Bouwkunde
Juli 2006
Uitgave: Quality Assurance Netherlands Universities (QANU) Catharijnesingel 56 Postbus 8035 3503 RA Utrecht Telefoon: Fax: E-mail: Internet:
030 230 3100 030 230 3129
[email protected] www.qanu.nl
© 2006 QANU Tekst en cijfermateriaal uit deze uitgave mogen, na toestemming van QANU en voorzien van bronvermelding, door middel van druk, fotokopie, of op welke andere wijze dan ook, worden overgenomen. 2
QANU / Onderwijsvisitatie Bouwkunde
Inhoudsopgave Voorwoord Deel I 1. 2. 3. 4. 5.
5 Algemeen deel
Inleiding Taak en samenstelling commissie Werkwijze commissie Domeinspecifiek referentiekader Algemene bevindingen
Deel II
Opleidingsdeel
1. Bachelor of Science Bouwkunde, Technische Universiteit Delft 2. Master of Science Architecture, Urbanism and Building Sciences, Technische Universiteit Delft 3. Bachelor of Science Bouwkunde, Technische Universiteit Eindhoven 4. Master of Science Architecture Building and Planning, Technische Universiteit Eindhoven 5. Bachelor of Science Installatietechnologie, Technische Universiteit Eindhoven 6. Master of Science Building Services, Technische Universiteit Eindhoven
Bijlagen Bijlage A: Bijlage B: Bijlage C: Bijlage D: Bijlage E:
7 9 11 13 17 21
25 27 59 95 121 151 173
199 Curricula Vitae Bezoekprogramma’s Qualifications Directive (2005/36/EC) Afkortingen Overzicht scores Bouwkunde opleidingen per kwaliteitsonderwerp en –facet.
QANU / Onderwijsvisitatie Bouwkunde
201 205 207 209 211
3
4
QANU / Onderwijsvisitatie Bouwkunde
VOORWOORD Dit rapport is onderdeel van de kwaliteitsbeoordeling van universitaire bachelor- en masteropleidingen in Nederland. Het doel van het rapport is om een betrouwbaar beeld te geven van de resultaten van de voor beoordeling voorgelegde opleidingen, een terugkoppeling te geven naar de interne kwaliteitszorg van de betrokken organisaties en als basis te dienen voor de accreditatie van de betrokken opleidingen door de Nederlands-Vlaamse Accreditatie Organisatie (NVAO). QANU beoogt onafhankelijke, objectieve en kritische beoordeling te laten plaatsvinden en om opbouwende kritiek te leveren, zo veel mogelijk uitgaande van een gestandaardiseerde set van kwaliteitscriteria met oog voor specifieke omstandigheden. De Visitatiecommissie Bouwkunde van QANU heeft haar taken met grote toewijding uitgevoerd in een periode die wordt gekenmerkt door de overgang naar de bachelor-masterstructuur. De opleidingen zijn beoordeeld op een grondige en zorgvuldige manier en binnen een duidelijk beoordelingskader. Wij verwachten dat de oordelen en de aanbevelingen in zorgvuldige overweging zullen worden genomen door de betrokken opleidingen, faculteitsbesturen en Colleges van Bestuur. Wij zeggen dank aan de voorzitter en de leden van de visitatiecommissie voor hun bereidheid deel te nemen aan deze beoordeling en voor de toewijding waarmee ze hun taak hebben uitgevoerd. Ook gaat onze dank uit naar de staf van de betrokken afdelingen aan de universiteiten voor hun inspanningen en hun medewerking aan deze beoordeling. drs. J.G.F. Veldhuis voorzitter van het bestuur van QANU
QANU / Onderwijsvisitatie Bouwkunde
mr. C.J. Peels directeur van QANU
5
6
QANU / Onderwijsvisitatie Bouwkunde
DEEL I: ALGEMEEN DEEL
QANU / Onderwijsvisitatie Bouwkunde
7
8
QANU / Onderwijsvisitatie Bouwkunde
1.
Inleiding
Met het oog op de accreditatie van wetenschappelijke Bachelor- en Masteropleidingen door middel van een externe kwaliteitsbeoordeling heeft Stichting QANU in 2006 de Onderwijsvisitatiecommissie Bouwkunde ingesteld. In dit rapport brengt de Onderwijsvisitatiecommissie Bouwkunde (hierna de commissie) verslag uit van haar bevindingen. Het rapport bestaat uit twee delen: een algemeen deel (I) en een opleidingsdeel (II). Het eerste deel gaat in op de taak, samenstelling en werkwijze van de commissie. Hierin komen ook enkele algemene bevindingen van inhoudelijke aard ter sprake. Het tweede deel behandelt per opleiding – in volgorde van de visitatiebezoeken – de 21 facetten van het accreditatiestelsel. In dit deel spreekt de commissie oordelen uit op facet- en onderwerpniveau.
QANU / Onderwijsvisitatie Bouwkunde
9
10
QANU / Onderwijsvisitatie Bouwkunde
2.
Taak en samenstelling commissie
Taak van de commissie De taak van de commissie was het verrichten van een visitatie conform het QANU-Protocol. De commissie had de opdracht op basis van de door de faculteiten aan te leveren informatie en door middel van ter plaatse te voeren gesprekken een oordeel te geven over de verschillende aspecten van de kwaliteit van de betrokken opleidingen, zoals beschreven in het bovengenoemde protocol en de punten te identificeren die naar haar oordeel verbeterd moeten worden. Betrokken opleidingen De commissie onderzocht de volgende opleidingen: Universiteit Technische Universiteit Delft Technische Universiteit Eindhoven
Opleidingen (en CROHO-nummer) Bachelor Bouwkunde (56951) Master Architecture, Urbanism and Building Sciences (60349) Bachelor Bouwkunde (56951) Bachelor Installatietechnologie (59301) Master Architecture Building and Planning (60434) Master Building Services (69301)
Samenstelling commissie De samenstelling van de commissie is tot stand gekomen mede aan de hand van suggesties vanuit de betrokken decanaten. De betrokken opleidingen en faculteitsbesturen zijn in de voorbereidende fase in de gelegenheid gesteld om bezwaar aan te tekenen tegen de door het QANU-bestuur voorgelegde samenstelling van de commissie, conform het QANU-kader. De commissie bestond uit de volgende personen: Voorzitter, tevens lid van de commissie: •
Prof. dr. ir. arch. Herman Neuckermans, architect, gewoon hoogleraar en programmadirecteur aan het departement ASRO, faculteit Ingenieurswetenschappen, KU Leuven.
Leden van de commissie: • • •
Prof. ir. arch. Jef Van den Broeck, emeritus hoogleraar stedenbouwkundig ontwerp en strategische planning en oprichter/ontwerper van/aan ‘Studiegroep Omgeving’ Antwerpen; Dr. ir. Philippe Samyn, Partner van SAMYN and PARTNERS en als docent verbonden aan onder andere de Vrije Universiteit te Brussel; Drs. ing. Douwe Kras, algemeen directeur ARCADIS Nederland B.V.
Voor de visitatie van de opleidingen aan de Technische Universiteit Delft aangevuld met de volgende commissieleden: • •
Prof. dr. Sanne Dijkstra, emeritus hoogleraar onderwijskunde aan de Universiteit Twente; Mw. Geri Wijnen, student Bouwkunde aan de TU Eindhoven.
QANU / Onderwijsvisitatie Bouwkunde
11
Voor de visitatie van de opleidingen aan de Technische Universiteit Eindhoven aangevuld met de volgende commissieleden: • • •
Prof. dr. Fried Augenbroe, professor aan het College of Architecture en hoofd van Building Technology, aan het Georgia Institute of Technology, USA; Prof. dr. Wynand Wijnen, emeritus hoogleraar Onderwijskunde en oud Rector Magnificus van Universiteit Maastricht; Dhr. Hans van Velthoven, student Bouwkunde aan de TU Delft.
Als secretaris van de commissie is opgetreden: drs. Inge Akerboom, projectleider van het bureau QANU, Utrecht. Als bijlage A zijn de curricula vitae van de leden opgenomen.
12
QANU / Onderwijsvisitatie Bouwkunde
3.
Werkwijze commissie
De commissie hield op 7 februari 2006 haar startvergadering. Zij werd formeel geïnstalleerd door de directeur van QANU, mr. C.J. Peels. Tijdens deze vergadering bespraken de commissieleden het domeinspecifieke referentiekader, bespraken en ondertekenden zij de onafhankelijkheidsverklaring en maakten zij afspraken over de werkwijze. Het QANU-protocol is leidraad geweest voor de werkwijze van de commissie. De voorbereidingsfase De commissieleden ontvingen ruim voor het visitatiebezoek de zelfevaluatierapporten (en bijlagen) en formuleerden vragen. De secretaris compileerde alle vragen tot één document dat voorlag tijdens het visitatiebezoek. Ook lazen de commissieleden van tevoren een aantal (doctoraal-, Bachelor- of Master-) scripties per bezoek. Deze waren geselecteerd en opgevraagd door de secretaris en de voorzitter. Het visitatiebezoek De secretaris heeft voor ieder bezoek in samenspraak met de voorzitter en de visitatiecoördinator van de betreffende instelling een bezoekprogramma opgesteld (zie bijlage B). Daarin was ruimte voor (een representatieve) vertegenwoordiging van het faculteitsbestuur, opleidingsbestuur, afgestudeerden, opleidingscommissies (studenten en docenten afzonderlijk), examencommissies en studiebegeleiders. Daarnaast werd er steeds afzonderlijk gesproken met student- en docentvertegenwoordigers van de Bachelor- en de Masteropleidingen en met de kwaliteitszorgmedewerker. Tijdens ieder bezoek bestudeerde de commissie het ter inzage gevraagd materiaal en hield zij spreekuur ten behoeve van spontane aanmeldingen van studenten of docenten. In plaats van het traditionele visitatiediner is er op informele wijze met vertegenwoordigers van het College van Bestuur, faculteitsbestuur en opleidingsmanagement gesproken. Bij beide bezoeken heeft de commissie een rondleiding door het gebouw gekregen om zich een beeld te vormen van de beschikbare faciliteiten. De commissie gebruikte het eerste dagdeel van de bezoeken om de interviews concreet voor te bereiden, materiaal in te zien en scripties te bespreken. Het laatste dagdeel werd ingezet voor de voorbereiding van de mondelinge rapportage en een discussie over de beoordeling van de opleidingen. Aan het einde van elk bezoek gaf de voorzitter een mondelinge terugkoppeling op grond van de eerste bevindingen van de commissie. Daarbij ging het steeds om een aantal algemene waarnemingen en eerste indrukken per opleiding. De bezoeken vonden plaats in maart 2006. In mei hebben de voorzitter en secretaris een extra bezoek aan Eindhoven gebracht om aanvullende informatie te verzamelen over de duale en deeltijdvarianten van de opleidingen aldaar. De gesprekken die deze ochtend plaatsvonden met studenten, opleidingsdirecteur en studieadviseurs leverden de nodige gegevens op. Bestuderen materiaal ter plaatse De commissie heeft tijdens het bezoek systematisch materiaal ter bestudering en verificatie doorgenomen. De opleidingen hebben onder andere het volgende materiaal ter beschikking gesteld: • • •
alle scripties uit de zelfstudie en eventueel beoordelingsformulieren als die gebruikt zijn; voorlichtingsmateriaal; studiemateriaal: handboeken en syllabi, readers, studiehandleidingen;
QANU / Onderwijsvisitatie Bouwkunde
13
• • • • • • • • • •
voorbeelden van werkstukken, portfolio’s, onderzoeksverslagen van studenten, stageverslagen; scriptiereglementen en richtlijnen voor het maken van werkstukken; stagereglementen/handleidingen; tentamen- en examenreglement; toetsmaterialen (enkele tentamens, toetshandleiding e.d.); recente verslagen Opleidingscommissie, Examencommissie, onderwijsjaarverslagen, Bachelor-Masterovergangsregelingen; college-, onderwijs- en curriculumevaluaties, studententevredenheidsmonitor(en); alumni-enquêtes; verslagen/rapporten relevante (d.i. voor het onderwijs) ad hoc commissies; jaarverslagen.
Wanneer gewenste informatie naar het oordeel van de commissie niet volledig voorhanden was heeft de commissie gevraagd die informatie alsnog te verstrekken. De opleidingen waren in alle gevallen in staat om de gevraagde informatie te leveren. Beslisregels De commissie heeft voor de beoordeling van de 21 facetten een vierpuntsschaal en de standaard QANU-beslisregels gevolgd. Deze zijn: • • • •
De beoordeling ‘onvoldoende’ wijst erop dat het facet beneden de gestelde verwachting ligt en dat beleidsaandacht op dit punt nodig is; De beoordeling ‘voldoende’ houdt in dat het facet beantwoordt aan de basisstandaard of basisnorm; De beoordeling ‘goed’ houdt in dat het niveau van het facet uitstijgt boven de basiskwaliteit; De beoordeling ‘excellent’ houdt in dat voor het facet een niveau wordt gerealiseerd waardoor de beoordeelde opleiding zowel nationaal als internationaal als een voorbeeld van goede praktijk kan functioneren.
Per onderwerp is op een tweepuntsschaal een oordeel gegeven: voldoende of onvoldoende. In de opleidingsrapporten is na het laatste facet steeds een overzicht van de oordelen op facet- en onderwerpniveau opgenomen. Uitwerking van de beslisregels Doordat de commissie, conform de regels, het predikaat voldoende heeft gebruikt voor de basisstandaard of basisnorm, zou het oppervlakkig kunnen lijken of ze de gevisiteerde programma’s als aan de magere kant beschouwt. In werkelijkheid is ze juist over het algemeen van mening dat faculteiten en opleidingen de ontwikkeling van Bachelor- en Masterprogramma’s met bekwame spoed hebben aangegrepen om op basis van de bestaande, veelal goede kwaliteit tot verbetering te komen. De rapportage De secretaris heeft, op basis van de bevindingen van de commissie, conceptrapporten opgesteld. Deze zijn in eerste instantie voorgelegd aan de voorzitter en tijdens de slotvergadering op 13 juni 2006 aan de hele commissie. Aan de varianten van opleidingen (deeltijd en duaal) wordt, voor zover aangeboden, alleen expliciet aandacht besteed indien er daadwerkelijk sprake was van afwijkingen van de voltijdse opleidingen. 14
QANU / Onderwijsvisitatie Bouwkunde
In de rapporten van een Bacheloropleiding en de ‘doorstroom’-Master is bij een aantal facetten sprake van zodanige inhoudelijke overlap dat de commissie besloten heeft letterlijk dezelfde tekst en oordeel op te nemen. Bij welke facetten dat gebeurt staat steeds aan het begin van het opleidingsrapport aangegeven. Het gaat in de meeste gevallen om facetten 12 tot en met 14 (Onderwerp Personeel), facetten 15 en 16 (Voorzieningen), facetten 18 tot en met 19 (Kwaliteitszorg). In twee opleidingsrapporten, namelijk de Master Architecture, Urbanism and Building Sciences aan de TU Delft en de Master Architecture Building and Planning van de TU Eindhoven, heeft de commissie op verzoek van de faculteiten zich aanvullend een oordeel gevormd over het onderwerp internationalisering. Het oordeel en de ondersteunende tekst is in deze twee opleidingsrapporten toegevoegd na het zesde onderwerp. Het telt niet mee voor het eindoordeel over de basiskwaliteit van het programma. Na de slotvergadering zijn commentaren en opmerkingen van de commissieleden verwerkt in een definitieve versie van de rapporten. Na accorderen door de voorzitter zijn het algemeen deel en de betreffende opleidingsrapporten aangeboden aan de faculteiten voor correctie van eventuele feitelijke onjuistheden. Begin juli waren de feitelijke onjuistheden en commentaren van de opleidingen binnen bij de secretaris. Deze zijn in overleg met de voorzitter door de secretaris verwerkt in de rapporten en/of met de verantwoordelijken afgehandeld. Kengetallen Universitair Onderwijs (KUO-cijfers) De schrijvers van de zelfevaluaties hebben cijfermateriaal gebruikt dat afkomstig is van een database die onder auspiciën van de VSNU is ontwikkeld. Deze cijfers worden ook wel de KUO-cijfers genoemd (Kengetallen Universitair Onderwijs). Deze database bevat gegevens over onder andere studenteninstroom, rendementen en studieduur van de cohorten 19881989 tot en met 2001-2002. Aangezien de cijfers op identieke wijze door het Centraal Bureau Statistiek (CBS) worden bewerkt, is het mogelijk om de universiteiten en opleidingen onderling te vergelijken. Met uitzondering van de cijfers over het aantal ingeschrevenen zijn alle cijfers over instroom, rendementen en studieduur gebaseerd op één basisdefinitie: de student heeft niet eerder aan een bepaalde opleiding van een instelling ingeschreven gestaan. Dit wordt ook wel de inschrijving Eerstejaars-Opleiding-Instelling (EOI) genoemd. Studenten met meer dan één inschrijving blijven dus buiten beschouwing vanwege het feit dat ze niet goed toe te delen zijn in hoofd- en nevenopleiding. De commissie heeft naast de KUO-cijfers ook kennisgenomen van de rendement- en doorstroomcijfers zoals die door de opleidingen zelf worden gebruikt, vaak voor interne doeleinden en ten behoeve van het monitoren van beleidsmaatregelen. Bij het beoordelen van de rendementen worden de maatregelen betrokken die de opleiding heeft genomen om deze te verbeteren. Kwaliteit afgestudeerden Om zo goed mogelijk vast te stellen of de behaalde eindkwalificaties overeenkomen met de eisen die gesteld mogen worden aan een afgestudeerde, heeft de commissie de opleidingen gevraagd zo veel mogelijk informatie ter beschikking te stellen die daar inzage in geeft, zoals bijvoorbeeld recent alumnionderzoek of evaluaties onder het afnemend veld. Het beeld is gecompleteerd door gesprekken met studie- en stagebegeleiders, alumni en studenten. Ter voorbereiding op de visitatie heeft ieder commissielid een aantal afstudeerverslagen per bezoek beoordeeld. Als handreiking hiervoor heeft QANU een lijst met beoordelingscriteria ter QANU / Onderwijsvisitatie Bouwkunde
15
beschikking gesteld. De selectie geschiedde door secretaris en voorzitter conform het protocol uit de lijst van de laatste 25 afstudeerverslagen, waarbij gelet was op een goede spreiding naar specialisatie en gegeven eindcijfer. De opleidingen is gevraagd om de beoordelingsformulieren bij de betreffende scripties te voegen. De commissie heeft op die wijze inzage gekregen in de criteria die bij de beoordeling van de eindscripties worden gehanteerd. De overige scripties van de 25 meest recente werkstukken per opleiding lagen ter inzage. Bevindingen met betrekking tot de visitatie De commissie heeft de bezoeken als prettig en leerrijk ervaren. Ze heeft de zelfevaluatierapporten nauwgezet kunnen verifiëren.
16
QANU / Onderwijsvisitatie Bouwkunde
4.
Domeinspecifiek referentiekader
Inleiding Bij de vormgeving van dit referentiekader is gebruikgemaakt van referentiekaders van collega’s in het buitenland, te weten van de QAA (UK) en het VSNU-visitatierapport 1999. De tekst is verder gebaseerd op de Dublin-descriptoren, de criteria voor wetenschappelijke opleidingen vastgesteld door de drie Nederlandse Technische Universiteiten en Europese richtlijnen voor beroepstoetreding. Dit referentiekader is gevalideerd en vastgesteld door de visitatiecommissie Bouwkunde in de startvergadering van de commissie op 7 februari 2006. Het referentiekader definieert welke eisen worden gesteld aan de doelstellingen van de opleidingen, met name aan de domeinspecifieke eindtermen en kwalificaties. Een opleiding krijgt de ruimte om naar de aard van het object van studie dat centraal staat en naar de aard van de eigen invalshoek keuzes te maken en accenten te leggen. Missie, doelstelling en eindtermen De Bachelor- en Masteropleidingen die in de visitatie Bouwkunde worden beoordeeld, hebben als doel studenten op te leiden tot een elementair (Bachelor), dan wel specialistisch (Master) academisch niveau op het gebied van het object van de studie. Het object van studie is het brede domein van het onderzoeken, ontwerpen, construeren en sturen van de gebouwde omgeving op alle schaalniveaus, gefundeerd op wetenschappelijk inzicht, maatschappelijke relevantie en inzicht in de voorbije en recente ontwikkelingen in dit domein. De inbedding in de universiteit betekent diepgang in de studie naar universiteitsmaatstaven; de inbedding in een technische universiteit betekent een technisch wetenschappelijke invalshoek op het domein van studie. BSc-afgestudeerden kunnen doorstromen naar MSc-opleidingen aan een faculteit Bouwkunde. Behalve een zogenaamde ‘doorstroommaster’ aan de eigen instelling verleent het Bachelordiploma ook toegang tot opleidingen aan andere Nederlandse Technische Universiteiten en aan buitenlandse universiteiten. Voor de Masteropleidingen geldt dat de student zodanig wordt opgeleid dat hij kan worden toegelaten tot een opleiding die voorbereidt op een promotie. De commissie hanteert als missie van de bouwkundige opleidingen: het opleiden van ingenieurs die in staat zijn een effectieve en oplossingsgerichte rol te spelen bij het duurzaam inrichten van de fysieke leefomgeving, die voortdurend aan verandering onderhevig is. Als academische opleiding moet zij rekening houden met een aantal eisen uit het afnemend veld, maar tegelijk deze overstijgen vanuit een visie op de maatschappij en de missie van de bouwkundige in die maatschappij. Deze aspecten moeten tot uitdrukking komen in het curriculum. Daarbij moet er nationaal rekening worden gehouden met de kwaliteiten die worden verondersteld door de Wet op de Architectentitel en de Nadere regeling inrichting opleidingen tot architect, stedenbouwkundige en interieurarchitect; en internationaal met de eisen van de Qualifications Directive (2005/36/EC) althans voor deze taakprofielen, die voorbereiden op het beroep van architect. BSc- en MSc-opleidingen Bouwkunde moeten ten minste voorzien in één of meerdere van de volgende taakprofielen: • •
Architectonisch ontwerpen; Stedenbouwkundig ontwerpen;
QANU / Onderwijsvisitatie Bouwkunde
17
• • •
Bouwtechnisch ontwerpen; Proces en management; Installatie-technologisch ontwerpen.
De Bacheloropleiding biedt een algemene en brede basisopleiding en leidt op tot een elementair academisch niveau. De Masteropleiding biedt specialisatie en verdieping in één van de vijf genoemde taakprofielen of vakgebieden. Bij de Masteropleiding is het ook denkbaar dat de specialisatie en verdieping meerdere vakgebieden bestrijkt, dit heeft dan gevolgen voor de mate van diepgang. Eindtermen en kwalificaties Bachelor Opleidingen kunnen naar de aard van het object van studie dat centraal staat en naar de aard van de invalshoek die zij gekozen hebben, keuzes maken en accenten leggen. Studenten die een Bachelor hebben afgerond in een van de opleidingen binnen dit onderwijsvisitatiecluster beschikken in ieder geval over de onderstaande domeinspecifieke kennis en vaardigheden. a. Kennis Afgestudeerde Bachelors hebben basiskennis van de bovenbeschreven taakprofielen en kennen de bouwkunde als een divers beroepsveld dat altijd in verandering is en vele facetten kent. b. Vaardigheden Afgestudeerde Bachelors bezitten volgende vaardigheden: 1. toepassen en beheersen van de gangbare bouwkundige, ontwerp- en onderzoeksmethoden, van de onderliggende principes en technieken van één of meerdere bouwkundige (sub)discipline(s); 2. kennen van de ontwikkelingslijn in westerse architectuur, stedenbouwkunde, bouwtechniek, bouwmanagement en volkshuisvesting en die kunnen relateren aan theorieën, stromingen en tendensen en precedenten, alsmede aan de culturele en maatschappelijke context; 3. reflecteren op de beroepsuitoefening van de bouwkundig ingenieur en daarbij de eigen rol en productie kunnen plaatsen in het eigentijds maatschappelijk kader; 4. de processen en procedures die bij de totstandkoming van de gebouwde omgeving een rol spelen, beheersen; 5. op basis van een programma van eisen en een gegeven locatie, met bestudering van relevante precedenten en de fysische en intellectuele context, binnen een tevoren gefaseerde tijdsperiode, een ontwerp of een herontwerp maken voor een gebied of een gebouw en dat (gedeeltelijk) uitwerken tot op het niveau van de bouwkundige detaillering; 6. de capaciteit om met bouwkundige middelen ruimten af te stemmen op menselijke behoeften en milieueisen rekening houdend met de relatie tussen mens en omgeving, rekening houdend met maatschappelijke en juridische normen voor vorm en constructie, kosten en duurzaamheid; 7. een opgave in bouwtechnisch opzicht conceptueel kunnen oplossen. Dit wil zeggen de bouw- en productwijze, de keuze van bouwmaterialen, de aard van de bouwelementen en bouwsystemen kunnen kiezen en de beoogde comfort-, klimaat- en milieuprestaties realiseren. Dit betekent ook dat de draagconstructie(s) op basis van kennis van en inzicht in de krachtswerking worden ontworpen en gedimensioneerd, respectievelijk worden aangepast in geval van herontwerp; 18
QANU / Onderwijsvisitatie Bouwkunde
8. bij het creëren van ruimtelijke concepten en constructies creatief kunnen omgaan met kennis en informatie uit andere, bij de ruimtelijke ordening betrokken disciplines. Het gaat meer bepaald om de informatie- en communicatietechnologie, wiskunde en natuurkunde, sommige deelgebieden van de civiele techniek en geowetenschappen, sommige deelgebieden van de humane wetenschappen (sociologie, psychologie, etcetera); 9. bij de presentatie van het ontwerp en de onderzoeksresultaten diverse media toepassen, het ontwerp zowel grafisch, mondeling als schriftelijk presenteren, argumenteren en verantwoorden en op een wetenschappelijk verantwoorde manier bevindingen rapporteren en presenteren, afgestemd op een gegeven forumconceptuele denkkracht. c.
Academische attitude en vaardigheden De afgestudeerde Bachelors zijn in staat zich op het gebied van het object van de studie een kritisch en gefundeerd oordeel te vormen, mede gebaseerd op het afwegen van relevante sociaal-maatschappelijke, wetenschappelijke of ethische aspecten. Ook zijn zij instaat tot reflectie op eigen verantwoordelijkheid. De typerende attitude van een Bachelor bouwkunde en derhalve de eigenheid van de opleiding bouwkunde ligt in de ontwerpmatige benadering van de fysieke omgeving: dat wil zeggen geschoold in breed denken, met open geest, met kennis van de intellectuele en maatschappelijke context, met de blik van een creatief en constructief denker.
Eindtermen en kwalificaties Master De Masteropleiding bouwt wat betreft kennis en vaardigheden voort op de Bacheloropleiding. Onderstaande eindtermen zijn van toepassing afhankelijk van de keuze voor één of meerdere specialismen in de Masteropleiding. Opleidingen kunnen naar de aard van het object van studie dat centraal staat en naar de aard van de invalshoek die zij gekozen hebben, keuzes maken en accenten leggen. Studenten die een Master hebben afgerond in een van de opleidingen die in het kader van de visitatie Bouwkunde worden beoordeeld, zullen over de volgende kennis en vaardigheden beschikken: a. Kennis De afgestudeerde Master heeft gedegen, specialistische kennis van en inzicht in een specialisme binnen de genoemde taakprofielen; en (afhankelijk van het specialisme) grondige kennis van en inzicht in de belangrijkste theorieën, de principes, de onderzoeksmethoden en -technieken. Het beoefenen van diverse bouwkundige disciplines wordt in de praktijk gekenmerkt door een noodzakelijke integratie. De bouwkundig ingenieur participeert, vanuit zijn specialisme, constructief in dat integratieproces. De afgestudeerde dient tijdens de opleiding inzicht te hebben verworven in dit integratieproces en in de verschillende disciplines die hierbij een rol spelen. b. Vaardigheden Een afgestudeerde Master beschikt over de negen vaardigheden die bij de Bachelor staan opgesomd maar dan meer ervaren op het gebied van zijn/haar specialisatie. Daarbovenop komt: • •
vergevorderde vaardigheden in onderzoek (fundamenteel, innoverend of toegepast), ontwikkeling, advisering; creatief ontwerpend bijdragen tot de kwaliteit van de gebouwde omgeving;
QANU / Onderwijsvisitatie Bouwkunde
19
• • • c.
kennis en inzicht toepassen in nieuwe of onbekende omstandigheden binnen een bredere (multidisciplinaire) context; oordelen formuleren op grond van onvolledige of beperkte informatie; dialoog aangaan met alle disciplines die bij het object van studie betrokken zijn.
Academische attitude en vaardigheden Een afgestudeerde Master geeft blijk van een gedegen onderzoekattitude. Hij/zij heeft het vermogen om onderzoeksvragen en hypothesen te formuleren en te toetsen, en het vermogen tot kritische reflectie op eigen handelen. De Master heeft geleerd te leren en levenslang bij te leren.
Afstemming op het afnemend veld De opleidingen moeten kunnen aantonen dat zij ten minste de eindkwalificaties hebben afgestemd op de verwachtingen van het afnemend veld. De commissie is op de hoogte van het gegeven dat het afnemend veld zeer divers is, waardoor een wisselwerking tussen opleiding en afnemend veld nodig is. De complexiteit van het veld is vanzelfsprekend ook aan de faculteiten bouwkunde bekend. De commissie verwacht dat zij hierop inspelen door in de eerste plaats de inhoud van praktijkvakken af te stemmen op diverse functies in de praktijk. In de tweede plaats door het instellen van verschillende opleidingstrajecten in de opleiding tot Master of Science en hierop in de basisopleiding al in te spelen. In de derde plaats door in de opleiding ruimte te bieden voor deeltijddocenten, die zelf in het beroepenveld actief zijn. Afgestudeerden (van Bachelor en Master) beschikken over voldoende van de genoemde vaardigheden om beroepen of functies te kunnen vervullen, waarvoor een wetenschappelijke Bachelorof Masteropleiding op het gebied van opleidingen die in de visitatie Bouwkunde beoordeeld worden, vereist of dienstig is. Onder academische beroepen worden beroepen verstaan waarin duurzame kennisontwikkeling, -verwerving of -verwerking, onzekerheid (er wordt langdurig gewerkt aan iets waarvan niet alleen de uitkomst onbekend is, maar waarvan ook onzeker is of er wel iets uitkomt dat echt standhoudt) en verantwoordelijkheid samengaan. Architect-ontwerper Wat de beroepssituaties als architect-ontwerper betreft voldoet de opleiding in zijn geheel (dit wil zeggen de Bachelor- plus de Masteropleiding) aan de Europese regelgeving inzake wederzijdse erkenning van diploma’s architectuur in de 25 lidstaten. De nieuwe Qualifications Directive (2005/36/EC) stelt de volgende eisen aan architectuuropleidingen: een studieduur van minstens vier jaar voltijds, te besteden aan het verwerven van de volgende elf vaardigheden. In bijlage C is een opsomming van de elf vaardigheden opgenomen. Onderwijskundige uitgangspunten Onderwijskundige uitgangspunten waarvoor de opleiding en instelling verantwoordelijk zijn staan in het NVAO Kader beschreven. Zo moet een Bacheloropleiding voldoende breed zijn om een goed beeld te geven van de verschillende bouwkundige disciplines en het Masterprogramma gericht zijn op verdieping en specialisatie (facet 2); moeten studenten worden geconfronteerd met een variëteit aan werkvormen (facet 10); en draagt de opleiding zorg voor een zodanige inrichting van het onderwijs, de inhoud, werkwijze en beoordelingsvormen dat belemmeringen vermeden worden en aan eisen van studeerbaarheid wordt voldaan (facet 7). De commissie zal de opleidingen langs dat kader leggen en hier geen eigen opsomming van belangrijke onderwijskundige uitgangspunten opnemen.
20
QANU / Onderwijsvisitatie Bouwkunde
5.
Algemene bevindingen
In deze paragraaf heeft de commissie een aantal bevindingen opgenomen waaraan zij graag apart aandacht wil besteden. Deze bevindingen komen voort uit de vergelijking tussen de twee faculteiten en de verschillende opleidingen die zij aanbieden. Twee profielen De commissie wil beginnen met de constatering dat de faculteiten verschillend zijn. Dat lijkt een open deur maar is voor de commissie van belang, omdat het bijvoorbeeld de relatie tot bepaalde beroepsgroepen bepaalt. De beide faculteiten kennen historisch gegroeide profielen. Deze profielen en het onderzoek dat gedaan wordt in de faculteiten bepalen de Masterafstudeerrichtingen. Delft biedt aan ‘Architecture’, ‘Urbanism’, ‘Building Technology’ en ‘Real Estate & Housing’. De laatste variant vindt de commissie overigens een wat ongewone combinatie en/of naamgeving. Eindhoven kent negen afstudeerrichtingen duidelijk geënt op de aanwezige onderzoekscompetenties: ‘Architecture’, ‘Building Technology’, ‘Construction Management and Engineering’, ‘Construction Technology’, ‘Design and Decision Support Systems’, ‘Physics of the Built Environment’, ‘Real Estate Management and Development’, ‘Structural Design’, ‘Urban Design and Planning’ en natuurlijk ‘Building Services’. Studieduur Beide faculteiten hebben een over-enthousiast studentenpubliek dat misschien wat beter tegen zichzelf beschermd moet worden; zo constateerde de commissie tijdens de bezoeken dat studenten Bouwkunde relatief lang over hun studie doen, terwijl de programma’s op papier goed studeerbaar zijn. De faculteiten, studenten en alumni voerden verschillende redenen aan, zoals de passie voor ontwerpen die resulteert in een (te) grote tijdsbesteding aan ontwerpprojecten en de wens zich te ontwikkelen buiten de studie door een extra stage of bestuurswerk. De studenten vinden de studieduur zelf geen groot issue. De commissie acht de attitude van studenten op dit punt zorgelijk. Bijvoorbeeld de vrijblijvende attitude ten opzichte van het afronding van de propedeuse. De commissie beseft wel dat dit grotendeels te wijten is aan een beslissing van de leden van de Tweede Kamer, die de limiet van twee jaar voor de propedeuse hebben laten vallen. Ze wil het belang van goede doorstroom vanuit onderwijskundig oogpunt onderstrepen. De bouwkundeprogramma’s zijn volgtijdelijk en in samenhang opgezet: kennis uit bepaalde modules moet worden toegepast in bijvoorbeeld een daaropvolgend practicum. De commissie concludeert dat haar zorg gedeeld wordt door het management van de opleidingen en de Colleges van Bestuur. Zij hebben de afgelopen jaren maatregelen getroffen met als doel de studieduur te verkorten. Delft kent bijvoorbeeld de zogenaamde Xmin2-regeling. In beide faculteiten is een niet-bindend studieadvies in de propedeuse ingevoerd en wordt er gesproken over (de voor- en nadelen van) het invoeren van een zogenaamde ‘harde knip’ tussen Bachelor en Master. Bij dat laatste tekent de commissie aan dat een dergelijke maatregel pas ingevoerd kan worden nadat alle struikelblokken voor een soepele doorstroom van Bachelornaar Masteropleiding opgelost zijn. De commissie is er wel in meerderheid voorstander van, net als van een bindend studieadvies. Beroepspraktijk en stage Het accreditatiekader stelt de eis dat aspecten van de opleiding moeten aansluiten bij eisen die door vakgenoten en de beroepspraktijk worden gesteld. Die eisen zijn door de commissie nader uitgewerkt in haar domeinspecifieke referentiekader. Voor dat kader heeft de commissie onder meer het advies over de Wet op de architectentitel en het architectuuronderwijs als QANU / Onderwijsvisitatie Bouwkunde
21
brondocument gebruikt. Ze heeft de daarin gemaakte opmerkingen over praktische voorbereiding op het beroep verwerkt. De eisen die de Europese richtlijn aan architecten stelt, komen ook terug in het domeinspecifieke referentiekader. De commissie heeft vervolgens in de beoordelingsrapporten alle vormen van praktische voorbereiding op het beroep in de opleidingen betrokken, onder andere in stages, ateliers, multidisciplinaire projecten, ontwerpopdrachten, praktijkdocenten et cetera. Opvallend was dat vrijwel alle studenten en alumni een stage als nuttig of noodzakelijk onderdeel van de studie noemden. De faculteiten komen hen hierin tegemoet door de stage als facultatief curriculumonderdeel aan te bieden, bijvoorbeeld in de keuzeruimte. De commissie waardeert het feit dat de Bacheloropleiding Installatietechnologie ruimte in het vast programma heeft kunnen vrijmaken voor de stage. Daarbij moet aangetekend worden dat het aantal studenten dat Installatietechnologie kent niet vergelijkbaar is met de Bouwkundeopleidingen en daarmee de logistieke opgave om stage te verzorgen of het helpen vinden ook niet vergelijkbaar is. Hoewel de commissie de Bouwkundeopleidingen aanraadt de mogelijkheid voor een kleine stage (3-6 ECTS credits) in het Bachelor- of Masterprogramma te overwegen, spreekt zij ook haar begrip uit voor de keuze het niet verplicht te stellen. De commissie vindt namelijk een stage tijdens de studie nuttig maar niet noodzakelijk, zolang er in het curriculum voldoende aandacht besteedt wordt aan ontwerp-, onderzoeks- en andere beroepsvaardigheden. Dat is in de Bouwkundeopleidingen van zowel Delft als Eindhoven positief beoordeeld. De commissie heeft zich beperkt tot het beoordelen van kwalificaties, die binnen de opleiding worden gerealiseerd, en de huidige eisen, die aan de opleiding worden gesteld. Het verwerven van nadere praktische kwalificaties buiten de opleiding, bijvoorbeeld in een stage die volgt op de opleiding, of mogelijke aanpassingen in de eisen, die alleen worden gesteld aan architecten die voor het architectenregister registreren, vallen buiten haar taakstelling. Wetenschappelijkheid De commissie constateert dat beide faculteiten werk hebben gemaakt van het verwetenschappelijken van het personeelsbestand. Zij geven in het personeelsbeleid tegenwoordig veel meer aandacht aan de wetenschappelijke ervaring van nieuw aan te stellen personeel en nemen voor hoger wetenschappelijk personeel in principe alleen nog gepromoveerde mensen aan. De commissie verwacht dat dit beleid op den duur in het personeelbestand weerspiegeld zal worden. Tegelijkertijd wil zij onderstrepen dat de input van praktijkmensen van groot belang is in een bouwkundeopleiding en niet verwaarloosd mag worden. De commissie vindt het goed dat de twee faculteiten inspanning verrichten voor de integratie van de resultaten van wetenschappelijk onderzoek in de architectuur en bouwkunde. In de eerste plaats leidt het fundamenteel wetenschappelijk onderzoek tot verdieping en uitbreiding van kennis op deelgebieden, zoals op dat van materiaalkunde, mechanica van kunststoffen en andere. Daarnaast wordt het ontwerp beïnvloed door de resultaten van effectstudies van bestaande gebouwen op hun functionaliteit voor huisvesting, kantoorruimte, opslag en industrie. Vervolgens worden de resultaten van studies naar het meest gunstige energiegebruik, klimaatbeheersing en milieuvriendelijkheid in het ontwerpen toegepast. Ten slotte worden de resultaten van humaan- en sociaal-wetenschappelijk onderzoek, met name de geschiedenis en de architectuurtheorie, de sociologie en psychologie, steeds belangrijker in het ontwerp van de gebouwde omgeving. Dit is onder meer het geval bij sterke urbanisatie in het ontwerp van de ‘compacte’ stad en ook in geval van het ontwerpen van nieuwbouw, die het gevoel van veiligheid bevordert. Het spreekt voor zich dat de integratie van fundamenteel en toegepast wetenschappelijke kennis in het ontwerp stapsgewijs in het ontwerptraject van de Bachelorstudie plaatsvindt. 22
QANU / Onderwijsvisitatie Bouwkunde
De commissie wil deze ontwikkeling bij beide faculteiten ondersteunen en de verdere ontwikkeling ervan aanmoedigen. Zij hoopt dat de volgende visitatiecommissie specifiek aandacht aan de resultaten van dit proces zal besteden. Ontwerpen Beide faculteiten voeren het ontwerpen hoog in het vaandel. TU Delft kwalificeert dit kernstuk van de opleiding als ‘ontwerpend onderzoek’, TU Eindhoven gebruikt de metafoor van ‘schering en inslag’, verwijzend naar de verwevenheid van het cursorisch onderwijs en het projectonderwijs. Toch verschillen de beide faculteiten op dit punt: TU Delft heeft een grotere en langere traditie in het ontwerpen, gericht op de architectuur; TU Eindhoven heeft daarentegen vanaf de oprichting van de Bouwkunde faculteit een nadrukkelijke integratie uitgewerkt van architectuur en bouwtechniek van het ontwerpen. Installatietechnologie De commissie constateert naar aanleiding van haar visitatie van de opleidingen Installatietechnologie en Building Services dat deze twee opereren in een veld waar enerzijds veel vraag naar is vanuit de werkgevers en anderzijds het aanbod uniek is in Europa. Het is een facet waarmee de faculteit zich kan profileren in de internationale onderwijsmarkt. De commissie betreurt het opheffen van de Bacheloropleiding en verzoekt de faculteit Bouwkunde in Eindhoven nadrukkelijk aandacht te houden voor het behoud van de kennis op dit gebied in de faculteit en van de instroom in de Masteropleiding. Meer aandacht aan deze richting in de Bacheloropleiding Bouwkunde dan alleen de minor is aan te bevelen. Internationalisering Beide faculteiten zijn bezig met internationalisering. De onderzoekssamenwerking op internationaal niveau is volgens de onderzoekscommissie van 2004 in orde. In de voorliggende visitatie is vooral aandacht geweest voor de internationalisering van het onderwijs. Enerzijds worden er buitenlandse studenten binnengehaald, anderzijds wordt er in de opleidingen naar buiten gekeken. De commissie constateert dat de TU Delft een van oorsprong sterkere orientatie heeft op het buitenland dan de TU Eindhoven. Dat is zichtbaar in bijvoorbeeld het programma waarin de Delftste studenten kennismaken met architectuur in andere culturen en klimaten en in de talrijke reeksen lezingen van buitenlandse gasten met wereldfaam in het kader van de Delft School of Design. De facilitering van studenten op dit punt is ruimschoots op orde. De faculteit Bouwkunde in Eindhoven heeft een grote inhaalslag gemaakt: zij faciliteert uitgaande en instromende studenten, neemt deel aan Socrates uitwisselingsprogramma’s en projecten gericht op curriculumontwikkeling (joint Masterprogramma’s) en werkt aan een internationale Topmasteropleiding. De commissie wil de faculteiten aanmoedigen door te gaan in de lijn naar meer internationalisering, ook voor docenten. Zij beveelt aan nauwgezet toe te kijken op de kwaliteit van de ontvangende partnerinstellingen en selectief te zijn in die keuze. Invoering Bachelor-Masterstelsel De commissie concludeert na bestuderen van de Bachelor- en Masterprogramma’s dat de faculteiten de overgang naar het nieuwe stelsel hebben aangegrepen om de oude programma’s zorgvuldig te evalueren en betere, goed gebalanceerde programma’s terug te zetten. Ze waardeert dit ten zeerste. In Eindhoven is ervoor gekozen studenten van de generaties 1995 tot en met 1999 in de ongedeelde opleiding te laten en de studenten van de generaties 2000 en 2001 over te schrijven naar de Bachelor-Masterstructuur, terwijl Delft ervoor koos alle studenten in één keer over te laten stappen, zodat er geen programma’s naast elkaar bestonden. De commisQANU / Onderwijsvisitatie Bouwkunde
23
sie heeft in beide gevallen geen klachten van studenten vernomen over de overgang naar het nieuwe systeem. HBO/HTO-instroom De faculteiten hebben beide te maken met HBO- instroom (in rapporten TU Delft HTO). De instroom is getalsmatig van belang, zeker in een opleiding als Building Services, met name de duale variant. De opleidingen verzorgen schakelprogramma’s om de HBO-instromers snel op het gewenste niveau te brengen. De commissie waardeert de inzet en het succes van de faculteiten, maar vraagt wel voor blijvende aandacht voor deze schakelprogramma’s en de nauwgezette opvolging van het bereikte wetenschappelijk niveau van de MSc-instromers tijdens hun verdere studie aan de TU.
24
QANU / Onderwijsvisitatie Bouwkunde
DEEL II: OPLEIDINGSDEEL
QANU / Onderwijsvisitatie Bouwkunde
25
26
QANU / Onderwijsvisitatie Bouwkunde
1.
Bachelor of Science Bouwkunde, Technische Universiteit Delft
Administratieve gegevens Naam opleiding: CROHO-nummer: Niveau: Oriëntatie: Studielast: Graad: Variant(en): Locatie(s): Einddatum accreditatie:
Bouwkunde 56951 Bachelor Wetenschappelijk 180 ECTS credits Bachelor of Science Voltijd Delft 31 December 2007
Het beoordelingskader De faculteit omschrijft haar domein als primair gericht het ontwerpen, construeren en sturen op alle schaalniveaus, in alle fasen van de levensduurcyclus van gebouwen en de gebouwde omgeving, binnen de context van de natuurlijke, ongebouwde omgeving. Dit vindt zijn neerslag in de vier hoofdpijlers van de faculteit, de afdelingen Architecture, Urbanism, Building Technology en Real Estate & Housing. Dit zijn ook de vier kernthema’s van het onderwijsprogramma, de onderzoeksportfolio en het PhD-programma. De Bacheloropleiding bestaat sinds september 2002. Op dat moment zijn alle studenten uit de ongedeelde opleiding in één keer overgestapt. De faculteit heeft de aandachtspunten, die uit de Evaluatie Bestuurlijke Hantering (zie facet 18) van 2003 en haar eigen interne onderwijsevaluatie naar voren kwamen, verwerkt in een verbeterprogramma, waarbinnen negen onderling gerelateerde deelprojecten worden onderscheiden: het Onderwijsveranderplan 2004-2006. De projecten zijn in maart 2005 van start gegaan: 1. verbetering logistieke kwaliteit; 2. reguliere robuustheid MSc-afstuderen; 3. versterking wetenschappelijke oriëntatie BSc- en MSc-opleiding; 4. versterking samenhang BSc-opleiding; 5. verrijking door samenwerking tussen de MSc-tracks; 6. toetsing van het onderwijs; 7. kwaliteitszorg: levend systeem; 8. professionalisering docenten; en 9. internationalisering. De tekst en commissieoordelen voor de onderwerpen 3 en 5 (Personeel en Kwaliteitszorg) en de facetten 15 en 21 zijn gelijk voor zowel de Bacheloropleiding Bouwkunde als de Masteropleiding Architecture, Urbanism and Building Sciences. Onderwerp 1: Doelstellingen opleiding F1: Domeinspecifieke eisen Bachelor en Master De eindkwalificaties van de opleiding sluiten aan bij de eisen die door (buitenlandse) vakgenoten en de beroepspraktijk gesteld worden aan een opleiding in het betreffende domein (vakgebied/discipline en/of beroepspraktijk).
QANU / Onderwijsvisitatie Bouwkunde
27
Het doel van de opleiding luidt als volgt: “De Bachelor Bouwkunde wordt breed en fundamenteel opgeleid en leert daarbij ontwerpvraagstukken vanuit een persoonlijke ontwerphouding op praktische, zelfstandige en wetenschappelijke manier aan te pakken.” Dat sluit aan bij het domeinspecifieke referentiekader van de commissie, waaruit naar voren komt dat bouwkunde in hoofdzaak een praktische of toegepaste wetenschap is met een multidisciplinair fundament, waarvan de inhoud in de opleiding waar nodig op het gevraagde niveau aan de orde komt. Het bouwkundig domein kent complexe, variabele en contextgevoelige onderzoeksgebieden met een beperkte mate van generaliseerbaarheid: context en object zijn meestal variabel. De faculteit vult dat in met het begrip ‘ontwerpend onderzoek’: bij een bouwopgave zijn context en object variabel. De Bacheloropleiding Bouwkunde kent generieke en domeinspecifieke eindkwalificaties. De generieke eindtermen van de BSc-opleiding Bouwkunde zijn dezelfde als de academische criteria, die de drie Technische Universiteiten hebben vastgesteld (2005). Zij zijn onderverdeeld in zeven onderwerpen: kundig in één of meer wetenschappelijke disciplines; bekwaam in onderzoeken; bekwaam in ontwerpen; wetenschappelijke benadering; intellectuele basisvaardigheden; bekwaam in samenwerken en communiceren; houdt rekening met de temporele en maatschappelijke context. De domeinspecifieke eindtermen zijn door de faculteit opnieuw geformuleerd bij de invoering van het nieuwe curriculum en de start van de BSc-opleiding Bouwkunde in 2002 (voor de eindkwalificaties zie de bijlage). Deze domeinspecifieke en generieke eindtermen vertonen overeenkomst met de nationale en internationale state of the art in de wetenschapsbeoefening zoals beschreven in het domeinspecifiek referentiekader. De criteria voor Academische Bachelor- en Mastercurricula geven weer wat binnen de Nederlandse technische instellingen wordt bedoeld met academische vorming. Bij het opstellen van de domeinspecifieke eindtermen is rekening gehouden met de eisen vanuit de Nederlandse arbeidsmarkt: in 2001 heeft de faculteit een onderzoek laten uitvoeren naar ‘de vraag naar bouwkundige ingenieurs vanuit de beroepspraktijk’. Hiermee heeft zij inzicht gekregen in de huidige en toekomstige vraag naar bouwkundige ingenieurs en in de competenties waarover een afgestudeerde moet beschikken. De uitkomsten van dit onderzoek zijn meegenomen in het vaststellen van de eindtermen. De commissie constateert dat de domeinspecifieke eisen één op één overeenkomen met de elf kwalificaties (kennis, vaardigheden en attitudes) van de Europese Architect’s Directive (85/384/CEE) en hernomen werden in de Qualifications Directive (2005/36/EC). Daarbij komt dat de faculteit in het kader van de IDEA-league – waarin de ETH Zürich en de RWTH Aachen naast de faculteit Bouwkunde TU Delft participeren – afspraken heeft gemaakt over doorstroommogelijkheden van BScnaar MSc-opleidingen. Deze IDEA-league partners erkennen elkaars BSc-diploma voor rechtstreekse toegang tot hun MSc-opleidingen. De faculteit is lid van drie nationale onderzoeksscholen: the Netherlands Graduate School of Housing and Urban Studies (NETHUR), the Netherlands School for Advanced Studies in Construction (BOUW) en the Research School for Transport, Infrastructure and Logistics (TRAIL). Ontwerpend onderzoek is opgenomen in de Delft School of Design (DSD). Oordeel commissie: goed De commissie concludeert dat de eindkwalificaties van de Bacheloropleiding goede aansluiting vinden bij de eisen uit het wetenschappelijke veld, het internationale domein en de beroepspraktijk. Ze voldoen tevens aan de Europese regelgeving inzake wederzijdse erkenning van diploma’s architectuur. 28
QANU / Onderwijsvisitatie Bouwkunde
F2: Niveau: Bachelor en Master De eindkwalificaties van de opleiding sluiten aan bij algemene, internationaal geaccepteerde beschrijvingen van de kwalificaties van een Bachelor of een Master.
De commissie heeft de eindtermen vergeleken met de Dublin-descriptoren voor een Bachelor. De generieke eindtermen bestrijken alle vijf de descriptoren; de domeinspecifieke eindtermen bestrijken de eerste vier Dublin-descriptoren. De generieke eindtermen tonen duidelijk overeenkomst met de vijf Dublin-descriptoren, bijvoorbeeld: •
•
• •
•
“Begrijpt de kennisbasis van de relevante vakgebieden (theorieën, methoden, technieken)” en “Bezit kennis van en enige vaardigheid in de wijze waarop waarheidsvinding, theorievorming en modelvorming plaatsvinden in de relevante vakgebieden” (Kennis en inzicht, Dublin-descriptor 1). “Kan bestaande kennis integreren in een ontwerp“ en “Bezit de kennis en de vaardigheid voor het gebruiken, rechtvaardigen en op waarde schatten van modellen voor onderzoek en ontwerpen (model breed opgevat: van wiskundig model tot maquette). Kan modellen voor eigen gebruik aanpassen” (Toepassen van kennis en inzicht, Dublin-descriptor 2). “Kan logisch redeneren in het vakgebied en daarbuiten, zowel ‘waarom’ als ‘wat – hoe’ redeneringen” en “Kan kritisch reflecteren (met ondersteuning) op eigen denken, beslissen en handelen en dit daarmee bijsturen” (Oordeelsvorming, Dublin-descriptor 3). “Kan mondeling communiceren over de resultaten van leren, denken en beslissingen, met vakgenoten en niet-vakgenoten” en “Is in staat de maatschappelijke consequenties (economisch, sociaal, cultureel) van nieuwe ontwikkelingen in relevante vakgebieden te analyseren en te bespreken met vakgenoten en niet-vakgenoten” (Communicatie, Dublindescriptor 4). “Is zich bewust van de veranderlijkheid van het onderzoeksproces door externe omstandigheden of voortschrijdend inzicht” (Leervaardigheden, Dublin-descriptor 5).
De domeinspecifieke eindtermen vertonen duidelijke overeenkomst met de eerste vier Dublindescriptoren, bijvoorbeeld: •
• • •
“De ontwikkelingslijnen aangeven in de westerse (bouwkunst) architectuur, stedenbouwkunde, bouwtechniek, bouwmanagement en volkshuisvesting; en relateren aan theorieën en precedenten, alsmede aan de culturele en maatschappelijke context” (Kennis en inzicht, Dublin-descriptor 1). “De rol aangeven van relevante processen, procedures en organisaties bij de totstandkoming van de gebouwde omgeving” (Toepassen van kennis en inzicht, Dublin-descriptor 2). “Het ontwerp afstemmen op gebruikers(eisen), rekening houdende met maatschappelijke en juridische normen voor vorm, constructie, kosten en duurzaamheid” (Oordeelsvorming, Dublin-descriptor 3). “Bij de presentatie van het ontwerp en van onderzoeksresultaten diverse media toepassen, het ontwerp zowel mondeling als schriftelijk beargumenteren en verantwoorden en op een wetenschappelijk verantwoorde manier bevindingen rapporteren en presenteren, afgestemd op een gegeven forum” (Communicatie, Dublin-descriptor 4).
QANU / Onderwijsvisitatie Bouwkunde
29
Oordeel commissie: voldoende De commissie concludeert dat de eindtermen voldoende overeenkomst vertonen met de Dublin-descriptoren. Uit de voorbeelden hierboven blijkt dat het om een Bachelorniveau gaat (enige vaardigheid, onder begeleiding, basiskennis et cetera). F3: Oriëntatie WO De eindkwalificaties van de opleiding sluiten aan bij de volgende beschrijvingen van een Bachelor en een Master: • De eindkwalificaties zijn ontleend aan eisen vanuit de wetenschappelijke discipline, de internationale wetenschapsbeoefening en voor daarvoor in aanmerking komende opleidingen de relevante praktijk in het toekomstige beroepenveld. • Een WO-Bachelor heeft de kwalificaties voor toegang tot ten minste één verdere WO-studie op Masterniveau en eventueel voor het betreden van de arbeidsmarkt. • Een WO-Master heeft de kwalificaties om zelfstandig wetenschappelijk onderzoek te verrichten of multien interdisciplinaire vraagstukken op te lossen in een beroepspraktijk waarvoor een WO-opleiding vereist is of dienstig is.
Het BSc-diploma geeft rechtsreeks toegang tot de eigen MSc-opleiding Architecture, Urbanism and Building Sciences, de Masteropleidingen Integrated Product Design, Strategic Product Design en Design for Interaction van de TU Delft, de Masteropleidingen Architecture, Building & Planning en Construction Management & Engineering van de TU Eindhoven en de MSc Philosophy of Science, Technology and Society van de UTwente. Ook internationaal is doorstroom mogelijk. Bijvoorbeeld naar de MSc Architecture ETH Zürich en de MSc Architecture RWTH Aachen. Daarnaast is er nog een tiental doorstroommogelijkheden naar MSc-opleidingen aan de drie Technische Universiteiten in Nederland, waarvoor de BSc Bouwkunde een deficiëntie van maximaal 30 ECTS credits heeft. De commissie heeft begrip voor het feit dat er nog geen duidelijk beeld is van het beroepenveld voor afgestudeerde Bachelors. Volgens de faculteit heeft het beroepenveld (de Bond van Nederlandse Architecten, de Beroepsvereniging van Nederlandse Stedebouwkundigen en Planologen en de Delftse alumni-praktijkvereniging BOSS) aangeven, dat er in de praktijk vooralsnog weinig behoefte is aan afgestudeerden met een wetenschappelijk georiënteerd Bachelordiploma. Er is ook nog geen ervaring met Bachelorstudenten die uitstroomden naar de arbeidsmarkt. De faculteit heeft naar tevredenheid van de commissie zich voorgenomen de beroepspraktijk van de Bachelors te gaan monitoren, zodra er uitstroom is. De faculteit heeft wel inzicht in de beroepspraktijk van afgestudeerden van de ongedeelde opleiding. Zij heeft daar een onderzoek naar laten doen (2001, zie facet 1) en heeft een Instellingsrapportage van de WO-Monitor (2004) ter beschikking. De generieke en domeinspecifieke eindtermen van de Bacheloropleiding besteden aandacht aan onderzoeksvaardigheden en zijn van academisch niveau. De generieke eindtermen voor de Bachelor gaan in op waarheidsvinding, theorievorming, kritische reflectie op eigen denken en handelen en werken in multidisciplinaire teams. Voor de domeinspecifieke eindtermen geldt dat ook: er is aandacht voor onder andere onderzoeks- en academische vaardigheden, zoals het op wetenschappelijke wijze toepassen van bouwkundige, ontwerp- en onderzoeksmethoden en -technieken, analyseren van relevante wetenschappelijke publicaties en er is aandacht voor de culturele en maatschappelijke context en academische verslaglegging.
30
QANU / Onderwijsvisitatie Bouwkunde
Oordeel commissie: voldoende De commissie concludeert dat de afgestudeerde toegang heeft tot ten minste één Masterprogramma en dat de eindkwalificaties zijn ontleend aan eisen die de wetenschappelijke discipline, de internationale wetenschapsbeoefening (zoals verwoord in de brochure van de drie Technische Universiteiten) en de relevante praktijk in het toekomstige beroepenveld vooropstellen. Om de academische competenties te verankeren heeft de faculteit de criteria voor Academische Bachelor- en Mastercurricula geadopteerd als haar generieke eindtermen voor de BSc- en MSc-opleiding. Oordeel op onderwerp Doelstellingen opleiding Op basis van de beoordelingen per facet concludeert de commissie dat het samenvattend oordeel op het niveau van het onderwerp Doelstellingen opleiding voor Bachelor luidt: voldoende. Onderwerp 2: Programma Het programma bestaat uit 180 ECTS credits verdeeld over zes semesters. Alle studieonderdelen uit het curriculum 2004-2005 zijn al naargelang het vakgebied in tien leerlijnen geordend. Een leerlijn kan een combinatie zijn van lijnprogrammma, thematische oefening(en) en projectonderwijs; een leerlijn kan ook alleen een lijnprogramma omvatten: 1. 2. 3. 4. 5. 6. 7. 8. 9. 10.
Integraal ontwerpen (projectlijn) (44 ECTS credits); Architectonische basisbegrippen & Theorie (10.8 ECTS credits); Stedenbouwkundige basisbegrippen (2.2 ECTS credits); Architectuur-, Stedenbouw- en Kunstgeschiedenis (5.9 ECTS credits); Bouwconstructies (14.4 ECTS credits); Draagconstructies en mechanica (19 ECTS credits); Klimaatontwerp en Duurzaamheid (18.6 ECTS credits); Media & ICT (10 ECTS credits); Real Estate & Housing (18.5 ECTS credits); Wetenschapsmethodologie & wiskunde (12 ECTS credits).
Ieder semester kent een (ontwerp)project en een aantal kennisvakken. F4: Eisen WO Het programma sluit aan bij de volgende criteria voor het programma van een HBO- of een WO-opleiding: • Kennisontwikkeling door studenten vindt plaats in interactie tussen het onderwijs en het wetenschappelijk onderzoek binnen relevante disciplines. • Het programma sluit aan bij ontwikkelingen in de relevante wetenschappelijke discipline(s) door aantoonbare verbanden met actuele wetenschappelijke theorieën. • Het programma waarborgt de ontwikkeling van vaardigheden op het gebied van wetenschappelijk onderzoek. • Bij daarvoor in aanmerking komende opleidingen heeft het programma aantoonbare verbanden met de actuele praktijk van de relevante beroepen.
Zoals afgesproken met de andere twee Nederlandse Technische Universiteiten is het onderwijs gericht op ontwerpen en onderzoeken. De faculteit Bouwkunde van de TU Delft kwalifiQANU / Onderwijsvisitatie Bouwkunde
31
ceert dit als ‘design driven & research based’. Vaardigheden in het onderzoeken en ontwerpen krijgen vooral vorm in de eerste leerlijn. Het onderzoekend ontwerpen blijkt uit het feit dat studenten moeten beredeneren wat en waarom ze iets op een bepaalde manier ontwerpen. De ontwerpprojecten, die behoren tot deze leerlijn, zijn: • • • • •
Huis en Nederzetting (semester 1); Gebouw en Materialisatie (semester 2); Stad en Woningbouw (semester 3); Klein Openbaar Gebouw (semester 4); Hergebruik en Functiemenging (semester 5).
Het oefenen van wetenschappelijke basisvaardigheden, zoals een systematische aanpak, logisch kunnen redeneren en oordeelsvorming, krijgt ook vooral vorm in de leerlijn Integraal Ontwerpen. Inzicht in de wetenschappelijke praktijk en kritisch reflecteren op het eigen denken, beslissen, handelen en dit daarmee bijsturen, komen tot uiting in de ontwerpprojecten en culmineren uiteindelijk in het eindwerkstuk van het zesde semester. De wetenschappelijk basiskennis, die een student volgens de eindtermen zal bereiken in het programma, wordt aangeboden in de verschillende leerlijnen. Voorbeelden van vakken, die bijdragen aan basiskennis zijn: • • • • • •
Onderwijseenheden 1-5 Architectonische Basisbegrippen en Architectuur Theorie (in de leerlijn Architectonische Basisbegrippen en Theorie); Onderwijseenheden Stedenbouwkundige Basisbegrippen 1 en 2 (in de leerlijn Stedenbouwkundige Basisbegrippen); Onderwijseenheden Architectuur-, Kunst- en Stedenbouwgeschiedenis 1-5 (in de leerlijn Geschiedenis); Onderwijseenheden Bouwconstructief ontwerpen 1 en 2 en Bouw- en Draagconstructief ontwerpen (in de leerlijn Bouwconstructies); Onderwijseenheden Bouwfysica en Duurzaamheid (in de leerlijn Klimaatontwerp en Duurzaamheid); Onderwijseenheden Volkshuisvesting en Bouwproces en -recht (in de leerlijn Real Estate & Housing).
De wetenschappelijke basiskennis krijgt daarbij een vertaling in het curriculum in de wijze, waarop brede domeinkennis en -vaardigheden worden geïntegreerd in ontwerpprojecten. De Bachelorstudent leert ook rekening te houden met de maatschappelijke context. Dit is vooral terug te vinden in de leerlijnen Geschiedenis en Real Estate & Housing (zoals vakonderdelen recht en economie). Het eindwerkstuk van het zesde semester van de BSc-opleiding kent een domeincomponent, die binnen één van de vier domeinen (Architecture, Urbanism, Building Techology en Real Estate & Housing) wordt ingevuld en daarmee binnen een specifiek facet van de bouwopgave. Het programma is op deze manier gerelateerd aan de wetenschap en aan de latere beroepspraktijk. Daarnaast heeft het een generieke component, waar wordt aangesloten op de criteria van de drie Technische Universiteiten. Studenten moeten in hun afstudeerwerkstuk aantoonbaar maken, dat zij kunnen plannen (leerplan), een complexe bouwkundige ontwerpopgave kunnen oplossen (ontwerpproject) en op hun product en proces kunnen reflecteren (eindwerkstuk).
32
QANU / Onderwijsvisitatie Bouwkunde
De faculteit heeft het verhogen van het wetenschappelijk niveau van het onderwijsprogramma in 2002 op de kaart gezet. Ze ontwikkelde een kader aan de hand van de zeven competentiegebieden, die de drie Technische Universiteiten hebben vastgesteld en startte met het verbeterproject 3 ‘Versterking wetenschappelijke oriëntatie BSc- en MSc-opleiding’. De doelstellingen van dit project zijn: • • •
het aantoonbaar maken van de wetenschappelijke oriëntatie van de opleiding; het expliciet maken van de wetenschappelijkheid van de opleiding; het benutten van de kans om de wetenschappelijke oriëntatie te versterken.
Tijdens het bezoek van de commissie waren er nog geen expliciete conclusies getrokken met betrekking tot dit verbetertraject. De commissie werd wel op de hoogte gebracht van de omvorming van de Delft School of Design, voor ontwerpgerelateerd onderzoek, tot het Delft Center of Design, waaraan ook ontwerpende disciplines van andere faculteiten gaan deelnemen. Het wordt waarschijnlijk een nieuw speerpunt voor de research portfolio van TU Delft. Hoewel over de beroepspraktijk voor de wetenschappelijke Bachelor Bouwkunde nog betrekkelijk weinig bekend is, heeft de faculteit de relatie met de beroepspraktijk al in het BSc-programma verankerd. Dit komt vooral tot uiting in de ontwerpopgave (leerlijn 1) van ieder semester waarbij plangebied, opgave, analyseoefeningen, programma van eisen, het typologisch uitwerken, het construeren en uiteindelijk presenteren van het werk de beroepspraktijk sterk benaderen. De relatie met de actuele beroepspraktijk is tevens via praktijkhoogleraren, staf met deeltijdaanstelling en gastdocenten geborgd. De feedback op het ontwerpwerk van studenten krijgt zo een praktijkgerichte inkleuring. Daarnaast komen geregeld experts vanuit de beroepspraktijk lezingen verzorgen over specifieke onderwerpen binnen de verschillende leerlijnen. Oordeel commissie: voldoende De commissie constateert dat het programma aandacht besteedt aan academische vaardigheden en veel tijd inruimt voor ontwerpvaardigheden. Deze vaardigheden zijn van belang voor de beroepspraktijk. Zij constateert ook dat er een bepaalde spanning tussen wetenschappelijk onderwijs en ontwerpen is. Dat is eigen aan het veld architectuur/bouwkunde. De commissie is van oordeel dat de opleiding alvast de condities heeft geschapen om de doelstelling van een verwetenschappelijking te halen, maar kon er de resultaten nog niet van toetsen. Wel valt er nog wat werk te doen: het in zijn geheel beheersen van het ontwerptraject per student en het uitzetten van didactische doelen en de relatie (integratie) tussen kennis en ontwerpen. Er is al veel vooruitgang geboekt op dit punt en de commissie verwacht dat verbeterproject 3 nog veel zal opleveren. De inbedding van hoogleraren in een (internationaal) netwerk versterkt de wetenschappelijke basis van dit programma. Het onderzoek van de faculteit is onlangs positief beoordeeld tijdens een onderzoeksvisitatie.
F5: Relatie tussen doelstellingen en inhoud programma Het programma is een adequate concretisering van de eindkwalificaties, qua niveau, oriëntatie en domeinspecifieke eisen. De eindkwalificaties zijn adequaat vertaald in leerdoelen van (onderdelen van) het programma. De inhoud van het programma biedt studenten de mogelijkheid om de geformuleerde eindkwalificaties te bereiken.
De zelfstudie verschafte de commissie inzicht in de wijze, waarop de eindtermen (en leerdoelen per programmaonderdeel) bereikt worden in de verschillende programmaonderdelen met beQANU / Onderwijsvisitatie Bouwkunde
33
hulp van een overzicht waarin per leerlijn de onderwijseenheden, hun leerdoelen en de relatie met de eindtermen weergegeven is. Dit overzicht maakt duidelijk dat alle eindtermen in het programma aan bod komen. Voorbeelden zijn: •
•
Het oefenen van communicatieve vaardigheden start in de propedeuse en toepassing hiervan komt bij de eindpresentatie van het ontwerp ieder semester terug (en is onderdeel van de beoordeling). De vakonderdelen die communicatieve vaardigheden bij uitstek aandragen zijn Handtekenen, Informatica en Vormstudie. Met name binnen de leerlijn Real Estate & Housing wordt ook aandacht gegeven aan mondelinge en schriftelijke rapportagetechnieken. Vakken die de zelfstandigheid en het analytisch denken en kritisch vermogen van de student op het juiste niveau brengen zijn onder andere Plananalyse (onderdeel van Integrale ontwerpopgave), Wetenschapsmethodologie, Architectonische basisbegrippen en Architectuurtheorie.
De realisatie van de beoogde doelen binnen het onderwijs wordt geborgd door kwaliteitssturing op diverse niveaus via vakinhoud (vakreferent), samenhang projecten (projectcoördinatoren) en samenhang opleiding (BSc-coördinator en opleidingsdirecteur). Via vakevaluaties achterhaalt men of de doelen van het vak voldoende duidelijk zijn geworden voor de student en vraagt men naar het nut van het vakonderdeel voor vervolg(studie). Evaluatieresultaten laten een positief oordeel op beide punten zien (Vakevaluaties najaarsemester 2004-2005). Studenten geven in de evaluatie van het Bachelorcurriculum aan dat zij in ruime meerderheid van mening zijn dat zij de vakgerichte competenties uit de eindtermen verworven hebben (ICLON 2006). Oordeel commissie: goed De commissie concludeert dat het programma een goede concretisering van de eindkwalificaties is, qua niveau, oriëntatie en domeinspecifieke eisen. Ze constateert dat de programmaonderdelen heldere leerdoelen kennen en dat deze leerdoelen een goede operationalisering van de eindtermen van het programma zijn. Ze dragen bij aan het bereiken van de eindtermen van het programma. Alumni zijn erg tevreden over de mogelijkheid die het programma biedt om de geformuleerde eindkwalificaties te bereiken. F6: Samenhang programma Studenten volgen een inhoudelijk samenhangend studieprogramma.
De samenhang binnen de opleiding als geheel wordt gewaarborgd door de opbouw van de stof in de tien leerlijnen door de semesters heen. Een leerlijn is een reeks van lezingen en (ontwerp)oefeningen binnen een wetenschapsgebied van de leerlijn en toewerkend naar de betreffende eindtermen. Leerlijnen zorgen voor cumulatieve opbouw van kennis en kunde. De projecten in elk semester zorgen ervoor dat studenten opgedane kennis kunnen toepassen en vaardigheden opdoen in het ontwerpen (de grootste leerlijn). Het programma kent naast het projectonderwijs en de lijnprogramma’s ook een aantal thematische oefeningen. De student oefent om zich kennis uit een vakgebied eigen te maken door middel van het toepassen ervan in een praktische oefening. Voorbeelden zijn te vinden in de vakken Algemene Bouwconstructies, Bouwconstructief ontwerpen, Draagconstructies en Haalbaarheidsstudie en Bouweconomie. Deze oefeningen vervullen een brugfunctie tussen het lijnprogramma en het project van een bepaald semester. 34
QANU / Onderwijsvisitatie Bouwkunde
De faculteit geeft aan dat het propedeutisch jaar een oriënterende functie heeft. Studenten kunnen zich oriënteren op het bouwkundig werkveld en de daarmee samenhangende opgaven doordat de diverse benaderingen van de bouwkunde aan bod komen in de tien leerlijnen. Deze leerlijnen worden in het tweede en derde jaar meer verdiepend. In die zin heeft het propedeuseprogramma een duidelijk inhoudelijke relatie met het programma in het tweede en derde jaar. Voor het afstuderen heeft de student de mogelijkheid de persoonlijke leerbehoeften zo goed mogelijk te benutten via een keuze uit verschillende thema’s. Inhoudelijk hebben de afstudeerthema’s een – niet voorwaardelijke – koppeling met de trajecten van de MSc-opleiding: Architecture, Urbanism, Building Technology en Real Estate & Housing. Daarnaast bestaat het zesde semester uit keuzeonderdelen, die deels binnen de faculteit worden aangeboden en deels daarbuiten. Een stage of studieverblijf in het buitenland behoort ook tot de mogelijkheden. De student heeft op deze manier de mogelijkheid tot persoonlijke inkleuring van zijn opleiding. In de evaluatie van het nieuwe onderwijsprogramma (voorjaar 2003) werd geconstateerd dat de verhouding tussen kennis en ontwerpvaardigheden nog niet helemaal in balans was. De studenten richtten zich vooral op het onderdeel ontwerpen, waardoor de kenniscomponent in het gedrang kwam. Zowel de samenhang binnen de leerlijnen als de samenhang tussen leerlijnen, zijn onderwerp van onderzoek in het verbeterproject 4 ‘Versterking samenhang in de BSc-opleiding’. Resultaten van dit project beogen input op te leveren voor het versterken van de samenhang, alsmede zicht te bieden op ontwerp van het curriculum 2006-2007, waarin vormgegeven wordt aan de major-minor. Daarnaast levert verbeterproject 6 ‘Toetsing van het onderwijs’ input op voor verdere versterking van deze samenhang (zie onder facet 11). Oordeel commissie: voldoende De commissie is positief over de opbouw en de structuur in het programma (de leerlijnen), maar vindt dat het nog te vroeg is voor een oordeel over de effectiviteit daarvan. De commissie moedigt de faculteit daarom aan de samenhang tussen leerlijnen en binnen de leerlijnen verder te onderzoeken en te versterken via verbeterproject 4. Dat studenten al in de Bachelor (kunnen) voorsorteren voor een richting in de Master vindt zij goed. Studenten deden verschillende keren een pleidooi voor meer keuzemogelijkheden. De commissie vindt beredeneerde vrijheid belangrijk: de minor zou daar ten dele een oplossing voor kunnen bieden. Studenten en alumni gaven tevens unaniem aan dat een stage van groot belang is. Zoals in het algemene deel beschreven, vindt de commissie een stage tijdens de studie nuttig maar niet noodzakelijk, zolang er in het curriculum voldoende aandacht besteedt wordt aan ontwerp-, onderzoeks- en andere beroepsvaardigheden. F7: Studielast Het programma is studeerbaar doordat factoren, die betrekking hebben op dat programma en die de studievoortgang belemmeren zo veel mogelijk worden weggenomen.
Uit evaluaties en gesprekken met studenten blijkt dat het programma – met een studiebelasting van 840 uur per semester – op papier goed studeerbaar is. Toch doen studenten langer dan de begrote drie jaar over de Bachelor (zie ook facet 21). Dat komt enerzijds doordat studenten ervaring willen opdoen buiten het curriculum, bijvoorbeeld door een stage of bestuurswerk. Anderzijds leggen studenten in de ontwerpopgaven de lat erg hoog voor zichzelf. Hierdoor komt voorbereiding op vakken met een meer theoretische component in het gedrang. Hoewel QANU / Onderwijsvisitatie Bouwkunde
35
de commissie gecharmeerd is van de ambitie van de studenten, sluit zij zich aan bij de faculteit dat verbetering van de studievoortgang nodig is. De faculteit heeft om deze reden de Xmin2regeling ingesteld. De regeling houdt in dat studenten, die voor een semester willen intekenen, van het voorgaande semester (Xmin1) nog niets behaald hoeven te hebben (de uitslagen van dat semester zijn er dan ook nog niet), van semester Xmin2 50% en vanaf semester Xmin3 alles behaald moeten hebben. Deze intekenbeperking geldt alleen voor zover het begeleid onderwijs (in kleine groepen) betreft. De student is dus vrij om colleges te volgen en tentamens te doen uit ieder ander semester. De commissie verwacht met de faculteit dat deze regeling vruchten zal gaan afwerpen. Enerzijds omdat het zorgt dat studenten de kennis uit de laatste twee semesters bezitten om toe te passen in het projectonderwijs en anderzijds omdat ze zo gedwongen worden semesters eerder af te ronden, waardoor ze eerder hun propedeuse of Bachelorexamen zullen halen. De faculteit dient wel aan te geven welke onderwijseenheden met succes dienen te zijn afgerond voordat aan een practicumgroep kan worden deelgenomen. Een andere maatregel om het (postpropedeutisch) rendement te vergroten is het niet-bindend studieadvies. Eerstejaars studenten krijgen in januari een voorlopig advies, dat aan het einde van het eerste jaar omgezet wordt in een definitief advies (zie ook facet 16). Vrijwel al het onderwijs wordt twee keer per jaar aangeboden, de meeste tentamens drie keer per jaar. Ondanks de conclusie dat het onderwijs studeerbaar is gaven de studenten toch ook aan dat er hindernissen zijn. Ze noemen de organisatie van tentamens, roostering van het onderwijs en de nakijktermijn (Logistieke Kwaliteitsmonitor 2004). Met verbeterproject 1 streeft de faculteit ernaar deze aspecten op korte termijn te verbeteren. De commissie constateert dat de nakijktermijn van tentamens al verbeterd is. Oordeel commissie: voldoende De commissie concludeert dat het programma met de begrote studiebelasting op papier goed studeerbaar is, maar dat studenten in werkelijkheid langer doen over hun Bachelor. Dat komt doordat ze de lat erg hoog leggen voor zichzelf en ervaring willen opdoen in vaardigheden die gerelateerd zijn aan studie, zoals stage en bestuurswerk. De attitude van de studenten over de afronding van de propedeuse acht de commissie te vrijblijvend, maar ze beseft dat dit grotendeels te wijten is aan een beslissing van de leden van de Tweede Kamer, die de limiet van twee jaar voor de propedeuse hebben laten vallen. F8: Instroom Het programma sluit qua vorm en inhoud aan bij de kwalificaties van de instromende studenten: • WO-Bachelor: VWO, HBO-propedeuse of daarmee vergelijkbare kwalificaties, blijkend uit toelatingsonderzoek. • WO-master: Bachelor en eventueel (inhoudelijke) selectie.
Studenten die instromen in de Bachelor hebben een VWO-diploma met het profiel Natuur & Techniek. Het profiel Natuur & Gezondheid geeft ook toegang als een deficiëntie voor Wiskunde B2 in het eerste jaar van de opleiding wordt opgeheven door het behalen van het vak Lineaire modellen. Studenten met andere VWO-profielen moeten de deficiëntie voor Wiskunde en/of Natuurkunde voor aanvang opheffen. Ook een VWO-diploma oude stijl met de vakken Wiskunde B en Natuurkunde geeft directe toegang. De commissie vindt het opvallend dat veel studenten vanuit het VWO instromen met onvoldoendes voor de bètavakken. In 2004 hadden de instromende studenten gemiddeld een 6.7 voor het eindexamen Natuurkunde, een 7.4 voor Wiskunde A en een 6.5 voor Wiskunde B. 36
QANU / Onderwijsvisitatie Bouwkunde
Bij studenten met een propedeusediploma van een HBO- of WO-opleiding, een einddiploma van een HBO-opleiding of een beschikking van het College van Bestuur (bijvoorbeeld wanneer het een buitenlandse vooropleiding betreft) bepaalt de Examencommissie of zij in hun vooropleiding aan de Wiskunde- en Natuurkunde-eis hebben voldaan. Voldoen zij aan die eis, dan worden zij direct toegelaten tot het eerste semester. De Examencommissie houdt zich ook bezig met inschaling, dat is het verlenen van vrijstellingen op basis van behaalde (delen van een) HBO- of WO-opleidingen buiten Bouwkunde TU Delft. De HBO-doorstromers, waarmee de commissie sprak, waren tevreden over het instroomtraject dat hun wordt geboden voordat ze aan de Bachelor beginnen. Zij zijn net als de reguliere instromers enthousiast over de opleiding. De instroom in het eerste jaar ligt rond de 300 studenten op jaarbasis met uitschieters naar bijna 400. In 2004 begonnen er bijvoorbeeld 387 en in 2003 waren er dat 292. Het aantal mannen verhoudt zich tot het aantal vrouwen 1:2, wat voor Delftse begrippen een hoog aantal vrouwen betekent. Voor 2010 ligt het streefcijfer van de faculteit voor het totaal aantal studenten op 3.000. Het werd de commissie duidelijk dat studenten weloverwogen voor deze opleiding kiezen. Ze willen ontwerpen en besteden daar verhoudingsgewijs zeer veel aandacht aan. Ze hebben zich, voordat ze aan de opleiding beginnen, via diverse kanalen geïnformeerd over de studie en hebben een goed beeld van de opleiding, zo bleek uit de gesprekken. Wel verschuift bij een deel van de studenten tijdens de studie het toekomstbeeld van architect naar één van de andere beroepsmogelijkheden binnen het domein Bouwkunde. Uit de aangeleverde informatie blijkt dat er jaarlijks een palet aan voorlichtingsactiviteiten plaatsvindt, waaronder proefstuderen en oriëntatiedagen. Oordeel commissie: voldoende De commissie concludeert dat er een grote instroom in de Bacheloropleiding is en dat studenten de studie bewust kiezen op basis van voldoende informatie. F9: Duur De opleiding voldoet aan formele eisen met betrekking tot de omvang van het curriculum: WO-Bachelor: in de regel 180 studiepunten. WO-Master: minimaal 60 studiepunten, afhankelijk van de opleiding.
De Bachelorfase omvat 180 ECTS credits en voldoet daarmee aan de formele eisen met betrekking tot de omvang van het curriculum. Oordeel commissie: voldoende F10: Afstemming tussen vormgeving en inhoud Het didactisch concept is in lijn met de doelstellingen. De werkvormen sluiten aan bij het didactisch concept.
Het didactisch concept, dat de faculteit hanteert, is activerend leren en kennisintensief ontwerpen. De werkvormen, die de commissie aantrof, zijn:
QANU / Onderwijsvisitatie Bouwkunde
37
• • • • •
lezingen (ruim 10% van het curriculum): colleges en instructies waarbij het met name gaat om kennisoverdracht veelal voor de gehele groep studenten die aan het vakonderdeel deelneemt; ateliergroep (10% van het curriculum): in kleine groepen zelfstandig ontwerpen in een atelier onder begeleiding van een docent. De groepsgrootte per werkvorm is maximaal vijftien studenten; practicumgroep (8% van het curriculum): begeleide praktische oefeningen die een beroep doen op speciale voorzieningen of software. De groepsgrootte varieert van vijftien tot dertig studenten; zelfstudie (bijna 70% van het curriculum): alle activiteiten waarbij studenten zelfstandig werken aan opdrachten of zich voorbereiden op een toets; begeleiding bij het eindwerkstuk.
Studenten beoordelen de aangeboden werkvormen in het Bachelorprogramma als de ‘ideale mix’ (ICLON curriculumevaluatie 2006). Ieder semester kent een aantal vakken met een kenniscomponent en een aantal specifieke studieonderdelen gericht op vaardigheid, bijvoorbeeld Handtekenen, Vormstudie en ICT. Elk semester omvat tevens een integrale ontwerpopgave, die met een werkmap en een presentatie wordt afgesloten. In het zesde semester heeft de student ruimte voor keuzevakken (en eventueel een stage). Hij geeft daarmee samen met de keuze voor een afstudeerthema een persoonlijke kleur aan zijn studieprogramma. Het vakgebied Informatica is ingebed in alle semesters van de BSc-opleiding, namelijk in de ontwerpprojecten. Het gebruik en de toepassing van ICT-middelen in het ontwerpproces kunnen in hoofdlijnen gecategoriseerd worden als: •
•
•
•
tool voor 2D tekenen, 3D modelleren, presentaties (animatie, simulatie, compositie, rendering, analyses). Al in het eerste semester van de BSc-opleiding leert de student basisvaardigheden van deze technieken. In het tweede, derde, vierde en vijfde semester wordt deze basiskennis verder uitgewerkt en moeten de studenten het geleerde toepassen in de (presentatie van de) ontwerpprojecten; Blackboard als onderwijstool. Medium voor communicatie, informatieverwerking, interactieve visualisaties (virtual reality, cyber space), collaborative en concurrent engineering, computer-aided design en manufacturing (CAD/CAM), computer-aided engineering (CAE), e.d. Vrijwel alle semesters maken gebruik van Blackboard voor communicatie, informatieverwerking- en uitwisseling in het onderwijs/ontwerpgroep; partner door de inzet van computational intelligence technieken (artificiële neurale netwerken, fuzzy logic, intelligent agents) voor het modelleren en verwerken van kennis, voor beslissingsondersteuning, advanced modeling technieken (zoals genetic algorithms, grammars) en intelligent management; DEE: een pilot project dat een noodzakelijke impuls in de structurering, afstemming en voortdurende actualisering van de inhoud van het onderwijs geeft en in het verlengde daarvan de structuur.
Het individuele afstudeerwerk voor de BSc-opleiding bestaat uit een leerplan, ontwerp en eindwerkstuk. In het leerplan maakt de student een eerste aanzet tot een ontwerp en een planning. Studenten moeten door de ontwerpopgave aantonen dat zij in staat zijn complexe bouwkundige ontwerpopgaven op het niveau van de academische Bachelor te kunnen oplos38
QANU / Onderwijsvisitatie Bouwkunde
sen. In het eindwerkstuk geeft de student verantwoording voor het resultaat en anderzijds een reflectie op de gevolgde werkwijze. Oordeel commissie: voldoende Het didactisch model sluit volgens de commissie aan bij de doelstelling van het programma. Er zijn activerende onderwijsvormen waaronder practicumgroepen, ateliergroepen, computerpractica waarin de student kennis die hij/zij verworven heeft in lezingen moet toepassen. Gegeven de verschillende typen problemen, die de studenten dienen op te lossen en de verschillen in type kennis en vaardigheden, die verworven dienen te worden is de vormgeving van het onderwijs hierop adequaat aangepast. De relatie met de beroepspraktijk is in het BSc-programma verankerd, vooral via de ontwerpopgave van ieder semester en de inzet van praktijkhoogleraren, staf met deeltijdaanstelling en gastdocenten (zie onderwerp 3 en facet 4). De commissie is tevreden over de integratie van ICT in het onderwijs. F11: Beoordeling en toetsing Door de beoordelingen, toetsingen en examens wordt adequaat getoetst of de studenten de leerdoelen van (onderdelen van) het programma hebben gerealiseerd.
De commissie constateert dat de kwaliteit van toetsing en beoordeling al vele jaren de aandacht van de faculteit heeft. Dat blijkt onder andere uit de oprichting in 1999 van de Commissie Toetsing en Beoordeling (CTB). De CTB heeft de opdracht docenten te ondersteunen in hun taak de kwaliteit van de toetsing en beoordeling op Bouwkunde te waarborgen en waar nodig te verbeteren. De commissie bestaat uit vijf leden van de wetenschappelijke staf en wordt daarbij ondersteund door een toetsdeskundige en een student-assistent. De commissie hanteert het uitgangspunt bij haar werk dat toetsing en beoordeling eerlijk, transparant, valide, betrouwbaar en eenduidig moet zijn. De kwaliteit van toetsing is afhankelijk van haar relatie met de eindtermen, de leerdoelen en het onderwijsproces zelf. Het CTB heeft een aantal projecten gedaan zoals het ontwikkelen van beoordelingscriteria voor de ontwerpopdracht van het eerste en vijfde semester van de BSc-opleiding en het eindwerkstuk van het zesde semester periode 2002-2004. De huidige taken van het CTB vallen onder het zesde project ‘Toetsing en Beoordeling’ van het Onderwijsveranderplan 2005-2006. Een voorbeeld daarvan is het uitvoeren van een inventarisatie van de zogenaamde toetsketens van de opleiding (relatie tussen eindtermen, leerdoelen, onderwijsvormen en toetsing) op het niveau van de onderwijseenheid. De faculteit gaf door middel van een overzicht in de zelfstudie inzicht in de werk- en toetsvormen die de studieonderdelen gebruiken. Hieruit kwam naar voren dat: • • •
ieder semester verschillende vakken kent met een duidelijke kenniscomponent, die met een schriftelijke toets worden afgesloten; ieder semester een aantal specifieke studieonderdelen kent gericht op vaardigheid; bijvoorbeeld Handtekenen, Vormstudie, en ICT. Deze onderdelen hebben een werkmap, verslag of soms ook een schriftelijke toets; elk semester een integrale ontwerpopgave bevat, die met een werkmap en een presentatie wordt afgesloten.
De faculteit past het TU-brede programma SONATE toe om tentamens met meerkeuzevragen te verwerken en een itemanalyse uit te voeren. Daardoor wordt het ook mogelijk om de sleutel van de juiste antwoorden via Blackboard aan de studenten kenbaar te maken, onmiddellijk QANU / Onderwijsvisitatie Bouwkunde
39
nadat het tentamen is gemaakt. De CTB is bezig met een pilot study, waardoor ook bij tentamens met open vragen een soort itemanalyse mogelijk wordt. Docenten die scores toekennen aan elke vraag, publiceren deze ook, zodat de student gemakkelijk zijn prestaties kan nagaan. De faculteit geeft aan dat zij consistentie van beoordelingen waarborgt doordat zij enerzijds beoordelingscriteria gebruikt (en voor sommige onderdelen aan het ontwikkelen is) en anderzijds ontwerpopdrachten door meer dan één docent laat beoordelen. Beoordelingscriteria leiden bovendien tot een grotere uniformiteit in beoordeling. Beide waarborgen worden toegepast bij de beoordeling van het BSc-eindwerkstuk in het zesde semester. Er zijn twee beoordelaars uit verschillende domeinen of afdelingen en een gecommitteerde betrokken en er wordt gebruikgemaakt van een uitgebreid beoordelingsformulier waarop beide beoordelaars aangeven hoe de student scoort op elk van de 21 criteria, zoals de beschrijving van het ontwerpproduct en -proces, de verantwoording van keuzes, de samenvatting en conclusies en presentatie. Feedback op de beoordeling krijgt vorm in een uitgebreide mondelinge bespreking van ontwerpprojecten. Studenten geven aan dat ze meer feedback op toetsen en producten op prijs stellen (ICLON Curriculumevaluatie 2006). Voor de organisatie van toetsing verwijst de faculteit naar het Bouwkundestatuut, met name artikel 10 tot en met 20 van het Onderwijs en Examenreglement en de Regels en Richtlijnen van beide opleidingen. De Examencommissie bestaat uit de door decaan benoemde leden van de wetenschappelijke staf. De commissie is eindverantwoordelijk voor de goede gang van zaken tijdens de examens en tentamens. Daartoe stelt zij regelingen op (Regels en Richtlijnen). Daarnaast verleent zij vrijstellingen, verklaringen van geen bezwaar, goedkeuring van de aanvraag afstuderen et cetera. Dit alles gebeurt conform de wettelijke taken. Oordeel commissie: onvoldoende Op grond van een steekproef van de toetsen, die de commissie heeft gezien, concludeert ze dat de opleiding adequaat omgaat met verschillende toetsvormen en de relatie met de leerdoelen. De commissie acht de kwaliteit en consistentie van de toetsing gewaarborgd door de zorg van de specifieke toetsingscommissie en het verbeterproject 6, maar heeft een kritische kanttekening bij het gebruik van regels voor beoordeling van de scriptie en de criteria die daarbij gehanteerd worden, alsmede op de feedbackmogelijkheid. Uit de eindwerkstukken die ze las kwam naar voren dat studenten onvoldoende kans krijgen om feedback van de docent te verwerken. Dat blijkt onder andere uit de hoeveelheid aantekeningen in de werkstukken die niet door de student overgenomen zijn. Hiermee wordt de kans op leren van de feedback ontnomen. Een tweede aantekening is het feit dat de groepen van twee beoordelaars een aantal keer op basis van dezelfde criteria tot erg afwijkende conclusies kwamen (zie ook facet 20). De commissie acht het verder wenselijk dat de faculteit richtlijnen formuleert voor de editorial style van de scripties. Het gebrek aan redactionele eenheid binnen één en dezelfde scriptie, alsmede tussen de scripties geeft een rommelige indruk. De weergave van figuren en tabellen, formules, citaties van literatuur in de tekst, de opstelling en weergave van de literatuurlijst, enz. is door het gebruik van voorschriften gemakkelijk te leren en kan de student later van nut zijn. De eindtoets vindt de commissie een urgent verbeterpunt dat voor nu leidt tot een onvoldoende voor dit facet.
40
QANU / Onderwijsvisitatie Bouwkunde
Oordeel op onderwerp Programma Op basis van de beoordelingen per facet concludeert de commissie dat het samenvattend oordeel op het niveau van het onderwerp Programma voor Bachelor luidt: voldoende. De onvoldoende voor facet 11 wordt gecompenseerd door het oordeel goed voor facet 5. Onderwerp 3: Inzet van personeel De faculteit heeft de afgelopen jaren veel aandacht besteed aan het ondersteunen van medewerkers in hun professionaliteit, onder meer op het gebied van didactische ontwikkeling en het betrekken van onderzoekers en onderzoeksthema’s bij het onderwijs. De formele instrumenten van universitaire functiewaardering (UFO), de resultaats- en ontwikkelingscyclus (R&O) en de efficiency- en doelmatigheidsslag in de Organisatie Ondersteunende Diensten zijn en worden daarvoor nadrukkelijk ingezet. F12: Eisen WO De opleiding sluit aan bij de volgende criteria voor de inzet van personeel van een WO-opleiding: Het onderwijs wordt voor een belangrijk deel verzorgd door onderzoekers die een bijdrage leveren aan de ontwikkeling van het vakgebied.
De commissie constateert dat de onderzoekspositie van de faculteit de laatste jaren nadrukkelijk versterkt is, mede door de stimulansen van het College van Bestuur en door een interne reorganisatie van het onderzoek. De faculteit heeft op het vlak van onderzoek internationale samenwerkingsverbanden (gezamenlijke onderzoeksaanvragen met onder meer KU Leuven) en kreeg een positieve beoordeling van de internationale onderzoekscommissie in 2004. Sinds kort hanteert het College van Bestuur bij hoogleraarbenoemingen aanstellings- en benoemingscriteria, die recht doen aan het ontwerpen en uit kunnen gaan van het gerealiseerde oeuvre en aanzien van de kandidaat. De faculteit Bouwkunde past deze criteria ook toe bij de werving van Universitair Hoofddocenten (UHD’s) en Universitair Docenten (UD’s). In 2003 werd de Delft School of Design (DSD) opgericht. In de DSD vindt onderzoek plaats door een groeiend aantal promovendi (thans 160 uit de eerste, tweede, derde en vierde geldstroom, waaronder circa twintig uit de vaste staf ). Onderzoekers van DSD hebben vrijwel allemaal een inbreng in het onderwijs, vooral in de MSc-opleiding. De DSD organiseert bovendien lezingen en voordrachten waar studenten welkom zijn. De faculteit volgt een bewust beleid om gepromoveerde UHD’s aan te stellen, aangezien de begeleiding van promovendi een steeds belangrijker deel van hun taak wordt. Ruim 30% van de hoogleraren, een kleine 50% van de UHD’s en ruim 20% van de UD’s is gepromoveerd. De faculteit Bouwkunde stimuleert hoogleraren om actief betrokken te zijn bij het onderwijs in de BSc-opleiding, zodat studenten al in het begin van hun studietijd in aanraking komen met rolmodellen. Dit vindt vooral in hoorcolleges plaats. Uit een inventarisatie blijkt dat een deel van de hoogleraren op de zogenaamde kernleerstoelen met een ‘grote’ aanstelling (16 van de 39 hoogleraren = 41%) actief betrokken is bij het onderwijs in de BSc-opleiding. Bij de zogenaamde aspectleerstoelen vindt de inzet vooral plaats in de MSc-opleiding. De faculteit hecht eraan om toekomstige bouwkundige ingenieurs al tijdens de opleiding in kennis te stellen van de eisen die de bouwpraktijk stelt. Deze praktijkervaring is aanwezig bij QANU / Onderwijsvisitatie Bouwkunde
41
een substantieel deel van de vaste wetenschappelijke staf, die in deeltijd is aangesteld. Er zijn praktijkhoogleraren aan het onderwijs verbonden met een specifieke onderwijsleeropdracht of onderzoeksopgave die afgestemd is op hun expertise in de praktijk. De praktijkhoogleraar wordt aangesteld voor drie jaar. Op dit moment zijn onder andere de voormalige Vlaamse en Nederlandse rijksbouwmeesters aan de faculteit verbonden. In het kader van het curriculum, maar ook daarbuiten, organiseert de faculteit tal van lezingen, waarvoor internationale en nationale gastsprekers worden uitgenodigd. Daarnaast wordt ruim 18% van alle onderwijs op Bouwkunde verzorgd door gastdocenten, die een voor de opleiding belangrijke praktijkervaring in het onderwijs brengen. De projectcoördinatoren organiseren structureel docentenbijeenkomsten, waarbij uitwisseling plaatsvindt van ontwerppraktijk en het specifieke didactisch concept van dat semester. Daarnaast vindt er minimaal één keer per jaar een overall gastdocentenbijeenkomst plaats, waarbij specifieke gastdocentenproblematiek centraal staat. Oordeel commissie: voldoende De commissie constateert dat er een groeiende onderzoekshabitus is met een groeiend aantal promovendi, met name gekoppeld aan het MSc onderwijs, met een eerste kennismaking in de BSc. De verdere uitbouw naar een grotere proportie doctores is wenselijk om de verwetenschappelijking van de opleiding beter te funderen en te realiseren. Het instituut voor ontwerpend onderzoek DSD, waaraan het wetenschappelijk personeel verbonden is, staat open voor deelname van studenten aan lezingen, symposia en workshops. De inzet van wetenschappelijk personeel voldoet aan de basiskwaliteit. Dat geldt ook voor de verbinding met de professionele praktijk vanuit het personeelsbestand. F13: Kwantiteit personeel Er wordt voldoende personeel ingezet om de opleiding met de gewenste kwaliteit te verzorgen.
Een tabel in de zelfstudie gaf de commissie inzicht in de personeelsbezetting op 31 december 2004. Bij het berekenen van de student-docentratio is per wetenschappelijke functie een gemiddeld percentage gehanteerd dat besteed wordt aan onderwijstaken. Het aantal fte’s (fulltime equivalent) voor onderwijs is per wetenschappelijke functie berekend op basis van de streefverdeelsleutel uit het ‘Veranderplan voor de Onderzoeksportfolio’ (2002). Daarbij is niet het aantal gastdocenten meegerekend. In 2004 was staf-studentratio 1:26.3 (3077 studenten en 117.2 fte onderwijs). In Focus op Onderwijs (2003) is gesteld dat de BSc-opleidingen in 2006 voor tweederde uit actieve werkvormen zouden moeten bestaan en de MSc-opleidingen voor driekwart. Door een optimale afstemming van vaste staf en gastdocenten is dit op de faculteit mogelijk gebleken. In het rapport van de Werkgroep Benchmark Kosten Onderwijs (WBKO, 2004) staat aangegeven dat Bouwkunde met Technische Bestuurskunde binnen de TU Delft het grootste aantal actieve werkvormen kent in de BSc-opleiding. Met de Faculteit Industrieel Ontwerpen komt Bouwkunde binnen de TU Delft het dichtst bij het streefgetal van 75% actieve werkvormen in de MSc-opleiding. Omdat de kosten van het onderwijs in de praktijk zeer sterk budget driven zijn, compenseert Bouwkunde de vele intensieve onderwijsvormen door het inzetten van gastdocenten. Voor ateliergroepen, practicumgroepen en het begeleiden van eindwerkstukken (derde semester MSc-opleiding) wordt in groepen van gemiddeld vijftien studenten gewerkt. De onderwijsondersteuning bestaat met ingang van 1 oktober 2005 uit ruim tien fte, waaronder drie medewerkers opleidingscoördinatie, drie studieadviseurs (3.0 fte) en een onderwijsadviseur. Zij maken deel uit van de Dienst Onderwijs en Studentservices. 42
QANU / Onderwijsvisitatie Bouwkunde
Oordeel commissie: voldoende De commissie concludeert dat er voldoende personeel ingezet wordt om de opleiding met de gewenste kwaliteit te verzorgen. F14: Kwaliteit personeel Het personeel is gekwalificeerd voor de inhoudelijke, onderwijskundige en organisatorische realisatie van het programma.
Door de implementatie van UFO (Universitair Functie Ordenen) is een inzichtelijker functieprofiel voor de wetenschappelijke staf ingevoerd om het kwaliteitsbeleid beter te ondersteunen. Het functieprofiel van een lid van het wetenschappelijk personeel (WP) bestaat naast de wetenschappelijke criteria ook uit een aantal vereisten op het gebied van onderwijs. Voorstellen voor indiensttreding en bevordering in het kader van het loopbaanbeleid worden aan de loopbaancommissie voorgelegd, die vervolgens advies uitbrengt aan de decaan. Sinds 2004 maken medewerkers met hun leidinggevende in zogenaamde R&O-gesprekken afspraken over resultaten en ontwikkeling. Bouwkunde heeft in samenwerking met de Faculteit Techniek., Bestuur en Management een Basiskwalificatietraject (BKO) ontwikkeld gericht op het onderwijs voor kleine groepen. Eind 2003 is een pilot succesvol afgerond en inmiddels is een viertal cursussen aangeboden met negentien deelnemers. Daarnaast bestaat voor medewerkers de mogelijkheid om deel te nemen aan de universitaire cursus Basiskwalificaties voor (beginnende) docenten en een taalcursus Engels. Een TU Delft brede werkgroep heeft in november 2004 aanbevelingen gedaan over de implementatie van Engelstaligheid. De kwaliteitsbewaking van het onderwijs vindt onder meer plaats via vakevaluaties onder studenten. Deze uitkomsten worden onder meer door coördinatoren met de docentgroepen besproken. Bij het beoordelen van docenten (inclusief gastdocenten) wordt ook gestimuleerd om gebruik te maken van de uitkomsten van deze evaluaties. Hoewel deze nog niet op persoonsniveau maar op vakniveau worden uitgevoerd, geven de evaluaties wel relevante informatie over het oordeel van studenten. Ook eventuele klachten zijn een indicator en kunnen onderwerp van gesprek zijn bij de beoordeling van de betreffende docent(en). Daarbij komt steeds meer aan de orde hoe een docent zich ontwikkelt ten aanzien van zijn onderwijskundige kwaliteiten en welke concrete acties daarvoor zullen worden ondernomen. In september 2003 is besloten evaluatieresultaten te koppelen aan de R&O-cyclus. De afdeling Real Estate & Housing heeft dit reeds geïmplementeerd, in de overige afdelingen wordt deze koppeling in studiejaar 2005-2006 verder ingevoerd. Alle docenten worden geïnformeerd over de logistieke en onderwijsroutes binnen Bouwkunde via een ‘docentenfolder’. Naast direct leidinggevenden voor vaste docenten, spelen coördinatoren voor gastdocenten een centrale rol bij de inzet en kwaliteit in het onderwijs. Deze coördinatoren selecteren en beoordelen ook de inzet van gastdocenten. In het onderwijs is meestal sprake van grote aantallen parallelgroepen, met een groot aantal docenten. Een belangrijk deel van de borging van de onderwijskundige kwaliteiten van docenten vindt plaats in samenkomsten van alle betrokken docenten met coördinatoren uit de vaste staf en (met name in de MSc-opleiding) hoogleraren. Hierbij worden ook onderwijskundigen betrokken ter ondersteuning van de didactische ontwikkeling van de docenten.
QANU / Onderwijsvisitatie Bouwkunde
43
Het is kenmerkend voor het ontwerponderwijs dat eenzelfde programma van eisen door elke individuele student weer anders wordt aangepakt en vormgegeven. Het is dan de opgave aan de docent om de studenten zo te begeleiden dat proces en product voldoen aan de normen van de onderwijseenheid én dat de docent ruimte laat voor de eigen aanpak en creativiteit van studenten. Dit is ook de manier waarop docenten zelf samenwerken binnen het team van docenten met de coördinator en de leerstoel: ruimte geven, ruimte nemen en (in belangrijke mate informeel) overleg. Verbeterproject 6 is een goed voorbeeld van de manier waarop, vanuit deze informele setting, werkwijzen zoals ten aanzien van te gebruiken beoordelingscriteria bottom-up worden geformaliseerd. Oordeel commissie: voldoende De commissie concludeert dat er voortdurend gewerkt wordt aan waarborging van de kwaliteit van personeel. Monitoring, evaluatie en verbeteracties maken integraal deel uit van de R&Ocyclus in het kader van het loopbaanbeleid van de faculteit voor docenten en onderzoekers. Het systeem is echter nog niet ‘ingesleten’. Het verbeterproject 8 ‘Professionalisering van docenten’ moet daaraan een extra stimulans geven. Er is een actief beleid voor personeelsontwikkeling op onderwijskundig gebied. Uit de overzichten, die de commissie ontving, is gebleken dat de inhoudelijke expertise van de docenten overeenkomt met het aangeboden onderwijs. Met de inzet van gastdocenten worden belangrijke praktijk- en beroepservaringen in het onderwijs ingebracht. Ze bestrijken samen het gehele veld van de opleiding. De commissie concludeert ten slotte dat de opleidingen beschikken over een betrokken staf met zeer veel inzet voor het onderwijs.
Oordeel op onderwerp Inzet van personeel Op basis van de beoordelingen per facet concludeert de commissie dat het samenvattend oordeel op het niveau van het onderwerp Personeel voor Bachelor luidt: voldoende.
Onderwerp 4: Voorzieningen F15: Materiële voorzieningen De huisvesting en materiële voorzieningen zijn toereikend om het programma te realiseren.
De faculteit heeft onderwijsruimten voor algemeen gebruik, zoals voor lezingen en instructies. Alle zalen zijn ruim voldoende geoutilleerd: voorzien van een draadloos netwerk, netwerkaansluiting, computers, beamer, geluidsinstallatie, videosysteem en overheadprojector. Voor ontwerpbegeleiding en verschillende (thematische) oefeningen zijn er ateliers. De faculteit heeft ook onderwijsruimten met een faciliterende functie: Bouwfysisch laboratorium, CAM-laboratorium, Handtekenzaal, ICT-onderwijszalen, Multimedialaboratorium, Projectonderwijslaboratorium, Vormstudiehal en zelfstudieruimte. De faculteit merkt op dat ze krap behuisd is. Hiervoor zet ze een zogeheten vlekkenplan in om de ruimte efficiënter benutten en is er een herkenbare functietoedeling ingevoerd: elk semester van de BSc-opleiding en elke MSc-track heeft eigen onderwijsruimten; alle onderwijsondersteunende faciliteiten bevinden zich op de begane grond (zuidvleugel) en extracurriculaire activiteiten zoals tentoonstellingen en exposities worden op begane grond en eerste verdieping 44
QANU / Onderwijsvisitatie Bouwkunde
georganiseerd. Voor een structurele oplossing is de gebouwcapaciteit onder de aandacht gebracht van het College van Bestuur. De faculteit heeft een breed pakket aan standaardfaciliteiten, waaronder: • • •
• •
Audio Visuele Services (AVS): video, fotografie en enthescoop; Cartotheek: een uitgebreid kaartenarchief met kaarten (deels digitaal) op verschillende schaal. Kaarten zijn voor studenten en medewerkers in te zien, te leen of te kopiëren; Faculteitsbiblioheek: een grote collectie wetenschappelijke vakliteratuur op het gebied van Bouwkunde en aanverwante disciplines. Via een geautomatiseerde catalogus is toegang mogelijk tot andere bibliotheken van de TU Delft. Via de TU-bibliotheek is een speciale digitale Bouwkunde-portal beschikbaar, als voorloper van een virtueel kenniscentrum Bouwkunde; Maquette- en Vormstudiehal met onder andere een 3D-printer, laser-cutter, hout- en metaalbewerkingsmachines; Bouwtechnologielaboratorium, waar schaal 1:1 (onderdelen van) ontworpen bouwdelen kunnen worden gefabriceerd en speciale faciliteiten zijn voor het onderzoek aan glas.
Op het gebied van informatie- en communicatietechnologie beschikt de faculteit over een Dienst ICT, verschillende ICT-onderwijsruimten, een E-learning omgeving (Blackboard, InfoBase/Interactief Beeld Archief ), zalen voor ICT-ondersteund ontwerpen en ICT-ondersteunde proces- en besluitvorming (zoals Smartboard bij Real Estate & Housing). De PC-studentratio is gewijzigd in positieve zin van 1:15 (1999) naar 1:5 (2004)1. In de komende jaren gaat de TU studenten laptops aanbieden tegen een gunstig tarief. Uit de Monitor Logistieke Kwaliteit (2004) blijkt dat studenten tevreden zijn over de kwaliteit van de computers en ICT-dienstverlening bij Bouwkunde (7.1). Openstelling van gebouwen/ bibliotheken, kopieer- en printfaciliteiten waarderen de studenten rond de 6.5. Over de kwantiteit en kwaliteit van faciliteiten zijn studenten een stuk minder tevreden (5.5 tot 5.7). De faculteit is erop gericht per december 2006 een verbetering te realiseren op de onderdelen die door studenten in de Logistieke Kwaliteitsmonitor met een onvoldoende gewaardeerd worden. De faculteit materialiseert dit streven door proactief deel te nemen aan de TU-brede projectgroep Logistieke Kwaliteit en door verbetering van de logistieke kwaliteit als een belangrijk verbeterproject te beschouwen. Oordeel commissie: goed De commissie concludeert, mede na een rondleiding, dat de voorzieningen zoals ateliers, collegezalen en laboratoria ruimschoots in orde zijn. Er zijn uitgebreide faciliteiten voor modelbouw inclusief computergestuurd fysisch 3D-modelleren beschikbaar. De bibliotheek bezit een omvangrijke en uitstekende collectie tijdschriften, overzichtswerken en andere vakliteratuur. De geplande herinrichting van een materiaalstalen-documentatiecentrum is belangrijk voor de ondersteuning van het bouwtechnisch luik van het ontwerpen. Het gebouw is aan de krappe kant, maar wordt efficiënt gebruikt. Wanneer nodig heeft de faculteit toegang tot onderwijsruimten elders op de campus. Op het gebied van informatie- en communicatietechnologie vindt de commissie een aantal voorzieningen goed, vooral de ‘interactieve’ groepsruimte en de mogelijkheden voor het scheppen van virtuele omgevingen. De idee van het doen aanschaffen door de studenten van een laptop, die in het gebouw van het draadloze net gebruik kunnen maken, verdient steun. In vergelijking met Bouwkundeopleidingen in het buitenland is de faculteit goed geoutilleerd. QANU / Onderwijsvisitatie Bouwkunde
45
F16: Studiebegeleiding De studiebegeleiding en de informatievoorziening aan studenten zijn adequaat met het oog op studievoortgang. De studiebegeleiding en de informatievoorziening aan studenten sluiten aan bij de behoefte van studenten.
In de propedeuse heeft elke groep van ongeveer vijftien eerstejaars in het eerste semester een studentmentor. De studentmentoren maken de nieuwe studenten wegwijs in de studie en leren hun algemene studievaardigheden. Zij hebben een faciliterende en sociale functie en fungeren als schakel tussen student, docent en faculteit. Elke mentorgroep komt op een vast dagdeel per week bij elkaar. Om als mentor goed te kunnen functioneren, krijgen deze ouderejaars studenten een dag instructie en training en nemen zij deel aan een maandelijkse bijeenkomst. De commissie constateert dat er geen effectiviteitgegevens over de mentorgroepen zijn. In het tweede en derde studiejaar beperkt dit zich tot de sturing die van het programma uitgaat en hulp op afroep via de projectcoördinator. Bij een te grote achterstand kunnen studenten zich niet meer intekenen voor begeleid onderwijs in kleine groepen van een volgend semester (Xmin2-regeling). De studieadviseurs zijn voor studenten het aanspreekpunt bij vragen en problemen, die zich tijdens de studie kunnen voordoen. De faculteit hanteert als vertrekpunt de TU Delft-norm van één studieadviseur per 1.000 studenten. Doel is dat zij studenten proactief volgen in hun studievoortgang. Ontwerpbegeleiders voeren met iedere eerstejaarsstudent tweemaal een studieadviesgesprek. Onderwerp van gesprek zijn: 1. het beeld van de studie, 2. de motivatie voor de studie en 3. de capaciteiten voor de studie. Samen met de behaalde resultaten en de werkmap met studieproducten resulteert het gesprek in een niet-bindend advies (positief, twijfel of negatief ). De cijfers over de afgelopen drie collegejaren laten zien dat gemiddeld 67% van de studenten een positief advies krijgt, 15% twijfel en 7% een negatief advies. Studenten van wie te weinig gegevens bekend zijn of die geen studieadviesgesprek hebben gehad, ontvangen geen studieadvies (10%). Twijfel (in januari), negatief of geen advies zijn reden voor een oproep door de studieadviseurs. Het advies ‘twijfel’ wordt aan het eind van het eerste studiejaar omgezet in een positief of negatief advies. De hoogleraar verantwoordelijk voor de propedeuse en de beide projectcoördinatoren beoordelen daartoe de werkmap met studieproducten van de betrokken studenten. Uit een onderzoek van de Commissie Toetsing en Beoordeling blijkt dat studenten het propedeuseadvies als zinvol beschouwen. Ze vinden docenten competent genoeg voor het voeren van de gesprekken en de adviezen komen overeen met hun eigen inschatting. Er mag meer aandacht komen voor studieproducten van andere vakken dan het ontwerp. Ook docenten zijn positief over het nut van de adviezen. Zij voelen zich in het algemeen competent genoeg om de gesprekken te voeren en om advies te geven. De Xmin2-regeling is in het voorjaar van 2005 over het algemeen positief geëvalueerd. De commissie constateert op basis van evaluatiegegevens (Monitor Logistieke Kwaliteit, 2004) dat studenten de bereikbaarheid, service en toegankelijkheid van onderwijsadministratie, studieadviseurs en docenten waarderen met een krappe voldoende. De voorlichtingsactiviteiten van de faculteit zijn volledig afgestemd op de TU Delft-brede voorlichtingsactiviteiten (zie ook facet 8). Studenten hebben allemaal een Studenten Handboek dat is bedoeld als wegwijzer voor alle studenten en verkrijgbaar in twee delen: voor de BSc- en de MSc-opleiding. Het Handboek van de BSc-opleiding is een praktische gids waarin 46
QANU / Onderwijsvisitatie Bouwkunde
een overzicht van de Bouwkundediensten en -faciliteiten te vinden is met duidelijke verwijzingen naar servicepunten en informatiebronnen. Het accent ligt op de onderwijs- en studieinformatie. Zo vinden studenten een overzicht van het volledige verplichte programma en een volledig overzicht van alle keuzevakken. De gedetailleerde omschrijving van de vakken is te vinden in de digitale studiegids op infonet. Er is een zogenaamd E-point met specialistische spreekuren over afstuderen en van de Examencommissie. Uit de Monitor Logistieke Kwaliteit (2004) blijkt dat studenten niet tevreden zijn over de informatievoorziening via studiegids, website, voorlichtingsbijeenkomsten et cetera (een gemiddelde score 5.8), hoewel zij die in vergelijking met het voorgaande jaar iets verbeterd vinden. Oordeel commissie: voldoende De commissie constateert dat de voortgangsregistratie van de studie geldt voor de gehele TU Delft, waardoor de faculteit afhankelijk is van wat op centraal niveau wordt bereikt. Het streven is om het geheel te automatiseren, waarvan de resultaten zeer binnenkort beschikbaar zullen zijn. Voorlopig acht de commissie dit punt voldoende. Datzelfde geldt voor de bereikbaarheid van studieadviseurs (waar de studenten kritisch over zijn). De faculteit volgt centrale normen voor het aantal uren dat er voor studieadvisering is. Zoals al onder facet 7 aangegeven werd, is de commissie voorstander van een bindend studieadvies. Naar verluidt is de faculteit dat ook, maar is deze afhankelijk van wat er op centraal niveau TU Delft besloten wordt en wat binnen de wet op het Hoger Onderwijs en Wetenschappelijk Onderzoek mogelijk is. Over de informatievoorziening heeft de commissie geen klachten vernomen tijdens de interviews. De commissie vermoedt dat de voorziening inmiddels nog meer is verbeterd en dat het kritische oordeel uit de Monitor Logistieke Kwaliteit inmiddels grotendeels verholpen is.
Oordeel op onderwerp Voorzieningen Op basis van de beoordelingen per facet concludeert de commissie dat het samenvattend oordeel op het niveau van het onderwerp Voorzieningen voor Bachelor luidt: voldoende.
Onderwerp 5: Interne kwaliteitszorg F17: Evaluatie resultaten De opleiding wordt periodiek geëvalueerd, mede aan de hand van toetsbare streefdoelen.
Bij de ontwikkeling van de curriculumvernieuwing (Curve; start BSc/MSc september 2002) heeft de faculteit gekozen voor systematische monitoring van (onderdelen van) het curriculum en het vaststellen van taken en verantwoordelijkenheden binnen de kwaliteitsbewaking. Het ontwikkelde systeem van kwaliteitszorg is bedoeld om de verbetering van het onderwijsprogramma, waar nodig of wenselijk, structureel te ondersteunen en dient er tevens toe de resultaten van de verbeterdoelen te monitoren. Het integrale kwaliteitszorgsysteem van de faculteit heeft een cyclisch karakter. De belangrijkste onderdelen in het kwaliteitszorgsysteem zijn:
QANU / Onderwijsvisitatie Bouwkunde
47
• • • •
vakevaluatie: studenten evalueren ieder vakonderdeel eens per drie jaar (en wanneer studierendementen, evaluatiegegevens of een verzoek van een docent daartoe aanleiding geven); semesterevaluatie: aan het einde van ieder semester wordt een korte vragenlijst onder studenten verspreid; studiestakersenquête: studieadviseurs verspreiden een enquête op het moment dat een student zich als studiestaker registreert; docentenevaluatie: ieder semester worden docenten gevraagd naar hun ervaring met de onderwijseenheden.
De Opleidingsdirecteur is verantwoordelijk voor de kwaliteit van het onderwijs en het daarbij horende kwaliteitszorgsysteem. Ieder jaar stelt hij een planning van vakevaluaties op met advies van de Opleidingscommissie en de Facultaire Studentenraad. Daarnaast is hij verantwoordelijk voor het opstellen van een managementrapportage (twee keer per jaar), waarin alle beschikbare evaluatieresultaten worden samengevat. Bij iedere managementrapportage worden de evaluatieresultaten naast de kwaliteitsnormen gelegd. Op basis daarvan formuleert de directeur conclusies en een actieplan. Voorzien van advies van de directeur ligt de definitieve rapportage en het actieplan voor aan het Management Team. Vakevaluaties worden nabesproken met de verantwoordelijke docenten en één à twee studenten. Via een speciale website kwaliteitszorg van de faculteit zijn deze resultaten voor iedereen toegankelijk. Daarnaast ontvangen projectcoördinatoren de evaluatieresultaten en managementrapportages. De faculteit heeft de commissie inzicht gegeven in de kwaliteitsaspecten, kwaliteitsnormen en meetinstrumenten, die zij hanteert. Het schema geeft per beleidsdoel (eindtermen, selectiefunctie in de propedeuse, relatie onderwijs-onderzoek, contact collega instellingen, didactische kwaliteit en scholing van docenten, toetsing en beoordeling, infrastructuur, et cetera) aan welke meetbare kwaliteitsnormen en meetinstrumenten toegepast worden. Voorbeelden zijn: •
•
•
Beschikbaarheid computers (een kwaliteitsaspect van beleidsdoel Infrastructuur): De verhouding student-computer is minimaal 7:1. Minimaal 70% van studenten en docenten beoordelen het reserveren van een computer mogelijk indien de aard van het onderwijs daarom vraagt. Minimaal 70% van studenten en docenten oordelen dat de software, die nodig is voor uitvoering van onderwijs, beschikbaar is. Het meetinstrument is de jaarevaluatie. Leerhouding en studeergedrag studenten (een kwaliteitsaspect van beleidsdoel Leeractiviteiten): Studenten besteden gemiddeld minimaal 70% van de aangegeven studielast per ECTS credit. Minimaal 70% van de studenten beoordeelt de eigen inzet als voldoende; idem voor docenten. De meetinstrumenten zijn vakevaluatie en docentenevaluatie. Voorbereiding van docenten op de kwaliteiten, die van hen worden verwacht (kwaliteitsaspect van beleidsdoel Didactische kwaliteit en scholing van docenten): minimaal 60% van de docenten heeft aantoonbaar een didactische training gevolgd (aan de TU of elders); vanaf september 2002 behalen in dienst tredende docenten een didactische basiskwalificatie; studenten beoordelen de didactische kwaliteiten van hun docenten gemiddeld tussen 3-4 op een vijfpuntsschaal; minimaal 70% van de docenten beoordeelt zichzelf goed voorbereid op hun didactische taken. De meetinstrumenten zijn vakevaluatie en docentenevaluatie.
De faculteit geeft aan dat bepaalde instrumenten voor kwaliteitszorg verder ontwikkeld, aangescherpt en verfijnd worden. Dit geldt onder andere voor exitevaluatie, rendementsanalyses, het digitaliseren van vakevaluaties en verhogen van de response. Daarbij zal tevens de wijze van 48
QANU / Onderwijsvisitatie Bouwkunde
uitvoering en bemensing van het vakevaluatiesysteem worden geoptimaliseerd. Tevens participeert zij vanaf februari 2004 in een TU Delft brede projectgroep Onderwijskwaliteitszorgsysteem voor het uitwisselen van kennis en ervaring. Oordeel commissie: voldoende De commissie concludeert dat de faculteit met haar kwaliteitsborging een systeem heeft ontwikkeld dat een adequate basisstructuur biedt voor verdere verbetering van het onderwijsprogramma. Er is een duidelijke relatie met onderwijsdoelen, kwaliteitsnormen en ingezette instrumenten. Uitwisseling van kennis, ervaring en verdere ontwikkeling van het kwaliteitszorgsysteem vindt plaats in samenwerking met de andere faculteiten van de TU Delft. F18: Maatregelen tot verbetering De uitkomsten van deze evaluatie vormen de basis voor aantoonbare verbetermaatregelen die bijdragen aan realisatie van de streefdoelen.
Zoals in het vorige facet is aangegeven, worden de resultaten van vakevaluaties met studentvertegenwoordigers en docenten nabesproken. Op de eerder genoemde kwaliteitszorgwebpagina zijn de uitslag van evaluaties én de voorgenomen acties te vinden. Voorbeelden zijn: • •
Het op orde brengen van Blackboard voor een specifiek onderdeel van een cursus en de toegang ertoe regelen voor alle betrokken docenten. Meer expliciete relatie leggen tussen praktijkvoorbeelden en de leerstof in de literatuur. Daarbij gaat het over voorbeelden uit de bouwpraktijk, die kunnen gelden als voorbeelden voor de onderwijspraktijk, waarbij in teamverband een gebouw wordt ontworpen.
In het voorjaar 2003 heeft de Inspectie van het Hoger Onderwijs een evaluatieonderzoek verricht, de zogenaamde Evaluatie Bestuurlijke Hantering (EBH), waarbij is nagegaan of de faculteit een adequaat vervolg gegeven heeft aan de eerder door de visitatiecommissie in 1999 geconstateerde tekortkomingen. Deze hadden betrekking op de kwaliteit van de onderwijsinhoud; de kwaliteit van het onderwijsproces; rendementen; randvoorwaarden. De faculteit Bouwkunde heeft dat onderzoek afgesloten met een positieve waardering van de Inspectie. In de rapportage wordt geconcludeerd: “…dat de faculteit over het geheel genomen adequaat, dat wil zeggen tijdig, terzake en toereikend, heeft gereageerd op de aanbevelingen en kritiekpunten van de Visitatiecommissie.” De faculteit heeft zoals eerder aangegeven het niet daarbij gelaten. Zij stelde een verbeterprogramma op waarbinnen negen onderling gerelateerde deelprojecten worden onderscheiden. In elk van de projecten zijn verbeteracties vastgelegd, die ook veelal lopende initiatieven expliciteren en versterken. De faculteit heeft in de zelfstudie een helder overzicht gegeven van de verbeterprojecten, de verbeteracties, de prioriteit van de acties en de voortgang van de projecten. Eén van de projecten is al in de afrondingsfase, vijf in de uitvoeringsfase en drie in de opstartfase. Resultaten zijn onder andere: •
•
Uit evaluatieresultaten en andere signalen kwam naar voren dat studenten de logistieke kwaliteit negatief beoordeelden. Er is een TU Delft-brede monitor ontwikkeld, die jaarlijks het oordeel van studenten over logistieke kwaliteit in kaart brengt. Resultaat van het onderzoek is aan facultaire streefdoelen gekoppeld en geeft daarmee directe aanknopingspunten voor beleidsmatige verbetertrajecten (verbeterproject 1: Logistieke kwaliteit). Onvrede van docenten en studenten over het afstuderen in de MSc-opleiding zijn aangepakt in verbeterproject 2 ‘Reguliere robuustheid van het MSc-afstuderen’ en dit heeft
QANU / Onderwijsvisitatie Bouwkunde
49
inmiddels geleid tot een duidelijke procedurebeschrijving. De volgende stap is de regeling op haar werking te beoordelen en waar nodig bij te sturen. Oordeel commissie: goed De commissie constateert dat de faculteit maatregelen heeft getroffen naar aanleiding van de vorige visitatiecommissie en snel reageert op uitslagen van vakevaluaties. De kwaliteitszorgwebpagina is een goed instrument om iedereen, docenten en studenten, toegang te bieden tot de evaluatiegegevens en voorgenomen/getroffen maatregelen. De faculteit is nog niet klaar met haar verbetertraject, zoals blijkt uit de negen verbetertrajecten waaraan de faculteit werkt in het kader van het onderwijsveranderplan 2004-2006, maar de commissie vindt het verbetertraject goed opgezet (met aanduiding prioriteit, acties en voortgang) en verwacht een bevredigende uitkomst voor elk van de projecten. Ook de relatie tussen de verschillende verbeterprojecten en de organisatie eromheen is in orde. De commissie concludeert dat uitkomsten van evaluaties de basis vormen voor aantoonbare verbetermaatregelen, die bijdragen aan realisatie van de streefdoelen. F19: Betrekken van medewerkers, studenten, alumni en beroepenveld Bij de interne kwaliteitszorg zijn medewerkers, studenten, alumni en het afnemend beroepenveld van de opleiding actief betrokken.
Docenten en studenten zijn betrokken bij het onderwijskwaliteitszorgsysteem via de Opleidingscommissie. In de reguliere besluitvormingstrajecten van de faculteit is vastgelegd dat de Opleidingscommissie als één van de gremia standaard besluiten aangaande onderwijs ter advisering krijgt voorgelegd. Om de Opleidingscommissie de mogelijkheid te geven adequaat in te spelen op actuele ontwikkelingen heeft de opleidingsdirecteur een tweewekelijks overleg met de docent- en studentvoorzitter. Bovendien zijn tijdens vergaderingen van de Opleidingscommissie toehoorders aanwezig (een lid van de Facultaire Studentenraad, het studentlid van het Dagelijks Bestuur van de faculteit, de studieadviseur) om contacten binnen de faculteit te versterken en in algemene zin signalen te kunnen opvangen. Om de rol als kwaliteitsbewaker te versterken heeft de faculteit er bewust voor gekozen de medewerker kwaliteitszorg tevens als ambtelijk secretaris van de Opleidingscommissie te laten fungeren. Op die manier zijn communicatielijnen over kwaliteitszorg kort. De Opleidingscommissie karakteriseert haar rol als ‘advisering en meedenken’ aangaande de kwaliteit van het onderwijs. Zo participeerde een lid van deze commissie in een curriculumherzieningswerkgroep (werkgroep 2004-2005) om mee te denken over verdere ontwikkeling van het in 2002 ingevoerde onderwijsprogramma (in plaats van aan de zijlijn een voorstel voor programmaherziening te becommentariëren). Studenten hebben ook de Facultaire Studentenraad, het Dagelijks Bestuur van de faculteit en de studieverenigingen Stylos, Forum en Fresh en de praktijkverenigingen BOSS, BouT, Polis en Argus als platform. De verenigingen leveren een bijdrage door klachten van studenten te signaleren en te behandelen, door zitting te nemen in verschillende werkgroepen van de faculteit en door seminars te organiseren. De bijdrage van Stylos aan de onderwijsconferentie Doelgericht Ontwerpen is een actueel voorbeeld van deze actieve inzet. Docenten nemen ook deel aan de Commissie Toetsing en Beoordeling (zie facet 11) en aan docentbijeenkomsten, waarin over onderwijskwesties van gedachten wordt gewisseld. Veelal worden onderwerpen besproken, die direct het verbeteren van de onderwijskwaliteit en de organisatie ervan raken, zoals logistieke faciliteiten, communicatie en trainingen voor didactische competenties. Ook de gastdocenten nemen hieraan deel. 50
QANU / Onderwijsvisitatie Bouwkunde
In 2001 heeft de faculteit een onderzoek laten uitvoeren naar ‘de vraag naar bouwkundige ingenieurs vanuit de beroepspraktijk’. Hiermee heeft ze inzicht gekregen in de huidige toekomstige vraag naar bouwkundige ingenieurs en in de competenties waarover een afgestudeerde moet beschikken. Tevens heeft de faculteit het initiatief genomen een Commissie ‘Afnemend veld’ op te richten om contacten met het werkveld te versterken. Het gaat hierbij niet om formele vertegenwoordigers van het werkveld, maar om geformaliseerde betrokkenheid. De commissie wordt een platform van bij het onderwijs betrokken externe gremia. De Bond van Nederlandse Architecten en de Bond van Nederlandse Stedenbouwkundigen en Planologen hebben toegezegd te willen plaatsnemen in deze commissie. Vanuit de TU Delft worden verschillende activiteiten ontplooid om het contact met en tussen afgestudeerden (BSc en MSc) en gepromoveerden te onderhouden. De alumnivereniging werkt onder meer met een TU Delft alumnipas, een virtuele ontmoetingsplaats op internet (DAN), Delft Integraal (wetenschapsmagazine) en een e-mail nieuwsbrief. De faculteit is gestart met een enquête onder alumni om te peilen welk accent de alumniactiviteiten zouden moeten krijgen: in september 2005 vond een eerste faculteitsbrede alumnidag plaats. Oordeel commissie: goed De commissie concludeert dat de betrokkenheid bij kwaliteitszorg van docenten (met het CTB als extra onderdeel van de Examencommissie) en studenten (naast de Opleidingscommissie ook nog een Facultaire Studentenraad) groot is. De betrokkenheid draagt bij aan een tijdige signalering van zaken en de aanpak daarvan. De faculteit is bezig met het uitbreiden van de betrokkenheid van het beroepenveld en alumni. De plannen stemmen tot tevredenheid. Oordeel op onderwerp Interne kwaliteitszorg Op basis van de beoordelingen per facet concludeert de commissie dat het samenvattend oordeel op het niveau van het onderwerp Interne kwaliteitszorg voor Bachelor luidt: voldoende. Onderwerp 6: Resultaten F20: Gerealiseerd niveau De gerealiseerde eindkwalificaties zijn in overeenstemming met de nagestreefde eindkwalificaties qua niveau, oriëntatie en domeinspecifieke eisen.
De commissie heeft een selectie gemaakt uit de 25 meest recente afstudeerwerken van de BSc-opleiding. Er is gekozen voor werkstukken met hoge en lage cijfers en voor vertegenwoordiging van alle afstudeerrichtingen. De werkstukken verschilden van kwaliteit. Bij een aantal was de commissie erg enthousiast over de zeer duidelijke probleemstelling, de consistentie, de getrokken conclusies, de gekozen methoden en de verantwoording van het proces. De cijfers die deze werkstukken kregen waren volgens de commissie aan de lage kant. Een tweede groep werkstukken was voldoende. Wanneer het om een ontwerp ging werd uit maquette en bijgevoegde tekeningen duidelijk hoe de opdracht is opgevat en uitgewerkt. Niet altijd waren noten en verwijzingen duidelijk en consistent geredigeerd en meestal was er taalkundig veel aan te merken. De commissie is van mening dat een student een scriptie grammaticaal en qua spelling van de woorden correct in de betrokken taal dient in te leveren. Als dat beslist niet het QANU / Onderwijsvisitatie Bouwkunde
51
geval is dient de faculteit de scriptie te weigeren. Er was echter ook een aantal werkstukken die de commissie als onvoldoende beoordeelde. In die gevallen vond de commissie het vooral opmerkelijk dat er een groot verschil bleek uit de beoordelingsformulieren door beide beoordelaars (de een heel kritisch en de ander niet) en dat de beoordelaars ondanks een groot aantal kritische kanttekeningen in de beoordelingsformulieren toch op een voldoende uitkwamen. De recente uitstroom uit de BSc-opleiding heeft nog geen gegevens opgeleverd over de vraag of ook uitstroom op de arbeidsmarkt plaatsvindt. Er zijn wel gegevens over alumni van de ongedeelde opleiding Bouwkunde. De instellingsrapportage van de WO-Monitor (2005) laat zien dat een zeer grote meerderheid passend werk vindt en de aansluiting tussen de opleiding en het werk voldoende vindt. Oordeel commissie: voldoende De commissie concludeert dat de Bacheloreindwerkstukken in meerderheid voldoende tot goed waren. Deze afstudeerders hebben de nagestreefde eindkwalificaties gerealiseerd qua niveau, oriëntatie en domeinspecifieke eisen. Een aantal voldeed volgens de commissie niet aan basiskwaliteit. De ongelijke hantering van beoordelingscriteria en het tekort aan feedbackmogelijkheden die de commissie constateerde, hebben in facet 11 tot een onvoldoende geleid en het advies dit aan te passen. De commissie adviseert voortaan beter toe te zien op de kwaliteit van de eindwerkstukken. Tegelijkertijd laat de WO-Monitor zien dat de meeste afstudeerders passend werk vinden en aansluiting tussen werk en opleiding voldoende vinden. Omdat het programma volgens de commissie in principe voldoende garanties biedt aan de studenten om de eindkwalificaties opleiding te bereiken (zie bijvoorbeeld facet 5 en 6) en zij op de hoogte is gebracht van de ‘verwetenschappelijking’ van de opleiding, verwacht zij dat er ook op korte termijn verbetering zal optreden bij de eindwerkstukken. Samenvattend komt de commissie uit op een voldoende voor dit facet. F21: Onderwijsrendement Voor het onderwijsrendement zijn streefcijfers geformuleerd in vergelijking met relevante andere opleidingen. Het onderwijsrendement voldoet aan deze streefcijfers.
De faculteit ontleent haar streefcijfers aan het definitieve Sectorplan Wetenschap & Technologie van de drie Technische Universiteiten. Voor de periode tot 2010 stellen zij zich tot doel: de verhoging van het studierendement van de BSc-opleidingen tot 70% en de verhoging van het studierendement van de MSc-opleidingen tot 90%. Deze streefcijfers komen overeen met de doelen, die de opleiding zich eerder heeft gesteld in termen van maximale uitval: het percentage studiestakers in de BSc-opleiding mag maximaal 30% zijn (waarvan ten hoogste 10% na het behalen van de propedeuse) en in de MSc-opleiding maximaal 10%. De opleiding heeft als eigen streefcijfer voor de propedeuse een maximale uitval in de propedeuse van 20-30% (en dus een slaagpercentage van 70-80%). Hiermee wordt impliciet een streefcijfer geformuleerd voor het postpropedeuserendement van de BSc-opleiding van minimaal 90%. De gegevens die de commissie aangereikt kreeg, laten zien dat dit percentage gehaald wordt over een termijn langer dan drie jaar. Opvallend is de scherpe daling van het propedeuserendement vanaf 1999. Dit is volgens de opleiding voor een deel te verklaren doordat op aanwijzing van de visitatiecommissie van 1999 de lat van de tentamens hoger is komen te liggen. 52
QANU / Onderwijsvisitatie Bouwkunde
De tabellen, die de commissie bestudeerde, zijn vrijwel volledig gebaseerd op de ongedeelde Bouwkunde-opleiding, terwijl de streefcijfers van toepassing zijn op de BSc- en MSc-opleidingen. Dat maakt een vergelijking van streefcijfers en resultaten lastig maar niet onmogelijk. Geëxtrapoleerd naar de ongedeelde opleiding zou 70-80% van de studenten met een propedeusediploma de eindstreep moeten halen. Dit cijfer wordt na acht jaar niet gehaald. Voor cohorten 1992-1994 ligt dit percentage een paar jaar later wel op gemiddeld 81%. Ook voor de cohorten 1995 en volgende lijkt dit cijfer haalbaar, wanneer rekening wordt gehouden met het percentage studenten dat nog ingeschreven staat. In belangrijke mate betreft het hier oorzaken, die slechts beperkt door de opleiding kunnen worden beïnvloed: de mate waarin een student naast de studie andere activiteiten onderneemt of bijbanen heeft. Oordeel commissie: voldoende De commissie constateert dat er over de BSc-rendementen nog weinig gezegd kan worden, aangezien de opleiding pas sinds 2002 bestaat. Na extrapolatie van de gegevens van de ongedeelde opleiding naar de BSc en MSc blijkt dat de propedeuse- en postpropedeuserendementen op zich voldoen aan de streefdoelen van de drie Technische Universiteiten en de eigen cijfers voor maximale uitval. Het propedeuserendement van de cohorten 2001 en 2002 vormt hierop een uitzondering. Onderzoek moet uitwijzen of dit lagere propedeuserendement een hoger postpropedeuserendement oplevert. Opvallend is echter de studieduur. De redenen zijn divers en niet altijd door de opleiding beheersbaar. Dat studenten de lat erg hoog voor zichzelf leggen en ervaring willen opdoen buiten de opleiding door middel van stage en bestuurswerk zijn daar voorbeelden van. De commissie adviseert in dit kader enerzijds inzicht te verkrijgen in de redenen voor de studieduurverlenging en anderzijds een meer stringente regeling in tijdsduur om het propedeusejaar af te ronden (zie facet 8). Dit kan bijvoorbeeld door middel van een bindend studieadvies in het eerste jaar. Dat kan dan leiden tot een snellere selectie en oriëntering onder studenten. De Xmin2-regel is zeker een stap in de goede richting. De commissie concludeert dat er voor het onderwijsrendement ambitieuze streefcijfers zijn geformuleerd in vergelijking met relevante andere opleidingen en dat het onderwijsrendement voldoet aan deze streefcijfers, maar dat de faculteit moet werken aan de studieduur.
Oordeel op onderwerp Resultaten Op basis van de beoordelingen per facet concludeert de commissie dat het samenvattend oordeel op het niveau van het onderwerp Resultaten voor Bachelor luidt: voldoende.
QANU / Onderwijsvisitatie Bouwkunde
53
Overzicht oordelen Bacheloropleiding Bouwkunde Onderwerp 1. Doelstellingen van de opleiding
Oordeel Voldoende
Facet 1. Domeinspecifieke eisen 2. Niveau 3. Oriëntatie
2. Programma
Voldoende
4. Eisen WO 5. Relatie doelstellingen en programma 6. Samenhang programma 7. Studielast 8. Instroom 9. Duur 10. Afstemming vormgeving en inhoud 11. Beoordeling en toetsing 12. Eisen WO 13. Kwantiteit personeel 14. Kwaliteit personeel 15. Materiële voorzieningen 16. Studiebegeleiding 17. Evaluatie resultaten
Voldoende Goed
18. Maatregelen tot verbetering 19. Betrokkenheid van medewerkers, studenten, alumni en beroepenveld 20. Gerealiseerd niveau 21. Onderwijsrendement
Goed Goed
3. Inzet van personeel
Voldoende
4. Voorzieningen
Voldoende
5. Interne kwaliteitszorg
Voldoende
6. Resultaten
Voldoende
Voldoende
Goed Voldoende Voldoende
Voldoende Voldoende Voldoende Voldoende Voldoende Onvoldoende Voldoende Voldoende Voldoende Goed Voldoende Voldoende
Voldoende Voldoende
Totaaloordeel Op grond van bovenstaande tabel en de inhoudelijke onderbouwing daarvan waaruit blijkt dat de opleiding op alle zes de onderwerpen een voldoende scoort, is de conclusie dat het totaaloordeel over de opleiding voldoende is. Ze voldoet op alle facetten aan de basiskwaliteit.
54
QANU / Onderwijsvisitatie Bouwkunde
Bijlage Eindtermen Generieke eindtermen (Academische Criteria 3 TU) 1. Kundig in een of meer wetenschappelijke disciplines 1.1. Begrijpt de kennisbasis van de relevante vakgebieden (theorieën, methoden, technieken). 1.2. Begrijpt de structuur van de relevante vakgebieden en samenhang tussen deelgebieden. 1.3. Bezit kennis van en enige vaardigheid in de wijze waarop waarheidsvinding, theorievorming en modelvorming plaatsvinden in de relevante vakgebieden. 1.4. Bezit kennis en enige vaardigheid in de wijze waarop interpretaties (van teksten, data, problemen, resultaten) plaatsvinden in relevante vakgebieden. 1.5. Bezit kennis van en enige vaardigheid in de wijze waarop experimenten, gegevensverzameling en simulaties plaatsvinden in de relevante vakgebieden. 1.6. Is zich bewust van de vooronderstellingen van standaardmethoden en van het belang daarvan. 1.7. Is in staat eigen kennishiaten te signaleren en door studie zijn of haar kennis te herzien en uit te breiden (onder begeleiding). 2. Bekwaam in onderzoeken 2.1. Is in staat om slecht gestructureerde onderzoeksproblemen te herformuleren. Betrekt daarbij ook de systeemgrenzen. Kan deze nieuwe interpretatie verdedigen tegenover de betrokkenen. 2.2. Is opmerkzaam en heeft de creativiteit en het vermogen om in ogenschijnlijk triviale aangelegenheden bepaalde verbanden en nieuwe gezichtspunten te ontdekken. 2.3. Kan een onderzoeksplan maken en dit uitvoeren (onder begeleiding). 2.4. Kan op verschillende abstractieniveaus werken. 2.5. Ziet waar nodig het belang in van andere disciplines (interdisciplinariteit). 2.6. Is zich bewust van de veranderlijkheid van het onderzoeksproces door externe omstandigheden of voortschrijdend inzicht. 2.7. Is in staat onderzoek binnen de discipline op bruikbaarheid in te schatten. 2.8. Is in staat op één of enkele deelgebieden van de betreffende disciplines een bijdrage te leveren aan de ontwikkeling van wetenschappelijke kennis (onder begeleiding) 3. Bekwaam in ontwerpen 3.1. Is in staat om slecht gestructureerde ontwerpproblemen te herformuleren. Betrekt daarbij ook de systeemgrenzen. Kan deze nieuwe interpretatie verdedigen tegenover de betrokken partijen. 3.2. Bezit creativiteit en synthetische vaardigheden ten aanzien van ontwerpproblemen 3.3. Kan een ontwerpplan maken en dit uitvoeren (onder begeleiding). 3.4. Kan op verschillende abstractieniveaus werken. 3.5. Ziet waar nodig het belang in van andere disciplines (interdisciplinariteit). 3.6. Is zich bewust van de veranderlijkheid van het onderzoeksproces door externe omstandigheden of voortschrijdend inzicht. 3.7. Kan bestaande kennis integreren in een ontwerp. 3.8. Heeft de vaardigheid ontwerpbeslissingen te nemen en deze te rechtvaardigen en te evalueren op systematische wijze.
QANU / Onderwijsvisitatie Bouwkunde
55
4. Wetenschappelijke benadering 4.1. Is nieuwsgierig en heeft een houding van levenslang leren. 4.2. Heeft een systematische aanpak, gekenmerkt door de ontwikkeling en het gebruik van theorieën, modellen en samenhangende interpretaties. 4.3. Bezit de kennis en de vaardigheid voor het gebruiken, rechtvaardigen en op waarde schatten van modellen voor onderzoek en ontwerpen (model breed opgevat: van wiskundig model tot maquette). Kan modellen voor eigen gebruik aanpassen. 4.4. Heeft inzicht in de aard van wetenschap en technologie (doel, methoden, verschillen en overeenkomsten tussen wetenschapsgebieden, aard van wetten, theorieën, verklaringen, rol van experiment, objectiviteit, enz.). 4.5. Heeft inzicht in de wetenschappelijke praktijk (onderzoekssysteem, relatie met opdrachtgevers, publicatiesysteem, belang van integriteit, enz.). 4.6. Is in staat de resultaten van onderzoek en ontwerpen adequaat te documenteren met de bedoeling bij te dragen aan de kennisontwikkeling in het vakgebied en daarbuiten. 5. Intellectuele basisvaardigheden 5.1. Kan kritisch reflecteren (met ondersteuning) op eigen denken, beslissen en handelen en dit daarmee bijsturen. 5.2. Kan logisch redeneren in het vakgebied en daarbuiten, zowel ‘waarom’ als ‘wat – hoe’ redeneringen. 5.3. Kan redeneerwijzen (inductie, deductie, analogie, enz.) in het vakgebied herkennen. 5.4. Kan adequate vragen stellen en heeft een kritisch-constructieve houding bij het analyseren en oplossen van eenvoudige problemen in het vakgebied. 5.5. Kan een beredeneerd oordeel vormen in het geval van incomplete of irrelevante data. 5.6. Kan een standpunt innemen ten aanzien van een wetenschappelijk betoog in het vakgebied. 5.7. Beschikt over numerieke basisvaardigheden en heeft besef van grootteordes. 6. Bekwaam in samenwerken en communiceren 6.1. Kan schriftelijk communiceren over de resultaten van leren, denken en beslissingen, met vakgenoten en niet-vakgenoten. 6.2. Kan mondeling communiceren over de resultaten van leren, denken en beslissingen, met vakgenoten en niet-vakgenoten. 6.3. Idem als hierboven (schriftelijk en mondeling), maar dan in een tweede taal. 6.4. Kan debatten volgen over het vakgebied en de plaats van het vakgebied in de maatschappij. 6.5. Kenmerkt zich door professioneel gedrag. Dit houdt in: drive, betrouwbaarheid, betrokkenheid, nauwkeurigheid, vasthoudendheid, en zelfstandigheid. 6.6. Kan projectmatig werken: bezit pragmatisme en verantwoordelijkheidsbesef; kan omgaan met beperkte bronnen. 6.7. Kan omgaan met risico’s; kan compromissen sluiten. 6.8. Is in staat om in een multidisciplinair team te werken. 6.9. Heeft inzicht in en kan omgaan met teamrollen en sociale dynamiek.
56
QANU / Onderwijsvisitatie Bouwkunde
7. Houdt rekening met de temporele en maatschappelijke context 7.1. Begrijpt relevante (interne en externe) ontwikkelingen in de geschiedenis van de betrokken vakgebieden. Hieronder valt ook de interactie tussen de interne (ideeën) ontwikkeling en de externe (maatschappelijke) ontwikkeling. 7.2. Is in staat de maatschappelijke consequenties (economisch, sociaal, cultureel) van nieuwe ontwikkelingen in relevante vakgebieden te analyseren en te bespreken met vakgenoten en niet-vakgenoten. 7.3. Is in staat de consequenties van wetenschappelijk denken en handelen op milieu en duurzame ontwikkeling te analyseren. 7.4. Is in staat de ethische en normatieve aspecten van de gevolgen en aannamen van wetenschappelijk denken en handelen te analyseren en te bespreken met vakgenoten en niet-vakgenoten (zowel in onderzoek als ontwerpen). 7.5. Heeft oog voor de verschillende rollen van professionals in de samenleving. Domeinspecifiek: De BSc Bouwkunde student kan: 1. op een wetenschappelijke wijze bouwkundige, ontwerp- en onderzoeksmethoden en technieken toepassen, waarbij hij: 1.1 het theoretische en methodologische kennisdomein van de Bouwkunde kan benoemen; 1.2 basiservaring heeft met de werkwijze van wetenschappelijk bouwkundig onderzoek en ontwerpen; 1.3 relevante wetenschappelijke publicaties, vakpublicaties en ontwerpen kan opsporen en deze kritisch kan bestuderen, analyseren en op hun waarde weet te schatten. 2. de ontwikkelingslijnen aangeven in de westerse architectuur, stedenbouwkunde, bouwtechniek, bouwmanagement en volkshuisvesting; en relateren aan theorieën en precedenten, alsmede aan de culturele en maatschappelijke context; 3. reflecteren op de beroepsbeoefening van de bouwkundig ingenieur en daarbij de eigen affiniteiten onderbouwen; 4. de rol aangeven van relevante processen, procedures en organisaties bij de totstandkoming van de gebouwde omgeving; 5. op basis van een programma van eisen en een gegeven locatie, met bestudering van relevante precedenten, binnen een tevoren gefaseerde tijdsperiode, een ontwerp of herontwerp maken voor een gebied of een gebouw en (gedeeltelijk) uitwerken tot op het niveau van het onderliggende planniveau (respectievelijk gebouw of detail); 6. het ontwerp afstemmen op gebruikers(eisen), rekening houdende met maatschappelijke en juridische normen voor vorm, constructie, kosten en duurzaamheid; 7. op basis van de relatie tussen mens en omgeving de middelen aanwenden om ruimten af te stemmen op menselijke behoeften en milieueisen; 8. een ontwerp in bouwtechnisch opzicht zodanig inrichten dat de bouw- en productiewijze, de keuze van bouwmaterialen en de aard van de bouwelementen en -systemen blijken en de beoogde comfort-, klimaat- en milieuprestaties worden gerealiseerd, alsmede dat de draagconstructie op basis van krachtswerking in diverse varianten en materialen en onderdelen daarvan wordt ontworpen en gedimensioneerd, respectievelijk indien sprake is van herontwerp, deze wordt aangepast; 9. informatie vanuit andere, bij de ruimtelijke ordening betrokken disciplines, met name informatie- en communicatietechnologie, wiskunde en onderdelen op het gebied van civiele techniek en geowetenschappen hanteren bij het onderbouwen van ruimtelijke concepten en constructies; QANU / Onderwijsvisitatie Bouwkunde
57
10. bij de presentatie van het ontwerp en van onderzoeksresultaten diverse media toepassen, het ontwerp zowel mondeling als schriftelijk beargumenteren en verantwoorden en op een wetenschappelijk verantwoorde manier bevindingen rapporteren en presenteren, afgestemd op een gegeven forum.
58
QANU / Onderwijsvisitatie Bouwkunde
2.
Master of Science Architecture, Urbanism and Building Sciences, Technische Universiteit Delft
Administratieve gegevens Naam opleiding: CROHO-nummer: Niveau: Oriëntatie: Studielast: Graad: Variant(en): Locatie(s): Einddatum accreditatie:
Architecture, Urbanism and Building Sciences 60349 Master Wetenschappelijk 120 ECTS credits Master Voltijd Delft 31 December 2007
Het beoordelingskader De faculteit omschrijft haar domein als primair gericht op het ontwerpen, construeren en sturen op alle schaalniveaus, in alle fasen van de levensduurcyclus van gebouwen en de gebouwde omgeving, binnen de context van de natuurlijke, ongebouwde omgeving. Dit vindt zijn neerslag in de vier hoofdpijlers van de faculteit, de afdelingen Architecture, Urbanism, Building Technology en Real Estate & Housing. Dit zijn ook de vier kernthema’s van het onderwijsprogramma, de onderzoeksportfolio en het PhD-programma. De Masteropleiding bestaat sinds september 2002. Op dat moment zijn alle studenten uit de ongedeelde opleiding in één keer overgestapt. De faculteit heeft de aandachtspunten, die uit de Evaluatie Bestuurlijke Hantering (zie facet 18) van 2003 en haar eigen interne onderwijsevaluatie naar voren kwamen, verwerkt in een verbeterprogramma waarbinnen negen onderling gerelateerde deelprojecten worden onderscheiden: het Onderwijsveranderplan 2004-2006. De projecten zijn in maart 2005 van start gegaan: 1. verbetering logistieke kwaliteit; 2. reguliere robuustheid MSc-afstuderen; 3. versterking wetenschappelijke oriëntatie BSc- en MSc-opleiding; 4. versterking samenhang BSc-opleiding; 5. verrijking door samenwerking tussen de MSc-tracks; 6. toetsing van het onderwijs; 7. kwaliteitszorg: levend systeem; 8. professionalisering docenten; en 9. internationalisering. De tekst en commissieoordelen voor de onderwerpen 3 en 5 (Personeel en Kwaliteitszorg) en de facetten 15 en 21 zijn gelijk voor zowel de Bacheloropleiding Bouwkunde als de Masteropleiding Architecture, Urbanism and Building Sciences.
QANU / Onderwijsvisitatie Bouwkunde
59
Onderwerp 1: Doelstellingen opleiding F1: Domeinspecifieke eisen Bachelor en Master De eindkwalificaties van de opleiding sluiten aan bij de eisen die door (buitenlandse) vakgenoten en de beroepspraktijk gesteld worden aan een opleiding in het betreffende domein (vakgebied/discipline en/of beroepspraktijk).
De Masteropleiding kent generieke en domeinspecifieke eindkwalificaties. De generieke eindtermen van de MSc-opleiding zijn dezelfde als de academische criteria, die de drie Technische Universiteiten hebben vastgesteld voor de academisch gevormde ingenieur (2005). Zij zijn onderverdeeld in zeven onderwerpen: kundig in één of meer wetenschappelijke disciplines; bekwaam in onderzoeken; bekwaam in ontwerpen; wetenschappelijke benadering; intellectuele basisvaardigheden; bekwaam in samenwerken en communiceren; houdt rekening met de temporele en maatschappelijke context. Naast de generieke eindtermen bestaan per MSctrack domeinspecifieke eindtermen voor ‘vakspecifieke’ competenties. De domeinspecifieke eindtermen zijn door de faculteit opnieuw geformuleerd bij de invoering van het nieuwe curriculum en de start van de MSc-opleiding Bouwkunde in 2002 (voor de eindkwalificaties zie de bijlage). Er zijn vier Mastertracks: Architecture, Urbanism, Building Technology en Real Estate & Housing. Uit het aangeleverde materiaal blijkt dat de eindtermen van de trajecten afgestemd zijn op internationale academische maatstaven. Het duidelijkst komt dat naar voren bij de Masteropleiding gebruikte literatuur; de toestroom van buitenlandse studenten in de opleiding; en internationale samenwerking. Voorbeelden van internationale samenwerking zijn te vinden in de: 1. MSc-track Architecture: er is ruime internationale samenwerking op dit vakgebied via de European Association for Architectural Education (EAAE, 1975). Deze vereniging bestaat uit meer dan 140 actieve opleidingen verspreid over Europa waarvan de decanen elkaar jaarlijks ontmoeten. De band met de internationale academische wereld is sterk door samenwerking met tal van hoogleraren van faculteiten van de Bartlett School (Londen), Stockholm, Zürich, Kopenhagen, Porto, Venetië, Pescara, Rome (3), Ascoli Piceno, Napels, Palermo, Zagreb, Lausanne, Parijs-Belleville, Madrid en Tallin (Villard d’Honnecourt International Doctorate in Architecture). De samenwerking resulteert onder andere in internationale gastdocenten, die een bijdrage leveren aan het onderwijs van de MSc-track Architecture; 2. MSc-track Urbanism: er wordt op dit vakgebied samengewerkt met de universiteiten van respectievelijk Leuven, Barcelona en Venetië in het kader van de postgraduate MSc-opleiding ‘European Master in Urbanism’ (EMU); 3. MSc-track Real Estate & Housing: er is via onderzoek een sterk internationaal netwerk opgebouwd dat zijn neerslag vindt in het onderwijs. Indirect via betrokken docenten en direct door onder meer samenwerking met docenten van Harvard University. Daarbij komt dat de faculteit lid is van drie nationale onderzoeksscholen: the Netherlands Graduate School of Housing and Urban Studies (NETHUR), the Netherlands School for Advanced Studies in Construction (BOUW) en the Research School for Transport, Infrastructure and Logistics (TRAIL). Ontwerpend onderzoek is opgenomen in de Delft School for Design (DSD).
60
QANU / Onderwijsvisitatie Bouwkunde
De faculteit heeft de eindtermen afgestemd op de beroepspraktijk. Voor de tracks Architecture, Building Technology en Urbanism zijn de eindtermen gebaseerd op de begintermen van het Architectenregister. Voor de registerkwalificaties is de Europese Architectenrichtlijn (nr. 85/384/EEG) maatgevend; deze kwalificaties werden overgenomen in de recente EU Qualifications Directive (2005/36/EC). De MSc-track Urbanism sluit aan bij de begintermen van de titel ‘Stedenbouwkundige’ van het Architectenregister. De geactualiseerde begintermen van de ‘Stedenbouwkundige’ zijn aan het Ministerie van VROM voorgelegd (2004). De aansluiting op het beroepenveld van de track Real Estate & Housing is verankerd in de binding, die de opleiding en medewerkers hebben met de praktijk van de (inter)nationale bouw- en vastgoedwereld. Er zijn regelmatig gastdocenten uit het bedrijfsleven betrokken bij het onderwijs (cases, games, workshops en colleges) en afstudeerprojecten vinden in de regel plaats in samenwerking met de praktijk. Er hebben symposia plaatsgevonden voor experts uit praktijk en wetenschap, alumni, praktijkrelaties, studenten en docenten en er is een enquête geweest over de komende ontwikkelingen en invulling van onderwijs en onderzoek. Met de twee mede van uit de afdeling geïnitieerde en gedragen kenniscentra (People and Buildings, Bouwprocesinnovatie) heeft de afdeling een nationale sleutelpositie ingenomen in het vernieuwen van de bouwkolom en de kennishuishouding tussen onderzoek en praktijk. De faculteit besteedt ook op een meer algemeen niveau aandacht aan de aansluiting tussen opleiding en beroepspraktijk. In 2001 heeft de faculteit opdracht gegeven voor arbeidsmarktonderzoek naar de vraag naar bouwkundig ingenieurs. Naar voren komt dat de aansluiting op de bouwkundige praktijk goed is. De pas afgestudeerden zijn breed inzetbaar en de kwaliteit van de afgestudeerden wordt positief beoordeeld, met name het analytisch en conceptueel denkvermogen, de ontwerpkwaliteiten, de brede theoretische kennis en creativiteit. Een goede aansluiting van de MSc-afgestudeerden op de arbeidsmarkt wordt ook bevestigd door de WOMonitor (2003). Veruit de meeste afgestudeerden vinden dat hun opleiding een sterke basis is voor het starten op de arbeidsmarkt en voor het verder ontwikkelen van kennis en vaardigheden. Verder geeft het onderzoek in opdracht van de (voormalige) Adviesraad Technologiebeleid Bouwnijverheid (2004) aan dat er, gezien de ontwikkelingen in de bouwwereld, breed opgeleide bouwkundigen nodig zijn. Iedere MSc-track kent een eigen praktijkvereniging, naast de op de gehele opleiding georiënteerde studievereniging Stylos. Oordeel commissie: goed De commissie concludeert dat de eindkwalificaties van de Masteropleiding ruime aansluiting vinden bij de eisen uit het wetenschappelijke veld, het internationale domein en de beroepspraktijk. De vier tracks vertegenwoordigen de relevante terreinen binnen het beroepenveld. De eindtermen hebben ook duidelijke raakvlakken met de verwachtingen voor afgestudeerden, die de commissie in haar domeinspecifieke referentiekader heeft beschreven. Er is duidelijke aansluiting bij de Europese regelgeving inzake beroepsperspectief en bij de begintermen van het Architectenregister. Daarmee zijn die eindtermen ook in internationaal opzicht verankerd, omdat de begintermen zijn gebaseerd op de Europese richtlijnen voor architectuuropleidingen. Dat de aansluiting op de beroepspraktijk goed is, blijkt bovendien uit arbeidsmarktonderzoek naar de vraag naar bouwkundige ingenieurs. Internationaal gezien worden voortdurend kennis en ervaring uitgewisseld via samenwerkingsprojecten, overleg tussen hoogleraren, congressen, symposia, enz.
QANU / Onderwijsvisitatie Bouwkunde
61
F2: Niveau: Bachelor en Master De eindkwalificaties van de opleiding sluiten aan bij algemene, internationaal geaccepteerde beschrijvingen van de kwalificaties van een Bachelor of een Master.
De commissie heeft de eindtermen vergeleken met de Dublin-descriptoren voor een Master. De generieke eindtermen tonen duidelijk overeenkomst met de vijf Dublin-descriptoren voor een Master, bijvoorbeeld: • •
• • •
1.1: “Beheerst delen van de relevante vakgebieden rakend aan het voorfront van de kennis (nieuwste theorieën, methoden, technieken, actuele vragen)” (Kennis en inzicht, Dublindescriptor 1). 2.1: “Is in staat om slecht gestructureerde onderzoeksproblemen te herformuleren. Betrekt daarbij ook de systeemgrenzen. Kan deze nieuwe interpretatie verdedigen tegenover de betrokkenen. Idem voor problemen van meer complexe aard” (Toepassen van kennis en inzicht, Dublin-descriptor 2). 5.5: “Kan een beredeneerd oordeel vormen in het geval van incomplete of irrelevante data, rekening houdend met de wijze waarop die data tot stand kwamen” (Oordeelsvorming, Dublin-descriptor 3). 6.1: “Kan schriftelijk communiceren over onderzoek en probleemoplossingen met vakgenoten, niet-vakgenoten en andere betrokken partijen” (Communicatie, Dublin-descriptor 4). 1.8: “Is in staat zelfstandig eigen kennishiaten te signaleren en door studie zijn of haar kennis te herzien en uit te breiden” (Leervaardigheden, Dublin-descriptor 5).
Ook de domeinspecifieke eindtermen vertonen duidelijke overeenkomst met de Dublin-descriptoren, bijvoorbeeld: •
•
•
•
•
62
MSc track Architecture: “Passende kennis van de geschiedenis en de theorie van de architectuur, aanverwante kunstvormen en menswetenschappen, evenals van de maatschappelijke en culturele stromingen voor zover die van invloed zijn op het vakgebied van de architectonische vormgeving” (Kennis en inzicht, Dublin-descriptor 1). MSc track Urbanism: “Ontwerp: Het vermogen om op verschillende schaalniveaus ruimtelijke concepten en stedenbouwkundige ontwerpen te vervaardigen die zowel aan esthetische als aan technische en functionele eisen voldoen” (Toepassen van kennis en inzicht, Dublin-descriptor 2). MSc track Building Technology: “Vermogen om een innovatieve bijdrage te leveren aan de ontwikkeling van het constructief, klimaat- en bouwtechnisch ontwerpen en aan het technisch wetenschappelijk onderzoek daarvoor” (Oordeelsvorming, Dublin-descriptor 3). MSc track Real Estate & Housing: “Participatie vanuit een brede context: Het vermogen om op grond van ethisch, cultureel en maatschappelijk bewustzijn, en een brede kennis van en ervaring met de processen binnen de bouw, te participeren in en leiding te geven aan het initiëren, inrichten, en integraal sturen van deze processen, met inachtname van de rollen en belangen van alle betrokken actoren in de bouw- en vastgoedmarkt” (Communicatie, Dublin-descriptor 4). MSc track Real Estate & Housing: “Kritische reflectie: Het vermogen om als beginnend bouwkundig professional kritisch te kunnen reflecteren op het eigen functioneren in relatie tot derden binnen en buiten een organisatie, op de organisatie zelf, en op de context waarin deze opereert, om zodoende effectief te kunnen functioneren en zich voortdurend QANU / Onderwijsvisitatie Bouwkunde
professioneel en persoonlijk te kunnen blijven ontwikkelen” (Leervaardigheden, Dublindescriptor 5). Oordeel commissie: voldoende De commissie concludeert dat zowel de generieke als de domeinspecifieke eindtermen overeenkomst vertonen met de Dublin-descriptoren. Uit de voorbeelden hierboven blijkt dat het om een Masterniveau gaat. Bij de invulling van de leervaardigheden wordt vooral de nadruk gelegd op het vermogen tot zelfstandige beroeps- of/en wetenschapsuitoefening in relatie tot maatschappelijke en technische vraagstukken. F3: Oriëntatie WO De eindkwalificaties van de opleiding sluiten aan bij de volgende beschrijvingen van een Bachelor en een Master: • De eindkwalificaties zijn ontleend aan eisen vanuit de wetenschappelijke discipline, de internationale wetenschapsbeoefening en voor daarvoor in aanmerking komende opleidingen de relevante praktijk in het toekomstige beroepenveld. • Een WO-Bachelor heeft de kwalificaties voor toegang tot ten minste één verdere WO-studie op Masterniveau en eventueel voor het betreden van de arbeidsmarkt. • Een WO-Master heeft de kwalificaties om zelfstandig wetenschappelijk onderzoek te verrichten of multien interdisciplinaire vraagstukken op te lossen in een beroepspraktijk waarvoor een WO-opleiding vereist is of dienstig is.
De generieke eindtermen voor de Masteropleiding besteden ruimschoots aandacht aan onderzoeks- en academische vaardigheden. Ze gaan onder andere in op onderzoeken, ontwerpen, een wetenschappelijke benadering en intellectuele basisvaardigheden. Voorbeelden zijn respectievelijk: • • • •
“Is in staat zelfstandig op één of enkele deelgebieden van de betreffende disciplines een bijdrage te leveren aan de ontwikkeling van wetenschappelijke kennis.” “Is in staat nieuwe onderzoeksvragen te formuleren op basis van een ontwerpprobleem.” “Heeft inzicht in de wetenschappelijke praktijk (onderzoekssysteem, relatie met opdrachtgevers, publicatiesysteem, belang van integriteit, enz.) en heeft kennis van actuele discussies daarover.” “Kan een standpunt innemen ten aanzien van een wetenschappelijk betoog in het vakgebied en kan dit kritisch op waarde schatten.”
De domeinspecifieke eindtermen van de vier tracks richten zich op onderzoeks- en academische vaardigheden, zoals het op wetenschappelijke wijze toepassen van bouwkundige, ontwerp- en onderzoeksmethoden en -technieken. Voorbeelden zijn: • •
•
MSc track Architecture: “Technische bekwaamheid als ontwerper, ten einde binnen de door begrotingsfactoren en bouwvoorschriften gestelde grenzen te kunnen voldoen aan de eisen van de gebruikers van het betrokken gebouw.” MSc track Urbanism: “Onderzoek: Vaardigheden op de gebieden van stedenbouwkundig onderzoek, inzicht in plannings- en ontwerpmethodieken en vaardigheid met de analyse van stedenbouwkundige verschijnselen en oplossingen en vaardigheid met de functionele, temporele en compositorische analyse.” MSc track Building Technology: “Vermogen om kennis van uiteenlopende disciplines in een constructief, klimaat- en bouwtechnisch ontwerp te verwerken.”
QANU / Onderwijsvisitatie Bouwkunde
63
•
MSc track Real Estate and Housing: “Methoden, technieken en instrumenten: Het vermogen om vanuit kennis en vaardigheden van het vakgebied van Real Estate & Housing te participeren in processen binnen en gerelateerd aan de levensduurcyclus van gebouw en gebouwde omgeving op verschillende ruimtelijke schaalniveaus, en deze processen te operationaliseren door middel van het methodisch toepassen en ontwikkelen van benodigde ontwerp-, plannings-, managements-, beslis- en beheerinstrumenten en -technieken.”
De faculteit heeft inzicht in de beroepspraktijk van afgestudeerden van de ongedeelde opleiding en de vaardigheden, die in het beroepenveld van de afgestudeerde verwacht worden, door onderzoek dat ze heeft laten doen (2001, zie facet 1). Dit is verwerkt in de eindtermen, net als de Europese richtlijnen (zie ook facet 1) en kennis door interactie met het beroepenveld en uit de Instellingsrapportage van de WO-Monitor (2004). Oordeel commissie: voldoende De commissie concludeert dat de afgestudeerde toegang heeft tot ten minste het promotietraject in Delft School of Design en dat de eindkwalificaties zijn ontleend aan eisen van de wetenschappelijke discipline, de internationale wetenschapsbeoefening en de relevante praktijk in het toekomstige beroepenveld. Om de academische competenties te verankeren heeft de faculteit de criteria voor een academische Mastercurriculum van de drie Technische Universiteiten geadopteerd als haar generieke eindtermen voor de MSc-opleiding. Oordeel op onderwerp Doelstellingen opleiding Op basis van de beoordelingen per facet concludeert de commissie dat het samenvattend oordeel op het niveau van het onderwerp Doelstellingen opleiding voor de Master luidt: voldoende. Onderwerp 2: Programma Het programma bestaat uit 120 ECTS credits verdeeld over vier semesters: • • •
het eerste semester is gericht op kennis, inzicht en vaardigheden in de gekozen specialisatie (track); het tweede semester bevat veel keuzeruimte, waar vakken van andere tracks gevolgd kunnen worden; het derde en vierde semester zijn gericht op het afstuderen.
F4: Eisen WO Het programma sluit aan bij de volgende criteria voor het programma van een HBO- of een WO-opleiding: • Kennisontwikkeling door studenten vindt plaats in interactie tussen het onderwijs en het wetenschappelijk onderzoek binnen relevante disciplines. • Het programma sluit aan bij ontwikkelingen in de relevante wetenschappelijke discipline(s) door aantoonbare verbanden met actuele wetenschappelijke theorieën. • Het programma waarborgt de ontwikkeling van vaardigheden op het gebied van wetenschappelijk onderzoek. • Bij daarvoor in aanmerking komende opleidingen heeft het programma aantoonbare verbanden met de actuele praktijk van de relevante beroepen.
64
QANU / Onderwijsvisitatie Bouwkunde
De vertaling van de wetenschappelijke ambities van de faculteit in het MSc-programma komt het meest nadrukkelijk naar voren in de afstudeerlaboratoria. De titel van het laboratorium en de inhoud van het thema zijn rechtstreeks gekoppeld aan de onderzoeksactiviteiten van de faculteit, bijvoorbeeld: • • • •
Het laboratorium ‘Dwelling & Public Building’ (één van de vier) van de Architecture track is gekoppeld aan het onderzoeksprogramma Context and Modernity. Het laboratorium ‘Urban Transformation’ (één van de drie) van de track Urbanism is gekoppeld aan het onderzoeksprogramma Urbanism: Transformations and Sustainability. Het laboratorium ‘Architectural Engineering’ van de track Building Technology is gekoppeld aan de onderzoeksprogramma’s Blob-ICT, Zappi & Retrofitting en Environments. Het laboratorium ‘Strategic Housing Development Laboratory’ (één van de drie met ieder twee uitstroomprofielen en één overstijgend uitstroomprofiel) is gekoppeld aan het onderzoeksprogramma Sustainable Housing Transformations.
De student maakt voor het derde en vierde semester een keuze voor een afstudeerlaboratorium binnen zijn/haar track. Het belangrijkste onderdeel van het laboratorium is een onderzoeks- of ontwerpoefening, die aan het eind van het derde semester resulteert in een individueel leerplan, inclusief begeleidingscontract. Vervolgens stroomt de student door naar het vierde semester, waar hij de onderzoeks- of ontwerpoefening verder uitwerkt. Begeleiding vindt plaats door stafleden die onderzoek verrichten conform de thematiek van het laboratorium. De laboratoria zijn gesitueerd in de directe omgeving van het onderzoekend en onderwijzend personeel om maximale synergie tussen onderzoek van studenten en onderzoek van stafleden te bevorderen. Actuele wetenschappelijke theorieën komen aan bod in de modules, waarin kennisverdieping centraal staat. Deze hebben voornamelijk plaats in het eerste semester. Voorbeelden zijn: • • • •
Architecture track: ‘Architectuurtheorie I: Beauty & Sublime’ (voor de specialisatie Interior Architecture) en ‘Architectuurgeschiedenis: Traditie en Moderniteit’ (voor de specialisatie Architecture & Modernity); Urbanism track: ‘Stedenbouwkundige ontwerpmethoden en theorieën’; Building Technology track: ‘Material Sciences en Physical Modelling’; Real Estate & Housing track: ‘Real Estate & Housing Development I’.
De faculteit heeft het verhogen van het wetenschappelijk niveau van het onderwijsprogramma in 2002 op de kaart gezet. Ze ontwikkelde een kader aan de hand van de zeven competentiegebieden, die de drie Technische Universiteiten hebben vastgesteld en startte met het verbeterproject 3 ‘Versterking wetenschappelijke oriëntatie BSc- en MSc-opleiding’. De doelstellingen van dit project zijn: • • •
het aantoonbaar maken van de wetenschappelijke oriëntatie van de opleiding; het expliciet maken van de wetenschappelijkheid van de opleiding; het benutten van de kans om de wetenschappelijke oriëntatie te versterken.
Tijdens het bezoek van de commissie waren er nog geen expliciete conclusies getrokken met betrekking tot dit verbetertraject. De commissie werd wel op de hoogte gebracht van de omvorming van de Delft School of Design, voor ontwerpgerelateerd onderzoek, tot het Delft Center of Design, waaraan ook ontwerpende disciplines van andere faculteiten gaan deelnemen. Het wordt waarschijnlijk een nieuw speerpunt voor de research portfolio van TU Delft. QANU / Onderwijsvisitatie Bouwkunde
65
Het programma heeft een duidelijke relatie met de actuele beroepspraktijk voor bouwkundigen. Dit komt vooral tot uiting in de ontwerp/onderzoeksopgaven van de eerste twee semesters en het afstudeerwerk (derde en vierde semester). De relatie met de beroepspraktijk vindt een verankering in de aanstelling van deeltijddocenten, die een eigen praktijk hebben. De relatie wordt nog versterkt door het regelmatig optreden van gastdocenten. De feedback op het ontwerpwerk van studenten krijgt zo een praktijkgerichte inkleuring. Voor de tracks Real Estate en Management en Building Technology kan het afstudeerproject ingebed worden binnen de context van een concrete vraagstelling uit de praktijk. Oordeel commissie: voldoende De commissie constateert dat het programma aandacht besteedt aan onderzoeken en ontwerpen. Via de laboratoria is de relatie met het lopende onderzoek van de wetenschappelijke staf gewaarborgd. Het invoeren van deze laboratoria heeft een duidelijke bijdrage geleverd aan de verdere verwetenschappelijking van de opleiding. De afstudeeractiviteiten zijn thematisch gerangschikt rondom de speerpunten van onderzoek. Door intensieve begeleiding met de nadruk op methoden, technieken en reflectie is de instellingsbrede research based education geoperationaliseerd. De commissie verwacht dat verbeterproject 3 nog meer zal opleveren. Studenten kunnen kiezen uit diverse afstudeeronderwerpen (laboratoria): de architectuurtrack heeft de meeste studenten (ongeveer 60%) en dus de meeste laboratoria. Er worden actuele wetenschappelijke theorieën behandeld binnen de track die de student heeft gekozen. De inbedding van hoogleraren in een (internationaal) netwerk versterkt de wetenschappelijke basis van dit programma en de gastdocenten verzorgen de relatie met het beroepenveld. Het onderzoek van de faculteit is onlangs positief beoordeeld tijdens een onderzoeksvisitatie.
F5: Relatie tussen doelstellingen en inhoud programma Het programma is een adequate concretisering van de eindkwalificaties, qua niveau, oriëntatie en domeinspecifieke eisen. De eindkwalificaties zijn adequaat vertaald in leerdoelen van (onderdelen van) het programma. De inhoud van het programma biedt studenten de mogelijkheid om de geformuleerde eindkwalificaties te bereiken.
Sinds 2002 biedt de faculteit in aansluiting op een brede Bachelor een meer verdiepende MScopleiding aan. De student maakt een keuze uit de vier verschillende MSc-tracks (Architecture, Urbanism, Building Technology, Real Estate & Housing). De opbouw van het MSc-programma is voor de vier tracks dezelfde. In het eerste en tweede semester ligt het accent op verdere verwerving van kennis en vaardigheden en de toepassing hiervan. De afstudeeractiviteiten (semester drie en vier) zijn thematisch gerangschikt rondom de speerpunten van onderzoek. Door intensieve begeleiding met de nadruk op methoden, technieken en reflectie is de instellingsbrede research based education geoperationaliseerd. Uit de WO-Monitor (2003) komt naar voren dat studenten bij het afronden van hun studie zich goed voorbereid achten op de beroepspraktijk. De faculteit heeft met behulp van een overzicht opgenomen in de zelfstudie aangetoond hoe ieder programmaonderdeel bijdraagt aan het bereiken van de eindtermen (en de leerdoelen per programmaonderdeel). Per track is aangeven in welke modules de eindtermen behandeld worden. Dit overzicht maakt duidelijk dat de eindtermen allemaal aan bod komen in het programma. Voorbeelden zijn:
66
QANU / Onderwijsvisitatie Bouwkunde
• • •
•
Studenten ‘Architecture’ leren het toepassen van kennis over ruimte en materialisering in een ontwerp in bijvoorbeeld de module ‘Ontwerpoefening: Architectonisch Ontwerpen’. Studenten ‘Urbanism’ verwerven kennis en inzicht die voortbouwen op de verworvenheden uit de BSc-opleiding , bijvoorbeeld in het vakonderdeel ‘Maatschappelijke ontwikkelingen’ en ‘Stedenbouwkundige Ontwerpmethoden & Theorieën’. Studenten ‘Building Technology’ leren op basis van verzamelde gegevens een oordeel vormen over consequenties voor het ontwerp in bijvoorbeeld het onderdeel ‘Technical Building Design I’, waar de student op basis van globale berekeningen aannames leert maken die vervolgens weer worden gebruikt in het ontwerp. Studenten ‘Real Estate & Housing’ ontwikkelen communicatieve vaardigheden door presentaties te verzorgen en door ieder semester te reflecteren op het eigen functioneren en persoonlijke ontwikkeling (bijvoorbeeld leidinggevende kwaliteiten, conflicthantering) in de zogenaamde ‘games’ (rollenspellen in de onderdelen ‘Urban Development’ en de keuzeprojecten van het tweede semester).
Oordeel commissie: goed De commissie concludeert dat het programma een goede concretisering van de eindkwalificaties is, qua niveau, oriëntatie en domeinspecifieke eisen. Ze constateert dat de programmaonderdelen heldere leerdoelen kennen en dat deze leerdoelen een goede operationalisering van de eindtermen van het programma zijn. Ze dragen bij aan het bereiken van de eindtermen van het programma. Alumni zijn erg tevreden over de mogelijkheid die het programma biedt om de geformuleerde eindkwalificaties te bereiken. F6: Samenhang programma Studenten volgen een inhoudelijk samenhangend studieprogramma.
In het onderwijsveranderplan voor een totale curriculumherziening (Curve) per september 2002 stond onder andere de samenwerking tussen de verschillende MSc-tracks centraal. Bij aanvang was al duidelijk dat er in de opzet van het Bachelor-Mastersysteem met een specialisatie van twee jaar beperkter aandacht zou zijn voor samenwerking tussen de verschillende disciplines. Duidelijk gemaakt moest worden op welke wijze de faculteit een realistische mate van samenhang tussen de verschillende disciplines zou bewaken. De faculteit onderstreept dat dat juist de meerwaarde van een MSc-opleiding met vier tracks is boven vier afzonderlijke MSc-opleidingen. Vanaf september 2002 is er met het faculteitsgebonden vrije keuzeaanbod gestimuleerd dat studenten, binnen de vrije keuzeruimte, zich domeinspecifiek konden verbreden. In de samenstelling van de afstudeerbegeleidingsteams is bovendien nadrukkelijk de mogelijkheid opengelaten of soms (bijvoorbeeld bij de MSc-track Architecture) verplichtend vastgelegd dat het mentorenteam afkomstig is uit meerdere afdelingen. Ten opzichte van het ‘afstuderen oude stijl’ is sprake van een verdergaande specialisatie in verband met het van drie naar twee jaar terugbrengen van deze specialisatie. Hierdoor is het aantal mentoren dat voorheen drie bedroeg teruggebracht naar twee. Daar staat tegenover dat in het derde semester wel meer in de breedte kan worden gewerkt. De TiDo aantekening (zie facet 9) is een ander voorbeeld van een horizontaal verband dat dwars door de afdelingen samenhang mede borgt. Daarnaast is de faculteit erop gericht de MSc-opleiding te verrijken door middel van gerichte samenwerking tussen verschillende disciplines. Het verbeterproject 5 ‘Verrijking door samenwerking tussen de MSc-tracks’ heeft dit expliciet tot doel. Verrijking via multidisciplinariteit krijgt concreet vorm door middel van de volgende initiatieven: QANU / Onderwijsvisitatie Bouwkunde
67
• • • •
• • •
mogelijkheid om in drie jaar dubbel af te studeren in de MSc-tracks Architecture en Building Technology; mogelijkheid om in drie jaar dubbel af te studeren in de MSc-tracks Architecture en Urbanism; verdiepingssemester Architectoniek vóór Architectuurstudenten dóór Building Technology; het Explorelab is een studenteninitiatief uit december 2004. Dit laboratorium is een ‘onderzoeksgestuurd afstudeerlaboratorium voor de verkenning van fascinaties in het bouwkundig vakgebied’. Uitgangspunt bij de ontwikkeling hiervan is de eigen verantwoordelijkheid van de student. De initiatiefnemers beogen kennisverdieping aan te vullen met kennisverbreding, zodat deze twee elkaar kunnen versterken; roostering keuzeruimte voor alle MSc-tracks in het tweede kwartaal van het semester; verder uitwerken van de lijn die is ingezet met het onderwijsvernieuwingsproject multidisciplinaire afstudeerlaboratoria, bijvoorbeeld Urbanism en Architecture (Space Lab); versterken van samenwerking tussen de MSc-tracks in het reguliere onderwijs door middel van het verkennen en benutten van raakvlakken.
Oordeel commissie: voldoende De commissie concludeert dat de studieprogramma’s van de verschillende tracks inhoudelijk samenhangen. Tussen de tracks zijn dwarsverbanden aangebracht door onder andere vrije keuzeruimte. Studenten deden verschillende keren een pleidooi voor meer keuzemogelijkheden. Volgens de commissie zit (beredeneerde) vrijheid voldoende in het nieuwe Masterprogramma. Studenten en alumni gaven tevens unaniem aan dat een stage van groot belang is voor de samenhang tussen opleiding en beroepenveld. Zoals in het algemene deel beschreven, vindt de commissie een stage tijdens de studie nuttig maar niet noodzakelijk, zolang er in het curriculum voldoende aandacht besteedt wordt aan ontwerp-, onderzoeks- en andere beroepsvaardigheden. F7: Studielast Het programma is studeerbaar doordat factoren, die betrekking hebben op dat programma en die de studievoortgang belemmeren zo veel mogelijk worden weggenomen.
Uit evaluaties en gesprekken met studenten blijkt dat het programma – met een studiebelasting van 840 uur per semester – op papier goed studeerbaar is. Dat wordt onderstreept door het feit dat vrijwel alle internationale studenten de MSc-opleiding wel binnen twee jaar afronden. Toch doen de meeste studenten langer dan twee jaar over de Master (geconcludeerd op basis van gegevens van de ongedeelde opleiding, zie ook facet 21). Vooral het tweede jaar geeft gelegenheid tot uitloop, omdat het individueler is en met minder strakke begeleiding dan het eerste jaar. Dat komt enerzijds doordat studenten ervaring willen opdoen buiten het curriculum, bijvoorbeeld door een stage of bestuurswerk. Anderzijds leggen studenten in de ontwerpopgaven en het afstudeerproject de lat erg hoog voor zichzelf. Hoewel de commissie gecharmeerd is van de ambitie van de studenten, sluit zij zich aan bij de faculteit dat verbetering van de studievoortgang nodig is. De faculteit heeft om deze reden de Xmin2-regeling ingesteld. In de MSc-opleiding werkt de Xmin2-regeling als volgt. Er wordt alleen bij het intekenen voor het eerste en tweede semester van de MSc-opleiding gekeken naar de resultaten van de BSc-opleiding. Deze semesters worden samen als het eerste semester (van 60 ECTS credits) beschouwd, vanwege gedeeltelijke inwisselbaarheid. Bepaalde keuzeonderdelen uit het tweede semester zou een student bijvoorbeeld ook bij de start van de MSc-opleiding kunnen doen. 68
QANU / Onderwijsvisitatie Bouwkunde
Voor het intekenen geldt dat de student de BSc-opleiding tot en met het vierde semester geheel behaald moet hebben en van het vijfde semester tenminste 50%. Een en ander is natuurlijk wat theoretisch, maar houdt verband met het feit dat ten tijde van het intekenen de resultaten van het lopende semester nog niet bekend zijn. De student wordt er gedurende de gehele MScopleiding op gewezen dat hij bij de start van het derde semester van de MSc-opleiding nog maar een zeer beperkte achterstand mag hebben, omdat hij anders ernstige studievertraging zal oplopen. Het afstudeerproject beslaat twee semesters en kent gedurende die semesters vijf peilmomenten. De eis wordt aan studenten gesteld dat ze alle voorgaande studieonderdelen behaald moeten hebben, alvorens mee te mogen doen met de vierde (go/nogo) peiling van het afstuderen. Onder meer uit de Logistieke Kwaliteitsmonitor (2004) blijken studenten de organisatie rondom het afstuderen met een 5.3 te waarderen. De faculteit streeft ernaar met behulp van verbeterproject 2 ‘Reguliere robuustheid van het MSc-afstuderen’ het afstuderen meer gestroomlijnd te laten verlopen. Met ingang van studiejaar 2005-2006 is een vernieuwde afstudeerregeling van kracht. In deze regeling Afstuderen worden naast een algemene beschrijving van het afstudeertraject, de betrokkenen en hun verantwoordelijkheden, allerlei praktische zaken omschreven die van belang zijn om het afstudeerproces soepel te laten verlopen (zie ook facet 10). In studiejaar 2005-2006 wordt deze regeling op haar werking gecontroleerd en waar nodig bijgesteld. Vrijwel al het onderwijs wordt twee keer per jaar aangeboden, de meeste tentamens drie keer per jaar. Ondanks de conclusie dat het onderwijs studeerbaar is gaven de studenten toch ook aan dat er hindernissen zijn. Ze vernoemen de organisatie van tentamens, roostering van het onderwijs en de nakijktermijn (Logistieke Kwaliteitsmonitor 2004). Met verbeterproject 1 streeft de faculteit ernaar deze aspecten op korte termijn te verbeteren. De commissie constateert dat de nakijktermijn van tentamens al verbeterd is. Oordeel commissie: voldoende De commissie concludeert dat de begrote studiebelasting op papier goed studeerbaar is, maar dat studenten in werkelijkheid langer doen over hun Master. Dat komt doordat ze de lat erg hoog leggen voor zichzelf en ervaring willen opdoen in vaardigheden, die gerelateerd zijn aan studie zoals stage en bestuurswerk. F8: Instroom Het programma sluit qua vorm en inhoud aan bij de kwalificaties van de instromende studenten: • WO-Bachelor: VWO, HBO-propedeuse of daarmee vergelijkbare kwalificaties, blijkend uit toelatingsonderzoek. • WO-Master: Bachelor en eventueel (inhoudelijke) selectie.
De instroom in het Masterprogramma is gestart in 2002 met een kleine 1800 studenten. In 2003 een kleine 1.500 en in 2004 ruim 1.000 studenten. Het aantal mannen verhoudt zich tot het aantal vrouwen 1:2, wat voor Delftse begrippen een hoog aantal vrouwen betekent. Voor 2010 ligt het streefcijfer van de faculteit voor het totaal aantal studenten op 3.000. Studenten die het afsluitend examen van de BSc-opleiding Bouwkunde TU Delft of TU Eindhoven hebben afgelegd, hebben toegang tot deze opleiding. Hetzelfde geldt voor studenten die hun Bouwkunde BSc-diploma hebben behaald aan één van de universiteiten van de QANU / Onderwijsvisitatie Bouwkunde
69
IDEA-league (ETH Zürich, RWTH Aachen). Voor de volgende groepen gelden instroomeisen: •
•
• •
Studenten met een BSc-diploma Civiele techniek, Installatietechnologie of Industrieel ontwerpen/industrial design van één van de drie Technische Universiteiten (Technische Universiteit Delft, Technische Universiteit Eindhoven en Universiteit Twente) kunnen met een deficiëntie van maximaal 30 ECTS credits instromen in één van de MSc-tracks. Studenten die zijn ingeschreven voor de ‘eigen’ BSc-opleiding, maar het examen nog niet hebben behaald, kunnen voorwaardelijk worden toegelaten tot de MSc-opleiding. Deze toelating wordt verleend aan studenten die van de eerste vier semesters van de BSc-opleiding alle onderdelen hebben behaald, en van het vijfde semester onderdelen met een omvang van ten minste 15 ECTS credits. Deze voorwaardelijke toelating geldt voor ten hoogste één jaar. De betreffende studenten blijven ingeschreven voor de BSc-opleiding, maar schrijven zich daarnaast ook in voor de MSc-opleiding (‘pre-masterinschrijving’). Studenten die niet afkomstig zijn van de BSc-opleiding Bouwkunde kunnen bij de Examencommissie toelating tot de opleiding aanvragen. Studenten met een vooropleiding HTO Bouwkunde kunnen instromen in het schakelprogramma.
De instroom van HTO-Bouwkundestudenten, die bij Bouwkunde TU Delft hun MScdiploma willen behalen, stijgt gestaag. Voor deze studenten is het zogenaamde schakelsemester ontwikkeld, dat gelijktijdig met het vernieuwde curriculum in september 2002 van start is gegaan. Het schakelsemester is bedoeld om afgestudeerde HTO-Bouwkunde studenten binnen het tijdsbestek van één semester de wetenschappelijke (ontwerp)werkwijze van de opleiding Bouwkunde eigen te laten maken. Kort na invoering van het schakelsemester is evaluatieonderzoek gedaan naar de kwaliteit van het programma onder betrokken studenten, coördinatoren en docenten. Dat heeft aanleiding gegeven om het programma substantieel te wijzigen. Het huidige semester bestaat uit een uitgebreide ontwerpopgave (16 ECTS credits) en een selectie van enkele vakonderdelen uit het BSc-programma voor het verbreden van de theoretische kennis. Uit de eerste rendementsanalyse van studieresultaten blijken de studenten die het HTO-schakelsemester hebben afgerond goed in de MSc-opleiding te presteren. Hun studieresultaten wijken niet af van studenten met een andere achtergrond. De HTO-doorstromers waarmee de commissie sprak, zijn tevreden over het instroomtraject dat hun wordt geboden voordat ze aan de Master beginnen. Zij zijn net als de reguliere instromers enthousiast over de opleiding. TU Delft-breed is initiatief genomen om convenantafspraken te maken met de Hogescholen van Rotterdam, Rijswijk, Den Haag en Leiden over de instroom van HTO-Bachelors. Voor toegang tot de MSc-opleiding Architecture, Urbanism and Building Sciences blijft voorlopig echter van kracht dat HTO-studenten het schakelsemester op Bouwkunde volgen en niet via keuzevakken op de eigen Hogeschool. Argument hiervoor is dat het integraal ontwerpen met een wetenschappelijke aanpak een uitgebreid aantal ECTS credits vereist, en niet op te splitsen is in verschillende keuzevakken, zoals het voorstel van de Hogescholen was. Bij de voorlichting bestaan drie doelgroepen: de internationale instroom, de HTO-instroom en de ‘eigen’ BSc-studenten. Voor de internationale instroom wordt aangesloten bij de TUbrede voorlichting die vooral loopt via internet. Voor de HTO-instroom worden aparte voorlichtingsbijeenkomsten gehouden, net als voor de eigen BSc-studenten. Door de MSc-tracks worden verder voorlichtingsbijeenkomsten verzorgd over de verschillende mogelijkheden om af te studeren in het derde en vierde semester. Voor alle groepen zijn ook (Engelstalige) 70
QANU / Onderwijsvisitatie Bouwkunde
brochures beschikbaar. Over het algemeen zijn studenten tevreden over de ontvangen voorlichting. Alleen voor de keuze binnen de MSc-track Architecture worden meer mogelijkheden gevraagd om kennis te maken met de thema’s in de verschillende afstudeerlaboratoria. Hierover zijn afspraken gemaakt om een en ander te verbeteren. Oordeel commissie: voldoende De commissie concludeert dat er een grote instroom is, onder andere vanuit het HTO. De studenten kiezen de studie bewust op basis van voldoende informatie. ‘Eigen’ studenten hebben in de Bachelor al kennisgemaakt met de vier tracks. F9: Duur De opleiding voldoet aan formele eisen met betrekking tot de omvang van het curriculum: WO-Bachelor: in de regel 180 studiepunten. WO-Master: minimaal 60 studiepunten, afhankelijk van de opleiding.
De Masterfase omvat 120 ECTS credits en voldoet daarmee aan de formele eisen met betrekking tot de omvang van het curriculum. Daarnaast bestaan er bijzondere mogelijkheden om de omvang van het curriculum uit te breiden. Dit zijn: •
• •
Technologie in duurzame ontwikkeling (TiDO-aantekening): studenten volgen twee interfacultaire colloquiumweken, behalen 11 ECTS credits aan vakken over duurzame ontwikkeling en formuleren hun afstudeerproject in relatie tot duurzame ontwikkeling. Per afstudeerrichting zijn er één of meerdere afstudeerlaboratoria, waarbij duurzaamheid een rol speelt. Aan zo’n laboratorium is een mentor met expertise op het gebied van duurzaamheid toegevoegd. Honours Track: nominaal studerende studenten die de BSc-opleiding met een gemiddelde van 7,5 of hoger hebben afgesloten, kunnen meedingen voor het Honours Track van de MSc-opleiding (30 ECTS credits). Belvedère-aantekening: MSc-studenten kunnen op drie universiteiten (Vrije Universiteit Amsterdam, WUR Wageningen en TU Delft) vakken volgen, waarin de Belvedère-benadering ‘Behoud door ontwikkeling’ wordt uitgediept vanuit cultuurhistorisch, planningsen ontwerpperspectief.
Oordeel commissie: voldoende F10: Afstemming tussen vormgeving en inhoud Het didactisch concept is in lijn met de doelstellingen. De werkvormen sluiten aan bij het didactisch concept.
De faculteit beschrijft in de zelfstudie dat kennisintensief ontwerpen en de kerncompetenties ontwerpen, construeren en sturen centraal staan. De nadruk ligt op atelier- en practicumgroepen, waarbij studenten in groepen van vijftien zelfstandig werken aan opgaven, die een duidelijke relatie hebben met de beroepspraktijk van de vier vakgebieden. De werkvormen, die de commissie aantrof, zijn:
QANU / Onderwijsvisitatie Bouwkunde
71
• • • • •
lezingen, colleges of instructies, veelal voor de gehele groep studenten, die aan het vakonderdeel deelneemt (lijnprogramma); ateliergroep: in groepen van vijftien studenten zelfstandig ontwerpen in een atelier onder begeleiding van één of meer docenten; in het kader van het afstuderen wordt hier ook gezamenlijk een onderzoeksthema verkend (thematische oefeningen en projectonderwijs); practicumgroep: begeleide praktische oefeningen die een beroep doen op speciale voorzieningen of software. Groepsgrootte varieert van vijftien tot dertig studenten (thematische oefeningen); zelfstudie: alle activiteiten, waarbij studenten zelfstandig werken aan opdrachten of zich voorbereiden op een toets; begeleiding van eindwerkstuk: contactonderwijs voor het afsluitende studieonderdeel van de opleiding.
Het zelfstudierapport geeft de commissie inzicht in de studielastverdeling van de vier tracks. Duidelijk is dat zelfstudie in alle tracks de meeste uren kent (in de meeste semesters meer dan de helft) en dat het aantal uren lezingen klein is. De eerste twee semesters bieden met name mogelijkheid tot verdieping en verrijking van de kenniscomponent. Toepassing van kennis en vaardigheden wordt verlangd in het integrale ontwerpproject in beide semesters. Tevens is in het tweede semester voor alle studenten keuzeruimte beschikbaar, waar kan worden gekozen uit een breed palet aan studieonderdelen of het volgen van studieonderdelen aan een andere (buitenlandse) MSc-opleiding. Bij de MSc-track Real Estate & Housing is de vrije keuze in het derde semester geroosterd. Mede met de keuze voor een afstudeerlaboratorium (derde en vierde semester) geeft de student een persoonlijke kleur aan zijn studieprogramma. Het afstuderen van de MSc-opleiding is sterk gebaseerd op de onderzoeksportfolio van de faculteit om tussen afstudeerders en wetenschappelijke staf ‘synergie’ te organiseren, waar beide partijen profijt van hebben (zie ook facet 4). In de begeleiding ligt de nadruk op methoden, technieken en reflectie van een praktijkgerichte of onderzoeksgerichte ontwerpopgave. Voor het verbeteren van het proces en de uitvoering van het afstuderen is het verbeterproject 2 gestart. Dat heeft onder andere geleid tot de ‘Regeling afstuderen MSc-opleiding’, die met ingang van studiejaar 2005-2006 voor docenten en studenten beschikbaar is. Een duidelijke regelgeving ondersteunt de docent in zijn taken en verantwoordelijkheden ten opzichte van de studenten. Verder biedt het de student een richtinggevend kader tijdens het afstuderen. Vastgelegd is dat de hoogleraar binnen een afstudeerlaboratorium eindverantwoordelijke is voor zijn vakgebied en de kwaliteit van de begeleiding en inhoudelijke kwaliteit van de afstudeerprojecten bewaakt. De student krijgt een hoofdmentor bij aanvang van afstuderen (derde semester) en een tweede mentor bij de start van het vierde semester toegewezen. De Examencommissie benoemt een gecommitteerde bij de zogeheten peilingen (beoordelingen). Deze gecommitteerde treedt tegelijkertijd op als voorzitter tijdens de peilingen. Hij bewaakt de correcte gang van zaken bij het afstuderen, zoals vastgelegd in het statuut en de Regeling afstuderen MSc-opleiding. Oordeel commissie: voldoende Het didactisch model sluit volgens de commissie aan bij de doelstelling van het programma. Er zijn activerende onderwijsvormen, waaronder practicumgroepen en ateliergroepen. Het aantal uren zelfstudie past geheel in het kader van een academische studie. Deze werkvormen passen binnen dat didactisch concept. Gegeven de verschillende typen problemen, die de studenten dienen op te lossen en de verschillen in type kennis en vaardigheden, die verworven dienen te worden, is de vormgeving van het onderwijs hierop aangepast. 72
QANU / Onderwijsvisitatie Bouwkunde
F11: Beoordeling en toetsing Door de beoordelingen, toetsingen en examens wordt adequaat getoetst of de studenten de leerdoelen van (onderdelen van) het programma hebben gerealiseerd.
De commissie constateert dat de kwaliteit van toetsing en beoordeling al vele jaren de aandacht van de faculteit heeft. Dat blijkt onder andere uit de oprichting in 1999 van de Commissie Toetsing en Beoordeling (CTB). De CTB heeft de opdracht docenten te ondersteunen in hun taak de kwaliteit van de toetsing en beoordeling op Bouwkunde te waarborgen en waar nodig te verbeteren. De commissie bestaat uit vijf leden van de wetenschappelijke staf en wordt daarbij ondersteund door een toetsdeskundige en een student-assistent. De commissie hanteert het uitgangspunt bij haar werk dat toetsing en beoordeling eerlijk, transparant, valide, betrouwbaar en eenduidig moet zijn. De kwaliteit van toetsing is afhankelijk van haar relatie met de eindtermen, de leerdoelen en het onderwijsproces zelf. De huidige taken van het CTB vallen onder het zesde project ‘Toetsing en Beoordeling’ van het Onderwijsveranderplan 2005-2006. Een voorbeeld daarvan is het uitvoeren van een inventarisatie van de zogenaamde toetsketens van de opleiding (relatie tussen eindtermen, leerdoelen, onderwijsvormen en toetsing) op het niveau van de onderwijseenheid. Met betrekking tot de MSc-opleiding geeft de faculteit prioriteit aan het aanscherpen van beoordelingscriteria voor de afstudeerfase. Het voordeel van het hebben van eenduidige beoordelingscriteria is verbetering van transparantie in beoordeling. Een gevolg van een betere transparantie is dat meerdere beoordelaars op vergelijkbare manier gaan beoordelen, waardoor de interbeoordelaarbetrouwbaarheid verhoogd wordt. Daarnaast geven de eisen die aan het afstudeerwerkstuk worden gesteld door middel van de opgestelde beoordelingscriteria, een mogelijkheid om studenten te sturen. Verwacht wordt dat studenten de oordeelsvorming op deze manier als meer constructief en fair gaan ervaren, waardoor zij wellicht gemotiveerder, sneller en gerichter hun afstudeerwerkstuk kunnen afronden. Het verbeterproject 6 ‘Toetsing van het onderwijs’ beoogt onder meer de eenduidigheid van beoordelingscriteria binnen de vier verschillende MSc-tracks te verbeteren en waar mogelijk op metaniveau voor de gehele afstudeerfase van de MSc-opleiding van de faculteit Bouwkunde. De faculteit gaf door middel van een overzicht in de zelfstudie inzicht in de werk- en toetsvormen die de studieonderdelen gebruiken. Hieruit kwam naar voren dat er in iedere track gebruikgemaakt wordt van verslagen, schriftelijke toetsen, werkmappen en presentaties: • • • •
De vakken met een duidelijke kenniscomponent, zoals Architecture Theory Building Physics, worden met een schriftelijke toets afgesloten. Zelfstudieonderdelen van vakken zoals Methodology Program en Industrial Marketing worden afgesloten met verslagen en werkmap. Practicumgroepen zoals in het vak Building Physics & Climate Design en ateliergroepen in het vak Stedenbouwkundige plan & analyse worden afgesloten met een presentatie. Ontwerptrajecten eindigen met een werkmap: een overzicht van alle relevante deelstudies en tussenresultaten waaruit in combinatie met de eindpresentatie een gestructureerde en technisch-wetenschappelijk verantwoorde aanpak van het ontwerpproces moet blijken.
De faculteit past het TU-brede programma SONATE toe om tentamens met meerkeuzevragen te verwerken en een itemanalyse uit te voeren. Daardoor wordt het ook mogelijk om de sleutel van de juiste antwoorden via Blackboard aan de studenten kenbaar te maken, onmiddellijk nadat het tentamen is gemaakt. De CTB is bezig met een pilot study, waardoor ook bij tentamens met open QANU / Onderwijsvisitatie Bouwkunde
73
vragen een soort itemanalyse mogelijk wordt. Docenten die scores toekennen aan elke vraag, publiceren deze ook, zodat de student gemakkelijk zijn prestaties kan nagaan. De faculteit geeft aan dat zij consistentie van beoordelingen waarborgt, doordat zij enerzijds beoordelingscriteria gebruikt (en voor sommige onderdelen aan het ontwikkelen is) en anderzijds ontwerpopdrachten door meer dan één docent laat beoordelen. Beoordelingscriteria leiden bovendien tot een grotere uniformiteit in beoordeling. Voor de eindbeoordeling speelt de gecommitteerde een rol bij het handhaven van consistentie in de normen. Bij verschillende onderdelen in het eerste jaar van de MSc-opleiding wordt gewerkt met peer-assessment en met vaste beoordelingscriteria. Voor de organisatie van toetsing verwijst de faculteit naar het Bouwkundestatuut, met name artikel 10 tot en met 20 van het Onderwijs en Examenreglement en de Regels en Richtlijnen van beide opleidingen. De Examencommissie bestaat uit de door decaan benoemde leden van de wetenschappelijke staf. De commissie is eindverantwoordelijk voor de goede gang van zaken tijdens de examens en tentamens. Daartoe stelt zij regelingen op (Regels en Richtlijnen). Daarnaast verleent zij vrijstellingen, verklaringen van geen bezwaar, goedkeuring van de aanvraag afstuderen et cetera. Dit alles gebeurt conform de wettelijke taken. Oordeel commissie: voldoende Op grond van een steekproef van de toetsen, die de commissie kon inkijken, concludeert zij dat de opleiding adequaat omgaat met verschillende toetsvormen en de relatie met de leerdoelen. De commissie acht de kwaliteit en consistentie van de toetsing gewaarborgd door de zorg van de specifieke toetsingscommissie en het verbeterproject 6.
Oordeel op onderwerp Programma Op basis van de beoordelingen per facet concludeert de commissie dat het samenvattend oordeel op het niveau van het onderwerp Programma voor Master luidt: voldoende.
Onderwerp 3: Inzet van personeel De faculteit heeft de afgelopen jaren veel aandacht besteed aan het ondersteunen van medewerkers in hun professionaliteit, onder meer op het gebied van didactische ontwikkeling en het betrekken van onderzoekers en onderzoeksthema’s bij het onderwijs. De formele instrumenten van universitaire functiewaardering (UFO), de resultaats- en ontwikkelingscyclus (R&O) en de efficiency- en doelmatigheidsslag in de Organisatie Ondersteunende Diensten zijn en worden daarvoor nadrukkelijk ingezet. F12: Eisen WO De opleiding sluit aan bij de volgende criteria voor de inzet van personeel van een WO-opleiding: Het onderwijs wordt voor een belangrijk deel verzorgd door onderzoekers die een bijdrage leveren aan de ontwikkeling van het vakgebied.
De commissie constateert dat de onderzoekspositie van de faculteit de laatste jaren nadrukkelijk versterkt is, mede door de stimulansen van het College van Bestuur en door een interne 74
QANU / Onderwijsvisitatie Bouwkunde
reorganisatie van het onderzoek. De faculteit heeft op het vlak van onderzoek internationale samenwerkingsverbanden (gezamenlijke onderzoeksaanvragen met onder meer KU Leuven) en kreeg een positieve beoordeling van de internationale onderzoekscommissie in 2004. Sinds kort hanteert het College van Bestuur bij hoogleraarbenoemingen aanstellings- en benoemingscriteria, die recht doen aan het ontwerpen en uit kunnen gaan van het gerealiseerde oeuvre en aanzien van de kandidaat. De faculteit Bouwkunde past deze criteria ook toe bij de werving van Universitair Hoofddocenten (UHD’s) en Universitair Docenten (UD’s). In 2003 werd de Delft School of Design (DSD) opgericht. In de DSD vindt onderzoek plaats door een groeiend aantal promovendi (thans 160 uit de eerste, tweede, derde en vierde geldstroom, waaronder circa twintig uit de vaste staf ). Onderzoekers van DSD hebben vrijwel allemaal een inbreng in het onderwijs, vooral in de MSc-opleiding. De DSD organiseert bovendien lezingen en voordrachten waar studenten welkom zijn. De faculteit volgt een bewust beleid om gepromoveerde UHD’s aan te stellen, aangezien de begeleiding van promovendi een steeds belangrijker deel van hun taak wordt. Ruim 30% van de hoogleraren, een kleine 50% van de UHD’s en ruim 20% van de UD’s is gepromoveerd. De faculteit Bouwkunde stimuleert hoogleraren om actief betrokken te zijn bij het onderwijs in de BSc-opleiding, zodat studenten al in het begin van hun studietijd in aanraking komen met rolmodellen. Dit vindt vooral in hoorcolleges plaats. Uit een inventarisatie blijkt dat een deel van de hoogleraren op de zogenaamde kernleerstoelen met een ‘grote’ aanstelling (16 van de 39 hoogleraren = 41%) actief betrokken is bij het onderwijs in de BSc-opleiding. Bij de zogenaamde aspectleerstoelen vindt de inzet vooral plaats in de MSc-opleiding. De faculteit hecht eraan om toekomstige bouwkundige ingenieurs al tijdens de opleiding in kennis te stellen van de eisen die de bouwpraktijk stelt. Deze praktijkervaring is aanwezig bij een substantieel deel van de vaste wetenschappelijke staf, die in deeltijd is aangesteld. Er zijn praktijkhoogleraren aan het onderwijs verbonden met een specifieke onderwijsleeropdracht of onderzoeksopgave die afgestemd is op hun expertise in de praktijk. De praktijkhoogleraar wordt aangesteld voor drie jaar. Op dit moment zijn onder andere de voormalige Vlaamse en Nederlandse rijksbouwmeesters aan de faculteit verbonden. In het kader van het curriculum, maar ook daarbuiten, organiseert de faculteit tal van lezingen, waarvoor internationale en nationale gastsprekers worden uitgenodigd. Daarnaast wordt ruim 18% van alle onderwijs op Bouwkunde verzorgd door gastdocenten, die een voor de opleiding belangrijke praktijkervaring in het onderwijs brengen. De projectcoördinatoren organiseren structureel docentenbijeenkomsten, waarbij uitwisseling plaatsvindt van ontwerppraktijk en het specifieke didactisch concept van dat semester. Daarnaast vindt er minimaal één keer per jaar een overall gastdocentenbijeenkomst plaats, waarbij specifieke gastdocentenproblematiek centraal staat. Oordeel commissie: voldoende De commissie constateert dat er een groeiende onderzoekshabitus is met een groeiend aantal promovendi, met name gekoppeld aan het MSc onderwijs, met een eerste kennismaking in de BSc. De verdere uitbouw naar een grotere proportie doctores is wenselijk om de verwetenschappelijking van de opleiding beter te funderen en te realiseren. Het instituut voor ontwerpend onderzoek DSD, waaraan het wetenschappelijk personeel verbonden is, staat open voor deelname van studenten aan lezingen, symposia en workshops. De inzet van wetenschappelijk personeel voldoet aan de basiskwaliteit. Dat geldt ook voor de verbinding met de professionele praktijk vanuit het personeelsbestand.
QANU / Onderwijsvisitatie Bouwkunde
75
F13: Kwantiteit personeel Er wordt voldoende personeel ingezet om de opleiding met de gewenste kwaliteit te verzorgen.
Een tabel in de zelfstudie gaf de commissie inzicht in de personeelsbezetting op 31 december 2004. Bij het berekenen van de student-docentratio is per wetenschappelijke functie een gemiddeld percentage gehanteerd dat besteed wordt aan onderwijstaken. Het aantal fte’s (fulltime equivalent) voor onderwijs is per wetenschappelijke functie berekend op basis van de streefverdeelsleutel uit het ‘Veranderplan voor de Onderzoeksportfolio’ (2002). Daarbij is niet het aantal gastdocenten meegerekend. In 2004 was staf-studentratio 1:26.3 (3077 studenten en 117.2 fte onderwijs). In Focus op Onderwijs (2003) is gesteld dat de BSc-opleidingen in 2006 voor tweederde uit actieve werkvormen zouden moeten bestaan en de MSc-opleidingen voor driekwart. Door een optimale afstemming van vaste staf en gastdocenten is dit op de faculteit mogelijk gebleken. In het rapport van de Werkgroep Benchmark Kosten Onderwijs (WBKO, 2004) staat aangegeven dat Bouwkunde met Technische Bestuurskunde binnen de TU Delft het grootste aantal actieve werkvormen kent in de BSc-opleiding. Met de Faculteit Industrieel Ontwerpen komt Bouwkunde binnen de TU Delft het dichtst bij het streefgetal van 75% actieve werkvormen in de MSc-opleiding. Omdat de kosten van het onderwijs in de praktijk zeer sterk budget driven zijn, compenseert Bouwkunde de vele intensieve onderwijsvormen door het inzetten van gastdocenten. Voor ateliergroepen, practicumgroepen en het begeleiden van eindwerkstukken (derde semester MSc-opleiding) wordt in groepen van gemiddeld vijftien studenten gewerkt. De onderwijsondersteuning bestaat met ingang van 1 oktober 2005 uit ruim tien fte, waaronder drie medewerkers opleidingscoördinatie, drie studieadviseurs (3.0 fte) en een onderwijsadviseur. Zij maken deel uit van de Dienst Onderwijs en Studentservices. Oordeel commissie: voldoende De commissie concludeert dat er voldoende personeel ingezet wordt om de opleiding met de gewenste kwaliteit te verzorgen. F14: Kwaliteit personeel Het personeel is gekwalificeerd voor de inhoudelijke, onderwijskundige en organisatorische realisatie van het programma.
Door de implementatie van UFO (Universitair Functie Ordenen) is een inzichtelijker functieprofiel voor de wetenschappelijke staf ingevoerd om het kwaliteitsbeleid beter te ondersteunen. Het functieprofiel van een lid van het wetenschappelijk personeel (WP) bestaat naast de wetenschappelijke criteria ook uit een aantal vereisten op het gebied van onderwijs. Voorstellen voor indiensttreding en bevordering in het kader van het loopbaanbeleid worden aan de loopbaancommissie voorgelegd, die vervolgens advies uitbrengt aan de decaan. Sinds 2004 maken medewerkers met hun leidinggevende in zogenaamde R&O gesprekken afspraken over resultaten en ontwikkeling. Bouwkunde heeft in samenwerking met de Faculteit Techniek., Bestuur en Management een Basiskwalificatietraject (BKO) ontwikkeld gericht op het onderwijs voor kleine groepen. Eind 2003 is een pilot succesvol afgerond en inmiddels is een viertal cursussen aangeboden met negentien deelnemers. Daarnaast bestaat voor 76
QANU / Onderwijsvisitatie Bouwkunde
medewerkers de mogelijkheid om deel te nemen aan de universitaire cursus Basiskwalificaties voor (beginnende) docenten en een taalcursus Engels. Een TU Delft-brede werkgroep heeft in november 2004 aanbevelingen gedaan over de implementatie van Engelstaligheid. De kwaliteitsbewaking van het onderwijs vindt onder meer plaats via vakevaluaties onder studenten. Deze uitkomsten worden onder meer door coördinatoren met de docentgroepen besproken. Bij het beoordelen van docenten (inclusief gastdocenten) wordt ook gestimuleerd om gebruik te maken van de uitkomsten van deze evaluaties. Hoewel deze nog niet op persoonsniveau maar op vakniveau worden uitgevoerd, geven de evaluaties wel relevante informatie over het oordeel van studenten. Ook eventuele klachten zijn een indicator en kunnen onderwerp van gesprek zijn bij de beoordeling van de betreffende docent(en). Daarbij komt steeds meer aan de orde hoe een docent zich ontwikkelt ten aanzien van zijn onderwijskundige kwaliteiten en welke concrete acties daarvoor zullen worden ondernomen. In september 2003 is besloten evaluatieresultaten te koppelen aan de R&O-cyclus. De afdeling Real Estate & Housing heeft dit reeds geïmplementeerd, in de overige afdelingen wordt deze koppeling in studiejaar 20052006 verder ingevoerd. Alle docenten worden geïnformeerd over de logistieke en onderwijsroutes binnen Bouwkunde via een ‘docentenfolder’. Naast direct leidinggevenden voor vaste docenten, spelen coördinatoren voor gastdocenten een centrale rol bij de inzet en kwaliteit in het onderwijs. Deze coördinatoren selecteren en beoordelen ook de inzet van gastdocenten. In het onderwijs is meestal sprake van grote aantallen parallelgroepen, met een groot aantal docenten. Een belangrijk deel van de borging van de onderwijskundige kwaliteiten van docenten vindt plaats in samenkomsten van alle betrokken docenten met coördinatoren uit de vaste staf en (met name in de MSc-opleiding) hoogleraren. Hierbij worden ook onderwijskundigen betrokken ter ondersteuning van de didactische ontwikkeling van de docenten. Het is kenmerkend voor het ontwerponderwijs dat eenzelfde programma van eisen door elke individuele student weer anders wordt aangepakt en vormgegeven. Het is dan de opgave aan de docent om de studenten zo te begeleiden dat proces en product voldoen aan de normen van de onderwijseenheid én dat de docent ruimte laat voor de eigen aanpak en creativiteit van studenten. Dit is ook de manier waarop docenten zelf samenwerken binnen het team van docenten met de coördinator en de leerstoel: ruimte geven, ruimte nemen en (in belangrijke mate informeel) overleg. Verbeterproject 6 is een goed voorbeeld van de manier waarop, vanuit deze informele setting, werkwijzen zoals ten aanzien van te gebruiken beoordelingscriteria bottomup worden geformaliseerd. Oordeel commissie: voldoende De commissie concludeert dat er voortdurend gewerkt wordt aan waarborging van de kwaliteit van personeel. Monitoring, evaluatie en verbeteracties maken integraal deel uit van de R&O cyclus in het kader van het loopbaanbeleid van de faculteit voor docenten en onderzoekers. Het systeem is echter nog niet ‘ingesleten’. Het verbeterproject 8 ‘Professionalisering van docenten’ moet daaraan een extra stimulans geven. Er is een actief beleid voor personeelsontwikkeling op onderwijskundig gebied. Uit de overzichten, die de commissie ontving, is gebleken dat de inhoudelijke expertise van de docenten overeenkomst met het aangeboden onderwijs. Met de inzet van gastdocenten worden belangrijke praktijk- en beroepservaringen in het onderwijs ingebracht. Ze bestrijken samen het gehele veld van de opleiding. De commissie concludeert ten slotte dat de opleidingen beschikken over een betrokken staf met zeer veel inzet voor het onderwijs. QANU / Onderwijsvisitatie Bouwkunde
77
Oordeel op onderwerp Inzet van personeel Op basis van de beoordelingen per facet concludeert de commissie dat het samenvattend oordeel op het niveau van het onderwerp Personeel voor Master luidt: voldoende.
Onderwerp 4: Voorzieningen F15: Materiële voorzieningen De huisvesting en materiële voorzieningen zijn toereikend om het programma te realiseren.
De faculteit heeft onderwijsruimten voor algemeen gebruik, zoals voor lezingen en instructies. Alle zalen zijn ruim voldoende geoutilleerd: voorzien van een draadloos netwerk, netwerkaansluiting, computers, beamer, geluidsinstallatie, videosysteem en overheadprojector. Voor ontwerpbegeleiding en verschillende (thematische) oefeningen zijn er ateliers. De faculteit heeft ook onderwijsruimten met een faciliterende functie: Bouwfysisch laboratorium, CAM-laboratorium, Handtekenzaal, ICT-onderwijszalen, Multimedialaboratorium, Projectonderwijs-laboratorium, Vormstudiehal en zelfstudieruimte. De faculteit merkt op dat ze krap behuisd is. Hiervoor zet ze een zogeheten vlekkenplan in om de ruimte efficiënter benutten en is er een herkenbare functietoedeling ingevoerd: elk semester van de BSc-opleiding en elke MSc-track heeft eigen onderwijsruimten; alle onderwijsondersteunende faciliteiten bevinden zich op de begane grond (zuidvleugel) en extracurriculaire activiteiten zoals tentoonstellingen en exposities worden op begane grond en eerste verdieping georganiseerd. Voor een structurele oplossing is de gebouwcapaciteit onder de aandacht gebracht van het College van Bestuur. De faculteit heeft een breed pakket aan standaardfaciliteiten, waaronder: • • •
• •
Audio Visuele Services (AVS): video, fotografie en enthescoop; Cartotheek: een uitgebreid kaartenarchief met kaarten (deels digitaal) op verschillende schaal. Kaarten zijn voor studenten en medewerkers in te zien, te leen of te kopiëren; Faculteitsbiblioheek: een grote collectie wetenschappelijke vakliteratuur op het gebied van Bouwkunde en aanverwante disciplines. Via een geautomatiseerde catalogus is toegang mogelijk tot andere bibliotheken van de TU Delft. Via de TU-bibliotheek is een speciale digitale Bouwkunde-portal beschikbaar, als voorloper van een virtueel kenniscentrum Bouwkunde; Maquette- en Vormstudiehal met onder andere een 3D-printer, laser-cutter, hout- en metaalbewerkingsmachines; Bouwtechnologielaboratorium, waar schaal 1:1 (onderdelen van) ontworpen bouwdelen kunnen worden gefabriceerd en speciale faciliteiten zijn voor het onderzoek aan glas.
Op het gebied van informatie- en communicatietechnologie beschikt de faculteit over een Dienst ICT, verschillende ICT-onderwijsruimten, een E-learning omgeving (Blackboard, InfoBase/Interactief Beeld Archief ), zalen voor ICT-ondersteund ontwerpen en ICT-ondersteunde proces- en besluitvorming (zoals Smartboard bij Real Estate & Housing). De PC-studentratio is gewijzigd in positieve zin van 1:15 (1999) naar 1:5 (2004)1. In de komende jaren gaat de TU studenten laptops aanbieden tegen een gunstig tarief.
78
QANU / Onderwijsvisitatie Bouwkunde
Uit de Monitor Logistieke Kwaliteit (2004) blijkt dat studenten tevreden zijn over de kwaliteit van de computers en ICT-dienstverlening bij Bouwkunde (7.1). Openstelling van gebouwen/ bibliotheken, kopieer- en printfaciliteiten waarderen de studenten rond de 6.5. Over de kwantiteit en kwaliteit van faciliteiten zijn studenten een stuk minder tevreden (5.5 tot 5.7). De faculteit is erop gericht per december 2006 een verbetering te realiseren op de onderdelen die door studenten in de Logistieke Kwaliteitsmonitor met een onvoldoende gewaardeerd worden. De faculteit materialiseert dit streven door proactief deel te nemen aan de TU-brede projectgroep Logistieke Kwaliteit en door verbetering van de logistieke kwaliteit als een belangrijk verbeterproject te beschouwen. Oordeel commissie: goed De commissie concludeert, mede na een rondleiding, dat de voorzieningen zoals ateliers, collegezalen en laboratoria ruimschoots in orde zijn. Er zijn uitgebreide faciliteiten voor modelbouw inclusief computergestuurd fysisch 3D-modelleren beschikbaar. De bibliotheek bezit een omvangrijke en uitstekende collectie tijdschriften, overzichtswerken en andere vakliteratuur. De geplande herinrichting van een materiaalstalen-documentatiecentrum is belangrijk voor de ondersteuning van het bouwtechnisch luik van het ontwerpen. Het gebouw is aan de krappe kant, maar wordt efficiënt gebruikt. Wanneer nodig heeft de faculteit toegang tot onderwijsruimten elders op de campus. Op het gebied van informatie- en communicatietechnologie vindt de commissie een aantal voorzieningen goed, vooral de ‘interactieve’ groepsruimte en de mogelijkheden voor het scheppen van virtuele omgevingen. De idee van het doen aanschaffen door de studenten van een laptop, die in het gebouw van het draadloze net gebruik kan maken, verdient steun. In vergelijking met Bouwkundeopleidingen in het buitenland is de faculteit goed geoutilleerd. F16: Studiebegeleiding De studiebegeleiding en de informatievoorziening aan studenten zijn adequaat met het oog op studievoortgang. De studiebegeleiding en de informatievoorziening aan studenten sluiten aan bij de behoefte van studenten.
De studieadviseurs zijn voor studenten het aanspreekpunt bij vragen en problemen, die zich tijdens de studie kunnen voordoen. De faculteit hanteert als vertrekpunt de TU Delft-norm van één studieadviseur per 1.000 studenten. Doel is dat zij studenten proactief volgen in hun studievoortgang. Begeleiding in het eerste MSc-jaar beperkt zich tot de sturing die van het programma uitgaat en hulp op afroep via de studieadviseur en/of coördinator. Tijdens het tweede jaar zijn de individuele afstudeerprojecten van studenten ingebed in een laboratoriumgroep, waarop ze ook in de het vierde semester van de MSc-opleiding kunnen terugvallen. Studenten maken een inhoudelijk leerplan en een tijdsplanning en leggen vooraf de peilingsdata vast om het afstudeerproject te structureren. De Xmin2-regeling zorgt ervoor dat studenten bij de start van het derde semester aan vrijwel al hun voorgaande verplichting voldaan moeten hebben. De voorlichtingsactiviteiten van de faculteit zijn volledig afgestemd op de TU Delft-brede voorlichtingsactiviteiten (zie ook facet 8). Studenten hebben allemaal een Studenten Handboek dat is bedoeld als wegwijzer voor alle studenten en verkrijgbaar in twee delen: voor de BSc- en de MSc-opleiding. Het Handboek van de MSc-opleiding is een praktische gids waarin een overzicht van de Bouwkundediensten en -faciliteiten te vinden is met duidelijke QANU / Onderwijsvisitatie Bouwkunde
79
verwijzingen naar servicepunten en informatiebronnen. Het accent ligt op de onderwijs- en studie-informatie. Zo vinden studenten een overzicht van het volledige verplichte programma, een volledig overzicht van alle keuzevakken, het schakelsemester voor HTO-studenten en de jaarkalender. Ook vinden studenten een samenvatting van de afstudeerregeling en een overzicht van de afstudeerlaboratoria. Voor de internationale studenten is specifieke informatie opgenomen. De gedetailleerde omschrijving van de vakken is te vinden in de digitale studiegids op infonet. Er is een zogenaamd E-point met specialistische spreekuren over afstuderen en van de Examencommissie. Uit de Monitor Logistieke Kwaliteit (2004) blijkt dat studenten niet tevreden zijn over de informatievoorziening via studiegids, website, voorlichtingsbijeenkomsten et cetera (een gemiddelde score 5.8), hoewel zij die in vergelijking met het voorgaande jaar iets verbeterd vinden. Oordeel commissie: voldoende De commissie constateert dat de voortgangsregistratie van de studie geldt voor de gehele TU Delft, waardoor de faculteit afhankelijk is van wat op centraal niveau wordt bereikt. Het streven is om het geheel te automatiseren, waarvan de resultaten zeer binnenkort beschikbaar zullen zijn. Voorlopig acht de commissie dit punt voldoende. Datzelfde geldt voor de bereikbaarheid van studieadviseurs (waar de studenten kritisch over zijn). De faculteit volgt centrale normen voor het aantal uren dat er studieadvisering is. Over de informatievoorziening heeft de commissie geen klachten vernomen tijdens de interviews. De commissie vermoedt dat de voorziening inmiddels nog meer is verbeterd en dat het kritische oordeel uit de Monitor Logistieke Kwaliteit inmiddels grotendeels verholpen is. Oordeel op onderwerp Voorzieningen Op basis van de beoordelingen per facet concludeert de commissie dat het samenvattend oordeel op het niveau van het onderwerp Voorzieningen voor Master luidt: voldoende. Onderwerp 5: Interne kwaliteitszorg F17: Evaluatie resultaten De opleiding wordt periodiek geëvalueerd, mede aan de hand van toetsbare streefdoelen.
Bij de ontwikkeling van de curriculumvernieuwing (Curve; start BSc/MSc september 2002) heeft de faculteit gekozen voor systematische monitoring van (onderdelen van) het curriculum en het vaststellen van taken en verantwoordelijkenheden binnen de kwaliteitsbewaking. Het ontwikkelde systeem van kwaliteitszorg is bedoeld om de verbetering van het onderwijsprogramma, waar nodig of wenselijk is, structureel te ondersteunen en dient er tevens toe de resultaten van de verbeterdoelen te monitoren. Het integrale kwaliteitszorgsysteem van de faculteit heeft een cyclisch karakter. De belangrijkste onderdelen in het kwaliteitszorgsysteem zijn: • •
80
vakevaluatie: studenten evalueren ieder vakonderdeel eens per drie jaar (en wanneer studierendementen, evaluatiegegevens of een verzoek van een docent daartoe aanleiding geven); semesterevaluatie: aan het einde van ieder semester wordt een korte vragenlijst onder studenten verspreid; QANU / Onderwijsvisitatie Bouwkunde
• •
studiestakersenquête: studieadviseurs verspreiden een enquête op het moment dat een student zich als studiestaker registreert; docentenevaluatie: ieder semester worden docent gevraagd naar hun ervaring met de modules.
De Opleidingsdirecteur is verantwoordelijk voor de kwaliteit van het onderwijs en het daarbij horende kwaliteitszorgsysteem. Ieder jaar stelt hij een planning van vakevaluaties op met advies van de Opleidingscommissie en de Facultaire Studentenraad. Daarnaast is hij verantwoordelijk voor het opstellen van een managementrapportage (twee keer per jaar), waarin alle beschikbare evaluatieresultaten worden samengevat. Bij iedere managementrapportage worden de evaluatieresultaten naast de kwaliteitsnormen gelegd. Op basis daarvan formuleert de directeur conclusies en een actieplan. Voorzien van advies van de directeur ligt de definitieve rapportage en het actieplan voor aan het Management Team. Vakevaluaties worden nabesproken met de verantwoordelijk docenten en één à twee studenten. Via een speciale website kwaliteitszorg van de faculteit zijn deze resultaten voor iedereen toegankelijk. Daarnaast ontvangen projectcoördinatoren de evaluatieresultaten en managementrapportages. De faculteit heeft de commissie inzicht gegeven in de kwaliteitsaspecten, kwaliteitsnormen en meetinstrumenten die zij hanteert. Het schema geeft per beleidsdoel (eindtermen, selectiefunctie in de propedeuse, relatie onderwijs-onderzoek, contact collega instellingen, didactische kwaliteit en scholing van docenten, toetsing en beoordeling, infrastructuur, et cetera) aan welke meetbare kwaliteitsnormen en meetinstrumenten toegepast worden. Voorbeelden zijn: •
•
•
Beschikbaarheid computers (een kwaliteitsaspect van beleidsdoel Infrastructuur): De verhouding student-computer is minimaal 7:1. Minimaal 70% van studenten en docenten beoordelen het reserveren van een computer mogelijk indien de aard van het onderwijs daarom vraagt. Minimaal 70% van studenten en docenten oordelen dat de software, die nodig is voor uitvoering van onderwijs, beschikbaar is. Het meetinstrument is de jaarevaluatie. Leerhouding en studeergedrag studenten (een kwaliteitsaspect van beleidsdoel Leeractiviteiten): Studenten besteden gemiddeld minimaal 70% van de aangegeven studielast per ECTS credit. Minimaal 70% van de studenten beoordeelt de eigen inzet als voldoende; idem voor docenten. Het meetinstrument zijn vakevaluatie en docentenevaluatie. Voorbereiding van docenten op de kwaliteiten, die van hen worden verwacht (kwaliteitsaspect van beleidsdoel Didactische kwaliteit en scholing van docenten): minimaal 60% van de docenten heeft aantoonbaar een didactische training gevolgd (aan de TU of elders); vanaf september 2002 behalen in dienst tredende docenten een didactische basiskwalificatie; studenten beoordelen de didactische kwaliteiten van hun docenten gemiddeld tussen 3-4 op een vijfpuntsschaa; minimaal 70% van de docenten beoordeelt zichzelf goed voorbereid op hun didactische taken. Het meetinstrument is vakevaluatie en docentenevaluatie.
De faculteit geeft aan dat bepaalde instrumenten voor kwaliteitszorg verder ontwikkeld, aangescherpt en verfijnd worden. Dit geldt onder andere voor exitevaluatie, rendementsanalyses, het digitaliseren van vakevaluaties en verhogen van de response. Daarbij zal tevens de wijze van uitvoering en bemensing van het vakevaluatiesysteem worden geoptimaliseerd. Tevens participeert zij vanaf februari 2004 in een TU Delft-brede projectgroep Onderwijskwaliteitszorgsysteem voor het uitwisselen van kennis en ervaring.
QANU / Onderwijsvisitatie Bouwkunde
81
Oordeel commissie: voldoende De commissie concludeert dat de faculteit met haar kwaliteitsborging een systeem heeft ontwikkeld dat een adequate basisstructuur biedt voor verdere verbetering van het onderwijsprogramma. Er is een duidelijke relatie met onderwijsdoelen, kwaliteitsnormen en ingezette instrumenten. Uitwisseling van kennis, ervaring en verdere ontwikkeling van het kwaliteitszorgsysteem vindt plaats in samenwerking met de andere faculteiten van de TU Delft. F18: Maatregelen tot verbetering De uitkomsten van deze evaluatie vormen de basis voor aantoonbare verbetermaatregelen die bijdragen aan realisatie van de streefdoelen.
Zoals in het vorige facet is aangegeven, worden de resultaten van vakevaluaties met studentvertegenwoordigers en docenten nabesproken. Op de eerder genoemde kwaliteitszorg-webpagina zijn de uitslag van evaluaties én de voorgenomen acties te vinden. Voorbeelden zijn: • •
het op orde brengen van Blackboard voor een specifiek onderdeel van een cursus en de toegang ertoe regelen voor alle betrokken docenten; meer expliciete relatie leggen tussen praktijkvoorbeelden en de leerstof in de literatuur. Daarbij gaat het over voorbeelden uit de bouwpraktijk, die kunnen gelden als voorbeelden voor de onderwijspraktijk, waarbij in teamverband een gebouw wordt ontworpen.
In het voorjaar 2003 heeft de Inspectie van het Hoger Onderwijs een evaluatieonderzoek verricht, de zogenaamde Evaluatie Bestuurlijke Hantering (EBH), waarbij is nagegaan of de faculteit een adequaat vervolg gegeven heeft aan de eerder door de visitatiecommissie in 1999 geconstateerde tekortkomingen. Deze hadden betrekking op de kwaliteit van de onderwijsinhoud; de kwaliteit van het onderwijsproces; rendementen; randvoorwaarden. De faculteit Bouwkunde heeft dat onderzoek afgesloten met een positieve waardering van de Inspectie. In de rapportage wordt geconcludeerd: “…dat de faculteit over het geheel genomen adequaat, dat wil zeggen tijdig, terzake en toereikend, heeft gereageerd op de aanbevelingen en kritiekpunten van de Visitatiecommissie”. De faculteit heeft zoals eerder aangegeven het niet daarbij gelaten. Zij stelde een verbeterprogramma op waarbinnen negen onderling gerelateerde deelprojecten worden onderscheiden. In elk van de projecten zijn verbeteracties vastgelegd, die ook veelal lopende initiatieven expliciteren en versterken. De faculteit heeft in de zelfstudie een helder overzicht gegeven van de verbeterprojecten, de verbeteracties, de prioriteit van de acties en de voortgang van de projecten. Eén van de projecten is al in de afrondingsfase, vijf in de uitvoeringsfase en drie in de opstartfase. Resultaten zijn onder andere: •
•
82
Uit evaluatieresultaten en andere signalen kwam naar voren dat studenten de logistieke kwaliteit negatief beoordeelden. Er is een TU Delft-brede monitor ontwikkeld, die jaarlijks het oordeel van studenten over logistieke kwaliteit in kaart brengt. Resultaat van het onderzoek is aan facultaire streefdoelen gekoppeld en geeft daarmee directe aanknopingspunten voor beleidsmatige verbetertrajecten (verbeterproject 1: Logistieke kwaliteit). Onvrede van docenten en studenten over het afstuderen in de MSc-opleiding zijn aangepakt in verbeterproject 2 ‘ Reguliere robuustheid van het MSc-afstuderen’ en dit heeft inmiddels geleid tot een duidelijke procedurebeschrijving. De volgende stap is de regeling op haar werking te beoordelen en waarnodig bij te sturen.
QANU / Onderwijsvisitatie Bouwkunde
Oordeel commissie: goed De commissie constateert dat de faculteit maatregelen heeft getroffen naar aanleiding van de vorige visitatiecommissie en snel reageert op uitslagen van vakevaluaties. De kwaliteitszorg-webpagina is een goed instrument om iedereen, docenten en studenten, toegang te bieden tot de evaluatiegegevens en voorgenomen/getroffen maatregelen. De faculteit is nog niet klaar met haar verbetertraject, zoals blijkt uit de negen verbetertrajecten waaraan de faculteit werkt in het kader van het onderwijsveranderplan 2004-2006, maar de commissie vindt het verbetertraject goed opgezet (met aanduiding prioriteit, acties en voortgang) en verwacht een bevredigende uitkomst voor elk van de projecten. Ook de relatie tussen de verschillende verbeterprojecten en de organisatie eromheen is in orde. De commissie concludeert dat uitkomsten van evaluaties de basis vormen voor aantoonbare verbetermaatregelen, die bijdragen aan realisatie van de streefdoelen. F19: Betrekken van medewerkers, studenten, alumni en beroepenveld Bij de interne kwaliteitszorg zijn medewerkers, studenten, alumni en het afnemend beroepenveld van de opleiding actief betrokken.
Docenten en studenten zijn betrokken bij het onderwijskwaliteitszorgsysteem via de Opleidingscommissie. In de reguliere besluitvormingstrajecten van de faculteit is vastgelegd dat de Opleidingscommissie als één van de gremia standaard besluiten aangaande onderwijs ter advisering krijgt voorgelegd. Om de Opleidingscommissie de mogelijkheid te geven adequaat in te spelen op actuele ontwikkelingen heeft de opleidingsdirecteur een tweewekelijks overleg met de docent- en studentvoorzitter. Bovendien zijn tijdens vergaderingen van de Opleidingscommissie toehoorders aanwezig (een lid van de Facultaire Studentenraad, het studentlid van het Dagelijks Bestuur van de faculteit, de studieadviseur) om contacten binnen de faculteit te versterken en in algemene zin signalen te kunnen opvangen. Om de rol als kwaliteitsbewaker te versterken heeft de faculteit er bewust voor gekozen de medewerker kwaliteitszorg tevens als ambtelijk secretaris van de Opleidingscommissie te laten fungeren. Op die manier zijn communicatielijnen over kwaliteitszorg kort. De Opleidingscommissie karakteriseert haar rol als ‘advisering en meedenken’ aangaande de kwaliteit van het onderwijs. Zo participeerde een lid van deze commissie in een curriculumherzieningswerkgroep (werkgroep 2004-2005) om mee te denken over verdere ontwikkeling van het in 2002 ingevoerde onderwijsprogramma (in plaats van aan de zijlijn een voorstel voor programmaherziening te becommentariëren). Studenten hebben ook de Facultaire Studentenraad, het Dagelijks Bestuur van de faculteit en de studieverenigingen Stylos, Forum en Fresh en de praktijkverenigingen BOSS, BouT, Polis en Argus als platform. De verenigingen leveren een bijdrage door klachten van studenten te signaleren en te behandelen, door zitting te nemen in verschillende werkgroepen van de faculteit en door seminars te organiseren. De bijdrage van Stylos aan de onderwijsconferentie Doelgericht Ontwerpen is een actueel voorbeeld van deze actieve inzet. Docenten nemen ook deel aan de Commissie Toetsing en Beoordeling (zie facet 11) en aan docentbijeenkomsten, waarin over onderwijskwesties van gedachten wordt gewisseld. Veelal worden onderwerpen besproken, die direct het verbeteren van de onderwijskwaliteit en de organisatie ervan raken, zoals logistieke faciliteiten, communicatie en trainingen voor didactische competenties. Ook de gastdocenten nemen hieraan deel. In 2001 heeft de faculteit een onderzoek laten uitvoeren naar ‘de vraag naar bouwkundige ingenieurs vanuit de beroepspraktijk’. Hiermee heeft ze inzicht gekregen in de huidige toekomQANU / Onderwijsvisitatie Bouwkunde
83
stige vraag naar bouwkundige ingenieurs en in de competenties waarover een afgestudeerde moet beschikken. Tevens heeft de faculteit het initiatief genomen een Commissie ‘Afnemend veld’ op te richten om contacten met het werkveld te versterken. Het gaat hierbij niet om formele vertegenwoordigers van het werkveld, maar om geformaliseerde betrokkenheid. De commissie wordt een platform van bij het onderwijs betrokken externe gremia. De Bond van Nederlandse Architecten en de Bond van Nederlandse Stedenbouwkundigen en Planologen hebben toegezegd te willen plaatsnemen in deze commissie. Vanuit de TU Delft worden verschillende activiteiten ontplooid om het contact met en tussen afgestudeerden (BSc en MSc) en gepromoveerden te onderhouden. De alumnivereniging werkt onder meer met een TU Delft alumnipas, een virtuele ontmoetingsplaats op internet (DAN), Delft Integraal (wetenschapsmagazine) en een e-mail nieuwsbrief. De faculteit is gestart met een enquête onder alumni om te peilen welk accent de alumniactiviteiten zouden moeten krijgen: in september 2005 vond een eerste faculteitsbrede alumnidag plaats. Oordeel commissie: goed De commissie concludeert dat de betrokkenheid bij kwaliteitszorg van docenten (met het CTB als extra onderdeel van de Examencommissie) en studenten (naast de Opleidingscommissie ook nog een Facultaire Studentenraad) groot is. De betrokkenheid draagt bij aan een tijdige signalering van zaken en de aanpak daarvan. De faculteit is bezig met het uitbreiden van de betrokkenheid van het beroepenveld en alumni. De plannen stemmen tot tevredenheid.
Oordeel op onderwerp Interne kwaliteitszorg Op basis van de beoordelingen per facet concludeert de commissie dat het samenvattend oordeel op het niveau van het onderwerp Interne kwaliteitszorg voor Master is: voldoende.
Onderwerp 6: Resultaten F20: Gerealiseerd niveau De gerealiseerde eindkwalificaties zijn in overeenstemming met de nagestreefde eindkwalificaties qua niveau, oriëntatie en domeinspecifieke eisen.
De commissie heeft een selectie gemaakt uit de 25 meest recente afstudeerwerken van de MScopleiding. Er is gekozen voor werkstukken met hoge en lage cijfers en voor vertegenwoordiging van alle afstudeerrichtingen. De commissie was over de meeste scripties erg tevreden; ze werden als goed beoordeeld. De probleemstellingen waren over het algemeen goed geformuleerd en duidelijk uiteengezet. De auteurs hielden zich aan de probleemstelling en zetten het betoog logisch en consistent uiteen. De werkwijze wordt verantwoord en het onderzoek controleerbaar. De gekozen methoden en technieken van onderzoek waren adequaat en werden correct toegepast. Het taalgebruik, een aantal in het Engels, was goed tot prima, net als het gebruik van noten en verwijzingen. De auteurs waren op de hoogte van de literatuur op het gebied van het scriptieonderwerp. Een klein aantal scripties was echter voor verbetering vatbaar volgens de commissie, bijvoorbeeld door beter gebruik van bronvermeldingen en een goede inleiding. Wanneer de scriptie voornamelijk op beeldmateriaal gebaseerd is, verwacht de commissie een begeleidend schrijven dat het betoog ondersteunt, keuzes toelicht en conclusies expliciteert. In dergelijk geval 84
QANU / Onderwijsvisitatie Bouwkunde
vond de commissie het cijfer dat de begeleiders gaven te hoog. In alle gevallen was het niveau van de scriptie voldoende. Gegevens over alumni van de ongedeelde opleiding Bouwkunde in de instellingsrapportage van de WO-Monitor (2005) laten zien dat een zeer grote meerderheid passend werk vindt en de aansluiting tussen de opleiding en het werk voldoende vindt. Oordeel commissie: voldoende De commissie concludeert dat de Masterscripties in alle gevallen inhoudelijk voldoende tot goed waren. Alumni gaven aan dat de (ongedeelde) opleiding voldoende aansluit op het werk dat zij vonden. F21: Onderwijsrendement Voor het onderwijsrendement zijn streefcijfers geformuleerd in vergelijking met relevante andere opleidingen. Het onderwijsrendement voldoet aan deze streefcijfers.
De faculteit ontleent haar streefcijfers aan het definitieve Sectorplan Wetenschap & Technologie van de drie Technische Universiteiten. Voor de periode tot 2010 stellen zij zich tot doel: de verhoging van het studierendement van de BSc-opleidingen tot 70% en de verhoging van het studierendement van de MSc-opleidingen tot 90%. Deze streefcijfers komen overeen met de doelen die de opleiding zich eerder heeft gesteld in termen van maximale uitval: het percentage studiestakers in de BSc-opleiding mag maximaal 30% zijn (waarvan ten hoogste 10% na het behalen van de propedeuse) en in de MSc-opleiding maximaal 10%. De tabellen die de commissie bestudeerde zijn vrijwel volledig gebaseerd op de ongedeelde Bouwkunde-opleiding, terwijl de streefcijfers van toepassing zijn op de BSc- en MSc-opleidingen. Dat maakt een vergelijking van streefcijfers en resultaten lastig maar niet onmogelijk. Geëxtrapoleerd naar de gedeelde opleiding zou 70-80% van de studenten met een propedeusediploma de eindstreep moeten halen. Dit cijfer wordt na acht jaar niet gehaald. Voor cohorten 1992-1994 ligt dit percentage een paar jaar later wel op gemiddeld 81%. Ook voor de cohorten 1995 en volgende lijkt dit cijfer haalbaar, wanneer rekening wordt gehouden met het percentage studenten dat nog ingeschreven staat. In belangrijke mate betreft het hier oorzaken, die slechts beperkt door de opleiding kunnen worden beïnvloed: de mate waarin een student naast de studie andere activiteiten onderneemt of bijbanen heeft. Oordeel commissie: voldoende De commissie stelt vast dat het postpropedeuserendement op zich voldoet aan de streefdoelen van de drie Technische Universiteiten en de eigen cijfers voor maximale uitval. Opvallend is echter de studieduur. De redenen zijn divers en niet altijd door de opleiding beheersbaar. Dat studenten de lat erg hoog voor zichzelf leggen en ervaring willen opdoen buiten de opleiding door middel van stage en bestuurswerk zijn daar voorbeelden van. De commissie adviseert in dit kader enerzijds inzicht te verkrijgen in de redenen voor de studieduurverlenging. Een strikte scheiding tussen Bachelor en Master zou een goede stap zijn. De commissie onderschrijft het standpunt van het College van Bestuur dat deelname aan de MSc-opleiding pas kan starten wanneer een BSc-getuigschrift is behaald, ongeacht aan welke universiteit in Nederland of daarbuiten. De commissie concludeert dat er voor het onderwijsrendement ambitieuze streefcijfers zijn geformuleerd in vergelijking met relevante andere opleidingen en dat het onderwijsrendement voldoet aan deze streefcijfers, maar dat de faculteit moet werken aan de studieduur. QANU / Onderwijsvisitatie Bouwkunde
85
Oordeel op onderwerp Resultaten Op basis van de beoordelingen per facet concludeert de commissie dat het samenvattend oordeel op het niveau van het onderwerp Resultaten voor Master luidt: voldoende.
Onderwerp 7: Internationalisering De faculteit heeft de commissie gevraagd haar internationaliseringbeleid te bekijken. Zij nam daarvoor een extra hoofdstuk in de zelfevaluatie van de Masteropleiding op. Daarin was informatie opgenomen over het beleid, studenten en docentenmobiliteit, de plaats van internationalisering in het curriculum en deelname aan internationale activiteiten. Uit de aangeboden informatie werd duidelijk dat de faculteit vier speerpunten hanteert: 1. Het aangaan en onderhouden van relevante internationale relaties. Er is op basis van kwalitatieve criteria gekozen voor twintig zogenaamde preferred institutional partners. Daarnaast kent de faculteit momenteel de volgende preferred programme partners: de IDEA League partners (ETH Zürich, RWTH Aachen), MIT, UPC Barcelona, KU Leuven en IUA Venetië. De samenwerking met deze partners is gekoppeld aan de onderzoeksportfolio van de verschillende MSc-tracks. Daarnaast participeert de faculteit in internationale netwerken en programma’s als Erasmus, Athens, Unitech International, EAAE, ACSA en UNESCO. 2. Het bevorderen van internationale mobiliteit van studenten. Met een intern en extern beurzenprogramma stimuleert de TU Delft de mobiliteit van zowel inkomende als uitgaande studenten. Vooral door in het MSc-programma de keuzeruimte te concentreren in het tweede semester (alle tracks) biedt zij ruimte aan studenten kleur te geven aan hun studieprogramma, waaronder een verblijf aan een internationale universiteit. 3. Internationale profilering en ranking. De faculteit onderhoudt intensieve contacten met instellingen op het gebied van bouwkunde zoals de ETH Zürich en het MIT. De faculteit profileert zich internationaal door haar brede interdisciplinaire BSc-opleiding met de focus op het ontwerpproces. De rol van de DSD, waarin vooral nadruk op ontwerpend onderzoek van Architecture en Urbanism is opgenomen, speelt een rol bij de internationale validering van de faculteit. 4. Het ontwikkelen en aanbieden van internationaal onderwijs. Binnen elke track van de MSc-opleiding bestaat de mogelijkheid om onderwijsonderdelen in het Engels te volgen. De doelstelling voor mobiliteit is de uitstroom van Delftse uitwisselingsstudenten te verhogen tot een niveau dat in balans is met de instroom en dat overeenkomt met 50% van de afstuderende MSc-studenten. Dat betekent voor de streefcijfers voor 2007-2008: 160 inkomende en 160 uitgaande uitwisselingsstudenten. De commissie heeft begrepen dat de percentages inkomende en uitgaande studenten (respectievelijk 35% en 22% van het jaarcohort) in vergelijking met andere faculteiten (binnen de instelling en daarbuiten) opvallend hoog zijn. De faculteit kent ook streefcijfers voor inkomende buitenlandse reguliere studenten, namelijk 105 in 2007-2008. De instroom van dit soort studenten is de laatste jaren toegenomen: van 47 in 2003 naar 100 in 2005.
86
QANU / Onderwijsvisitatie Bouwkunde
De faculteit heeft verschillende faciliteiten in het kader van internationalisering, zoals: • • • • •
een beurzenprogramma’s voor inkomende en uitgaande studenten en docenten. een International Office (centraal en decentraal) voor inkomende en uitgaande studenten en docenten. cursussen taal en cultuur voor inkomende en uitgaande studenten en uitgaande docenten. huisvestingsbemiddeling voor inkomende en uitgaande studenten. ondersteuning/bemiddeling bij visumaanvragen voor inkomende en uitgaande studenten.
Uit de doelgroepgerichte informatiematerialen zoals de website, het Student Handbook en een introductieweek; de cursussen in buitenlandse taal en cultuur; en Engelstalige studieonderdelen zoals Highrise – een bouwtechnologisch project dat ieder semester aangeboden wordt en altijd buitenlandse studenten trekt – blijkt dat internationalisering een gevestigde plaats heeft in het curriculum en het onderwijs. De faculteit neemt actief deel internationale projecten. Deze projecten zijn voor zover mogelijk opgenomen als integraal onderdeel van het reguliere faculteitsprogramma en hebben als doel de internationale en interculturele omgeving in de onderwijspraktijk te realiseren en internationale uitwisseling van kennis, werkwijzen en opvattingen die op dat moment het wetenschappelijk debat domineren te stimuleren. Voorbeelden zijn het Erasmusprogramma (160 studenten uit heel Europa), het Urbanism-project Nancy (vijf studenten Urbanism) en Restauration project Delft Munster Cracow (dertig studenten per jaar). Oordeel commissie: goed De commissie concludeert dat de faculteit een stevig en goed lopend internationaliseringbeleid kent. Het werkt door in andere beleidsterreinen zoals personeelsbeleid: zo worden er relatief veel buitenlandse (gast)docenten ingezet in het onderwijs en is Engelse taalvaardigheid onderdeel van het personeelbeleid. Er zijn omvangrijke internationale netwerken, goede uitwisselingsmogelijkheden en -programma’s voor studenten en de voorwaardenscheppende faciliteiten. Jaarlijks worden er veel studenten uitgewisseld en de streefcijfers zijn hoog. De commissie waardeert de beleidsvoornemens, die hierboven genoemd zijn, en steunt de faculteit in haar voornemen het beleid meer te formaliseren (verbeterproject 9).
QANU / Onderwijsvisitatie Bouwkunde
87
Overzicht oordelen Masteropleiding Bouwkunde Onderwerp 1. Doelstellingen van de opleiding
Voldoende
2. Programma
Voldoende
3. Inzet van personeel
Voldoende
4. Voorzieningen
Voldoende
5. Interne kwaliteitszorg
Voldoende Voldoende
6. Resultaten
Voldoende
Facet 1. Domeinspecifieke eisen 2. Niveau 3. Oriëntatie 4. Eisen WO 5. Relatie doelstellingen en programma 6. Samenhang programma 7. Studielast 8. Instroom 9. Duur 10. Afstemming vormgeving en inhoud 11. Beoordeling en toetsing
12. Eisen WO 13. Kwantiteit personeel 14. Kwaliteit personeel 15. Materiële voorzieningen 16. Studiebegeleiding 17. Evaluatie resultaten 18. Maatregelen tot verbetering 19. Betrokkenheid van medewerkers, studenten, alumni en beroepenveld 20. Gerealiseerd niveau 21. Onderwijsrendement
Goed Voldoende Voldoende Voldoende Goed Voldoende Voldoende Voldoende Voldoende Voldoende Voldoende
Voldoende Voldoende Voldoende Goed Voldoende Voldoende Goed Goed Voldoende Voldoende
Totaaloordeel Op grond van bovenstaande tabel en de inhoudelijke onderbouwing daarvan waaruit blijkt dat de opleiding op alle zes de onderwerpen een voldoende scoort, is de conclusie dat het totaaloordeel over de opleiding voldoende is. Ze voldoet op alle facetten aan de basiskwaliteit.
88
QANU / Onderwijsvisitatie Bouwkunde
Bijlage Eindtermen Generieke eindtermen (Academische criteria MSc, 3 TU) 1. Kundig in één of meer wetenschappelijke disciplines 1.1. Beheerst delen van de relevante vakgebieden rakend aan het voorfront van de kennis (nieuwste theorieën, methoden, technieken, actuele vragen). 1.2. Gaat actief op zoek naar structuur en samenhang in de relevante vakgebieden. 1.3. Bezit de vaardigheid en de houding deze methoden (waarheidsvinding, theorievorming en modelvorming) zelfstandig toe te passen in de context van meer geavanceerde ideeën of toepassingen. 1.4. Bezit de vaardigheid en de houding deze methoden (interpretaties van teksten, data, problemen, resultaten) zelfstandig toe te passen in de context van meer geavanceerde ideeën of toepassingen. 1.5. Bezit de vaardigheid en de houding deze methoden (experimenten, gegevensverzameling en simulaties) zelfstandig toe te passen in de context van meer geavanceerde ideeën of toepassingen. 1.6. Bezit de vaardigheid en de houding deze methoden (besluitvorming) zelfstandig toe te passen in de context van meer geavanceerde ideeën of toepassingen. 1.7. Kan reflecteren op standaardmethoden en hun vooronderstellingen; kan deze in twijfel trekken; kan aanpassingen voorstellen en de reikwijdte daarvan inschatten. 1.8. Is in staat zelfstandig eigen kennishiaten te signaleren en door studie zijn of haar kennis te herzien en uit te breiden. 2. Bekwaam in onderzoeken 2.1. Is in staat om slecht gestructureerde onderzoeksproblemen te herformuleren. Betrekt daarbij ook de systeemgrenzen. Kan deze nieuwe interpretatie verdedigen tegenover de betrokkenen. Idem voor problemen van meer complexe aard. 2.2. Is opmerkzaam en heeft de creativiteit en het vermogen om in ogenschijnlijk triviale aangelegenheden bepaalde verbanden en nieuwe gezichtspunten te ontdekken en kan deze gezichtspunten inzetten voor nieuwe toepassingen. 2.3. Kan een onderzoeksplan maken en dit zelfstandig uitvoeren. 2.4. Kiest het juiste abstractieniveau, gegeven de procesfase van het onderzoeksprobleem 2.5. Is in staat en heeft de houding om waar nodig bij het eigen onderzoek andere disciplines te betrekken. 2.6. Kan omgaan met veranderlijkheid van het onderzoeksproces door externe omstandigheden of voortschrijdend inzicht. Kan dit proces op basis daarvan bijsturen. 2.7. Is in staat onderzoek binnen de discipline op wetenschappelijke waarde te schatten. 2.8. Is in staat zelfstandig op één of enkele deelgebieden van de betreffende disciplines een bijdrage te leveren aan de ontwikkeling van wetenschappelijke kennis. 3. Bekwaam in ontwerpen 3.1. Is in staat om slecht gestructureerde ontwerpproblemen te herformuleren. Betrekt daarbij ook de systeemgrenzen. Kan deze nieuwe interpretatie verdedigen tegenover de betrokken partijen. Idem voor ontwerpproblemen van meer complexe aard. 3.2. Bezit creativiteit en synthetische vaardigheden ten aanzien van ontwerpproblemen. 3.3. Kan zelfstandig een ontwerpplan maken en dit uitvoeren. 3.4. Kiest het juiste abstractieniveau, gegeven de procesfase van het ontwerpprobleem. QANU / Onderwijsvisitatie Bouwkunde
89
3.5. Is in staat en heeft de houding om waar nodig bij het eigen ontwerp andere disciplines te betrekken. 3.6. Kan omgaan met veranderlijkheid van het ontwerpproces door externe omstandigheden of voortschrijdend inzicht. Kan dit proces op basis daarvan bijsturen. 3.7. Is in staat nieuwe onderzoeksvragen te formuleren op basis van een ontwerpprobleem. 3.8. Heeft de vaardigheid ontwerpbeslissingen te nemen en deze te rechtvaardigen en te evalueren op systematische wijze. 4. Wetenschappelijke benadering 4.1. Is in staat relevante ontwikkelingen te signaleren en tot zich te nemen. 4.2. Kan bestaande theorieën, modellen of interpretaties aan een kritische beschouwing onderwerpen op het deelgebied van het afstuderen. 4.3. Bezit een grote vaardigheid in, en geneigdheid tot, het gebruiken, ontwikkelen en valideren van modellen; kan bewust kiezen tussen modelleermethoden. 4.4. Heeft inzicht in de aard van wetenschap en technologie (doel, methoden, verschillen en overeenkomsten tussen wetenschapsgebieden, aard van wetten, theorieën, verklaringen, rol van experiment, objectiviteit, enz.) en heeft kennis van actuele discussies daarover. 4.5. Heeft inzicht in de wetenschappelijke praktijk (onderzoekssysteem, relatie met opdrachtgevers, publicatiesysteem, belang van integriteit, enz.) en heeft kennis van actuele discussies daarover. 4.6. Is in staat de resultaten van onderzoek en ontwerpen adequaat te documenteren met de bedoeling bij te dragen aan de kennisontwikkeling in het vakgebied en daarbuiten; en is in staat deze resultaten te publiceren. 5. Intellectuele basisvaardigheden 5.1. Kan zelfstandig kritisch reflecteren op eigen denken, beslissen en handelen en dit daarmee bijsturen. 5.2. Is in staat om drogredenen te herkennen. 5.3. Kan de redeneerwijzen (inductie, deductie, analogie, enz.) toepassen. 5.4. Kan adequate vragen stellen en heeft een kritisch-constructieve houding bij het analyseren en oplossen van eenvoudige en meer complexe (real life) problemen in het vakgebied. 5.5. Kan een beredeneerd oordeel vormen in het geval van incomplete of irrelevante data, rekening houdend met de wijze waarop die data tot stand kwamen. 5.6. Kan een standpunt innemen ten aanzien van een wetenschappelijk betoog in het vakgebied en kan dit kritisch op waarde schatten. 5.7. Beschikt over numerieke basisvaardigheden en heeft besef van grootteordes. 6. Bekwaam in samenwerken en communiceren 6.1. Kan schriftelijk communiceren over onderzoek en probleemoplossingen met vakgenoten, niet-vakgenoten en andere betrokken partijen. 6.2. Kan mondeling communiceren over onderzoek en probleemoplossingen met vakgenoten, niet-vakgenoten en andere betrokken partijen. 6.3. Idem als hierboven [mondeling en schriftelijk] maar dan in een tweede taal. 6.4. Kan debatteren over het vakgebied en de plaats van het vakgebied in de maatschappij. 6.5. Kenmerkt zich door professioneel gedrag. Dit houdt in: drive, betrouwbaarheid, betrokkenheid, nauwkeurigheid, vasthoudendheid, en zelfstandigheid. 90
QANU / Onderwijsvisitatie Bouwkunde
6.6. Kan projectmatig werken: bezit pragmatisme en verantwoordelijkheidsbesef; kan omgaan met beperkte bronnen; kan omgaan met risico’s; kan compromissen sluiten voor complexe projecten. 6.7. Is in staat om voor een team met grote disciplinaire verscheidenheid team te werken. 6.8. Kan de rol van teamleider op zich nemen. 7. Houdt rekening met de temporele en maatschappelijke context 7.1. Integreert aspecten (ontwikkelingen in de geschiedenis van de betroken vakgebieden, waaronder ook de interactie tussen interne – ideeën – ontwikkeling en de externe – maatschappelijke – ontwikkeling) in het wetenschappelijke werk. 7.2. Integreert maatschappelijke consequenties (economisch, sociaal en cultureel) van nieuwe ontwikkelingen in het vakgebied in het wetenschappelijke werk. 7.3. Integreert de consequenties van wetenschappelijk denken en handelen op milieu en duurzame ontwikkeling in het wetenschappelijke werk. 7.4. Integreert de ethische en normatieve aspecten van de gevolgen en aannamen van wetenschappelijk denken en handelen in het wetenschappelijke werk. 7.5. Kiest een plaats als professional in de samenleving. Domeinspecifieke eindtermen MSc-track MSc-track Architecture De MSc-track Architecture waarborgt de verwerving van: a. het vermogen tot architectonische vormgeving die zowel aan esthetische als aan technische en functionele eisen voldoet; b. kennis van de beeldende kunsten voor zover die van invloed kunnen zijn op de kwaliteit van de architectonische vormgeving; c. passende kennis van stedenbouw, planologie en daarbij gebruikte technieken; d. inzicht in de problemen op het gebied van het constructief ontwerp, de constructie en de civiele bouwkunde in verband met het ontwerpen van een gebouw; e. passende kennis van de natuurkundige en technologische vraagstukken, alsmede van de functie van een bouwwerk met het oog op het verschaffen van comfort en bescherming tegen weersomstandigheden; f. technische bekwaamheid als ontwerper, ten einde binnen de door begrotingsfactoren en bouwvoorschriften gestelde grenzen te kunnen voldoen aan de eisen van de gebruikers van het betrokken gebouw; g. passende kennis van de industrieën, organisaties en procedures die een rol spelen bij het omzetten van ontwerpen in bouwwerken en het inpassen van plannen in de planologie; h. vaardigheid in beeld, geschrift en woord om een ontwerp en plan inzichtelijk te maken voor anderen; i. passende kennis van en inzicht in procedures en processen van besluitvorming. Het derde en het vierde semester van de MSc-track Architecture waarborgen de verwerving van: j.
het vermogen tot architectonische vormgeving die zowel aan esthetische als aan technische en functionele eisen voldoet; k. passende kennis van de geschiedenis en de theorie van de architectuur, aanverwante kunstvormen en menswetenschappen, evenals van de maatschappelijke en culturele stromingen QANU / Onderwijsvisitatie Bouwkunde
91
voor zover die van invloed zijn op het vakgebied van de architectonische vormgeving; inzicht in de relatie tussen mensen en architectonische constructies en tussen architectonische constructies en hun omgeving, alsmede in de noodzaak om architectonische constructies en de ruimten daartussen af te stemmen op menselijke behoeften en maatstaven; m. inzicht in het architectenberoep en de rol van de architect in de maatschappij, in het bijzonder bij het maken van projecten waarin rekening wordt gehouden met sociale factoren; n. inzicht in en vaardigheid met de methoden van onderzoek en voorbereiding van een project. l.
MSc-track Urbanism Ontwerp: Het vermogen om op verschillende schaalniveaus ruimtelijke concepten en stedenbouwkundige ontwerpen te vervaardigen die zowel aan esthetische als aan technische en functionele eisen voldoen. Het doelmatig kunnen aanwenden van de hieronder genoemde kennis, kunde en vaardigheid ten dienste van het steden bouwkundig ontwerpen (1 t/m 14). 1. Wetenschap: passende kennis van de theorie en het kennisapparaat van de stedenbouw; grondslagen, ontwerponderzoek, ontwerpmiddelen, strategieën en methoden alsmede de reflectie daarop. 2. Geschiedenis: passende kennis van de geschiedenis van de stad en de stedenbouw (in Nederlandse en internationale context), alsmede inzicht in processen die hebben geleid tot menselijke nederzettingen en occupatiepatronen in cultuur- en natuurhistorisch opzicht. Inzicht in prototypen, typologieën en transformaties. Kritiek en reflectie. 3. Media: vaardigheden en methoden in beeld, geschrift en woord om een plan en ontwerp voor anderen inzichtelijk te maken. Vaardigheid in het operationaliseren van media voor ontwerponderzoek. Theorievorming. 4. Onderzoek: vaardigheden op de gebieden van stedenbouwkundig onderzoek, inzicht in plannings- en ontwerpmethodieken en vaardigheid met de analyse van stedenbouwkundige verschijnselen en oplossingen en vaardigheid met de functionele, temporele en compositorische analyse. 5. Planning: passende kennis van de ruimtelijke planning, de organisatie, de middelen en instrumenten van de ruimtelijke ordening en planningsniveaus in Nederland. Reflectie op de verhouding tussen de rol van planning en ontwerp. 6. (Landschaps-) architectuur: passende kennis van vaardigheid met andere bij de ruimtelijke vormgeving betrokken disciplines, te weten de architectuur, en de landschapsarchitectuur. Reflectie op de verhouding (landschaps-) architectuur-stedenbouw. 7. Maatschappij: passende kennis van de maatschappijwetenschappen, sociale en historische geografie en de ecologie. 8. Fysica/economie/recht: passende kennis van de stedenbouwfysica, en de economie, alsmede van het ruimtelijk ordenings en stedenbouwrecht. 9. Techniek: kennis van de inrichtingstechnologie, in het bijzonder die van waterhuishouding, civiele techniek, cultuurtechniek, bouwrijp maken, nutsvoorzieningen en openbare werken. Inzicht in technische randvoorwaarden, grenzen en modellen. 10. Management: inzicht in en vaardigheid met de methoden van stedenbouwkundige management processen. 11. Beroep: inzicht in het beroep van de stedenbouwkundige en de rol van de stedenbouwkundige in de maatschappij. 92
QANU / Onderwijsvisitatie Bouwkunde
12. Functie: het vermogen om in de ontwikkeling van een ruimtelijk concept voor stedenbouw de relatie tussen mensen en ruimten en de afstemming daarvan op menselijke behoeften en maatstaven te betrekken. 13. Realisatie: vaardigheid in het toetsen van het stedenbouwkundig ontwerp aan normen en regels van vorm, functie, technische uitvoering, grondexploitatie en milieuvoorwaarden. 14. Procedures: passende kennis van en inzicht in de procedures en processen van besluitvorming met betrekking tot stedenbouwkundige interventies. MSc-track Building Technology De onderstaande eindtermen 1 t/m 9 zijn overgenomen uit de begintermen van het Architectenregister. 1. Het vermogen tot architectonische vormgeving die zowel aan esthetische als aan technische en functionele eisen voldoet. 2. Vaardigheid om een ontwerp en plan in beeld, geschrift en woord voor anderen inzichtelijk te maken. 3. Inzicht in de problemen op het gebied van het constructief ontwerp, de constructie en de civiele bouwkunde in verband met het ontwerpen van gebouwen. 4. Passende kennis van de natuurkunde en technologische vraagstukken, die samenhangen met de functie van een bouwwerk met het oog op het verschaffen van comfort en bescherming tegen weersomstandigheden. 5. Passende kennis van de industrieën, organisaties, voorschriften en procedures die een rol spelen bij het vertalen van ontwerpen in bouwwerken en het inpassen van plannen in de planologie. 6. Inzicht en vaardigheid in de methoden en onderzoek en voor voorbereiding bij het maken architectonische projecten. 7. Inzicht in de relatie tussen mensen en architectonische constructies en tussen architectonische constructies en hun omgeving, alsmede in de noodzaak om architectonische constructies en de ruimten daartussen af te stemmen op menselijke behoeften en maatstaven. 8. Technische bekwaamheid als ontwerper ten einde binnen de door begrotingsfactoren en bouwvoorschriften gestelde grenzen te kunnen voldoen aan de eisen van de gebruikers van een gebouw. 9. Passende kennis van en inzicht in procedures en processen van besluitvorming. De volgende eindtermen 10 t/m 15 zijn specifieke eindtermen van Building Technology. 10. *) De eindtermen 3, 4, 5 en 6 zijn ook op toepassing voor het ontwerpen, ontwikkelen en produceren van gebouwsystemen en componenten. 11. Passende kennis van de fysica, de chemie en de mechanica, als basis voor het kunnen ontwikkelen van een concept voor een constructief, klimaat- en bouwtechnisch ontwerp. 12. Passende kennis van materialen, technieken, constructies, klimaatontwerp en informatica om gebouwsystemen en componenten te kunnen ontwerpen en vervaardigen, en bewust zijn van de consequenties hiervan op de architectonische vormgeving. 13. Vermogen om kennis van uiteenlopende disciplines in een constructief, klimaat- en bouwtechnisch ontwerp te verwerken. 14. Vermogen om een innovatieve bijdrage te leveren aan de ontwikkeling van het constructief, klimaat- en bouwtechnisch ontwerpen en aan het technisch wetenschappelijk onderzoek daarvoor. QANU / Onderwijsvisitatie Bouwkunde
93
15. Inzicht in de beroepsuitoefening van de bouwkundig ingenieur en de rol van de bouwkundig ingenieur in de maatschappij, alsmede in zijn rol met betrekking tot een verantwoord milieubeheer. MSc-track Real Estate & Housing 1. Sturende bouwkundig ingenieur op academisch niveau: Het vermogen om als bouwkundig ingenieur in de maatschappij te functioneren op academisch niveau, met een accent op het initiëren en integraal sturen van processen in alle fasen van de levensduurcyclus van gebouw en gebouwde omgeving op verschillende – ruimtelijke – schaalniveaus. 2. Maatschappelijke ontwikkelingen en de bouw: het vermogen om vanuit een brede bouwkundige expertise maatschappelijke ontwikkelingen op de verschillende ruimtelijke schaalniveaus te (her)kennen en te gebruiken ter onderbouwing en aanpassing van (alle) processen in de levensduurcyclus van gebouw en gebouwde omgeving. 3. Methoden, technieken en instrumenten: het vermogen om vanuit kennis en vaardigheden van het vakgebied van Real Estate & Housing te participeren in processen binnen en gerelateerd aan de levensduurcyclus van gebouw en gebouwde omgeving op verschillende ruimtelijke schaalniveaus, en deze processen te operationaliseren door middel van het methodisch toepassen en ontwikkelen van benodigde ontwerp-, planning-, management-, beslis- en beheerinstrumenten en -technieken. 4. Constituerende wetenschapsgebieden integreren en toepassen bij de sturing van de levensduurcyclus: het vermogen om kennis van de constituerende wetenschapsgebieden van Real Estate & Housing (techniek, recht, economie, informatica, bedrijfskunde, bestuurskunde en gedragswetenschappen) op academisch verantwoorde wijze toe te passen en te integreren in onderzoek en vakbeoefening. 5. Participatie vanuit een brede context: het vermogen om op grond van ethisch, cultureel en maatschappelijk bewustzijn, en een brede kennis van en ervaring met de processen binnen de bouw, te participeren in en leiding te geven aan het initiëren, inrichten, en integraal sturen van deze processen, met inachtname van de rollen en belangen van alle betrokken actoren in de bouw- en vastgoedmarkt. 6. Internationale context: het vermogen om relevante nationale en internationale kennis op het gebied van Real Estate & Housing te vertalen naar een specifieke situatie, concrete acties in gang te zetten of aan te passen, en om specifieke situaties in nationaal en internationaal perspectief te plaatsen. 7. Kritische reflectie: het vermogen om als beginnend bouwkundig professional kritisch te kunnen reflecteren op het eigen functioneren in relatie tot derden binnen en buiten een organisatie, op de organisatie zelf, en op de context waarin deze opereert, om zodoende effectief te kunnen functioneren en zich voortdurend professioneel en persoonlijk te kunnen blijven ontwikkelen. 8. Duurzame kwaliteit binnen gestelde randvoorwaarden: het vermogen om duurzaam toegevoegde waarde te creëren ten behoeve van gebruikers en andere belanghebbenden met betrekking tot gebouw en gebouwde omgeving.
94
QANU / Onderwijsvisitatie Bouwkunde
3.
Bachelor of Science Bouwkunde, Technische Universiteit Eindhoven
Administratieve gegevens Naam opleiding: CROHO-nummer: Niveau: Oriëntatie: Studielast: Graad: Variant(en): Locatie(s): Einddatum accreditatie:
Bouwkunde 56951 Bachelor Wetenschappelijk 180 ECTS credits Bachelor of Science Voltijd, deeltijd Eindhoven 31 December 2007
De driejarige Bacheloropleiding Bouwkunde wordt aangeboden door de faculteit Bouwkunde. De Bacheloropleiding komt voort uit de ongedeelde opleiding Bouwkunde en is in september 2002 van start gegaan. De opleiding wordt in voltijd en deeltijd aangeboden. Omdat deeltijdstudenten hetzelfde programma als voltijdstudenten volgen, namelijk dagonderwijs maar dan verspreid over een langere periode, bespreekt de commissie in dit rapport alleen in de facetten over samenhang, instroom, studieduur en studiebegeleiding de deeltijdvariant apart. Tenzij anders vermeld gelden oordelen bij alle facetten automatisch voor alle varianten. De tekst van de onderwerpen 3, 4 en 5 (Personeel, Voorzieningen en Kwaliteitszorg) is voor dit rapport en dat van de Masteropleiding Architecture, Building and Planning hetzelfde. Het beoordelingskader Onderwerp 1: Doelstellingen opleiding F1: Domeinspecifieke eisen Bachelor en Master De eindkwalificaties van de opleiding sluiten aan bij de eisen die door (buitenlandse) vakgenoten en de beroepspraktijk gesteld worden aan een opleiding in het betreffende domein (vakgebied/discipline en/of beroepspraktijk).
De eindtermen van de Bachelor opleiding zijn vastgelegd in de facultaire notitie ‘Opleiding Bachelor of Science Bouwkunde’. De opleiding heeft de eindtermen getoetst bij de Raad van Advies, bij docenten die betrokken zijn bij de Masteropleiding, bij docenten in deeltijd, die tevens in de beroepspraktijk werkzaam zijn, en bij studenten die na behalen van het Bachelordiploma zijn ingestroomd in de Masteropleiding. In 2005 is deze toetsing herhaald in een workshop met facultaire medewerkers. Dit heeft geleid tot een nadere verfijning van de eindtermen, maar niet tot significante wijzigingen. Uit de aangeleverde informatie blijkt dat de eindtermen van de opleiding aansluiten bij nationale en internationale eisen uit het academisch veld. Zij zijn namelijk gebaseerd op afspraken, QANU / Onderwijsvisitatie Bouwkunde
95
die de drie Nederlandse Technische Universiteiten hebben gemaakt over criteria voor academische Bachelors in het technische veld. Deze afspraken zijn vastgelegd in de brochure ‘Criteria voor Academische Bachelor en Master Curricula’ (2005). Ten tweede sluiten de eindtermen aan bij de toegangseisen tot de aansluitende Masteropleidingen (de zogenaamde doorstroommasters). Ten derde is er rekening gehouden met domeinspecifieke en internationaal geaccepteerde kwalificaties, zoals vastgesteld door de Amerikaanse accreditatieorganisatie ABET en door de European Association for Architectural Education (EAAE). De commissie concludeert dat de eindtermen voldoende aansluiting vinden bij het domein bouwkunde. Dat blijkt ook uit haar domeinbeschrijving, die weergegeven is in het eerste hoofdstuk van dit rapport. De Bacheloropleiding kent vier profielen. Zij zijn ontleend aan de volgende vier ‘hoekpunten’ van de Bouwkunde: Techniek, Architectuur, Stedenbouw en Management (technisch). De vier profielen, die eruit zijn voortgekomen, zijn (zie ook facet 6): • • • •
Profiel A-T: Architectuur en Techniek; Profiel T-M: Techniek en Management; Profiel M-S: Management en Stedenbouw; Profiel S-A: Stedenbouw en Architectuur.
De commissie concludeert dat de belangrijke disciplines uit het brede domein bouwkunde op deze manier afgedekt zijn. Oordeel commissie: goed De commissie concludeert dat de eindkwalificaties van de Bacheloropleiding goede aansluiting vinden bij de eisen uit het wetenschappelijke veld, het internationale domein en de beroepspraktijk. F2: Niveau: Bachelor en Master De eindkwalificaties van de opleiding sluiten aan bij algemene, internationaal geaccepteerde beschrijvingen van de kwalificaties van een Bachelor of een Master.
De commissie heeft de domeinspecifieke en generieke eindtermen van de opleiding (opgenomen in de bijlagen van dit rapport) vergeleken met de Dublin-descriptoren voor een Bachelor. De eindtermen bestrijken alle vijf de Dublin-descriptoren, bijvoorbeeld: De afgestudeerde: • • • •
96
“Heeft kennis van en inzicht in de technische aspecten van de bouwkundige discipline” en “Heeft kennis van bouwkundige onderzoek- en ontwerpmethoden en kan deze toepassen” (eerste Dublin-descriptor Kennis en inzicht); “Kan een concept ontwikkelen en uitwerken tot een ontwerp” en “Kan slecht gestructureerde problemen herformuleren (problem finding) en omgaan met onvolledige data” (tweede Dublin-descriptor Toepassen kennis en inzicht). “Is in staat tot het begrijpen en interpreteren van kennis van aangrenzende vakgebieden” en “Heeft een kritische houding t.o.v. het eigen werk en het werk van anderen” (derde Dublin-descriptor Oordeelsvorming); “Is in staat tot het communiceren met vakgenoten in het brede gebied van bouwkunde” en “Kan schriftelijk en mondeling rapporteren en presenteren in de eigen taal” (vierde Dublin-descriptor Communicatie); QANU / Onderwijsvisitatie Bouwkunde
•
“Kan zelfstandig bouwkundige kennis vergaren en deze toepassen in een multidisciplinaire ontwerpopgave” en “Is zich bewust van en kan omgaan met veranderlijkheid van het ontwerpproces door externe omstandigheden en voortschrijdend inzicht” (vijfde Dublindescriptor Leervaardigheden).
Oordeel commissie: voldoende De commissie concludeert dat met bovenstaande vergelijking aannemelijk is gemaakt dat een afgestudeerde van de Bacheloropleiding Bouwkunde de kennis en competenties heeft verworven die verwacht mogen worden bij het academisch niveau van de toegekende Bachelorgraad. F3: Oriëntatie WO De eindkwalificaties van de opleiding sluiten aan bij de volgende beschrijvingen van een Bachelor en een Master: • De eindkwalificaties zijn ontleend aan eisen vanuit de wetenschappelijke discipline, de internationale wetenschapsbeoefening en voor daarvoor in aanmerking komende opleidingen de relevante praktijk in het toekomstige beroepenveld. • Een WO-Bachelor heeft de kwalificaties voor toegang tot ten minste één verdere WO-studie op Masterniveau en eventueel voor het betreden van de arbeidsmarkt. • Een WO-Master heeft de kwalificaties om zelfstandig wetenschappelijk onderzoek te verrichten of multien interdisciplinaire vraagstukken op te lossen in een beroepspraktijk waarvoor een WO-opleiding vereist is of dienstig is.
Kenmerkend voor het wetenschappelijk onderwijs in het domein van de bouwkunde is de vervlechting van wetenschappelijk onderzoeken en ontwerpen. Het bekwaam zijn in ontwerpen is door het samenwerkingsverband van de drie Technische Universiteiten in Nederland aangewezen als één van de zeven onderscheidende academische kenmerken voor ingenieurswetenschappen. De eindtermen van deze Bacheloropleiding bevatten elementen die verwijzen naar zowel onderzoeken als ontwerpen. Dat blijkt onder andere uit: • • •
“Kan uitkomsten van wetenschappelijk onderzoek toepassen in een ontwerp”; “Heeft kennis van bouwkundige onderzoek- en ontwerpmethoden en kan deze toepassen” en “Kan een concept ontwikkelen en uitwerken tot een ontwerp”.
Doordat de student kiest voor één van de vier profielen (zie facet 1), maakt hij/zij kennis met onderzoek en ontwerpen van de disciplines binnen dat profiel. Ook krijgt hij/zij de kans zich te oriënteren op de vervolgtrajecten in de aansluitende Master en de latere beroepspraktijk. Aansluiting bij de arbeidsmarkt blijkt tevens uit eindtermen zoals “Heeft kennis van en inzicht in beroepsrollen in het domein van de bouwkunde”. De opleiding heeft aangetoond dat de eindtermen zodanig zijn gekozen, dat het Bachelordiploma drempelloze toegang verschaft tot de Masteropleiding Architecture Building and Planning (ABP). Ook kan de afgestudeerde drempelloos doorstromen naar Masteropleiding Bouwkunde van de TU Delft. Doorstroom naar andere Masteropleidingen, bijvoorbeeld binnen de beoogde Graduate School van de drie Technische Universiteiten in Nederland, is niet drempelloos gegarandeerd. Instroom in de beroepspraktijk op basis van dit Bachelordiploma is mogelijk, maar is niet a priori bedoeld.
QANU / Onderwijsvisitatie Bouwkunde
97
Oordeel commissie: voldoende De commissie concludeert dat de afgestudeerde toegang heeft tot ten minste één Masterprogramma en dat de eindkwalificaties zijn ontleend aan eisen die de wetenschappelijke discipline, de internationale wetenschapsbeoefening (zoals verwoord in de brochure van de drie Technische Universiteiten) en de relevante praktijk in het toekomstige beroepenveld stellen. Oordeel op onderwerp Doelstellingen opleiding Op basis van de beoordelingen per facet concludeert de commissie dat het samenvattend oordeel op het niveau van het onderwerp Doelstellingen opleiding voor Bachelor luidt: voldoende. Onderwerp 2: Programma Het curriculum van de Bacheloropleiding omvat 180 ECTS credits en kent de volgende fasen en onderdelen: •
een propedeusejaar (de ‘etalage’). Dit jaar is voor iedere student hetzelfde, biedt oriëntatie op de profielen en omvat drie projecten (ateliers); het tweede jaar met verplichte vakken en drie projecten (samen 52 ECTS credits) en profielkeuzevakken (8 ECTS credits te kiezen uit een aanbod van 52 ECTS credits); het derde jaar met verplichte vakken en drie projecten (samen 39 ECTS credits), profielkeuzevakken (15 ECTS credits) en vrije keuzevakken (6 ECTS credits). 1
• •
F4: Eisen WO Het programma sluit aan bij de volgende criteria voor het programma van een HBO- of een WO-opleiding: • Kennisontwikkeling door studenten vindt plaats in interactie tussen het onderwijs en het wetenschappelijk onderzoek binnen relevante disciplines. • Het programma sluit aan bij ontwikkelingen in de relevante wetenschappelijke discipline(s) door aantoonbare verbanden met actuele wetenschappelijke theorieën. • Het programma waarborgt de ontwikkeling van vaardigheden op het gebied van wetenschappelijk onderzoek. • Bij daarvoor in aanmerking komende opleidingen heeft het programma aantoonbare verbanden met de actuele praktijk van de relevante beroepen.
De opleiding biedt studenten een mix van vakken waarmee de wetenschappelijke vorming wordt nagestreefd en waarbij de student voorzien wordt van de nodige bouwkundige instrumentatie/vaardigheden. Vakken die bijdragen aan deze brede interdisciplinaire wetenschappelijke vorming zijn onder andere: •
algemene wetenschappelijke vorming: Onderzoeksmethodologie, Wetenschapsfilosofie, Geschiedenis, Wiskunde, Mechanica; interdisciplinaire wetenschappelijke vorming: Bouweconomie, Bouwrecht, Technologie en duurzaamheid, Beeldende kunst en architectuur, Techniekgeschiedenis; ontwerpend karakter: Bouwtechnisch ontwerpen, Stedenbouwkundig ontwerpen, Constructief ontwerpen, Architectonisch ontwerpen, Bouwfysisch ontwerpen, Ontwerpen en presenteren met ICT.
• •
1
In 2006 stapt de faculteit over naar een semestersysteem. De opzet zal daardoor iets veranderen.
98
QANU / Onderwijsvisitatie Bouwkunde
Zoals afgesproken tussen de drie Technische Universiteiten hebben onderzoeken en ontwerpen een belangrijke plaats in de curricula van technische opleidingen. Ontwerpvaardigheden worden vooral geleerd in de projecten. Het Bachelorcurriculum kent negen projecten, ieder trimester één. De eerste drie noemt de faculteit Ateliers, waarin basisvaardigheden worden aangeleerd. Daarna heeft de student in het tweede en derde jaar vijf projecten binnen het profiel dat hij/zij kiest (5-9 studiepunten per project) en als afstudeeropdracht een multidisciplinair project (9 studiepunten). In het laatste project moeten studenten vanuit ten minste twee profielen in een groep een ontwerp maken voor de herbestemming van een gebouw. Een voorbeeld is het multidisciplinair project 2006 met als onderwerp ‘Floriade 2012 Venlo’. Studenten moesten een visie ontwikkelen aan de hand van een ontwerp voor het voormalige kazerneterrein Blerick in Venlo en specifiek het multifunctioneel gebouw met als functies een megahotel met congrescentrum. In de projecten maakt de student kennis met het wetenschappelijk onderzoek doordat het onderwijs wordt verzorgd door academisch opgeleide docenten, die naar studenten een voorbeeldfunctie vervullen en hun kennis en inzicht in het onderwijs inbrengen. Zij brengen actuele onderdelen van onderzoek in het onderwijs en dagen studenten uit om kritisch naar het onderzoek te kijken. Een voorbeeld is het zevende project dat in de herfst van 2005 als thema Polynorm bouwsysteem had. De opdracht was 1. het verrichten van onderzoek voor het trekken van lessen naar de toekomst voor industriële bouwsystemen en 2. het documenteren van het bouwsysteem Polynorm middels demontage en montage van een woning in het DUBO park op het TU-terrein en het verzorgen van documentatie over de opkomst en ondergang van het systeem in boekvorm en op dvd. De deelonderzoeken naar onder andere de milieueffecten bij totale sloop en naar de mogelijkheid van hergebruik na demontage hebben duidelijke aansluiting bij de onderzoeksactiviteiten van de vier voormalige capaciteitsgroepen, namelijk constructief ontwerpen, bouwtechnisch ontwerpen, fysische aspecten van de gebouwde omgeving en uitvoeringstechniek. De onderzoeksvisitatie in 2004 toonde aan dat het onderzoek van de faculteit van goede tot zeer goede kwaliteit is. Omdat de projecten 4-9 binnen het gekozen profiel uitgevoerd worden, krijgt de student specifiek zicht op dat disciplinair onderzoek. In het afstudeerproject moet de student het geleerde toepassen in een multidisciplinaire context. Studenten werken negen weken in groepen vanuit een specifiek gekozen discipline uit de beroepspraktijk aan een identieke opdracht. Deze disciplines komen overeen met de specialisaties uit de aansluitende Masteropleiding Achitecture Building and Planning. Iedere groep moet uit elk Bachelorprofiel één vertegenwoordiger hebben. Door het project krijgen studenten begrip voor de diverse rollen en inzicht in het vakgebied van de bouwkunde als geheel. Het is een afspiegeling van werk en inhoud zoals die zich in de latere praktijk zullen voordoen. Daarmee bereidt het project studenten ook voor op de aansluitende Masteropleiding Architecture Building and Planning. Een andere praktijkcomponent is het onderdeel ‘oriëntatie studie en beroep’. Daarnaast zijn er docenten die deeltijd in de praktijk werken. Zij brengen hun praktijkervaring in. Er is in het programma ruim plaats voor excursies, exposities (eigen werk van studenten en externe bijdragen), studiereizen et cetera. Naast de reguliere opleiding is aan de TU Eidnhoven een wetenschapswinkel verbonden. Deze ‘Bouwkunde Winkel Eindhoven’ geeft bouwkundig advies aan individuen en groeperingen, die geen betaald onderzoek door een professioneel onderzoeks- of adviesbureau kunnen laten doen. De Bouwkunde Winkel wordt bemand door een aantal studenten en een medewerker van de faculteit Bouwkunde. Aanvullend op het curriculum probeert de faculteit met het ‘Certificaat Duurzame Ontwikkeling’ studenten te stimuleren aspecten van de maatschappelijke impact van het ontwerpen QANU / Onderwijsvisitatie Bouwkunde
99
in de studie op te nemen. Door het volgen van een aantal vakken op milieu- en energiegebied en door een afstudeeropdracht binnen het eigen vakgebied uit te voeren, waarbij milieu- of energievraagstukken centraal staan, wordt een ‘duurzaam’ accent aangebracht in de studie (bijvoorbeeld duurzaam bouwen, energiebesparing in gebouwen, milieubelasting van materialen). Studenten die het programma doorlopen krijgen hiermee het certificaat als bijlage bij hun diploma. Door al deze onderdelen maakt de student kennis met de diversiteit en breedte van de bouwkunde in de praktijk en leert hij/zij omgaan met aspecten van samenwerken, leidinggeven en het omgaan met complexe situaties. Oordeel commissie: voldoende De commissie concludeert dat de vorming van de student wetenschappelijk gefundeerd is; dat de student met een brede bouwkundige instrumentatie wordt toegerust en de professionele vaardigheden verwerft, die hij bij het uitoefenen van de beroepspraktijk nodig heeft. Elk van de vier profielen binnen de opleiding draagt bij aan de wetenschappelijke vorming van de student. De commissie waardeert deze aanpak. Er worden actuele wetenschappelijke theorieën gedoceerd. De opleiding voldoet aan de basiskwaliteit.
F5: Relatie tussen doelstellingen en inhoud programma Het programma is een adequate concretisering van de eindkwalificaties, qua niveau, oriëntatie en domeinspecifieke eisen. De eindkwalificaties zijn adequaat vertaald in leerdoelen van (onderdelen van) het programma. De inhoud van het programma biedt studenten de mogelijkheid om de geformuleerde eindkwalificaties te bereiken.
De eindtermen van de opleiding beschrijven wat elke student na het behalen van het Bachelordiploma ten minste moet beheersen. Ze zijn geconcretiseerd naar de leerdoelen van de vakken waaruit de Bacheloropleiding is opgebouwd. De concrete leerdoelen staan in de online studiegids. De Bacheloropleiding bestaat uit een gezamenlijk eerste jaar en een tweede en derde jaar, waarin studenten afzonderlijke keuzeprofielen volgen. Deze vier keuzeprofielen (zie facet 1) bestaan uit verplichte en keuzevakken. De faculteit geeft in een matrix een helder overzicht van de relatie tussen de eindtermen van de opleiding en onderdelen van het curriculum. Uit dat schema concludeert de commissie dat de meeste eindtermen al in het eerste jaar aan bod komen. Gezien de oriënterende en verwijzende functie van de propedeuse ligt de focus op het brede domein van de bouwkunde en is er bijvoorbeeld nog weinig aandacht voor ‘het in een ontwerp kunnen toepassen van uitkomsten van wetenschappelijk onderzoek’. Studenten wordt een goede basis voor hun studievervolgkeuze geboden. Ook blijkt dat de vervolgprogramma’s van alle vier de afzonderlijke profielen bijdragen tot de 23 geformuleerde eindtermen van de opleiding, zij het dat er tussen profielen verschillen zijn in de mate van dekking. Het op een evenwichtige manier bijdragen van leerdoelen van vakken aan de eindtermen van de opleiding (evenwichtige samenhang doelstellingen en inhoud) blijft permanent van belang voor docenten en opleidingsdirecteur. De faculteit heeft in de zomer van 2005 bij wijze van alumnionderzoek een enquête afgenomen onder alle eerstejaars studenten in de aansluitende Masteropleiding Architecture Building and Planning (123 respondenten). Met het onderzoek rond de opleiding is nagegaan in hoe100
QANU / Onderwijsvisitatie Bouwkunde
verre de studenten zelf vinden dat zij de eindtermen van de Bacheloropleiding Bouwkunde hebben bereikt. Uit het verslag van dit onderzoek blijkt dat de Masterstudenten vinden, dat ze kerntaken van de Bacheloropleiding zoals analyse van een ontwerpopgave, presenteren van resultaten en functioneren in een multidisciplinair team ‘ruim voldoende’ tot ‘goed’ beheersen (3.6 tot 4.5 op een vijfpuntsschaal). Op de specifieke competenties wordt door de afgestudeerden veelal ruim voldoende gescoord, gemiddeld 3.8 op een vijfpuntsschaal. De hoogste scores (4.0 of hoger) worden toegekend aan ‘Onderscheiden schaalniveaus’, ‘Communicatie met vakgenoten’, ‘Kennis rol ontwerper binnen bouwkunde’, ‘Concept ontwikkelen en uitwerken tot ontwerp’ en ‘Onderscheiden en vervullen van professionele rollen’. De algemene competenties scoren ook ruim voldoende, gemiddeld 3.9. Oordeel commissie: goed De faculteit heeft een totaaloverzicht opgesteld van de dekking van leerdoelen en eindtermen dat richtinggevend is voor docenten. De commissie concludeert dat het programma een goede concretisering van de eindkwalificaties is, qua niveau, oriëntatie en domeinspecifieke eisen. Ze constateert dat de programmaonderdelen heldere leerdoelen kennen en dat deze leerdoelen een goede operationalisering van de eindtermen van het programma zijn. Ze dragen bij aan het bereiken van de eindtermen van het programma. Alumni zijn erg tevreden over de mogelijkheid die het programma biedt om de geformuleerde eindkwalificaties te bereiken. Het programma heeft de ambitie beroepsonderwijs te overstijgen. Zeker nu de Bachelor installatietechnologie vervalt, verdient het aandacht de architecten voldoende te confronteren met installaties. F6: Samenhang programma Studenten volgen een inhoudelijk samenhangend studieprogramma.
Het programma van de Bacheloropleiding Bouwkunde is geconcipieerd als een breed samenhangend programma met een grote gemeenschappelijkheid voor alle studenten. Het eerste jaar ziet er voor alle studenten hetzelfde uit: alle vakken zijn gemeenschappelijk en verplicht. Gedurende het tweede en het derde jaar neemt de gemeenschappelijkheid van het programma steeds verder af. In het begin van het tweede jaar kiest de student voor een profiel, waarmee hij zijn eigen specifieke aanleg voor en affiniteit met een richting binnen de bouwkunde tot uitdrukking kan laten komen. Dit profiel wordt ingevuld door middel van profielkeuzevakken en projectwerk dat speciaal is ontwikkeld voor elk van de vier profielen. Het gekozen profiel fungeert als een inhoudelijk samenhangende leidraad voor het vervolg van het opleidingstraject van de student tot aan het afstudeerproject. ‘Ontwerpmethoden’ en ‘onderzoeksmethoden’ zijn voornamelijk in het tweede en derde jaar geplaatst. Duidelijk is dat het aantal verplichte vakken in het tweede jaar groter is dan in het derde jaar. Daarmee krijgt de student in het derde jaar de gelegenheid zich binnen een gekozen profiel meer individueel te vormen met vakken naar eigen voorkeur ter voorbereiding op de Masteropleiding. De opleiding heeft de volgende doelstellingen voor haar propedeusefase geformuleerd: de student moet zich kunnen oriënteren in het vakgebied van Bouwkunde (oriëntatie); zich een beeld kunnen vormen van eigen kwaliteiten en affiniteiten met betrekking tot dit vakgebied (selectie); een goede keuze kunnen maken voor vervolg van de opleiding (verwijzing). Om aan deze doelstelling te kunnen voldoen laat het eerstejaarsprogramma studenten kennis maken met de opleiding Bouwkunde, het type onderwijs, medestudenten en de zelfstandigheid van studeren aan een universitaire opleiding. De student moet zich het abstractieniveau van de stof en de begrippen van de opleiding in verband met het technologisch ontwerpen eigen maken. QANU / Onderwijsvisitatie Bouwkunde
101
In het eerste jaar wordt een basis gelegd voor de uitwerking van het inhoudelijke programma in het tweede en derde jaar. De opleiding bouwt in het tweede en derde jaar voort op de propedeuse en is opgebouwd rondom vier brede Bouwkundeprofielen die gezamenlijk de basisdisciplines uit de bouwkunde bestrijken. De profielen onderscheiden zich van elkaar in het aanbod van profielkeuzevakken en in het projectwerk dat per profiel wordt aangeboden. De vier profielen zijn, zoals eerder beschreven, Architectuur-Techniek; Techniek-Management; Management-Stedenbouw; en Stedenbouw-Architectuur. In september 2005 koos 48% van de studenten voor het profiel Architectuur en Techniek, 21% voor Techniek en Management, 17% voor Stedenbouw en Architectuur en 14% voor Management en Stedenbouw. Het projectwerk wordt oplopend in de opleiding meer complex, de student moet steeds meer zelf uitzoeken wat zijn ontwerp nodig heeft aan: tekeningen, 3D modellen, argumentatie et cetera. De opdrachten worden naarmate de student verder is gevorderd abstracter van aard en meer algemeen geformuleerd. In de projecten 5, 6, 7 en 8 wordt de profilering volgens één van de vier profielen uitgewerkt. Elk aangeboden project beoogt de breedte van het profiel waarop het betrekking heeft te bestrijken. De Bacheloropleiding wordt afgesloten met een multidisciplinair afstudeerproject. Aan dit project nemen studenten deel uit minstens twee profielen. Het multidisciplinaire project is het belangrijkste project van de Bachelor. Daarin moeten de studenten laten zien dat ze voldoende kennis, kunde, visie en professionaliteit hebben voor het verkrijgen van hun diploma. Centraal in dit project staat het in teamverband verkennen van en ontwerpen aan een bouwkundige opgave. Het leren om binnen een team te functioneren, te communiceren, te argumenteren en beslissingen te nemen, en zodoende enerzijds de betekenis van het samenspel tussen de disciplines en anderzijds de complexiteit van bouwkundige projecten te beseffen, staat daarbij centraal. De commissie waardeert dit multidisciplinair project als zeer positief. Uit studentevaluaties (onder andere uit Jaaroverzicht 2003) blijkt dat studenten positief oordelen over de onderlinge samenhang van vakken in het eerste jaar van het Bachelorprogramma en goed zicht hebben gekregen op het vervolg van hun opleiding in het tweede jaar waarin een profielkeuze gemaakt moet worden. Vanaf het tweede jaar vinden studenten in alle profielen echter dat de samenhang in het programma voor verbetering vatbaar is. Aangezien het deeltijdprogramma inhoudelijk niet afwijkt van en in dezelfde volgorde doorlopen moet worden als het programma voor voltijdstudenten is de samenhang ook voor deze variant gegarandeerd. Oordeel commissie: goed De commissie vindt de samenhang van het programma goed door de vier met elkaar samenhangende profielen die gebouwd zijn rond een sterke kern. De commissie constateert dat het programma zowel qua opzet als inhoud ruim voldoende samenhang vertoont. Modules worden volgtijdelijk aangeboden. Studenten kunnen met enig inhaalwerk switchen tussen de profielen. F7: Studielast Het programma is studeerbaar doordat factoren, die betrekking hebben op dat programma en die de studievoortgang belemmeren zo veel mogelijk worden weggenomen.
102
QANU / Onderwijsvisitatie Bouwkunde
De nominale studielast, uitgedrukt in ECTS credits, is zo evenwichtig mogelijk over het opleidingsprogramma verdeeld. Ze is per onderwijsonderdeel vastgelegd in de Opleidingsgids en in het Onderwijs en Examenreglement (OER). Elk trimester heeft een nominale studielast van 20 studiepunten. In de online studiegids staan vakbeschrijvingen met daarbij studielast, verdeling van onderwijsvormen en dergelijke beschreven. Voor een aantal vakken wordt (wenselijke) voorkennis gevraagd. Uit de OER blijkt dat er niet aan projectwerk mag worden deelgenomen zonder dat een vorig project met goed gevolg is afgerond. De opleiding biedt studenten de mogelijkheid projecten te herkansen. In de Examenregeling is aangegeven wanneer studenten vakken mogen compenseren. De studielast wordt periodiek in de reguliere onderwijsevaluaties voor verschillende onderwijseenheden getoetst. Hiervoor wordt de binnen de opleiding reguliere kwaliteitszorgcyclus doorlopen (zie onderwerp 5). De vakevaluaties stellen onder andere vragen over tijdsbesteding en studeergedrag. Uit de evaluaties blijkt dat studenten over het algemeen oordelen dat het aantal studiepunten overeenkomt met door de student geïnvesteerde tijd. Er zijn geen aparte gegevens over deeltijdstudenten. De opleiding heeft geen directe, uit onderwijsevaluaties aantoonbare aanleiding om te veronderstellen dat het programma te zwaar zou zijn en niet binnen de nominale studieduur is af te ronden. Uit de rendementscijfers blijkt echter dat slechts een deel van de studenten nominaal het programma doorloopt. Een reden is dat in werkelijkheid nogal wat studenten en docenten onevenredig veel belang hechten aan projecten ten opzichte van cursorisch onderwijs, met als gevolg dat meer tijd besteed wordt aan projecten dan beoogd. Dit is in de opleiding een hardnekkig verschijnsel. Daarnaast spelen studiefinanciering en maatschappelijke ontwikkelingen een rol. Deeltijdstudenten moeten in ieder geval één dag per week aanwezig zijn bij het projectwerk. Andere onderdelen mogen zij in zelfstudie doen. Volgens de deeltijdstudenten, waarmee de commissie sprak, is de studielast behapbaar met wat zelfdiscipline. Oordeel commissie: voldoende De commissie concludeert op basis van de interviews en evaluatiegegevens dat de studielast normaal is. Over de spreiding van de studielast en struikelblokken heeft de commissie geen klachten vernomen. Uit de rendementscijfers blijkt dat slechts een deel van de studenten nominaal het programma doorloopt. F8: Instroom Het programma sluit qua vorm en inhoud aan bij de kwalificaties van de instromende studenten: • WO-Bachelor: VWO, HBO-propedeuse of daarmee vergelijkbare kwalificaties, blijkend uit toelatingsonderzoek. • WO-Master: Bachelor en eventueel (inhoudelijke) selectie.
Studenten hebben toegang tot de Bacheloropleiding Bouwkunde met een VWO-diploma: leerlingen van de profielen Natuur en Techniek en Natuur en Gezondheid worden rechtsreeks toegelaten. Voor een VWO-diploma behaald in een van de twee Maatschappijprofielen gelden aanvullende eisen zoals het met goed gevolg afleggen van (wiskunde) toetsen bij de Centrale QANU / Onderwijsvisitatie Bouwkunde
103
Commissie van Toelating. Studenten afkomstig van andere onderwijsinstellingen of met een ander diploma dienen een toelatingsexamen (Colloquium Doctum) af te leggen voordat ze kunnen worden toegelaten. Studenten met deficiënties in de vooropleidingseisen kunnen, voor zover van toepassing en voor zover mogelijk, een aanvullend studieprogramma doorlopen dat met succes afgesloten moet worden met toelatingstoetsen (deelcertificaten). Genoemde toetsing wordt uitgevoerd door de Examencommissie. De instroomeisen en specificaties van de wettelijk vastgestelde profielen en aanvullende eisen voor toelating tot de Bacheloropleidingen van de TU Eindhoven zijn te vinden op de website van het Communicatie Service Centrum van de universiteit. Studenten geven aan dat in de voorlichting via de website van de universiteit, voorlichtingsmateriaal en voorlichtingsbijeenkomsten een adequaat en realistisch beeld gegeven wordt van de opleiding en de loopbaanperspectieven na het afstuderen. De opleiding organiseert jaarlijks voor aanstaande studenten (VWO-scholieren) tien meeloopdagen, waarbij onder leiding van ouderejaars studenten een rondleiding wordt gegeven door de faculteit waarbij scholieren colleges volgen, de maquettewerkplaats bezoeken en tot slot een echt eerstejaars atelier bijwonen. Daarnaast worden universiteitsbreed vier VWO-voorlichtingsdagen georganiseerd, waarbij aanstaande studenten samen met hun ouders een bezoek kunnen brengen aan de opleiding. Ook houdt de universiteit twee oriëntatiedagen met als doelgroep 3 en 4 VWO en er is jaarlijks een publieksdag (open dag voor alle leeftijden). Tevens presenteert de opleiding zich op uitnodiging jaarlijks bij vijftien à twintig scholen uit de regio en verder. Ter voorbereiding van de overstap van Bacheloropleiding naar aansluitende Masteropleidingen worden universiteitsbreed ‘Mastervoorlichtingsmiddagen’ gehouden. Intern wordt door de Bacheloropleiding Bouwkunde en door de studievereniging CHEOPS tevens ‘Mastervoorlichting’ en een ‘Mastermarkt’ gehouden. Tevens worden er regelmatig presentaties van projectwerk uit de Master ABP gehouden op vloer 1 waarmee BSc studenten zich kunnen oriënteren. Aanvullend kan gebruikgemaakt worden van het internet waar uitvoerige informatie beschikbaar is en beschikt de opleiding over diverse voorlichtingsfolders en -materialen. Het Bachelorprogramma wordt getoetst op aansluiting op vooropleidingtrajecten. Input voor deze toetsing vormt mede de informatie vanuit de centrale coördinator aansluiting VWOWO. Deze ‘coördinator aansluiting’ heeft nauwe contacten met het voortgezet onderwijs in de vorm van docenten- en scholennetwerken en nascholingstrajecten. Op speciaal daarvoor georganiseerde bijeenkomsten, ten behoeve van de aansluiting van de verschillende onderwijsprogramma’s, ontmoeten WO- en VWO-docenten mekaar. In dat kader lopen er op instellingsniveau diverse activiteiten, waaronder workshops, VWO-meeloopdagen, uitwisseling met VWO-docenten, mogelijkheden tot het maken van VWO- profielwerkstukken op de TU Eindhoven, et cetera. De instroomcijfers van de oude vijfjarige opleiding laten vanaf 1997 een grote groei zien (60%). Deze groei was goed voor de faculteit, maar heeft vanwege het financieringsmodel van de universiteit (na-financiering op basis van instroom) enige tijd gezorgd voor een krap budget. Het totaal aantal ingeschrevenen aan de opleiding per jaar per cohort is in de periode 1996-2002 verviervoudigd. De instroom in de Bacheloropleiding is van begin af aan elk jaar in omvang toegenomen: 197 in 2002 en 233 in 2003. Steeds is het aantal vrouwelijke studenten ongeveer één derde. De opleiding heeft een klein aantal deeltijdstudenten. De instroom in 2002 was twee, in 2003 en 2004 telkens vijf.
104
QANU / Onderwijsvisitatie Bouwkunde
Oordeel commissie: goed De opleiding doet erg veel op het gebied van voorlichting. Dat waardeert de commissie. De instroom sluit aan op de kwalificaties van instromende studenten en aansluitproblemen zijn onderzocht en aangepakt. F9: Duur De opleiding voldoet aan formele eisen met betrekking tot de omvang van het curriculum: WO-Bachelor: in de regel 180 studiepunten. WO-Master: minimaal 60 studiepunten, afhankelijk van de opleiding.
De Bachelor omvat in totaal 180 studiepunten, verdeeld over drie jaar van 60 studiepunten elk, opgedeeld in telkens in drie trimesters van 20 studiepunten. De studiepunten worden uitgedrukt in ECTS credits. Het aantal studiepunten is vastgelegd in de Opleidingsgids en de OER. Hiermee voldoet de omvang van het programma aan de wettelijke eis. Oordeel commissie: voldoende F10: Afstemming tussen vormgeving en inhoud Het didactisch concept is in lijn met de doelstellingen. De werkvormen sluiten aan bij het didactisch concept.
Ontwerp Gericht Onderwijs (OGO) is het onderwijsmodel van de universiteit. Het wordt omschreven als een vorm van technisch-wetenschappelijk onderwijs waarbij door samenwerkende studenten op een actieve wijze wordt gewerkt aan multidisciplinaire ontwerpopgaven met het doel zich te bekwamen tot creatieve professionals die in staat zijn alle relevante opleidingsaspecten te integreren, ten einde bestaande technische systemen te analyseren, te beoordelen op kwaliteit, functionaliteit en betrouwbaarheid en geheel nieuwe dan wel vernieuwde systemen met aantoonbaar betere performance te ontwerpen. De faculteit heeft het concept OGO uitgewerkt in met name de ateliers en projectgroepen met in moeilijkheidsgraad oplopende en technisch georiënteerde ontwerpopdrachten. Het didactisch concept van de opleiding is te beschrijven volgens het model van ‘Schering en inslag’. Kennis, inzicht (en soms kunde) worden verworven tijdens cursorisch onderwijs en zelfstudie. De beheersingsniveaus ‘toepassing’, ‘analyse’ en ‘synthese’ komen aan de orde in het projectwerk en tijdens het afstudeerproject. De cursorische vormen van onderwijs vormen zo de inhoudelijke basis (schering) voor het projectmatig onderwijs (inslag). ‘Ontwerp- en onderzoeksmethoden’ zijn na het eerste jaar ingeroosterd. De disciplinegerichte oriëntatie van de student staat daarmee in het eerste jaar centraal. De methodische reflectie in het eerste jaar vindt niet expliciet plaats in vakken maar in de ateliers die ruwweg 35% van het onderwijs in het eerste jaar uitmaken. De student verwerft enerzijds basiskennis via betrekkelijk klassieke onderwijsvormen en werkt anderzijds frequent in kleine teams aan ontwerpopdrachten, die kenmerkend zijn voor de latere beroepspraktijk. De werkvormen die het meest gebruik worden zijn: •
hoorcolleges: tijdens hoorcolleges wordt nieuwe leerstof besproken en toegelicht. Bij het college hoort meestal een dictaat of een boek, waarin de collegestof is vastgelegd. Het curriculum kent minder dan 15% hoorcolleges en de hoeveelheid vermindert per jaar;
QANU / Onderwijsvisitatie Bouwkunde
105
•
•
•
werkgroepen zoals instructies en practica omvatten ongeveer 10% van het curriculum. Tijdens een instructie verwerken studenten via oefeningen de in het hoorcollege besproken stof. Door de kleinere omvang van de instructiegroepen heeft de docent meer gelegenheid om op individuele vragen in te gaan. In een practicum of oefening staat het aanleren van experimentele vaardigheden centraal. Experimenten worden uitgevoerd en simulaties worden gedaan. Studenten voeren onder leiding analyses uit. Ze leren om te gaan met meet- en berekeningsmethoden die in de verschillende bouwdisciplines gehanteerd worden en met de bijbehorende meetapparatuur; projectwerk: Een groot deel van het curriculum bestaat uit projectwerk, namelijk 35%. Een groep van vijftien studenten werkt onder leiding van een lid van de wetenschappelijke staf (en in de propedeuse ook met een ouderejaarsstudent) aan een bouwkundige opgave. In het eerste jaar hebben de opgaven voor alle studenten dezelfde doelen. In het tweede en derde jaar wordt gewerkt met profielspecifieke projecten, waarbij voor elk profiel specifieke doelstellingen zijn opgenomen. In het tweede en derde jaar vindt in elk trimester een wisseling van begeleider plaats. Zo wordt ervoor gezorgd dat studenten leren omgaan met verschillende individuele begeleidingsstijlen en dat zij verschillende docenten snel leren kennen. Het afsluitende multidisciplinaire project in het negende trimester heeft als doel in samenwerkingsverband studenten kennis te laten maken met de disciplines van een ander profiel. In vrijwel elk trimester ondernemen studenten vanuit het projectwerk een excursie buiten de faculteit. De excursie heeft veelal betrekking op het bekijken van de locatie , waarop de ontwerpopgave betrekking heeft. Ook vanuit de studieverenigingen worden regelmatig niet verplichte excursies gemaakt naar bijzondere gebouwen, bouwprojecten of steden binnen en buiten de landsgrenzen; zelfstudie: De overige 40% van het curriculum gaat op aan zelfstudie (thuis werken, groepswerk ten behoeve van werkstukken, afstandsleren et cetera).
Deeltijdstudenten zijn verplicht één dag per week aanwezig voor projectwerk. Zij leren veel stof door zelfstudie. Zij maken zelf afspraken met docenten over aanwezigheid, opdrachten en afronding van het vak. De commissie constateert een organisatorische verbetering in het propedeutisch atelierwerk sinds de vorige visitatie. De geborgenheid waar de visitatiecommissie in 2000 over sprak is aangepakt door de ateliers meer te laten samenwerken, waardoor een grotere mate van uniformiteit gerealiseerd wordt. Studenten zijn nu minder afhankelijk van individuele docenten. Tevens is een kwalitatieve verbeterslag gemaakt, aangezien docenten in de nieuwe situatie meer expliciet overleg moeten plegen. Binnen de Faculteit Bouwkunde is studievereniging CHEOPS elk jaar actief met het organiseren van een studiereis. Deze studiereis valt buiten het opleidingsprogramma, maar veel studenten gaan tijdens hun opleiding een keer mee. Aan deze reis is een onderzoeksopgave gekoppeld, die door docenten wordt begeleid en beoordeeld en door de opleiding gehonoreerd wordt met studiepunten in de vrije keuzeruimte. Ook door de onderverenigingen worden studiereizen georganiseerd. Uit onderwijsevaluaties komt naar voren dat 40% van de studenten expliciet tevreden is over de variatie in werkvormen en de didactische kwaliteiten van de docenten. Daarnaast is bijna 40% van de studenten hierin neutraal.
106
QANU / Onderwijsvisitatie Bouwkunde
Oordeel commissie: voldoende Volgens de commissie is het model ‘Schering en inslag’ adequaat uitgewekt. Kennis en inzicht worden verworven tijdens cursorisch onderwijs en zelfstudie; toepassing, analyse en synthese komen aan de orde in het projectwerk en afstudeerwerk. De werkvormen worden passend bij de bouwkundige thematiek en passend bij de studiefase van de student gekozen. Het aantal hoorcolleges neemt in de loop van de studie af, de omvang van het projectwerk neemt toe. De commissie concludeert uit de interviews met studenten dat zij tevreden zijn over de verhouding theorie (cursorisch onderwijs) en praktijk (projecten en eventueel stage). F11: Beoordeling en toetsing Door de beoordelingen, toetsingen en examens wordt adequaat getoetst of de studenten de leerdoelen van (onderdelen van) het programma hebben gerealiseerd.
In de Onderwijs- en Examenregeling en in de Regels en Richtlijnen zijn de richtlijnen en afspraken met betrekking tot toetsen, beoordelen en examens vastgelegd. Uit deze documenten blijkt dat alle onderwijsonderdelen worden getoetst, dat tentamens jaarlijks tweemaal worden aangeboden en dat de opleiding één examen, namelijk het afsluitend examen, kent. De opleiding streeft naar een evenwichtige mix van verschillende toetsvormen. De opleiding onderscheidt: schriftelijk tentamen, mondeling tentamen, mondelinge presentatie en werkstuk. Toetsing kan individueel of groepsgewijs plaatsvinden. Studenten ontvangen ook in geval van beoordeling van groepen een beoordeling, die op het individu is afgestemd. Een schriftelijk tentamen kan in de klassieke vorm afgenomen worden, maar ook met behulp van een notebook (bijvoorbeeld Computer Aided Design in het eerste jaar). Het schriftelijke tentamen en de mondelinge ondervraging zijn tentamenvormen die gebruikt worden als afronding van cursorisch onderwijs en zelfstudie. Dergelijke toetsen worden afgenomen door één examinator. Een werkstuk is een verslag van een opdracht, die een student alleen of in een groep heeft uitgevoerd. Opdrachten kunnen, afhankelijk van de leerdoelen, sterk uiteenlopen, zoals bijvoorbeeld het afleveren van een set tekeningen als afronding van een ontwerpproject en het schrijven van een verslag als afronding van een onderzoekproject. Soms worden zeer strikte eisen gesteld aan de vormgeving (essay, maquette, tekeningen). Het houden van een presentatie, het vervaardigen van een set tekeningen of het schrijven van een verslag zijn tentamenvormen, waarin de student in staat gesteld wordt zijn vorderingen op de hogere beheersingsniveaus aan te tonen. Deze middelen zijn geschikt om bijvoorbeeld de analyse van de ontwerp- dan wel onderzoeksopgave weer te geven. Ook stellen zij de student in staat duidelijk te maken hoe hij/zij in zijn/haar oplossing voor een ontwerp dan wel onderzoekopgave een synthese tot stand gebracht heeft tussen de relevante bevindingen die uitkomst zijn van het betreffende project. Bachelorprojecten worden beoordeeld door ten minste twee examinatoren. Projectwerk (werkateliers, practicum bouwkunde) wordt getoetst op drie ‘p’ s; proces, product en presentatie, alle uitgedrukt in meetbare deelaspecten. De toetsing vindt plaats direct na afloop van het trimester, waarbij studenten hun projectwerk afronden voordat de tentamens van de vakken beginnen. Afronding wordt ook als zodanig ingeroosterd. Afronding van de projecten vindt plaats door presentatie van de resultaten aan medestudenten. Tijdens deze afronding dienen de studenten hun ontwerp te presenteren, toe te lichten en te verdedigen, waarna beoordeling volgt. De eigen docenten (en studentassistenten) van een project groep QANU / Onderwijsvisitatie Bouwkunde
107
beoordelen de presentaties. Docenten van andere projectgroepen worden als medebeoordelaar ingezet. Tevens levert de student bij de presentatie zijn (proces) verslag in samen met de gemaakte modellen en maquettes. Gedurende het projectwerk vindt tevens een tussenevaluatie plaats, die als doel heeft te controleren of de studenten goed op weg zijn. Eventuele foutieve aspecten kunnen zo in de tweede helft van het trimester nog bijgestuurd dan wel hersteld worden. Het cursorisch onderwijs wordt veelal met een schriftelijke toets afgesloten en in de latere jaren van de opleiding steeds vaker (ook) met een werkstuk. Naar behoefte kennen vakken deeltentamens of tussentoetsen, soms wordt met proeftentamens gewerkt. De criteria die gehanteerd worden voor het afsluitende multidisciplinaire project van de opleiding zijn verzameld in de informatiebrochure profielen BSc. Daarnaast is alle informatie beschikbaar op internet. In het multidisciplinair project werken studenten samen als team aan een opdracht. Het team is als geheel verantwoordelijk voor het eindresultaat. Studenten moeten in een mondelinge presentatie hun concept en strategie kenbaar maken en daarnaast de implicaties daarvan (ondersteund met een powerpointpresentatie) geïllustreerd met schetsen, technische tekeningen en schema’s. Voor de eindpresentatie zijn tevens een verslag, maquettes en op zichzelf staande presentatiepanelen gevraagd. Voor de start moeten studenten een plan van aanpak maken met daarbij een projectplan en een beschrijving van sterke en zwakke punten van elk groepslid. Tijdens het groepswerk worden de studenten begeleid door een team van zeven docenten. Na afloop ontvangt elke groep feedback van de docenten over elke discipline, die onderdeel uitmaakt van het project. Na afloop van het project wordt voor alle betrokkenen een publicatie beschikbaar gesteld met daarin verzameld de uitkomsten van de verschillende groepen. De Examencommissie functioneert in overeenstemming met haar wettelijke taken en voert deze taken naar behoren uit. De commissie komt elf keer per jaar bijeen en controleert bijvoorbeeld of studenten aan alle eisen hebben voldaan om aan het afsluitende afstudeerproject te beginnen. Formeel draagt de examencommissie zorg voor een correcte tentaminering. Met preventieve controle op de kwaliteit van de tentamens zou actiever kunnen worden omgegaan. De regels met betrekking tot de goede gang van zaken tijdens de tentamens worden jaarlijks opnieuw vastgesteld en vastgelegd in de zogenaamde Regels en Richtlijnen. Docenten tweede- en derdejaars projectwerk hebben een cursus argumentatieleer gevolgd. Doel was het verkrijgen van vaardigheden in het analyseren en beoordelen van de argumentatie van studenten bij de mondelinge en schriftelijke presentatie van hun projectwerk. Daarbij is onder andere ingegaan op de wijze waarop de beoordeling van projecten plaatsvindt en op de protocollen die hierbij gebruikt kunnen worden. De cursus is op maat opgezet en verzorgd door de sectie Filosofie van de faculteit Technologie Management in samenwerking met de medewerker kwaliteitszorg Bouwkunde. Zoals hierboven gemeld wordt getracht toetsing van met name het projectwerk door verschillende docenten te laten plaatsvinden, waardoor intercollegiale toetsing wordt versterkt. Het uitwisselen van toetsings- en examineringsaspecten gebeurt op nog een andere manier. Elk trimester houden de eerstejaars atelier docent- en studentbegeleiders een zogenaamde ‘rondgang’. Daarbij bezoeken zij als groep elkaars atelier en bespreken daarbij de opdracht van dat trimester, hoe deze didactisch is vorm gegeven, hoe begeleiding heeft plaatsgevonden, de resultaten van studenten (werk van studenten is tentoongesteld) en de beoordeling van de resultaten. Docenten maken elkaar duidelijk welke accenten zijn gelegd in de beoordeling. Ze stellen elkaar vragen over de aanpak, beoordeling en (her)ijken op basis daarvan onderling hun normering 108
QANU / Onderwijsvisitatie Bouwkunde
en toetscriteria. Vaak is de opleidingsonderwijskundige bij deze rondgang aanwezig. Verder kunnen docenten binnen de opleiding met vragen over het maken, opzetten en verbeteren van tentamens terecht bij de kwaliteitszorgmedewerker. Zij helpt docenten en of verwijst docenten door naar collega’s, die met vergelijkbare vragen eerder al op weg geholpen zijn. Daarnaast kunnen docenten voor advies bij het maken van tentamens terecht bij het Onderwijs Service Centrum. Het OSC verzorgt cursussen in het toetsen en evalueren van onderwijs. De studievereniging CHEOPS beschikt over een goed gevulde tentamenbank met oude tentamens. Studenten kunnen zich met oude tentamens voorbereiden en vertrouwd raken met diverse vraagtypen. Tevens heeft deze databank een stimulerende invloed op docenten om jaarlijks te zorgen voor nieuwe tentamens. Oordeel commissie: voldoende Op grond van een steekproef van schriftelijke toetsen en werkstukken die de commissie heeft ingezien, stelt zij vast dat de opleiding bewust omgaat met verschillende toetsvormen en de relatie met de leerdoelen. Zij acht de kwaliteit en consistentie van de toetsing gewaarborgd door de handleidingen en stage- en scriptiereglementen.
Oordeel op onderwerp Programma Op basis van de beoordelingen per facet concludeert de commissie dat het samenvattend oordeel op het niveau van het onderwerp Programma voor Bachelor luidt: voldoende.
Onderwerp 3: Inzet van personeel Het faculteitsbestuur heeft expliciet gekozen voor een principe van ‘sturing op hoofdlijnen met een grote mate van vrijheid voor de leerstoelgroepen ten aanzien van de eigen taken’. Om na te gaan hoe het personeelsbeleid op unit (leerstoel) niveau meer inhoud gegeven kon worden, werd in 2003 de Operatie Tychon ingezet. F12: Eisen WO De opleiding sluit aan bij de volgende criteria voor de inzet van personeel van een WO-opleiding: Het onderwijs wordt voor een belangrijk deel verzorgd door onderzoekers die een bijdrage leveren aan de ontwikkeling van het vakgebied.
In totaal zijn 139 medewerkers bij het onderwijs betrokken (peildatum 1 januari 2005). Het personeel verzorgt het onderwijs voor zowel de Bachelor- als de Masteropleiding (en een deel van de opleidingen Installatietechnologie en Building Services). Volgens de faculteit is het niet mogelijk hierin onderscheid aan te brengen. In termen van capaciteit gaat het om 83 fte, die bij het onderwijs zijn betrokken waaronder 37 (deeltijdse) hoogleraren, 21 (deeltijdse) UHD’s, 53 (deeltijdse) UD’s. Van deze medewerkers zijn er 38 gepromoveerd. De commissie constateert wel een stijgende lijn in het aantal (doctores)promoties en stelt vast dat het facultaire personeelsbeleid rekening houdt met de onderzoeksoutput van de staf. Veel bij het onderwijs betrokken medewerkers zijn in deeltijd aangesteld, omdat zij tevens een reguliere baan in het beroepenveld of een baan als wetenschappelijk medewerker bij QANU / Onderwijsvisitatie Bouwkunde
109
zusteruniversiteiten (bijvoorbeeld KU Leuven) vervullen. Dit versterkt de actualiteit en het wetenschappelijk karakter van de vakinhoud van het onderwijs. Daarnaast worden promovendi betrokken bij het begeleiden van practica en Masterprojecten (65 in totaal). Uit de aangeleverde informatie concludeert de commissie dat het wetenschappelijke personeel deelneemt aan onderzoeksprogramma’s en een bijdrage levert binnen het eigen vakgebied. Een recente onderzoeksvisitatie (februari 2005) oordeelt positief over de wetenschappelijke reputatie van de medewerkers aan de onderzoeksprogramma’s van de faculteit Bouwkunde. Vooral het toegepaste onderzoek aan de faculteit draagt volgens de commissie bij aan de disseminatie en gebruik van onderzoeksresultaten door praktijkbeoefenaars. Naast fundamentele wetenschappelijke theorie speelt ook de toegepaste wetenschap een belangrijke rol bij ontwerp- en planningsaspecten binnen de opleidingen. Dat is onder meer terug te vinden in de projectopdrachten binnen de opleidingen. Oordeel commissie: voldoende De commissie constateert dat de stafmedewerkers van de faculteit Bouwkunde onderzoek doen en een bijdrage leveren aan de ontwikkeling van het vakgebied. Het aantal gepromoveerde medewerkers aan de faculteit Bouwkunde is nog niet ideaal maar duidelijk groeiende. F13: Kwantiteit personeel Er wordt voldoende personeel ingezet om de opleiding met de gewenste kwaliteit te verzorgen.
De afstemming tussen de onderwijsvraag en geleverde capaciteit gebeurt in direct overleg tussen opleidingsdirecteur en voorzitters van de units. Zij geven aan dat er voldoende sturing is om de kwaliteit van de opleiding te kunnen waarborgen. De afspraken die worden gemaakt met medewerkers van andere faculteiten leiden niet tot problemen. Een indicatie voor de beschikbare menskracht voor onderwijs- en begeleidingstaken: 83 fulltime equivalent (fte) door 139 personen voor het onderwijs in 2004 verspreid over ruim 800 doctoraal studenten, 1.000 Bachelorstudenten en 60 Masterstudenten. Dat staat ongeveer gelijk aan 23 studenten per fte onderwijs. De commissie heeft van de faculteit begrepen dat de verhouding tussen aantal studenten en onderwijspersoneel langzaam toeneemt. Dit vraagt een efficiëntere inzet van onderwijspersoneel in het verzorgen van vakken en in de begeleiding en ondersteuning van studenten. Oordeel commissie: voldoende De commissie constateert dat er voldoende personeel is voor het verzorgen van kwalitatief goed onderwijs. De verhouding moet in de toekomst in de gaten gehouden worden. F14: Kwaliteit personeel Het personeel is gekwalificeerd voor de inhoudelijke, onderwijskundige en organisatorische realisatie van het programma.
De opleiding is tevreden over de deskundigheid van docenten en tutoren. De inhoudelijke expertise van de staf is gegarandeerd door de input uit de verschillende units. Iedere unit levert de persoon met de passende kennis. De afspraken leiden niet tot problemen zoals in het vorige facet is beschreven. Uit evaluaties blijkt dat ook de studenten tevreden zijn over 110
QANU / Onderwijsvisitatie Bouwkunde
de inhoudelijke kwaliteit van de docenten. Tijdens de interviews onderstreepten zij dat docenten goed onderwijs geven en altijd bereikbaar zijn. De unitvoorzitters houden beoordelingsgesprekken met de medewerkers van de eigen unit. Hierin wordt aandacht besteed aan inhoudelijke en didactische kwaliteiten. Onderdeel van het personeelsbeleid zijn POP-gesprekken (Persoonlijk Ontwikkelings Plan) en R&O-gesprekken (Resultaat en Ontwikkeling). De commissie adviseert de evaluatie van stafleden op termijn te committeren aan peers. Het Onderwijs Service Centrum en de Dienst Personeel en Organisatie van de universiteit bieden leergangen aan, bijvoorbeeld een Managementleergang voor hoogleraren, UHD’s en bestuurders/stafleden. Op facultair niveau is er didactische ondersteuning door de onderwijskundig kwaliteitszorgmedewerker mogelijk en worden er trainingen gericht op specifieke vernieuwingen of onderwerpen georganiseerd. Een voorbeeld daarvan is de cursus op maat ‘argumentatieleer’ voor docenten, die in de Bacheloropleiding projectwerk verzorgen. Doel is het vergroten van vaardigheden van docenten in het analyseren en beoordelen van de argumentatie van studenten bij de afronding van hun projectwerk. Vrijwel alle docenten uit de ateliers en projectgroepen hebben aan deze cursus deelgenomen. Het faculteitsbestuur heeft tevens in 2003 een portfolioleergang (tweedaags) georganiseerd om docenten, die in de Masteropleiding als mentor zouden gaan optreden in het portfolioonderwijs, voor te bereiden op hun rol bij de begeleiding en beoordeling van studenten. Deze leergang is in het najaar van 2003 voor een tweede maal in ingedikte vorm aangeboden om een tweede groep docenten voor te bereiden op het portfolio-onderwijs. In totaal hebben vijftig medewerkers en studenten deelgenomen aan de trainingsdagen over portfolio-onderwijs. Het aantal (jonge) medewerkers in deeltijd is de afgelopen jaren gestegen. Dit heeft geleid tot een betere koppeling met de beroepspraktijk en actuele inbreng in de vakken van de opleidingen. Door deze medewerkers een tijdelijke aanstelling te bieden kan makkelijker worden ingesprongen op de flexibele onderwijsvraag. Dit is echter tevens een nadeel gebleken. Door aanstellingen op basis van een tijdelijk contract is de betrokkenheid bij de faculteit en bij onderwijsvernieuwingen niet altijd groot. De komende jaren wil de faculteit daarom het aantal deeltijddocenten beperken. Oordeel commissie: voldoende De commissie concludeert dat de vaste staf gemotiveerd is en kundig op het vakgebied en didactiek. Er wordt voldoende mogelijkheid tot scholing aangeboden. Uit een overzicht in de bijlagen van de zelfstudie blijkt dat daar ruim voldoende gebruik van wordt gemaakt. De faculteit moet zorg blijven besteden aan de kwaliteit(seisen) voor docenten van buiten en deeltijddocenten. Oordeel op onderwerp Inzet van personeel Op basis van de beoordelingen per facet concludeert de commissie dat het samenvattend oordeel op het niveau van het onderwerp Personeel voor de Bachelor luidt: voldoende.
QANU / Onderwijsvisitatie Bouwkunde
111
Onderwerp 4: Voorzieningen F15: Materiële voorzieningen
De huisvesting en materiële voorzieningen zijn toereikend om het programma te realiseren. In de zelfstudie was een uitgebreide beschrijving van de beschikbare faciliteiten voor de Bachelor- en Masteropleiding opgenomen. Men maakt gebruik van de faciliteiten van de faculteit Bouwkunde. Dat zijn onder andere: • • • •
•
•
•
collegezalen en andere onderwijsruimten die centraal en op de faculteit ter beschikking gesteld worden; leermiddelen, ruimte en meubilair, atelierruimten ten behoeve van het atelier- en projectwerk (studenten krijgen een werkruimte toegewezen in een van de ateliers van de faculteit voor het aantal uren dat voor het betreffende project in het rooster staat gereserveerd); bespreek- en vergaderruimten ten behoeve van voordrachten, colloquia en dergelijke; studentenwerkplaats waar studenten maquettes, productmodellen, proefstukken ten behoeve van onderzoek zelf kunnen vervaardigen. De werkplaats heeft een uitgebreide hoeveelheid apparatuur en studenten kunnen gratis beschikken over de noodzakelijke basismaterialen voor hun werkstukken. Ter ondersteuning is vakbekwaam personeel aanwezig; laboratoria. Het Nederlandse bouwbedrijfsleven maakt voor onderzoek graag gebruik van de geboden faciliteiten. De laboratoria ondersteunen het onderwijs rechtstreeks via de practica waarin gebruik gemaakt wordt van de aanwezige apparatuur. Daarnaast zijn de laboratoria met name ook van belang voor veel afstudeerprojecten; ICT en computerfaciliteiten. De faculteit participeert in het notebookprogramma van de universiteit. In dit kader heeft de faculteit een aantal aanvullende onderwijsfaciliteiten geschapen: een servicedesk met balie en telefonische helpdesk, voor installatie van extra facultaire software, het aanbieden van voldoende netwerkaansluitingen, beschikbaar maken van aanvullende randapparatuur en printers. Iedere student kan tegen een renteloze lening een laptop krijgen; faculteitsbibliotheek met een van de grootste collecties bouwkundige vakliteratuur van Nederland.
Daarnaast zijn op de faculteit nog een aantal voorzieningen aanwezig zoals studiemateriaalverkoop, een enthescoop (video-enthescoop en foto-enthescoop), een bezonningssimulator en een daglichtkamer. Ook kunnen studenten op uitleenbasis ten behoeve van projectwerk beschikken over digitale camera’s, statieven, diaprojectoren, haspels, overheadprojectoren, projectieschermen, memorecorders, flip-overs, en tv-videocombi’s. Ter ondersteuning is ook een kleine videokopiëerunit voor VHS aanwezig. Er zijn geen specifieke voorzieningen voor deeltijdstudenten, omdat zij gewoon dagonderwijs volgen. Studenten zijn tevreden over de faciliteiten, vooral over de laptopvoorziening. Het aantal werkruimten geven zij aan als verbeterpunt. Oordeel commissie: goed De opleiding voldoet ruimschoots aan de basiskwaliteit: door de verhuizing naar een ander gebouw op de campus is de opleiding gaan beschikken over goede en ruimere materiële 112
QANU / Onderwijsvisitatie Bouwkunde
voorzieningen. De flexibiliteit van het gebouw is groot en de mogelijkheden derhalve erg gevarieerd. Bovendien is er sprake van prima voorzieningen zoals de maquettewerkplaats, draadloos internet en bibliotheek. In vergelijking met Bouwkundeopleidingen in het buitenland is de faculteit goed geoutilleerd. F16: Studiebegeleiding De studiebegeleiding en de informatievoorziening aan studenten zijn adequaat met het oog op studievoortgang. De studiebegeleiding en de informatievoorziening aan studenten sluiten aan bij de behoefte van studenten.
De facultaire studieadviseurs voorzien studenten van advies en begeleiding met betrekking tot de studievoortgang. Er zijn daarvoor twee personen in de Bachelor aangesteld, namelijk een studieadviseur speciaal voor de propedeuse en een studieadviseur speciaal voor de postpropedeuse. Een derde studieadviseur is belast met de Masteropleidingen van de faculteit. Studenten krijgen aan het einde van het eerste inschrijvingsjaar een studieadvies van de studieadviseur. Dit is niet bindend. De commissie waardeert de heldere folder waarin uiteen wordt gezet wat studenten van de studieadviseur kunnen verwachten, hoe deze te bereiken is en met welke vragen studenten bij de studieadviseur terechtkunnen. Op de website is ook duidelijke informatie over studieadvies en de inhoud van de studie beschikbaar. Er is geen bijzondere studieadvisering voor deeltijdstudenten. Zij volgen dagonderwijs en kunnen naar de gewone spreekuren komen met vragen. Uit een enquête die begin 2005 (studieadvisering BSc enquête winter 2004-2005, 411 respondenten) onder alle studenten is gehouden, blijkt dat de faculteit beschikt over voldoende studieadvisering (6.3 op een schaal van 10). Er zijn actuele en adequate studie- en studentgegevens. De respondenten zijn tevreden over de gekregen adviezen en deze worden over het algemeen ook opgevolgd (beide 3.9 op een schaal van 1-5). Ook zijn ze voldoende tevreden over de begeleiding bij studieproblemen en de bereikbaarheid van de studieadviseurs. Het doorverwijzen naar aansluitende hulpverlening is de laatste jaren verbeterd. De studenten zijn minder tevreden over de actie die de faculteit neemt voor het opheffen van studiebelemmeringen, het bijtijds oproepen bij studievertraging en de samenwerking met andere faculteitsmedewerkers. De faculteit wijst twee mogelijke oorzaken aan voor de genoemde verbeterpunten. Ten eerste is dat onderbezetting van de studieadviseurs en ten tweede het feit dat de respondenten voornamelijk jongere generaties studenten zijn, terwijl de studieadviseurs in het bijzonder veel tijd en moeite gestoken hebben in de ouderejaars generaties. De faculteit neemt de evaluatie serieus en werkt aan verbetering. In de interviews gaven studenten overigens aan dat zij via deze adviseurs voldoende informatie over de opleiding ontvangen om keuzes in hun studie te maken en dat zij tevreden zijn over de begeleiding die de opleiding biedt. Op basis hiervan concludeert de commissie dat ook voor de Masterstudenten het advies voldoende is. Uit evaluatiegegevens van het onderdeel Ontwikkelingsportfolio 2 (2004) blijkt dat studenten tevreden zijn over de begeleiding van het portfolio-onderwijs en de beoordeling van het reflectieverslag door de mentor. De mentoren krijgen gemiddeld een ruime 7 op een tienpuntsschaal. Het universitaire Studenten Service Centrum speelt een rol op het gebied van meer gespecialiseerde studiebegeleiding zoals bijvoorbeeld begeleiding door een studentenpsycholoog en verzorgt studievaardigheid- en intervisietrainingen.
QANU / Onderwijsvisitatie Bouwkunde
113
Behalve de studieadviseurs spelen ook docenten en portfoliomentoren een rol bij de studiebegeleiding. Docenten die een eerstejaars atelier begeleiden, adviseren studenten bijvoorbeeld bij hun keuze voor een Bachelorprofiel. Portfoliomentoren zijn in de Masteropleiding de gesprekspartner voor de student wanneer deze zich bezint op de keuzes die hij in de Masteropleiding maakt ten aanzien van zijn professionele ontwikkeling. Oordeel commissie: voldoende De commissie concludeert dat de opzet van de begeleiding helder is. Studenten zijn blijkens de gesprekken tevreden over de begeleiding door zowel docenten als facultaire studieadviseurs en over de informatievoorziening. Er zijn nog punten ter verbetering.
Oordeel op onderwerp Voorzieningen Op basis van de beoordelingen per facet concludeert de commissie dat het samenvattend oordeel op het niveau van het onderwerp Voorzieningen voor de Bachelor luidt: voldoende.
Onderwerp 5: Interne kwaliteitszorg F17: Evaluatie resultaten De opleiding wordt periodiek geëvalueerd, mede aan de hand van toetsbare streefdoelen.
De faculteit kent een formeel kwaliteitszorgsysteem. Dit is gericht op het handhaven en verbeteren van de kwaliteit van de onderwijsprogramma’s en de afzonderlijke onderwijseenheden. Zij bevat een reeks van acties, waarin periodiek en systematisch aandacht wordt geschonken aan de verschillende aspecten van kwaliteitsmanagement waaronder handhaving, correctie, verbetering, interpretatie van resultaten, te nemen maatregelen en controle van de effectiviteit van de implementatie daarvan. Binnen de faculteit werden voor alle opleidingen elf criteria geformuleerd, die periodiek onder de loep worden genomen en waarbij doelmatigheid van en waardering voor het onderwijsprogramma worden onderzocht. Bijvoorbeeld “het studietempo van studenten moet minimaal leiden tot een gestage voortgang door het programma van de opleiding” en “de waardering voor het programma en de vakken door de studenten moet op de diverse meetpunten voldoende scoren (dat wil zeggen op een schaal van 5 minimaal de waarde 3 scoren)”. De faculteit beschikt over instrumenten en methoden waarmee genoemde criteria cyclisch onder de loep worden genomen. De belangrijkste in deze zijn: • • • • • • •
114
evaluaties van onderwijseenheden door studenten (zowel vakken als projecten, ongeveer 25 per jaar in deze opleiding); alumnionderzoek eens in de zes jaar; voortgangsregistraties door studieadviseur; opleidingscommissie (zie verderop in dit facet); beleidsoverleg tweemaal per jaar over controle van verbeteracties (idem); jaaroverzicht kwaliteitszorg (idem); personeelbeleid: Tychonoperatie en R&O-/POP -gesprekken (zie onderwerp 3).
QANU / Onderwijsvisitatie Bouwkunde
Uit de notulen van de Opleidingscommissie blijkt dat de commissie twee- tot driemaal per jaar een onderzoek uitvoert, zogenaamde audits (volledig en representatief onderzoek) en previews (snel maar niet-volledig representatief onderzoek). In 2003 voerde de Opleidingscommissie bijvoorbeeld een audit uit naar tweedejaarsprojectwerk, in 2004 naar de instroom uit het HBO in de Masteropleiding en de aansluiting van het opleidingsprogramma op deze doelgroep en in 2005 een preview naar de koppeling tussen de projecten 7 en 8. De formele kwaliteitszorg van de faculteit heeft zich de laatste jaren steeds verder ontwikkeld. Illustratief hiervoor is het kwaliteitszorgjaaroverzicht. Hiermee is in 2000 gestart. Deze overzichten bevatten onder andere uitleg over de geldende procedures en afspraken, uitkomsten van onderwijsevaluaties, voorgenomen verbeteracties die daaruit zijn voortgekomen, tentamenresultaten, gevolgde didactische trainingen en externe kwaliteitsonderzoeken. De commissie vindt het zeer informatieve (management) documenten. Sinds collegejaar 2004-2005 is aan de kwaliteitscyclus een nog ontbrekend element toegevoegd. Het rapporteren van verbetermaatregelen aan unitvoorzitters door de docent heeft een opvolgend controlemoment gekregen. Nu wordt ook de implementatie van voorgenomen verbetermaatregelen tweemaal per jaar besproken en gecontroleerd door het beleidsoverleg (Bestuurlijk Overleg Bouwkunde, ook wel BOB). Hiermee is de kwaliteitscyclus rond. Positief vindt de commissie dat studenten op de hoogte gehouden worden over wat er met hun bijdrage aan de evaluaties gedaan wordt. Uitkomsten worden op centaal toegankelijke prikborden gepubliceerd inclusief het commentaar van betrokken docenten. Oordeel commissie: voldoende De commissie is op grond van evaluaties en evaluatieresultaten, die zij gezien heeft, van oordeel dat de opleiding (faculteit) de kwaliteit voldoende bewaakt. De evaluaties worden zowel op module als programmaniveau uitgevoerd, door studenten, docenten en alumni, en het systeem voldoet aan de plan-do-check-act cyclus. F18: Maatregelen tot verbetering De uitkomsten van deze evaluatie vormen de basis voor aantoonbare verbetermaatregelen die bijdragen aan realisatie van de streefdoelen.
In het vorige facet is beschreven dat het kwaliteitszorgsysteem leidt tot maatregelen naar aanleiding van evaluatiegegevens en dat deze maatregelen weer op hun beurt geëvalueerd worden (twee keer per jaar door het BOB). De faculteit stelt dat er een cultuur van kwaliteitsdenken en -handelen is ontstaan. Het uit eigen beweging vragen van onderwijskundige ondersteuning wordt gezien als voorbeeld. De commissie constateert op basis van notulen en interviews dat evaluaties leiden tot bijstellingen bijvoorbeeld ten aanzien van de hoeveelheid literatuur en het aantal opdrachten. Naar aanleiding van de facultaire criteria en de vorige visitatie is afgesproken dat een student niet langer dan twee jaar over de propedeusefase mag doen. De vorige visitatiecommissie kwalificeerde de kwaliteitszorg als ondermaats vanwege onduidelijke betrokkenheid van de student en Opleidingscommissie en het ontbreken van een check op verbeteractiepunten. De commissie constateert dat deze punten verholpen zijn.
QANU / Onderwijsvisitatie Bouwkunde
115
Oordeel commissie: voldoende De commissie is van oordeel dat evaluaties daadwerkelijk tot verbetermaatregelen leiden. F19: Betrekken van medewerkers, studenten, alumni en beroepenveld Bij de interne kwaliteitszorg zijn medewerkers, studenten, alumni en het afnemend beroepenveld van de opleiding actief betrokken.
Studenten zijn in eerste instantie betrokken bij kwaliteitszorg door de evaluaties van onderwijseenheden. Daarnaast nemen zij deel aan de Opleidingscommissie Bouwkunde (OCB), het Managementteam Opleidingsprogramma Bachelor (MTOB), het Eerstejaars Overleg Bouwkunde (studenten, EOB), het Tweedejaars Overleg Bouwkunde (studenten, TOB) en de studievereniging CHEOPS. Ook via deelname aan de faculteitsraad en de universiteitsraad dragen studenten een steentje bij. De mogelijkheden voor formele inbreng van studenten staan beschreven in de opleidingsgids. Bouwkundestudenten geven overigens aan dat de communicatie over kwaliteitszorg vanuit het management nog voor verbetering vatbaar is. Docenten nemen deel aan formele en informele evaluaties en zijn lid van de Opleidingscommissie en Examencommissie. In 2000 heeft de faculteit een grote enquête laten uitzetten onder afgestudeerden en het beroepenveld. Als de Bachelor- en Masterprogramma’s een aantal jaren lopen zal dit herhaald worden. In 2005 is er een alumni-enquête gehouden (187 respondenten die vanaf januari 2000 zijn afgestudeerd) met vragen over de huidige betrekking (in welke sector, grootte organisatie, type functie en aansluiting op het onderwijs). Via de vereniging van Bouwkundig ingenieurs (VEBI) en het universitaire alumnibureau worden contacten onderhouden. Oordeel commissie: voldoende De opleiding betrekt in voldoende mate haar studenten, docenten, alumni en werkgevers bij de kwaliteitszorg.
Oordeel op onderwerp Interne kwaliteitszorg Op basis van de beoordelingen per facet concludeert de commissie dat het samenvattend oordeel op het niveau van het onderwerp Interne kwaliteitszorg voor Bachelor en Master luidt: voldoende.
Onderwerp 6: Resultaten F20: Gerealiseerd niveau De gerealiseerde eindkwalificaties zijn in overeenstemming met de nagestreefde eindkwalificaties qua niveau, oriëntatie en domeinspecifieke eisen.
De commissie heeft een selectie afstudeerwerken bestudeerd. De werkstukken verschilden nogal in kwaliteit. Bij de ene was de commissie erg enthousiast over de werkwijze, de (controleerbare) presentatie van het materiaal en de correcte toepassing van gekozen methoden en technieken, terwijl andere werkstukken qua taalgebruik erg slordig waren, geen bronnen of 116
QANU / Onderwijsvisitatie Bouwkunde
verwijzingen naar figuren en bijlagen bevatten, een analyse of conclusie misten. In het algemeen vindt de commissie dat de inhoud van ruim voldoende kwaliteit is, maar dat de vorm voor verbetering vatbaar is. Zo kregen bijvoorbeeld verschillende leden verschillende delen van éénzelfde collectief werk, die niet afzonderlijk waren te lezen. Hoewel ze onderdeel van een groter project zijn (iedere student schrijft een deel), vindt de commissie het noodzakelijk dat in ieder (deel) werkstuk wel aangeven is wat de grotere opdracht is en welke plaats het betreffende werkstuk in dat geheel heeft. De alumni-enquête van 2005 (187 respondenten die vanaf januari 2000 zijn afgestudeerd) over het oude ongedeelde programma laat zien dat zij erg positief over het programma en de aansluiting daarvan op de praktijk zijn. Ze waarderen de brede bouwkundekennis, het kunnen ontwikkelen en uitwerken van een concept; de omgang met complexe situaties en onvolledige data en maatschappelijk verantwoordelijkheidsgevoel scoren als goed. De onderzoekende en ontwerpende houding van de bouwkundig ingenieur, het begrijpen en interpreteren van aangrenzende kennis, de samenwerking in een multidisciplinair team, rapportage in beeld en geschrift, een attitude van levenslang leren en een kritische houding worden door de alumni allen bovengemiddeld goed gewaardeerd. Voldoende scoren de actuele kennis van een deelgebied van de bouwkunde en het toepassen van uitkomsten van onderzoek in de praktijk. Op basis van bovenstaande gegevens concludeert de commissie dat de gerealiseerde eindkwalificaties van de Bacheloropleiding in overeenstemming (zullen) zijn met de nagestreefde eindtermen, zowel voor de inhoud, het niveau, alsook de oriëntatie en de domeinspecifieke eisen. Alumni – studerend in het eerste jaar van de aansluitende Masteropleiding Achitecture Building and Planning – zijn tevreden over het door hen behaalde niveau in de opleiding BSc Bouwkunde. Oordeel commissie: voldoende Gezien de recente invoering van de Bacheloropleiding zijn er nog weinig specifieke gegevens over het bereikte niveau. Verondersteld mag worden, dat het gerealiseerde niveau voldoende is, omdat de opleiding met slechts geringe wijzigingen uit een bestaande ongedeelde vijfjarige opleiding is afgeleid. De tevredenheid van studenten, die inmiddels aan de Masteropleiding begonnen zijn, bevestigt dit. Inhoudelijk zijn de Bachelorwerkstukken volgens de commissie ruim voldoende, maar de opleiding moet het naleven van haar richtlijnen met betrekking tot de vorm en de presentatie van de inhoud strikter beoordelen. F21: Onderwijsrendement Voor het onderwijsrendement zijn streefcijfers geformuleerd in vergelijking met relevante andere opleidingen. Het onderwijsrendement voldoet aan deze streefcijfers.
Het College van Bestuur heeft vastgelegd dat streefdoelen met betrekking tot rendementen en studieduur minimaal vergelijkbaar dienen te zijn met verwante opleidingen in Nederland of het buitenland. Tevens dienen streefdoelen met betrekking tot het rendement te worden afgestemd op de afspraken die daarover in 3TU-verband worden gemaakt. In het verlengde daarvan kent de universiteit een universiteitsbreed streven voor verhoging van het studierendement van Bacheloropleidingen tot 70% van de instromers. De faculteit Bouwkunde gaat eerstdaags voor alle lopende cohorten streefdoelen voor studierendementen afspreken met het College van Bestuur.
QANU / Onderwijsvisitatie Bouwkunde
117
De commissie constateert dat sinds de visitatie in 1999 rendementscijfers een punt van aanhoudende zorg zijn geweest. De in de zelfevaluatie van 1999 geconstateerde ‘stuwmeerproblematiek’ is vooral aangepakt via de studieadviseurs. Daarbij zijn de oudere studentengeneraties voortdurend gemonitord en zijn contracten in de vorm van overgangsregelingen afgesloten. Er is sprake van een duidelijk stijgende tendens, waarbij het aantal afgestudeerden in het studiejaar 2004-2005 ruim boven de 200 uitkomt. Er zijn geen gegevens over de enkele deeltijdstudent; dat wordt niet apart bijgehouden. Het propedeuserendement is ook stijgend. Van het cohort 1995 was dat nog 59% binnen drie jaar en van het cohort 2000 is dat 63% (gebaseerd op de ongedeelde opleiding). De uitval zit vooral in de overgang naar het tweede jaar, waardoor geconcludeerd kan worden dat de propedeuse selecterend werkt. De opleiding geeft in de zelfstudie een analyse van factoren, die invloed hebben op het rendement en over de invloed, die de opleiding kan hebben op deze factoren. Sommige factoren (zoals studiefinanciering, verblijf in het buitenland en bijbaantjes) zijn moeilijk door de opleiding te beïnvloeden. De faculteit geeft aan dat het werkveld ervaring waardeert en geen probleem heeft met een lange studieduur. Het postpropedeuserendement van de ongedeelde opleiding is ongeveer 70% voor het cohort 1995 (geslaagd binnen acht jaar). De opleiding gaat ervan uit dat door de nieuwe strakke planning en begeleiding bij projecten en afstuderen – naast het volgsysteem en studieadvies na eerste jaar – minder uitloop in het afstudeerproces zal ontstaan. Sinds het projectwerk begeleid en beoordeeld wordt door groepen van drie medewerkers, sluit examinering beter aan bij de te beoordelen leerdoelen en vindt intercollegiale toetsing van de kwaliteit plaats. Dit heeft als consequentie dat de kwaliteit van de examinering en van het onderwijs omhoog is gegaan, maar door de strengere selectie valt nu zo’n 30% van de studenten uit. Als bijeffect heeft dit een negatieve invloed op rendementscijfers met betrekking tot de propedeuse. Oordeel commissie: voldoende De commissie concludeert dat de opleiding voldoet aan de basiskwaliteit. De rendementscijfers kunnen nog niet langs concrete streefdoelen worden gelegd. Binnen de universiteit worden daartoe op dit moment afspraken gemaakt met de opleidingen. De opleiding heeft voor zichzelf een goede analyse van externe en interne factoren met betrekking tot studieduurbeheersing gemaakt. De strakkere begeleiding zal de rendementscijfers gaan verhogen. Oordeel op onderwerp Resultaten Op basis van de beoordelingen per facet concludeert de commissie dat het samenvattend oordeel op het niveau van het onderwerp Resultaten voor Bachelor luidt: voldoende.
118
QANU / Onderwijsvisitatie Bouwkunde
Overzicht oordelen Bacheloropleiding Bouwkunde Onderwerp 1. Doelstellingen van de opleiding
Oordeel Voldoende
2. Programma
Voldoende
3. Inzet van personeel
Voldoende
4. Voorzieningen
Voldoende
5. Interne kwaliteitszorg
Voldoende Voldoende
6. Resultaten
Voldoende
Facet 1. Domeinspecifieke eisen 2. Niveau 3. Oriëntatie 4. Eisen WO 5. Relatie doelstellingen en programma 6. Samenhang programma 7. Studielast 8. Instroom 9. Duur 10. Afstemming vormgeving en inhoud 11. Beoordeling en toetsing 12. Eisen WO 13. Kwantiteit personeel 14. Kwaliteit personeel 15. Materiële voorzieningen 16. Studiebegeleiding 17. Evaluatie resultaten 18. Maatregelen tot verbetering 19. Betrokkenheid van medewerkers, studenten, alumni en beroepenveld 20. Gerealiseerd niveau 21. Onderwijsrendement
Oordeel Goed Voldoende Voldoende Voldoende Goed Goed Voldoende Goed Voldoende Voldoende Voldoende Voldoende Voldoende Voldoende Goed Voldoende Voldoende Voldoende Voldoende Voldoende Voldoende
Totaaloordeel Op grond van bovenstaande tabel en de inhoudelijke onderbouwing daarvan waaruit blijkt dat de opleiding op alle zes de onderwerpen een voldoende scoort, is de conclusie dat het totaaloordeel over de opleiding en de deeltijdvariant voldoende is. Ze voldoet op alle facetten aan de basiskwaliteit.
QANU / Onderwijsvisitatie Bouwkunde
119
Bijlage: Domeinspecifieke en algemene competentiegebieden voor het Bachelor of Science programma Bouwkunde 2 Domeinspecifiek competentiegebied 1. Heeft kennis van en inzicht in de technisch aspecten van de bouwkundige discipline. 2. Heeft kennis van en inzicht in rekenkundige modellen in de bouwkundige context en kan deze toepassen. 3. Heeft kennis van bouwkundige materialen en bouwwijzen en kan deze kennis toepassen. 4. Heeft kennis van en inzicht in efficiënt gebruik van hulpbronnen en duurzame techniek. 5. Is in staat tot het begrijpen en interpreteren van kennis van aangrenzende vakgebieden. 6. Heeft kennis van bouwkundige onderzoek- en ontwerpmethoden en kan deze toepassen. 7. Kan een concept ontwikkelen en uitwerken tot een ontwerp. 8. Kan uitkomsten van wetenschappelijk onderzoek toepassen in een ontwerp. 9. Kan een ontwerp visualiseren, relevante deelaspecten bepalen en presenteren. 10. Heeft kennis van en inzicht in beroepsrollen in het domein van de bouwkunde. 11. Is in staat tot het communiceren met vakgenoten in het brede gebied van bouwkunde. Algemeen competentiegebied 1. Kan zelfstandig bouwkundige kennis vergaren en deze kennis toepassen in een multidisciplinaire ontwerpopgave. 2. Begrijpt wanneer een – aspect van – een ontwerp goed genoeg is uitgewerkt. 3. Kan slecht gestructureerde problemen herformuleren (problem finding) en omgaan met onvolledige data. 4. Heeft kennis van en inzicht in elementaire wetenschappelijke methoden en technieken en kan deze toepassen. 5. Is zich bewust van en kan omgaan met veranderlijkheid van het ontwerpproces door externe omstandigheden en voortschrijdend inzicht. 6. Heeft het vermogen tot logisch redeneren. 7. Is opmerkzaam en heeft vermogen tot creativiteit en het ontdekken van nieuwe gezichtspunten. 8. Kan schriftelijk en mondeling rapporteren en presenteren in de eigen taal. 9. Heeft een kritische houding ten opzichte van het eigen werk en het werk van anderen. 10. Is in staat tot projectmatig werken in een projectteam. 11. Kenmerkt zich door professioneel gedrag in de zin van betrouwbaarheid, betrokkenheid, nauwkeurigheid, vasthoudendheid, zelfstandigheid en het sluiten van compromissen. 12. Heeft een maatschappelijk verantwoordelijkheidsgevoel en kan een verantwoorde bijdrage leveren aan de maatschappij vanuit het eigen vakgebied.
2
Overgenomen uit Zelfevaluatie Bachelor Bouwkunde, 2005.
120
QANU / Onderwijsvisitatie Bouwkunde
4.
Master of Science Architecture Building and Planning, Technische Universiteit Eindhoven
Administratieve gegevens Naam opleiding: CROHO-nummer: Niveau: Oriëntatie: Studielast: Graad: Variant(en): Locatie(s): Einddatum accreditatie:
Architecture Building and Planning 60434 Master Wetenschappelijk 120 ECTS credits Master of Science Voltijd, deeltijd Eindhoven 31 December 2007
De tweejarige Masteropleiding Architecture Building and Planning (ABP) wordt aangeboden door de faculteit Bouwkunde. De Masteropleiding komt voort uit de ongedeelde opleiding Bouwkunde en is in september 2003 van start gegaan. De opleiding wordt in voltijd en deeltijd aangeboden. Omdat deeltijdstudenten hetzelfde programma als voltijdstudenten volgen, namelijk dagonderwijs maar dan verspreid over een langere periode, bespreekt de commissie in dit rapport alleen in de facetten over samenhang, instroom, studieduur en studiebegeleiding de deeltijdvariant apart. Tenzij anders vermeld gelden oordelen bij alle facetten automatisch voor beide varianten. De tekst van de onderwerpen 3, 4 en 5 (Personeel, Voorzieningen en Kwaliteitszorg) en het facet 21 zijn identiek aan die van de Bacheloropleiding Bouwkunde. Het beoordelingskader Onderwerp 1: Doelstellingen opleiding F1: Domeinspecifieke eisen Bachelor en Master De eindkwalificaties van de opleiding sluiten aan bij de eisen die door (buitenlandse) vakgenoten en de beroepspraktijk gesteld worden aan een opleiding in het betreffende domein (vakgebied/discipline en/of beroepspraktijk).
De doelstelling van de opleiding luidt als volgt: “Afgestudeerden van de MSc-opleiding Architecture Building and Planning beschikken over voldoende kennis en vaardigheden en de juiste attitude om op academisch niveau een loopbaan te beginnen in de (internationale) bouwkundige beroepspraktijk of in te stromen in een (internationale) onderzoeks- of ontwerpschool en zij hebben het vermogen om zich op termijn te ontwikkelen tot een (internationaal) vooraanstaand ontwerper, onderzoeker of beroepsbeoefenaar.” De eindtermen van de opleiding worden uitgesplitst naar het domeinspecifieke competentiegebied (de eindtermen waarmee de MSc-opleiding ABP zich onderscheidt van Masteropleidingen binnen andere disciplines) en het algemene competentiegebied (eindtermen die QANU / Onderwijsvisitatie Bouwkunde
121
disciplineoverstijgend zijn). Ze beschrijven datgene wat een student na het behalen van het Masterdiploma ten minste moet beheersen (zie de bijlagen van dit rapport en facetten 2 en 3). Het gaat daarbij om een geheel van kennis, vaardigheden en houdingsaspecten (competenties). Intern heeft de vaststelling van de eindtermen drie fasen doorlopen: 1. het opstellen door de facultaire Advies Werkgroep Masterfase Bouwkunde in maart 2002, 2. het vaststellen door het Faculteitsbestuur in juni 2002 en 3. de toetsing na volledige implementatie van het Masterprogramma in 2005 binnen het proces van zelfevaluatie. Ook heeft de Raad van Advies van de faculteit Bouwkunde zich gebogen over de eindtermen. Uit de aangeleverde informatie blijkt dat de eindtermen van de opleiding aansluiten bij nationale en internationale eisen uit het academisch veld. Zij zijn namelijk gebaseerd op afspraken die de drie Nederlandse Technische Universiteiten hebben gemaakt over criteria voor academische Masters in het technische veld. Deze afspraken zijn vastgelegd in de brochure ‘Criteria voor Academische Bachelor en Master Curricula’ (2005). Ten tweede sluiten de eindtermen aan bij de toegangseisen tot de beroepsveldregisters voor ‘Architecten’ en ‘Stedenbouwkundigen’. Ten derde is er rekening gehouden met de actuele interpretatie van de eisen, die voortkomen uit de theoretische kaders en praktische kaders van de Nederlandse bouwnijverheid. De bedoelde kaders zijn verwoord door de afvaardiging van relevante deelnemers in de eindtermenworkshops, die de faculteit hield. Ten slotte is er rekening gehouden met de domeinspecifieke en internationaal geaccepteerde kwalificaties, zoals vastgesteld door de Amerikaanse accreditatieorganisatie ABET (‘Program Criteria For Architectural and Simularly Named Engineering Programs’ en ‘Program Criteria For Construction and Simularly Named Engineering Programs’), de Qualifications Directive (2005/36/EC), de European Association for Architectural Education (EAAE) en het Europese project ‘Tuning Educational Structures in Europe’. De opleiding beschrijft in haar zelfstudie dat zij internationaal behoort tot een kleine groep opleidingen, die simultaan de invalshoeken van architectuur, stedenbouw, management en techniek bestuderen. Andere opleidingen focussen specifiek op stedenbouwkundige aspecten van de bouwopgave of op de verschijningsvorm en betekenis van het gebouw (de architectuuropleidingen). De groep integrale, multidisciplinaire opleidingen waartoe de opleiding ABP behoort, hebben een technisch-wetenschappelijke signatuur. De TU Eindhoven neemt deel aan het Europese netwerk CLUSTER (Consortium Linking Universities of Science and Technology for Education and Research) en de faculteit onderhoudt op intensieve wijze een netwerk van internationale samenwerkingspartners. De Masteropleiding kent negen afstudeerrichtingen: • • • • •
Architecture (ARCH); Building Technology (BT); Construction Management and Engineering (CME)1; Construction Technology (CT); Design and Decision Support Systems (DDSS);
Dit is een interfacultaire Masteropleiding. De procedure voor het accrediteren van deze nieuwe Masteropleiding is medio 2004 gestart in goed overleg met de betrokken stakeholders binnen de drie TU’s. Vooralsnog geldt het programma van CME als een speciale afstudeerrichting, zowel binnen de Masteropleiding Architecture Building and Planning als binnen de Masteropleiding Innovation Management (Faculteit Technologie Management). Tot het moment dat dit opleidingsinitiatief is geaccrediteerd als zelfstandige Masteropleiding verkrijgen studenten, die deze interfacultaire specialisatie volgen, vooralsnog naar keuze het diploma ABP of IM. De eindtermen van bedoelde specialisatie vertonen een zodanige mate van overlap met die van ABP en IM, dat deze handelswijze, tijdelijk, acceptabel is. 1
122
QANU / Onderwijsvisitatie Bouwkunde
• • • •
Physics of the Built Environment (PBE); Real Estate Management and Development (REMD); Structural Design (SD); Urban Design and Planning (UDP).
De commissie concludeert dat de belangrijkste disciplines uit het brede domein bouwkunde op deze manier vertegenwoordigd zijn. Oordeel commissie: goed De commissie concludeert dat de eindtermen ruime aansluiting vinden bij het domein bouwkunde en het (internationale) wetenschappelijke en het praktijkwerkveld. Dat blijkt ook uit haar domeinbeschrijving die is weergegeven in het eerste hoofdstuk van dit rapport. F2: Niveau: Bachelor en Master De eindkwalificaties van de opleiding sluiten aan bij algemene, internationaal geaccepteerde beschrijvingen van de kwalificaties van een Bachelor of een Master.
De commissie heeft de domeinspecifieke en generieke eindtermen van de opleiding (opgenomen in de bijlagen van dit rapport) vergeleken met de Dublin-descriptoren voor een Master. De eindtermen bestrijken alle vijf de Dublin-descriptoren, bijvoorbeeld: De afgestudeerde: • •
•
•
•
Heeft “Kennis van en inzicht in het brede domein van bouwkunde en bouwkundige processen” en “Actuele en diepgaande kennis en inzicht ten aanzien van een deelgebied van bouwkunde” (eerste Dublin-descriptor Kennis en inzicht); Heeft “Vaardigheid in het ontwikkelen van bouwkundige processen en producten en kennis van en inzicht in het implementeren van bouwkundige processen en producten”, kan “Een complexe bouwkundige ontwerpopgave analyseren” en kan “Een conceptueel model ontwikkelen en uitwerken tot een onderzoeksplan” (tweede Dublin-descriptor Toepassen kennis en inzicht); Kan “Opgaven met een onderzoekende en ontwerpende houding tegemoet treden”, kan “Omgaan met complexe situaties en zich een oordeel vormen in geval van onvolledige gegevens” en heeft “Een kritische houding t.o.v. eigen werk, het werk van anderen en gangbare opvattingen en denkbeelden binnen het vakgebied (paradigma’s)” (derde Dublin-descriptor Oordeelsvorming); Kan “Over de resultaten van zijn/haar ontwerpende en onderzoekende activiteiten in beeld en geschrift kunnen rapporteren, zowel aan vakgenoten als aan niet-vakgenoten” en is “In staat om in een team met een grote disciplinaire verscheidenheid te werken” (vierde Dublin-descriptor Communicatie); Heeft “Een houding van levenslang leren” (vijfde Dublin-descriptor Leervaardigheden).
Oordeel commissie: voldoende De commissie concludeert dat met bovenstaande vergelijking aannemelijk is gemaakt dat een afgestudeerde van de Masteropleiding ABP de kennis en competenties heeft verworven, die verwacht mogen worden bij het academisch niveau van de toegekende Mastergraad.
QANU / Onderwijsvisitatie Bouwkunde
123
F3: Oriëntatie WO De eindkwalificaties van de opleiding sluiten aan bij de volgende beschrijvingen van een Bachelor en een Master:
• • •
De eindkwalificaties zijn ontleend aan eisen vanuit de wetenschappelijke discipline, de internationale wetenschapsbeoefening en voor daarvoor in aanmerking komende opleidingen de relevante praktijk in het toekomstige beroepenveld. Een WO-Bachelor heeft de kwalificaties voor toegang tot ten minste één verdere WOstudie op Masterniveau en eventueel voor het betreden van de arbeidsmarkt. Een WO-Master heeft de kwalificaties om zelfstandig wetenschappelijk onderzoek te verrichten of multi- en interdisciplinaire vraagstukken op te lossen in een beroepspraktijk waarvoor een WO-opleiding vereist is of dienstig is.
Kenmerkend voor het wetenschappelijk onderwijs in het domein van de bouwkunde is de vervlechting van wetenschappelijk onderzoeken en ontwerpen. Het bekwaam zijn in ontwerpen is door het samenwerkingsverband van de drie Technische Universiteiten in Nederland aangewezen als één van de zeven onderscheidende academische kenmerken voor ingenieurswetenschappen. De eindtermen van deze Masteropleiding komen aan deze afspraak tegemoet door zowel eindtermen te hebben voor onderzoeken als ontwerpen. Dat blijkt onder andere uit: • • • • •
“Kennis van en inzicht in wetenschappelijke methoden en technieken die voor het onderscheiden deelgebied van de bouwkunde van belang zijn en deze toe kunnen passen”; “Een complexe bouwkundige ontwerpopgave kunnen analyseren”; “Een concept kunnen ontwikkelen en kunnen uitwerken tot een bouwkundig plan”; “Een conceptueel model kunnen ontwikkelen en kunnen uitwerken tot een onderzoeksplan”; “Een onderzoeksplan zelfstandig kunnen uitvoeren”.
Wanneer een student de eindtermen van het programma na het afronden van zijn/haar opleiding heeft bereikt, kan hij doorstromen naar een vervolgtraject van promotieonderzoek. Bij dat vervolgtraject ligt de traditie nadrukkelijk meer op onderzoek dan op ontwerpen. Aangezien de student één van de negen deelprogramma’s (afstudeerrichtingen) kiest, maakt hij/zij kennis met onderzoek en ontwerpen binnen één van de gekozen disciplines en bijbehorende beroepspraktijk. Aansluiting bij de arbeidsmarkt blijkt tevens uit een eindterm als “Kennis van de rol van adviseur en in staat tot het geven van een onderbouwd advies”. Oordeel commissie: voldoende De commissie stelt vast dat de afgestudeerde toegang heeft tot promotieonderzoek en dat de eindkwalificaties zijn ontleend aan eisen gesteld door de wetenschappelijke discipline, de internationale wetenschapsbeoefening (zoals verwoord in de brochure van de drie Technische Universiteiten) en de relevante praktijk in het toekomstige beroepenveld.
Oordeel op onderwerp Doelstellingen opleiding Op basis van de beoordelingen per facet concludeert de commissie dat het samenvattend oordeel op het niveau van het onderwerp Doelstellingen opleiding voor Master luidt: voldoende .
124
QANU / Onderwijsvisitatie Bouwkunde
Onderwerp 2: Programma Het curriculum omvat 120 ECTS credits studiepunten en bestaat globaal uit: •
•
Eerste jaar: verdieping in de gekozen discipline, modulaire opbouw, ontwikkelingsportfolio. Per trimester volgt de student onder andere: • één project van 9 ECTS credits, • enkele vakken van totaal 9-10 ECTS credits en • het ontwikkelingsportfolio van 1-2 ECTS credits. Tweede jaar: verdere verdieping in de gekozen discipline, research proposal, afstudeerproject en showcaseportfolio. Eerste trimester bestaat uit onder andere: • project van 9 ECTS credits, • enkele vakken van 5 ECTS credits, • voorbereidend werk voor het showcaseportfolio en ontwikkelinsgportfolio (schrijven afstudeerplan) van 4 ECTS credits. Tweede en derde trimester bestaat uit: • het afstudeerproject van 37 ECTS credits en • het showcaseportfolio van 3 ECTS credits. 2
F4: Eisen WO Het programma sluit aan bij de volgende criteria voor het programma van een HBO- of een WO-opleiding: • Kennisontwikkeling door studenten vindt plaats in interactie tussen het onderwijs en het wetenschappelijk onderzoek binnen relevante disciplines. • Het programma sluit aan bij ontwikkelingen in de relevante wetenschappelijke discipline(s) door aantoonbare verbanden met actuele wetenschappelijke theorieën. • Het programma waarborgt de ontwikkeling van vaardigheden op het gebied van wetenschappelijk onderzoek. • Bij daarvoor in aanmerking komende opleidingen heeft het programma aantoonbare verbanden met de actuele praktijk van de relevante beroepen.
Zoals afgesproken tussen de drie Technische Universiteiten hebben onderzoeken en ontwerpen een belangrijke plaats in de curricula van technische opleidingen. Onderzoek komt in deze opleiding in de eerste plaats tot zijn recht doordat de docenten onderzoekers zijn. Zij brengen nieuwe kennis en inzichten, die voortkomen uit het onderzoek, in het Masteronderwijs in en brengen in het Masterprojectwerk hun onderzoeksvaardigheden en onderzoekende attitude op studenten over. Recent heeft een onderzoeksvisitatie plaatsgevonden, waaruit naar voren kwam dat een groot deel van het onderzoek van de faculteit Bouwkunde van goede tot zeer goede kwaliteit is. Het onderwijs van de verschillende afstudeerrichtingen is inhoudelijk tevens gekoppeld aan de onderzoekprogramma’s: • •
2
afstudeerrichtingen Architecture, Building Technology en Real Estate Management and Development aan het onderzoeksprogramma User-Oriented Built Environments; afstudeerrichting Construction Management and Engineering aan het onderzoeksprogramma Design and Decision Support Systems in Architecture and Urban Planning en Eindhoven Centre for Innovation Studies (ECIS) van de faculteit Technologie Management; In 2006 stapt de faculteit over naar een semestersysteem. De opzet zal daardoor iets veranderen.
QANU / Onderwijsvisitatie Bouwkunde
125
• • • •
de afstudeerrichting Design and Decision Support Systems aan het onderzoeksprogramma Design and Decision Support Systems in Architecture and Urban Planning; de afstudeerrichting Urban Design and Planning aan de onderzoeksprogramma’s UserOriented Built Environments en Design and Decision Support Systems in Architecture and Urban Planning; de afstudeerrichtingen Construction Technology en Structural Design aan het onderzoeksprogramma Structural Design; de afstudeerrichting Physics of the Built Environment aan het onderzoeksprogramma Physics of the Built Environment.
Op de tweede plaats bekwamen studenten zich in het doen van wetenschappelijk onderzoek en dragen zij bij aan het wetenschappelijk onderzoek van de leerstoelen. Minstens één van de projecten voorafgaand aan het afstudeerproject is ingericht als onderzoeksproject. Dit draagt bij aan het ontwikkelen van de onderzoekende attitude van de student. Het afstudeerproject heeft een omvang van 37 ECTS credits en bevat een relevant deel onderzoek. Het afstudeerwerk dient van academisch niveau te zijn en doet zo recht aan een wetenschappelijke Master of Science. Het afstudeerwerk wordt zo veel mogelijk ingepast in bestaande onderzoekprogramma’s. Een voorbeeld daarvan is het Masterproject voor de afstudeerrichting Construction Managament and Engineering (CME) in het wintertrimester 2005-2006. Binnen dit thema werken groepjes studenten aan een onderwerp dat aansluit bij de expertise van de wetenschappelijke begeleiders, bijvoorbeeld ‘Health and safety at work’ of ‘Gebruiksveiligheid van de ondergrondse ruimte’. Hiermee draagt het werk van studenten bij aan het onderzoek van de faculteit. Dit kan er tevens toe leiden dat het afstudeerwerk de eerste fase vormt van een promotietraject. Het ontwerpen heeft ook een duidelijke plaats in het curriculum. Het Masteronderwijs is zo ingericht dat bouwkundige Masters of Science opgeleid worden, die gericht zijn op het oplossen van ontwerpproblemen. Om dit te bereiken worden docenten ingezet, die kennis hebben van het ontwerpen en het ontwerpproces. Zij brengen hun ontwerpvaardigheden en ontwerpende attitude over op studenten. Studenten bekwamen zich in het ontwerpen via de Masterprojecten en het afstudeerwerk. Een belangrijk onderdeel van deze projecten is het maken van een ontwerp. Het projectwerk zorgt er voor dat studenten zich bekwamen in generieke academische en beroepsvaardigheden. Studenten leren in de projecten samen te werken, leiding te geven, om te gaan met complexe situaties en kritisch te zijn ten opzichte van het eigen werk, elkaars werk en paradigma’s van het vakgebied. Ook hun vermogen tot logisch redeneren, hun opmerkzaamheid en creativiteit worden zo verder ontwikkeld. Het projectwerk stelt de student in staat zich te bekwamen in zijn adviesvaardigheden. De student heeft grote invloed op zijn afstudeeronderwerp en dat stelt hem in staat zich te bekwamen in datgene wat hij later wil doen. Tijdens het projectwerk en afstuderen leert de student ook zelfstandig te werken. In het portfolio-onderwijs wordt zelfstandig leren geëxpliciteerd (zie ook facet 10). In het curriculum zijn verbanden met de actuele beroepspraktijk aangebracht. Dat blijkt onder andere uit het feit dat veel hoogleraren en universitair docenten in deeltijd werkzaam zijn in de beroepspraktijk. Studenten wordt ook de mogelijkheid geboden tot ‘Studeren in de praktijk’ (zie facet 10).
126
QANU / Onderwijsvisitatie Bouwkunde
De commissie concludeert uit inzage in het studiemateriaal dat de opleiding actuele wetenschappelijke theorieën inbrengt in het onderwijs. Studiemateriaal bevat wetenschappelijke publicaties en congresbijdragen en studenten gebruiken voor hun afstudeerwerk recente wetenschappelijke literatuur. Oordeel commissie: voldoende De commissie concludeert dat het programma gericht is op de wetenschappelijke vorming van de student en het bijbrengen van professionele vaardigheden. Het afstudeerwerk kent veel studiepunten. Een student doet dat binnen één van de negen afstudeerrichtingen. De commissie waardeert deze aanpak. Er worden tevens actuele wetenschappelijke theorieën gedoceerd en gebruikt in afstudeerwerken. F5: Relatie tussen doelstellingen en inhoud programma Het programma is een adequate concretisering van de eindkwalificaties, qua niveau, oriëntatie en domeinspecifieke eisen. De eindkwalificaties zijn adequaat vertaald in leerdoelen van (onderdelen van) het programma. De inhoud van het programma biedt studenten de mogelijkheid om de geformuleerde eindkwalificaties te bereiken.
Zoals gezegd zijn er binnen de Masteropleiding ABP negen afstudeerrichtingen gedefinieerd. De domeinspecifieke eindtermen komen met name aan bod binnen de gekozen specialisatie. De volgende eindtermen zijn hier duidelijke voorbeelden van: • • •
actuele en diepgaande kennis en inzicht ten aanzien van een deelgebied van de bouwkunde; kennis van en inzicht in wetenschappelijke methoden en technieken, die voor het onderscheiden deelgebied van de bouwkunde van belang zijn en deze toe kunnen passen; over de resultaten van zijn/haar ontwerpende en onderzoekende activiteiten in beeld en geschrift kunnen rapporteren, zowel aan vakgenoten als aan niet-vakgenoten.
Kennis van de deelgebieden wordt behandeld in de vakken van de curricula van de afstudeerrichtingen in de trimesters 1-4. Dat zijn bijvoorbeeld voor: • • • • • • •
Architecture: Productions and parts I (eerste trimester), Strategies and Places II (trimester 2) en Kritiek en Filosofie (trimester 4); Building Technology: Animation and Rendering (trimester 1), Onderzoek BTO: design for lifespan (trimester 2) en Productontwikkeling voor de Bouw (trimester 3); Construction Management and Engineering: Organisatiekunde voor niet-bedrijfskundigen (trimester 1), Collaborative Design (trimester 2) en Marketing en inkoopmanagement voor technici (trimester 3). Construction Technology: Bouwplanning (trimester 1), Maatbeheersing (trimester 2) en Materieelgebruik (trimester 3); Design and Decision Support Systems: keuze van 18 ECTS credits uit aanbod van 30 ECTS credits waaronder SAR design with CAD, (trimester 1), Colloborative Design (trimester 2) en Freeform Design (trimester 3); Physics of the Built Environment: Warmte en Vocht in Constructies (trimester 1), LCA Techniek voor Duurzaam bouwen (trimester 2), Zaalakoestiek (trimester 3); Real Estate Management and Development: Models for Land use Planning (trimester 1), Housing Strategies (trimester 2), Real Estate Reviewing (trimester 4);
QANU / Onderwijsvisitatie Bouwkunde
127
• •
Structural Design: Mechanica 8 (trimester 1), Constructief ontwerpen 8 (trimester 2), Houtconstructies 3 (trimester 3); Urban Design and Planning: Stedenbouwkundige Ontwerpprincipes (trimester 1), Urban Strategies (trimester 2) en Actualia van de Stedenbouw 2 (trimester 4).
Sommige vakken worden aan meerdere richtingen aangeboden, zoals Urban Strategies dat wordt aangeboden in de specialisaties REMD en UDP. De faculteit geeft in een matrix helder overzicht van de relatie tussen de eindtermen van de opleiding en onderdelen van het curriculum. Hierbij is in eerste instantie een relatie gelegd met de leerdoelen, zoals zij in de vakomschrijvingen geformuleerd zijn. Deze leerdoelen staan in de online studiegids. Nog niet voor alle onderwijseenheden zijn expliciet leerdoelen geformuleerd. Aan de hand van deze matrix kreeg de commissie een goed beeld van het bereiken van de eindtermen in iedere afstudeerrichting. Oordeel commissie: goed De faculteit heeft een totaaloverzicht opgesteld van de dekking van leerdoelen en eindtermen dat richtinggevend is voor docenten. De commissie concludeert dat het programma een goede concretisering van de eindkwalificaties is, qua niveau, oriëntatie en domeinspecifieke eisen. Ze constateert dat de programmaonderdelen heldere leerdoelen kennen en dat deze leerdoelen een goede operationalisering van de eindtermen van het programma zijn. Ze dragen bij aan het bereiken van de eindtermen van het programma. De afstudeerrichtingen geven de studenten voldoende gelegenheid om de studie in te richten naar eigen wensen en vaardigheden. Alumni zijn erg tevreden over de mogelijkheid die het programma biedt om de geformuleerde eindkwalificaties te bereiken. F6: Samenhang programma Studenten volgen een inhoudelijk samenhangend studieprogramma.
De samenhang op het niveau van de hele Masteropleiding wordt bewerkstelligd doordat elke afstudeerrichting opleidt tot de eindtermen van het programma. Daarnaast is het portfolio-onderwijs voor alle studenten identiek. Deze onderdelen worden op het niveau van de opleiding aangestuurd. De inhoudelijke samenhang van het programma wordt vooral gevonden binnen een afstudeerrichting. De leerstoelgroepen verzorgen deze inhoudelijke samenhang. Deze wordt bereikt door het aanbieden van vakken op het betreffende deelgebied van de bouwkunde en het aanbieden van daarop aansluitende projecten. Door deze verantwoordelijkheid op het niveau van de leerstoelgroepen te leggen zijn de betrokkenen bij een afstudeerrichting goed op de hoogte van elkaars werk. Hiermee worden overlappingen en herhalingen zo veel mogelijk voorkomen. De Masteropleiding kent vrije keuzeruimte voor de student. Met het invoeren van het portfolio-onderwijs worden de studenten gefaciliteerd om deze vrije keuzeruimte op een zodanige wijze in te vullen dat deze optimaal aansluit bij hun individuele ontwikkeling tot academisch opgeleide bouwkundige professional. Op deze wijze wordt de samenhang van het programma ook op het niveau van de individuele student tot stand gebracht.
128
QANU / Onderwijsvisitatie Bouwkunde
De volgtijdelijkheid binnen de Masteropleiding is in hoofdlijnen als volgt: Het eerste jaar wordt vooral gebruikt voor verdieping, zowel op het domeinspecifieke competentiegebied als op het algemene competentiegebied. Gedurende het eerste jaar is het onderwijs zodanig georganiseerd dat de trimesters in willekeurige volgorde doorlopen kunnen worden. Dit heeft als groot voordeel dat studenten drie momenten per jaar hebben, dat zij kunnen beginnen met hun Masteropleiding. Uitzondering hierop vormt de richting BT. Daar kunnen studenten pas aan het derde Masterproject beginnen als de eerste twee voldoende zijn afgerond. Gedurende het vierde trimester vindt verdere verdieping plaats maar ook voorbereiding op het afstuderen. Studenten schrijven hun afstudeerplan. Bij de meeste afstudeerrichtingen is het vierde Masterproject ook al een nadrukkelijke voorbereiding op het afstudeerproject. Vervolgens zijn de laatste twee trimesters gereserveerd voor het afstuderen. Het portfolio-onderwijs is volgtijdelijk georganiseerd. De vier vakken Ontwikkelingsportfolio moeten in de voorgeschreven volgorde gedaan worden, de twee vakken Showcaseportfolio ook. Het portfolio-onderwijs moet ook gelijk opgaan met het overige Masteronderwijs, het wordt daar als het ware door gevuld. Dit betekent dat men met zijn Masterprojectwerk niet voor mag lopen op de vakken Ontwikkelingsportfolio. Het vak Ontwikkelingsportfolio 4 (het schrijven van een afstudeerplan) moet gedaan worden alvorens aan het afstudeerwerk te beginnen, en het vak Showcaseportfolio 2 vormt de finale afsluiting van de Masteropleiding van de student. Aangezien het deeltijdprogramma inhoudelijk niet afwijkt van het programma voor voltijdstudenten is de samenhang ook voor deze variant gegarandeerd. Oordeel commissie: goed De opleiding bestaat uit negen afstudeerrichtingen en een gemeenschappelijk portfoliotraject. De commissie constateert dat het programma zowel qua opzet als inhoud ruim voldoende samenhang vertoont. F7: Studielast Het programma is studeerbaar doordat factoren, die betrekking hebben op dat programma en die de studievoortgang belemmeren zo veel mogelijk worden weggenomen.
De nominale studielast, uitgedrukt in ECTS credits, is zo evenwichtig mogelijk het opleidingsprogramma verdeeld. Ze is per onderwijsonderdeel vastgelegd in de Opleidingsgids en in het Onderwijs en Examenreglement (OER). Elk trimester heeft een nominale studielast van 20 studiepunten. In de online studiegids staan modulebeschrijvingen met daarbij studielast, verdeling van onderwijsvormen en dergelijke beschreven. De drie trimesters van het eerste jaar kunnen in willekeurige volgorde worden gevolgd. Daarmee wordt bereikt dat studenten ieder trimester kunnen instromen in de Masteropleiding. In 2005 is de mening gepeild over studeerbaarheid van het programma onder studenten, die aan de Masteropleiding deelnemen (Enquête studeerbaarheid Bouwkunde Eindhoven, respons 32%). De respondenten gaven aan dat zij een aantal onnodige struikelblokken waren tegengekomen. Deze struikelblokken hebben in veel gevallen echter een individueel karakter. Uit de enquête blijkt dat het aantal studiepunten voor de verplichte vakken, keuzevakken en Showcaseportfolio in orde is, maar dat de Masterprojecten en het afstudeerproject meer tijd QANU / Onderwijsvisitatie Bouwkunde
129
kosten dan op grond van het aantal studiepunten mag worden verondersteld. Aan het programmaonderdeel Ontwikkelingsportfolio wordt relatief te weinig tijd besteed. De respondenten vinden dat de onderdelen van het Masterprogramma qua inhoud evenwichtig zijn verdeeld over het jaar. De opleiding gaf aan dat zij de resultaten van deze enquête dit collegejaar kritisch zal bestuderen en maatregelen zal treffen ter verbetering van de situatie. De studielast wordt ook periodiek in de reguliere onderwijsevaluaties voor verschillende onderwijseenheden getoetst. Hiervoor wordt de binnen de opleiding reguliere kwaliteitszorgcyclus doorlopen (zie onderwerp 5). De vakevaluaties stellen onder andere vragen over tijdsbesteding en studeergedrag. Uit de vakevaluaties blijkt dat studenten over het algemeen vinden dat het aantal studiepunten overeenkomt met de door de student geïnvesteerde tijd. Er zijn geen aparte gegevens over deeltijdstudenten. Deeltijdstudenten moeten in ieder geval één dag per week aanwezig voor projectwerk. Andere onderdelen mogen zij in zelfstudie doen. Volgens de deeltijdstudenten waarmee de commissie sprak is de studielast behapbaar met wat zelfdiscipline. Oordeel commissie: voldoende De commissie concludeert op basis van de interviews en evaluatiegegevens dat de studielast normaal is. Over de spreiding van de studielast over verschillende onderdelen is kritiek vanuit de studenten geuit (studenten besteden aan projecten meer tijd). De commissie heeft begrepen dat de opleiding spoedig met deze resultaten aan de slag gaat en heeft vertrouwen in de uitkomsten daarvan. F8: Instroom Het programma sluit qua vorm en inhoud aan bij de kwalificaties van de instromende studenten: • WO-Bachelor: VWO, HBO-propedeuse of daarmee vergelijkbare kwalificaties, blijkend uit toelatingsonderzoek. • WO-Master: Bachelor en eventueel (inhoudelijke) selectie.
De instroomeisen en aanvullende eisen voor toelating tot de Masteropleidingen van de TU Eindhoven zijn te vinden op de website van het Communicatie Service Centrum van de universiteit. Studenten hebben toegang tot de Masteropleiding ABP met het Bachelordiploma Bouwkunde behaald aan de TU Eindhoven, de TU Delft of aan een buitenlandse universiteit waarmee op grond van bestuursbesluiten een langdurige samenwerkings- c.q. uitwisselingsrelatie bestaat. Studenten uit de Bacheloropleiding Bouwkunde Eindhoven mogen met enige deficiëntie, mits zij toestemming hebben van de Examencommissie, reeds met de Masteropleiding beginnen. Deze studenten moeten wel alle verplichte onderdelen afgerond hebben en de deficiëntie mag niet groter dan 20 studiepunten zijn. Studenten die al ver gevorderd zijn met hun Bacheloropleiding, maar deze om bijvoorbeeld roostertechnische redenen nog niet kunnen afronden, kunnen zo vertraging in het studietempo voorkomen. Controle hiervan vindt plaats op het moment dat studenten zich inschrijven voor het vak Ontwikkelingsportfolio 1. Daarnaast kunnen studenten met een HBO-diploma Bouwkunde, Civiele Techniek of Bouwtechnische Bedrijfskunde instromen. Zij worden ingeschreven in de Bacheloropleiding en dienen een verplicht schakelprogramma van 30 studiepunten te doorlopen. Dit schakelprogramma bestaat uit een aantal vakken en het zogenaamde instapproject. Studenten die deelnemen aan dit schakelprogramma, kunnen een verzoek indienen bij de universiteit om ingeschreven te worden als contractant om vooruitlopend op het afronden van het schakelprogramma reeds 130
QANU / Onderwijsvisitatie Bouwkunde
Masteronderwijs te kunnen volgen. Deze studenten moeten wel al 15 studiepunten behaald hebben, waaronder het instapproject. Ieder ander, die toegelaten wil worden tot de Masteropleiding, komt eerst terecht bij het Studenten Service Centrum van de universiteit. Deze draagt zorg voor diplomawaardering en controle op de formele eisen. Mede op basis van dit onderzoek beoordeelt de Mastertoelatingscommissie van de faculteit of de desbetreffende persoon toelaatbaar is tot de Masteropleiding. Hierbij wordt onder meer de formele eis gehanteerd dat de student vier jaar wetenschappelijk onderwijs heeft gevolgd of een buitenlands Masterdiploma heeft. De Mastertoelatingscommissie vraagt daarbij advies aan de betrokken leerstoelhouders en docenten. Afgestudeerden van de Bacheloropleiding Bouwkunde kunnen vanuit ieder van de vier profielen doorstromen naar de negen afstudeerrichtingen van de Masteropleiding. Naarmate studenten tijdens hun Bacheloropleiding meer ‘voorgesorteerd’ hebben op hun afstudeerrichting in de Master, zijn zij beter voorbereid om die afstudeerrichting te kunnen volgen. De opleiding stimuleert dat voorsorteren. De commissie heeft het schakelprogramma bestudeerd en vindt het goed aansluiten op de achtergrond van de HBO-instromers. Het kent een aantal vakken uit de Bachelor Bouwkunde, een instapproject van 7 ECTS credits en veel wiskunde. Er werden geen klachten geuit over aansluitproblematiek tijdens de interviews met HBO-instromers. Aansluiting vanuit het HBO is in februari 2004 door de Opleidingscommissie onderzocht (‘Hoe en wanneer HBO zij-instromers in de Bouwkunde-Master het gewenste academische niveau bereiken’, 2004). Zij wilde weten of het schakeltraject effectief is en hoe een HBO-student zich zo snel mogelijk de wetenschappelijke, academische attitude eigen maakt. Conclusie van deze audit was dat het soms moeilijk is HBO-instromers het gewenste academische niveau te laten bereiken. Dit blijkt echter erg verschillend per HBO-opleiding. Bij aanvang van het afstudeerproject blijken deze verschillen nauwelijks nog waarneembaar. De Opleidingscommissie heeft in dit kader een aantal aanbevelingen gedaan, waaronder meer aandacht besteden aan de procesbegeleiding van het instapproject en het instapproject zo in te richten dat studenten kunnen ontdekken voor welke afstudeerrichting zij het meest geschikt zijn. De units hebben kennisgenomen van de adviezen en werken aan maatregelen in dat kader. Op 1 december 2004 waren 58 studenten ingeschreven in de Masteropleiding: één deeltijdstudent in 2003-2004 en 57 voltijdstudenten in 2004-2005. Naast de 58 studenten met een hoofdinschrijving in de Masteropleiding ABP in 2004 waren er op 1 december 2004 ook 107 studenten met een neveninschrijving in de MSc ABP. Uit gegevens van de opleiding blijkt dat het aantal studenten dat daadwerkelijk onderwijs volgt in de Masteropleiding veel hoger is. Er studeren nog grote groepen studenten in de vijfjarige opleiding. Formeel staan zij niet ingeschreven in de Masteropleiding ABP, maar zijn zij wel gevorderd tot de laatste twee jaren van de vijfjarige opleiding. Een indicatie is het aantal studenten dat in december 2004 aan het portfolio-onderwijs deelnam, namelijk 386 studenten. Uit de KUO-cijfers komt naar voren dat er in 2004-2005 in totaal 868 studenten in de vijfjarige opleiding ingeschreven stonden, waarvan 187 vrouwelijke en 28 deeltijdstudenten. Volgens de opleiding zal de instroom vanuit de Bacheloropleiding in de toekomt ongeveer 240 per jaar zijn. Dit berekende zij op basis van de instroom in de Bachelor (384 in 2004-2005) en factoren als rendement van de Bachelor (aanname 70%), uitstroom naar QANU / Onderwijsvisitatie Bouwkunde
131
arbeidsmarkt of andere opleidingen (aanname: verwaarloosbaar) en toe- of afname van de instroom in de Bachelor (aanname: constante instroom). Dit is een voldoende aantal om de negen afstudeerrichtingen te kunnen blijven aanbieden. Onder de afgestudeerden van 2005 (oude doctoraalprogramma) was de verdeling over afstudeerrichtingen ongeveer als volgt: 26% Architectuur, 13% Bouwtechnisch ontwerpen, 10% Construction management and engineering, 12% Constructief ontwerpen, 3% Fysische aspecten gebouwde omgeving, 1% Installatietechnologie, 2% Design and decision support systems, 10% Stedenbouw, 15% Vastgoedbeheer en 9% Uitvoeringtechniek. Studenten geven aan dat in de voorlichting via de website van de universiteit, voorlichtingsmateriaal en voorlichtingsbijeenkomsten een adequaat en realistisch beeld gegeven wordt van de opleiding en de loopbaanperspectieven na het afstuderen. Voor Eindhovense bouwkundige Bachelors organiseert de studievereniging CHEOPS één keer per jaar de zogenaamde ‘Mastermarkt’. De verschillende afstudeerrichtingen presenteren zich, er worden voordrachten gehouden die voor alle aankomende Masterstudenten van belang zijn en de folders van de afstudeerrichtingen zijn beschikbaar. Voor HBO-ers wordt drie keer per jaar een voorlichtingsbijeenkomst (middag of avond) verzorgd. Oordeel commissie: voldoende De opleiding voldoet voor wat dit facet betreft aan de basiskwaliteit. De instroomeisen sluiten aan op de kwalificaties van instromende studenten. Voor HBO-instromers bestaat er een adequaat schakelprogramma en aparte voorlichting. De informatievoorziening is goed. De verwachte instroom is voldoende om de negen afstudeerrichtingen aan te bieden. F9: Duur De opleiding voldoet aan formele eisen met betrekking tot de omvang van het curriculum: WO-Bachelor: in de regel 180 studiepunten. WO-Master: minimaal 60 studiepunten, afhankelijk van de opleiding.
De Master omvat in totaal 120 studiepunten, verdeeld over twee jaar van 60 studiepunten met elk drie trimesters van 20 studiepunten. De studiepunten worden uitgedrukt in ECTS credits. Het aantal studiepunten is vastgelegd in de Opleidingsgids en de OER. Hiermee voldoet de omvang van het programma aan de wettelijke eis. Oordeel commissie: voldoende F10: Afstemming tussen vormgeving en inhoud Het didactisch concept is in lijn met de doelstellingen. De werkvormen sluiten aan bij het didactisch concept.
Het didactisch concept van de opleiding is te beschrijven volgens het model van ‘Schering en inslag’ en de hantering van het ‘Portfolio’. Het eerste heeft als doel kennis, inzicht (en soms kunde) te verwerven tijdens cursorisch onderwijs en zelfstudie. De beheersingsniveaus ‘toepassing’, ‘analyse’ en ‘synthese’ komen aan de orde in het projectwerk en tijdens het afstudeerproject. De cursorische vormen van onderwijs vormen zo de inhoudelijke basis (schering) voor het projectmatig onderwijs (inslag). Dit concept wordt gedurende de eerste vier trimesters van de Masteropleiding toegepast. Het vijfde en het zesde trimester staan geheel in het teken van het 132
QANU / Onderwijsvisitatie Bouwkunde
afstudeerproject. De projecten, die in de eerste vier trimesters geprogrammeerd zijn, hebben alle een omvang van 9 ECTS credits. Gedurende deze trimesters zijn één of meerdere verplichte vakken gepland. Tevens is er ruimte om keuzevakken te volgen. Hiermee hebben alle trimesters een zelfde verhouding van onderwijs gericht op het verwerven van kennis en onderwijs gericht op het toepassen van die kennis en ontwikkelen van ontwerp- en onderzoeksvaardigheden. Het middel portfolio wordt ingezet om de student te leren meer verantwoordelijkheid te dragen voor zijn eigen leerproces. Het portfolio-onderwijs wordt op opleidingsniveau aangestuurd en in alle afstudeerrichtingen op dezelfde manier gehanteerd. Eén van de eindtermen van de Masteropleiding luidt ‘een houding van levenslang leren’. Het porfolio wordt hiervoor ingezet. Dit is een verbetering ten opzichte van de voormalige vijfjarige opleiding. Aan één aspect van zelfstandig leren leren – het leerproces wordt ondersteund in plaats van voorgeschreven – werd in de vijfjarige opleiding weinig aandacht besteed. Het portfolio-onderwijs heeft vier competenties als doel: de student leert zijn/haar leerproces zelfstandig te sturen, volgen, beoordelen en presenteren. Studenten sturen hun leerproces door het schrijven van een portfolioplan en een afstudeerplan, zij volgen hun leerproces door het bijhouden van hun logboek en zij beoordelen hun leerproces door het schrijven van reflectieverslagen. Zij doen dit in een cyclisch proces. Portfolioplan, logboek, reflectieverslagen en afstudeerplan vormen samen het ontwikkelingsportfolio. Het presenteren van hun leerproces ten slotte doen zij aan de hand van een showcaseportfolio. Gedurende de Masteropleiding verzamelen zij bewijsmateriaal om de verworven competenties mee aan te tonen. De student wordt in dit proces ondersteund door de opleiding: iedere student krijgt een voor de Masteropleiding gekwalificeerde docent toegewezen als portfoliomentor die begeleidt en beoordeelt; er is een dictaat Ontwikkelingsportfolio beschikbaar en het studiemateriaal voor Showcaseportfolio is via internet beschikbaar; er worden colleges Ontwikkelingsportfolio en Showcaseportfolio gegeven en twee docenten begeleiden de studenten bij het samenstellen van hun Showcaseportfolio. Uit evaluatiegegevens van het onderdeel Ontwikkelingsportfolio 2 (2004) blijkt dat een minderheid van de studenten het nut van het portfolio nog onduidelijk vindt. De studenten zijn tevreden over de mentoren. De commissie concludeert dat de opleiding zich bewust is van de aanmerkingen van vooral studenten op dit onderdeel. De faculteit zal spoedig passende maatregelen nemen. De commissie is daar blij mee, want ze vindt het een goed onderdeel van de opleiding. Bij het nader detailleren van de Masteropleiding hebben de afstudeerspecialisaties ruimte gekregen om de kenmerken research driven, ontwerpgericht en interdisciplinariteit naar eigen inzicht tot uitdrukking te laten komen in de Masteropleiding. Doordat de mate waarin deze kenmerken tot uitdrukking komen verschilt, kiest de student niet alleen voor een deelgebied van de bouwkunde, maar ook voor meer of minder aandacht voor ontwerpen, onderzoeken dan wel interdisciplinariteit. Over de eerste twee is in facet 4 al een en ander geschreven. Interdisciplinariteit vindt de faculteit van belang, omdat een bouwkundige vanuit zijn/haar eigen discipline een aantal disciplines moet kunnen begrijpen. Interdisciplinariteit komt binnen de opleiding op verschillende manieren voor: binnen de afstudeerrichting, door inhoudelijke samenhang tussen de verschillende afstudeerrichtingen in het verplichte deel van het programma (studenten volgen vakken en projecten bij andere leerstoelgroepen) en door verplichte en keuzeonderwijseenheden van andere faculteiten. Studenten kunnen tevens het R&D-certificaat bij de onderzoeksgroep Design and Decision Support Systems (DDSS) halen. Dat houdt in dat een student ervaring opdoet op het gebied van ICT gerelateerd onderzoek en ontwikkeling. De student volgt onder andere een aantal vakken uit de DDSS-specialisatie en betrekt een begeleider van deze onderzoeksgroep QANU / Onderwijsvisitatie Bouwkunde
133
bij het afstuderen. Inmiddels zijn er negen van deze certificaten uitgereikt. Er is behoefte in de bouwwereld aan bouwkundigen die ICT-innovaties kunnen initiëren en begeleiden. De tijdsbesteding van studenten in de Master is onderverdeeld in: • • • • •
zelfstudie (in het eerste jaar ongeveer 700 uur en in het tweede jaar 100 uur); projecten en afstuderen (respectievelijk 756 uur en 1288 uur); portfolio (respectievelijk 112 en 252 uur); hoorcolleges (respectievelijk gemiddeld 64 en 24 uur) en oefeningen en instructies (respectievelijk 48 en 16 uur).
Volgens de commissie past een gering aantal contacturen voor cursorisch onderwijs, een afname van aantal contacturen voor cursorisch onderwijs in het tweede jaar en toename van het aantal uren voor projectwerk en afstuderen (veel uren zelfstudie) in het tweede jaar bij Masteronderwijs. Deeltijdstudenten zijn verplicht één dag per week aanwezig te zijn voor projectwerk. Zij leren veel stof door zelfstudie. Zij maken zelf afspraken met docenten over aanwezigheid, opdrachten en afronding van het vak. In een eerder facet is aangeven dat de opleiding praktijkcomponenten kent. In de Masteropleiding is de (buitenlandse) ‘stage’ een mogelijke werkvorm. Een van de Masterprojecten en/of de vrije studiepunten kunnen hiervoor ingezet worden. De student kan kiezen voor een: •
•
•
Masterproject in de praktijk (9 ECTS credits). Dit houdt in dat de student, na overleg met en goedkeuring door een voor het Masterproject examenbevoegde docent, bij een bedrijf buiten de universiteit een opdracht uitvoert die qua leerdoelen, inhoud, eindresultaat en omvang gelijkwaardig is aan het desbetreffende Masterproject. Deze opdracht wordt beoordeeld door de docent van het Masterproject. De kwaliteit van het Masterproject in de praktijk wordt gewaarborgd door de voor het Masterproject verantwoordelijke docent; Praktijkproject (11 ECTS credits). Dit houdt in dat de student zijn/haar keuzestudiepunten invult door bij een instelling buiten de TU Eindhoven een project te doen. Het krijgt voor iedere student een andere invulling, afhankelijk van de competenties, die de student in de vrije ruimte van het onderwijsprogramma wil ontwikkelen. De kwaliteit is geborgd doordat de portfoliomentor de examenbevoegde docent is voor het vak. Hij moet zijn goedkeuring geven aan het beoogde praktijkproject en beoordeelt het ook (eventueel samen met een tweede docent). Een student die dit vak wil doen, meldt dit aan zijn portfoliomentor. Voor dit onderdeel geldt de Regeling Praktijkproject; een aantal studenten doet zijn afstudeerwerk in de praktijk. Het aantal varieert erg per afstudeerrichting. Bij CT bijvoorbeeld studeert 90% van de studenten af in de praktijk, bij PBE is dit minder dan 5%. Een bijzonder verband met de beroepspraktijk vormt het Convenant TU Eindhoven - gemeente Eindhoven (2003). Er zijn afspraken gemaakt over ontwerp- en onderzoeksprojecten, die van belang zijn voor de stad en (inhoudelijk en onderwijskundig) interessant voor studenten. Eindhoven Skyhigh, stad in de lift, is een voorbeeld van een Masterproject dat in het kader van het Convenant is uitgevoerd. Aan dit project nam een 25-tal studenten deel.
De faculteit heeft voor het vak Praktijkproject een helder reglement opgesteld. Tot nu toe hebben er dertien studenten gebruik van gemaakt. 134
QANU / Onderwijsvisitatie Bouwkunde
Oordeel commissie: voldoende Volgens de commissie is het model ‘Schering en inslag’ adequaat uitgewekt. Kennis en inzicht worden verworven tijdens cursorisch onderwijs en zelfstudie; toepassing, analyse en synthese komen aan de orde in het projectwerk en afstudeerwerk. De werkvormen worden passend bij de bouwkundige thematiek en passend bij de studiefase van de student gekozen. Het aantal hoorcolleges neemt in de loop van de studie af, de omvang van het projectwerk neemt toe. De commissie concludeert uit de interviews met studenten dat zij tevreden zijn over de verhouding theorie (cursorisch onderwijs) en praktijk (projecten en eventueel stage). Zij vindt het portfolio een goed instrument, dat wellicht al in de Bacheloropleiding ingevoerd kan worden. Dit werd bevestigd door studenten. F11: Beoordeling en toetsing Door de beoordelingen, toetsingen en examens wordt adequaat getoetst of de studenten de leerdoelen van (onderdelen van) het programma hebben gerealiseerd.
In de Onderwijs- en Examenregeling en in de Regels en Richtlijnen zijn de richtlijnen en afspraken met betrekking tot toetsen, beoordelen en examens vastgelegd. Uit deze documenten blijkt dat alle onderwijsonderdelen worden getoetst, dat tentamens jaarlijks tweemaal worden aangeboden en dat de opleiding één examen, namelijk het afsluitend examen, kent. De opleiding streeft naar een evenwichtige mix van verschillende toetsvormen. De opleiding onderscheidt: schriftelijk tentamen, mondeling tentamen, mondelinge presentatie en werkstuk. Toetsing kan individueel of groepsgewijs plaatsvinden. Studenten ontvangen ook in geval van beoordeling van groepen een beoordeling, die op het individu is afgestemd. Een schriftelijk tentamen kan in de klassieke vorm afgenomen worden, maar ook met behulp van een notebook. Het schriftelijke tentamen en de mondelinge ondervraging zijn tentamenvormen, die gebruikt worden als afronding van cursorisch onderwijs en zelfstudie. Dergelijke toetsen worden afgenomen door één examinator. Een werkstuk is een verslag van een opdracht, die een student alleen of in een groep heeft uitgevoerd. Opdrachten kunnen, afhankelijk van de leerdoelen, sterk uiteenlopen, zoals bijvoorbeeld het afleveren van een set tekeningen als afronding van een ontwerpproject en het schrijven van een verslag als afronding van een onderzoekproject. Soms worden zeer strikte eisen gesteld aan de vormgeving (essay, maquette, tekeningen). Het houden van een presentatie, het vervaardigen van een set tekeningen of het schrijven van een verslag zijn tentamenvormen, waarin de student in staat gesteld wordt zijn vorderingen op de hogere beheersingsniveaus aan te tonen. Deze middelen zijn geschikt om bijvoorbeeld de analyse van de ontwerp- dan wel onderzoeksopgave weer te geven. Ook stellen zij de student in staat duidelijk te maken hoe hij in zijn/haar oplossing voor een ontwerp dan wel onderzoekopgave een synthese tot stand gebracht heeft tussen de relevante bevindingen die uitkomst zijn van het betreffende project. Masterprojecten worden beoordeeld door ten minste twee examinatoren. Ten behoeve van de beoordeling van het afstudeerproject wordt bij aanvang van het afstuderen een afstudeerbegeleidingscommissie ingesteld die bestaat uit minimaal drie examenbevoegde leden, waarvan ten minste twee leden van het wetenschappelijk personeel van de faculteit Bouwkunde van de TU Eindhoven. Ten minste één lid van de afstudeerbegeleidingscommissie is hoogleraar of universitair hoofddocent en bezetter van een voor dat afstudeerproject competente leerstoel/UHD-plaats. Eén externe deskundige kan lid zijn van de afstudeerbegeleidingscommissie. Bij de beoordeling van interfacultaire afstudeerprojecten kan één van de leden QANU / Onderwijsvisitatie Bouwkunde
135
van het wetenschappelijk personeel behoren tot het wetenschappelijk personeel van één van de andere betrokken faculteiten van de TU Eindhoven. De hoogleraar of universitair hoofddocent is voorzitter van de afstudeerbegeleidingscommissie. De voorzitter is verantwoordelijk voor het wetenschappelijke gehalte en de maatschappelijke relevantie van het project. Tevens ziet de voorzitter toe op de samenstelling van de afstudeerbegeleidingscommissie. De examencommissie keurt de afstudeerbegeleidingscommissie goed. De afstudeerbegeleidingscommissie dient gezamenlijk minstens drie keer tijdens het afstudeerproject bij elkaar te komen om te oordelen over het werk van de student. Bij de beoordeling worden de volgende aspecten in beschouwing genomen: • • •
het product: de inhoudelijke kwaliteit van het project; het proces: de (planmatige) opzet en uitvoering van het project, het traject afgelegd door de student; de presentatie: de wijze van presentatie en rapportage.
De commissie steunt het voornemen van de Examencommissie om externe experts (uit wetenschap en bedrijfsleven) te betrekken bij de beoordeling van het afstudeerwerk. Het portfolio-onderwijs kent een eigen systematiek van afronden en beoordelen. Het ontwikkelingsportfolio wordt beoordeeld aan de hand van werkstukken (introductieverslag, portfolioplannen en reflectieverslagen) door de portfoliomentor. Het showcaseportfolio wordt beoordeeld aan de hand van een mondelinge presentatie en een website. Dit gebeurt door een jury. Hier maken onder andere de portfoliomentor en een docent showcaseportfolio deel van uit. Periodiek worden vakevaluaties uitgevoerd, waarin ook aandacht besteed wordt aan tentamens: of ze representatief zijn, of voldoende tijd beschikbaar is en of de vragen duidelijk zijn. De evaluatiegegevens geven aan dat dit in orde is. De Examencommissie functioneert in overeenstemming met haar wettelijke taken en voert deze taken naar behoren uit. De commissie komt elf keer per jaar bijeen en controleert bijvoorbeeld of studenten aan alle eisen hebben voldaan om aan het afsluitende afstudeerproject te beginnen. Formeel draagt de examencommissie zorg voor een correcte tentaminering. Met preventieve controle op de kwaliteit van de tentamens zou actiever kunnen worden omgegaan. De regels met betrekking tot de goede gang van zaken tijdens de tentamens worden jaarlijks opnieuw vastgesteld en vastgelegd in de zogenaamde Regels en Richtlijnen. Oordeel commissie: voldoende Op grond van een steekproef van schriftelijke toetsen en werkstukken, die de commissie heeft ingezien, stelt zij vast dat de opleiding bewust omgaat met verschillende toetsvormen en de relatie met de leerdoelen. Zij acht de kwaliteit en consistentie van de toetsing gewaarborgd door de handleidingen en stage- en scriptiereglementen. Consistentie van projectbeoordelingen is geborgd doordat er minstens twee examinatoren aan verbonden zijn. De commissie heeft geen klachten over tentamens en feedback vernomen.
Oordeel op onderwerp Programma Op basis van de beoordelingen per facet concludeert de commissie dat het samenvattend oordeel op het niveau van het onderwerp Programma voor Master luidt: voldoende. 136
QANU / Onderwijsvisitatie Bouwkunde
Onderwerp 3: Inzet van personeel Het faculteitsbestuur heeft expliciet gekozen voor een principe van ‘sturing op hoofdlijnen met een grote mate van vrijheid voor de leerstoelgroepen ten aanzien van de eigen taken’. Om na te gaan hoe het personeelsbeleid op unit (leerstoel) niveau meer inhoud gegeven kon worden, werd in 2003 de Operatie Tychon ingezet. F12: Eisen WO De opleiding sluit aan bij de volgende criteria voor de inzet van personeel van een WO-opleiding: Het onderwijs wordt voor een belangrijk deel verzorgd door onderzoekers die een bijdrage leveren aan de ontwikkeling van het vakgebied.
In totaal zijn 139 medewerkers bij het onderwijs betrokken (peildatum 1 januari 2005). Het personeel verzorgt het onderwijs voor zowel de Bachelor- als de Masteropleiding (en een deel van de opleidingen Installatietechnologie en Building Services). Volgens de faculteit is het niet mogelijk hierin onderscheid aan te brengen. In termen van capaciteit gaat het om 83 fte, die bij het onderwijs zijn betrokken waaronder 37 (deeltijdse) hoogleraren, 21 (deeltijdse) UHD’s, 53 (deeltijdse) UD’s. Van deze medewerkers zijn er 38 gepromoveerd. De commissie constateert wel een stijgende lijn in het aantal (doctores)promoties en stelt vast dat het facultaire personeelsbeleid rekening houdt met de onderzoeksoutput van de staf. Veel bij het onderwijs betrokken medewerkers zijn in deeltijd aangesteld, omdat zij tevens een reguliere baan in het beroepenveld of een baan als wetenschappelijk medewerker bij zusteruniversiteiten (bijvoorbeeld KU Leuven) vervullen. Dit versterkt de actualiteit en het wetenschappelijk karakter van de vakinhoud van het onderwijs. Daarnaast worden promovendi betrokken bij het begeleiden van practica en Masterprojecten (65 in totaal). Uit de aangeleverde informatie concludeert de commissie dat het wetenschappelijke personeel deelneemt aan onderzoeksprogramma’s en een bijdrage levert binnen het eigen vakgebied. Een recente onderzoeksvisitatie (februari 2005) oordeelt positief over de wetenschappelijke reputatie van de medewerkers aan de onderzoeksprogramma’s van de faculteit Bouwkunde. Vooral het toegepaste onderzoek aan de faculteit draagt volgens de commissie bij aan de disseminatie en gebruik van onderzoeksresultaten door praktijkbeoefenaars. Naast fundamentele wetenschappelijke theorie speelt ook de toegepaste wetenschap een belangrijke rol bij ontwerp- en planningsaspecten binnen de opleidingen. Dat is onder meer terug te vinden in de projectopdrachten binnen de opleidingen. Oordeel commissie: voldoende De commissie constateert dat de stafmedewerkers van de faculteit Bouwkunde onderzoek doen en een bijdrage leveren aan de ontwikkeling van het vakgebied. Het aantal gepromoveerde medewerkers aan de faculteit Bouwkunde is nog niet ideaal maar duidelijk groeiende. F13: Kwantiteit personeel Er wordt voldoende personeel ingezet om de opleiding met de gewenste kwaliteit te verzorgen.
De afstemming tussen de onderwijsvraag en geleverde capaciteit gebeurt in direct overleg tussen opleidingsdirecteur en voorzitters van de units. Zij geven aan dat er voldoende sturing is om de kwaliteit van de opleiding te kunnen waarborgen. De afspraken die worden gemaakt met medewerkers van andere faculteiten leiden niet tot problemen. QANU / Onderwijsvisitatie Bouwkunde
137
Een indicatie voor de beschikbare menskracht voor onderwijs- en begeleidingstaken: 83 fulltime equivalent (fte) door 139 personen voor het onderwijs in 2004 verspreid over ruim 800 doctoraal studenten, 1.000 Bachelorstudenten en 60 Masterstudenten. Dat staat ongeveer gelijk aan 23 studenten per fte onderwijs. De commissie heeft van de faculteit begrepen dat de verhouding tussen aantal studenten en onderwijspersoneel langzaam toeneemt. Dit vraagt een efficiëntere inzet van onderwijspersoneel in het verzorgen van vakken en in de begeleiding en ondersteuning van studenten. Oordeel commissie: voldoende De commissie constateert dat er voldoende personeel is voor het verzorgen van kwalitatief goed onderwijs. De verhouding moet in de toekomst in de gaten gehouden worden. F14: Kwaliteit personeel Het personeel is gekwalificeerd voor de inhoudelijke, onderwijskundige en organisatorische realisatie van het programma.
De opleiding is tevreden over de deskundigheid van docenten en tutoren. De inhoudelijke expertise van de staf is gegarandeerd door de input uit de verschillende units. Iedere unit levert de persoon met de passende kennis. De afspraken leiden niet tot problemen zoals in het vorige facet is beschreven. Uit evaluaties blijkt dat ook de studenten tevreden zijn over de inhoudelijke kwaliteit van de docenten. Tijdens de interviews onderstreepten zij dat docenten goed onderwijs geven en altijd bereikbaar zijn. De unitvoorzitters houden beoordelingsgesprekken met de medewerkers van de eigen unit. Hierin wordt aandacht besteed aan inhoudelijke en didactische kwaliteiten. Onderdeel van het personeelsbeleid zijn POP-gesprekken (Persoonlijk Ontwikkelings Plan) en R&O-gesprekken (Resultaat en Ontwikkeling). De commissie adviseert de evaluatie van stafleden op termijn te committeren aan peers. Het Onderwijs Service Centrum en de Dienst Personeel en Organisatie van de universiteit bieden leergangen aan, bijvoorbeeld een Managementleergang voor hoogleraren, UHD’s en bestuurders/stafleden. Op facultair niveau is er didactische ondersteuning door de onderwijskundig kwaliteitszorgmedewerker mogelijk en worden er trainingen gericht op specifieke vernieuwingen of onderwerpen georganiseerd. Een voorbeeld daarvan is de cursus op maat ‘argumentatieleer’ voor docenten, die in de Bacheloropleiding projectwerk verzorgen. Doel is het vergroten van vaardigheden van docenten in het analyseren en beoordelen van de argumentatie van studenten bij de afronding van hun projectwerk. Vrijwel alle docenten uit de ateliers en projectgroepen hebben aan deze cursus deelgenomen Het faculteitsbestuur heeft tevens in 2003 een portfolioleergang (tweedaags) georganiseerd om docenten, die in de Masteropleiding als mentor zouden gaan optreden in het portfolioonderwijs, voor te bereiden op hun rol bij de begeleiding en beoordeling van studenten. Deze leergang is in het najaar van 2003 voor een tweede maal in ingedikte vorm aangeboden om een tweede groep docenten voor te bereiden op het portfolio-onderwijs. In totaal hebben vijftig medewerkers en studenten deelgenomen aan de trainingsdagen over portfolio-onderwijs.
138
QANU / Onderwijsvisitatie Bouwkunde
Het aantal (jonge) medewerkers in deeltijd is de afgelopen jaren gestegen. Dit heeft geleid tot een betere koppeling met de beroepspraktijk en actuele inbreng in de vakken van de opleidingen. Door deze medewerkers een tijdelijke aanstelling te bieden kan makkelijker worden ingesprongen op de flexibele onderwijsvraag. Dit is echter tevens een nadeel gebleken. Door aanstellingen op basis van een tijdelijk contract is de betrokkenheid bij de faculteit en bij onderwijsvernieuwingen niet altijd groot. De komende jaren wil de faculteit daarom het aantal deeltijddocenten beperken. Oordeel commissie: voldoende De commissie concludeert dat de vaste staf gemotiveerd is en kundig op het vakgebied en didactiek. Er wordt voldoende mogelijkheid tot scholing aangeboden. Uit een overzicht in de bijlagen van de zelfstudie blijkt dat daar ruim voldoende gebruik van wordt gemaakt. De faculteit moet zorg blijven besteden aan de kwaliteit(seisen) voor docenten van buiten en deeltijddocenten.
Oordeel op onderwerp Inzet van personeel Op basis van de beoordelingen per facet concludeert de commissie dat het samenvattend oordeel op het niveau van het onderwerp Personeel voor de Master luidt: voldoende.
Onderwerp 4: Voorzieningen F15: Materiële voorzieningen De huisvesting en materiële voorzieningen zijn toereikend om het programma te realiseren.
In de zelfstudie was een uitgebreide beschrijving van de beschikbare faciliteiten voor de Bachelor- en Masteropleiding opgenomen. Men maakt gebruik van de faciliteiten van de faculteit Bouwkunde. Dat zijn onder andere: • • • •
•
•
collegezalen en andere onderwijsruimten die centraal en op de faculteit ter beschikking gesteld worden; leermiddelen, ruimte en meubilair, atelierruimten ten behoeve van het atelier- en projectwerk (studenten krijgen een werkruimte toegewezen in een van de ateliers van de faculteit voor het aantal uren dat voor het betreffende project in het rooster staat gereserveerd); bespreek- en vergaderruimten ten behoeve van voordrachten, colloquia en dergelijke; studentenwerkplaats waar studenten maquettes, productmodellen, proefstukken ten behoeve van onderzoek zelf kunnen vervaardigen. De werkplaats heeft een uitgebreide hoeveelheid apparatuur en studenten kunnen gratis beschikken over de noodzakelijke basismaterialen voor hun werkstukken. Ter ondersteuning is vakbekwaam personeel aanwezig; laboratoria. Het Nederlandse bouwbedrijfsleven maakt voor onderzoek graag gebruik van de geboden faciliteiten. De laboratoria ondersteunen het onderwijs rechtstreeks via de practica waarin gebruikgemaakt wordt van de aanwezige apparatuur. Daarnaast zijn de laboratoria met name ook van belang voor veel afstudeerprojecten; ICT en computerfaciliteiten. De faculteit participeert in het notebookprogramma van de universiteit. In dit kader heeft de faculteit een aantal aanvullende onderwijsfaciliteiten geschapen: een servicedesk met balie en telefonische helpdesk, voor installatie van extra fa-
QANU / Onderwijsvisitatie Bouwkunde
139
•
cultaire software, het aanbieden van voldoende netwerkaansluitingen, beschikbaar maken van aanvullende randapparatuur en printers. Iedere student kan tegen een renteloze lening een laptop krijgen; faculteitsbibliotheek met een van de grootste collecties bouwkundige vakliteratuur van Nederland.
Daarnaast zijn op de faculteit nog een aantal voorzieningen aanwezig zoals studiemateriaalverkoop, een enthescoop (video-enthescoop en foto-enthescoop), een bezonningssimulator en een daglichtkamer. Ook kunnen studenten op uitleenbasis ten behoeve van projectwerk beschikken over digitale camera’s, statieven, diaprojectoren, haspels, overheadprojectoren, projectieschermen, memorecorders, flip-overs, en tv-videocombi’s. Ter ondersteuning is ook een kleine videokopiëer unit voor VHS aanwezig. Er zijn geen specifieke voorzieningen voor deeltijdstudenten omdat zij gewoon dagonderwijs volgen. Studenten zijn tevreden over de faciliteiten, vooral over de laptopvoorziening. Het aantal werkruimten geven zij aan als verbeterpunt. Oordeel commissie: goed De opleiding voldoet voor wat dit facet betreft ruimschoots aan de basiskwaliteit: door de verhuizing naar een ander gebouw op de campus is de opleiding gaan beschikken over goede en ruimere materiële voorzieningen. De flexibiliteit van het gebouw is groot en de mogelijkheden derhalve erg gevarieerd. Bovendien is er sprake van prima voorzieningen zoals de maquettewerkplaats, draadloos internet en bibliotheek. In vergelijking met Bouwkundeopleidingen in het buitenland is de faculteit goed geoutilleerd. F16: Studiebegeleiding De studiebegeleiding en de informatievoorziening aan studenten zijn adequaat met het oog op studievoortgang. De studiebegeleiding en de informatievoorziening aan studenten sluiten aan bij de behoefte van studenten.
De facultaire studieadviseurs voorzien studenten van advies en begeleiding met betrekking tot de studievoortgang. Er zijn daarvoor twee personen in de Bachelor aangesteld, namelijk een studieadviseur speciaal voor de propedeuse en een studieadviseur speciaal voor de postpropedeuse. Een derde studieadviseur is belast met de Masteropleidingen van de faculteit. Studenten krijgen aan het einde van het eerste inschrijvingsjaar een studieadvies van de studieadviseur. Dit is niet bindend. De commissie waardeert de heldere folder waarin uiteen wordt gezet wat studenten van de studieadviseur kunnen verwachten, hoe deze te bereiken is en met welke vragen studenten bij de studieadviseur terechtkunnen. Op de website is ook duidelijke informatie over studieadvies en de inhoud van de studie beschikbaar. Er is geen bijzondere studieadvisering voor deeltijdstudenten. Zij volgen dagonderwijs en kunnen naar de gewone spreekuren komen met vragen. Uit een enquête die begin 2005 (studieadvisering BSc enquête winter 2004-2005, 411 respondenten) onder alle studenten is gehouden, blijkt dat de faculteit beschikt over voldoende studieadvisering (6.3 op een schaal van 10). Er zijn actuele en adequate studie- en studentgegevens. De respondenten zijn tevreden over de gekregen adviezen en deze worden over het al140
QANU / Onderwijsvisitatie Bouwkunde
gemeen ook opgevolgd (beide 3.9 op een schaal van 1-5). Ook zijn ze voldoende tevreden over de begeleiding bij studieproblemen en de bereikbaarheid van de studieadviseurs. Het doorverwijzen naar aansluitende hulpverlening is de laatste jaren verbeterd. De studenten zijn minder tevreden over de actie die de faculteit neemt voor het opheffen van studiebelemmeringen, het bijtijds oproepen bij studievertraging en de samenwerking met andere faculteitsmedewerkers. De faculteit wijst twee mogelijke oorzaken aan voor de genoemde verbeterpunten. Ten eerste is dat onderbezetting van de studieadviseurs en ten tweede het feit dat de respondenten voornamelijk jongere generaties studenten zijn, terwijl de studieadviseurs in het bijzonder veel tijd en moeite gestoken hebben in de ouderejaars generaties. De faculteit neemt de evaluatie serieus en werkt aan verbetering. In de interviews gaven studenten overigens aan dat zij via deze adviseurs voldoende informatie over de opleiding ontvangen om keuzes in hun studie te maken en dat zij tevreden zijn over de begeleiding die de opleiding biedt. Op basis hiervan concludeert de commissie dat ook voor de Masterstudenten het advies voldoende is. Uit evaluatiegegevens van het onderdeel Ontwikkelingsportfolio 2 (2004) blijkt dat studenten tevreden zijn over de begeleiding van het portfolio-onderwijs en de beoordeling van het reflectieverslag door de mentor. De mentoren krijgen gemiddeld een ruime 7 op een tienpuntsschaal. Het universitaire Studenten Service Centrum speelt een rol op het gebied van meer gespecialiseerde studiebegeleiding zoals bijvoorbeeld begeleiding door een studentenpsycholoog en verzorgt studievaardigheid- en intervisietrainingen. Behalve de studieadviseurs spelen ook docenten en portfoliomentoren een rol bij de studiebegeleiding. Docenten die een eerstejaars atelier begeleiden, adviseren studenten bijvoorbeeld bij hun keuze voor een Bachelorprofiel. Portfoliomentoren zijn in de Masteropleiding de gesprekspartner voor de student wanneer deze zich bezint op de keuzes die hij in de Masteropleiding maakt ten aanzien van zijn professionele ontwikkeling. Oordeel commissie: voldoende De commissie concludeert dat de opzet van de begeleiding helder is. Studenten zijn blijkens de gesprekken tevreden over de begeleiding door zowel docenten als facultaire studieadviseurs en over de informatievoorziening. Er zijn nog punten ter verbetering.
Oordeel op onderwerp Voorzieningen Op basis van de beoordelingen per facet concludeert de commissie dat het samenvattend oordeel op het niveau van het onderwerp Voorzieningen voor de Master luidt: voldoende.
Onderwerp 5: Interne kwaliteitszorg F17: Evaluatie resultaten De opleiding wordt periodiek geëvalueerd, mede aan de hand van toetsbare streefdoelen.
De faculteit kent een formeel kwaliteitszorgsysteem. Dit is gericht op het handhaven en verbeteren van de kwaliteit van de onderwijsprogramma’s en de afzonderlijke onderwijseenheden. Zij bevat een reeks van acties, waarin periodiek en systematisch aandacht wordt geschonken aan de verschillende aspecten van kwaliteitsmanagement waaronder handhaving, correctie, verbetering, QANU / Onderwijsvisitatie Bouwkunde
141
interpretatie van resultaten, te nemen maatregelen en controle van de effectiviteit van de implementatie daarvan. Binnen de faculteit werden voor alle opleidingen elf criteria geformuleerd, die periodiek onder de loep worden genomen en waarbij doelmatigheid van en waardering voor het onderwijsprogramma worden onderzocht. Bijvoorbeeld “het studietempo van studenten moet minimaal leiden tot een gestage voortgang door het programma van de opleiding” en “de waardering voor het programma en de vakken door de studenten moet op de diverse meetpunten voldoende scoren (dat wil zeggen op een schaal van 5 minimaal de waarde 3 scoren)”. De faculteit beschikt over instrumenten en methoden waarmee genoemde criteria cyclisch onder de loep worden genomen. De belangrijkste in deze zijn: • • • • • • •
evaluaties van onderwijseenheden door studenten (zowel vakken als projecten, ongeveer 25 per jaar in deze opleiding); alumnionderzoek eens in de zes jaar; voortgangsregistraties door studieadviseur; opleidingscommissie (zie verderop in dit facet); beleidsoverleg tweemaal per jaar over controle van verbeteracties (idem); jaaroverzicht kwaliteitszorg (idem); personeelbeleid: Tychonoperatie en R&O/POP -gesprekken (zie onderwerp 3).
Uit de notulen van de Opleidingscommissie blijkt dat de commissie twee- tot driemaal per jaar een onderzoek uitvoert, zogenaamde audits (volledig en representatief onderzoek) en previews (snel maar niet-volledig representatief onderzoek). In 2003 voerde de Opleidingscommissie bijvoorbeeld een audit uit naar tweedejaarsprojectwerk, in 2004 naar de instroom uit het HBO in de Masteropleiding en de aansluiting van het opleidingsprogramma op deze doelgroep en in 2005 een preview naar de koppeling tussen de projecten 7 en 8. De formele kwaliteitszorg van de faculteit heeft zich de laatste jaren steeds verder ontwikkeld. Illustratief hiervoor is het kwaliteitszorgjaaroverzicht. Hiermee is in 2000 gestart. Deze overzichten bevatten onder andere uitleg over de geldende procedures en afspraken, uitkomsten van onderwijsevaluaties, voorgenomen verbeteracties die daaruit zijn voortgekomen, tentamenresultaten, gevolgde didactische trainingen en externe kwaliteitsonderzoeken. De commissie vindt het zeer informatieve (management) documenten. Sinds collegejaar 2004-2005 is aan de kwaliteitscyclus een nog ontbrekend element toegevoegd. Het rapporteren van verbetermaatregelen aan unitvoorzitters door de docent heeft een opvolgend controlemoment gekregen. Nu wordt ook de implementatie van voorgenomen verbetermaatregelen tweemaal per jaar besproken en gecontroleerd door het beleidsoverleg (Bestuurlijk Overleg Bouwkunde, ook wel BOB). Hiermee is de kwaliteitscyclus rond. Positief vindt de commissie dat studenten op de hoogte gehouden worden over wat er met hun bijdrage aan de evaluaties gedaan wordt. Uitkomsten worden op centaal toegankelijke prikborden gepubliceerd inclusief het commentaar van betrokken docenten. Oordeel commissie: voldoende De commissie is op grond van evaluaties en evaluatieresultaten, die zij gezien heeft, van oordeel dat de opleiding (faculteit) de kwaliteit voldoende bewaakt. De evaluaties worden zowel op module als programmaniveau uitgevoerd, door studenten, docenten en alumni, en het systeem voldoet aan de plan-do-check-act cyclus. 142
QANU / Onderwijsvisitatie Bouwkunde
F18: Maatregelen tot verbetering De uitkomsten van deze evaluatie vormen de basis voor aantoonbare verbetermaatregelen die bijdragen aan realisatie van de streefdoelen.
In het vorige facet is beschreven dat het kwaliteitszorgsysteem leidt tot maatregelen naar aanleiding van evaluatiegegevens en dat deze maatregelen weer op hun beurt geëvalueerd worden (twee keer per jaar door het BOB). De faculteit stelt dat er een cultuur van kwaliteitsdenken en -handelen is ontstaan. Het uit eigen beweging vragen van onderwijskundige ondersteuning wordt gezien als voorbeeld. De commissie constateert op basis van notulen en interviews dat evaluaties leiden tot bijstellingen bijvoorbeeld ten aanzien van de hoeveelheid literatuur en het aantal opdrachten. Naar aanleiding van de facultaire criteria en de vorige visitatie is afgesproken dat een student niet langer dan twee jaar over de propedeusefase mag doen. De vorige visitatiecommissie kwalificeerde de kwaliteitszorg als ondermaats vanwege onduidelijke betrokkenheid van de student en de Opleidingscommissie en het ontbreken van een check op verbeteractiepunten. De commissie constateert dat deze punten verholpen zijn. Oordeel commissie: voldoende De commissie is van oordeel dat evaluaties daadwerkelijk tot verbetermaatregelen leiden. F19: Betrekken van medewerkers, studenten, alumni en beroepenveld Bij de interne kwaliteitszorg zijn medewerkers, studenten, alumni en het afnemend beroepenveld van de opleiding actief betrokken.
Studenten zijn in eerste instantie betrokken bij kwaliteitszorg door de evaluaties van onderwijseenheden. Daarnaast nemen zij deel aan de Opleidingscommissie Bouwkunde (OCB), het Managementteam Opleidingsprogramma Bachelor (MTOB), het Eerstejaars Overleg Bouwkunde (studenten, EOB), het Tweedejaars Overleg Bouwkunde (studenten, TOB) en de studievereniging CHEOPS. Ook via deelname aan de faculteitsraad en de universiteitsraad dragen studenten een steentje bij. De mogelijkheden voor formele inbreng van studenten staan beschreven in de opleidingsgids. Bouwkundestudenten geven overigens aan dat de communicatie over kwaliteitszorg vanuit het management nog voor verbetering vatbaar is. Docenten nemen deel aan formele en informele evaluaties en zijn lid van de Opleidingscommissie en Examencommissie. In 2000 heeft de faculteit een grote enquête laten uitzetten onder afgestudeerden en het beroepenveld. Als de Bachelor- en Masterprogramma’s een aantal jaren lopen zal dit herhaald worden. In 2005 is er een alumni-enquête gehouden (187 respondenten die vanaf januari 2000 zijn afgestudeerd) met vragen over de huidige betrekking (in welke sector, grootte organisatie, type functie en aansluiting op het onderwijs). Via de vereniging van Bouwkundig ingenieurs (VEBI) en het alumnibureau van de universiteit worden contacten onderhouden. Oordeel commissie: voldoende De opleiding betrekt in voldoende mate haar studenten, docenten, alumni en werkgevers bij de kwaliteitszorg.
QANU / Onderwijsvisitatie Bouwkunde
143
Oordeel op onderwerp Interne kwaliteitszorg Op basis van de beoordelingen per facet concludeert de commissie dat het samenvattend oordeel op het niveau van het onderwerp Interne kwaliteitszorg voor Master luidt: voldoende.
Onderwerp 6: Resultaten F20: Gerealiseerd niveau De gerealiseerde eindkwalificaties zijn in overeenstemming met de nagestreefde eindkwalificaties qua niveau, oriëntatie en domeinspecifieke eisen.
Op het moment van schrijven van de zelfevaluatie is het nog geen twee jaar geleden dat de Masteropleiding Architecture Building and Planning van start is gegaan. Dit betekent dat er nog geen afgestudeerden kunnen zijn. Twee afstudeerrichtingen (DDSS en CME) zijn al twee jaar eerder volgens de Masterstructuur gaan werken. Hiervan is tot april 2005 een twintigtal studenten afgestudeerd. De commissie heeft een selectie afstudeerwerken bestudeerd, waaronder een aantal doctoraalscripties. In het algemeen was de commissie zeer tevreden over de werken: ze verdienen relatief hoge cijfers. In alle werkstukken vond de commissie een heldere probleemstelling waaraan de auteurs zich hielden gedurende het schrijven. Meerdere werkstukken kenden echter een iets te brede of ambitieuze doelstelling. Een aantal topics vond de commissie zeer interessant. De betogen waren steeds consistent en de conclusies volgden logisch uit het gepresenteerde materiaal. Soms was een iets uitgebreidere onderbouwing van de conclusies nuttig geweest. Het materiaal werd controleerbaar gepresenteerd en de kernbegrippen waren meestal duidelijk gedefinieerd en geoperationaliseerd. Ook de gekozen methoden en technieken waren correct toegepast. Auteurs gaven er blijk van op de hoogte te zijn van de relevante literatuur op het gebied van hun afstudeeronderwerp. Op twee punten kunnen de meeste werkstukken een verbeterslag maken. Ten eerste het gebruik van noten en verwijzingen. Die worden soms minimaal en niet altijd consistent geredigeerd gebruikt. Ten tweede het taalgebruik. De schrijfstijl was steeds prima, maar de meeste scripties bevatten veel schrijffouten. De alumni-enquête van 2005 (187 respondenten die vanaf januari 2000 zijn afgestudeerd) over het oude ongedeelde programma laat zien dat zij erg positief over het programma en de aansluiting daarvan op de praktijk zijn. De brede bouwkundekennis, het kunnen ontwikkelen en uitwerken van een concept, de omgang met complexe situaties en onvolledige data en maatschappelijk verantwoordelijkheidsgevoel scoren als goed. De onderzoekende en ontwerpende houding van de bouwkundige ingenieur, het begrijpen en interpreteren van aangrenzende kennis, de samenwerking in een multidisciplinair team, rapportage in beeld en geschrift, een attitude van levenslang leren en een kritische houding worden door de alumni allen bovengemiddeld goed gewaardeerd. Voldoende scoren de actuele kennis van een deelgebied van de bouwkunde en het toepassen van uitkomsten van onderzoek in de praktijk. Wat betreft de werkkring blijkt 89% van de respondenten werkzaam te zijn in de sector bouwnijverheid, 93% heeft een aanstelling op basis van het ingenieursdiploma. Deze cijfers tonen aan dat de afgestudeerden inhoudelijk en qua niveau aansluiting vinden op de arbeidsmarkt. De kennis, vaardigheden en attitudes, die beschreven worden in de eindtermen, worden allemaal zeer frequent gebruikt tijdens het werk. De voorbereiding hierop in de opleiding wordt voldoende tot goed gevonden, met een enkele uitschieter naar uitstekend. 144
QANU / Onderwijsvisitatie Bouwkunde
Het beeld dat uit de landelijke WO-Monitor naar voren komt, ziet eruit als volgt: als het gaat om zaken als kans op werk, werkzekerheid en kwaliteit van het werk, scoren afgestudeerde bouwkundigen uit Eindhoven ongeveer conform het landelijk gemiddelde. Op het gebied van aansluiting opleiding-beroepspraktijk, geven Eindhovense afgestudeerden een positiever beeld dan het landelijk gemiddelde. Van de respondenten geeft 81% (tegen 82% landelijk) aan werkzaam te zijn op minimaal WO-niveau en binnen eigen of verwante richting, Op basis van bovenstaande gegevens, ook die van de oude ongedeelde opleiding, concludeert de commissie dat de gerealiseerde eindkwalificaties van de Masteropleiding in overeenstemming (zullen) zijn met de nagestreefde eindtermen, zowel voor de inhoud, het niveau, als ook de oriëntatie en de domeinspecifieke eisen. Oordeel commissie: voldoende Gezien de recente invoering van de Masteropleiding zijn er nog weinig specifieke gegevens over het bereikte niveau. Verondersteld mag worden, dat het gerealiseerde niveau voldoende is, omdat de opleiding met slechts geringe wijzigingen uit een bestaande ongedeelde vijfjarige opleiding is afgeleid. De tevredenheid van alumni bevestigt dit. Inhoudelijk zijn de Masterprojecten volgens de commissie goed, maar de opleiding kan meer aandacht besteden aan de presentatie van de inhoud. F21: Onderwijsrendement Voor het onderwijsrendement zijn streefcijfers geformuleerd in vergelijking met relevante andere opleidingen. Het onderwijsrendement voldoet aan deze streefcijfers.
Het College van Bestuur heeft vastgelegd dat streefdoelen met betrekking tot rendementen en studieduur minimaal vergelijkbaar dienen te zijn met verwante opleidingen in Nederland of het buitenland. Tevens dienen streefdoelen met betrekking tot het rendement te worden afgestemd op de afspraken die daarover in 3TU-verband worden gemaakt. In het verlengde daarvan kent de universiteit een universiteitsbreed streven voor verhoging van het studierendement van Masteropleidingen tot 90% van de instromers. De faculteit Bouwkunde gaat eerstdaags voor alle lopende cohorten streefdoelen voor studierendementen afspreken met het College van Bestuur. De commissie constateert dat sinds de visitatie in 1999 rendementscijfers een punt van aanhoudende zorg zijn geweest. De in de zelfevaluatie van 1999 geconstateerde ‘stuwmeerproblematiek’ is vooral aangepakt via de studieadviseurs. Daarbij zijn de oudere studentengeneraties voortdurend gemonitord en zijn contracten in de vorm van overgangsregelingen afgesloten. Er is sprake van een duidelijk stijgende tendens, waarbij het aantal afgestudeerden in het studiejaar 2004-2005 ruim boven de 200 uitkomt. Er zijn geen gegevens over de enkele deeltijdstudent; dat wordt niet apart bijgehouden. De opleiding geeft in de zelfstudie een analyse van factoren, die invloed hebben op het rendement en over de invloed, die de opleiding kan hebben op deze factoren. Sommige factoren (zoals studiefinanciering, verblijf in het buitenland en bijbaantjes) zijn moeilijk door de opleiding te beïnvloeden. De faculteit geeft aan dat het werkveld ervaring waardeert en geen probleem heeft met een lange studieduur. De opleiding gaat ervan uit dat door de nieuwe strakke planning en begeleiding bij projecten en afstuderen – naast het volgsysteem en studieadvies na eerste jaar – minder uitloop in het afstudeerproces zal ontstaan. QANU / Onderwijsvisitatie Bouwkunde
145
Oordeel commissie: voldoende De commissie concludeert dat de opleiding voldoet voor wat dit facet betreft aan de basiskwaliteit. De rendementscijfers kunnen nog niet langs concrete streefdoelen worden gelegd. Binnen de universiteit worden daartoe op dit moment afspraken gemaakt met de opleidingen. De opleiding heeft voor zichzelf een goede analyse van externe en interne factoren met betrekking tot studieduurbeheersing gemaakt. De strakkere begeleiding zal de rendementscijfers gaan verhogen.
Oordeel op onderwerp Resultaten Op basis van de beoordelingen per facet concludeert de commissie dat het samenvattend oordeel op het niveau van het onderwerp Resultaten voor Master luidt: voldoende.
Onderwerp 7: Internationalisering De faculteit heeft de commissie gevraagd haar internationaliseringsbeleid voor de Masteropleiding te bekijken. Zij nam daarvoor een extra hoofdstuk in de zelfevaluatie op met bijlagen over onder andere de nationaliteit van uitwisselstudenten, de instellingen waar studenten heen gingen, de hoeveelheid studiepunten die gehaald werden en welke vakken inkomende studenten volgden, en nam de directeur internationalisering (Director International Education) op in het programma van de site visit. Uit de aangeboden informatie werd duidelijk dat de faculteit inzet op uitgaande en inkomende studenten. In beide groepen maakt de faculteit onderscheid tussen studenten die internationale ervaring willen opdoen aan een buitenlandse universiteit (algemeen) en studenten die elders specifieke expertise willen verwerven (specifiek). Zij kunnen meedoen aan een uitwisseling op basis van bilaterale Socrates-contracten, dan wel soortgelijke contracten. Het internationaliseringbeleid richt zich tot nu toe vooral op studenten. In het collegejaar 2004-2005 kwamen er ruim negentig studenten naar Eindhoven en gingen er ruim 25 elders studeren. Het streefcijfer is voor beide groepen vijftig per jaar. Uitwisseling van wetenschappelijke staf gebeurt op incidentele en individuele basis (vijf uitgaande docenten in 2003-2004, acht in 2004-2005). De faculteit heeft bepaalde faciliteiten in het kader van internationalisering, zoals: •
•
•
146
een contactpersoon voor uitgaande studenten die adviseert en de administratie verzorgt. Studiepunten die in het buitenland behaald worden, kunnen na toestemming van de verantwoordelijke docent en/of mentor als studiepunten in de vrije keuzeruimte, als Masterproject of als het vak Praktijkproject geadministreerd worden. Over de mogelijkheid om studenten vrijstelling te verlenen voor de vakken die in Eindhoven gegeven worden is nog geen overeenstemming; ondersteuning bij de aanmelding, visumaanvraag, zoeken van huisvesting, openen van een bankrekening. Studenten worden bij aankomst persoonlijk ontvangen door een student en doen mee aan een introductieweek. Zij mogen participeren in het notebookproject. Inkomende en uitgaande studenten die niet specifiek voor bepaalde expertise komen, worden in mindere mate ondersteund; informatievoorziening voor inkomende en uitgaande studenten is via de website van de faculteit georganiseerd. Er is informatie te vinden over projecten, cursussen, aanmelding, contactgegevens et cetera; QANU / Onderwijsvisitatie Bouwkunde
•
talencursus: studenten kunnen aan de TU Eindhoven een cursus volgen voor ‘kleine talen’ (Roemeens, Tsjechisch, Zweeds, Deens, Noors, Fins, Pools, Portugees en Italiaans). ‘Grote talen’ (Engels, Duits, Frans en Spaans) worden gedoceerd aan de gastuniversiteit.
In het kader van het zogenaamde Socrates-uitwisselingsprogramma heeft de faculteit contracten met een veertigtal universiteiten. Voorts participeert de faculteit in de volgende projecten, die door de EU worden gefinancierd en gericht zijn op curriculumontwikkeling, met name Joint Masterprogramma’s binnen de Meta-University: • • • •
Joint Masters Meta-University EC-US: A Consortium for the Transatlantic Study of Design, Planning and Urbanism, and Information Design; Joint Master Planning & Design of the Post-Industrial Landscape; Alfa Exchange Program between Universities of the European Union and Latin America; ASIA LINK Programma Curriculum Development, KU Leuven, TU Eindhoven, Pakistan, India, Sri Lanka.
Voor de inkomende studenten ontwikkelt de faculteit een internationale Topmasteropleiding Design, Planning and Engineering for the Built Environment. Deze opleiding heeft als kader de onderzoeksprogramma’s van de units. Meer dan in de reguliere Masteropleiding kunnen tailor made programmaonderdelen worden opgenomen. Hierbij spelen leerstoelhouders een belangrijke rol. In het vak ‘Competence Management’ wordt per student bekeken hoe het opleidingstraject invulling moet krijgen, op basis van te verkrijgen competenties. Dit leidt tot het vastleggen van een learning agreement met de coördinator van het betreffende expertisegebied. Met deze opleiding wordt het bereiken van de volgende sets van competenties beoogd: • • • •
General competency: Reasoning and reflection, Cooperation and communication and Review and preview; Specific Competency: Disciplinary Foundation; Research & Design Competency: Designing and Objective science; Scientific Competency: Independent Research.
De opleiding heeft een omvang van 120 ECTS credits, waarvan 75 worden behaald aan de TU Eindhoven en 45 worden toegekend als vrijstellingspakket aan de hand van eerder behaalde Masteronderdelen (zognaamde Joint Masterconstructie). De opleiding kan worden gevolgd in een periode van twee semesters en een zomer. Alle drie de perioden kennen een project van 14 of 15 ECTS credits en het programma wordt afgesloten met een scriptie. Oordeel commissie: voldoende De commissie concludeert dat het internationaliseringsbeleid voorzichtig maar realistisch is. Ze juicht het specifieke beleid toe omdat internationalisering in toenemende mate van belang is. De faculteit zal extra inzet moeten plegen om de eigen streefdoelen te behalen. De voorzieningen zijn ruim voldoende. Zij beveelt aan nauwgezet toe te kijken op de kwaliteit van de ontvangende partnerinstellingen en in de toekomst ook in te zetten op internationale samenwerking met betrekking tot onderzoek. De commissie vindt het Masterprogramma dat in ontwikkeling is interessant. Zij heeft het voorgenomen curriculum bekeken en constateert dat het internationale onderwijs net als het reguliere onderwijs gekenmerkt wordt door interactie tussen techniek en vormgeving, projectwerk en een heldere relatie met de onderzoeksprogramma’s van de faculteit.
QANU / Onderwijsvisitatie Bouwkunde
147
Overzicht oordelen Masteropleiding Architecture Building and Planning Onderwerp 1. Doelstellingen van de opleiding
Oordeel Voldoende
2. Programma
Voldoende
3. Inzet van personeel
Voldoende
4. Voorzieningen
Voldoende
5. Interne kwaliteitszorg
Voldoende Voldoende
6. Resultaten
Voldoende
Facet 1. Domeinspecifieke eisen 2. Niveau 3. Oriëntatie 4. Eisen WO 5. Relatie doelstellingen en programma 6. Samenhang programma 7. Studielast 8. Instroom 9. Duur 10. Afstemming vormgeving en inhoud 11. Beoordeling en toetsing 12. Eisen WO 13. Kwantiteit personeel 14. Kwaliteit personeel 15. Materiële voorzieningen 16. Studiebegeleiding 17. Evaluatie resultaten 18. Maatregelen tot verbetering 19. Betrokkenheid van medewerkers, studenten, alumni en beroepenveld 20. Gerealiseerd niveau 21. Onderwijsrendement
Oordeel Goed Voldoende Voldoende Voldoende Goed Goed Voldoende Voldoende Voldoende Voldoende Voldoende Voldoende Voldoende Voldoende Goed Voldoende Voldoende Voldoende Voldoende Voldoende Voldoende
Totaaloordeel Op grond van bovenstaande tabel en de inhoudelijke onderbouwing daarvan waaruit blijkt dat de opleiding op alle zes de onderwerpen een voldoende scoort, is de conclusie dat het totaaloordeel over de opleiding en de deeltijdvariant voldoende is. Ze voldoet op alle facetten aan de basiskwaliteit.
148
QANU / Onderwijsvisitatie Bouwkunde
Bijlage:
Domeinspecifieke en algemene competentiegebieden voor het Master of Science programma Bouwkunde 3
Domeinspecifiek competentiegebied 1. Kennis van en inzicht in het brede domein van bouwkunde en bouwkundige processen. 2. Vaardigheid in het ontwikkelen van bouwkundige processen en producten en kennis van en inzicht in het implementeren van bouwkundige processen en producten. 3. Actuele en diepgaande kennis en inzicht ten aanzien van een deelgebied van bouwkunde. 4. Kennis van en inzicht in wetenschappelijke methoden en technieken die voor het onderscheiden deelgebied van de bouwkunde van belang zijn en deze toe kunnen passen. 5. Het kunnen leveren van een originele bijdrage aan de ontwikkeling van kennis binnen het eigen vakgebied. 6. Een complexe bouwkundige ontwerpopgave kunnen analyseren. 7. Een concept kunnen ontwikkelen en kunnen uitwerken tot een bouwkundig plan. 8. Een onderzoeksopgave kunnen analyseren. 9. Een conceptueel model kunnen ontwikkelen en kunnen uitwerken tot een onderzoeksplan. 10. Een onderzoeksplan zelfstandig kunnen uitvoeren. 11. Over de resultaten van zijn/haar ontwerpende en onderzoekende activiteiten in beeld en geschrift kunnen rapporteren, zowel aan vakgenoten als aan niet-vakgenoten. Algemeen competentiegebied 1. In staat om in een team met een grote disciplinaire verscheidenheid te werken. 2. In staat om leiding te geven aan teams met deskundigen uit verschillende disciplines. 3. Kennis van de rol van adviseur en in staat tot het geven van een onderbouwd advies. 4. Opgaven met een onderzoekende en ontwerpende houding tegemoet treden. 5. In staat tot het begrijpen van kennis van aangrenzende vakgebieden. 6. Omgaan met complexe situaties en zich een oordeel kunnen vormen in geval van onvolledige gegevens. 7. Een kritische houding ten opzichte van eigen werk, het werk van anderen en gangbare opvattingen en denkbeelden binnen het vakgebied (paradigma’s). 8. Het vermogen tot logisch redeneren, opmerkzaamheid en creativiteit. 9. Maatschappelijk verantwoordelijkheidsgevoel en het kunnen leveren van een bijdrage aan de kwaliteit van de gebouwde omgeving. 10. Een houding van levenslang leren.
2
Overgenomen uit Zelfevaluatie Bachelor Bouwkunde, 2005.
QANU / Onderwijsvisitatie Bouwkunde
149
150
QANU / Onderwijsvisitatie Bouwkunde
5.
Bachelor of Science Installatietechnologie, Technische Universiteit Eindhoven
Administratieve gegevens Naam opleiding: CROHO-nummer: Niveau: Oriëntatie: Studielast: Graad: Variant(en): Locatie(s): Einddatum accreditatie:
Installatietechnologie 69301 Bachelor Wetenschappelijk 180 ECTS credits Bachelor of Science Voltijd, deeltijd Eindhoven 31 December 2007
De driejarige Bacheloropleiding Installatietechnologie wordt aangeboden door de faculteit Bouwkunde. De Bacheloropleiding komt voort uit de kopopleiding Installatietechniek en is in september 2002 van start gegaan. Door geringe belangstelling van studenten werd een jaar later besloten de opleiding af te bouwen en over te laten gaan in een minor binnen de Bacheloropleidingen Bouwkunde (vanaf het cursusjaar 2006), Werktuigbouwkunde (vanaf cursusjaar 2007) en Elektrotechniek (vanaf cursusjaar 2008). De vroege start bij Bouwkunde is om een minimale verstoring in de instroom van de Master Building Services te bereiken. Om studenten die in september 2004 deze studie aanvingen voldoende tijd te geven een erkend diploma te behalen acht het bestuur van de faculteit Bouwkunde accreditatie voor de periode 20082013 noodzakelijk. De opleiding wordt in voltijd en deeltijd aangeboden. Er zijn geen studenten ingeschreven in deze variant. Het is universitair beleid de deeltijdvariant wel aan te bieden en dus te accrediteren. Omdat de deeltijdvariant inhoudelijk niet verschilt van het voltijdprogramma en als dagonderwijs wordt aangeboden, bespreekt de commissie in dit rapport alleen in de facetten over samenhang, instroom, onderwijsrendement en studiebegeleiding de deeltijdvariant apart. Tenzij anders vermeld gelden oordelen bij alle facetten automatisch voor beide varianten. De tekst van de onderwerpen 3, 4 en 5 (Personeel, Voorzieningen en Kwaliteitszorg) van dit rapport en dat van de Masteropleiding Building Services zijn hetzelfde. In het Masterrapport is de tekst van facetten 15, 16 en 17 aangevuld met enkele opmerkingen over de duale variant. Het beoordelingskader Onderwerp 1: Doelstellingen opleiding F1: Domeinspecifieke eisen Bachelor en Master De eindkwalificaties van de opleiding sluiten aan bij de eisen die door (buitenlandse) vakgenoten en de beroepspraktijk gesteld worden aan een opleiding in het betreffende domein (vakgebied/discipline en/of beroepspraktijk).
QANU / Onderwijsvisitatie Bouwkunde
151
De doelstelling van de Bacheloropleiding is de vorming van een Bachelor of Science “met een zodanige kennis en zodanig inzicht van het gebied van het ontwerp van installaties in en rondom gebouwen dat hij of zij in staat is, over praktische kennis beschikt, en constructieve en contextuele vaardigheden heeft om in een multidisciplinair en maatschappelijk kader methodisch, in teamverband te ontwerpen en te verwerken”. Vanuit deze specifieke doelstelling heeft de faculteit een aantal eindtermen opgesteld (zie ook facet 2 en 3 en de bijlagen in dit rapport). De eindtermen zullen in de studiegids voor het komende collegejaar opgenomen worden. Ze zijn onderverdeeld in: • • • •
kennis van het ontwerpen van installaties in en rondom gebouwen; kennis van de werktuigbouwkundige systemen; kennis van de elektrotechniek en informatica voor gebouwautomatisering; vaardigheden die gericht zijn op techniek in gebouwen en op het functioneren in een multidisciplinair teamverband.
De onderverdeling in drie soorten disciplinaire kennis sluit volgens de commissie goed aan bij haar domeinbeschrijving die weergegeven is in het eerste hoofdstuk van dit rapport. Daarin komt naar voren dat Installatietechniek een interdisciplinair domein is dat aspecten van met name bouwkunde, werktuigbouwkunde en elektrotechniek omvat. Dit sluit ook helemaal aan op de wens van de beroepspraktijk. De brancheorganisaties (UNETO-VNI, Onri en TVVL) pleiten namelijk al lange tijd voor een multidisciplinaire ingenieur, die de taal van de architect goed begrijpt en die integrale kennis heeft van de bouwfysica, werktuigbouwkunde, elektrotechniek en informatica. Zij juichen deze opleiding toe omdat zij opleidt tot precies die kwalificaties, die zij nodig achten (na de Master). De opleiding heeft de beroepspraktijk betrokken in het proces van (her)formuleren van de eindtermen. Toen de faculteit de kopstudie wilde omzetten naar een Bachelor- en een Masteropleiding, heeft zij het beroepenveld advies gevraagd over welke kennis en vaardigheden in de programma’s een plaats moesten krijgen. De beroepenveldcommissie van vertegenwoordigers van de bovengenoemde brancheorganisaties leverden commentaar op de programmavoorstellen in bijeenkomsten die de opleiding organiseerde. Uit de aangeleverde informatie blijkt dat de eindtermen van de opleiding ook aansluiten bij nationale en internationale eisen uit het academisch veld. Zij zijn namelijk gebaseerd op afspraken die de drie Nederlandse Technische Universiteiten hebben gemaakt over criteria voor academische Bachelors in het technische veld. Deze afspraken zijn vastgelegd in de brochure ‘Criteria voor Academische Bachelor en Master Curricula’ (2005). Oordeel commissie: goed De commissie concludeert dat de doelstelling en de eindtermen van de Bacheloropleiding Installatietechnologie in hoge mate voldoen aan de eisen van het academisch veld en de beroepspraktijk. De commissie beschouwt de opleiding als een belangrijk initiatief en geslaagde poging om beroepseisen en een wetenschappelijke benadering te combineren. De opleiding voldoet ruimschoots aan de basiskwaliteit. Helaas is er een te kleine instroom om de opleiding voort te zetten.
152
QANU / Onderwijsvisitatie Bouwkunde
F2: Niveau: Bachelor en Master De eindkwalificaties van de opleiding sluiten aan bij algemene, internationaal geaccepteerde beschrijvingen van de kwalificaties van een Bachelor of een Master.
De commissie heeft de domeinspecifieke en generieke eindtermen van de opleiding (opgenomen in de bijlagen van dit rapport) vergeleken met de Dublin-descriptoren voor een Bachelor. De eindtermen bestrijken de eerste vier Dublin-descriptoren, bijvoorbeeld: De afgestudeerde • • • •
“heeft kennis van bouwtechnisch ontwerpen, bouwfysisch ontwerpen, constructief ontwerpen, architectonisch ontwerpen” (Kennis en inzicht); “is in staat om een project gefaseerd uit te werken via het traject van oriëntatie, analyse, synthese, uitwerken en dissemination” (Toepassen van kennis en inzicht); “is in staat om opgaven met een onderzoekende en ontwerpende houding tegemoet te treden” (Oordeelsvorming); “is in staat om schriftelijk (rapport, publicatie, poster) en mondeling (voordracht) zijn ideeën onder de aandacht te brengen op een publiek van specialisten of niet specialisten” (Communicatie).
De algemene vaardigheden, die zijn opgenomen in de eindtermen, namelijk “oriënteren (maatschappelijk / technisch), analyseren (uitdiepen), synthese (oplossingen generen), implementeren (de oplossing uitwerken) en rapporteren (mondeling / schriftelijk)”, impliceren de ontwikkeling van een houding van levenslang leren (Dublin-descriptor vijf ). Oordeel commissie: voldoende De commissie concludeert dat met bovenstaande vergelijking aannemelijk is gemaakt dat een afgestudeerde van de Bacheloropleiding Installatietechnologie de kennis en competenties heeft verworven, die verwacht mogen worden bij het academisch niveau van de toegekende Bachelorgraad. F3: Oriëntatie WO De eindkwalificaties van de opleiding sluiten aan bij de volgende beschrijvingen van een Bachelor en een Master: • De eindkwalificaties zijn ontleend aan eisen vanuit de wetenschappelijke discipline, de internationale wetenschapsbeoefening en voor daarvoor in aanmerking komende opleidingen de relevante praktijk in het toekomstige beroepenveld. • Een WO-Bachelor heeft de kwalificaties voor toegang tot ten minste één verdere WO-studie op Masterniveau en eventueel voor het betreden van de arbeidsmarkt. • Een WO-Master heeft de kwalificaties om zelfstandig wetenschappelijk onderzoek te verrichten of multien interdisciplinaire vraagstukken op te lossen in een beroepspraktijk waarvoor een WO-opleiding vereist is of dienstig is.
De eindtermen van de Bacheloropleiding zijn enerzijds gericht op een vervlechting van inputs vanuit bouwkunde, werktuigbouwkunde, elektrotechniek en informatica en anderzijds op het doen van onderzoek en ontwerpen. Dit sluit zoals uit facet 1 bleek goed aan bij de wensen van de brancheorganisaties en van de beroepspraktijk. Over de competentiegebieden onderzoeken en ontwerpen hebben de drie Nederlandse Technische Universiteiten afspraken gemaakt. In de brochure (zie ook facet 1) wordt dat als volgt verwoord: “Voor de technische universiteiten geldt dat ook recht gedaan moet worden aan de complexe wereld van de ingenieurswetenschappen. Daarin spelen naast theorievorming ook QANU / Onderwijsvisitatie Bouwkunde
153
ontwerpen en toepassen een belangrijke rol. Het gaat dan niet alleen om analyseren, modellering, verklaring of voorspelling van bepaalde fenomenen, maar ook om de synthese van kennis ten behoeve van het ontwerpen en maken van nieuwe technische objecten en systemen in een concrete maatschappelijke context. Daarom zijn voorstellingsvermogen, creativiteit, ondernemerschap, probleemoplossingen en integratie belangrijke kenmerken van de academisch gevormde ingenieur.” Volgens de commissie verwijzen de eindtermen van de opleiding duidelijk naar deze competentiegebieden. De student is bij het afronden van de opleiding bijvoorbeeld in staat om: • • •
“projectmatig, in teamverband een onderzoek/ontwerp methodisch uit te werken”; “opgaven met een onderzoekende en ontwerpende houding tegemoet te treden”; “een kritische houding aan te nemen ten opzichte van eigen werk, het werk van anderen en gangbare opvattingen en denkbeelden binnen het vakgebied”.
De Bachelor is specifiek gericht op doorstroom naar de MSc Building Services die de faculteit aanbiedt. Oordeel commissie: voldoende De commissie concludeert dat de afgestudeerde toegang heeft tot ten minste één Masterprogramma en dat de eindkwalificaties zijn ontleend aan eisen gesteld door de wetenschappelijke discipline, de internationale wetenschapsbeoefening (zoals verwoord in de brochure van de drie Technische Universiteiten) en de relevante praktijk in het toekomstige beroepenveld. Oordeel op onderwerp Doelstellingen opleiding Op basis van de beoordelingen per facet concludeert de commissie dat het samenvattend oordeel op het niveau van het onderwerp Doelstellingen opleiding voor Bachelor luidt: voldoende. Onderwerp 2: Programma Het curriculum van de Bacheloropleiding omvat 180 ECTS credits en kent de volgende fasen en onderdelen: •
Installatietechnologie, 23 ECTS credits aan modules verspreid over alle drie de jaren, 64 ECTS credits aan projecten verspreid over alle drie de jaren en 20 ECTS credits stage in het derde jaar; Bouwkunde, 18 ECTS credits verspreid over alle drie de jaren; Elektrotechniek, 12 ECTS credits verspreid over alle drie de jaren; Werktuigbouwkunde, 21 ECTS credits verspreid over alle drie de jaren; Informatica (en wiskunde), 16 ECTS credits verspreid over alle drie de jaren; twee keuzevakken, één in het tweede en één in het derde jaar (samen 6 ECTS credits). 1
• • • • •
1
In 2006 stapt de faculteit over naar een semestersysteem. De opzet zal daardoor iets veranderen.
154
QANU / Onderwijsvisitatie Bouwkunde
F4: Eisen WO Het programma sluit aan bij de volgende criteria voor het programma van een HBO- of een WO-opleiding: • Kennisontwikkeling door studenten vindt plaats in interactie tussen het onderwijs en het wetenschappelijk onderzoek binnen relevante disciplines. • Het programma sluit aan bij ontwikkelingen in de relevante wetenschappelijke discipline(s) door aantoonbare verbanden met actuele wetenschappelijke theorieën. • Het programma waarborgt de ontwikkeling van vaardigheden op het gebied van wetenschappelijk onderzoek. • Bij daarvoor in aanmerking komende opleidingen heeft het programma aantoonbare verbanden met de actuele praktijk van de relevante beroepen.
Uit de bestudeerde informatie blijkt dat het onderwijs research driven en ontwerpgericht is. Het eerste wordt bereikt door de inbreng van docenten, die actief zijn in het onderzoek, in de colleges in de Bacheloropleiding. Zij delen hun onderzoekskennis en -ervaring met studenten in de colleges en begeleiden studenten in het Bachelor-projectwerk. Het ontwerpen heeft een belangrijke rol in het onderwijs, zoals afgesproken tussen de drie Technische Universiteiten. Het ontwerpen krijgt vooral aandacht in het projectwerk. Het Bachelorcurriculum kent acht Ontwerp Gericht Onderwijs (OGO) projecten van ieder 8 ECTS credits. Aan ieder project gaat een onderzoek vooraf dat gericht is op het verkrijgen van de juiste kennis en inzichten om dat ontwerp te maken. De studenten analyseren een ontwerp en de condities waarbinnen dat ontwerp gerealiseerd kan worden. Zij leren een synthese tot stand te brengen tussen de eisen, die voortkomen uit de diverse randvoorwaarden, inzichten uit vooronderzoek en de eigen specifieke kennis en vaardigheden. Het ene project is een ontwerpopdracht, het andere een modelleeropdracht, een derde is een gezondheidsanalyse van een gebouw, een vierde als adviseur van een bouwteam en het laatste is een multidisciplinair project. Er worden elk jaar verschillende thema’s aangepakt. In het derde OGO-project (derde trimester eerste jaar) bijvoorbeeld moest een groep van vier tot zes studenten als ‘ingenieursbureau’ een opdracht uitvoeren, waarbij verschillende aspecten met betrekking tot comfort of energieverbruik moesten worden gemeten: in 2001 was het thema ‘Eisen aan comfort’, in 2002 ‘Klimaatregeling voor een collegezaal’, in 2003 ‘Prestaties OXY cel (adiabatische koeling)’ en in 2004 ‘Luchtkwaliteit in schoollokalen’. De projecten worden ingebed in bestaande onderzoeksprogramma’s. Een voorbeeld daarvan is het derde project van het tweede jaar ‘Modellering en regeling van luchtbehandeling’ dat aansluit op een lopend promotieonderzoek van de vakgroep. Ook is er aansluiting van deze projecten op de praktijk: in het project ‘Flexibel beheer en conditionering van gebouwen met meerdere gebruikers’ (eerste project tweede jaar) wordt samengewerkt met de Gemeente Eindhoven en energiebedrijf NRE. De verbanden met de beroepspraktijk zijn duidelijk. Ten eerste uit de boven beschreven Bacheloropdrachten: een student leert werken vanuit de prestaties, die een gebouw moet leveren (thermisch comfort, verlichtingssterkte, geluidsdrukniveau, energiegebruik et cetera) en een rol te spelen in een ontwerpteam. Hiermee wordt voldaan de behoefte voor conceptuele installateurs vanuit het veld. De vaardigheden, die in het projectwerk aan bod komen zoals voorbereiden, uitvoeren en afwerken van ontwerp- en onderzoeksopgave zijn domeinspecifiek en generiek. Ten tweede doen studenten in het derde Bachelorjaar een bedrijfsstage van 20 ECTS credits, waarin zij direct contact hebben met de werkvloer. Studenten leren daarmee in een vroeg stadium het beroepenveld kennen om een gefundeerde keuze te kunnen maken om als BSc Installatietechnologie af te gaan studeren of door te gaan in de MSc Building Services. Ten derde organiseert de studievereniging Mollier ieder jaar verschillende excursies naar het bedrijfsleven en een bedrijvendag. QANU / Onderwijsvisitatie Bouwkunde
155
De opleiding is gericht op een brede interdisciplinaire wetenschappelijke vorming. Dat blijkt uit de heldere (disciplinaire) trajecten, die in het programma zijn aangebracht. Er is een traject Installatiewetenschappen, Bouwkunde, Elektrotechniek, Werktuigbouwkunde en Informatica. De commissie heeft gezien dat de opleiding wetenschappelijke publicaties en congresbijdragen in het onderwijs gebruikt. Het verwerven van academische vaardigheden is ook goed in het programma verwerkt. Reflecteren en oordeelsvorming komen bijvoorbeeld ruimschoots aan bod in de OGO-projecten, maar ook in een vak als ‘Architectonisch ontwerpen’ (jaar 2). In het projectwerk wordt veel aandacht besteed aan andere vaardigheden zoals communiceren, presenteren en samenwerken. Oordeel commissie: goed De commissie concludeert dat het programma op sterke wijze enerzijds de ontwikkeling van academische attitude en wetenschappelijke vaardigheden waarborgt en anderzijds sterke aantoonbare verbanden met de actuele beroepspraktijk integreert. De commissie waardeert deze aanpak. Er worden ruimschoots actuele exacte wetenschappelijke theorieën gedoceerd en de disciplines kennen duidelijke trajecten door het programma heen.
F5: Relatie tussen doelstellingen en inhoud programma Het programma is een adequate concretisering van de eindkwalificaties, qua niveau, oriëntatie en domeinspecifieke eisen. De eindkwalificaties zijn adequaat vertaald in leerdoelen van (onderdelen van) het programma. De inhoud van het programma biedt studenten de mogelijkheid om de geformuleerde eindkwalificaties te bereiken.
De opleiding geeft in de zelfstudie door middel van een matrix een helder overzicht van de relatie tussen de eindtermen en onderdelen van het curriculum. De eindtermen van de Bachelorleiding zijn door de opleiding onderverdeeld in domeinkennis, projectvaardigheden en academische vaardigheden. Uit de studiegids (online) blijkt dat leerdoelen onderdeel van de vakbeschrijvingen zijn. Domeinspecifieke kennis komt voornamelijk in het cursorisch onderwijs aan bod. Er zijn modules in Bouwkunde, Werktuigbouwkunde, Elektrotechniek, Informatica en Installatietechnologie: • • • •
156
De bouwkundige vakken zijn vakken uit het bouwkunde programma, zoals ‘bouwtechnisch ontwerpen’, ‘bouwfysisch ontwerpen’, ‘constructief ontwerpen’, ‘architectonisch ontwerpen’ en ‘technologie en duurzaamheid’; vakken uit het werktuigbouwkundig programma zijn onder ander ‘mechanica’, ‘dynamica’, ‘systeemanalyse’, ‘fysische verschijnselen’, ‘thermodynamica’ en ‘procestechnische constructies’; vakken uit het elektrotechniek programma zijn onder andere ‘elektriciteitsleer’ (netwerktheorie en velden in de elektrotechniek), ‘basis elektrische energievoorziening’ en ‘aandrijftechniek’; vakken uit het informatica programma zijn onder andere ‘object georiënteerd programmeren’ en ‘computernetwerken’.
QANU / Onderwijsvisitatie Bouwkunde
Deze vakken vormen een basis voor de Installatietechnologiemodules ‘Installatietechnologie in vogelvluchtontwerpen van installaties’, ‘Basisbegrippen klimaatinstallaties’, ‘Introduction to building performance simulation’, ‘HVAC modelling’, ‘Integratie gebouw en klimaatinstallaties’, ‘(Thermische) energie en distributiesystemen’ en ‘Praktische Verlichtingskunde’. Zoals in het vorige facet aangestipt is, hebben studenten naast het cursorisch onderwijs acht OGO-projecten en een stage op het gebied van Installatietechnologie. In deze onderdelen komen projectvaardigheden en academische vaardigheden aan bod. Zowel de projecten als de stage geven de student inzicht in de toekomstige beroepspraktijk. Gekoppeld aan de projectactiviteiten worden trainingen verzorgd in onder andere projectmatig werken, vergaderen, rapporteren, presenteren, het maken van een poster of paper en meet- en programmeervaardigheden. Het laatste Bachelorproject (in het derde trimester van het derde jaar) is een multidisciplinair project waarbij de studenten de installatietechnologische adviseurs bij het multidisciplinaire project van de Bacheloropleiding Bouwkunde zijn. De eindtermen worden bereikt door de bovenbeschreven onderdelen van het curriculum. Het feit dat per trimester vier cursorische vakken en een project geprogrammeerd zijn, en het project inhoudelijk zo veel mogelijk gekoppeld wordt aan de vakken, versterkt dit proces. Het curriculum kent ten slotte nog twee keuzevakken, één in het tweede en één in het derde studiejaar. Binnen het keuzepakket kan de student zich profileren door vakken te kiezen in de richtingen werktuigbouwkunde, bouwkunde, elektrotechniek, of bedrijfskunde. Daarnaast biedt het projectwerk de nodige flexibiliteit voor een student om het curriculum in te richten naar zijn of haar interesse. Oordeel commissie: goed De commissie concludeert dat het curriculum duidelijk interdisciplinair is zowel in toelevering inhoudelijk vanuit werktuigbouwkunde, elektrotechniek, informatica en bouwkunde, als in de toepassing in het projectwerk. Dit is ook wat de studenten aantrekt in de opleiding: zij willen breder dan in één discipline opgeleid worden. De faculteit heeft een totaaloverzicht opgesteld van de dekking van leerdoelen en eindtermen dat richtinggevend is voor docenten. De commissie concludeert dat het programma een goede concretisering van de eindkwalificaties is, qua niveau, oriëntatie en domeinspecifieke eisen. Ze constateert dat de programmaonderdelen heldere leerdoelen kennen en dat deze leerdoelen een goede operationalisering van de eindtermen van het programma zijn. De opleiding voldoet ruimschoots aan de basiskwaliteit: de concretisering van de eindtermen is in het curriculum terug te vinden, zowel die op het gebied van domeinkennis als die van project- en onderzoeksvaardigheden. Alumni zijn erg tevreden over de mogelijkheid die het programma biedt om de geformuleerde eindkwalificaties te bereiken. F6: Samenhang programma Studenten volgen een inhoudelijk samenhangend studieprogramma.
Samenhang tussen de drie studiejaren blijkt uit het feit dat de propedeuse de basis legt voor volgende jaren. In het eerste jaar ligt de nadruk op het modelleren van klimaatprocessen, het regelen van die processen en de gebouwautomatisering. De fysische processen binnen het vakgebied (ingebed in een bouwkundige setting) worden bestudeerd. In het tweede jaar staat de analyse van klimaatsystemen centraal en in het derde jaar de automatisering van de gebouwbeheersystemen. QANU / Onderwijsvisitatie Bouwkunde
157
In de (online) studiegids staat steeds vermeld welke module(s) met goed gevolg moet(en) zijn afgerond voordat een student aan een volgende module kan beginnen. Interdisciplinariteit is het sleutelwoord in het domein van de installatietechnologie. De opleiding Building Services/Installatietechnologie is bij uitstek een interdisciplinaire opleiding, zoals in vorige facetten werd geconcludeerd. De student moet een uitgebreide kennis ontwikkelen van de bouwkunde, werktuigbouwkunde, elektrotechniek en informatica. In het BSc Installatietechnologie programma is dat expliciet zichtbaar. De vakken worden dan ook voor een groot deel verzorgd binnen een interfacultaire setting. Sommige vakken van andere faculteiten worden echt speciaal voor de studenten Installatietechnologie gedoceerd, andere vakken volgen zij met andere studenten (zoals Bouwkunde). Het curriculum is ontwikkeld langs leerlijnen van de disciplines. Deze lijnen brengen samenhang in het curriculum. Juist de samenwerking tussen de disciplines spreekt de studenten aan. De samenhang tussen de lijnen en disciplines wordt bereikt door per trimester vier vakken en een project te programmeren. Het project is inhoudelijk gekoppeld aan de vakken en zorgt voor een goede balans tussen theorie en praktijk. Aan het begin van het derde jaar is een stage voorzien om het beroepenveld vroeg te leren kennen. Aangezien het deeltijdprogramma inhoudelijk niet afwijkt van en in dezelfde volgorde doorlopen moet worden als het programma voor voltijdstudenten is de samenhang ook voor deze variant gegarandeerd. Oordeel commissie: goed De commissie constateert dat het programma zowel qua opzet als qua inhoud ruim voldoende samenhang vertoont. Modules worden volgordelijk aangeboden. De samenhang tussen de disciplines en tussen theorie en praktijk is een bijzonder sterk punt. F7: Studielast Het programma is studeerbaar doordat factoren, die betrekking hebben op dat programma en die de studievoortgang belemmeren zo veel mogelijk worden weggenomen.
In de online studiegids staat een curriculumoverzicht met daarin de studiepuntenverdeling. Ook in de modulebeschrijvingen wordt de studielast vermeld, net als de verdeling van onderwijsvormen in de module. De opleiding stelt dat de ervaringen sinds 2002 laten zien dat het programma van de opleiding studeerbaar is. Er zijn geen studiebelemmerende factoren en de kleinschaligheid zorgt ervoor dat studenten en docenten goed contact hebben over studielast en struikelblokken. De opleiding geeft geen aanleiding om te veronderstellen dat het programma te zwaar zou zijn. Studenten onderstrepen dit. De studielast is evenredig verspreid over de trimesters, ieder telt 20 ECTS credits. Studenten gaven aan dat modules altijd doorgaan, ook wanneer er slechts een klein aantal studenten zich inschrijven. Daar ligt dus geen struikelblok. Er zijn geen deeltijdstudenten en dus geen evaluatiegegevens over de studielast bij deze groep. Oordeel commissie: voldoende De commissie concludeert op basis van de interviews dat de studielast weliswaar hoog is, maar goed te doen. Over de spreiding van de studielast en/of struikelblokken heeft de commissie geen klachten vernomen.
158
QANU / Onderwijsvisitatie Bouwkunde
F8: Instroom Het programma sluit qua vorm en inhoud aan bij de kwalificaties van de instromende studenten: • WO-Bachelor: VWO, HBO-propedeuse of daarmee vergelijkbare kwalificaties, blijkend uit toelatingsonderzoek. • WO-Master: Bachelor en eventueel (inhoudelijke) selectie.
Studenten hadden tot 2004 toegang tot de Bacheloropleiding Installatietechnologie met: • •
een VWO-diploma met het profiel Natuur en Techniek en Natuur en Gezondheid; een HBO-propedeuse of daarmee vergelijkbare kwalificaties (blijkens uit een toelatingsonderzoek).
De toelatingeisen staan beschreven in het Opleidings- en Examenreglement. Het universitaire Studenten Services Centrum beoordeelt of instromende studenten voldoen aan de toelatingseisen. Studenten geven aan dat in de voorlichting via de website van de universiteit, voorlichtingsmateriaal en voorlichtingsbijeenkomsten een adequaat en realistisch beeld gegeven wordt van de opleiding en de loopbaanperspectieven na het afstuderen. De opleiding had in de cursusjaren 2002-2003 en 2003-2004 een zogenaamde VWO-WO-aansluitdocent aangesteld. Hij sprak met eerstejaarsstudenten en docenten om potentiële aansluitproblemen de vinden. Op zijn advies is er in 2003 een vak ‘rekenvaardigheid’ geprogrammeerd ter ondersteuning van de wiskundevakken. De commissie waardeert deze activiteit. De commissie kan geen oordeel vormen over de aansluiting van de opleiding met een HBO-propedeuse, omdat er slechts één student van deze regelgeving gebruik heeft gemaakt. Zij is ervan overtuigd dat als zich onverhoopt aansluitproblemen voordoen, de kleinschaligheid van de opleiding ervoor zorgt dat het spoedig opgemerkt en aangepakt wordt door persoonlijke begeleiding door docenten en met samenwerking aan projecten. Een belangrijk probleem bij de instroom – hoewel geen criterium voor dit facet – is het geringe aantal nieuwe studenten. Deze heeft ertoe geleid dat de opleiding afgebouwd wordt. In het licht van de wensen uit het beroepveld is dit betreurenswaardig. De instroom lag tussen 2000 tot 2005 tussen één en vier studenten per jaar. Er zijn geen deeltijdstudenten. In totaal zijn er twintig Bachelorstudenten in 2005. Waarschijnlijk speelt de onbekendheid van deze studierichting bij VWO-scholieren hierin een rol. Die voorlichting had op dit punt wellicht beter gekund. Oordeel commissie: voldoende De opleiding voldoet aan de basiskwaliteit. Het sluit aan op de kwalificaties van instromende studenten en aansluitproblemen zijn onderzocht en aangepakt. F9: Duur De opleiding voldoet aan formele eisen met betrekking tot de omvang van het curriculum: WO-Bachelor: in de regel 180 studiepunten. WO-Master: minimaal 60 studiepunten, afhankelijk van de opleiding.
De Bachelorfase omvat 180 ECTS credits. Het aantal studiepunten is vastgelegd in de opleidingsgids en in het onderwijs- en examenreglement (OER). De studiepunten worden QANU / Onderwijsvisitatie Bouwkunde
159
gelijkmatig over de gehele opleiding verdeeld à rato van 20 studiepunten per trimester, zodat er geen onnodige piekbelastingen ontstaan. Hiermee voldoet het programma aan de wettelijke eis en voldoet het aan de formele eisen met betrekking tot de omvang van het curriculum. Oordeel commissie: voldoende F10: Afstemming tussen vormgeving en inhoud Het didactisch concept is in lijn met de doelstellingen. De werkvormen sluiten aan bij het didactisch concept.
De opleiding beschrijft het didactisch concept als ‘Onderzoek en Ontwerp gericht Onderwijs’ en als een balans tussen docentgestuurd en studentactiverend onderwijs. Het docentgestuurd onderwijs komt aan bod in hoorcolleges, instructiecolleges, het begeleiden van zelfstudiesessies en skill-labs. Het studentactiverend onderwijs heeft de vorm van projectwerk. Vanaf het eerste trimester werken studenten in teamverband aan projecten. Het projectwerk richt zich specifiek op onderzoeken en ontwerpen. Onderzoek betekent in de Bachelor een onderzoekende attitude, eerder dan een grensverleggend zoeken. Kennis en inzicht worden verworven tijdens cursorisch onderwijs en zelfstudie, terwijl toepassing, analyse en synthese aan de orde komen in projectwerk en afstudeerproject. Het programma kent verplichte vakken, keuzevakken, projecten en een externe stage. Aan de basis van competentieontwikkeling ligt (in het projectwerk) de metafoor van het ingenieursadvies en ontwerpbureau. Ieder team runt vanaf trimester 1 tot trimester 9 als het ware een ingenieursadvies en ontwerpbureau in ontwikkeling. In het eerste jaar worden de basiscompetenties voor het runnen van een ingenieursbureau eigengemaakt, in het tweede jaar worden de teams geconfronteerd met lastige academische opdrachten (zoals TNO-opdrachten of opdrachten van een ander onderzoeksinstituut) en in het derde jaar ontwikkelen de studenten een professionele creatieve attitude en werken ze aan serieuze opdrachten van externe opdrachtgevers. De kenmerken ‘research driven’, ‘ontwerpgericht’ en ‘interdisciplinariteit’ komen alle drie terug in de verschillende projecten. Naast het werken aan projecten volgen studenten skill-labs. De werkvormen die in het Bachelorprogramma terugkomen, zijn colleges, projectwerk en stage. De meeste studiepunten worden besteed aan colleges, namelijk 96 ECTS credits. In deze onderwijsvorm staat per contactuur twee uur zelfstudie. Voor het projectwerk kent ieder contactuur tien uur zelfstudie. Van deze werkvorm zijn 64 studiepunten in het curriculum voorzien. De stage heeft een verhouding 1:8 en telt 20 ECTS credits. Oordeel commissie: goed Volgens de commissie is de werkvorm cursorisch onderwijs in lijn met het concept docentgestuurd onderwijs en de werkvorm projectwerk met het concept studentactiverend onderwijs. De commissie concludeert uit de interviews met studenten dat zij erg tevreden zijn over de verhouding theorie (cursorisch onderwijs) en praktijk (projecten en stage). De commissie waardeert het bijzonder dat de opleiding een stage in het curriculum heeft ingebouwd. F11: Beoordeling en toetsing Door de beoordelingen, toetsingen en examens wordt adequaat getoetst of de studenten de leerdoelen van (onderdelen van) het programma hebben gerealiseerd.
160
QANU / Onderwijsvisitatie Bouwkunde
In de Onderwijs- en Examenregeling en in de Regels en Richtlijnen worden de richtlijnen en afspraken met betrekking tot toetsen, beoordelen en examens vastgelegd. Uit deze documenten blijkt dat alle onderwijsonderdelen worden getoetst, dat tentamens tweemaal worden aangeboden per jaar en dat de opleiding één examen, namelijk het afsluitend Bachelorexamen, kent. De opleiding streeft naar een evenwichtige mix van verschillende toetsvormen. De opleiding onderscheidt: schriftelijk tentamen, mondeling tentamen, mondelinge presentatie en werkstuk. Een schriftelijk tentamen kan in de klassieke vorm afgenomen worden, maar ook met behulp van een notebook. Het werkstuk kan de vorm hebben van een set tekeningen als afronding van een ontwerpproject of een verslag als afronding van een onderzoeksproject. Het schriftelijke tentamen en de mondelinge ondervraging zijn tentamenvormen die gebruikt worden als afronding van cursorisch onderwijs en zelfstudie. Dergelijke toetsen worden afgenomen door één examinator. Het houden van een presentatie, het vervaardigen van een set tekeningen of het schrijven van een verslag zijn tentamenvormen, waarin de student in staat gesteld wordt zijn vorderingen op de hogere beheersingsniveaus aan te tonen. Deze middelen zijn geschikt om bijvoorbeeld de analyse van de ontwerp- dan wel onderzoeksopgave weer te geven. Ook stellen zij de student in staat duidelijk te maken hoe hij/zij in zijn/haar oplossing voor een ontwerp dan wel onderzoekopgave een synthese tot stand gebracht heeft tussen de relevante bevindingen, die uitkomst zijn van het betreffende project. Bachelorprojecten worden beoordeeld door ten minste twee examinatoren. De stage wordt begeleid door de stagecoördinator, die tevens wetenschappelijk medewerker is. De student moet zelf een stage vinden. Dat is volgens de studenten, waarmee de commissie sprak, geen probleem; een bezoek aan een bedrijf met de studievereniging levert vaak direct een stageplaats op. Het doel van de stage is het uitvoeren van een concrete opdracht. De coördinator helpt bij het opstarten van de stage en heeft een rol bij het goedkeuren, begeleiden en coördineren van de stage. Iedere student krijgt een map met een stagereglement met toelichting, een model stageovereenkomst, informatie over verzekeren en een afrondingsformulier. Oordeel commissie: voldoende Op grond van een steekproef van schriftelijke toetsen en werkstukken, die de commissie heeft ingezien, stelt zij vast dat de opleiding bewust omgaat met verschillende toetsvormen en de relatie met de leerdoelen. Zij acht de kwaliteit en consistentie van de toetsing gewaarborgd door de handleidingen en stage- en scriptiereglementen en de opvolging ervan door de verantwoordelijke stafleden
Oordeel op onderwerp Programma Op basis van de beoordelingen per facet concludeert de commissie dat het samenvattend oordeel op het niveau van het onderwerp Programma voor Bachelor luidt: voldoende.
Onderwerp 3: Inzet van personeel Het faculteitsbestuur heeft expliciet gekozen voor een principe van sturing op hoofdlijnen met een grote mate van vrijheid voor de leerstoelgroepen ten aanzien van de eigen taken. Om na te gaan hoe het personeelsbeleid op unit (leerstoel) niveau meer inhoud gegeven kon worden werd in 2003 de Operatie Tychon ingezet. QANU / Onderwijsvisitatie Bouwkunde
161
F12: Eisen WO De opleiding sluit aan bij de volgende criteria voor de inzet van personeel van een WO-opleiding: Het onderwijs wordt voor een belangrijk deel verzorgd door onderzoekers die een bijdrage leveren aan de ontwikkeling van het vakgebied.
Een belangrijk deel van de docenten voor het cursorisch onderwijs en tutoren voor het projectonderwijs van de opleidingen Installatietechnologie en Building Services (BSc en MSc) wordt geleverd door de Unit ‘Building Physics and Systems’ van de faculteit Bouwkunde. Deze afdeling heeft negen deeltijdse hoogleraren waarvan de helft gepromoveerd is. Van de universitair hoofddocenten is ruim 80% gepromoveerd en van de tien universitair docenten een kwart. Er zijn 43 promovendi aan de unit verbonden. Het aantal gepromoveerden is relatief laag door het feit dat veel bij het onderwijs betrokken medewerkers in deeltijd zijn aangesteld, omdat ze tevens een reguliere baan in het beroepenveld vervullen. Dat is voor deze opleidingen ook het geval (bijvoorbeeld Kropman). Andere deeltijders hebben een baan als wetenschappelijk medewerker bij zusteruniversiteiten (bijvoorbeeld KU Leuven). Dit versterkt de actualiteit en het wetenschappelijke karakter van de vakinhoud van het onderwijs. Daarnaast worden promovendi betrokken bij het begeleiden van practica en Masterprojecten. De commissie constateert wel een stijgende lijn in het aantal promoties en ziet dat het facultaire personeelsbeleid rekening houdt met de onderzoeksoutput van de staf. Een recente onderzoeksvisitatie (februari 2005) oordeelt positief over de wetenschappelijke reputatie van de medewerkers aan de onderzoeksprogramma’s van de faculteit Bouwkunde. Deze onderzoeksvisitatiecommissie oordeelde dat met name het toegepaste onderzoek aan de faculteit bijdraagt aan de disseminatie en gebruik van onderzoeksresultaten aan praktijkbeoefenaars. Naast fundamentele wetenschappelijke theorie speelt ook de toegepaste wetenschap een belangrijke rol bij ontwerp- en planningsaspecten binnen de opleidingen. Dat is onder meer terug te vinden in de projectopdrachten binnen de opleidingen. Het onderwijs van de opleiding BSc Installatietechnologie en de keuzevakken van de MSc Building Services wordt ook door docenten van de faculteiten Werktuigbouwkunde, Elektrotechniek, Wiskunde en Informatica verzorgd. De opleidingen van deze vier faculteiten zijn recent geaccrediteerd. In de zelfstudie was een lijst opgenomen van vakken per opleiding en de verantwoordelijke docenten met rang en titel. Vrijwel alle docenten uit de andere faculteiten zijn gepromoveerd. Met name het toegepaste onderzoek aan de faculteit draagt volgens de commissie bij aan de disseminatie en gebruik van onderzoeksresultaten aan praktijkbeoefenaars. Naast fundamentele wetenschappelijke theorie speelt ook de toegepaste wetenschap een belangrijke rol bij ontwerp- en planningsaspecten binnen de opleidingen. Dat is onder meer terug te vinden in de projectopdrachten binnen de opleidingen. Oordeel commissie: voldoende De commissie constateert dat de stafmedewerkers van de faculteit Bouwkunde en de andere faculteiten onderzoek doen en een bijdrage leveren aan de ontwikkeling van het vakgebied. Het aantal gepromoveerde medewerkers aan de faculteit Bouwkunde is nog niet ideaal maar duidelijk groeiende. Er zijn veel PhD-studenten verbonden aan de vakgroep.
162
QANU / Onderwijsvisitatie Bouwkunde
F13: Kwantiteit personeel Er wordt voldoende personeel ingezet om de opleiding met de gewenste kwaliteit te verzorgen.
De afstemming tussen de onderwijsvraag en geleverde capaciteit gebeurt in direct overleg tussen opleidingsdirecteur en voorzitters van de units. Zij geven aan dat er voldoende sturing is om de kwaliteit van de opleiding te kunnen waarborgen. De afspraken, die worden gemaakt met medewerkers van andere faculteiten, leiden niet tot problemen. Naar het oordeel van de opleidingsdirecteur is er een goede samenwerking tussen de opleiding installatietechnologie enerzijds en de meewerkende faculteiten anderzijds. De opleiding kan niet precies aangeven hoeveel fte (fulltime equivalent) er in onderwijs wordt gestopt. Input komt volgens de zelfstudie van 139 medewerkers. Dat komt omdat de meeste modules worden gezorgd in samenwerking met of door docenten van andere faculteiten én voor studenten van verschillende opleidingen. In het cursorisch onderwijs verzorgd door andere opleidingen is de staf-studentratio minder gunstig dan in de projecten van Installatietechnologie en Buildings Services. De unit ‘Building Physics and Systems’ van de faculteit Bouwkunde, die het meeste onderwijs verzorgt in de opleidingen Installatietechnologie en Building Services, bestaat uit 71 personen (5.4 fte hoogleraar, 4.4 fte UHD, 8.4 fte UD, 43 fte promovendi en 2.4 overig personeel). Dit is in ieder geval ruim voldoende voor de beperkte studentenomvang van twintig Bachelorstudenten en Masterstudenten (in 2004 twintig voltijdse en vijftien duale studenten, inclusief studenten in het schakeljaar). Oordeel commissie: voldoende De commissie constateert, mede gezien de huidige beperkte studentomvang, dat er voldoende personeel is voor het verzorgen van kwalitatief goed onderwijs. F14: Kwaliteit personeel Het personeel is gekwalificeerd voor de inhoudelijke, onderwijskundige en organisatorische realisatie van het programma.
De opleiding is tevreden over de deskundigheid van docenten en tutoren. De inhoudelijke expertise van de staf is gegarandeerd door de input uit de verschillende faculteiten. Iedere faculteit levert de persoon met de passende kennis. De afspraken leiden niet tot problemen zoals in het vorige facet is beschreven. De praktijkervaring van docenten (zie facet 1) resulteert in een goede mix van kennis van theorie en praktijk. Uit evaluaties blijkt dat ook de studenten tevreden zijn over de inhoudelijke kwaliteit van de docenten. Tijdens de interviews onderstreepten zij dat docenten goed onderwijs geven en altijd bereikbaar zijn. De opleidingsdirecteur houdt beoordelingsgesprekken met de medewerkers van de eigen unit. Hierin wordt aandacht besteed aan inhoudelijke en didactische kwaliteiten. Onderdeel van het personeelsbeleid zijn POP-gesprekken (Persoonlijk Ontwikkelings Plan) en R&O-gesprekken (Resultaat en Ontwikkeling). De commissie adviseert de evaluatie van stafleden op termijn te committeren aan peers. Hij heeft overleg met de coördinatoren van de toeleverende opleidingen over het onderwijspakket dat hij afneemt. Ze spreken dan over het geleverde onderwijs, QANU / Onderwijsvisitatie Bouwkunde
163
de kwaliteit daarvan, de roostering, en of er aanvullend onderwijs nodig is. Tevens volgt hij elk trimester een module om te zien hoe de docenten het doen. Er zijn voor het personeel verschillende mogelijkheden voor professionalisering op het gebied van onderwijs en didactiek. Vanuit de units en de leerstoelgroepen worden medewerkers gestimuleerd om van deze mogelijkheden gebruik te maken. Oordeel commissie: goed De commissie concludeert dat de staf gemotiveerd is en kundig op het vakgebied en didactiek. Zij constateert dat de betrokken docenten bijzonder gedreven zijn. Hoewel zij uit verschillende faculteiten komen, opereren ze duidelijk als groep. De commissie concludeert dat de juiste personen uit andere faculteiten worden aangetrokken. Oordeel op onderwerp Inzet personeel Op basis van de beoordelingen per facet concludeert de commissie dat het samenvattend oordeel op het niveau van het onderwerp Personeel voor de Bachelor luidt: voldoende. Onderwerp 4: Voorzieningen F15: Materiële voorzieningen De huisvesting en materiële voorzieningen zijn toereikend om het programma te realiseren.
In de zelfstudie was een uitgebreide beschrijving van de beschikbare faciliteiten voor de Bachelor- en Masteropleiding opgenomen. Men maakt gebruik van de faciliteiten van de faculteit Bouwkunde. Dat zijn onder andere: • • • •
•
•
•
164
collegezalen en andere onderwijsruimten op de faculteit; leermiddelen, ruimte en meubilair, atelierruimten ten behoeve van het atelier- en projectwerk; studenten krijgen een werkruimte toegewezen in één van de ateliers van de faculteit voor het aantal uren dat voor het betreffende project in het rooster staat gereserveerd; bespreek- en vergaderruimten ten behoeve van voordrachten, colloquia en dergelijke; studentenwerkplaats waar studenten maquettes, productmodellen, proefstukken ten behoeve van onderzoek zelf kunnen vervaardigen. Het maquetteatelier heeft een uitgebreide hoeveelheid apparatuur en studenten kunnen gratis beschikken over de noodzakelijke basismaterialen voor hun werkstukken. Ter ondersteuning is vakbekwaam personeel aanwezig; laboratoria. Het Nederlandse bouwbedrijfsleven maakt voor onderzoek graag gebruik van de geboden faciliteiten. De laboratoria ondersteunen het onderwijs rechtstreeks via de practica waarin gebruik gemaakt wordt van de aanwezige apparatuur. Daarnaast zijn de laboratoria met name ook van belang voor veel afstudeerprojecten. het zeer goed uitgerust maquetteatelier; ICT en computerfaciliteiten. De faculteit participeert in het notebookprogramma van de universiteit. In dit kader heeft de faculteit een aantal aanvullende onderwijsfaciliteiten geschapen: een servicedesk met balie en telefonische helpdesk, voor installatie van extrafacultaire software, het aanbieden van voldoende netwerkaansluitingen, beschikbaar maken van aanvullende randapparatuur en printers; Faculteitsbibliotheek met één van de grootste collecties bouwkundige vakliteratuur van Nederland. Studenten maken ook gebruik van de bibliotheken van de andere faculteiten die verbonden zijn aan de opleiding. QANU / Onderwijsvisitatie Bouwkunde
Daarnaast zijn op de faculteit nog een aantal voorzieningen aanwezig zoals studiemateriaalverkoop, een enthescoop (video-enthescoop en foto-enthescoop), een bezonningssimulator en een daglichtkamer. Daarnaast kunnen studenten op uitleenbasis ten behoeve van projectwerk beschikken over digitale camera’s, statieven, diaprojectoren, haspels, overheadprojectoren, projectieschermen, memorecorders, flip-overs, en tv-videocombi’s. Ter ondersteuning is ook een kleine videokopiëer unit voor VHS aanwezig. Er zijn geen specifieke voorzieningen voor deeltijdstudenten omdat zij gewoon dagonderwijs volgen. Oordeel commissie: goed De opleiding voldoet ruimschoots aan de basiskwaliteit: door de verhuizing naar een ander gebouw op de campus beschikt de opleiding over goede en ruimere materiële voorzieningen. De flexibiliteit van het gebouw is groot en de mogelijkheden derhalve erg gevarieerd. In vergelijking met Bouwkundeopleidingen in het buitenland is de faculteit goed geoutilleerd. F16: Studiebegeleiding De studiebegeleiding en de informatievoorziening aan studenten zijn adequaat met het oog op studievoortgang. De studiebegeleiding en de informatievoorziening aan studenten sluiten aan bij de behoefte van studenten.
Voor de begeleiding van de zes Bachelorprojecten is het tutorschap ontwikkeld: drie docenten begeleiden de groepjes. De betrokkenheid en toegankelijkheid van docenten is in deze dunbevolkte opleiding groot. De facultaire studieadviseurs voorzien studenten van advies en begeleiding met betrekking tot de studievoortgang. Er zijn daarvoor twee personen in de Bachelor aangesteld, namelijk een studieadviseur speciaal voor de propedeuse en een studieadviseur speciaal voor de postpropedeuse. Een derde studieadviseur is belast met de Masteropleidingen van de faculteit. Studenten krijgen aan het einde van het eerste inschrijvingsjaar een studieadvies van de studieadviseur. Dit is niet bindend. De commissie vindt de folder, waarin uiteen wordt gezet wat studenten van de studieadviseur kunnen verwachten, hoe deze te bereiken is en met welke vragen studenten bij de studieadviseur terechtkunnen helder. Op de website is ook duidelijke informatie beschikbaar over studieadvies en de inhoud van de studie. Studenten gaven aan dat zij via deze adviseurs voldoende informatie over de opleiding ontvangen om keuzes in hun studie te maken en dat zij tevreden zijn over de begeleiding, die de opleiding biedt. Er zijn geen speciale voorzieningen getroffen voor deeltijdstudenten. Zij volgen immers dagonderwijs. Het universitaire Onderwijs Service Centrum speelt een rol op het gebied van meer gespecialiseerde studiebegeleiding zoals bijvoorbeeld begeleiding door een studentenpsycholoog en verzorgt studievaardigheid- en intervisietrainingen. Oordeel commissie: voldoende De commissie concludeert dat de opzet van de begeleiding helder is en wordt gekenmerkt door kleinschaligheid. Studenten zijn blijkens de gesprekken tevreden over de begeleiding door zowel docenten als facultaire studieadviseurs. Ook over de informatievoorziening zijn zij positief. QANU / Onderwijsvisitatie Bouwkunde
165
Oordeel op onderwerp Voorzieningen Op basis van de beoordelingen per facet concludeert de commissie dat het samenvattend oordeel op het niveau van het onderwerp Voorzieningen voor de Bachelor luidt: voldoende.
Onderwerp 5: Interne kwaliteitszorg F17: Evaluatie resultaten De opleiding wordt periodiek geëvalueerd, mede aan de hand van toetsbare streefdoelen.
De faculteit kent een formeel kwaliteitszorgsysteem. Dat is gericht op het handhaven en verbeteren van de kwaliteit van de onderwijsprogramma’s en de afzonderlijke onderwijseenheden. Het bevat een reeks van acties waarin periodiek en systematisch aandacht wordt geschonken aan de verschillende aspecten van kwaliteitsmanagement waaronder handhaving, correctie, verbetering, interpretatie van resultaten, te nemen maatregelen en controle van de effectiviteit van de implementatie daarvan. Binnen de faculteit werden voor alle opleidingen elf criteria geformuleerd, die periodiek onder de loep worden genomen en waarbij doelmatigheid van en waardering voor het onderwijsprogramma worden onderzocht. Bijvoorbeeld “het studietempo van studenten moet minimaal leiden tot een gestage voortgang door het programma van de opleiding” en “de waardering voor het programma en de vakken door de studenten moet op de diverse meetpunten voldoende scoren (dat wil zeggen op een schaal van 5 minimaal de waarde 3 scoren)”. De faculteit beschikt over een instrumenten en methoden waarmee genoemde criteria cyclisch onder de loep worden genomen. De belangrijkste in deze zijn: • • • • • • •
module-evaluaties door studenten (zowel vakken als projecten, ongeveer 25 per jaar in deze opleiding); alumnionderzoek eens in de zes jaar; voortgangsregistraties door studieadviseur; opleidingscommissie (zie verderop in dit facet); beleidsoverleg tweemaal per jaar over controle van verbeteracties (idem); jaaroverzicht kwaliteitszorg (idem); personeelbeleid (zie onderwerp 3).
De formele kwaliteitszorg van de faculteit heeft zich de laatste jaren steeds verder ontwikkeld. Illustratief hiervoor is het kwaliteitszorgjaaroverzicht. Hiermee is in 2000 gestart. Deze overzichten bevatten onder andere uitleg over de geldende procedures en afspraken, uitkomsten van onderwijsevaluaties, voorgenomen verbeteracties die daaruit zijn voortgekomen, tentamenresultaten, gevolgde didactische trainingen en externe kwaliteitsonderzoeken. De commissie vindt het zeer informatieve (management) documenten. Sinds collegejaar 2004-2005 is aan de kwaliteitscyclus een nog ontbrekend element toegevoegd. Het rapporteren van verbetermaatregelen aan unitvoorzitters door de docent heeft een opvolgend controlemoment gekregen. Nu wordt ook de implementatie van voorgenomen verbetermaatregelen tweemaal per jaar besproken en gecontroleerd door het beleidsoverleg (Bestuurlijk Overleg Bouwkunde, ook wel BOB). Hiermee is de kwaliteitscyclus rond.
166
QANU / Onderwijsvisitatie Bouwkunde
Positief vindt de commissie dat studenten op de hoogte gehouden worden over wat er met hun bijdrage aan de evaluaties gedaan wordt. Uitkomsten worden op centaal toegankelijke prikborden gepubliceerd inclusief het commentaar van betrokken docenten. Omdat de opleidingen Installatietechnologie/Buildings Services kleinschalig zijn, verloopt de kwaliteitszorg voornamelijk via informele lijnen. Tijdens projecten wordt geïnventariseerd wat studenten vinden. Studenten van Installatietechnologie nemen deel aan module-evaluaties van vakken die door andere faculteiten of opleidingen verzorgd worden, maar de opleidingsdirecteur heeft geen gedifferentieerd inzicht in de uitslagen. Hij krijgt wel apart de punten door die ‘zijn’ studenten gescoord hebben voor de modules en kan altijd contact opnemen met de voorzitter van de betreffende unit als hij een klacht vernomen heeft (via de Opleidingscommissie, het Onderwijs Management Team, het bestuur van de studievereniging of direct via de studenten). Uit de notulen van de Opleidingscommissie blijkt dat de commissie dicht op het primaire proces zit. De leden – ook uit de andere faculteiten die bijdragen aan het programma – bespreken per trimester met studenten uit alle jaren (twee per fase) alle vakken, die het trimester daarvoor aangeboden zijn. Daarnaast bestuderen ze de evaluatiegegevens van alle modules en ontwikkelen ze verbetervoorstellen voor de opleidingsdirecteur. Aan het einde van het jaar legt de Opleidingscommissie alle evaluaties nog eens bij elkaar om langetermijnontwikkelingen te bestuderen. Oordeel commissie: voldoende De commissie is op grond van evaluaties en evaluatieresultaten die zij gezien heeft van oordeel dat de opleiding (faculteit) de kwaliteit voldoende bewaakt. De evaluaties gescheiden via formele en vooral informele weg. Voor dat laatste heeft de commissie begrip. Ze begreep dat er in de overgang van trimesters naar semesters (2005-2006 naar 2006-2007) een uitgebreide programmaevaluatie komt. F18: Maatregelen tot verbetering De uitkomsten van deze evaluatie vormen de basis voor aantoonbare verbetermaatregelen die bijdragen aan realisatie van de streefdoelen.
In het vorige facet is beschreven dat het kwaliteitszorgsysteem leidt tot maatregelen naar aanleiding van evaluatiegegevens en dat deze maatregelen weer op hun beurt geëvalueerd worden. De faculteit stelt dat er een cultuur van kwaliteitsdenken en -handelen is ontstaan. Het uit eigen beweging vragen van onderwijskundige ondersteuning wordt gezien als voorbeeld. De commissie constateert op basis van notulen en interviews dat evaluaties leiden tot bijstellingen bijvoorbeeld ten aanzien van de hoeveelheid literatuur en het aantal opdrachten. De kleinschaligheid van de opleiding maakt het mogelijk snel in te spelen op kleine veranderingen, die informeel geconstateerd zijn door docent en student. Ook zijn er maatregelen getroffen naar aanleiding van de rapportage door de vorige visitatiecommissie. Deze kwalificeerde de kwaliteitszorg als ondermaats vanwege onduidelijke betrokkenheid van de student en de Opleidingscommissie en het ontbreken van een check op verbeteractiepunten. De commissie constateert dat deze punten verholpen zijn. Oordeel commissie: voldoende QANU / Onderwijsvisitatie Bouwkunde
167
De commissie is van oordeel dat evaluaties daadwerkelijk tot verbetermaatregelen leiden. Ze betreurt het dat er onvoldoende effectieve maatregelen getroffen werden om de instroom te vergroten. F19: Betrekken van medewerkers, studenten, alumni en beroepenveld Bij de interne kwaliteitszorg zijn medewerkers, studenten, alumni en het afnemend beroepenveld van de opleiding actief betrokken.
Studenten zijn in eerste instantie betrokken bij kwaliteitszorg door de module-evaluaties. Daarnaast nemen zij deel aan de Opleidingscommissie en is een student lid van het Onderwijsmanagamentteam. Docenten worden ook betrokken bij de kwaliteitszorg van de opleidingen. Zij nemen deel aan formele en informele evaluaties en zijn lid van de Opleidingscommissie. De Opleidingscommissie heeft ook leden van de andere faculteiten die bijdragen aan het programma. Docenten zijn tevens lid van de Examencommissie. In 2000 heeft de faculteit afgestudeerden van de kopopleiding Installatietechniek en afgevaardigden van het beroepenveld het vijfjarige programma van de nieuwe opleiding Installatietechnologie voorgelegd voor advies. Als de Bachelor- en Masterprogramma’s een aantal jaar lopen zal dit herhaald worden. De opleiding heeft een alumnivereniging de ‘Schoone Lije’ in opbouw. Oordeel commissie: voldoende De opleiding betrekt in voldoende mate haar studenten, docenten, alumni en werkgevers bij de kwaliteitszorg. Oordeel op onderwerp Interne kwaliteitszorg Op basis van de beoordelingen per facet concludeert de commissie dat het samenvattend oordeel op het niveau van het onderwerp Interne kwaliteitszorg voor Bachelor luidt: voldoende. Onderwerp 6: Resultaten F20: Gerealiseerd niveau De gerealiseerde eindkwalificaties zijn in overeenstemming met de nagestreefde eindkwalificaties qua niveau, oriëntatie en domeinspecifieke eisen.
De Bacheloropleiding is van start gegaan in september 2002 en per september 2004 is de werving van nieuwe studenten gestaakt. Tot nu toe hebben drie studenten het diploma Bachelor of Science Installatietechnologie gehaald. Twee studenten zijn doorgestroomd naar de Master of Science Building Services en de derde is gaan werken in het beoogde beroependomein. De huidige Bachelorstudenten, waarmee de commissie sprak, willen allemaal door naar de Master. De opleiding kent geen Bachelorscriptie, maar een projectwerk in alle drie de jaren. De commissie heeft een selectie van de Bachelorprojecten bekeken en concludeert dat deze in meerderheid op het goede niveau zijn uitgevoerd (eerste, tweede en derde Bachelorjaar). Daarnaast 168
QANU / Onderwijsvisitatie Bouwkunde
heeft de commissie een aantal scripties van het oude vierjarige programma gelezen. Hiervan oordeelde zij dat inhoud van goede tot zeer goede kwaliteit is, maar dat de vorm voor verbetering vatbaar is (zie het rapport Master of Science Building Services). Oordeel commissie: voldoende De commissie kan op basis van deze aantallen redelijkerwijs geen uitspraak doen over gerealiseerde eindkwalificaties. Zij vindt wel dat verondersteld mag worden dat het gerealiseerde niveau voldoende is, omdat de opleiding met zorg is samengesteld uit onderdelen van bestaande opleidingen van verschillende faculteiten. Ook de goede contacten met brancheorganisaties en het beroepenveld kunnen deze veronderstelling steunen. F21: Onderwijsrendement Voor het onderwijsrendement zijn streefcijfers geformuleerd in vergelijking met relevante andere opleidingen. Het onderwijsrendement voldoet aan deze streefcijfers.
De streefcijfers van de opleiding voor het Bachelorrendement zijn na drie jaar 80% en na vier jaar 100% geslaagden. De opleiding geeft in de zelfstudie een analyse van factoren die invloed hebben op het rendement en over de invloed, die de opleiding kan hebben op deze factoren. Sommige factoren (zoals studiefinanciering, verblijf in het buitenland en bijbaantjes) zijn moeilijk door de opleiding te beïnvloeden. De instroom in het Bachelorprogramma is kleiner of gelijk aan vier studenten per jaar geweest tussen 2002 en 2004. De commissie begrijpt dat de opleiding op basis van dit kleine aantal en het feit dat de opleiding pas sinds 2002 bestaat geen gegronde uitspraken kan doen over de doorstroom. De eerste cijfers wijzen erop dat het curriculum studeerbaar is binnen drie jaar: de twee VWO-studenten die in september 2002 begonnen behaalden hun diploma in drie jaar. Er is geen ervaring met deeltijdstudenten en dus ook niet met de studieduur van de variant. Oordeel commissie: voldoende De commissie concludeert dat het rendement van de opleiding vanwege de kleine aantallen studenten niet aan het streefrendement gespiegeld kan worden. Zij heeft op basis van interviews met studenten vertrouwen in de studeerbaarheid van het programma (zie facet 8) en daarmee in de mogelijkheid om de opleiding binnen drie jaar af te ronden. Oordeel op onderwerp Resultaten Op basis van de beoordelingen per facet concludeert de commissie dat het samenvattend oordeel op het niveau van het onderwerp Resultaten voor Bachelor luidt: voldoende.
QANU / Onderwijsvisitatie Bouwkunde
169
Overzicht oordelen Bacheloropleiding Installatietechnologie Onderwerp 1. Doelstellingen van de opleiding
Oordeel Voldoende
2. Programma
Voldoende
3. Inzet van personeel
Voldoende
4. Voorzieningen
Voldoende
5. Interne kwaliteitszorg
Voldoende Voldoende
6. Resultaten
Voldoende
Facet 1. Domeinspecifieke eisen 2. Niveau 3. Oriëntatie 4. Eisen WO 5. Relatie doelstellingen en programma 6. Samenhang programma 7. Studielast 8. Instroom 9. Duur 10. Afstemming vormgeving en inhoud 11. Beoordeling en toetsing 12. Eisen WO 13. Kwantiteit personeel 14. Kwaliteit personeel 15. Materiële voorzieningen 16. Studiebegeleiding 17. Evaluatie resultaten 18. Maatregelen tot verbetering 19. Betrokkenheid van medewerkers, studenten, alumni en beroepenveld 20. Gerealiseerd niveau 21. Onderwijsrendement
Oordeel Goed Voldoende Voldoende Goed Goed Goed Voldoende Voldoende Voldoende Goed Voldoende Voldoende Voldoende Goed Goed Voldoende Voldoende Voldoende Voldoende Voldoende Voldoende
Totaaloordeel Op grond van bovenstaande tabel en de inhoudelijke onderbouwing daarvan, waaruit blijkt dat de opleiding op alle zes de onderwerpen een voldoende scoort, is de conclusie dat het totaaloordeel over de opleiding en de deeltijdvariant voldoende is. Ze voldoet op alle facetten aan de basiskwaliteit.
170
QANU / Onderwijsvisitatie Bouwkunde
Bijlage: Domeinspecifieke en algemene competentiegebieden voor het Bachelor of Science programma Installatietechnologie2 1. Heeft kennis van: • • • • • •
de calculus, lineaire algebra en multivariabele analyse; de fysica (fysische verschijnselen, warmteleer; thermodynamica, fysische transportverschijnselen); bouwtechnisch ontwerpen, bouwfysisch ontwerpen, constructief ontwerpen, architectonisch ontwerpen; ontwerpen van klimaatinstallaties; integraal ontwerp van gebouw en klimaatinstallaties; modelleren, regelen, simuleren van technische systemen in gebouwen; gebouwbeheerssystemen, computernetwerken, automatiseren van installatiesystemen.
2. Is in staat om: • •
projectmatig, in teamverband een onderzoek/ontwerp methodisch uit te werken; een project gefaseerd uit te werken via het traject van oriëntatie, analyse, synthese, uitwerken en dissemination.
3. Is in staat om: • •
opgaven met een onderzoekende en ontwerpende houding tegemoet te treden; om te gaan met complexe situaties en zich een oordeel te vormen van de sociaal maatschappelijke of ethische aspecten – een kritische houding aan te nemen ten opzichte van eigen werk, het werk van anderen en gangbare opvattingen en denkbeelden binnen het vakgebied.
4. Is in staat om: • •
als teamlid binnen een projectgroep communicatief te functioneren; schriftelijk (rapport, publicatie, poster) en mondeling (voordracht) zijn ideeën onder de aandacht te brengen op een publiek van specialisten of niet specialisten.
5. De algemene vaardigheden: • • • • •
oriënteren (maatschappelijk/technisch), analyseren (uitdiepen), synthese (oplossingen generen), implementeren (de oplossing uitwerken), rapporteren (mondeling/schriftelijk),
impliceren de leervaardigheden die de student in staat stelt een houding van levenslang leren te ontwikkelen.
2
Uit Zelfstudie Bacheloropleiding Installatietechnologie, 2005.
QANU / Onderwijsvisitatie Bouwkunde
171
172
QANU / Onderwijsvisitatie Bouwkunde
6.
Master of Science Building Services, Technische Universiteit Eindhoven
Administratieve gegevens Naam opleiding: CROHO-nummer: Niveau: Oriëntatie: Studielast: Graad: Variant(en): Locatie(s): Einddatum accreditatie:
Building Services 69301 Master Wetenschappelijk 120 ECTS credits Master of Science Voltijd, deeltijd, duaal Eindhoven 31 December 2007
De tweejarige Masteropleiding Building Services wordt aangeboden door de faculteit Bouwkunde. De Masteropleiding komt voort uit de kopopleiding Installatietechniek en is in september 2002 van start gegaan. Door geringe belangstelling van studenten werd één jaar later besloten de Bacheloropleiding af te bouwen en over te laten gaan in een minor binnen de Bacheloropleidingen Bouwkunde (vanaf het cursusjaar 2006), Werktuigbouwkunde (vanaf cursusjaar 2007) en Elektrotechniek (vanaf cursusjaar 2008). De vroege start bij Bouwkunde is om een minimale verstoring in de instroom van de Master Building Services te bereiken. De Masteropleiding blijft wel bestaan. De opleiding wordt in voltijd en deeltijd aangeboden. Er is tevens een duale variant. Er zijn geen studenten ingeschreven in de deeltijdvariant. De opleiding adviseert geïnteresseerden voor de duale variant te kiezen. Het is universitair beleid de deeltijdvariant wel aan te bieden en dus te accrediteren. Omdat het curriculum van de beide varianten inhoudelijk niet verschilt van het voltijdse programma, bespreekt de commissie in dit rapport in enkele facetten de varianten apart zoals aansluiting beroepenveld, samenhang, instroom, studierendement en studiebegeleiding. Tenzij anders vermeld gelden oordelen bij alle facetten automatisch voor alle varianten. De tekst van de onderwerpen 3, 4 en 5 (Personeel, Voorzieningen en Kwaliteitszorg) van dit rapport en dat van de Bacheloropleiding Installatietechnologie zijn hetzelfde. In dit rapport is de tekst van facetten 15, 16 en 17 aangevuld met enkele opmerkingen over de duale variant. Het beoordelingskader Onderwerp 1: Doelstellingen opleiding F1: Domeinspecifieke eisen Bachelor en Master De eindkwalificaties van de opleiding sluiten aan bij de eisen die door (buitenlandse) vakgenoten en de beroepspraktijk gesteld worden aan een opleiding in het betreffende domein (vakgebied/discipline en/of beroepspraktijk).
QANU / Onderwijsvisitatie Bouwkunde
173
De doelstelling van de Masteropleiding is de vorming van een Master of Science “met een zodanige kennis en een zodanig inzicht op het gebied van het integraal ontwerp van installaties in en rondom gebouwen dat hij of zij in staat is, over praktische kennis beschikt, en constructieve en contextuele inzicht heeft om in een multidisciplinair en maatschappelijk kader methodisch, in teamverband te ontwerpen en te verwerken.” Vanuit deze specifieke doelstelling heeft de faculteit een aantal eindtermen opgesteld (zie facet 2 en 3 en de bijlagen van dit rapport). De eindtermen zullen in de studiegids voor het komende collegejaar opgenomen worden. Ze zijn onderverdeeld in: • • • •
kennis van het integraal ontwerpen van installaties in en rondom gebouwen; kennis van de hoofdthema’s van de Installatietechnologie/ Building Services; onderzoekende houding leidend tot oplossen van praktische problemen; vaardigheden die gericht zijn op het functioneren in een multidisciplinair teamverband.
Uit de aangeleverde informatie blijkt dat de eindtermen van de opleiding aansluiten bij nationale en internationale eisen uit het academisch veld. Zij zijn namelijk gebaseerd op afspraken, die de drie Nederlandse Technische Universiteiten hebben gemaakt over criteria voor academische Masters in het technische veld. Deze afspraken zijn vastgelegd in de brochure ‘Criteria voor Academische Bachelor en Master Curricula’ (2005). De doelstelling sluit ook aan bij het domeinspecifieke referentiekader van de commissie. Het meest opvallend is de verbinding van de doelstelling van deze opleiding met de beroepspraktijk. De brancheorganisaties (UNETO-VNI, TVVL en Onri) pleiten al lange tijd voor een multidisciplinaire ingenieur, die de taal van de architect goed begrijpt en die integrale kennis heeft van de bouwfysica, werktuigbouwkunde, elektrotechniek en informatica. Zij juichen deze opleiding toe, omdat het opleidt tot precies die kwalificaties, die zij nodig achten (na de Master). De opleiding heeft de beroepspraktijk betrokken in het proces van (her)formuleren van de eindtermen. Toen de faculteit de kopstudie wilde omzetten naar een Bachelor- en een Masteropleiding heeft zij het beroepenveld advies gevraagd over welke kennis en vaardigheden in de programma’s een plaats moesten krijgen. De beroepenveldcommissie van vertegenwoordigers van de bovengenoemde brancheorganisaties leverden commentaar op de programmavoorstellen in bijeenkomsten, die de opleiding organiseerde. De mogelijkheid om het programma in een duale vorm te volgen maakt de verbinding met het beroepenveld krachtig. Oordeel commissie: goed De commissie concludeert dat de doelstelling en de eindtermen van de Masteropleiding Building Services in hoge mate voldoen aan de eisen van het academisch veld en de beroepspraktijk. De commissie beschouwt de opleiding als een belangrijk initiatief en als een geslaagde poging om beroepseisen en een wetenschappelijke benadering te combineren. F2: Niveau: Bachelor en Master De eindkwalificaties van de opleiding sluiten aan bij algemene, internationaal geaccepteerde beschrijvingen van de kwalificaties van een Bachelor of een Master.
De commissie heeft de domeinspecifieke en generieke eindtermen van de opleiding (opgenomen in de bijlagen van dit rapport) vergeleken met de Dublin-descriptoren voor een Master. De eindtermen bestrijken de eerste vier Dublin-descriptoren, bijvoorbeeld: 174
QANU / Onderwijsvisitatie Bouwkunde
• • • •
“Heeft kennis van Integral building design en Building performance simulations” en “Heeft kennis verdiept door keuzevakken en Masterprojecten” (Kennis en inzicht); “Is in staat om een integraal ontwerp van installatiesystemen in een gebouw methodisch vorm te geven en complexe gebouwen/installaties te analyseren, modeleren en simuleren” (Toepassen van kennis en inzicht); “Is in staat om om te gaan met complexe situaties en zich een oordeel te vormen in geval van onvolledige gegevens” (Oordeelsvorming); “Is in staat om schriftelijk (rapport, publicatie, poster) en mondeling (voordracht) zijn ideeën onder de aandacht te brengen op een publiek van specialisten of niet specialisten” (Communicatie).
De algemene vaardigheden, die in de eindtermen zijn opgenomen namelijk “oriënteren (maatschappelijk/technisch), analyseren (uitdiepen), synthese (oplossingen generen), implementeren (de oplossing uitwerken) en rapporteren (mondeling/schriftelijk)”, impliceren de ontwikkeling van een houding van levenslang leren (Dublin-descriptor vijf ). Oordeel commissie: voldoende De commissie concludeert dat met bovenstaande vergelijking aannemelijk is gemaakt dat een afgestudeerde van de Masteropleiding Building Services de kennis en competenties heeft verworven, die verwacht mogen worden bij het academisch niveau van de toegekende Mastergraad zoals verdiepte kennis en omgaan met complexe materie en onvolledige informatie. F3: Oriëntatie WO De eindkwalificaties van de opleiding sluiten aan bij de volgende beschrijvingen van een Bachelor en een Master: • De eindkwalificaties zijn ontleend aan eisen vanuit de wetenschappelijke discipline, de internationale wetenschapsbeoefening en voor daarvoor in aanmerking komende opleidingen de relevante praktijk in het toekomstige beroepenveld. • Een WO-Bachelor heeft de kwalificaties voor toegang tot ten minste één verdere WO-studie op Masterniveau en eventueel voor het betreden van de arbeidsmarkt. • Een WO-Master heeft de kwalificaties om zelfstandig wetenschappelijk onderzoek te verrichten of multien interdisciplinaire vraagstukken op te lossen in een beroepspraktijk waarvoor een WO-opleiding vereist is of dienstig is.
In Installatietechnologie gaat het om de zorg voor een goed, comfortabel, veilig en gezond klimaat in gebouwen, met behoud van de architectonische kwaliteiten. De verwezenlijking van zulke goede woon- of werkomgeving vraagt om een goede integratie van diverse installaties. De eindtermen van de Masteropleiding zijn daarop gericht, zoals onder andere blijkt uit: • • •
“Is in staat om een integraal ontwerp van installatiesystemen in een gebouw methodisch vorm te geven”, “Is in staat om complexe gebouwen/installaties te analyseren, modeleren en simuleren” en “Is in staat om veilige, gezonde en comfortabele gebouwen te ontwerpen”.
Daarnaast is een installatiedeskundige in staat samen te werken met architecten en andere betrokkenen uit het werkveld, zoals blijkt uit eindtermen:
QANU / Onderwijsvisitatie Bouwkunde
175
• •
“Is in staat om als teamlid binnen een projectgroep communicatief te functioneren” en “Is in staat om projectmatig, zelfstandig in teamverband een onderzoek/ ontwerpopgave uit te werken”.
Deze kwalificaties voorzien in de behoefte van de brancheorganisaties en van de beroepspraktijk zoals in facet 1 beschreven. Over de competentiegebieden onderzoeken en ontwerpen hebben de drie Nederlandse Technische Universiteiten afspraken. In de brochure (zie ook facet 1) wordt dat als volgt verwoord: “Voor de technische universiteiten geldt dat ook recht gedaan moet worden aan de complexe wereld van de ingenieurswetenschappen. Daarin spelen naast theorievorming ook ontwerpen en toepassen een belangrijke rol. Het gaat dan niet alleen om analyseren, modellering, verklaring of voorspelling van bepaalde fenomenen, maar ook om de synthese van kennis ten behoeve van het ontwerpen en maken van nieuwe technische objecten en systemen in een concrete maatschappelijke context. Daarom zijn voorstellingsvermogen, creativiteit, ondernemerschap, probleemoplossingen en integratie belangrijke kenmerken van de academisch gevormde ingenieur.” Volgens de commissie verwijzen de eindtermen van de opleiding duidelijk naar deze competentiegebieden. De student is bij het afronden van de opleiding bijvoorbeeld in staat om: • • • •
“opgaven met een onderzoekende en ontwerpende houding tegemoet te treden”; “kennis van aangrenzende vakgebieden te begrijpen en de gevolgen te interpreteren”; “om te gaan met complexe situaties en zich een oordeel te vormen in geval van onvolledige gegevens”; “een kritische houding aan te nemen ten opzichte van eigen werk, het werk van anderen en gangbare opvattingen en denkbeelden binnen het vakgebied en denkbeelden binnen het vakgebied”.
Onderzoek en ontwerp, kennisontwikkeling en kennisvalorisatie, evenals wetenschapsbeoefening en beroepspraktijk, liggen op deze wijze nauw verweven in de opleiding. Diezelfde geïntegreerde oriëntatie op het vakdomein leidt de student naar een vervolgtraject van promotieonderzoek. Oordeel commissie: voldoende De commissie concludeert dat de afgestudeerde toegang heeft tot een promotietraject en dat de eindkwalificaties zijn ontleend aan eisen vanuit de wetenschappelijke discipline en de internationale wetenschapsbeoefening, zoals verwoord in de brochure van de drie Technische Universiteiten en vanuit de relevante praktijk in het toekomstige beroepenveld. Volwaardige wetenschapsbeoefening ziet de commissie eerder specifiek als taakstelling voor het promotieonderzoek weggelegd. Oordeel op onderwerp Doelstellingen opleiding Op basis van de beoordelingen per facet concludeert de commissie dat het samenvattend oordeel op het niveau van het onderwerp Doelstellingen opleiding voor Master luidt: voldoende.
176
QANU / Onderwijsvisitatie Bouwkunde
Onderwerp 2: Programma Het curriculum van de Masteropleiding omvat 120 ECTS credits en omvat de volgende fasen/onderdelen: • • • •
acht verplichte vakken (kernvakken) in de eerste vier trimesters: 24 ECTS credits; acht keuzevakken (zes kernkeuzevakken en twee vrije keuzevakken) in trimester twee tot vier: 24 ECTS credits; drie Masterprojecten in de eerste drie trimesters: 24 ECTS credits; afstudeeropdracht verdeeld over de laatste drie trimesters: 48 ECTS credits. 1
F4: Eisen WO Het programma sluit aan bij de volgende criteria voor het programma van een HBO- of een WO-opleiding: • Kennisontwikkeling door studenten vindt plaats in interactie tussen het onderwijs en het wetenschappelijk onderzoek binnen relevante disciplines. • Het programma sluit aan bij ontwikkelingen in de relevante wetenschappelijke discipline(s) door aantoonbare verbanden met actuele wetenschappelijke theorieën. • Het programma waarborgt de ontwikkeling van vaardigheden op het gebied van wetenschappelijk onderzoek. • Bij daarvoor in aanmerking komende opleidingen heeft het programma aantoonbare verbanden met de actuele praktijk van de relevante beroepen.
De opleiding noemt haar onderwijs research driven en ontwerpgericht. De interactie tussen onderwijs en onderzoek blijkt uit het feit dat docenten, die actief zijn in het onderzoek, onderwijs geven in de Masteropleiding. Studenten worden in de kernvakken onderwezen en in de projecten begeleid door wetenschappers van de faculteit Bouwkunde. Zij onderhouden nauwe contacten met onderzoekscentra zoals ECN, TNO, NOVEM en bedrijven zoals Kropman, Stork, DHV, Deerns en Imtech. In de daarvoor lenende (keuze) colleges worden gastdocenten uit het onderzoeksveld, maar ook het beroepenveld, uitgenodigd. Het overbrengen van onderzoekservaring door de docenten gebeurt enerzijds in de vorm van kennisoverdracht in de colleges en in het studiemateriaal en anderzijds dragen de docenten als coach van het Masterprojectwerk hun onderzoekende attitude over op studenten. Afstudeerwerk maar ook Masterprojecten worden zo veel mogelijk ingepast in de bestaande onderzoekprogramma’s. Illustratief is het Masterproject Integraal Ontwerpen dat binnen het onderzoek van twee promovendi van de leerstoel Installaties is geplaatst. Het ontwerpen heeft, zoals afgesproken tussen de drie Technische Universiteiten, een belangrijke rol in het onderwijs. Het ontwerpgerichte blijkt uit de opdrachten voor het Masterprojectwerk en het afstudeerwerk. Een deel daarvan heeft als doel het vervaardigen van een ontwerp. Hieraan gaat een analyse vooraf, gericht op het verkrijgen van de juiste kennis en inzichten om tot het gevraagde ontwerp te raken. Onderdeel van dit onderzoek vormt de analyse van de ontwerpopgave en van de condities, waarbinnen het ontwerp gerealiseerd moet worden. Het ontwerpen is erop gericht om een synthese tot stand te brengen tussen, vaak tegenstrijdige, eisen voortkomend uit een diversiteit aan gestelde randvoorwaarden, overige inzichten voortkomend uit het vooronderzoek en de specifieke kennis, vaardigheden en attitude van de student.
1
In 2006 stapt de faculteit over naar een semestersysteem. De opzet zal daardoor iets veranderen.
QANU / Onderwijsvisitatie Bouwkunde
177
In het tweede cursusjaar kiest de student zijn afstudeerthema en stemt een deel van zijn keuzevakken af op zijn specialisatie in overleg met zijn mentor en afstudeerhoogleraar . Het programma moet door de Examencommissie goed bevonden worden. In de eerste twee trimesters van het tweede jaar besteedt ieder 14 ECTS credits aan het afstudeerproject. Het laatste trimester (20 ECTS credits) is geheel aan het afstuderen gewijd. Alles samen dus 48 studiepunten. De commissie concludeert dat de student ruim de tijd en de mogelijkheden krijgt om zich te oriënteren en voor te bereiden op de afstudeeropdracht. De verbanden met de beroepspraktijk zijn duidelijk. Ten eerste blijkt dat uit de Masteropdrachten (zie ook volgend facet). De vaardigheden, die in het projectwerk aan bod komen, zoals voorbereiden, uitvoeren en afwerken van ontwerp- en onderzoeksopgave zijn domeinspecifiek en generiek. Hiermee wordt voldaan de behoefte voor conceptuele installateurs vanuit het beroepenveld. Masterstudenten kunnen ervoor kiezen één Masterproject of het afstuderen in een bedrijf te doen. Ten tweede organiseert de studievereniging Mollier ieder jaar een bedrijvendag en verschillende excursies naar het bedrijfsleven . Ten derde combineren enkele Masterstudenten hun studie met werk (duaal studeren). Deze studenten werken bij de toonaangevende bedrijven en adviesbureaus uit het beroepsdomein. Door de duale vorm van studeren heeft de opleiding een echte relatie met deze bedrijven. Ook de staf levert een bijdrage aan het verband met de beroepspraktijk, omdat een deel van hen werkte of nog in deeltijd werkt voor bedrijven in het veld. Zij brengen hun praktijkervaring en -kennis in de colleges in. De duale variant wijkt op twee punten af van het reguliere curriculum: 1. het programma wordt aangeboden in deeltijd (verspreid over drie jaar met één dag in de week contacturen en 2. het bedrijf heeft inspraak in de inhoud van de Masterprojecten en de keuzevakken. Omdat de student inhoudelijk hetzelfde programma volgt als de reguliere student en een coördinator duale opleiding meebeslist over de inhoud van de Masterprojecten (zie ook facet 6) is er verschil in academisch niveau tussen de duale en de reguliere variant. De wetenschappelijke theorieën, die behandeld worden, zijn actueel zoals de wetten van thermodynamica, vloeistoffen mechanica en bouwfysica. De commissie heeft gezien dat de opleiding wetenschappelijke publicaties en congresbijdragen in het onderwijs gebruikt. Oordeel commissie: goed De commissie concludeert dat het programma op sterke wijze enerzijds de ontwikkeling van academische attitude en wetenschappelijke vaardigheden waarborgt en anderzijds sterke aantoonbare verbanden met de actuele beroepspraktijk integreert. De commissie waardeert deze aanpak. Er worden ruimschoots actuele exacte wetenschappelijke theorieën gedoceerd en de disciplines kennen duidelijke trajecten door het programma heen.
F5: Relatie tussen doelstellingen en inhoud programma Het programma is een adequate concretisering van de eindkwalificaties, qua niveau, oriëntatie en domeinspecifieke eisen. De eindkwalificaties zijn adequaat vertaald in leerdoelen van (onderdelen van) het programma. De inhoud van het programma biedt studenten de mogelijkheid om de geformuleerde eindkwalificaties te bereiken.
178
QANU / Onderwijsvisitatie Bouwkunde
De opleiding geeft in de zelfstudie door middel van een matrix een helder overzicht van de relatie tussen de eindtermen en het curriculum. De eindtermen van de Masteropleiding zijn door de opleiding opgedeeld in eindtermen betreffende: • • •
de domeinkennis verbreding; toepassen en verdiepen (ontwerpen, onderzoeken, team skills); academische vaardigheden (oriënteren/analyse, synthese, rapporteren, levenslang leren).
Uit de online studiegids blijkt dat leerdoelen onderdeel van de vakbeschrijvingen zijn. Domeinspecifieke kennisverbreding komt voornamelijk in het cursorisch onderwijs van het eerste jaar aan bod. De verplichte modules zijn ‘Design methodology’, ‘Health and confort’, ‘Heat and moisture’, ‘State of the art building performance simulation’, ‘Intelligent buildings and domotica’, ‘Capita Selecta Integral building design’, ‘Building safety’ en ‘Sustainable building systems’ (tweede jaar). De meeste vakken worden gevolgd met studenten van de Masteropleiding Architecture Building and Planning (voor hen soms als keuzevak, soms verplicht). Na het eerste jaar waar gewerkt is aan een verbreding van kennis van het vakgebied, volgt het tweede jaar waar beroepsmatige en wetenschappelijke specialisatie centraal staat. De keuzevakken en Masterprojecten leggen de nadruk op de eindtermen toepassen en verdiepen. De keuzevakken, gekozen uit een ruim aanbod van Werktuigbouwkunde, Bouwkunde, Elektrotechniek, Techniek en Maatschappij en IPO (Center for User-System Interaction), verdiepen themavakken en worden gekozen in functie van de afstudeeropdracht in samenspraak met mentor en afstudeerdocent. De commissie is tevreden over de specialisatiemogelijkheden die het programma biedt met een substantiële ruimte voor keuzevakken in te bouwen. Duale studenten hebben soms wat minder keus omdat ze maar één dag in de week op de universiteit zijn. Tegelijkertijd lopen zij een jaar langer rond dan voltijdstudenten waardoor de keuze weer vergroot wordt. Interdisciplinariteit is in het curriculum een belangrijk thema. Dit is met name zichtbaar in het eerste Masterproject, maar ook in de keuzevakken, die de student volgt bij de opleidingen Bouwkunde, Werktuigbouwkunde, Elektrotechniek en Informatica. In het Masterproject ‘Integraal Ontwerpen’, dat gekoppeld is aan het vak Design Methodology, krijgen studenten een ontwerpopdracht, waarbij zij moeten samenwerken in een multidisciplinair team met studenten architectuur, bouwtechnologie en installatietechnologie (in de toekomst waarschijnlijk ook studenten bouwfysica en constructies). De ontwerpopdracht is zeer complex en gericht op duurzaam comfort, waarbij de integrale aanpak en het integrale ontwerpresultaat centraal staan. Het in samenhang onderzoeken en ontwerpen van de diverse constructie-, installatie-, inbouw- en afbouwaspecten is het belangrijkste onderdeel van de opgave. De focus ligt op een vroegtijdige samenwerking van verschillende ontwerpdisciplines tijdens de conceptuele fase van het ontwerpproces. Om dit te benadrukken wordt het model Workshop Integraal Ontwerpen toegepast, zoals dat in het kader van het gelijknamige onderzoek is ontwikkeld. De studenten moeten als ontwerpteam gezamenlijk een gebouw ontwerpen; een situatie die sterk overeenkomt met de huidige ontwerppraktijk. Door het aanreiken van ontwerphulpmiddelen in de vorm van methodieken (methodisch ontwerpen) kan de samenwerking en daarmee het uiteindelijke resultaat worden verbeterd. Daarnaast wordt, door specifieke informatie over deelaspecten, kennis in relatie tot het totale ontwerptraject en ontwerp verkregen. Door middel van de workshops in het eerste deel van het ontwerptraject worden studenten bovendien gericht begeleid in het samenwerken in een multidisciplinair team om te komen tot een voorQANU / Onderwijsvisitatie Bouwkunde
179
en definitief ontwerp. De studenten worden beoordeeld op enerzijds de bijdrage die zij leveren aan het disciplinaire deel van de opdracht en anderzijds op de samenwerking met studenten uit de andere disciplines. De twee andere projecten zijn vrij te kiezen uit de thema’s Sustainable building systems, Health and Comfort, Building performance simulation, Building safety en Intelligent buildings. Voor ieder thema is een docent van de opleiding verantwoordelijk. De student maakt met de docent afspraken; een coördinator houdt het overzicht. In de Masterprojecten worden vaardigheden in ontwerpen, meten en modelleren getraind. Een van deze twee projecten kunnen intern of extern uitgevoerd worden. De afstudeeropdracht kan intern en/of uitgevoerd worden. De mogelijkheid tot afstuderen in het buitenland is mogelijk. Het onderwerp van het derde project mag gekoppeld worden aan de afstudeeropdracht. Oordeel commissie: goed De commissie concludeert dat het curriculum duidelijk interdisciplinair is zowel in toelevering inhoudelijk vanuit Werktuigbouwkunde, Elektrotechniek, Informatica en Bouwkunde, als in de toepassing in het projectwerk. Dit is ook wat de studenten aantrekt in de opleiding; zij willen breder dan in één discipline opgeleid worden. Multidisciplinair werken en integraal ontwerpen staan centraal. Dat zijn belangrijke vaardigheden voor de beroepspraktijk. De faculteit heeft een totaaloverzicht opgesteld van de dekking van leerdoelen en eindtermen dat richtinggevend is voor docenten. De commissie concludeert dat het programma een goede concretisering van de eindkwalificaties is, qua niveau, oriëntatie en domeinspecifieke eisen. Ze constateert dat de programmaonderdelen heldere leerdoelen kennen en dat deze leerdoelen een goede operationalisering van de eindtermen van het programma zijn. De opleiding voldoet ruimschoots aan de basiskwaliteit: de concretisering van de eindtermen is in het curriculum terug te vinden, zowel die op het gebied van domeinkennis als die van project- en onderzoeksvaardigheden. Alumni zijn erg tevreden over de mogelijkheid die het programma biedt om de geformuleerde eindkwalificaties te bereiken. F6: Samenhang programma Studenten volgen een inhoudelijk samenhangend studieprogramma.
De samenhang van het programma wordt ontleend aan het ontwerp van het curriculum. De kern van het Masterprogramma is gebaseerd op enkele kennisvragen, die op een vernieuwende en innovatieve wijze in een academische omgeving beantwoord kunnen worden. Deze vragen zijn: • • • •
180
Hoe zijn gezondheidseffecten van gebouwen en hun installaties (inclusief geluid en benutting daglicht) te doorgronden, zodat voor nieuwe systemen een voldoende niveau van comfort en gezondheid kan worden gewaarborgd? Hoe kunnen duurzame-energie-installaties worden ontworpen, die passen in het gezonde gebouwontwerp en aansluiten op de energie-infrastructuur? Hoe is het ontwerpproces te structureren, zodat de gehele breedte van bouwfysica en installatietechniek wordt afgedekt, maar ook een effectief inzicht ontstaat in de ontwerpfasen? Hoe is dit ontwerpproces te ondersteunen met nieuwe simulatiehulpmiddelen en ICT voor de bouw- en installatiewereld, die tegelijkertijd aansluiten op het protocol van strategisch ontwerpen? QANU / Onderwijsvisitatie Bouwkunde
De kernvakken van het eerste jaar zijn direct aan deze vragen gekoppeld en op elkaar afgestemd (zie ook vorig facet). Met behulp van de kernvakken wordt de professionele verbreding vorm gegeven. Via keuzevakken, Masterprojecten en de afstudeeropdracht wordt de wetenschappelijke verdieping gerealiseerd van drie thema’s. Het feit dat per trimester cursorische vakken en een project geprogrammeerd zijn, en het project inhoudelijk zo veel mogelijk gekoppeld wordt aan de vakken, versterkt dit proces. In de (online) studiegids staat steeds vermeld welke module(s) gevolg moet(en) zijn vooraleer een student aan een bepaalde module kan beginnen. Het programma dat duale studenten volgen die direct toegang hebben tot de Master is volgtijdelijk hetzelfde als het reguliere programma. Het duale programma is gebaseerd op een tot twee dagen studeren per week en duurt negen trimesters. De eerste zes trimesters hebben 10 studiepunten per trimester op het programma staan: twee cursorische onderdelen (samen 6 ECTS credits) en de helft van een Masterproject (8 studiepunten per twee trimesters). Het derde jaar is iets zwaarder. Dan heeft de student 20 studiepunten per trimester op het programma staan. Omdat het projectwerk, en zeker het afstudeerwerk, in overleg met de werkgever wordt ingevuld, kan de student vaak binnen werktijd aan het project werken. Ook keuzevakken kunnen in overleg met de werkgever ingevuld worden. De commissie begreep van de studenten dat zij meestal de vrijheid krijgen om zich naar eigen wens te verdiepen of verbreden. Het cursorisch onderwijs en de begeleiding van projecten wordt op één dag aan de universiteit verzorgd. De coördinator duaal onderwijs (tevens opleidingsdirecteur van de Master) is tevens procescoach van de studenten. Hij volgt de voortgang en de voorbereidingen van de Masterprojecten en de afstudeeropdracht. Projecten worden door hem beoordeeld op het wetenschappelijk niveau. Door de Examencommissie gemandateerde Masterdocenten zijn de inhoudelijke coaches van de Masterprojecten. Oordeel commissie: goed De commissie constateert dat het programma zowel qua opzet als inhoud ruim voldoende samenhang vertoont. Het programma is opgebouwd uit kernvakken en Masterprojecten, die gekoppeld zijn aan kernthema’s enerzijds en uit keuzevakken en themavakken die verdiepen en gericht zijn op een afstudeeropdracht anderzijds. Modules worden correct volgtijdelijk aangeboden. De samenhang tussen theorie en praktijk is een bijzonder sterk punt. F7: Studielast Het programma is studeerbaar doordat factoren, die betrekking hebben op dat programma en die de studievoortgang belemmeren zo veel mogelijk worden weggenomen.
In de online studiegids staat een curriculumoverzicht met daarin de studiepuntenverdeling. Ook in de modulebeschrijvingen wordt de studielast vermeld, net als de verdeling van onderwijsvormen in de module. De opleiding stelt dat de ervaringen sinds 2002 laten zien dat het programma van de opleiding studeerbaar is. Er zijn geen studiebelemmerende factoren en de kleinschaligheid zorgt ervoor dat studenten en docenten goed contact hebben over studielast. De opleiding geeft geen aanleiding te veronderstellen dat het programma te zwaar zou zijn. Studenten onderstrepen dit. Studenten gaven aan dat modules altijd doorgaan, ook wanneer er slechts een klein aantal studenten zich inschrijven. Daar ligt dus geen struikelblok. De studielast voor voltijdstudenten is evenredig verspreid over de trimesters, ieder telt 20 ECTS credits. QANU / Onderwijsvisitatie Bouwkunde
181
De studielast voor duale studenten (er zijn geen deeltijdstudenten) is zoals in het vorige facet beschreven 10 studiepunten per trimester voor de eerste zes trimesters en 20 studiepunten voor de laatste drie trimesters. De commissie concludeert op basis van de interviews dat studenten dit studeerbaar vinden. Zij zijn erg gemotiveerd en door de koppeling van het projectwerk aan het lopende werk bij de werkgever is het haalbaar binnen de streefcijfers voor rendement (zie facet 21). De meeste duale studenten hebben een HTS achtergrond. Zij volgen een duaal programma van 150 studiepunten. Dit programma duurt één jaar langer, het schakeljaar. In drie trimesters maken zij een inhaalslag wat wiskunde betreft en leren zij wetenschappelijk werken in twee projecten. Er zijn geen struikelblokken geconstateerd. De duale studenten zijn erg tevreden over de inzet van de staf van de opleiding: er wordt gezorgd dat al het onderwijs op één dag plaatsvindt en de begeleiders zijn altijd bereikbaar. Voor het projectwerk vormen zij een eigen groepje (niet samen met reguliere studenten) waardoor zij in het algemeen extra begeleiding ontvangen. Oordeel commissie: voldoende De commissie concludeert op basis van de interviews, dat de studielast weliswaar hoog is, maar goed te doen. Over de spreiding van de studielast en struikelblokken heeft de commissie geen klachten vernomen. F8: Instroom Het programma sluit qua vorm en inhoud aan bij de kwalificaties van de instromende studenten: • WO-Bachelor: VWO, HBO-propedeuse of daarmee vergelijkbare kwalificaties, blijkend uit toelatingsonderzoek. • WO-Master: Bachelor en eventueel (inhoudelijke) selectie.
Kandidaten, die met de opleiding willen beginnen, schrijven zich centraal in bij het Onderwijs Service Centrum. Dit centrum controleert of de kandidaat aan de vereiste voorwaarden voldoet om toegelaten te kunnen worden tot de opleiding. De toelatingeisen staan beschreven in het Opleidings- en Examenreglement en op de website van de universiteit. Er is instroom mogelijk met een: •
•
•
182
WO-Bachelor Installatietechnologie. Deze studenten mogen met enige deficiëntie, mits zij toestemming hebben van de Examencommissie, met de Masteropleiding beginnen. Zij moeten alle verplichte onderdelen afgerond hebben en de deficiëntie moet kleiner dan 20 studiepunten zijn. WO-Bachelor Werktuigbouwkunde, Bouwkunde of Elektrotechniek en een minor van de Building Services. Deze studenten kunnen direct instromen in de Masteropleiding. Zonder minor moeten deze studenten een schakelprogramma van maximaal 30 studiepunten volgen. HBO-diploma. Deze studenten worden ingeschreven in de Bacheloropleiding en dienen een verplicht schakelprogramma van 30 studiepunten te doorlopen. Dit programma bestaat uit zes vakken en twee schakelprojecten. Hiermee wordt beoogd de oriëntatie van de HBO-Bachelor in de richting van het WO om te buigen. Afronding van dit schakelprogramma geeft recht op een bewijs van toelating tot de Masteropleiding. QANU / Onderwijsvisitatie Bouwkunde
Voor deeltijdstudenten en duale studenten gelden dezelfde instroomeisen. Een student met een HBO-diploma moet eerst een schakelprogramma volgen van 30 studiepunten, als deeltijdstudent. Ieder ander, die toegelaten wil worden tot de Masteropleiding, komt via het Onderwijs Service Centrum bij de faculteit. Er is een facultaire Mastertoelatingscommissie, die beoordeelt of desbetreffende persoon toegelaten wordt. Vanaf de start van het Masterprogramma (2002) stroomden er negentien studenten in het voltijdse programma in: vijf in 2002 (HBO-ers in het schakelprogramma), vijf in 2003 (idem) en negen in 2004 (zes HBO-ers in schakelprogramma en direct in het Masterprogramma drie Bachelors Installatietechnologie en één Master Bouwfysica). Er zijn geen deeltijdstudenten ingestroomd. De instroom van duale studenten is zes in 2002 (vijf HBO-ers in het schakelprogramma en één Master Werktuigbouwkunde direct in de Master), zes in 2003 (idem) en vier in 2004 (twee HBO-ers in het schakelprogramma en één Master Werktuigbouwkunde direct in de Master). Twee haakten er af. De commissie kan zich (nog) geen oordeel geven over aansluitproblematiek van de reguliere instromende student omdat het er slechts drie zijn. Met instromers via de Mastertoelatingscommissie is nog geen ervaring. Het aantal studenten dat na een HBO instroomde is groter. De commissie heeft het schakelprogramma bestudeerd en vindt het goed aansluiten op de achtergrond van deze studenten. Het kent een aantal vakken uit de Bachelor Installatietechnologie en drie projectopdrachten. In die opdrachten leren de studenten kritisch reflecteren. De wetenschappelijke vorming is hier – zoals in alle HBO-WO schakelprogramma’s – een blijvend punt van aandacht. Er zijn geen klachten over aansluitproblematiek tijdens de interviews met duale studenten met een HBO-diploma vernomen. De commissie concludeert daarom dat de instroomeisen in orde zijn en gaat ervan uit dat de opleiding door haar kleinschaligheid aansluitproblemen snel zal opmerken en door persoonlijke begeleiding en samenwerking in projecten zal aanpakken. Tevens concludeert zij dat de duale variant met schakelprogramma aan een behoefte voldoet. De studenten met wie de commissie sprak waren erg enthousiast over de mogelijkheid. Studenten geven aan dat in de voorlichting via de website van de universiteit, voorlichtingsmateriaal en voorlichtingsbijeenkomsten een adequaat en realistisch beeld gegeven wordt van de opleiding en de loopbaanperspectieven na het afstuderen. Voor HBO-ers wordt drie keer per jaar een voorlichtingsbijeenkomst (middag of avond) verzorgd. Ook dan worden voordrachten gehouden en folders ter beschikking gesteld. De studievereniging Mollier spant zich in door direct contact te maken met goed bekende HBO-instellingen en geeft daar voorlichting. De brancheorganisatie VNI-Uneto steunt deze actie. De commissie suggereert wat meer appetizers in het Bachelorprogramma van Bouwkunde te plaatsen zodat instroom in het Masterprogramma misschien wat groeit. De minor Installatietechnologie kan die werking hebben. Oordeel commissie: voldoende De instroomeisen sluiten aan op de kwalificaties van instromende studenten en er is een schakelprogramma om toegang voor niet-direct toelaatbare studenten mogelijk te maken. Er is aparte informatievoorziening om HBO-ers te interesseren.
QANU / Onderwijsvisitatie Bouwkunde
183
F9: Duur De opleiding voldoet aan formele eisen met betrekking tot de omvang van het curriculum: • WO-Bachelor: in de regel 180 studiepunten. • WO-Master: minimaal 60 studiepunten, afhankelijk van de opleiding.
De Masteropleiding omvat 120 ECTS credits. Het aantal studiepunten is vastgelegd in de Opleidingsgids en in het Onderwijs- en Examenreglement (OER). De studiepunten worden gelijkmatig over de gehele opleiding verdeeld (20 studiepunten per trimester), zodat er geen onnodige piekbelastingen ontstaan. Hiermee voldoet het programma aan de formele eisen met betrekking tot de omvang van het curriculum. De deeltijd en duale varianten hebben evenveel studiepunten maar dan verspreid over drie jaar. Met schakelprogramma is de duur vier jaar. Oordeel commissie: voldoende F10: Afstemming tussen vormgeving en inhoud Het didactisch concept is in lijn met de doelstellingen. De werkvormen sluiten aan bij het didactisch concept.
De opleiding beschrijft het didactisch concept als ‘Onderzoek en Ontwerpgericht Onderwijs’ en als een balans tussen ‘docentgestuurd en studentactiverend onderwijs’. Kennis en inzicht worden voornamelijk verworven in het cursorisch onderwijs en zelfstudie (alleen of kleine groepjes). Toepassing en uitdieping, oriëntatie, analyse, synthese, uitwerken en rapporteren komen aan de orde in het Masterprojectwerk en tijdens het afstudeerproject. De werkvormen van het eerste Masterjaar zijn hoorcolleges (60%) en projectwerk (40%). Het tweede jaar kent 20% hoorcolleges. De overige uren besteedt de student aan het afstudeerproject. Alle hoorcolleges zijn 3 ECTS credits, waarbij ieder college-uur één uur zelfstudie kent (totaal 16 x 3 = 48 ECTS credits); alle projectopdrachten zijn 8 ECTS credits waard, waarbij ieder contactuur zeven uur zelfstudie heeft (totaal 3 x 8 = 24 ECTS credits); het afstudeerwerk is begroot op 48 ECTS credits, waarbij voor ieder contactuur vijftien zelfstudie-uren staan. De Masterprojecten bestaan steeds uit verschillende onderdelen zoals workshops, lezingen en excursies. De duale studenten zijn zoals gezegd één dag per week op de faculteit aanwezig voor hoorcolleges en projectbegeleiding. De rest doen zij in zelfstudie. De geïnterviewden geven aan dat dat prima te doen is vanwege de goede dictaten die gebruikt worden. De docenten zijn altijd bereikbaar als de student een vraag heeft over de stof. De commissie denkt dat de duale studenten baat zouden hebben bij een groter gebruik van E-learning technieken door de opleiding. Oordeel commissie: goed Volgens de commissie is de werkvorm cursorisch onderwijs in lijn met het concept docentgestuurd onderwijs en de werkvorm projectwerk met het concept studentactiverend onderwijs. De commissie concludeert uit de interviews met studenten dat zij erg tevreden zijn over de verhouding theorie (cursorisch onderwijs) en praktijk (projecten). Studenten waarderen het bijzonder dat de opleiding ook in duale vorm aangeboden wordt.
184
QANU / Onderwijsvisitatie Bouwkunde
F11: Beoordeling en toetsing Door de beoordelingen, toetsingen en examens wordt adequaat getoetst of de studenten de leerdoelen van (onderdelen van) het programma hebben gerealiseerd.
In de Onderwijs- en examenregeling en in de Regels en Richtlijnen zijn de richtlijnen en afspraken met betrekking tot toetsen, beoordelen en examens vastgelegd. Daaruit blijkt dat alle onderwijsonderdelen worden getoetst, dat tentamens tweemaal worden aangeboden per jaar en dat de opleiding één examen kent, namelijk het afsluitend Masterexamen. Er worden vier hoofdvormen onderscheiden: schriftelijk tentamen, mondeling tentamen, mondelinge presentatie en werkstuk. Binnen elke hoofdvorm zijn afgeleide vormen mogelijk. Een schriftelijk tentamen kan in de klassieke vorm afgenomen worden, maar ook met behulp van een notebook. Het werkstuk kan de vorm hebben van een set tekeningen als afronding van een ontwerpproject of een verslag als afronding van een onderzoeksproject. Het schriftelijke tentamen en de mondelinge ondervraging zijn tentamenvormen, die gebruikt worden als afronding van cursorisch onderwijs en zelfstudie. Dergelijke toetsen worden afgenomen door één examinator. Het houden van een presentatie, het vervaardigen van een set tekeningen of het schrijven van een verslag zijn tentamenvormen, waarin de student in staat gesteld wordt zijn vorderingen op de hogere beheersingsniveaus aan te tonen. Deze middelen zijn geschikt om bijvoorbeeld de analyse van de ontwerp- dan wel onderzoeksopgave weer te geven. Ook stellen zij de student in staat duidelijk te maken hoe hij in zijn oplossing voor een ontwerp dan wel onderzoekopgave een synthese tot stand gebracht heeft tussen de relevante bevindingen, die uitkomst zijn van het betreffende Masterproject. Masterprojecten worden beoordeeld door ten minste twee examinatoren. Ten behoeve van de beoordeling van het afstudeerproject wordt bij aanvang van het afstuderen een afstudeerbegeleidingscommissie ingesteld, die bestaat uit minimaal drie examenbevoegde leden, waarvan ten minste twee leden van het wetenschappelijk personeel van de faculteit Bouwkunde van de TU Eindhoven. Ten minste één lid van de afstudeerbegeleidingscommissie is hoogleraar of universitair hoofddocent en bezetter van een voor dat afstudeerproject competente leerstoel/UHD-plaats. Eén extern deskundige kan lid zijn van de afstudeerbegeleidingscommissie. Bij duale studenten is dat iemand van het bedrijf waar hij/zij werkt. De commissie suggereert de mogelijkheid altijd een externe expert (uit wetenschap en bedrijfsleven) te betrekken bij de beoordeling van het afstudeerwerk. Bij de beoordeling van interfacultaire afstudeerprojecten kan één van de leden van het wetenschappelijk personeel behoren tot het wetenschappelijk personeel van één van de andere betrokken faculteiten van de TU Eindhoven. De hoogleraar of universitair hoofddocent is voorzitter van de afstudeerbegeleidingscommissie. De voorzitter is verantwoordelijk voor het wetenschappelijke gehalte en de maatschappelijke relevantie van het project. Tevens ziet de voorzitter toe op de samenstelling van de begeleidingscommissie. De Examencommissie keurt de afstudeerbegeleidingscommissie uiteindelijk goed. De afstudeerbegeleidingscommissie dient gezamenlijk ten minste drie keer tijdens het afstudeerproject bij elkaar te komen om te oordelen over het werk van de student. Ze komen in ieder geval een keer bijeen voor een tussentijdse presentatie door de student en bij de openbare verdediging van een uur. De drie leden beoordelen het werk van de student op het proces, het product en de presentatie. Ze geven eerst apart van elkaar de cijfers voor deze drie p’s en bespreken het dan samen.
QANU / Onderwijsvisitatie Bouwkunde
185
Oordeel commissie: voldoende Op grond van een steekproef van schriftelijke toetsen en werkstukken, die de commissie heeft ingezien, stelt zij vast dat de opleiding bewust omgaat met verschillende toetsvormen en de relatie met de leerdoelen. Zij acht de kwaliteit en consistentie van de toetsing gewaarborgd door de handleidingen en scriptiereglementen. Het betrekken van externen bij de beoordeling van de Masterscriptie is een pluspunt.
Oordeel op onderwerp Programma Op basis van de beoordelingen per facet concludeert de commissie dat het samenvattend oordeel op het niveau van het onderwerp Programma voor Master luidt: voldoende.
Onderwerp 3: Inzet van personeel Het faculteitsbestuur heeft expliciet gekozen voor een principe van sturing op hoofdlijnen met een grote mate van vrijheid voor de leerstoelgroepen ten aanzien van de eigen taken. Om na te gaan hoe het personeelsbeleid op unit (leerstoel) niveau meer inhoud gegeven kon worden werd in 2003 de Operatie Tychon ingezet. F12: Eisen WO De opleiding sluit aan bij de volgende criteria voor de inzet van personeel van een WO-opleiding: Het onderwijs wordt voor een belangrijk deel verzorgd door onderzoekers die een bijdrage leveren aan de ontwikkeling van het vakgebied.
Een belangrijk deel van de docenten voor het cursorisch onderwijs en tutoren voor het projectonderwijs van de opleidingen Installatietechnologie en Building Services (BSc en MSc) wordt geleverd door de unit ‘Building Physics and Systems’ van de faculteit Bouwkunde. Deze afdeling heeft negen deeltijdse hoogleraren waarvan de helft gepromoveerd is. Van de universitair hoofddocenten is ruim 80% gepromoveerd en van de tien universitair docenten een kwart. Er zijn 43 promovendi aan de unit verbonden. Het aantal gepromoveerden is relatief laag door het feit dat veel bij het onderwijs betrokken medewerkers in deeltijd zijn aangesteld, omdat ze tevens een reguliere baan in het beroepenveld vervullen. Dat is voor deze opleidingen ook het geval (bijvoorbeeld Kropman). Andere deeltijders hebben een baan als wetenschappelijk medewerker bij zusteruniversiteiten (bijvoorbeeld KU Leuven). Dit versterkt de actualiteit en het wetenschappelijke karakter van de vakinhoud van het onderwijs. Daarnaast worden promovendi betrokken bij het begeleiden van practica en Masterprojecten. De commissie constateert wel een stijgende lijn in het aantal promoties en ziet dat het facultaire personeelsbeleid rekening houdt met de onderzoeksoutput van de staf. Een recente onderzoeksvisitatie (februari 2005) oordeelt positief over de wetenschappelijke reputatie van de medewerkers aan de onderzoeksprogramma’s van de faculteit Bouwkunde. Deze onderzoeksvisitatiecommissie oordeelde dat met name het toegepaste onderzoek aan de faculteit bijdraagt aan de disseminatie en gebruik van onderzoeksresultaten aan praktijkbeoefenaars. Naast fundamentele wetenschappelijke theorie speelt ook de toegepaste wetenschap een belangrijke rol bij ontwerp- en planningsaspecten binnen de opleidingen. Dat is onder meer terug te vinden in de projectopdrachten binnen de opleidingen. 186
QANU / Onderwijsvisitatie Bouwkunde
Het onderwijs van de opleiding BSc Installatietechnologie en de keuzevakken van de MSc Building Services wordt ook door docenten van de faculteiten Werktuigbouwkunde, Elektrotechniek, Wiskunde en Informatica verzorgd. De opleidingen van deze vier faculteiten zijn recent geaccrediteerd. In de zelfstudie was een lijst opgenomen van vakken per opleiding en de verantwoordelijke docenten met rang en titel. Vrijwel alle docenten uit de andere faculteiten zijn gepromoveerd. Met name het toegepaste onderzoek aan de faculteit draagt volgens de commissie bij aan de disseminatie en gebruik van onderzoeksresultaten aan praktijkbeoefenaars. Naast fundamentele wetenschappelijke theorie speelt ook de toegepaste wetenschap een belangrijke rol bij ontwerp- en planningsaspecten binnen de opleidingen. Dat is onder meer terug te vinden in de projectopdrachten binnen de opleidingen. Oordeel commissie: voldoende De commissie constateert dat de stafmedewerkers van de faculteit Bouwkunde en de andere faculteiten onderzoek doen en een bijdrage leveren aan de ontwikkeling van het vakgebied. Het aantal gepromoveerde medewerkers aan de faculteit Bouwkunde is nog niet ideaal maar duidelijk groeiende. Er zijn veel PhD-studenten verbonden aan de vakgroep. F13: Kwantiteit personeel Er wordt voldoende personeel ingezet om de opleiding met de gewenste kwaliteit te verzorgen.
De afstemming tussen de onderwijsvraag en geleverde capaciteit gebeurt in direct overleg tussen opleidingsdirecteur en voorzitters van de units. Zij geven aan dat er voldoende sturing is om de kwaliteit van de opleiding te kunnen waarborgen. De afspraken die worden gemaakt met medewerkers van andere faculteiten, leiden niet tot problemen. Naar het oordeel van de opleidingsdirecteur is er een goede samenwerking tussen de opleiding Installatietechnologie enerzijds en de meewerkende faculteiten anderzijds. De opleiding kan niet precies aangeven hoeveel fte (fulltime equivalent) er in onderwijs wordt gestopt. Input komt volgens de zelfstudie van 139 medewerkers. Dat komt omdat de meeste modules worden gezorgd in samenwerking met of door docenten van andere faculteiten én voor studenten van verschillende opleidingen. In het cursorisch onderwijs verzorgd door andere opleidingen is de staf-studentratio minder gunstig dan in de projecten van Installatietechnologie en Buildings Services. De unit ‘Building Physics and Systems’ van de faculteit Bouwkunde, die het meeste onderwijs verzorgt in de opleidingen Installatietechnologie en Building Services, bestaat uit 71 personen (5.4 fte hoogleraar, 4.4 fte UHD, 8.4 fte UD, 43 fte promovendi en 2.4 overig personeel). Dit is in ieder geval ruim voldoende voor de beperkte studentenomvang van twintig Bachelorstudenten en Masterstudenten (in 2004 twintig voltijdse en vijftien duale studenten, inclusief studenten in het schakeljaar). Oordeel commissie: voldoende De commissie constateert, mede gezien de huidige beperkte studentomvang, dat er voldoende personeel is voor het verzorgen van kwalitatief goed onderwijs.
QANU / Onderwijsvisitatie Bouwkunde
187
F14: Kwaliteit personeel Het personeel is gekwalificeerd voor de inhoudelijke, onderwijskundige en organisatorische realisatie van het programma.
De opleiding is tevreden over de deskundigheid van docenten en tutoren. De inhoudelijke expertise van de staf is gegarandeerd door de input uit de verschillende faculteiten. Iedere faculteit levert de persoon met de passende kennis. De afspraken leiden niet tot problemen zoals in het vorige facet is beschreven. De praktijkervaring van docenten (zie facet 1) resulteert in een goede mix van kennis van theorie en praktijk. Uit evaluaties blijkt dat ook de studenten tevreden zijn over de inhoudelijke kwaliteit van de docenten. Tijdens de interviews onderstreepten zij dat docenten goed onderwijs geven en altijd bereikbaar zijn. De opleidingsdirecteur houdt beoordelingsgesprekken met de medewerkers van de eigen unit. Hierin wordt aandacht besteed aan inhoudelijke en didactische kwaliteiten. Onderdeel van het personeelsbeleid zijn POP-gesprekken (Persoonlijk Ontwikkelings Plan) en R&O-gesprekken (Resultaat en Ontwikkeling). De commissie adviseert de evaluatie van stafleden op termijn te committeren aan peers. Hij heeft overleg met de coördinatoren van de toeleverende opleidingen over het onderwijspakket dat hij afneemt. Ze spreken dan over het geleverde onderwijs, de kwaliteit daarvan, de roostering, en of er aanvullend onderwijs nodig is. Tevens volgt hij elk trimester een module om te zien hoe de docenten het doen. Er zijn voor het personeel verschillende mogelijkheden voor professionalisering op het gebied van onderwijs en didactiek. Vanuit de units en de leerstoelgroepen worden medewerkers gestimuleerd om van deze mogelijkheden gebruik te maken. Oordeel commissie: goed De commissie concludeert dat de staf gemotiveerd is en kundig op het vakgebied en didactiek. Zij constateert dat de betrokken docenten bijzonder gedreven zijn. Hoewel zij uit verschillende faculteiten komen, opereren ze duidelijk als groep. De commissie concludeert dat de juiste personen uit andere faculteiten worden aangetrokken.
Oordeel op onderwerp Inzet personeel Op basis van de beoordelingen per facet concludeert de commissie dat het samenvattend oordeel op het niveau van het onderwerp Personeel voor de luidt: voldoende.
Onderwerp 4: Voorzieningen F15: Materiële voorzieningen De huisvesting en materiële voorzieningen zijn toereikend om het programma te realiseren.
In de zelfstudie was een uitgebreide beschrijving van de beschikbare faciliteiten voor de Bachelor- en Masteropleiding opgenomen. Men maakt gebruik van de faciliteiten van de faculteit Bouwkunde. Dat zijn onder andere:
188
QANU / Onderwijsvisitatie Bouwkunde
• • • •
•
•
•
collegezalen en andere onderwijsruimten op de faculteit; leermiddelen, ruimte en meubilair, atelierruimten ten behoeve van het atelier- en projectwerk; studenten krijgen een werkruimte toegewezen in één van de ateliers van de faculteit voor het aantal uren dat voor het betreffende project in het rooster staat gereserveerd; bespreek- en vergaderruimten ten behoeve van voordrachten, colloquia en dergelijke; studentenwerkplaats waar studenten maquettes, productmodellen, proefstukken ten behoeve van onderzoek zelf kunnen vervaardigen. Het maquetteatelier heeft een uitgebreide hoeveelheid apparatuur en studenten kunnen gratis beschikken over de noodzakelijke basismaterialen voor hun werkstukken. Ter ondersteuning is vakbekwaam personeel aanwezig; laboratoria. Het Nederlandse bouwbedrijfsleven maakt voor onderzoek graag gebruik van de geboden faciliteiten. De laboratoria ondersteunen het onderwijs rechtstreeks via de practica waarin gebruik gemaakt wordt van de aanwezige apparatuur. Daarnaast zijn de laboratoria met name ook van belang voor veel afstudeerprojecten. het zeer goed uitgerust maquetteatelier; ICT en computerfaciliteiten. De faculteit participeert in het notebookprogramma van de universiteit. In dit kader heeft de faculteit een aantal aanvullende onderwijsfaciliteiten geschapen: een servicedesk met balie en telefonische helpdesk, voor installatie van extrafacultaire software, het aanbieden van voldoende netwerkaansluitingen, beschikbaar maken van aanvullende randapparatuur en printers; faculteitsbibliotheek met één van de grootste collecties bouwkundige vakliteratuur van Nederland. Studenten maken ook gebruik van de bibliotheken van de andere faculteiten die verbonden zijn aan de opleiding.
Daarnaast zijn op de faculteit nog een aantal voorzieningen aanwezig zoals studiemateriaalverkoop, een enthescoop (video-enthescoop en foto-enthescoop), een bezonningssimulator en een daglichtkamer. Daarnaast kunnen studenten op uitleenbasis ten behoeve van projectwerk beschikken over digitale camera’s, statieven, diaprojectoren, haspels, overheadprojectoren, projectieschermen, memorecorders, flip-overs, en tv-videocombi’s. Ter ondersteuning is ook een kleine videokopiëer unit voor VHS aanwezig. Er zijn geen specifieke voorzieningen voor deeltijdstudenten omdat zij gewoon dagonderwijs volgen. Duale studenten hebben dezelfde rechten als de reguliere studenten aan de faculteit Bouwkunde. Daarnaast kunnen zij tegen eerstejaars studentenvoorwaarden een notebook aanschaffen. Oordeel commissie: goed De opleiding voldoet ruimschoots aan de basiskwaliteit: door de verhuizing naar een ander gebouw op de campus beschikt de opleiding over goede en ruimere materiële voorzieningen. De flexibiliteit van het gebouw is groot en de mogelijkheden derhalve erg gevarieerd. In vergelijking met Bouwkundeopleidingen in het buitenland is de faculteit goed geoutilleerd. F16: Studiebegeleiding De studiebegeleiding en de informatievoorziening aan studenten zijn adequaat met het oog op studievoortgang. De studiebegeleiding en de informatievoorziening aan studenten sluiten aan bij de behoefte van studenten.
QANU / Onderwijsvisitatie Bouwkunde
189
Voor de begeleiding van de zes Bachelorprojecten is het tutorschap ontwikkeld: drie docenten begeleiden de groepjes. De betrokkenheid en toegankelijkheid van docenten is in deze dunbevolkte opleiding groot. De facultaire studieadviseurs voorzien studenten van advies en begeleiding met betrekking tot de studievoortgang. Er zijn daarvoor twee personen in de Bachelor aangesteld, namelijk een studieadviseur speciaal voor de propedeuse en een studieadviseur speciaal voor de postpropedeuse. Een derde studieadviseur is belast met de Masteropleidingen van de faculteit. Studenten krijgen aan het einde van het eerste inschrijvingsjaar een studieadvies van de studieadviseur. Dit is niet bindend. De commissie vindt de folder, waarin uiteen wordt gezet wat studenten van de studieadviseur kunnen, verwachten, hoe deze te bereiken is en met welke vragen studenten bij de studieadviseur terechtkunnen helder. Op de website is ook duidelijke informatie beschikbaar over studieadvies en de inhoud van de studie. Studenten gaven aan dat zij via deze adviseurs voldoende informatie over de opleiding ontvangen om keuzes in hun studie te maken en dat zij tevreden zijn over de begeleiding, die de opleiding biedt. Er zijn geen speciale voorzieningen getroffen voor deeltijdstudenten. Zij volgen immers dagonderwijs. Het universitaire Onderwijs Service Centrum speelt een rol op het gebied van meer gespecialiseerde studiebegeleiding zoals bijvoorbeeld begeleiding door een studentenpsycholoog en verzorgt studievaardigheid- en intervisietrainingen. Voor de begeleiding van de Masterprojecten is het tutorschap ontwikkeld: drie docenten begeleiden de groepjes. De betrokkenheid en toegankelijkheid van docenten is in deze kleine opleiding groot. Toekomstige studenten wordt geadviseerd duaal te kiezen en niet deeltijd. Bovenop de beschreven studiebegeleidingmogelijkheden heeft de duale student nog een procescoach bij de opleiding. Wat betreft begeleiding vanuit het bedrijf onderscheidt de opleiding twee soorten duale studenten. De junior medewerker is meestal een pas afgestudeerd HBO-er die van het bedrijf de mogelijkheid krijgt om door te groeien tot een Master of Science. Deze medewerker heeft een bedrijfscoach. Met de bedrijfscoach worden afspraken gemaakt om voor de student uitdagende bedrijfsprojecten voor te bereiden. De duale student werkt het project zo veel mogelijk binnen werktijd uit. Het verslag van het Masterproject wordt beoordeeld door de begeleider van de TU Eindhoven (inhoudsdeskundige). Bij de begeleider van de TU Eindhoven kan de duale student altijd met vragen terecht. De seniormedewerker is meestal een oudere (35-45 jaar) medewerker die een HBO-diploma heeft en die binnen het kader van levenslang leren de Master of Science als kans ziet die er voorheen niet was. Het bedrijf stimuleert meestal dit initiatief, omdat de kennisfactor binnen het beroependomein serieus genomen wordt. De senior duale student is meestal zelf zijn coach. Met medewerkers binnen zijn bedrijf stellen zij uitdagende opdrachten samen. De inhoudelijke begeleider van de universiteit keurt de opdracht en beoordeelt verslag. Vanwege de kleinschaligheid melden de studenten zich overigens bijna nooit bij de facultaire studieadviseurs. Zij gaan voor vragen naar de medewerkers van de unit.
190
QANU / Onderwijsvisitatie Bouwkunde
Oordeel commissie: voldoende De commissie concludeert dat de opzet van de begeleiding helder is en wordt gekenmerkt door kleinschaligheid. Vooral de duale studenten krijgen intensieve begeleiding. Studenten zijn blijkens de gesprekken tevreden over de begeleiding door zowel docenten als facultaire studieadviseurs. Ook over de informatievoorziening zijn zij positief.
Oordeel op onderwerp Voorzieningen Op basis van de beoordelingen per facet concludeert de commissie dat het samenvattend oordeel op het niveau van het onderwerp Voorzieningen voor de Master luidt: voldoende.
Onderwerp 5: Interne kwaliteitszorg F17: Evaluatie resultaten De opleiding wordt periodiek geëvalueerd, mede aan de hand van toetsbare streefdoelen.
De faculteit kent een formeel kwaliteitszorgsysteem. Dat is gericht op het handhaven en verbeteren van de kwaliteit van de onderwijsprogramma’s en de afzonderlijke onderwijseenheden. Het bevat een reeks van acties waarin periodiek en systematisch aandacht wordt geschonken aan de verschillende aspecten van kwaliteitsmanagement waaronder handhaving, correctie, verbetering, interpretatie van resultaten, te nemen maatregelen en controle van de effectiviteit van de implementatie daarvan. Binnen de faculteit werden voor alle opleidingen elf criteria geformuleerd, die periodiek onder de loep worden genomen en waarbij doelmatigheid van en waardering voor het onderwijsprogramma worden onderzocht. Bijvoorbeeld “het studietempo van studenten moet minimaal leiden tot een gestage voortgang door het programma van de opleiding” en “de waardering voor het programma en de vakken door de studenten moet op de diverse meetpunten voldoende scoren (dat wil zeggen op een schaal van 5 minimaal de waarde 3 scoren)”. De faculteit beschikt over instrumenten en methoden waarmee genoemde criteria cyclisch onder de loep worden genomen. De belangrijkste in deze zijn: • • • • • • •
module-evaluaties door studenten (zowel vakken als projecten, ongeveer 25 per jaar in deze opleiding); alumnionderzoek eens in de zes jaar; voortgangsregistraties door studieadviseur; opleidingscommissie (zie verderop in dit facet); beleidsoverleg tweemaal per jaar over controle van verbeteracties (idem); jaaroverzicht kwaliteitszorg (idem); personeelbeleid (zie onderwerp 3).
De formele kwaliteitszorg van de faculteit heeft zich de laatste jaren steeds verder ontwikkeld. Illustratief hiervoor is het kwaliteitszorgjaaroverzicht. Hiermee is in 2000 gestart. Deze overzichten bevatten onder andere uitleg over de geldende procedures en afspraken, uitkomsten van onderwijsevaluaties, voorgenomen verbeteracties die daaruit zijn voortgekomen, tentamenresultaten, gevolgde didactische trainingen en externe kwaliteitsonderzoeken. De commissie vindt het zeer informatieve (management) documenten. QANU / Onderwijsvisitatie Bouwkunde
191
Sinds collegejaar 2004-2005 is aan de kwaliteitscyclus een nog ontbrekend element toegevoegd. Het rapporteren van verbetermaatregelen aan unitvoorzitters door de docent heeft een opvolgend controlemoment gekregen. Nu wordt ook de implementatie van voorgenomen verbetermaatregelen tweemaal per jaar besproken en gecontroleerd door het beleidsoverleg (Bestuurlijk Overleg Bouwkunde, ook wel BOB). Hiermee is de kwaliteitscyclus rond. Positief vindt de commissie dat studenten op de hoogte gehouden worden over wat er met hun bijdrage aan de evaluaties gedaan wordt. Uitkomsten worden op centaal toegankelijke prikborden gepubliceerd inclusief het commentaar van betrokken docenten. Omdat de opleidingen Installatietechnologie/Buildings Services kleinschalig zijn, verloopt de kwaliteitszorg voornamelijk via informele lijnen. Tijdens projecten wordt geïnventariseerd wat studenten vinden. Studenten van Installatietechnologie nemen deel aan module-evaluaties van vakken die door andere faculteiten of opleidingen verzorgd worden, maar de opleidingsdirecteur heeft geen gedifferentieerd inzicht in de uitslagen. Hij krijgt wel apart de punten door die ‘zijn’ studenten gescoord hebben voor de modules en kan altijd contact opnemen met de voorzitter van de betreffende unit als hij een klacht vernomen heeft (via de Opleidingscommissie, het Onderwijs Management Team, het bestuur van de studievereniging of direct via de studenten). Uit de notulen van de Opleidingscommissie blijkt dat de commissie dicht op het primaire proces zit. De leden – ook uit de andere faculteiten die bijdragen aan het programma – bespreken per trimester met studenten uit alle jaren (twee per fase) alle vakken, die het trimester daarvoor aangeboden zijn. Daarnaast bestuderen ze de evaluatiegegevens van alle modules en ontwikkelen ze verbetervoorstellen voor de opleidingsdirecteur. Aan het einde van het jaar legt de Opleidingscommissie alle evaluaties nog eens bij elkaar om langetermijnontwikkelingen te bestuderen. Onder de duale studenten worden geen schriftelijke module-evaluaties gehouden. Zij worden per trimester uitgenodigd voor een lunch. Tijdens deze lunch worden de knelpunten besproken. Omdat het een kleine groep is informeert de coördinator duale opleiding regelmatig naar de gang van zaken met studie en het werk. Oordeel commissie: voldoende De commissie is op grond van evaluaties en evaluatieresultaten die zij gezien heeft van oordeel dat de opleiding (faculteit) de kwaliteit voldoende bewaakt. De evaluaties geschieden via formele en vooral informele weg. Voor dat laatste heeft de commissie begrip. Ze begreep dat er in de overgang van trimesters naar semesters (2005-2006 naar 2006-2007) een uitgebreide programma-evaluatie komt. F18: Maatregelen tot verbetering De uitkomsten van deze evaluatie vormen de basis voor aantoonbare verbetermaatregelen die bijdragen aan realisatie van de streefdoelen.
In het vorige facet is beschreven dat het kwaliteitszorgsysteem leidt tot maatregelen naar aanleiding van evaluatiegegevens en dat deze maatregelen weer op hun beurt geëvalueerd worden. De faculteit stelt dat er een cultuur van kwaliteitsdenken en -handelen is ontstaan. Het uit eigen beweging vragen van onderwijskundige ondersteuning wordt gezien als voorbeeld. 192
QANU / Onderwijsvisitatie Bouwkunde
De commissie constateert op basis van notulen en interviews dat evaluaties leiden tot bijstellingen, bijvoorbeeld ten aanzien van de hoeveelheid literatuur en het aantal opdrachten. De kleinschaligheid van de opleiding maakt het mogelijk snel in te spelen op kleine veranderingen, die informeel geconstateerd zijn door docent en student. Ook zijn er maatregelen getroffen naar aanleiding van de rapportage door de vorige visitatiecommissie. Deze kwalificeerde de kwaliteitszorg als ondermaats vanwege onduidelijke betrokkenheid van de student en de Opleidingscommissie en het ontbreken van een check op verbeteractiepunten. De commissie constateert dat deze punten verholpen zijn. Oordeel commissie: voldoende De commissie is van oordeel dat evaluaties daadwerkelijk tot verbetermaatregelen leiden. Ze betreurt het dat er onvoldoende effectieve maatregelen getroffen werden om de instroom te vergroten. F19: Betrekken van medewerkers, studenten, alumni en beroepenveld Bij de interne kwaliteitszorg zijn medewerkers, studenten, alumni en het afnemend beroepenveld van de opleiding actief betrokken.
Studenten zijn in eerste instantie betrokken bij kwaliteitszorg door de module-evaluaties. Daarnaast nemen zij deel aan de Opleidingscommissie en is een student lid van het Onderwijsmanagamentteam. Docenten worden ook betrokken bij de kwaliteitszorg van de opleidingen. Zij nemen deel aan formele en informele evaluaties en zijn lid van de Opleidingscommissie. De Opleidingscommissie heeft ook leden van de andere faculteiten die bijdragen aan het programma. Docenten zijn tevens lid van de Examencommissie. In 2000 heeft de faculteit afgestudeerden van de kopopleiding Installatietechniek en afgevaardigden van het beroepenveld het vijfjarige programma van de nieuwe opleiding Installatietechnologie voorgelegd voor advies. Als de Bachelor- en Masterprogramma’s een aantal jaar lopen zal dit herhaald worden. De opleiding heeft een alumnivereniging de ‘Schoone Lije’ in opbouw. Oordeel commissie: voldoende De opleiding betrekt in voldoende mate haar studenten, docenten, alumni en werkgevers bij de kwaliteitszorg. Oordeel op onderwerp Interne kwaliteitszorg Op basis van de beoordelingen per facet concludeert de commissie dat het samenvattend oordeel op het niveau van het onderwerp Interne kwaliteitszorg voor de Master luidt: voldoende.
QANU / Onderwijsvisitatie Bouwkunde
193
Onderwerp 6: Resultaten F20: Gerealiseerd niveau De gerealiseerde eindkwalificaties zijn in overeenstemming met de nagestreefde eindkwalificaties qua niveau, oriëntatie en domeinspecifieke eisen.
De Masteropleiding is van start gegaan in september 2002. Tot nu toe hebben drie studenten het diploma Master of Science Building Services gehaald. De commissie heeft een selectie van Masterscripties en de doctoraalscripties van de voormalige kopopleiding gelezen en concludeert dat de inhoud van goede tot zeer goede kwaliteit is en de hoge cijfers die ze kregen verdienen. In alle werkstukken vond de commissie een heldere probleemstelling waaraan de auteurs zich hielden gedurende het schrijven. De betogen waren steeds logisch en consistent en de conclusies volgden logisch uit het gepresenteerde materiaal. In een enkel werk ontbrak een duidelijke methodische verantwoording, maar de methoden en technieken waren wel steeds adequaat gekozen en correct toegepast. Auteurs toonden zich op de hoogte van de literatuur op het gebied van hun onderwerp. De vorm van ongeveer een derde van de werkstukken die de commissie las, is voor verbetering vatbaar: onzorgvuldige presentatie van noten en verwijzingen, ontbreken van inhoudsopgave, symbolenlijst en/of titelblad en een onduidelijke structuur. Oordeel commissie: goed De commissie oordeelt op basis van de Master- en doctoraalscripties die zij las, dat de kwaliteit van afstudeerders zeer goed is. F21: Onderwijsrendement Voor het onderwijsrendement zijn streefcijfers geformuleerd in vergelijking met relevante andere opleidingen. Het onderwijsrendement voldoet aan deze streefcijfers.
De commissie begrijpt dat de opleiding op basis van het kleine aantal voltijdse studenten sinds 2002 nog geen gegronde uitspraken kan doen over de doorstroom en het rendement: •
•
De streefcijfers van de opleiding voor het voltijdse programma (studenten met en Bachelordiploma Installatietechnologie) zijn na twee jaar 40% en na tweeëneenhalf jaar 100% geslaagden. In september 2004 begonnen de eerste drie studenten met een Bachelordiploma Installatietechnologie aan het programma. Zij liggen op schema. Voor voltijdstudenten met een HBO-diploma, die het programma van 150 studiepunten (het schakelprogramma plus Masterprogramma van drie jaar) volgen, zijn de streefcijfers na drie jaar 80% en na vier jaar 100% geslaagden. Deze studenten lijken de streefcijfers krap te halen: van de vijf die in 2002 begonnen worden de afstudeerders in 2006 verwacht.
Voor duale studenten met een HBO-diploma die het schakelprogramma gehaald hebben zijn de streefcijfers na drie jaar 40 % en na vier jaar 100% slaagden. De duale studenten geven aan dat het duale programma van 120 studiepunten redelijkerwijs in drie jaren is af te ronden (en het schakelprogramma plus Masterprogramma in vier jaar). Uit de analyse van de doorstroom van deze studenten blijkt dat deze streefcijfers echter nog niet gehaald worden. Er zijn nog geen afgestudeerden. De nieuwste generaties duale studenten 194
QANU / Onderwijsvisitatie Bouwkunde
lijken wel aan de streefcijfers te gaan voldoen: van de generaties 2001, 2002 en 2003 (samen acht) zijn er drie studenten met afstuderen begonnen. Volgens de opleiding komt dat doordat zij twee dagen per week studeren en jonger zijn dan de eerste generaties studenten. Oudere studenten blijken iets minder snel door te stromen dan jongere studenten vanwege een achterstand in exacte vakken. De opleiding geeft in de zelfstudie een analyse van factoren, die invloed hebben op het rendement en over de invloed, die de opleiding kan hebben op deze factoren. Sommige factoren, zoals studiefinanciering, verblijf in het buitenland en bijbaantjes, zijn moeilijk door de opleiding te beïnvloeden. Oordeel commissie: voldoende De commissie concludeert dat het rendement van de opleiding vanwege de kleine aantallen studenten en het korte bestaan niet goed aan het streefrendement gespiegeld kan worden. Zij heeft op basis van interviews met studenten vertrouwen in de studeerbaarheid van het programma (zie facet 8) en daarmee in de mogelijkheid om de opleiding binnen twee jaar (voltijd), drie jaar (deeltijd, duaal) of vier jaar (deeltijd en duaal met schakeljaar) af te ronden.
Oordeel op onderwerp Resultaten Op basis van de beoordelingen per facet concludeert de commissie dat het samenvattend oordeel op het niveau van het onderwerp Resultaten voor de Master luidt: voldoende.
QANU / Onderwijsvisitatie Bouwkunde
195
Overzicht oordelen Masteropleiding Building Services Onderwerp 1. Doelstellingen van de opleiding
Oordeel Voldoende
2. Programma
Voldoende
3. Inzet van personeel
Voldoende
4. Voorzieningen
Voldoende
5. Interne kwaliteitszorg
Voldoende Voldoende
6. Resultaten
Voldoende
Facet 1. Domeinspecifieke eisen 2. Niveau 3. Oriëntatie 4. Eisen WO 5. Relatie doelstellingen en programma 6. Samenhang programma 7. Studielast 8. Instroom 9. Duur 10. Afstemming vormgeving en inhoud 11. Beoordeling en toetsing 12. Eisen WO 13. Kwantiteit personeel 14. Kwaliteit personeel 15. Materiële voorzieningen 16. Studiebegeleiding 17. Evaluatie resultaten 18. Maatregelen tot verbetering 19. Betrokkenheid van medewerkers, studenten, alumni en beroepenveld 20. Gerealiseerd niveau 21. Onderwijsrendement
Oordeel Goed
Voldoende Voldoende Goed
Goed Goed Voldoende Voldoende Voldoende Goed Voldoende Voldoende Voldoende Goed Goed Voldoende Voldoende Voldoende Voldoende Goed Voldoende
Totaaloordeel Op grond van bovenstaande tabel en de inhoudelijke onderbouwing daarvan, waaruit blijkt dat de opleiding op alle zes de onderwerpen een voldoende scoort, is de conclusie dat het totaaloordeel over de opleiding en de deeltijdvariant en duale variant voldoende is. Zij voldoet op alle facetten aan de basiskwaliteit.
196
QANU / Onderwijsvisitatie Bouwkunde
Bijlage: Domeinspecifieke en algemene competentiegebieden voor het Master of Science programma Building Services2 1. Heeft kennis van: • • • • • • • •
Design methodology; Integral building design; Building performance simulations; Sustainable building system (modelling, control and simulation); Heat and moister; Health and comfort; Building Safety; Intelligent buildings (and domotica).
2. Heeft kennis verdiept door keuzevakken en Masterprojecten (vaak binnen een onderzoeksteam uitgewerkt). 3. Heeft een originele bijdrage geleverd aan het ontwikkelen en/of toepassen van ideeën door een afstudeerproject zelfstandig uit te werken van installatiesystemen. 4. Is in staat om: • • • • •
een integraal ontwerp van installatiesystemen in een gebouw methodisch vorm te geven; complexe gebouwen/installaties te analyseren, modeleren en simuleren; veilige, gezonde en comfortabele gebouwen te ontwerpen; conceptueel een careful building te ontwikkelen; projectmatig, zelfstandig in teamverband een onderzoek/ontwerpopgave uit te werken.
5. Is in staat om: • • • •
opgaven met een onderzoekende en ontwerpende houding tegemoet te treden; kennis van aangrenzende vakgebieden te begrijpen en de gevolgen te interpreteren; om te gaan met complexe situaties en zich een oordeel te vormen in geval van onvolledige gegevens; een kritische houding aan te nemen ten opzichte van eigen werk, het werk van anderen en gangbare opvattingen en denkbeelden binnen het vakgebied en denkbeelden binnen het vakgebied.
6. Is in staat om: • •
2
als teamlid binnen een projectgroep communicatief te functioneren; schriftelijk (rapport, publicatie, poster) en mondeling (voordracht) zijn ideeën onder de aandacht te brengen op een publiek van specialisten of niet specialisten.
Uit Zelfstudie Masteropleiding Building Services, 2005.
QANU / Onderwijsvisitatie Bouwkunde
197
7. De algemene vaardigheden: • • • • •
198
oriënteren (maatschappelijk/technisch), analyseren (uitdiepen), synthese (oplossingen generen), implementeren (de oplossing uitwerken), rapporteren (mondeling/schriftelijk).
QANU / Onderwijsvisitatie Bouwkunde
BIJLAGEN
QANU / Onderwijsvisitatie Bouwkunde
199
200
QANU / Onderwijsvisitatie Bouwkunde
Bijlage A:
Curricula Vitae
Prof. dr. Fried Augenbroe Fried Augenbroe (1948) heeft ruim 25 jaar ervaring met onderzoek naar het modelleren en de simulatie van technische bouwsystemen en de beoordeling van hun prestatie. Hij deed onderzoek naar onder andere bouwprestatieconcepten, bouwsimulaties, luchtkwaliteit in gebouwen, intelligent building systems, akoestiek en systeemmonitoring en -diagnose. Daarnaast heeft hij veel onderzoek verricht naar bouwmanagement, web-ondersteunde samenwerking en kennismanagement, omgang met de ontwikkeling van software applicaties en hun interoperationaliteit en organisatorische integratie. Hij begeleidt promovendi, eerst aan de TU Delft en sinds 1997 als hoogleraar aan het Georgia Institute of Technology in Atlanta, USA, in het domein bouwtechnologie van het Doctoral Program in het College of Architecture. Momenteel is hij adjunct-directeur van het promotieprogramma en coördinator van het Masterprogramma. Inmiddels heeft hij ruim twintig afgeronde proefschriften begeleidt. Augenbroe is editor van twee wetenschappelijke tijdschriften en is lid van de editorial board van vijf andere internationale tijdschriften. Hij publiceerde meer dan honderd refereed papers en publiceerde recent een boek over geavanceerde methoden van beoordeling van bouwprestaties. Prof. ir. arch. Jef Van den Broeck Jef Van den Broeck (1940) is hoogleraar ‘Regional Planning and Design’ aan de Universiteit van Leuven, België. Tevens is hij lector aan het ‘Centre for Spatial Planning’, in Antwerpen, België. Hij studeerde Engineering-Architecture en Urban and Regional Planning aan de KU Leuven. Hij is (co) auteur van onder andere het ‘Spatial Structure Plan of Flanders’ (1996- European Award), ‘Spatial Structure Plan for the Province of Antwerp’ (1996-1999), ‘Strategic Plan for the Port Area Ghent-Terneuzen’ (1993-2001), ‘Adviser Spatial Planning Nakuru/Kenya, Ho Chi Minh City/Vietnam, Tigaraksa New Town/Indonesia’ (1994) en de ‘Second Benelux Structure Scheme’ (1995-1996). Tevens heeft hij gepubliceerd in diverse wetenschappelijke tijdschriften zoals Built Environment en Politeia. Prof. em. dr. Sanne Dijkstra Sanne Dijkstra (1938) studeerde van 1960-1966 arbeids- en organisatiepsychologie en promoveerde in 1974 op een proefschrift met als titel Cognitieve structuur, versterking en leerresultaat. In 1982 werd hij benoemd tot hoogleraar onderwijskunde aan de Universiteit Twente, waar hij mede verantwoordelijk werd voor de opzet en inhoud van de studierichting onderwijskunde met sterke toepassing in arbeidsorganisaties en tweemaal decaan was van de faculteit Toegepaste Onderwijskunde. Hiervoor werd een internationaal stagenetwerk bij bedrijven opgezet. In 1988 verbleef hij aan de School of Education van Syracuse University, NY, USA waar hij onderwijs verzorgde. Hij publiceerde drie boeken en vele artikelen op het vakgebied, vrijwel alle in de Engelse taal. Hij functioneert tot nu toe in de editorial board van verschillende tijdschriften. Naast de wetenschappelijke taken werden eveneens maatschappelijke taken vervuld, onder andere lid van het Bestuur van de Stichting voor Onderzoek van het Onderwijs (SVO), lid van de Raad van Toezicht van Fontys Hogescholen te Eindhoven, lid van het Bestuur van het Nederlands Genootschap voor de Opleiding van Leraren in het Beroepsonderwijs, lid van het Bestuur van het Twents MBO College, voorzitter van het Bestuur van het Twents Avond College, lid van de Partijadviescommissie Onderwijs van de VVD, lid van de Wissenschaftliche Beirat van het Deutsches Institut für Fernstudien Forschung van de Universität Tübingen. In 2002 werd hij benoemd tot Officier in de Orde van Oranje Nassau. QANU / Onderwijsvisitatie Bouwkunde
201
Drs. ing. Douwe J. Kras Douwe J. Kras werd geboren in 1948 te Amsterdam. Na zijn studie HTS Bouwkunde in 1971 trad hij in dienst van de Hollandsche Beton Maatschappij. Daarnaast studeerde hij bedrijfseconomie aan de Erasmus Universiteit van Rotterdam. In 1977 was hij als projectleider werkzaam bij Van Andel Leysen Binnenhuisarchitecten te Haarlem. Van 1979 tot 2004 bij PRC Bouwcentrum, waar hij vanaf 1990 de functie van algemeen directeur bekleedde. Per 1 mei 2004 is hij aangesteld als Algemeen Directeur van ARCADIS Nederland BV. Tevens vervult hij diverse bestuurlijke functies bij culturele, maatschappelijke en private instellingen en bedrijven. Prof. dr.ir. arch. Herman Neuckermans, voorzitter Herman Neuckermans werd geboren in Brussel (België) in 1943. Hij behaalde het diploma van Kandidaat Burgerlijk Ingenieur (1963) en Burgerlijk Ingenieur Architect (1967) beide aan de KU Leuven. Van 1967 was hij deeltijds werkzaam als zelfstandig architect en deeltijds assistent aan de KU Leuven tot 1974. In 1976 promoveerde hij tot ‘Doctor in de Toegepaste Wetenschappen: architectuur’ aan dezelfde universiteit op een proefschrift getiteld Ontwerpmethodiek in het architectuurontwerpen. Hij werd er achtereenvolgens docent in 1976 en gewoon hoogleraar in 1981. Hij was er gedurende vijftien jaar afdelingsverantwoordelijke van de afdeling architectuur, gedurende tien jaar departementsvoorzitter en meerdere termijnen van vijf jaar programmadirecteur van de studierichting Burgerlijk Ingenieur Architect. In de faculteit Ingenieurswetenschappen is hij sedert meer dan veertien jaar lid van de beoordelingscommissie en vanaf 2002 voorzitter van de evaluatiecommissie van alle academici van de faculteit Ingenieurswetenschappen. Hij was gastprofessor aan de University of Pennsylvania at Philadelphia (1986). Hij was lid van CAWET, het Comité voor Wetenschap en Techniek van de Academie voor Wetenschap en Kunsten in Vlaanderen. Van 2000 tot 2003 was hij voorzitter van de European Asssociation for Architectural Education en is nog steeds council member van deze internationale vereniging. Hij doceerde de architectuurtheorie en doceert het architectuurontwerpen, constructie van gebouwen, ontwerpmethodiek en beschrijvende meetkunde. Hij is stichter en hoofd van het CADlab, een onderzoeksgroep die vooral werkt rond de vroege fase van het architectuurontwerpen. Hij is auteur of (co)-auteur van boeken, bijdragen in boeken, rapporten, artikelen, (artikelen in) gereviewde proceedings in zijn domein van onderzoek en het architectuuronderwijs. Dr. ir. Philippe Samyn Dr. Philippe Samyn (1948) is oprichtend vennoot van SAMYN and PARTNERS Architects and Engineers en beheerder van de dochtermaatschappijen Setesco (Stabiliteitsingenieurs) en FTI (Ingenieurs Bijzondere Technieken). Daarnaast is hij sinds 1984 hoofddocent aan de Vrije Universiteit te Brussel aan de faculteit Toegepaste Wetenschappen, sinds 1978 docent aan ‘l’Institut Supérieur d’Architecture de l’Etat – La Cambre’ en sinds 1994 aan het departement burgerlijk ingenieur te Mons. Hij is lid van de Koninklijke Academie van Wetenschappen, Letteren en Kunsten en lid van de Administratieve raad van SECO (Belgian Technical Control Office for Construction) in 1993. Naast regelmatige publicaties van zijn werk in de internationale architectuur-, technische en wetenschappelijke pers, zijn er verschillende recente boeken over zijn werk uitgekomen. Philippe Samyn studeerde Burgerlijk Ingenieur, Stedebouwkunde en Bedrijfsbeheer (postgraduaat) aan de Université Libre de Bruxelles; Civil Engineering (MSc) aan het Massachusetts Institute of Technology en Architect aan ENSAV La Cambre. Hij promoveerde in 1999 in de toegepaste wetenschappen aan de Université de Liège. 202
QANU / Onderwijsvisitatie Bouwkunde
Ir. Hans van Velthoven Hans van Velthoven (1979) begon na het voltooien van het voortgezet onderwijs te Breda in 1998 aan de studie Bouwkunde aan de TU Delft. In juni 2006 studeerde hij daar af op de Mastervarianten Real Estate & Housing en Building Technology. Het afstudeeronderzoek omvatte een haalbaarheidsstudie naar kantoorhuisvesting in binnenstedelijk gebied en voerde hij uit bij ingenieursbureau Royal Haskoning te Rotterdam. Gedurende zijn studie heeft hij diverse bestuursfuncties vervuld. Hij heeft onder andere zitting gehad in de Centrale Studentenraad van de TU Delft en de Facultaire Studentenraad van Bouwkunde. Daarnaast heeft hij diverse functies binnen studentenvereniging Sanctus Virgilius te Delft vervuld. Naast zijn studie heeft hij vanaf 2001 als student-assistent diverse projecten gedaan binnen de faculteit Bouwkunde. Daarnaast heeft hij sinds eind 2004 als studentlid van visitatiepanels voor diverse bedrijven circa twintig visitaties uitgevoerd bij voornamelijk HBO-opleidingen. Per september 2006 start hij als junior consultant bij Quintel Strategy Consulting. Geri Wijnen Geri Wijnen studeert sinds 2003 Bouwkunde aan de TU Eindhoven. In 2005-2006 vervulde zij de functie van Commissaris Onderwijs binnen het bestuur van Studievereniging CHEOPS. Daarnaast neemt zij zitting in onder andere de Opleidingscommissie en de onlangs opgerichte Programmacommissie van de faculteit Bouwkunde. Prof. dr. Wynand Wijnen Wynand Wijnen (1934) begon zijn loopbaan aan de Rijksuniversiteit Groningen als wetenschappelijk medewerker aan het Psychologisch Instituut ‘Heymans’ en later als hoofd van het Centrum voor Onderzoek van het Wetenschappelijk Onderwijs. In 1971 promoveerde hij op een methode voor het bepalen van de grens voldoende/onvoldoende bij studietoetsen. Van 1973-1977 was hij hoofd van de afdeling Onderwijsontwikkeling en Onderwijsresearch van de Universiteit Maastricht. Vanaf 1977 was hij aldaar hoogleraar ‘Ontwikkeling en Onderzoek van Hoger Onderwijs’. In de jaren 1979-1981 was hij rector magnificus aan dezelfde universiteit. Hij was voorzitter van de landelijke commissie Kwaliteit en Studeerbaarheid en maakte, als voorzitter of lid, deel uit van enkele visitatiecommissies.
QANU / Onderwijsvisitatie Bouwkunde
203
204
QANU / Onderwijsvisitatie Bouwkunde
Bijlage B:
Bezoekprogramma’s
1. Technische Universiteit Delft, 8-9 maart 2006 Dag 1, 8 maart 09:00–12:45
12.45-13.30 13.30-14.15 14.15-15.00 15.15-15.45 15.45-16.15 16.15-17.15 Parallel 17.45 Dag 2, 9 maart 09.00-09.45 09.45-10.30 10.45-11.30 11.30-12.15 12.15-12.45 12.45-13.30 13.30-14.15 14.15-16.15 16.15-16.45 Aansluitend
Voorbereidende bijeenkomst van de beoordelingscommissie: bespreking van het zelfevaluatierapport van de te beoordelen opleidingen; bespreking van de afstudeeropdrachten van de te beoordelen opleidingen; bespreking vorig bezoek; inzien documenten (inclusief lunch) Managementteam Docenten van de opleidingscommissie(s) (ongeveer zes) en medewerker kwaliteitszorg Studenten van de opleidingscommissie(s) (ongeveer zes) Pauze Examencommissie en Commissie Toetsing en Beoordeling Facultaire studentenraad (FSR) Rondleiding faciliteiten onder leiding van Opleidingsdirecteur Eventueel spreekuur (op aanvraag, met voorzitter en secretaris) Besloten receptie voor MT, Projectleider Accreditatie en VPE CvB Studenten BSc Studenten MSc Pauze Docenten BSc Docenten MSc Alumni Lunch Afsluitend gesprek met Managementteam en opleidingsdirecteur Opstellen voorlopige bevindingen Openbare mondelinge rapportage voorlopig oordeel, afsluiting bezoek Openbare borrel
QANU / Onderwijsvisitatie Bouwkunde
205
2. Technische Universiteit Eindhoven, 29-30 maart 2006 Dag 1, 29 maart 09:00–12:00
12.00-12.45 12.45-13.30 13.30-14.15 14.30-15.00 15.00-15.45 15.45-16.45 Parallel 16.45-17.30 17.45-18.30 Dag 2, 30 maart 09.00-09.45 09.45-10.30 10.30-11.15 11.15-12.00 12.00-12.45 12.45-13.30 13.30-14.15 14.15-15.00 15.15-15.45 15.45-17.45 17.45-18.15
Voorbereidende bijeenkomst van de beoordelingscommissie: bespreking van het zelfevaluatierapport van de te beoordelen opleidingen; bespreking van de afstudeeropdrachten van de te beoordelen opleidingen; bespreking vorig bezoek; inzien documenten (inclusief lunch) Faculteitsbestuur, medewerker kwaliteitszorg, Director International Education, opleidingsdirecteuren Docenten opleidingscommissies Studenten opleidingscommissies Pauze Leden examencommissie(s) Alumni Rondleiding faciliteiten Eventueel spreekuur (op aanvraag, met voorzitter en secretaris) Docenten BSc IT (vertegenwoordiging ieder jaar) Borrel Faculty club (commissie, FBB, schrijvers en DOW’s)
Studenten BSc IT Docenten MSc BS Studenten MSc BS Docenten BSc BK Lunch met CvB vertegenwoordiger Studenten BSc BK Docenten MSc ABP Studenten MSc ABP Pauze Afsluitend gesprek met faculteitsbestuur en opleidingsdirecteur, DIE Opstellen voorlopige bevindingen. Mondelinge rapportage voorlopig oordeel, afsluiting bezoek
3. Technische Universiteit Eindhoven, extra bezoek 17 mei 11.00 -11.05 11:05 – 11.30 11:30 – 12.00 12:00 – 12.30 12:30 – 13.00 13:00 – 13.30 13:30 – 13.45
206
Ontvangst decaan en coördinator visitatie DOW Installatietechnologie Studieadviseurs Lunchpauze Deeltijd studenten Bouwkunde Duale studenten Installatietechnologie Afsluiting bezoek met decaan en coördinator visitatie
QANU / Onderwijsvisitatie Bouwkunde
Bijlage C:
Qualifications Directive (2005/36/EC)
De nieuwe Qualifications Directive (2005/36/EC) stelt de volgende eisen aan architectuuropleidingen: een studieduur van minstens vier jaar voltijds, te besteden aan het verwerven van de volgende elf vaardigheden: 1. de capaciteit om architectuurontwerpen te maken die zowel esthetisch als technisch voldoen; 2. een adequate kennis van geschiedenis en theorie van architectuur en van de aanverwante kunsten, technologieën en humane wetenschappen; 3. kennis van de schone kunsten en hun invloed op de kwaliteit van een architectuurontwerp; 4. een adequate kennis van stedenbouw, planning en de vaardigheden die met het planningsproces hebben te maken; 5. inzicht hebben in de relatie tussen mens en omgeving, tussen gebouwen en hun omgeving, en de noodzaak om gebouwen en de ruimten ertussen te betrekken op de schaal en de noden van mensen; 6. inzicht hebben in het beroep van architect en de rol van de architect in de maatschappij, in het bijzonder in het uitzetten van het programma van eisen en wensen rekening houden met de sociale gegevenheden; 7. inzicht hebben in de methoden om een programma van eisen en wensen onderzoekend te bevragen en zulk programma op te stellen; 8. inzicht hebben in het structureel en constructief ontwerpen, in de engineering van het ontwerp van gebouwen; 9. een adequate kennis hebben van de functies van gebouwen, van de bouwfysische en technologische problemen in gebouwen zo dat zij comfort garanderen en bescherming tegen klimaat; 10. de ontwerpvaardigheid bezitten om aan een programma van eisen en wensen te voldoen binnen de beperkingen opgelegd door het budget en de bouwwetgeving; 11. een adequate kennis van de industrieën, organisaties en procedures die een rol spelen bij het vertalen van ontwerpconcepten naar gebouwen en het integreren van nieuwe plannen in een overkoepelend globaal plan.
QANU / Onderwijsvisitatie Bouwkunde
207
208
QANU / Onderwijsvisitatie Bouwkunde
Bijlage D:
Afkortingen
Hieronder zijn de afkortingen opgenomen die in dit rapport gebruikt worden zonder toelichting. 3TU ABP ACSA ASRO BSc BT CAM CME CROHO CTB Curve CvB DNV DSD DUBO EAAE ECN ECTS ETH HBO HTO HTS HVAC ICLON ICT IDEA IM KU Leuven KUO LCA MIT MSc Novem NVAO OER OGO OSC PhD
Samenwerking van drie Technische Universiteit Delft, Eindhoven en Twente Masteropleiding Architecture Building and Planning, TU Eindhoven Association of Collegiate Schools of Architecture Departement Architectuur, Stedenbouw en Ruimtelijke Ordening – KU Leuven Bachelor of Science Afstudeerrichting Building Technology (MSc ABP) Computer-aided Manufacturing Afstudeerrichting Construction Management and Engineering (MSc ABP) Centraal Register Opleidingen Hoger Onderwijs Commissie Toetsing en Beoordeling Curriculumvernieuwing TU Delft College van Bestuur Advies- en ingenieursbureau Delft School of Design Duurzaam Bouwen European Association for Architectural Education Energieonderzoek Centrum Nederland European Credit Transfer System Eidgenössische Technische Hochschule Zürich Hoger Beroepsonderwijs Hoger Technisch Onderwijs. Hogere Technische School Heating, Ventilating and Air-conditioning Interfacultair Centrum Lerarenopleiding, Onderwijsontwikkeling en Nascholing, Universiteit Leiden Informatie en Communicatie Technologie Samenwerkingsverband tussen Imperial College London (I), Technische Universiteit Delft (D), ETH Zürich (E) en RWTH Aachen (A) Masteropleiding Innovation Management, Faculteit Technologie Management aan de TU/e Katholieke Universiteit Leuven Kengetallen Universitair Onderwijs Life Cycle Assessment Massachusetts Institute of Technology Master of Science Nederlandse Organisatie voor Energie en Milieu Nederlands-Vlaamse Accreditatie Organisatie Onderwijs- en Examenreglement Ontwerp Gericht Onderwijs Onderwijs Service Centrum, TU Eindhoven Doctor of Philosophy
QANU / Onderwijsvisitatie Bouwkunde
209
POP QAA QANU R&D R&O REMD RWTH TiDo TNO TU Delft TU Eindhoven TVVL UD UDP UHD UNESCO UNETO-VNI UPC VSNU VWO WO
210
Persoonlijk Ontwikkelings Plan Quality Assurance Agency for Higher Education, United Kindgom Quality Assurance Netherlands Universities Research and Development Resultaats- en Ontwikkelingscyclus Afstudeerrichting Real Estate Management and Development, MSc ABP Aachen Rheinisch-Westfälische Technische Hochschule Aachen Technologie in duurzame ontwikkeling Nederlandse Organisatie voor toegepast-natuurwetenschappelijk onderzoek Technische Universiteit Delft Technische Universiteit Eindhoven Nederlandse technische vereniging voor installaties in gebouwen Universitair Docent Afstudeerrichting Urban Design and Planning, MSc ABP Universitair Hoofddocent United Nations Educational, Scientific and Cultural Organisation Ondernemersorganisatie voor de installatiebranche en de technische detailhandel Universitat Politècnica de Catalunya Vereniging van universiteiten Voorbereidend Wetenschappelijk Onderwijs Wetenschappelijk Onderwijs
QANU / Onderwijsvisitatie Bouwkunde
QANU / Onderwijsvisitatie Bouwkunde
211
Domeinspecifieke eisen Niveau Oriëntatie Doelstellingen van de opleiding
Eisen WO Relatie doelstellingen en programma Samenhang programma Studielast Instroom Duur Afstemming vormgeving en inhoud Beoordeling en toetsing Programma
Eisen WO Kwantiteit personeel Kwaliteit personeel Inzet personeel
Materiële voorzieningen Studiebegeleiding Voorzieningen
Evaluatie resultaten Maatregelen tot verbetering Betrokkenheid van medewerkers, studenten, alumni en beroepenveld Interne Kwaliteitszorg
Gerealiseerd niveau Onderwijsrendement Resultaten
Facet 4 Facet 5 Facet 6 Facet 7 Facet 8 Facet 9 Facet 10 Facet 11 Onderwerp 2
Facet 12 Facet 13 Facet 14 Onderwerp 3
Facet 15 Facet 16 Onderwerp 4
Facet 17 Facet 18 Facet 19
Onderwerp 5
Facet 20 Facet 21 Onderwerp 6
v v +
+
v g g
g v +
v v v +
v g v v v v v o +
TU Delft BSc BK g v v +
v v +
+
v g g
g v +
v v v +
v g v v v v v v +
MSc AUBS g v v +
v v +
+
v v v
g v +
v v v +
v g g v g v v v +
v v +
+
v v v
g v +
v v v +
v g g v v v v v +
TU Eindhoven BSc BK MSc ABP g g v v v v + +
v v +
+
v v v
g v +
v v g +
g g g v v v g v +
BSc Ins g v v +
g v +
+
v v v
g v +
v v g +
g g g v v v g v +
MSc BS g v v +
Overzicht scores Bouwkunde opleidingen per kwaliteitsonderwerp en -facet. Visitatiecommissie Bouwkunde 2006
Facet 1 Facet 2 Facet 3 Onderwerp 1
Bijlage E:
Legenda: BSc BK MSc AUBS MSc ABP BSc Ins MSc BS o v g e + -
212
Bachelor of Science Bouwkunde Master of Science Architecture, Urbanism and Building Sciences Master of Science Architecture, Building and Planning Bachelor of Science Installatietechnologie Master of Science Building Services Onvoldoende Voldoende Goed Excellent Voldoende Onvoldoende
QANU / Onderwijsvisitatie Bouwkunde