kosten die iemand heeft vanwege zijn handicap.
1.4. Mantelzorg In de gekantelde modelbeleidsregels wordt aandacht besteed aan mantelzorgers. Bij het resultaatgebied wordt bijvoorbeeld uitgegaan van een afgeleid recht voor mantelzorgers op ondersteuning. In een situatie waarin de mantelzorger niet toekomt aan het leveren van een bijdrage aan een schoon en leefbaar huis van de verzorgde of het eigen huis. Het is een afgeleid recht, er is geen zelfstandig recht voor de mantelzorger. Belangrijk is deze situaties om binnen een nieuwe gekantelde verordening casuïstiek op te bouwen en daarmede de uitvoering te ondersteunen. Ook bij andere resultaatgebieden komt het verlenen van ondersteuning of het verstrekken van voorzieningen aan mantelzorgers aan de orde. De ondersteuning van de mantelzorger aan de zorgvrager maakt deel uit van het arrangement (de oplossing) om de zorgvraag op te lossen. Het raakt de kern van de benaderingswijze van de eigen kracht en de ondersteuning vanuit het eigen sociale verband en persoonlijke netwerk. Er is dus een uitwisselbaarheid met professionele ondersteuning (Wmo en AWBZ) en kan op die manier bijdragen aan het beperken van de kosten (adequaat-goedkoopste oplossing). Redenen om in te stemmen met de ondersteuning van de mantelzorger of het verstrekken van voorzieningen aan de mantelzorger. Met casuïstiek is een referentiekader op te bouwen. Advies: Rekening houden met de ondersteuning van de mantelzorger of het verstrekken van voorzieningen aan de mantelzorger als afgeleid recht met een afweging van de kosten (adequaat-goedkoopst).
8
1.5. Overgangsregeling Het nieuwe Wmo-beleid kan invloed hebben op voorzieningen die aan huidige cliënten verstrekt zijn. Het is gebruikelijk om bij wijzigingen (zeker als dat in het nadeel van de betrokken cliënt is) een overgangsperiode in acht te nemen. We stellen voor daarvan uit te gaan. Bij de uitwerking zal ook deze overgangsregeling uitgewerkt worden. Advies: Rekening houden met een overgangsregeling voor bestaand cliënten waarvoor het nieuwe beleid nadelig is.
2.
Een schoon en leefbaar huis
Het gaat hier om hulp bij het huishouden. In de huidige beleidsstukken is daarbij een onderscheid gemaakt in drie categorieën: Hbh1, Hbh2 en Hbh3. Voor het vaststellen van de omvang wordt een protocol hulp bij het huishouden en normenschema gebruikt. Voorts wordt het protocol gebruikelijke zorg toegepast. Bij gebruikelijke zorg wordt verwacht dat huisgenoten de huishoudelijke werkzaamheden overnemen, tenzij blijkt dat zij hiertoe niet in staat zijn. In de nieuwe beleidstukken is de uitwerking veel minder vergaand. In de modelbeleidsregels wordt een prima afwegingskader aangegeven (de basis voor de nieuwe werkwijze). Dat afwegingskader is primair. In die afweging staat compensatie op maat centraal. De vraag is of om de opeenvolgende afwegingen te maken er toch geen referentiebeelden of protocols nodig zijn: een categorisering van de activiteiten bij de hulp bij het huishouden, een protocol hulp bij het huishouden/normenschema en een protocol gebruikelijke zorg.
2.1. Categorisering Hulp bij het huishouden Voorgesteld wordt de huidige indeling van de activiteiten van de Hulp bij het huishouden aan te houden. Dat is ook van belang in de relatie met de zorgaanbieders. In de lopende bestuurlijke aanbesteding voor Hulp bij het huishouden is van de huidige categorisering uitgegaan. Ten aanzien van Hbh3 is daarbij een zeker voorbehoud gemaakt, omdat Hbh3 raakt aan extramurale begeleiding die naar verwachting onder de Wmo gebracht wordt. In de huidige indeling wordt ook gewerkt met de zogenaamde Alfahulpconstructie. De kosten bij zo’n constructie liggen lager in vergelijking met zorg in natura door een zorgaanbieder. Advies: huidige categorisering Hulp bij het huishouden handhaven;
2.2. Gebruikelijke zorg In het afwegingskader komt nadrukkelijk de gebruikelijke zorg aan de orde. Voorgesteld wordt het Protocol onderdeel uit te laten maken van de Beleidsregels. Maatwerk is primair. Advies: Het protocol m.b.t. gebruikelijke zorg maakt deel uit van de Beleidsregels.
2.3. Handreiking hulp bij het huishouden/Normenschema In de gekantelde modelverordening wordt weliswaar gesproken over een normenschema maar dat is niet toegevoegd. Voorgesteld wordt om aan de beleidsregels een actueel normenschema te hangen, waarbij het huidige normenschema (Handreiking normering hulp bij het huishouden en het voormalige CIZ protocol indicatiestelling voor gebruikelijke zorg) leidraad vormt. Nogmaals bij de gekantelde verordening is zo’n normenschema niet leidend maar een hulpmiddel bij het afwegingskader. In dit geval in de situatie waarin volgens het afwegingsschema geconcludeerd wordt dat een
9
compensatie door Hulp bij het huishouden nodig is. Dan komt immers ook aan de orde welke omvang die compensatie, die hulp bij het huishouden moet krijgen. Advies: Het normenschema maakt deel uit van de beleidsregels.
3.
Wonen in een geschikte woning
2.1. Voorzienbare voorziening In de gekantelde verordening is de eigen verantwoordelijkheid heel erg van belang. Maar ook in de bestaande beleidsstukken komt die eigen verantwoordelijkheid naar voren. Dat wordt onder meer bij de woonvoorzieningen in artikel 20 van de huidige verordening als volgt vertaald: “De aanvraag voor een woonvoorziening als bedoeld in dit hoofdstuk wordt geweigerd indien: d. de woonvoorziening aangevraagd wordt op een moment dat op basis van leeftijd, gezinssituatie of woonsituatie te voorzien was dat deze voorziening noodzakelijk zou zijn en er geen sprake is van een onverwacht optredende noodzaak. In de huidige beleidsregels wordt dit als volgt verder toegelicht: “ Hieronder volgt een nadere uitleg. Op basis van leeftijd, gezinssituatie of woonsituatie kan voorzien worden dat in de toekomst de situatie ontstaat waarin voorzieningen nodig zijn danwel – bijvoorbeeld – er een andere woonsituatie (bijvoorbeeld een gelijkvloerse woning) noodzakelijk is (een verhuizing die dus te voorzien is). Omdat het te voorzien is dat dit kan gebeuren bestaat er voor betrokkene tijd om te anticiperen op zo’n toekomstige situatie (bijvoorbeeld een verhuizing naar een gelijkvloerse woning). Een voorbeeld. Als traplopen voor een betrokkene nu al lastig is, dan weet de betrokkene dat bijvoorbeeld binnen 5 jaar of korter traplopen wellicht onmogelijk gaat worden. En dus mag verwacht worden dat de betrokkene op tijd maatregelen neemt en gaat zoeken naar een alternatieve woning. Wachten tot het niet langer kan gaat aan de eigen verantwoordelijkheid voorbij. Bij een aanvraag voor een woonvoorziening zal deze dan ook in beginsel worden afgewezen. Op dit punt wordt dus primair uitgegaan van de eigen verantwoordelijkheid van de aanvrager. Een situatie zoals in het voorbeeld komt vooral voor bij ouderen. Het op tijd anticiperen betekent dat ouderen (van bijvoorbeeld 70 jaar en ouder) in de praktijk niet of nauwelijks aanvragen voor woningaanpassingen indienen. Of indien ze niet geanticipeerd hebben daarmede zelf de keuze gemaakt hebben en de verantwoordelijkheid hebben noodzakelijke woningaanpassingen en/of verhuizing voor eigen rekening te laten komen. Voor zover het voor de hierboven bedoelde ouderen gaat om woonvoorzieningen die ook bij een gelijkvloerse woning noodzakelijk zijn blijft een woonvoorziening tot de mogelijkheden behoren. Het betekent tegelijkertijd dat wanneer iemand er niet voor kiest om zijn/haar woonsituatie aan te passen én er door plotseling optredende beperkingen ten gevolge van een ziekte of aandoening voor de betrokkene alsnog of acute noodzaak ontstaat voor een verhuizing danwel aanpassing van zijn/haar woning de verantwoordelijk daarvoor bij de betrokkene ligt. In die situatie wordt een aanvraag voor een woonvoorziening in beginsel afgewezen. In de praktijk kunnen verschillende woonvoorzieningen gefaseerd aan de orde komen. Het verstrekken van eenvoudige (bijvoorbeeld een niet bouwkundige) woonvoorziening betekent niet automatisch dat andere meer vérstrekkende woonvoorzieningen in een later stadium alsook verstrekt zouden moeten worden. Bij het verstrekken van een woonvoorziening geldt steeds een bepaalde afweging (zie bijvoorbeeld onder paragraaf 4.2. subparagraaf “primaat verhuizing). Bij het verstrekken van eenvoudige woonvoorzieningen is het in de meeste gevallen al voorzienbaar om vanuit de eigen verantwoordelijkheid in de komende periode maatregelen te nemen en de woonsituatie
10
aan te passen. Toekomstige aanvragen voor woonvoorzieningen zullen derhalve in beginsel afgewezen worden.” De vraag is of de eigen verantwoordelijkheid in een gekantelde verordening ook op een vergelijkbare manier vertaald wordt. Advies: In de nieuwe beleidsstukken eigen verantwoordelijkheid in brede zin opnemen.
2.2. Aanpassing woongebouwen In de huidige verordening is opgenomen dat geen voorzieningen voor gemeenschappelijke ruimten in woongebouwen voor gehandicapten en ouderen worden verstrekt. In de gekantelde modelstukken wordt slechts aangegeven dat hierover overleg gevoerd dient te worden. Voorgesteld de huidige beleidslijn te handhaven. Advies: de beleidslijn met betrekking tot woongebouwen handhaven.
4. Zich verplaatsen in en om de woning 4.1. Sportrolstoel Het zich verplaatsen in en om de woning heeft te maken met bepaalde rolstoelen. Een sportrolstoel hoort daar niet toe. De sportrolstoel is een voorziening die facultatief is en niet binnen het domein van de Wmo valt. Omdat de sportrolstoel wel in de huidige verordening is opgenomen, is het van belang hierover een standpunt te bepalen. Bij het opnemen van de sportrolstoel kan de vraag gesteld worden of andere sportvoorzieningen buiten het lokale Wmo-beleid blijven danwel dat daarvoor binnen het nieuwe beleid extra ruimte komt. Dit is dan wel een onderdeel dat een "voorzieningen"karakter heeft. Het heeft immers niet tot doel om binnen het compensatiegebied van de Wmo bepaalde resultaten te bereiken. Advies: Omdat er geen verbinding is met het compensatiegebied wordt voorgesteld geen sportvoorzieningen op te nemen. Met uitzondering van de sportrolstoel als voortzetting van het huidige beleid. Bij de aanvraag voor een sportrolstoel wordt naar een bewijs van inschrijving bij een sportvereniging gevraagd.
11
5. Zich lokaal verplaatsen per vervoermiddel 5.1. individuele vervoersvergoeding Binnen de gemeenten in de Hoeksche Waard is er geen collectief systeem voor vraagafhankelijk vervoer (CVV) operationeel. In de gemeente Oud-Beijerland opereert binnen de gemeentegrenzen "vervoer lokaal", die de kenmerken van een CVV heeft. Wel zijn er binnen de gemeenten in de Hoeksche Waard vrijwilligersvervoersprojecten. Bij “de Kanteling” zijn deze projecten voorliggend op de compensatie vanuit de Wmo. De kosten van dit vervoer komen voor eigen rekening. Bij de huidige vervoersvergoeding wordt geen eigen bijdrage opgelegd. Wel wordt er in principe rekening mee gehouden dat niet-gehandicapten voor vergelijkbare ritten kosten maken. Bij CVV worden daarom voor Wmo-gerechtigden tarieven berekend die gerelateerd zijn aan het openbaar vervoer. In een gekantelde verordening wordt rekening gehouden met de eigen kracht, ook financieel. In de modelregels is het afwegingskader opgenomen. De uitkomst daarvan kan zijn dat een individuele vervoersvergoeding nodig is. Deze vergoeding kan vertaald worden in een bedrag per jaar. Voorgesteld wordt de vergoeding in het desbetreffende kalenderjaar als een maximum aan te merken. De eigen kracht heeft ook betrekking op de financiële capaciteit van de zorgvrager. In paragraaf 1.1. is al ingegaan op de wijze waarop deze financiële capaciteit van de zorgvrager wordt verrekend. Dat vraagstuk doet zich ook voor bij het verstrekken van een individuele vervoersvergoeding. Ook bij de individuele vervoervergoeding kan uitgegaan worden van een netto (met aftrek van de eigen financiële capaciteit) of bruto (zonder aftrek) vergoeding. In het laatste geval wordt een eigen bijdrage opgelegd. In paragraaf 1.1. is de "bruto"-werkwijze voorgesteld. Bij hulp bij het huishouden in natura geven de betrokken zorgaanbieders in een periode (van 4 weken) de geleverde uren Hulp bij het huishouden aan. Op basis daarvan wordt vervolgens de eigen bijdrage vastgesteld. Eenzelfde werkwijze ontbreekt bij de individuele vervoersvergoeding. Er is immers geen vervoerder die declareert. Dat betekent dat op een andere wijze de werkelijke kosten in beeld gebracht moeten worden. In eerste instantie verantwoord door de cliënt, gecontroleerd door de gemeente. De gemeente geeft de gegevens door aan het CAK. Deze werkwijze toepassen op elke periode levert echter een berg werk op. Voorgesteld wordt om voor de verantwoording uit te gaan van een halfjaar (zes of zeven perioden van 4 weken) of een jaar (de cliënt mag de periode kiezen). Bij deze werkwijze kan dan vervolgens uitgegaan worden van: een persoonsgebonden budget dat maandelijks vooraf wordt uitbetaald. Bij de vaststelling van de werkelijke kosten moet een niet-besteed gedeelte later worden teruggestort. De eigen bijdrage wordt achteraf op basis van de werkelijke kosten door het CAK vastgesteld; na vaststelling van de werkelijke kosten tot uitbetaling overgaan (declaratiesysteem). De eigen bijdrage wordt op basis van de werkelijke kosten door het CAK vastgesteld. De informatie uit de verantwoording kan dienen om de vervoersvergoeding op jaarbasis voor het volgende kalenderjaar vast te stellen. Advies: vrijwilligersprojecten als voorliggend beschouwen, waarbij de kosten voor eigen rekening van inwoners komen; de te compenseren vervoerbehoefte vertaald in een vervoersvergoeding op jaarbasis als een maximumvergoeding in het betrokken kalenderjaar beschouwen; uitbetalen op basis van een declaratie (verantwoording); bij de verantwoording uit te gaan van periode van een half jaar (6 of 7 perioden) of een jaar (keuze door de cliënt); afhankelijk van de keuze van de cliënt een of twee keer per jaar het eigen aandeel door het CAK laten innen. Opmerkingen:
12
Bij een "op maat" verstrekking is een gegronde afwijking mogelijk. Ook hier geldt dat bovengenoemde voorstellen als handreiking en niet als protocol moeten worden gehanteerd. In Oud-Beijerland wordt bij het afwegingskader rekening gehouden met het gebruik van vervoer lokaal. De kosten worden niet als declarabel aangemerkt (alternatief: declarabel zijn de kosten voor de zorgvrager na aftrek van een voor de rit vergelijkbaar openbaar vervoertarief). Bij de bepaling van de vervoersbehoefte wordt uiteraard ook rekening gehouden met ritten die met een eventuele scootmobiel kunnen worden gemaakt. Voor deze ritten is geen individuele vervoersvergoeding nodig.
5.2. Vervoergebied In de huidige beleidsstukken wordt voor verplaatsingen rekening gehouden met een vervoergebied. Buiten dit gebied heeft de rijksoverheid de verantwoordelijkheid middels Valys. In de toelichting op de modelverordening wordt ingegaan op welke verplaatsingen tot de verantwoordelijkheid van de gemeente (Wmo) behoren. Een citaat: "Valys regelt het vervoer wanneer de pashouder een vervoersbehoefte heeft die verder reikt dan 5 OV-zones vanaf het woonadres van de pashouder of wanneer het vertrekadres is gelegen op een afstand van meer dan 5 OV-zones vanaf het woonadres van de pashouder. De gemeente is verantwoordelijk voor de vervoersbehoefte van de pashouder tot en met vijf OV-zones vanaf diens woonadres of wanneer het vertrekadres is gelegen op een afstand tot en met 5 OV-zones vanaf het woonadres van de pashouder." Binnen het openbaar vervoer wordt geen gebruik meer gemaakt van OV-zones. In de huidige verordening is derhalve uitgegaan van een vervoergebied dat aansluit bij de directe woon- en leefomgeving van burgers, bestaande uit: 1. De Hoeksche Waard; 2. Bestemmingen tot maximaal 20 kilometer, enkele reis, vanaf het woonadres. De afstand wordt berekend op basis van de kortste route op basis van de ANWBrouteplanner. Advies: handhaven huidig vervoergebied.
5.3. De eigen auto In de huidige beleidstukken is de mogelijkheid voor een vervoersvergoeding voor het gebruik van de eigen auto opgenomen. Bij de gekantelde verordening wordt uitgegaan van de eigen kracht. Bij het bezit van de eigen auto kan geconcludeerd worden dat de betrokken persoon voldoende mogelijkheden heeft en niet gecompenseerd behoeft te worden. In de modelbeleidsregels is onder het afwegingskader de volgende tekst opgenomen: "Bij het verstrekken van voorzieningen die af te leiden zijn van de auto, beoordeelt het college of er sprake is van meerkosten ten opzichte van de periode voordat de beperkingen ontstonden. Alleen dan komt men in aanmerking voor een individuele voorziening." Dit zal lang niet in alle gevallen (nog meer) te beoordelen zijn. De vergoeding voor de eigen auto kan echter niet langer meer als een voorziening gezien worden waarop men recht kan doen gelden. Binnen het afwegingskader zal beoordeeld moeten worden welke verplaatsingen noodzakelijk zijn en qua meerkosten voor compensatie in aanmerking komen. Meerkosten hebben dan betrekking op gebruikskosten. De vervoersvergoeding is niet bedoeld voor aanschaf en andere reguliere kosten verbonden aan een auto. Bij een gekantelde werkwijze wordt uitgezien naar een oplossing en de beperking van de daarin verbonden kosten. Dat kan dus ook betekenen dat een vergoeding voor de eigen auto
13
wordt afgezet tegenover alternatieve compensatiemogelijkheden (scootmobiel en/of individuele vervoersvergoeding voor taxi of rolstoeltaxi). In de huidige beleidsstukken wordt als het ware een forfaitair bedrag gegeven. Dit karakter zou dan vervallen. Een alternatief is om bij het vaststellen van een compensatie bij gebruik eigen auto toch gewoon uit te gaan van de huidige normbedragen en ook een eigen bijdrage te heffen. Ook hier geldt dat omstandigheden van belang zijn en bij gezinnen met bijvoorbeeld jonge kinderen andere afwegingen kunnen worden gemaakt. Advies: rekening houdend met een overgangsperiode het afbouwen van de vervoersvergoedingen voor de eigen auto; in uitzonderingsgevallen de hardheidsclausule toepassen.
5.4. Eigen bijdrage hulpmiddelen Bij de heroverweging in 2011 is de eigen bijdrage uitgebreid en ook van toepassing verklaard op hulpmiddelen. Door de Rechtbank in Haarlem is eind 2011 uitgesproken dat voor voorzieningen die langer dan twee jaar geleden zijn verstrekt geen eigen bijdrage meer kan worden opgelegd. In de uitvoering heeft dit geleid tot een aanpassing waarbij voor de desbetreffende situaties geen eigen bijdrage is opgelegd. Met een latere uitspraak van de Rechtbank van Arnhem is het echter wel mogelijk. Het benutten van de maximale ruimte aan eigen bijdrage betekent dat ook dat de eigen bijdrage toch opgelegd wordt voor hulpmiddelen die langer dan twee jaar geleden zijn verstrekt. Bij dezelfde heroverweging is uitgewerkt dat bij bepaalde hulpmiddelen rekening gehouden worden met een besparingsbijdrage. Met name bij aangepaste fietsen. Bij het verstrekken van een aangepaste fiets (om niet) betekent het dat de kosten voor een reguliere fiets uitgespaard worden. Gelet op die besparing is bepaald dat bij een aangepaste fiets uitgegaan wordt van een besparingsbijdrage. Een bedrag dat in eerste instantie voorrekening van de cliënt komt. De gemeentelijke voorziening is dan aanvullend. Een besparingsbijdrage is echter geblokkeerd door een gerechtelijke uitspraak en wordt niet langer opgelegd. Het benutten van de maximale ruimte voor eigen bijdrage betekent dat ook hier een eigen bijdrage wordt opgelegd. Advies: het opleggen van een eigen bijdrage toepassen bij alle hulpmiddelen.
14
Samenvatting uitgangspunten: Algemeen Instemmen met De Kanteling van het Wmo-beleid (verordening, besluit en beleidsregels) binnen het kader van de volgende uitgangspunten: 1. uitgaan van “eigen kracht, eigen netwerk, algemene en collectieve voorzieningen” en – voorzover daarin geen of een onvoldoende oplossing wordt gevonden – voor aanvullende compensatie onder de Wmo; 2. uitgaan van de eigen kracht met inbegrip van de maximale ruimte voor eigen bijdragen en eigen aandeel; 3. bij het compenseren uitgaan van het principe adequaat-goedkoopst.
Specifiek A. Algemeen 1. Bepalen financiële capaciteit zorgvrager Bij de eigen financiële capaciteit van zorgvragers uitgaan van een werkwijze waarbij een eigen bijdrage wordt opgelegd en gebruik gemaakt wordt van het CAK. 2. -
-
Persoonsgebonden budget hanteren van de uitgangspunten uit de uitgangspuntennotitie ‘begeleiding onder de Wmo’; * behoud van het Persoonsgebonden budget (Pgb) voor zover: het bijdraagt aan het resultaat (meerwaarde ten opzichte van zorg in natura); de budgethouder of diens persoonlijke netwerk in staat is verantwoord en zonder beperkingen (bijvoorbeeld schulden) het Pgb in te zetten; de budgethouder de begeleiding, die met het PGB wordt ingekocht, kan monitoren en verantwoorden; * bij het verstrekken van een Pgb geldt altijd dat deze verstrekt wordt onder voorwaarde van een verantwoording (financieel, eventueel naar resultaat); * Pgb’s kunnen op een andere manier verstrekt worden, waarbij de budgethouder wel de besteding van het budget kan aangeven maar niet het geld op de eigen bankrekening krijgt. Alternatieven zijn bijvoorbeeld een soort Pgb-depot of een systeem met Pgb-vouchers.” bij de kosten primair verbinden aan de ondersteuning en bij daarvan afgeleide kosten (bijvoorbeeld reiskosten) uitgaan van de adequaat-goedkoopste oplossing”.
3. Bijzondere kosten/bijzondere bijstand Geen rekening houden met aftrek van extra kosten die iemand heeft vanwege zijn handicap. Meerkosten betrekken bij gemeentelijke inkomensondersteuning chronisch zieken en gehandicapten (maatregel regeerakkoord) 4. Mantelzorg Rekening houden met de ondersteuning van de mantelzorger of het verstrekken van voorzieningen aan de mantelzorger als afgeleid recht met een afweging van de kosten (adequaat-goedkoopst). 5. Overgangsregeling Rekening houden met een overgangsregeling voor bestaand cliënten waarvoor het nieuwe beleid nadelig is.
B. 6.
Een schoon en leefbaar huis Categorisering Hulp bij het huishouden.
15
-
huidige categorisering Hulp bij het huishouden handhaven (Alfahulp, Hbh 1, Hbh 2, Hbh 3);
7. Gebruikelijke zorg Het protocol m.b.t. gebruikelijke zorg maakt deel uit van de Beleidsregels. 8. Handreiking hulp bij het huishouden/Normenschema Het normenschema deel uit laten maken van de beleidsregels. C. Wonen in een geschikte woning 9. Voorzienbare voorziening In de nieuwe beleidsstukken eigen verantwoordelijkheid in brede zin opnemen met inbegrip in die situaties waarin te voorzien was dat voorzieningen noodzakelijk worden en dus op basis van eigen verantwoordelijkheid (eerder) maatregelen getroffen hadden kunnen worden. 10. Aanpassing woongebouwen De beleidslijn met betrekking tot woongebouwen dat geen voorzieningen voor gemeenschappelijke ruimten in woongebouwen voor gehandicapten en ouderen worden verstrekt handhaven. D. Zich verplaatsen in en om de woning 11. Sportrolstoel Omdat er geen verbinding is met het compensatiegebied wordt voorgesteld geen sportvoorzieningen op te nemen. Met uitzondering van de sportrolstoel als voortzetting van het huidige beleid. E. 12. -
Zich lokaal verplaatsen per vervoermiddel Individuele vervoersvergoeding Vrijwilligersprojecten als voorliggend beschouwen, waarbij de kosten voor eigen rekening van inwoners komen; De te compenseren vervoerbehoefte vertaald in een vervoersvergoeding op jaarbasis als een maximumvergoeding in het betrokken kalenderjaar beschouwen; Uitbetalen op basis van een declaratie (verantwoording); Bij de verantwoording uit te gaan van periode van een half jaar (6 of 7 perioden) of een jaar (keuze door de cliënt); Afhankelijk van de keuze van de cliënt een of twee keer per jaar de eigen bijdrage door het CAK laten innen.
13. Vervoergebied Handhaven huidig vervoergebied. bestaande uit: De Hoeksche Waard; Bestemmingen tot maximaal 20 kilometer, enkele reis, vanaf het woonadres. De afstand wordt berekend op basis van de kortste route op basis van de ANWBrouteplanner. 14. -
De eigen auto Rekening houdend met een overgangsperiode het afbouwen van de vervoersvergoedingen voor de eigen auto; In uitzonderingsgevallen de hardheidsclausule toepassen.
15. Eigen bijdrage hulpmiddelen Het opleggen van een eigen bijdrage toepassen bij alle hulpmiddelen.