7X300 | Filosofie voor bouwkunde Technische Universiteit Eindhoven, 5 juli 2012 Haidari, H. (Hasana) | 0680008 Hu, Y.Y. (Vivian) | 0674423 Kok, R.E. (Reinier) | 0672155 Vanderveen, A.W. (Anna) | 0677095
3
7X300 | Filosofie voor Bouwkunde - Technische Universiteit Eindhoven, 5 juli 2012
Voorwoord Dit verslag is het resultaat van de vakoefening Filosofie voor Bouwkunde aan de Technische Universteit Eindhoven. Dit college is bedoeld als een introductie op het denken over de bouw in zijn maatschappelijke samenhang. Het biedt een kapstok waar specifieke vragen ten aanzien van ons beeld van de wereld en ons handelen met betrekking tot het bouwen aan opgehangen kunnen worden. Het doel is de maatschappelijke vervlechting van de bouw te onderzoeken en haar in verhouding te plaatsen tot huidige preoccupaties en daarmee ons handelen ten aanzien van het ontwerpen, het maken, het leren en het organiseren te funderen op een adequaat model van de werkelijkheid. Het is de taak van die filosofie de voorwaarden ter discussie te stellen op basis waarvan wij als individuen, als instellingen en als maatschappij, doelen formuleren en middelen daartoe aanwenden. Dat is vooral in relatie tot de bebouwde omgeving interessant omdat deze de aanwezigheid van de mens op aarde op een indringende manier aankondigt en problematiseert: niets is zo alom aanwezig en zo vervuilend als de bouw en weinig is in staat zo veel plezier en zoveel frustratie en woede los te maken als de bouw (Voorthuis, 2012).
Hasana Haidari
Vivian Hu
Reinier Kok
Anna Vanderveen
In dit werkstuk wordt daarom ingegaan op een concreet voorbeeld, dat bij menigeen plezier danwel frustratie en woede losmaakt. Dit werk zal worden geanalyseerd en bekritiseerd. Hasana Haidari, Vivian Hu, Reinier Kok en Anna Vanderveen derdejaarsstudenten Bouwkunde aan de TU/e
5
7X300 | Filosofie voor Bouwkunde - Technische Universiteit Eindhoven, 5 juli 2012
Inhoudsopgave
Voorwoord..................................................................................................................................3 Inhoudsopgave............................................................................................................................5 Inleiding......................................................................................................................................7 1 | Een spelletje: ‘theoria’.........................................................................................................9 2 | Voorbeeldig Brandevoort.....................................................................................................15 3 | Perspectief............................................................................................................................ 17 4 | Kwaliteitenanalyse................................................................................................................ 19 5 | Functies en gebruik............................................................................................................... 27 6 | Logica................................................................................................................................... 29 Conclusies..................................................................................................................................35 Woordenlijst...............................................................................................................................37 Bibliografie................................................................................................................................39
afb. 1 | De Denker
7
7X300 | Filosofie voor Bouwkunde - Technische Universiteit Eindhoven, 5 juli 2012
Inleiding Zoals gezegd is dit werkstuk bedoeld ons handelen ten aanzien van het ontwerpen, het maken, het leren en het organiseren te funderen op een adequaat model van de werkelijkheid en de voorwaarden ter discussie te stellen op basis waarvan wij als individuen, als instellingen en als maatschappij, doelen formuleren en middelen daartoe aanwenden. Het ontwerpen zal daarom centraal staan in dit filosofische werkstuk en wordt beschouwd vanuit de individuele ontwerper. Dit werkstuk biedt zodoende een uitgangspunt voor onze eigen visie op ons vakgebied. Ontwerpen wordt gezien als het onderhandelen tussen alternatieven, zowel op het gebied van de esthetica als de ethica: wat willen we en waarom willen we dat? Hoe moeten we handelen, welke middelen moeten we aanwenden, om deze doelen te bereiken? De metafysica dient als uitgangspunt om de esthetica invulling te geven. Vaak vindt dit proces echter in omgekeerde volgorde plaats: we komen ter wereld binnen een cultuur, waarin veel normen en waarden al vastliggen en waarin bepaalde tradities zijn ingebakken. Het wordt ons aangeleerd de middelen die voor handen zijn te gebruiken. De doelen waarvoor deze middelen worden aangewend, blijven hierbij echter niet altijd helder omschreven. Het past binnen de methode van de analytische filosofie, die hier gebruikt zal worden, om te trachten buiten deze gestelde kaders te treden en niets als heilig te beschouwen. In plaats daarvan zal over fundamentele (ontwerp)vragen worden gediscussieerd, zonder dat vooraf is bepaald in welke richting de antwoorden gezocht moeten worden (Scruton, 1999). De huidige consensus zal in deze discussie zo min mogelijk als leidend worden behandeld.
fig. 1 | Filosofie
9
7X300 | Filosofie voor Bouwkunde - Technische Universiteit Eindhoven, 5 juli 2012
1 | Een spelletje: ‘theoria’ De mind map (fig. 3) die hierna wordt behandeld is het resultaat van een spelletje volgens de spelregels van Aristoteles. Dit spel heet ‘theoria’ en is bedoeld om jezelf ter discussie te stellen. De mind map geeft een eigen, gestructureerd beeld van de wereld en er zijn elementen aangegeven die relevant zijn voor ons vakgebied en invloed hebben op onze visie hierop. Hierbij is niet getracht de wereld te verklaren, maar een specifieke vraag of probleem naar voren te brengen. De mind map vormt het uitgangspunt voor de analyse van dit probleem en zal bij ieder tot een andere uitkomst van het spel leiden. Het spanningsveld van het ontwerpen, dat door veel factoren wordt beïnvloed, is hier onderwerp van discussie. De moderne bouwpraktijk, waarbinnen wij als 21e-eeuwse ontwerpers worden opgeleid, kent een eigen ontwerpaanpak, vormentaal, gebruikelijke materialen, etc. Niet alle bouwkundig ingenieurs van deze tijd zijn het echter eens met de huidige ‘standaard’ voor ontwerp en bouw. Verschillende stromingen hebben hevige kritiek op de manier waarop veel hedendaagse gebouwen worden gerealiseerd. Zowel het terrein van de esthetica als de ethica is hierbij onderwerp van discussie. Het spel zal doorgaan in de rest van dit werkstuk: de manier waarop het probleem in de mind map centraal staat, wordt vergeleken met verschillende manieren van kijken naar de ontwerpopgave. Hierbij zal de confrontatie met tegenstrijdigheden worden aangegaan. Er zal onderscheid worden gemaakt tussen schijnbare inconsistenties, die het resultaat zijn van een ander perspectief van waaruit de zaak bekeken wordt en werkelijke inconsistenties.
fig. 2 | Theoria
fig. 3 | Mind map
12
7X300 | Filosofie voor Bouwkunde - Technische Universiteit Eindhoven, 5 juli 2012
1 | Een spelletje: ‘theoria’ De mind map beschouwt de individuele ontwerper in zijn of haar omgeving. De relaties die een rol spelen zijn weergegeven middels een diagram, dat is gebaseerd op de verzamelingenleer. De omgeving vormt het grootste kader dat in dit geval bekeken kan worden. ‘Ik’ vormt een deelverzameling hiervan, want ‘ik’ is onderdeel van zijn omgeving maar neemt niet alle elementen uit de omgeving mee in zijn persoon. ‘Ik’ kan zich nooit buiten zijn omgeving bevinden, immers daarmee zou die ruimte verworden tot zijn omgeving. Dit gebeurt wanneer de ‘ik’ (fysiek of mentaal) reist: hij stapt uit zijn eigen cultuur. De cultuur waarin ‘ik’ leeft is dus kleiner dan zijn omgeving: ‘ik’ kan zich zowel fysiek als mentaal buiten zijn cultuur begeven. Zodoende vormt een deel van ‘ik’ onderdeel van zijn cultuur, een ander deel niet. Het eerste deel levert een vereniging van twee verzamelingen op. Het tweede deel kan zeer interessante resultaten opleveren, doordat buiten de gebaande paden wordt getreden. Verschillende relaties tussen de (deel)verzamelingen zijn in de mind map aangegeven. Zoals gezegd is niet getracht de wereld te verklaren, maar een specifiek probleem onder de aandacht te brengen. Om de overzichtelijkheid te bewaren hebben wij ons daarom beperkt tot de meest belangrijke relaties voor het beschouwde probleem. Zowel ‘ik’ als ‘cultuur’ bevat meerdere deelverzamelingen. ‘Cultuur’ bestaat onder andere uit de drie fundamentele zuilen van iedere maatschappij: economie, politiek en wetgeving. Hieruit komen normen en waarden voort. Bovendien beïnvloeden heersende normen en waarden de drie zuilen. Er is dus sprake van wederzijdse beïnvloeding. Naast deze drie zuilen bestaat er een vierde element, dat onderdeel vormt van het fundament van een maatschappij: de (gebouwde) omgeving. Alle sociale processen vinden plaats in ruimtes, gestructureerd door bebouwing. De bebouwde omgeving biedt zodoende mogelijkheden en beperkingen om (sociale) processen te faciliteren en te filteren. De drie fundamentele zuilen hebben grote invloed op de normen en waarden die in een maatschappij heersen. De normen worden met name beïnvloed door de wetgeving, de waarden met name door economische aspecten. De politiek heeft met name invloed op de wetgeving en de economie en beïnvloedt zodoende indirect de normen en waarden. Deze algemene normen en waarden hebben hun invloed op de individuele mens: hij zal deze gedeeltelijk overnemen, gedeeltelijk niet. De algemene normen en waarden worden bovendien beïnvloed door de normen en waarden van de verschillende individuen.
7X300 | Filosofie voor Bouwkunde - Technische Universiteit Eindhoven, 5 juli 2012
13
1 | Een spelletje: ‘theoria’ ‘Ik’ bestaat uit ‘lichaam’ en ‘doen’. Alle activiteiten van de mens vallen hieronder. Deze handelingen veronderstellen een lichaam: zowel bewust als onbewust, zowel geestelijk als lichamelijk. Op de vraag of het lichaam noodzakelijk aanwezig moet zijn om van een ‘ik’ te spreken, zullen we niet ingaan. Dit betreft een vraagstuk dat binnen verschillende geloofsovertuigingen verschillende antwoorden oplevert en is zodoende afhankelijk van het perspectief waarmee het vraagstuk bekeken wordt. Voor ons probleem is dit vraagstuk minder relevant. Het ‘doen’ van de mens is van groter belang voor de behandeling van ons probleem. Een deel van wat de mens doet, gaat onbewust: door conventie resulteren algemeen geldende normen en waarden in onbewust gedrag van de mens. Wil men zich hiertegen afzetten of in ieder geval bewust handelen, is het ten eerste noodzakelijk te denken. Het ‘denken’ vormt een deelverzameling van het ‘doen’. Denken is een premisse voor bewust doen, maar heeft het niet logischerwijs tot gevolg. ‘Bewust doen’ vormt daarom een deelverzameling van ‘denken’ en is het resultaat van discursie, het ter discussie stellen, van geldende normen en waarden. Idealiter valt het ontwerpen volledig binnen ‘bewust doen’, omdat alle ontwerpkeuzes het resultaat zouden moeten zijn van het onderhandelen tussen alternatieven, waarna een bewuste selectie plaatsvindt. Ook in het geval van ontwerpen gebeurt veel echter door conventie. De ontwerpen hebben invloed op de gebouwde omgeving, doordat gebouwen worden gerealiseerd of aanpassingen worden gedaan. Ook heeft deze bebouwing invloed op het ontwerpproces. De mind map biedt het uitgangspunt voor de bepaling van de positie van de ontwerper in zijn omgeving. Welke ontwerpdoelen uit deze positie voortkomen, is hiermee echter niet logischerwijs bepaald. Zoals gezegd zal dit werkstuk ingaan op inconsistenties. Dit betreft met name inconsistenties met betrekking tot de te bereiken doelen en de aan te wenden middelen.
7X300 | Filosofie voor Bouwkunde - Technische Universiteit Eindhoven, 5 juli 2012
15
2 | Voorbeeldig Brandevoort Het stedenbouwkundige ontwerp voor de wijk Brandevoort bij Helmond, ontworpen onder supervisie van de Luxemburgse architect Rob Krier, heeft de gemoederen in Nederland niet onberoerd gelaten. Het voorkomen van deze wijk, dat door de de ontwerpers wordt beschreven als een ‘oud Brabants dorp’ ontworpen rond 2000, wijkt in vele opzichten af van de Vinexwijken die door het hele land in de modernistische traditie zijn ontwikkeld. Het idee voor het ontwerp is tot stand gekomen door de kritiek op wijken ‘waarbij de wensen van de bewoner in meer of mindere mate ondergeschikt worden gemaakt aan die van het totaalconcept’, aldus de gemeente Helmond. Modernisten versus traditionalisten, het blijft een actueel onderwerp.
afb. 2 | De Veste, Brandevoort
Een interessante vraag in dit kader, gesteld door wethouder stedelijke vernieuwing Duco Stadig en de kern van de discussie, is: “Hoe kan het dat de meeste mensen van traditionele gebouwen houden en architecten ze verachten?” Nu is het uiteraard niet het geval dat alle leken traditionalistische architectuur waarderen en alle architecten dergelijke werken verachten, maar deze veelvoorkomende kloof tussen professie en publiek is zeker een aandachtspunt voor de ontwerpers van deze tijd. Wanneer het in deze context gaat over het aanpassen van de architectuur aan de behoeften van de bewoner, komt de wijk Brandevoort in het algemeen al snel ter sprake. De meningen hierover lopen sterk uiteen en de discussie laat de kern van het probleem zien. Dit voorbeeld is daardoor een goede illustratie van de uitdaging van hedendaagse ontwerpers om om te gaan met de vraag van de maatschappij en de individuele gebruiker.
afb. 3 | De Veste, Brandevoort
16
7X300 | Filosofie voor Bouwkunde - Technische Universiteit Eindhoven, 5 juli 2012
2 | Voorbeeldig Brandevoort Het modernisme binnen de bouwkunde heeft normen voortgebracht die het functionele centraal stellen. ‘Form follows function’ is hierbij een bekend concept. De doelen van de gecultiveerde ontwerper sluiten hierbij aan en stellen de functionaliteit en de eerlijkheid daarover centraal. Modernistische bouwkundig ingenieurs waren van mening dat de nieuwe technologie de traditionele bouwstijlen van het gebouw verouderd maakte. Een beroemde architect binnen deze stroming is Le Corbusier, die een gebouw zag als “een machine om in te wonen”. De industrialisatie van de samenleving, die destijds opkwam, speelde hierin een grote rol. De hieruit voortvloeiende ‘machine-esthetiek’ verwierp bijna elke vorm van decoratie en gaf de voorkeur aan het benadrukken van geometrische vormen. De wolkenkrabber, zoals de Seagram Building van Ludwig Mies van der Rohe in New York (1956-1958), werd het archetype van het modernistische gebouw. Ook het ontwerp van modernistische huizen en meubels benadrukte eenvoud en duidelijkheid van vorm, een sober en ruimtelijk ogend interieur, en de afwezigheid van rommel. Deze moderne architectuur is daarmee veel Platoonser in esthetiek dan veel stijlen die eerder de revue passeerden. De ‘stilte van de architectuur’ en de Platoonse zuiverheid zorgden er echter wel voor dat gebouwen nauwelijks nog met de mens verbonden bleken. De menselijke maat begon een steeds kleinere rol te spelen. Rob Krier, de supervisor van het ontwerp voor Brandevoort, staat daarom afwijzend tegenover het modernisme: het heeft in zijn ogen geen leefbare stedelijke ruimtes opgeleverd. Veel gebruikers van de gebouwde omgeving denken hier hetzelfde over. Zelf biedt Krier een eenvoudige oplossing; om aangename steden te creëren hoeven niet voortdurend nieuwe ideeën en concepten te worden bedacht. De stedenbouwkundige kwaliteiten van de historische, traditionele Europese stad bieden volgens hem voldoende aanknopingspunten om als onderlegger te gebruiken voor huidige steden. Dit sluit aan bij de filosofie van Roger Scruton, die stelt dat traditie vanwege een bepaalde reden zo gekomen is en dus niet zomaar overboord gegooid dient te worden. Volgens hem is dit de grootste fout van de ‘oikofobia’ - de ‘huishaters’ - waaronder hij onder andere moderne architecten schaart. In hun blinde enthousiasme voor het nieuwe, vergeten ze volgens hem - vaak onterecht - het oude. Verder is het voor Krier belangrijk dat er rekening wordt gehouden met de menselijke maat, want deze schaal draagt volgens hem significant bij aan de leefbaarheid van een stad (Sondervan, 2005). In dit werkstuk zullen we uitgebreid ingaan op de voornaamste verschillen tussen de huidige consensus binnen de bouwkundige professie en de reacties daarop vanuit het publiek.
7X300 | Filosofie voor Bouwkunde - Technische Universiteit Eindhoven, 5 juli 2012
17
3 | Perspectief Er is gekozen om de analyse van de wijk Brandevoort te benaderen vanuit de filosofische overtuiging de hypothetische imperatief uit de filosofie van Immanuel Kant. Een imperatief is een norm voor het handelen. In ons geval omvat dit handelen de ontwerpkeuzes die gemaakt zijn en die tot het uiteindelijke ontwerp voor de wijk hebben geleid. De hypothetische imperatief richt zich op die gevallen waar het handelen gericht is op een ander, te bereiken doel, in tegenstelling tot de categorische imperatief, die de integriteit van de (menselijke) rede probeert te bewaren. De ontwerpers hebben een selectie gemaakt uit een groot aantal doelen (esthetica) die aan het ontwerp ten grondslag hadden kunnen liggen, die vervolgens tot de keuze van bepaalde middelen (ethica), zoals de gekozen architectuurstijlen, hebben geleid. Door deze selectie ten behoeve van gestelde doelen is de overleving, volgens de evolutietheorie van Charles Darwin, van deze geselecteerde stijlen gewaarborgd. Zowel de doelen als de middelen zullen we in dit werkstuk behandelen. Om een doel te hebben moet men iets willen. Echter is het willen niet een vaardigheid die door ieder mens van nature wordt beheerst (Immanuel Kant). Volgens de hypothetische imperatief van Immanuel Kant moet men geoefend worden in het willen. Nu is de vraag in welke mate de ontwerpers van Brandevoort deze vaardigheid beheersen: zijn hun doelen, hun wensen – die zich bevinden op het terrein van de esthetica – ‘juist’? We zullen ons bij de analyse van Brandevoort niet slechts richten op de doelen van de ontwerpers, maar op die van verschillende gebruikers van Brandevoort, die in het hoofdstuk Het gebruik van Brandevoort uitvoerig behandeld zullen worden. Bij elke gebruiker zal de vaardigheid ‘willen’ getoetst worden.
fig. 4| Hypothetische imperatief
18
7X300 | Filosofie voor Bouwkunde - Technische Universiteit Eindhoven, 5 juli 2012
3 | Perspectief De keuze voor de hypothetische imperatief is voortgekomen uit de centrale kwestie in dit werkstuk: de kloof tussen professie en publiek in het geval van het ontwerpen van de gebouwde omgeving. Deze kloof blijkt voornamelijk te bestaan uit een verschil in doelen en middelen die worden ingezet om tot een gedegen ontwerp te komen. De behoefte van de maatschappij en haar bewoners vraagt om specifieke doelen, terwijl andere gebruikers ander soortige doelen hanteren. De keuze van deze doelen en de selectie van middelen om deze doelen te bereiken speelt hierin een centrale rol. De hypothetische imperatief vormt op basis van deze doelen een norm voor het handelen. Middels deze filosofische overtuiging valt zodoende iets te zeggen over ontwerpen in het algemeen en het specifieke voorbeeld, dat gekozen is.
7X300 | Filosofie voor Bouwkunde - Technische Universiteit Eindhoven, 5 juli 2012
19
4 | Kwaliteitenanalyse Brandevoort heeft een aantal bijzondere kwaliteiten. Deze kwaliteiten zullen eerst worden omschreven. Een omschrijving van een kwaliteit is nooit neutraal, maar wel kan er gestreefd worden naar een zo objectief mogelijke omschrijving. Dit houdt in dat de omschrijving is omschreven zonder referentie naar onze interesses en verlangens (Voorthuis, 2012, p. 200). Vanuit deze ‘schone’ omschrijvingen kunnen kwaliteiten kritischer worden beoordeeld op hun wenselijkheid. Vanuit het gekozen perspectief zullen de onderstaande kwaliteiten van Brandevoort worden bekeken en beoordeeld naar het gebruik van de middelen die de ontwerper inzet om een bepaald doel te bereiken. Dit betekent dat een ‘kwaliteit’ niet in alle gevallen als wenselijk of als ‘goed’ gezien moet worden. Traditionalistisch het doelbewust teruggrijpen op tradities bij het bouwen wat betreft vorm, constructie en functie Er wordt gekeken naar ambachtelijke bouwers als inspiratie voor gebouwen en de regionale stijl heeft meer invloed dan nationale of internationale stijlen. Kennis wordt gebaseerd op praktijk en ervaring. Hierbij is het doel van de ontwerpers de bewoners een eigen gevoel geven, als antwoord op de globalisering. Een traditionele, regionale architectuur is het middel dat hiervoor ingezet wordt. Het gebruik door de bewoners van Brandevoort wordt hier centraal gesteld. Zij worden met behulp van de traditionele architectuur herinnerd aan hun verleden en achtergrond. Doordat de architectuur meer bepaald wordt door de regionale stijl dan de nationale of internationale stijlen voelt deze meer eigen aan de bewoners. De ontwerper heeft echter niet voldoende ervaring om overal de juiste middelen in te zetten, doordat de ‘ik’ van de ontwerper zich niet in de Brabantse cultuur bevindt. Hierdoor kunnen we deze kwaliteit niet in alle gevallen als ‘goed’ typeren. De architectuur grijpt niet altijd direct terug op de Brabantse geschiedenis en traditie, maar op een heel eigen interpretatie daarvan van de ontwerper. Hierbij is het echter zeer de vraag hoe en door wie de zogenaamde karakteristieke eigenschappen van een plek worden bepaald en naar welke historische periode uit de geschiedenis wordt gerefereerd.
20
7X300 | Filosofie voor Bouwkunde - Technische Universiteit Eindhoven, 5 juli 2012
4 | Kwaliteitenanalyse Nostalgisch de oproep van een verlangen naar een vroegere situatie Door de heel sterk gedefinieerde ruimtes, zoals smalle straten en kleine hofjes, wordt de oproep naar een vroegere situatie voor een groot deel vervuld. Deze besloten ruimten refereren naar de vroegere gezelligheid en drukte op straat. Nostalgie wordt hier als middel ingezet voor het doel om de huidige generieke ruimte te nuanceren en te contextualiseren. Hierbij dient echter onderscheid gemaakt te worden tussen ‘beelden die een geïdealiseerd verleden representeren en beelden die trachten de historische waarheid te benaderen.’ (Bijsterveld, 2000) In het geval van Brandevoort lijkt sprake te zijn van het eerste geval, aangezien de vroegere situatie geïdealiseerd wordt nagebootst. Vanuit het perspectief van de hypothetisch imperatief kan deze kwaliteit desalniettemin als ‘goed’ getypeerd worden, omdat de middelen tot het beoogde doel leiden. De kwaliteit nostalgie zou ook als ‘fout’ getypeerd kunnen worden, omdat de ontwerper niet geslaagd is om alle belangrijke middelen, zoals het deconcentreren van openbare functies, in te zetten voor dit doel. Ambachtelijk het met de hand maken van een product De menselijke schaal en leefwijze en individualiteit stonden van meet af aan centraal bij de planvorming van Brandevoort. ‘Ambachtelijke producten’ worden in het ontwerp ingezet tegen de vervlakking van de samenleving door de industrialisering, door de beleving van het individu middels de menselijke maat en de invulling van de sociale openbare ruimte centraal te zetten. De detaillering werd rechtstreeks verbonden aan de stijlkenmerken van het ‘Brabant classicisme’, om iedere woning een eigen gezicht te geven. Door middel van een zorgvuldig uitgedachte compositie werden deze vervolgens in het gevelbeeld ingepast, om tot het gewenste resultaat te komen. Er is geprobeerd, naar de huidige maatstaven, zo veel mogelijk onderdelen te standaardiseren. Echter is het middel, gebruik van ‘ambachtelijke producten’, niet geheel eerlijk. De producten zijn niet op een ambachtelijke wijze geproduceerd, maar met behulp van middelen van de industrialisatie. Hierdoor is de kwaliteit niet in alle gevallen als ‘goed’ te typeren.
7X300 | Filosofie voor Bouwkunde - Technische Universiteit Eindhoven, 5 juli 2012
21
4 | Kwaliteitenanalyse Landelijk kenmerken passend of horend bij de plattelandse of dorpse omgeving en sfeer ‘Brabant verstedelijkt in sneltreinvaart’. Deze verstedelijking heeft men tegen willen gaan door bij het ontwerpen van Brandevoort ‘landelijke’ kenmerken van Brabant toe te passen. Het doel van de ontwerper is te typeren als ‘goed’, omdat bewoners vaak daadwerkelijk verlangen naar een woonomgeving met landelijke kenmerken en zich niet thuisvoelen in een omgeving die refereert naar de industrialisatie. Echter is het middel niet als ‘goed’ te typeren, omdat de toepassing niet geheel goed is. Een belangrijk kenmerk van landelijkheid is een lage dichtheid. In Brandevoort is de meest kenmerkende eigenschap van verstedelijking, een hoge dichtheid, het middel om het fenomeen tegen te gaan. Hieruit volgt dat de ontwerper het ‘willen’ wel beheerst, maar niet in alle gevallen in staat is om de juiste doelen in te zetten. Wat wel is gelukt, is om een meer dorpse samenleving te faciliteren, door de eerder genoemde smalle straten, kleine hofjes en dergelijke, die gebaseerd zijn op eeuwenoude stadsstructuren: ‘Prettige stedelijke ruimtes in plaats van krijtwitte hightech; torentjes en poorten in plaats van lege en kille pleinen’ (De Haan, 2003). Diversiteit een differentiatie van elementen in een geheel De diversiteit van Brandevoort is met name te vinden in het gevelbeeld. Het verspringen van dakranden, hemelwaterafvoer, belijningen in gevels, etc. Hoewel de vormgeving, kleurgebruik en detaillering een positieve bijdrage leveren aan de diversiteit, die door de bewoners zeer gewaardeerd wordt, is het gebruik zeer eentonig. Hierover meer bij de kwaliteit Eentonig. Diversiteit is toegepast om te voldoen aan het verlangen van de bewoners naar identiteit en zelfherkenning. Men wil zich onderscheiden van zijn buurman of het nu om kleding gaat of om de woning. De ik-persoon wil niet verloren gaan in zijn omgeving, zoals die gedefinieerd is in de mindmap. Deze kwaliteit kan als ‘goed’ worden getypeerd omdat het doel, elk individu een speciale plek geven binnen de gemeenschap, in grote mate behaald wordt. Deze diversiteit is een reactie op de architectuur van het Nieuwe Bouwen, dat zich volgens critici kenmerkt door haar anonieme, zakelijke en massale karakter (Norberg-Schulz, 1980). Dit eenzijdig gerichte verlangen naar de verwezenlijking van het architectonisch concept en de scheiding van wonen, werken en recreëren hebben volgens Krier een onpersoonlijke architectuur opgeleverd.
22
7X300 | Filosofie voor Bouwkunde - Technische Universiteit Eindhoven, 5 juli 2012
4 | Kwaliteitenanalyse Identiteit de kenmerken en omstandigheden van een object die hetzelfde blijven gedurende een verandering en verschillende objecten van elkaar onderscheiden De onpersoonlijke architectuur waarop Krier met zijn ontwerp voor Brandevoort reageert, is volgens hem niet aan een bepaald plek gebonden. Ook de identiteit ven Brabant lijkt volgens hem daardoor verloren te gaan. Om deze identiteit weer in de omgeving aanwezig te laten zijn heeft de ontwerper een aantal middelen ingezet. Het landelijke karakter van Brabant is als representatief voor de regio genomen en het ontwerp is erdoor geïnspireerd. Het risico hierbij is dat men al snel tot geïdealiseerde beelden komt. Van het (Brabantse) verleden hebben veel mensen, ook de ontwerper van Brandevoort, positieve en geïdealiseerde beelden, waardoor het ontwerp minder waarheidsgetrouw is. Het regionale verleden en de regionale volkscultuur kunnen belangrijke middelen zijn voor het terughalen van de identiteit en het zelfbeeld van een wijk, maar dit moet niet leiden tot een verkeerd geschiedbeeld (Bijsterveld, 2000). In het geval van Brandevoort is de ontwerper er niet in geslaagd het goede beeld te scheppen. Hierdoor is deze kwaliteit als ‘fout’ te typeren. In plaats van het terughalen van de oude identiteit wordt als het ware een ‘nieuwe identiteit’ geconstrueerd. Geborgen het gevoel van veilig zijn en je op je gemak voelen Geborgenheid wordt gecreëerd door binding met het verleden, het ontwerpen van de wijk als één familie, het behouden van de menselijke maat en ervoor zorgen dat men toezicht op elkaar en de openbare ruimte kan hebben, bijvoorbeeld door het toepassen van gesloten bouwblokken. Men voelt zich veilig wanneer men zich niet vervreemd voelt van zijn omgeving. Zodra de omgeving anders is dan in de eigen straat denkt men ver van huis te zijn. In het ontwerp voor Brandevoort zijn met name architectonisch elementen toegepast om de bewoners dit veilige gevoel te geven. Deze zijn reeds besproken bij de kwaliteit Ambachtelijk. Bezoekers of mensen van buiten Brandevoort zullen echter het gevoel hebben dat ze zich op een zeer afgelegen eiland bevinden. Deze kwaliteit kan als ‘goed’ getypeerd worden aangezien de ingezette middelen voor een groot deel het doel, geborgenheid verlenen, waarmaken. Wel moet opgemerkt worden dat geborgenheid een zeer moeilijk te behalen kwaliteit is die met deze middelen niet gegarandeerd kan worden.
7X300 | Filosofie voor Bouwkunde - Technische Universiteit Eindhoven, 5 juli 2012
23
4 | Kwaliteitenanalyse Gemeenschappelijk het gevoel van eenheid en het behoren tot een groter geheel Een leefomgeving die refereert naar het verleden wordt door de bewoners van Brandevoort als positief ervaren door de associatie met de eerder aan bod gekomen aspecten van gezelligheid, sfeer en geborgenheid. Ze voelen zich thuis wanneer ze zich op deze manier kunnen identificeren met hun eigen woonomgeving. De ontwerper gebruikt de traditionalistische architectuur en de stedebouwkundige structuur van gesloten bouwblokken en smalle straatjes als middel om zijn doel van het vormen van een hechte gemeenschap te verwezenlijken. Zoals in de mindmap weergegeven is het individu deel van zijn omgeving en wil hier een duidelijke band mee, omdat het individu uit ervaring weet dat een hechte band met de omgeving zijn welbevinden positief beïnvloedt. De bewoners van Brandevoort hebben een sterke binding met hun wijk, welke tegemoet komt aan de verlangens naar ‘gemeenschappelijkheid, veiligheid en vertrouwdheid’. De kwaliteit ‘gemeenschappelijk’ wordt in dit geval getypeerd als een ‘goede’ kwaliteit. Gebruikersgericht eigenschap van een product dat geproduceerd is met de gedachte dat de gebruikers centraal staan en het product op hun afgestemd moet zijn Brandevoort als een ‘oud Brabants dorp’ wijkt af van de standaard Vinex-wijk ‘waarbij de wensen van de bewoner in meer of mindere mate ondergeschikt worden gemaakt aan die van het totaalconcept’ (Gemeente Helmond, 1997). Het doel van de gemeente en ontwerpers is om van Brandevoort een nieuwe uitbreidingswijk te maken waarbij de behoeften van de bewoner centraal staan. ‘Warmte, geborgenheid en identiteit’ werden hier als uitgangspunten genomen. Geborgenheid en identiteit zijn hiervoor al aan bod gekomen. Warmte slaat op het comfortabele gevoel van de bewoner, die zich thuis voelt in de omgeving en gemeenschap. Dit wordt verwezenlijkt door de knusse, dorpse sfeer met gesloten bouwblokken. Uit onderzoek blijkt dat de bewoners van Brandevoort dit op een positieve manier ervaren en dus kan de kwaliteit ‘gebruikersgericht’ als ‘goed’ worden getypeerd.
24
7X300 | Filosofie voor Bouwkunde - Technische Universiteit Eindhoven, 5 juli 2012
4 | Kwaliteitenanalyse Compact eigenschap van een object dat zich beperkt in ruimtegebruik en/of nauw verbonden is met andere objecten Brandevoort bestaat uit smalle straatjes, gesloten bouwblokken en kleine hofjes. De winkels zijn geconcentreerd in een winkelstraat, de woningen staan dicht tegen elkaar aan en alles is ontworpen volgens de menselijke maat. Door het ontwerpen van een compacte wijk met een sterke samenhang van de verschillende buurten, een hoge woondichtheid en collectieve binnenhofjes, wordt gewerkt naar het doel van een hechte samenleving waar alle bewoners zich op hun gemak voelen met elkaar. Niet te vergeten is dat de woning intern wel is aangepast aan de moderne behoeften van de mens en hierdoor niet te klein uitvalt, zoals het geval zou zijn geweest als de standaardafmetingen van vroeger gehanteerd zouden worden: ‘oud van buiten, nieuw van binnen’, wordt dit ook wel omschreven. Uit ervaring van de bewoners blijkt dat deze stedebouwkundige planning inderdaad werkt zoals bedoeld is. ‘Compact’ is dus een ‘goede’ kwaliteit van Brandevoort. Anachronistisch niet passend bij de tijd van de context Met de traditionalistische architectuur wordt een verzet tegen de huidige tijd zichtbaar. Door critici wordt het wel omschreven als een ‘ontkenning van de huidige tijd’. Het doel hiervan is te vluchten naar een verleden waarvan het negatieve niet meer gezien wordt. Dit wordt gedaan door middel van het toepassen van een anachronistische vormentaal. De vraag die hierbij gesteld moet worden is hoe eerlijk dit geschiedbeeld is: ‘De architectuur streeft noch naar een nostalgische herhaling van het al bekende, noch naar drama en inventieve extravagantie, maar zoekt naar een taal die vertelt over gemeenschappelijke ervaringen, collectief geheugen en conventies.’ (Maccreanor, 1998) De kritiek uit zich vooral op het kunstmatige en onoprechte karakter van de architectuur, dat niet past bij de huidige, modernistische ontwerpopvattingen. De mens heeft in deze tijd behoefte aan luxe en gemak. Er zijn te veel compromissen gedaan om tot ‘authentiek’ uitziende verschijningsvormen te komen en tegelijkertijd te voldoen aan de moderne behoefte aan comfort. Ook zijn er critici die stellen dat ‘het in de architectuur niet hoeft te gaan om de echtheid, maar om de geloofwaardigheid van het gebaar’ (Verschaffel, 1989). In dat kader zou de gehanteerde architectuur juist passen bij de huidige tijd, omdat het een reactie vormt op huidige processen in de wereld, zoals globalisering.
7X300 | Filosofie voor Bouwkunde - Technische Universiteit Eindhoven, 5 juli 2012
25
4 | Kwaliteitenanalyse Duurzaam het meegaan van een product op lange termijn, het voorzien in de behoeften van de huidige en toekomstige generaties Met ‘duurzaam’ wordt in het geval van Brandevoort ‘duurzame architectuur’ bedoeld, architectuur die (op meerdere locaties) werkt en lang zal overleven. Daar bij Brandevoort welbewust is teruggegrepen op de traditionalistische architectuur van vroeger is er natuurlijk rekening gehouden met de duurzaamheid van deze stijl. De wijk is eigenlijk te zien als een kunstobject dat opzettelijk verwijst naar de eeuwenoude dorpse structuren uit het verleden. Een verschil zit er echter in de schaal van de openbare ruimte en de woningen. De schaal is vergroot ten opzichte van standaardwoningen uit het verleden en de moderne Vinex-wijken om aan de moderne behoefte aan comfort, nu en in de toekomst, te voldoen. In het geval van ‘duurzaamheid’ is dit dus een ‘goede’ kwaliteit. Afwending het tegenhouden van of de rug toekeren naar de omgeving In een nadrukkelijk aanwezige wijk als Brandevoort in de samenleving, is het belangrijk dat de veiligheid goed behouden wordt. Het doel is te voldoen aan de behoefte van de bewoners aan een veilige, comfortabele leefomgeving. Deze veiligheid, behaald door middel van afwending, wordt vertaald in de traditionalistische architectuur van Brandevoort tegenover de moderne Vinex-architectuur van de omgeving. De toepassing van traditionalistische architectuur leidt echter tot een bloeiende interesse in Brandevoort waardoor de wijk meer bezoekers krijgt en het gevaar weer toeneemt, maar hoewel de binnenhoven openbaar toegankelijk zijn, voelt de buitenstaander die door de poort het complex betreedt zich al gauw indringer. Er heerst een sterk gemeenschapsgevoel door de afwending en de sociale controle speelt een grotere rol. Ondanks de aandacht van buitenaf, werkt Brandevoort als een veilige buurt met behulp van het scherpe oog van de bewoners en kan ‘afwending’ als een ‘goede’ kwaliteit worden beschouwd. Een interessant verschijnsel binnen dit thema vormt ‘De Veste’, het centrum van Brandevoort, dat ontworpen is als kasteel. Deze typologie is ontstaan vanuit het idee van afwending en geborgenheid, maar er zijn grote balkons aan de buitenmuren van het ‘kasteel’ toegevoegd die niet volledig met dit idee stroken.
26
7X300 | Filosofie voor Bouwkunde - Technische Universiteit Eindhoven, 5 juli 2012
4 | Kwaliteitenanalyse Eentonig een verschijnsel met weinig afwisseling in het gedrag Het doel van de ontwerpers is het creëren van een omgeving van landelijk wonen met hoge dichtheid. Hier hebben ze ervoor gekozen om winkels te concentreren in een winkelstraat en ze niet te verspreiden over heel Brandevoort. Hierdoor ontstaat een hogere woondichtheid, maar dit gaat ten koste van de gezellige ‘dorpse’ sfeer in de wijk. De concentratie van winkels voldoet uit praktische redenen beter aan de wensen van de bewoners en bezoekers, maar ontwerpers hadden liever een spreiding van de winkelgelegenheden gezien voor een betere werking van de dorpse sfeer. Hieruit blijkt weer de kloof tussen de vaardigheid van het ‘willen’ van ontwerpers en bewoners. Een doel was bovendien om met de verschillende soorten buurten in Brandevoort een gedifferentieerd doelgroep te benaderen. Er wonen tegenwoordig echter veel mensen met eenzelfde levensstijl. Door de rust overdag is Brandevoort feitelijk net zo doorsnee als Vinex-wijken elders. De wijk wordt hierdoor enigszins saai en eentonig.
27
7X300 | Filosofie voor Bouwkunde - Technische Universiteit Eindhoven, 5 juli 2012
5 | Functies en gebruik Ons handelen ten aanzien van het ontwerpen staat in dit werkstuk centraal, zoals in de inleiding is toegelicht. Hoe wij ontwerpen hangt af van onze plek in de maatschappij en onze relatie tot verschillende componenten van deze maatschappij. In de mind map is de ontwerper in zijn omgeving beschouwd. Om zinvol te praten over het ontwerpen speelt echter niet alleen de ontwerper zelf een rol. Daarom worden in dit onderdeel ook de overige gebruikers van Brandevoort behandeld. In figuur 5 worden de relaties die zij aangaan met Brandevoort toegelicht. Deze relaties worden beschreven aan de hand van het doel van de gebruiker in de maatschappij en zijn wil om dit te bereiken. De hypothetische imperatief speelt hier een rol: wat is het doel van de gebruiker en welke middelen worden ‘gebruikt’ om dit doel te bereiken? Brandevoort is een berucht voorbeeld binnen de architectuurtheorie geworden. Het wordt namelijk vaak aangehaald door architectuurtheoretici in de heftige discussie over traditionalisme en modernisme. Architectuurtheoretici en ontwerpers vallen samen met andere bouwkundigen onder de noemer ‘bouwers’. De betrokken bouwers gebruiken het tevens om hun imago te versterken, zij willen zo een goede naam maken tegenover de klant. Voor bouwers functioneert Brandevoort als voorbeeld. Betrokken partijen leren tijdens het ontwerp- en bouwproces van dit voorbeeld, overige bouwers gebruiken het als een studieobject. Hiertoe zullen ‘bouwers’ het voorbeeld soms willen bezoeken. In dit geval vallen de deelverzamelingen ‘bouwers’ en ‘toeristen’ samen. Toeristen, zoals dagjesmensen en overige bezoekers, gebruiken Brandevoort om te bezichtigen en om te ervaren. Brandevoort functioneert dan als attractie. Zij zijn uit op een dag ontspanning of - zoals we zagen bij de bouwers - een leerzame ervaring.
fig. 5| Gebruikers
28
7X300 | Filosofie voor Bouwkunde - Technische Universiteit Eindhoven, 5 juli 2012
5 | Functies en gebruik Brandevoort is bedoeld om gebruikt te worden als dorpse leefomgeving. Wanneer het vervolgens door externen enkel gebruikt wordt als attractie kan dit bestempeld worden als misbruik, aangezien dit geen vooraf bedoeld gebruik is. Dit beïnvloedt Brandevoort, zoals aangegeven in fig. 5. Het wordt zo een minder dorpse leefomgeving: het dorpse ‘ons-kent-ons-gevoel’ wordt binnengedrongen door mensen van buitenaf. Het gevaar is dat de bewoners zich afkeren an de gedeelde openbare ruimte, aangezien deze misbruikt wordt. De sociale samenhang en kleinschaligheid, waar veel woonconsumenten tegenwoordig een drang naar ontwikkelen als reactie op de globalisering (Sondervan, 2005), wordt hierdoor beïnvloed. Vaak wordt deze drang genegeerd door ontwerpers, zo ontstaat de kloof tussen ontwerper en gebruiker. Krier en Kohl grijpen deze drang echter aan als kans en ontwerpen voor de gebruiker. Binnen de mind map van figuur 3 behoort de activiteit van deze ontwerpers tot ‘bewust doen’: zij maken zich los van de algemeen geldende ontwerpopvattingen en introduceren een ‘nieuwe’ stijl. De beïnvloeding van deze leefomgeving door misbruikers dient daarom zo klein mogelijk gehouden te worden. De invloed van de bewoners zelf is veel groter. Zodra de inwoners van Brandevoort veranderen, verandert Brandevoort mee aangezien zij er deel van uit maken. Brandevoort zou zelf namelijk veranderen wanneer er bijvoorbeeld enkel alleenstaanden zouden gaan wonen in plaats van gezinnen. Vanuit de hypothetische imperatief bekeken heeft Brandevoort tevens een functie voor Helmond; Brandevoort diende om het ongewenste, vuil industriële karakter van Brandevoort te doen veranderen in een dorps en landelijk karakter. Helmond ‘wil’ hiermee haar imago verbeteren: Brandevoort is voor dit doel ingezet als middel.
7X300 | Filosofie voor Bouwkunde - Technische Universiteit Eindhoven, 5 juli 2012
29
6 | Logica Krier en Kohl beoogden met Brandevoort een dorpse leefomgeving te creëren (Kohl & Krier, 2002). Zij putten inspiratie uit regionale dorpen en steden om een dergelijke leefomgeving ontwerpen. Volgens hen (en volgens veel burgers) is er namelijk een gebrek is aan differentiatie en karakter in hedendaagse ontwerpen. Brandevoort wordt gebruikt als middel om kritiek te uiten op de hedendaagse eentonigheid. De voorwaarden voor Brandevoort als dorpse leefomgeving en de daartoe ingezette middelen zijn grotendeels behandeld aan de hand van de kwaliteiten die besproken zijn bij onderdeel 4. Krier en Kohl grijpen terug op de traditie. Dit doen zij bijvoorbeeld bij het ontwerp van de markthal. De constructie van gietijzer is ontworpen in Victoriaanse stijl. Brandevoort verwijst zo naar het verleden. Met haar traditionalistische gevels, hofjes en torentjes verwijst het naar een vroegere situatie. Volgens Krier en Kohl moet Brandevoort ambachtelijk overkomen, Krier en Kohl beogen dit te bereiken met ambachtelijk-ogende gevels, de Victoriaanse markthal en een kasteelachtige setting. Het punt van kritiek is echter bijvoorbeeld dat de geveldetails niet op de ambachtelijke wijze gemaakt zijn: ze ogen slechts zo. De vraag is dan of dit eerlijk is, maar vooral of deze ‘eerlijkheid’ er toe doet: welke doelen moeten de ontwerpers zich stellen? Krier en Kohl hebben de schijn verkozen boven de eerlijkheid. Voor hen doet de eerlijkheid er dus minder toe dan de (schijn van) ambachtelijkheid. Vanuit een hypothetisch imperatief staan het doel en het middel centraal. De doelen en gebruikte middelen die Krier en Kohl aangewend hebben om Brandevoort te ontwerpen, worden geanalyseerd aan de hand van de schema’s in fig. 6 en 7. Hier worden de doelen van de ontwerpers tegenover ontwerpdoelen van de critici gezet. In het volgende deel worden de doelen kort toegelicht en wordt beschreven met welke middelen het doel bereikt kan worden. De logica tussen doel en middel staat hier centraal. Deze brug wordt gemaakt door middel van selectie: het onderhandelen tussen alternatieven levert een resultaat op. Deze brug is dus niet natuurlijk: voor eenzelfde doel zijn verschillende middelen beschikbaar en een bepaald middel kan worden ingezet ten behoeve van verschillende doelen. Het gaat daarom niet om de vanzelfsprekendheid van de brug, maar om de logica van de selectie. Voor dit onderdeel is uitgebreid gebruik gemaakt van de vragenlijst uit ‘A good use’, part III (Voorthuis, 2012). De doelen zijn gekozen naar inzicht in de ontwerpers en critici dat verworven is via dit onderzoek. Bij de critici moet opgemerkt worden dat per doel andere critici voor het doel kunnen staan. Deze stellingen zijn niet de letterlijke doelen van de verschillende groepen, maar geven de richting aan van de kijk op de ontwerpopgave.
1. Een goed ontwerp is geloofwaardig 2. Een goede ontwerper voldoet aan de eisen van de gemeenschap wanneer deze in conflict zijn met de wensen van de klant, gebruiker of ontwerper 3. Schoonheid kan onafhankelijk zijn van nut 4. Schoonheid is nuttig 5. Een goed ontwerp creëert gemeenschappelijke normen en waarden 6. Vorm hoeft niet altijd de functie te volgen 7. Een gebouw hoeft haar functie niet tot uitdrukking te brengen; het moet een goede straat maken 8. Een gebouw mag niet egoïstisch ogen 9. De kwaliteit van een gebouw meet men vooral aan de hand van wat de gemeenschap wil 10. Een ontwerper mag niet ontwerpen voor zichzelf 1. Een goed ontwerp is eerlijk 2. Een goede ontwerper voldoet aan de eisen van de klant, gebruiker of ontwerper wanneer deze in conflict zijn met de wensen van de gemeenschap 3. Schoonheid is altijd afhankelijk van nut 4. Schoonheid is nutteloos 5. Een goed ontwerp creëert individuele normen en waarden 6. Vorm volgt altijd de functie 7. Een gebouw moet haar functie tot uitdrukking brengen 8. Een gebouw mag egoïstisch ogen 9. De kwaliteit van een gebouw meet men vooral aan de hand van wat de klant wil 10. Een ontwerper mag ontwerpen voor zichzelf
1. In Brandevoort wordt de ‘geloofwaardigheid van het gebaar’ verkozen boven de ‘eerlijkheid’ (Sondervan, 2005). Daarom mogen achter gedifferentieerde gevels identieke plattegronden zitten wanneer dit ten dienste is van andere doelen, zelfs wanneer dit niet eerlijk is. 2. Het hoofddoel van Brandevoort is het creëren van een dorpse gemeenschap, dit staat boven het voldoen in de eisen van overige gebruikers. De ontwerper past dan de ontwerpinstrumenten aan aan de behoeftes van de gemeenschap waardoor de ontwerpstrategie verandert. 3. Ornamenten zijn in Brandevoort toegepast vanwege hun schoonheid en hebben geen overig nut dan schoonheid zelf. 4. Schoonheid in Brandevoort in de vorm van bijvoorbeeld gevelornamenten is nuttig in de zin dat ze differentiatie en identiteit aanbrengt in de gevel. 5. Krier en Kohl beogen een dorpse gemeenschap te creëren in Brandevoort, een dergelijke gemeenschap kent haar eigen normen en waarden. Dit wordt bijvoorbeeld gedaan middels het toepassen van een eenzelfde bouwstijl in heel Brandevoort. Zo ontstaat een gemeenschapsgevoel; men ‘behoort’ ergens toe, hetgeen normen en waarden ten gevolge heeft met betrekking tot bijvoorbeeld het gedrag in de openbare ruimte. 6. De ontwerper grijpt terug op middelen uit de middeleeuwen. Hij gebruikt haar vormentaal van de vesting met haar torens. In Brandevoort maken deze torens deel uit van woningen terwijl deze niet per sé bij de oorspronkelijke functie van woongebouwen passen. Hieraan zou kunnen worden toegevoegd dat ‘geborgenheid’ en ‘identiteit’ genoemd kunnen worden als functies van de wijk. In dat kader vormt de vorm hier wel de functie. 7. Hoe een gevel van een woning in haar menselijke maat en detaillering het straatbeeld bepaalt is belangrijker dan hoe het laat zien dat zich achter de gevel een woning bevindt. De ‘kasteelachtige’ stijl is vanuit deze stelling een geoorloofd middel om de doelen te bereiken. 8. Egoïsme houdt in dit geval in dat een persoon meer aan zijn eigen bevrediging denkt dan aan de bevrediging van anderen. De gebouwen moeten – in de visie van de dorpsgemeenschap – waardering tonen voor haar omgeving. In Brandevoort wordt de bebouwing gekenmerkt door een historiserende Brabantse bouwstijl. Door de aandacht voor de omgeving en de wensen van bewoners wordt egoïsme vermeden. 9. Brandevoort is ontworpen voor een gemeenschap waartoe het individu wil behoren vanwege haar gemeenschappelijk normen en waarden. Aan dat kader van normen en waarden moet de kwaliteit dan getoetst worden, aan de hand van opgestelde, vaak subjectieve, criteria. 10. Brandevoort is ontworpen voor de gemeenschap. De doelen van de ontwerper zijn minder belangrijk dan die van de gemeenschap. Brandevoort dient geen expressie te vormen van de kunstenaar, de architect, maar moet voortvloeien uit een passend in de bestaande lokale en regionale architectuur en cultuur (Sondervan, 2005). fig. 6| Logica Brandevoort
1. Een goed ontwerp is geloofwaardig 2. Een goede ontwerper voldoet aan de eisen van de gemeenschap wanneer deze in conflict zijn met de wensen van de klant, gebruiker of ontwerper 3. Schoonheid kan onafhankelijk zijn van nut 4. Schoonheid is nuttig 5. Een goed ontwerp creëert gemeenschappelijke normen en waarden 6. Vorm hoeft niet altijd de functie te volgen 7. Een gebouw hoeft haar functie niet tot uitdrukking te brengen; het moet een goede straat maken 8. Een gebouw mag niet egoïstisch ogen 9. De kwaliteit van een gebouw meet men vooral aan de hand van wat de gemeenschap wil 10. Een ontwerper mag niet ontwerpen voor zichzelf 1. Een goed ontwerp is eerlijk 2. Een goede ontwerper voldoet aan de eisen van de klant, gebruiker of ontwerper wanneer deze in conflict zijn met de wensen van de gemeenschap 3. Schoonheid is altijd afhankelijk van nut 4. Schoonheid is nutteloos 5. Een goed ontwerp creëert individuele normen en waarden 6. Vorm volgt altijd de functie 7. Een gebouw moet haar functie tot uitdrukking brengen 8. Een gebouw mag egoïstisch ogen 9. De kwaliteit van een gebouw meet men vooral aan de hand van wat de klant wil 10. Een ontwerper mag ontwerpen voor zichzelf
1. Een ontwerp moet een representatie zijn van de tijd en cultuur waarin het gemaakt wordt. Hierbij moet het aansluiten op hedendaagse opvattingen. Dit wordt in de architectuur onder andere vertaald naar het gebruik van hedendaagse bouwmethodes. Zo vermijdt men valse beleving van authenticiteit en originaliteit door de hedendaagse bewoner (Sondervan, 2005). 2. Een ontwerp is een product voor de consument. De eisen van de consument leiden daarom voornamelijk het ontwerpproces. De ontwerper past hier zijn ontwerpstrumenten op aan. Hij kiest dan bijvoorbeeld voor glazen gevel als de klant om ‘transparantie’ vraagt. 3. “It would seem that more than function itself, simplicity is the deciding factor in the aesthetic equation. One might call the process beauty through function and simplification (Duchesne, 2007).” Een aantal moderne critici deelt deze visie over schoonheid. Het ontwerpmiddel volgens deze critici is dan het weglaten van ornamenten. Eenvoud en functie leiden namelijk tot schoonheid. 4. Zoals Sigmund Freud het zei: “Beauty has no obvious use; nor is there any clear cultural necessity for it (Goodreads, 2010).” Het middel houdt dan in dat men niet hoeft te zoeken naar schoonheid aangezien het geen duidelijk nut heeft. 5. Een goed ontwerp stelt de klant centraal en voldoet aan de wensen van de klant. Het past bij zijn individuele normen en waarden. De ontwerpinstrumenten worden aangepast naar de normen en waarden van de klant. 6. ‘Form follows function’ (Sullivan,1896). Dat wat overbodig is moet weggelaten worden en de vormgeving van een gebouw moet een logisch gevolg zijn van de functie. 7. Dat een gebouw haar functie tot uitdrukking moet brengen vloeit tevens uit de wet: ‘form follows function’. Bij 20e-eeuwse woningen passen dan 20e-eeuwse bouwmethoden. 8. In een op de klantgericht ontwerp kan een dominant en zelfs egoïstisch gebouw tot stand komen dat weinig tot geen rekening houdt met de omgeving. De wensen van de klant worden in hiërarchie boven de wensen van de overige gebruiker gesteld. Dit kan bijvoorbeeld bereikt worden door het gebouw zich af te laten zetten tegen de omgeving door bijvoorbeeld andere bouwstijlen/ typologieën en/of bouwgroottes toe te passen. 9. Zoals eerder is gesteld is het ontwerp vooral een product voor de klant. Aan de hand van zijn eisen wordt dan ook voornamelijk getoetst of het voldoet – het opgestelde contract en het programma van eisen kunnen hier als middel dienen. 10. Een ontwerper mag ontwerpen voor zichzelf om zijn naam te vestigen in zijn vakgebied. Hij doet dit middels het ontwerp als geheel en haar publicatie. fig. 7| Logica critici
34
7X300 | Filosofie voor Bouwkunde - Technische Universiteit Eindhoven, 5 juli 2012
6 | Logica Hier zal aan de hand van het voorgaande schema de brug tussen het doel en het middel en haar logica toegelicht worden. In het algemeen kan gesteld worden dat Krier en Kohl consistent waren in hun logica. Deze consistentie is getest aan de hand van de besproken ‘brug’. De ontwerpbeslissing om ornamenten toe te passen vanwege hun schoonheid, stemt overeen met de overtuiging dat schoonheid nuttig kan zijn. De brug tussen het doel Brandevoort moet gemeenschappelijke waarden en normen creëeren en het middel één bouwstijl toepassen is tevens consistent aangezien het toepassen van één bouwstijl binnen Brandevoort een gemeenschappelijke norm is. Het eerste doel van fig. 6 stelt dat volgens Krier en Kohl een goed ontwerp geloofwaardig moet zijn. Volgens Krier en Kohl hoeft het dan niet eerlijk te zijn en binnen die logica kozen zij voor identieke plattegronden achter verschillende gevels (Sondervan, 2005). Er zijn echter andere middelen (ontwerpoplossingen) die tevens geloofwaardig zijn. Een ontwerp met verschillende gevels en verschillende plattegronden is voor het publiek namelijk net zo geloofwaardig. Krier en Kohl zijn inconsistent geweest bij het tweede doel. Zij hebben namelijk niet altijd aan de wensen van de gemeenschap voldaan wanneer deze in conflict waren met die van een klant. Binnen de wens van de gemeenschap was er namelijk een vraag naar winkels verspreid door de wijken om zo de levendigheid op straat te bevorderen. De winkels zijn echter geconcentreerd in het centrum van Brandevoort, om de individuele consument tegemoet te komen in de winkelwensen. Deze ontwerpbeslissing van Krier en Kohl is dan inconsistent met het doel, aangezien de belangen van de klant boven die van de gemeenschap zijn gesteld.
7X300 | Filosofie voor Bouwkunde - Technische Universiteit Eindhoven, 5 juli 2012
35
Conclusies Het verschijnsel dat wij ter discussie hebben willen stellen in dit werkstuk is de kloof tussen professie en publiek wanneer het gaat om tevredenheid over ofwel waardering voor de bebouwde omgeving. Zoals eerder vermeld is hierbij het voorbeeld van Brandevoort vaak onderwerp van gesprek. Vanuit het door ons gekozen perspectief, de hypothetische imperatief, kunnen wij zeggen dat deze kloof met name tot stand komt door de verschillende manieren van willen: de doelen. We hebben gezien dat veel ontwerpers, die met name tijdens hun opleiding veel in contact zijn geweest met de modernistische normen en waarden, heel andere doelen stellen aan de ontwerpopgave dan veel overige gebruikers. Hierdoor zullen hoogstwaarschijnlijk ook andersoortige middelen worden aangewend om doelen te bereiken. Men zou kunnen stellen dat een leek op dit gebied minder geoefend is in de vaardigheid van het willen dan een bouwkundig ingenieur. Tijdens zijn studie heeft deze meer tijd gegund aan het oefenen van deze vaardigheid. Echter valt hiermee het willen van de leek niet te ontkennen en als irrelevant te beschouwen. De ontwerper, die leeft binnen een cultuur en zijn omgeving (zie fig. 3), heeft een bepaalde verantwoordelijkheid tegenover deze maatschappij. Deze maatschappij is, vooralsnog, het meest hoopvolle instrument om onze overleving zeker te stellen en comfortabel te maken (Voorthuis, 2012). Het lijkt daarom verstandig de harmonie met de samenleving trachten te bewaren. Zowel de verantwoordelijkheid tegenover de maatschappij als de individuele noodzaak deze maatschappij te vriend te houden, doet concluderen dat de gemeenschap centraal zou moeten staan tijdens de ontwerpopgave. Dan rijst echter de vraag op of dit per se tegenstrijdig is met het centraal stellen van de individuele gebruiker - zowel bewoner, bezoeker, ingenieur, etc. Wanneer men de doelen van de ontwerpers van Brandevoort vergelijkt met die van de critici, blijkt namelijk dat deze in lang niet alle gevallen onverenigbaar zijn. Op basis van het beschouwde voorbeeld lijken deze doelen tegenstrijdig, omdat de logica van Brandevoort en de logica van de critici andere uitkomsten geven. Bij sommige doelen blijkt dat er werkelijk sprake is van inconsistenties in ontwerpdoelen. De mogelijkheid om doelen te verenigen toont aan dat er soms sprake is van schijnbare inconsistenties. Als we deze doelen als proposities van een syllogisme beschouwen, volgens de logica-theorie van Aristoteles, levert dit in sommige gevallen zelfs een nog krachtiger ontwerpdoel op:
36
7X300 | Filosofie voor Bouwkunde - Technische Universiteit Eindhoven, 5 juli 2012
Conclusies - Een goed ontwerp is geloofwaardig (majorpremisse) - Een goed ontwerp is eerlijk (minorpremisse) - Een goed ontwerp is geloofwaardig én eerlijk (conclusie) - Een goed ontwerp creëert gemeenschappelijke normen en waarden - Een goed ontwerp creëert individuele normen en waarden - Een goed ontwerp creëert gemeenschappelijke én individuele normen en waarden - De kwaliteit van een gebouw meet men vooral aan de hand van wat de gemeenschap wil - De kwaliteit van een gebouw meet men vooral aan de hand van wat de klant wil - De kwaliteit van een gebouw meet men aan de hand van wat de gemeenschap én de klant willen Zo blijkt dat de ontwerpdoelen 1, 5 en 9 verenigbaar zijn en dus schijnbare inconsistenties zijn. De overige ontwerpdoelen zijn elkaars tegenpolen en zijn zodoende onverenigbaar, dus werkelijke inconsistenties. Algemeen valt naar aanleiding van de analyse te stellen dat de ontwerper een grote verantwoordelijkheid heeft tegenover zijn omgeving. Er zal hier geen antwoord worden gegeven op de vraag hoe de ontwerper hieraan invulling moet geven: het is juist de kunst van het ontwerpen die afwegingen steeds passend bij de opgave te maken. Wel kunnen we stellen dat de beschouwde kloof tussen professie en publiek grotendeels voortkomt uit verschillende doelen van de ontwerpopgave, die echter lang niet altijd tegenstrijdig hoeven te zijn. Het is de taak van de ontwerper steeds zijn eigen doelen en de wensen van de overige gebruikers in ogenschouw te nemen en weloverwogen ontwerpbeslissingen te nemen. Hierbij is het van groot belang de doelen, de middelen en de brug daartussen helder te definiëren en te onderscheiden. Op die manier zou een groot deel van de kloof kunnen worden overbrugd.
7X300 | Filosofie voor Bouwkunde - Technische Universiteit Eindhoven, 5 juli 2012
37
Woordenlijst Cultuur:
een groep subjecten waar omheen mensen zich verzamelen en een standpunt innemen
Esthetica:
Wat willen we en waarom willen we dat?
Ethica:
Hoe moeten we handelen, welke middelen moeten we aanwenden, om deze doelen te bereiken?
Evolutietheorie:
overleving op grond van selectie, waardoor de best aangepaste overleeft
Hypothetische imperatief:
Filosofische overtuiging uit de filosofie van Immanuel Kant. De hypothetische imperatief richt zich op die gevallen waar het handelen gericht is op een ander, te bereiken doel.
Metafysica:
Hoe kunnen we op een nuttige wijze iets over de wereld zeggen?
Modernisme: Verzamelnaam voor stromingen die zich verzetten tegen alles wat zijn oorsprong in het verleden heeft. Hierbij heeft het functionele voorrang op de vorm en het gebruik van nieuwe materialen krijgt meer aandacht. Norm:
komt van het Latijnse woord ‘norma’, hetgeen winkelhaak, richtsnoer, maatstaf of regel kan betekenen. gedragsregels; opvattingen over hoe mensen zich in bepaalde situaties wel en niet dienen te gedragen
Ontwerpen:
het onderhandelen tussen alternatieven
38
7X300 | Filosofie voor Bouwkunde - Technische Universiteit Eindhoven, 5 juli 2012
Woordenlijst Professie:
personen binnen een bepaald beroep, in ons geval ‘bouwkundig ingenieurs’
Publiek:
personen buiten een bepaald beroep, in ons geval ‘bouwkundig ingenieurs’
Theoria:
‘filosofisch onderzoek, filosofische beschouwing’ een spel van Aristoteles, bedoeld om jezelf ter discussie te stellen
Traditionalisme:
het doelbewust teruggrijpen op tradities bij het bouwen wat betreft vorm, constructie en functie
Waarde:
Waarden zijn idealen en motieven die in een samenleving of groep als nastrevenswaardig worden beschouwd. Waarden zijn opvattingen over wat wenselijk is: ze vormen een waardering van hetgeen dat beschouwd wordt.
7X300 | Filosofie voor Bouwkunde - Technische Universiteit Eindhoven, 5 juli 2012
39
Bibliografie De Denker. http://www.rodindedenker.nl/images/popups/denker.jpg. De Veste, Brandevoort. http://www.helmond.nl/internet/markthal-en-De-Veste-te-Brandevoort.jpg?hid=img;mxw=428. Duchesne, M. (2007, Maart 19). Top-Ten Quotes by Raymond Loewy. Opgeroepen op 2 juli 2012, van FiberGeneration: http://fibergeneration.typepad.com/welcome/2007/03/topten_quotes_b.html Goodreads. (2010). Quote by Sigmund Freud. Opgeroepen op 2 juli 2012, van http://www.goodreads.com/quotes/show/272542 Hupperts, C., & Poortman, B. (2005). Aristoteles Ethica Nicomachea. Budel: Damon. Johnson, R. (2008, April 6). Kant’s Moral Philosophy. Opgeroepen op 7 juni 2012, van Stanford Encyclopedia of Philosophy: http://plato.stanford.edu/entries/ kant-moral/ Kohl, & Krier. (2012). Brandevoort - Helmond. Opgeroepen op Juni 24, 2012, van http://www.archkk.com/ Sondervan, A. (2005, Juli 29). De mythe van Brandevoort, oprechte waardering voor het verleden of gemakzuchtige. Opgeroepen op Juni 2012, van http:// maecenas-acw.nl/wordpress/wp-content/uploads/angelasondervan1.pdf Sullivan, L. H. (1896, Maart). The tall office building artistically considered. Opgeroepen op Juli 2, 2012, van http://academics.triton.edu/faculty/fheitzman/ tallofficebuilding.html
40
7X300 | Filosofie voor Bouwkunde - Technische Universiteit Eindhoven, 5 juli 2012
Bibliografie Verweij, L. (2010, Januari 27). De nieuwe traditie, continuïteit en vernieuwing in de Nederlandse architectuur. Opgeroepen op Juni 2012, van Archined: http:// www.archined.nl/recensies/2010/januari/de-nieuwe-traditie-continuiteit-en-vernieuwing-in-de-nederlandse-architectuur/ Vlaamse regering. (2006, Mei). Eindverslag, Commissie “ter invulling van de cursus maatschappelijke oriëntatie”. Opgeroepen op Juli 2, 2012, van http:// www2.vlaanderen.be/docs_cms/vlaanderen/comBossuytLR.pdf Voorthuis, J. (2012). A Good Use, a conceptual environment for a philosophy of the built environment. Verweij, L. (2010, Januari 27). De nieuwe traditie, continuïteit en vernieuwing in de Nederlandse architectuur. Opgeroepen op 21 juni 2012, van Archined: http://www.archined.nl/recensies/2010/januari/de-nieuwe-traditie-continuiteit-en-vernieuwing-in-de-nederlandse-architectuur/ Vlaamse regering. (2006, Mei). Eindverslag, Commissie “ter invulling van de cursus maatschappelijke oriëntatie”. Opgeroepen op 2 juli 2012, van http://www2.vlaanderen.be/docs_cms/vlaanderen/comBossuytLR.pdf Voorthuis, J. (2012). A Good Use, a conceptual environment for a philosophy of the built environment.