Verslag van een Bijbelstudie gehouden in 2004 over het thema ‘slavernij’. Deelnemers aan de studie: Maarten van Beveren Kees Boersema Eric Lammers Kees de Graaf Vastgestelde uitgangspunten: 1. God maakt zich geleidelijk kenbaar. God is zo groot dat wij Hem nooit begrijpen kunnen. Om met ons te communiceren past Hij zich aan ons niveau aan. Hij voedt ook ons op. Net als een klein kind moeten we alles leren. Hij leert ons de dingen die bij onze levensfase passen. . Dat doet Hij in de wetenschap, techniek en cultuur. Er is voortgang en vooruitgang. Hij wil ons zelf laten ontdekken. Dat vinden we ook in de Bijbel terug. We spreken daarbij van verschillende „bedelingen‟. Zo spreken we over de O.T bedeling en van een N.T bedeling. God heeft zich nog slechts zeer gedeeltelijk geopenbaard in het O.T. We zitten daar nog volop in de fase van de opvoeding. Daarbij passen duidelijke regels. Dat weet je zelf uit je werk ook wel. De kinderen moeten weten waaraan ze toe zijn. De echte betekenis van de regels komt later, als het kind de echte bedoeling leert begrijpen. 2. De ethische geboden van God zijn onveranderlijk. Zijn liefde, trouw, rechtvaardigheid, eerlijkheid, waarheid medelijden etc. worden gereflecteerd in zijn geboden en maken de geboden zoals die in de 10 geboden staan vermeld absoluut en dus altijd van toepassing. Zo alleen is er een goede samenleving mogelijk. Bijv. „Ú zult niet echtbreken‟ blijft in zijn essentie altijd als gebod geldig. Fundering: God is getrouw. Zijn ja blijft altijd ja, dus als je elkaar trouw belooft dan blijft die verplichting bestaan. Alle geboden worden wel begrensd door het gebod van de liefde als het grote gebod. Jezus, werkt de essentie en echte betekenis van de 10 geboden uit in de z.g. Bergrede – zie Mat 5 en volgende. 3. De concrete toepassing van Gods geboden hangt af van de tijd en de situatie. Door de zonde zijn tal van structuren gecorrumpeerd. God gaat die scheefgroei aanpakken en rechtzetten maar Hij heeft daarbij een groot geduld. Hij geeft soms eeuwen de tijd om tot een veranderd inzicht te komen. Daardoor lijkt het alsof hij sommige verkeerde maatschappelijke toestanden (zoals bijv. de slavernij) niet alleen toelaat maar zelfs sanctioneert. Mar Hij werkt juist aan verandering. Verandering van binnen uit. Niet door dwang maar door de kracht van de overtuiging. Hij doet dit door Zijn Geest in een proces dat voor ons vaak onnavolgbaar is. Maar het gebeurt wel. Straks zal dit nader uitgewerkt worden. 4. „God is licht en in Hem is in het geheel geen duisternis‟(I Joh. 1:5). Onrecht bestaat bij Hem niet. Onderdrukking van de vrouw, slavernij, rassendiscriminatie, economische uitbuiting etc kunnen voor hem op geen enkele wijze bestaan. Bij Hem is geen aanzien van de persoon. Verslag van de sessie van 30 September 2004 Er is op de vergadering een brief binnen gekomen. De essentie van de brief is de vraag waarom opvattingen zoals in de Bijbel verwoord over bijv. de slavernij, vrouwendiscriminatie wel kunnen veranderen in de loop van de tijd en er tegelijkertijd door veel christenen vast wordt gehouden aan de Bijbelse opvattingen over homoseksualiteit. We besluiten de diverse vragen die in de brief worden genoemd systematisch aan te pakken. We beginnen eerst bij de slavernij. De tekst uit Exodus 21:20-21 is in eerste instantie moeilijk te begrijpen en het lijkt
erop dat bij oppervlakkige lezing van deze tekst Bijbel de slaaf als een „ding‟ beschouwt waar ieder naar eigen goeddunken mee om kan gaan. We besluiten ons de komende week hier verder in te verdiepen. Verslag van de sessie van 7 Oktober 2004. Maarten heeft een gedeelte gekopieerd uit de Christelijke Encyclopedie waarin nadere informatie over de slavernij wordt gegeven. We nemen nota van het volgende: a. Slaven in het O.T. worden onderscheiden in 2 categorieën - De slaven van buitenlandse herkomst. - Slaven van Israëlitische afkomst. Slaven van buitenlandse herkomst werden verkregen als oorlogsbuit; ze waren te koop op markten en ze werden ook door geboorte slaaf. De kinderen van slaven waren ook slaven en behoorden hun heer toe (Lev. 25:45,46). Voor wat betreft de slaven van Israëlitische afkomst kan gezegd worden dat het ontvoeren van een volksgenoot met de bedoeling hem of haar als slaaf te verkopen ten strengste verboden was (Ex.21:16; Deut 24:7). Er waren echter wel Israëlitische slaven. Zij waren in slavernij geraakt door schuld of armoede. Israëlitische slaven mochten echter niet langer dan zes jaar in dienst zijn, daarna werden ze vrij gelaten. De behandeling van slaven was relatief, wanneer je dat vergelijkt met de heidense volken rondom, mild te noemen. Dat blijkt uit het volgende: -ze mochten niet gedood worden. -ze hadden vrij op de sabbat om te rusten (Ex. 20:10) - ze namen deel aan de offermaaltijden en de feesten zoals het Pascha (Deut 12:12,18, Ex 12:44) - ze werden veelal in het volksleven ingeschakeld als volwaardige mensen en wat hun behandeling aangaat moest Israël er rekening mee houden dat ze zelf slaaf geweest waren in Egypte. - Slaven die op de vlucht sloegen mochten niet aan hun meester worden teruggegeven (Deut 23:15,16). Dit in tegenstelling tot de omringende volken waarin een voortvluchtige slaaf als hij gepakt werd een verschrikkelijke afranseling te wachten stond. Kennelijk vluchtte een slaaf niet zo gemakkelijk omdat daardoor zijn minimale bestaanszekerheid weg geslagen werd. b. In het N.T. wordt niet veel over de slavernij geregeld. Wel is het een belangrijk thema; het woord „slaaf‟ komt meer dan 90 keer ter sprake waarvan meer dan 70 keer in de evangeliën Het volgende valt op: Je kunt zeggen dat het als maatschappelijk verschijnsel niet veroordeeld wordt. Wel worden er nu nieuwe beperkingen geformuleerd: -Paulus dringt weliswaar aan op gehoorzaamheid van de slaven aan hun meesters (Ef 6:58 en Col 3:22-25) maar evenzeer op mildheid van de meesters tegenover de slaven (Col 4:1; Philemon 8-20). Door het gezamenlijke geloof van zowel slaaf als heer in Christus is een geheel nieuwe situatie ontstaan wat aan beide partijen nieuwe verantwoordelijkheden geeft. Ze hebben nu immers beide een Heer in de hemel. Beide partijen leven nu immers van de genade van God. Dat moet consequenties hebben voor de omgang met elkaar. De verlossing uit de slavernij staat in de preambule van de wet. Jezus, is gekomen om aan gevangenen loslating te verkondigen (Luc 4:19). We hebben hier met een centraal thema in de Schrift van doen waar veel aan vast zit. We besluiten om in de volgende sessies meer gedetailleerd naar de wetten op dit punt te gaan kijken alvorens we conclusies kunnen trekken.
-
-
Verslag van de sessie van 14 Oktober 2004. Kees heeft nadere informatie over Ex 21:21 ingewonnen en verspreid. Dit werpt een Verhelderend licht op deze tekst. We nemen notitie van het volgende: Wanneer iemand zijn slaaf zodanig slaat dat hij sterft wordt hij gewroken d.w.z. ter dood gebracht omdat dit als een misdaad werd beschouwd waarop de doodstraf stond in overeenstemming met Gen. 9:5,6. Daaruit blijkt al dat zowel heer als slaaf naar het beeld van God zijn geschapen en daarom voor God aan elkaar gelijk zijn. In Ex 21: 21 gaat het primair om een juridische kwestie. De slaaf is enkele dagen blijven leven en het is dus om die reden mogelijk dat hij vanwege een andere oorzaak gestorven is. In dit geval krijgt de heer het voordeel van de twijfel omdat niet bewezen kan worden dat hij de intentie heeft gehad om zijn slaaf te doden. In dat geval wordt hij alleen financieel getroffen omdat hij nu zijn arbeidskracht kwijt is.
Voorts zijn er allerlei bepalingen in de wet opgenomen die enerzijds als doel hebben te voorkomen dat heren allerlei wreedheden begaan ten opzicht van hun slaven en anderzijds te voorkomen dat mensen in ieder geval in een toestand van slavernij en herendienst terechtkomen. We noemen het volgende: - Kidnapping en het roven van mensen om die te verkopen wordt streng veroordeeld en daar staat de doodstraf op. Cf Ex 21: 16. - Het gebruik van geweld waardoor het oog of een tand van een of slavin verloren gaat heeft tot gevolg dat de slaaf of slavin onmiddellijk moet worden vrij gelaten. Cf Ex 21:26,27. Uit de preambule van de wet: “Ik ben de HERE uw God die U uit het diensthuis Egypte verlost heeft” blijkt al dat God een God van verlossing en bevrijding is. Hij wil zijn volk in de vrijheid brengen om Hem toegewijd te kunnen zijn. Hij wil ze tevens verlossen uit het diensthuis van de zonde om hen tot vrije kinderen te maken die Hem dienen. Als dat zo is dan kan het voor Hem niet bestaan dat verloste kinderen nu anderen gaan uitbuiten en tot slavernij brengen. We zullen nu moeten nagaan of deze stelling vanuit de Schrift voldoende ondersteund kan worden. De volgende vragen moeten in volgende sessies onze aandacht krijgen: 1. Is de afkeer van God voor de slavernij in de Bijbel duidelijk aanwezig? 2. Staat de beschermende wetgeving in het kader van „gedogen‟ totdat voortschrijdende Openbaring nader inzicht geeft? 3. Is slavernij als straf of als vloek te duiden? 4. Prof. Schilder omschrijft ethiek als “de wetenschap van de constante gronden, de wisselende bedelingen en de actueel concrete bepaaldheid van de verplichting die de mens heeft tegenover Gods geopenbaarde wil”.Wat is de universele geldigheidskracht van de tien geboden toen en nu?
Verslag Sessie 21 Oktober 2004. Als je gaat zoeken op internet op het woord „slavernij‟ dan stuit je op een scala van publicaties vooral uit Amerika. Daar is deze zaak nog steeds een hot onderwerp. Uit de informatie blijkt o.a.: - In het Romeinse Rijk –dat voor twee derde uit slaven bestond – is het bezit van slaven vooral een middel ter bevoordeling van de rijken, een soort van status symbool. Hier kon
-
-
uitbuiting, onderdrukking en mishandeling van slaven, zonder dat daar tegen werd opgetreden, welig tieren. Bij de joden in Israël daarentegen was het zich vrijwillig onderwerpen aan slavernij juist een middel ter voorkoming van een armoede val, om verzekerd te zijn van een sociaal minimum. Volksgenoten mochten echter niet tot slavernij verplicht worden. Twee derde van het Romeinse Rijk bestond uit slaven. Indien Paulus opgeroepen zou hebben tot een onmiddellijke opheffing van de slavernij als maatschappelijk instituut zou dit een maatschappelijke ontwrichting veroorzaakt hebben waarbij de focus niet langer gericht zou zijn op de verbreiding van het evangelie van Jezus Christus maar op maatschappelijke revolutie. Het evangelie zou daardoor primair een horizontaal gerichte boodschap geworden zijn. En daardoor geheel vervlogen zijn. Paulus kiest echter voor de weg van de innerlijke vernieuwing waarbij zowel slaven als heren op hun nieuwe verantwoordelijk in Christus ten opzichte van elkaar worden gewezen. Dit punt zal later nog nader worden uitgewerkt.
In het O.T wordt een scala van woorden gebruikt die een verschillende waarde vertegenwoordigen op de schaal die varieert tussen geheel vrijwillige dienstverbanden en geheel onvrijwillige. De zijn enkele woorden die we tegenkomen: -knecht -dienstknecht en dienstmaagd -slaaf of slavin -dienaar of dienares -onderhorige -diensthuis. Een slaaf kon in het O.T een heel hoge positie innemen: Eliëzer, die de knecht van Abraham wordt genoemd (Cf Gen 24:2), bestuurde het gehele huis van Abraham. Wegens gebrek aan nageslacht van Abraham werd deze slaaf zelfs tot erfgenaam van het gehele huis van Abraham aangewezen (cf Gen 15:2,3). Eliëzer zou je als een soort eersteling kunnen beschouwen van wat uiteindelijk de bedoeling van God is. God wilde echter eerst een andere weg bewandelen. (Cf Gen. 15: 4 e.v.). Hij wilde eerst langs de bloedlijn van Abraham komen tot de Christus, om DAARNA voor zowel Joden als Grieken, slaven en vrijen, mannen en vrouwen, alle onderscheid op te heffen en ze te verenigen in Christus. (Cf Gal. 3:28). En zegt dan Gal 3:29: “Als je nu van Christus bent, dan bent U zaad van Abraham en naar de belofte erfgenamen”. God wil langs de bloedbaan van de „vrije‟ zoon ( niet via Ismaël, de zoon van de slavin Hagar) Izaäk komen tot de Christus om daarna ook alle onvrijen te laten delen in de vrijheid van Christus. Hier steekt tevens een diepere geestelijke betekenis achter. (Cf Gal 4:21-28). Het leven onder de wet – waarbij geprobeerd wordt om door strikte naleving van de wet a.h.w. de hemel te verdienen- wordt gelijk gesteld aan slavernij. Vrijheid staat gelijk aan het leven uit de belofte. Alleen als je vertrouwt op de belofte van God en je hart overgeeft aan God dan ben je werkelijk vrij. Leven in de zonde maakt je pas echt tot slaaf. Verslag Sessie 28 Oktober 2004. In deze sessie werd de volgende these gepresenteerd en besproken: “Het is een scheppingsorde dat God heeft de mens geschapen als een verantwoordelijke persoon. God wil met de mens omgaan op basis van vrijwilligheid waarbij er voor welke vorm van dwang dan ook geen plaats is”. Als we deze gedachte nader uitwerken stellen we het volgende:
-
-
-
-
God wil geen mechanische, slaafse gehoorzaamheid maar wil gediend worden op basis van een vrijwillige keuze. In principe is hiermede alles gezegd over elke gedwongen vorm van slavernij. Deze is als zodanig tegen de scheppingsorde. De mens –Adam- werd tot onderkoning aangesteld (cf Gen. 1:28). Door de val in de zonde heeft de mens zijn koningspositie verloren en heeft zich daarmee tot slaaf van de zonde gemaakt. Alleen slaven brengen anderen tot slavernij. De tweede Adam, Christus, is gekomen om de mens van de slavernij van de zonde te bevrijden. Dit deed hij door zelf de positie van een slaaf in te nemen (cf Pilip 2:7). Bijzonder pregnant komt dit tot uitdrukking in de geschiedenis van de voetwassing (cf Joh 13: 1:20). Jezus neemt zelf de slaven taak van de voetwassing ter hand om daarmee een voorbeeld te stellen (cf Joh. 13: 15). Wie zo doet zoals Hij doet die is zalig. Anders gezegd: zalig is hij die zich nu geheel vrijwillig dienstbaar opstelt. Zo wordt de scheppingsorde hersteld. „Dienen‟ op vrijwillige basis is in overeenstemming met de scheppingsorde maar elke gedwongen vorm van dienstbetoon is daarmee in strijd. Bovenstaande gedachte wordt bevestigd door Efez. 6:6. Slaven worden opgeroepen om als bevrijde slaven van Christus zich nu van harte dienstbaar op te stellen. Bevrijding van de slavernij van de zonde maakt pas werkelijk vrij. Deze vrijheid creëert ruimte om nu op basis van vrijwilligheid anderen te dienen. De „heren‟ worden in Efez. 6:9 opgeroepen om hetzelfde te doen zodat er harmonie in de verhoudingen ontstaat.
Verslag sessie 4 November 2004. Het volk Israël werd in Egypte op de meest gruwelijke wijze onderdrukt. We lezen daarover in Exodus 1. Zij moesten dwangarbeid verrichten voor de Farao voor de bouw van de voorraadsteden Pitom en Ramses (cf Ex 1:11.12). Zij werden ook verplicht tot andere slavenarbeid en daarbij mishandeld.(cf vs 14). Gods bemoeienis met het volk Israël heeft vanaf het eerste begin bij de omliggende volken vrees en afkeer opgewekt. Dat is de gehele geschiedenis door zo gebleven tot aan vandaag toe. Toen het middel van de dwangarbeid niet effectief bleek greep de Farao naar het middel van de genocide (cf Ex 1:15 e.v.). De gebeurtenissen van Exodus 1 moeten heilshistorisch verklaard worden. Achter de Farao zit de oude strijd tussen het vrouwenzaad en slangenzaad (c.f Gen 3:15). De duivel probeert het volk van God uit te roeien om zo de komst van de Christus te blokkeren. Uit Exodus 12:43-49 blijkt het volgende: - Slaven mochten deelnemen aan het Pascha. Het feest van de bevrijding uit Israël Ze mochten dat in het gezin van de heer meevieren en op gelijke wijze delen in Gods genade. - Net zoals in het N.T schept dit morele verplichtingen. Het kan en mag niet zo zijn dat de heren de ene dag samen met de slaven het Pascha vieren, het feest van de genadige uitredding uit het slavenhuis Egypte, en de volgende dag zouden overgaan tot onderdrukking en mishandeling van hun slaven. - Bijwoners (vers 45) en dagloners – geen slaven dus- mochten er NIET van eten. Dit brengt ons tot de gedachte dat het beter is om slaaf te zijn en zo te kunnen delen in de genade van God dan om vrij te zijn en tegelijkertijd slaaf van de zonde. Verslag sessie 11 November 2004 Uit Jeremia 34:8-22 leren we t.a.v. de slavernij het volgende: - Koning Zedekia had een verbond aangegaan om waarin een vrijlating werd afgekondigd voor alle Hebreeuwse slaven of slavinnen. - In eerste instantie werd hieraan uitvoering gegeven maar later kwam men daarop terug.
-
De Here gaat zeer te keer tegen deze verbondsbreuk, juist met een beroep op de verbintenis die hij met het volk sloot toen Hij ze uit het diensthuis Egypte leidde. - De Here neemt dit op als een ontheiliging van zijn naam en kondigt daarover een oordeel aan. Conclusie: De Here laat (cf Lev 25:39) het zich vrijwillig laten verkopen vanwege armoede van Hebreeuwse volksgenoten aan andere volkgenoten toe, voor een maximale duur van zes jaar. Daarna is vrijlating in het jubeljaar verplicht. Overtreding van dit gebod wordt zeer hoog opgenomen en is reden voor zware sancties. Slavenarbeid, uitbuiting en mishandeling is evenzeer uit den Boze en verboden. (Cf Lev. 25:43) Uit Lev. 25:35-55 concluderen we het volgende: - Het kopen van slaven en slavinnen (vers 44-46) was alleen toegestaan uit de volken rondom of uit de kinderen van de bijwoners in Israël. Hiervoor golden de regels van het jubeljaar niet. - Vreemdelingen en bijwoners hadden echter ook de mogelijkheid om vrij te zijn en vermogen op te bouwen. Vers 47) Ook hadden zij de mogelijkheid Hebreeuwse volksgenoten voor geld te kopen. Wel echter op voorwaarde van het recht van loskoping. - De vraag is nu of in de nieuwe bedeling de „status aparte‟ van de vreemdelingen en bijwoners niet is opgeheven. In Christus is het heil naar alle volken gegaan. We zijn nu allemaal huisgenoten van God geworden. Voor alle huisgenoten gelden dezelfde regels. Dit heeft consequenties in de nieuwe bedeling. Dezelfde normen die eens alleen van toepassing waren voor Hebreeuwse volksgenoten gelden in Christus nu voor alle volken. Verslag sessie 18 November 2004 Afwezig Kees Boersema en Erik Lammers. Deze sessie was voor wat betreft de gegevens uit het O.T een afsluitende en samenvattende sessie. Na alles wat in eerdere sessie is gezegd kunnen we stellen dat Deut. 23:15 cruciaal is. Een slaaf heeft blijkens deze tekst de vrijheid om te vluchten. Hij mag niet worden teruggestuurd. Hij mag naar keuze gaan wonen in één van de steden die daarvoor zijn aangewezen. Feitelijk valt daarmee alle vorm van dwang weg en is het vraag wat nu nog het verschil is met ons huidige stelsel van loondienst waar men immers ook de vrijheid heeft om een dienstverband op te zeggen. De binding is slechts een economische. Samenvattend kunnen we stellen dat elke vorm van slavernij waarin dwang met daaraan gekoppeld uitbuiting en onderdrukking tegen de wil van God is. We schakelen nu over naar de gegevens in het N.T. - Mat 10:24 Een slaaf staat niet boven zijn Heer. Jezus, is als Heer vervolgd, wij zijn slaven van Jezus Christus. We moeten niet verwonderd zijn als ons dit ook overkomt want een slaaf staat toch niet boven zijn Heer? - Mat 18:21-35. Slaaf wordt je door schuld. De Heer scheldt de enorme grote schuld van de slaaf in zijn geheel kwijt, alleen uit pure genade. Nu ons die grote schuld zomaar kwijt gescholden is worden we geroepen ook anderen hun veel kleinere schuld te vergeven en kwijt te schelden. Doen we dit niet dan zullen we hierom veroordeeld worden.
Verslag 25 November en 2 December 2004 We gaan nu naar de gegevens in het N.T. In het N.T is het begrip „slavernij‟ evenzeer een sleutelbegrip. De lijn van het O.T, waarin de bevrijding uit het slavenhuis Egypte een telkens terugkerend motief is, wordt in het N.T vastgehouden en verder in zijn geestelijke betekenis uitgediept. Was dit in de oude bedeling een fysieke verlossing uit de slavernij van Egypte, de
bedoeling van God is altijd geweest om te komen tot een geestelijke verlossing van de slavernij van de zonde in Jezus Christus. Het wezenlijke van de echte vrijheid is niet vrij zijn van de verplichting tot fysieke dienstbaarheid (slavernij) aan mensen, maar echte vrijheid is verlost worden van de slavernij van de zonde om het eigendom –zeg maar slaaf- te worden van de Heer Jezus Christus. Dan pas ben je werkelijk vrij, vrij om nu vrijwillig, uit liefde, jezelf weer dienstbaar te stellen aan God, en van daaruit tot vrijwillig dienstbetoon aan de naaste. De gehoorzaamheid aan God is dan geen slaafse gehoorzaamheid meer maar gehoorzaamheid uit dankbaarheid voor de verkregen verlossing uit de slavernij. Laten we eens gaan zien of dit door het N.T. wordt ondersteund: -
-
-
-
Mat 10:24. Een slaaf staat niet boven zijn heer. Wij zijn slaven van Jezus Christus –zie boven - Als ze de Heer vervolgd hebben (Joh. 15:20) zullen ze ook zijn volgelingen vervolgen. We moeten als christenen daar niet vreemd van opkijken en we moeten dit accepteren. Mat 18:23-35. Schuld maakt een mens tot slaaf. Principieel zijn we daardoor allen tot slaven van God veroordeeld. God scheldt ons de kolossale schuld van ons leven waarvan het onmogelijk is dat wij die ooit uit onszelf zouden kunnen terugbetalen - een schuld tienduizend talenten staat gelijk aan € 250 miljard –kwijt en maakt ons vrij. Als we nu na zo‟n geweldig groot cadeau niet dankbaar zijn maar onze naaste voor een tientje schuld aan ons in de gevangenis werpen, dan beledigen wij God zo diep dat zijn toorn tot het uiterste wordt opgewekt. Als we in vrijheid worden gesteld door God worden we op onze beurt ook geroepen anderen in vrijheid te stellen en de schuld kwijt te schelden. Mat 25:14-30. God is eigenaar van alles. Hij geeft ons als slaven het beheer van de schepping als rentmeesters in handen en deelt daarbij gaven aan ons uit. Dat doet hij in verschillende mate, vijf, twee talenten of één talent. Hij geeft ons de mogelijkheid om deze talenten de verdubbelen – dat is de dienst aan onze naaste -. Als wij echter gaan denken dat de talenten ons eigendom zijn zullen we gierig gaan worden en zullen we denken dat de verdubbeling alleen onszelf ten goede dient te komen. Voor het koninkrijk van God zal ons ene talent dan een verborgen –dat is steriel - talent worden. Rekenschap van God zal dan ervaren worden als inleveren van iets waarvan jij denkt dat het van jou is. Als we echter goede rentmeesters zijn dan weten we dat alles van God is en blijft en dan zijn we blij als we Zijn Koninkrijk door onze dienst mogen bevorderen. Johannes 8:34-36 wordt besproken maar hebben we nog niet verder uitgediept. Dit volgt in de volgende sessie.
Verslag van de sessie van 27.1.2005 Centraal in deze sessie stond de volgende vraagstelling: Volgens Joh. 8:34 zijn wij alle van nature slaven van de zonde. Volgens Joh. 8:43-47 zijn wij ook niet in staat de woorden van God te horen en onszelf uit deze slavernij te bevrijden. Tegelijkertijd wordt er wel een sterk appel gedaan op onze verantwoordelijkheid. Alleen als we ons bewust worden van onze nieuwe status in Jezus Christus zijn we in staat uit deze vicieuze cirkel te breken. Dit is ook het enige middel waardoor we allerlei verslavingen aan de zonde in ons leven te boven kunnen komen. Volgens 8:34 is de status van de slavernij slechts een tijdelijke aangelegenheid. In Jezus Christus krijgen wij een nieuwe status – anders gezegd: we krijgen de status van het begin, van voor de zondeval weer terug, en krijgen nu de status van zonen in het huis van onze Heer. In deze status van zonen, kinderen, zijn we ook meteen erfgenamen, erfgenamen van God en van Christus - (cf Rom 8:17). In deze nieuwe status (Joh. 15:15) worden we dan ook niet
langer slaven genoemd, maar vrienden die op vertrouwelijke voet worden ingewijd in de geheimen van het koninkrijk van God. We worden één met Hem, Hij in ons en wij in Hem. Het gaat bij het vinden van deze hernieuwde status om rechts - juridische - kwesties. Deze status is gefundeerd in het recht van God. Dat zal in de brief aan de Romeinen verder uitgewerkt worden. Weer kan naar aanleiding van dit Schriftgedeelte worden gesteld: De bevrijding uit de slavernij van het diensthuis Egypte was een voorafschaduwing van de echte bevrijding uit het diensthuis van de zonde die door Jezus Christus is tot stand gebracht. Die heeft ons bevrijd uit de echte slavernij om ons te maken tot zonen en erfgenamen van God en van Christus.