Journalistieke competenties in Vlaanderen: een crossmediale competentiematrix Maarten Corten (K.U.Leuven), Michaël Opgenhaffen (Lessius Antwerpen), Leen d’Haenens (K.U.Leuven) Deze paper vertrekt vanuit de vaststelling dat het journalistieke métier sterk veranderd is onder invloed van enkele belangrijke ontwikkelingen. Vooral door de digitalisering zijn werkcontext en middelen van een journalist vandaag niet meer dezelfde als pakweg 20 jaar geleden. Aan de hand van een kwalitatief (expertinterviews) en kwantitatief (online survey bij beroepsjournalisten) onderzoek willen we een antwoord vinden op de vraag welke competenties vandaag de dag belangrijk en minder belangrijk zijn voor Vlaamse journalisten, en dit rekening houdend met het platform waarvoor de journalisten werken. De (crossmediale) competentiematrix die op basis van deze resultaten werd opgemaakt stelt ons in staat om over de platformen heen de verschillende types van competentie volgens belang in te schatten. Bij de attitudes blijken vooral kritisch denken en stress coping skills als erg belangrijke competenties naar voor te komen. Bij de competenties die onder nieuwsgaring vallen zijn Franse en Engelse taalvaardigheid en (online) zoekvaardigheden erg belangrijk. Kennis van Duits en openbaarheidswetgeving lijken dan weer minder belangrijk. De competenties die onder de categorie nieuwsproductie vallen, worden gemiddeld gezien als minst belangrijk beschouwd. Deze matrix kan gebruikt worden om de curricula van opleidingen journalistiek af te toetsen aan de noden uit het beroepsveld en om nieuwe ontwikkelingen en de invloed hiervan op de journalistieke competenties in kaart te brengen.
1. Inleiding: de veranderende journalistieke praktijk Nieuwsgaring na de digitale revolutie De journalist vertolkt nog steeds een belangrijke rol in de nieuwsgaring, ook op het internet. Doordat veel informatie nu ook toegankelijk is voor het grote publiek, is de journalist niet zozeer een gatekeeper, maar wel een informatiemanager die de overvloed aan informatie filtert, structureert en zo context biedt (Hermans, Vergeer, d‟Haenens & Joniaux, 2009). Dit gebeurt aan de hand van specifieke nieuwsgaringscompetenties, die de nieuwsconsument (nog) niet meester is. De journalistieke stiel is geen beschermd beroep, waardoor iedereen journalist kan zijn (Deltour, 2010). Burgerjournalistiek lijkt vandaag echter nog geen substantiële concurrentie te vormen voor de beroepsjournalistiek. Een gebrek aan tijd, competenties en de behoefte om zelf aan nieuwsgaring te doen leiden de meeste nieuwsconsumenten nog steeds naar de traditionele nieuwsmerken. Vandaag blijkt dat de online nieuwsconsument informatie inderdaad uit een beperkt aantal bronnen delft, ondanks het oneindige online aanbod. In Amerika zegt de helft van de online nieuwsconsumenten het nieuws te halen uit twee tot vijf websites. Twintig procent heeft zelfs aan één bron genoeg (Purcell, Rainie, Mitchell, Rosenstiel & Olmstead, 2010). Journalisten zijn dus ook in het prille digitale tijdperk de dominante nieuwsmaker. Desondanks zullen zij die rol op een andere manier moeten waar maken. Onder impuls van de digitale revolutie komen er nieuwe mogelijkheden en moeilijkheden. Zo voorspelde Heinonen (1999) dat doorgedreven technologische vooruitgang de journalist zal dwingen om zich meer technische competenties toe te eigenen. Vandaag bestaat het nieuwsgaringsproces ongeveer voor de helft uit dit zogenaamd computer-assisted research (Machill & Beiler, 2009). Dit omvat meer dan enkel het slimme gebruik van online zoekmachines. Een journalist kan op twee manieren aan CAR
doen: via de internetroute en via de analyseroute (Paulussen, 2007). Bij de internetroute staat het efficiënt zoeken naar informatie centraal. Dit valt verder uiteen in relevante onderwerpen zoeken, informatie dubbelchecken en extra informatie zoeken (Machill & Beiler, 2009). Om deze taken uit te voeren hebben journalisten een resem internettoepassingen tot hun beschikking. E-mail, websites en zoekmachines worden het vaakst ingezet, terwijl blogs, fora, usenet, RSS, instant messaging en chat een pak minder worden toegewend (Hermans, et al., 2009; Van Heeswijk, 2007). E-mail is de belangrijkste internettool en de derde belangrijkste tool binnen de totale nieuwsgaring (Machill & Beiler, 2009). Het gebruik van zoekmachines vindt de hedendaagse journalist zeer belangrijk (pp. 197), al kan de efficiëntie van hun zoekstrategieën als matig worden omschreven (Machill & Beiler, 2009). Journalisten staan positief tegenover het internet als onuitputtelijke informatiebron, maar zien in de twijfelachtige betrouwbaarheid van online bronnen een groot nadeel (Fortunati, et al., 2009; Van Heeswijk, 2007). Ze geven te kennen betrouwbare en onbetrouwbare bronnen niet of moeilijk te kunnen onderscheiden. De tweede poot van computer-assisted research is de analyseroute. Het betreft de optimale inzet van informatietechnologie, voornamelijk om aan databeheer te doen. Door zelf data te verzamelen, te bewerken en te analyseren kunnen journalisten trends of informatie blootleggen die ze anders niet op het spoor zouden komen (Paulussen, 2007). De journalist wordt door het eigenhandig verzamelen van ruwe data ook minder afhankelijk van secundaire bronnen die reeds bewerkte data leveren. Secundair aangeleverde datasets kunnen echter ook herbekeken en herbewerkt worden. Deze „precision journalism‟ (Van Eijss & Van Ess, 2003, p. 10) leunt dicht aan bij sociaal-wetenschappelijk onderzoek. Een specifiek segment binnen CAR bestaat uit het raadplegen van sociale media zoals sociale netwerksites en blogs. In een internationaal onderzoek zegt ongeveer de helft van de bevraagde journalisten (micro)blogs in te zetten tijdens de nieuwsgaring en maakt bijna 70% gebruik van sociale netwerksites (McClure & Middleberg, 2009). Bij Vlaamse journalisten is slechts een minderheid overtuigd van het nut van een professioneel gebruik van sociale media, al is dit aantal op een jaar tijd sterk gestegen (Quadrant, 2010). Ook Amerikaanse financiële journalisten lijken niet warm te lopen voor sociale media. In een enqûete vinden de meeste respondenten sociale media niet belangrijk, geen enkele reden voor het gebruik ervan scoort hoog en 30% zegt er nooit gebruik van te maken (Lariscy, et al., 2009). Nieuwsorganisaties zoals CNN, BBC en Reuters zijn zich echter bewust van de mogelijkheden en moedigen hun journalisten aan hiervan gebruik te maken Nieuwsproductie na de digitale revolutie De doorgedreven digitalisering heeft mediaconvergentie mogelijk gemaakt via de crossmediale inwisselbaarheid van content. Naast de multimediale organisatie heeft diezelfde evolutie ook de weg vrij gemaakt voor multimediale journalistiek op het niveau van de journalist. De toegenomen gebruiksvriendelijkheid van allerhande communicatie- technologieën maakt dat een werkgever nu meer technische competenties verwacht dan voorheen (Musschoot & Lombaerts, 2008). In de praktijk kan het takenpakket van een individuele journalist op twee manieren verbreden: multimodaal en multimediaal. Dit onderscheid is niet altijd even duidelijk, daar sommige mediaplatformen overeenkomen met een bepaalde modaliteit, zoals televisie en video (Opgenhaffen, 2009). De multimodale journalist staat zelf in voor verschillende modaliteiten waaruit het nieuwsproduct zal bestaan. Hoewel dit geen nieuw fenomeen is, werd het wel versterkt door de digitale revolutie. Zo kan een printjournalist met een digitaal fototoestel zelf foto‟s nemen voor het eigen krantenartikel. Een televisiereporter kan eigen beelden opnemen, het verslag monteren en de voice-over inspreken. De journalist wordt meer en meer verondersteld alle facetten of modaliteiten binnen één productieproces of één mediaplatform te beheersen. De multimediale journalist is in staat om nieuws te maken voor verschillende mediaplatformen. Voorbeelden zijn een printjournalist die content levert voor de online
krant en een radioreporter die een verslag maakt voor het televisiejournaal. Naast specifieke technische competenties vereist elk mediaplatform een unieke medialogica, die de multimediale journalist zich eigen moet maken. Het takenpakket van een multimediale journalist hangt in grote mate af van de structuur en cultuur van een nieuwsorganisatie. In een mediabedrijf dat het geïntegreerde model van Avilés en Carvajal volgt, vervaagt het onderscheid tussen pakweg een printjournalist en een online journalist. De verschillende mediaredacties convergeren tot één journalistieke cultuur, waarin een nieuwsproduct aanvankelijk medianeutraal is (Avilés & Carvajal, 2008). Dit betekent dat een journalist in staat moet zijn om tijdens de nieuwsgaring bruikbaar materiaal te verzamelen voor verschillende mediaplatformen. In sommige mediabedrijven stelt men multimediale teams samen rond een bepaalde topic. De nieuwsgaring verloopt grotendeels gemeenschappelijk, terwijl elke journalist het nieuwsproduct publiceert op het eigen mediaplatform (Verweij, 2009). Zo wordt een nieuwsverhaal multimediaal verspreid en kunnen journalisten gespecialiseerd te werk gaan. Ondanks de dominantie van specialisatie vinden journalisten basiskennis over de andere media en hun logica zeer belangrijk (Dupagne & Garrison, 2006). Onlinejournalisten vormen een specifieke groep binnen de journalisten. Onlinejournalisten verschillen op verschillende punten van de meer traditionele journalisten. Vooreerst is een website doorlopend toegankelijk en bestaat er bijgevolg geen deadline. Wel heerst er een constante „sense of urgency‟, waarbij inhoud zo snel mogelijk gepubliceerd moet worden. Dit werkt een minder diepgaand bronnenonderzoek in de hand, zowel wat dubbelchecken betreft als zoeken naar primaire bronnen (Machill & Beiler, 2009; Steensen, 2009). Ten tweede is online journalistiek een bureaubaan (Steensen, 2009). De online journalist zal zelden „op pad gaan‟ en haalt zijn informatie voornamelijk bij persagentschappen en andere nieuwsmedia, wat op zijn beurt resulteert in tertiaire journalistiek (Machill & Beiler, 2009). Ten derde wordt de online journalist steeds vaker de rol van „community manager‟ toegeschreven, waarbij deze de rechtstreekse communicatie tussen lezers en nieuwsmerk coördineert (Chung, 2007). Dit vereist naast een aantal technische vaardigheden vooral een open attitude tegenover interactiviteit (Lewis, et al., 2010). Hoe die interactiviteit wordt ingevuld en hoe ver men daar in wil gaan, verschilt weliswaar van redactie tot redactie (Chung, 2007). Ten vierde kenmerkt het internet zich door de vele modaliteiten, waaruit een nieuwsproduct kan bestaan binnen het platform. Of de online journalist daarom een multimediale specialist moet zijn, is niet duidelijk. Binnen de literatuur bestaan er twee stromingen. Enerzijds blijkt uit bevragingen van het werkveld dat online journalisten multimediale content moeten kunnen monteren en publiceren; ze moeten wat van HTML en fotobewerking weten, en indien mogelijk zijn ze ook vertrouwd met Flash (Steensen, 2009; Thurman & Lupton, 2008; Chung, 2007). Andere resultaten wijzen dan weer op het belang van algemene journalistieke vaardigheden: schrijfvaardigheid en een algemeen gevoel voor taal lijken, net als bij de andere profielen, de kern uit te maken van online journalistiek (Steensen, 2009, pp. 710-711; Thurman & Lupton, 2008). Bovenstaand hebben we een summier overzicht gegeven van het belang en de invloed van de digitalisering op competenties die met nieuwsgaring en nieuwsproductie te maken hebben. Het toont aan dat de journalistiek vandaag de dag enorm veranderd is in vergelijking met 20 of 10 jaar geleden. Er zijn echter ook nog andere journalistieke competenties (zoals algemene kennis, nieuwsgierigheid, kennis van vreemde talen, …) die verdienen om onderzocht te worden als we een overzicht willen geven van de hedendaagse journalistieke competenties. Ook deze werden in de uitgebreide competentielijst opgenomen.
2. Het onderzoek De kernvraag van dit onderzoek betreft de vereiste competenties bij een (beginnende) journalist, volgens het werkveld. Om deze vraag te beantwoorden wordt een competentiematrix samengesteld. Elke competentie krijgt een beoordeling per mediaprofiel, oftewel de combinatie van mediaplatformen waarvoor een journalist werkt. Deze beoordelingen komen van de online survey, waarbij een vijfhonderdtal journalisten naar hun mening werd gevraagd over een vijftigtal competenties. De competentielijst is gebaseerd op de bevindingen van een reeks diepte-interviews met experts uit het veld. De experts werd naar hun mening gevraagd over een aantal competentiedomeinen, die uit de literatuur en het gezond verstand naar voor kwamen als relevante thema‟s. De primaire doelstelling van deze expertinterviews is dan ook het voorafgaandelijk peilen naar en toetsen van journalistieke competenties. Ten tweede dienen de geleverde getuigenissen als illustratie bij de resultaten uit de online survey. Zo versterkt het kwalitatief onderzoek de kwantitatieve bevraging zowel voorafgaandelijk (door de aanlevering van de competentielijst) als post factum (door de kwantitatieve data te illustreren). Expertinterviews Het hoofddoel van de expertinterviews omhelst de samenstelling van een competentielijst. Deze lijst hoort alle mogelijke competentiedomeinen te bestrijken, die van belang kunnen zijn voor de journalistieke praktijk. De resultaten van de interviews moeten een totaalbeeld opleveren, waarbij alle facetten binnen verschillende werkcontexten vanuit verschillende standpunten aan bod komen. Daarom is de diversiteit van de sample belangrijker dan de representativiteit. Anders gezegd trachtten we tijdens de selectie van de experts geen gewogen vertegenwoordiging van het werkveld te realiseren. Wel hebben we geprobeerd het journalistieke werk te benaderen vanuit een verscheidenheid aan perspectieven. Om dit te bekomen dient de sample gedifferentieerd te zijn op een aantal dimensies. Een eerste dimensie betreft het mediaplatform. De sample bestaat uit journalisten, die werken voor een dag- of weekblad, een online (only) publicatie, radio en/of televisie. Zo wordt de unieke werkcontext binnen elk medium bestreken. Ten tweede wordt er niet gediscrimineerd op basis van type journalistiek. Naast de kwaliteitspers worden ook nieuwsmerken met een eerder populariserende aanpak inbegrepen. Daarnaast zijn er ook een aantal recente nieuwsinitiatieven die zich distantiëren van de mainstream nieuwsproductie. Ten slotte vertegenwoordigt het Fonds Pascal Decroos de niche „onderzoeksjournalistiek‟. De vzw is geen nieuwsmedium, maar kent subsidies toe aan onderzoeksjournalistieke projecten. Elk van deze strekkingen vult de informatieopdracht anders in, waardoor ook de concrete competenties een ander gewicht kunnen krijgen. Een derde dimensie waarborgt diversiteit in termen van hiërarchie. Naast redacteurs komen ook redactiechefs en hoofdredacteurs aan het woord. Terwijl de redacteur meer de klemtoon zal leggen op de praktische kant van het dagdagelijkse werk, kan de hoofdredacteur een toekomstbeeld uit de doeken doen in termen van beleid, visie en (internationale) trends. Een laatste dimensie betreft de opdeling werkveld – onderzoeksveld. Naast een meerderheid van praktiserende journalisten wordt ook een aantal onderzoekers gehoord. Deze onderzoekers bekwamen zich in diverse domeinen als journalism studies, mediabeleid, ICT, en doelgroepencommunicatie. Zij kunnen het journalistieke werk benaderen met enige afstand en onafhankelijkheid, terwijl hun rechtstreekse en actuele expertise borg staat voor relevante inzichten. Daarenboven zijn zij perfect geplaatst om vanuit hun vakdomein een licht te werpen op toekomstige ontwikkelingen in en rond de journalistiek. Als bijlage 1 zit een lijst vervat met alle geraadpleegde experts. De experts werden in november en december 2009 telefonisch gecontacteerd of per e-mail aangeschreven. In totaal zijn er 23 interviews afgenomen, waarvan één interview werd bijgewoond
door twee journalisten. Alle interviews werden in december 2009 en januari 2010 afgenomen en vonden plaats op de redactie of in het kantoor van de geïnterviewde. De gesprekken werden, met goedkeuring van de geïnterviewde, opgenomen met een digitale dictafoon en de interviewer schreef simultaan de grote lijnen van het gesprek uit. Vervolgens werden de geluidsopnames getranscribeerd. Uit deze transcripten (bijlage 3) zijn de competenties verzameld voor de online survey. Dit gebeurde in twee stappen. Eerst wordt elke stelling over een belangrijke competentie gemarkeerd. De competentie in kwestie wordt opgenomen in een lijst, samen met een link naar de desbetreffende stelling. Zo ontstaat er een lijst met competenties, met elk minstens één en meestal meerdere links naar een corresponderende stelling. De concepten komen daardoor volledig voort uit de antwoorden. In een tweede stap dunnen we deze lijst uit door een aantal gelijkaardige competenties te groeperen. Vaak betreft het competenties die licht van elkaar verschillen, maar waarvan de nuancering niet relevant lijkt. Bij deze afweging staat steeds de finaliteit van het project centraal, met name de communicatie van het werkveld naar het onderwijssysteem. Als een onderscheid tussen twee competenties niet relevant lijkt vanuit onderwijskundig oogpunt, wordt dat onderscheid opgeheven. Naast individuele competenties is er ook gekeken naar de competentiebundels, met in het bijzonder het onderscheid op basis van diploma en de mate van multiskilling. De antwoorden over deze materie werden eveneens gemarkeerd en geïnventariseerd. Uit de 24 expertinterviews zijn 42 competenties gedistilleerd, aangevuld met 15 competenties tot een lijst met 57 items. Deze competenties worden in de online survey gegroepeerd onder drie noemers: „attitudes en persoonskenmerken‟, nieuwsgaring en nieuwsproductie. Onder de noemer „attitudes en persoonskenmerken‟ vallen drie soorten competenties. Ten eerste omvatten attitudes alles wat met de instelling van de journalist te maken heeft. Attitudevorming impliceert leerbaarheid, waardoor de journalist zich actief kan verbeteren rond deze competenties. Deze attitudes kunnen een algemene ingesteldheid inhouden, maar kunnen evenzeer betrekking hebben op specifieke thema‟s zoals ethiek of communicatiemanagement. Ten tweede verwijzen persoonskenmerken naar statische competenties, die relatief vast liggen en geënt zijn op een persoon. Ondanks de (schijnbare) onmogelijkheid om deze kenmerken actief te beïnvloeden, worden ze opgenomen in de lijst om een zo volledig mogelijk beeld te vormen (zie eerste hoofdstuk). Ten derde valt ook kennis binnen deze categorie, in zover die geen rechtstreekse link heeft met nieuwsgaring en nieuwsproductie. Voorbeelden zijn kennis over nieuwseffecten, het medialandschap, specialistische kennis over een thema of louter algemene kennis. Competenties onder de twee laatste noemers hebben rechtstreeks betrekking op het nieuwsgarings- en nieuwsproductieproces. Het betreft hier voornamelijk kennis en vaardigheden. Online survey De eerste onderzoeksvraag peilt naar het mediaprofiel van de journalist. Dit profiel kan de journalist samenstellen uit vier mogelijke mediaplatformen: print, radio, televisie en web. Deze opdeling is niet exhaustief. Het mobiele netwerk wordt niet opgenomen; onder print vallen zowel dagbladen als tijdschriften en het web bundelt verschillende submedia, waartussen geen onderscheid wordt gemaakt. De beperking tot vier mogelijkheden is ingevoerd om het overzicht te bewaren. Met vier bouwstenen kan men reeds een veelheid aan mediaprofielen genereren. Een versnipperde opdeling op basis van mediaprofiel verkleint de kracht van de beoordelingen per competentie. Daarom is geopteerd voor deze vier mediaplatformen. De journalist wordt gevraagd voor welk medium of welke media hij of zij werkt. Aangezien „werken voor een medium‟ veel ruimte voor interpretatie laat, wordt geëxpliciteerd dat de journalist zelf content moet gemaakt hebben met het medium in kwestie voor ogen. Als iemand anders de content herwerkt en publiceert op een ander platform, werkt de journalist zelf niet voor dat andere platform. Content maken voor een ander medium moet geen intensief werk zijn en het moet geen significant deel van de arbeidstijd in beslag nemen. Op die manier trachten we zo veel mogelijk
multimediale profielen te detecteren, zonder dat de journalist zichzelf ten onrechte als multimediaal bestempelt. Belangrijk om op te merken is dat hier gepeild wordt naar multimediale nieuwsproductie, en niet multimediale nieuwsgaring. De verschillende mogelijkheden tot nieuwsgaring zitten vervat in de competentielijst. Een opdeling van mediaprofielen op basis van nieuwsproductie wordt gebruikt als ordenende variabele, zoals dat ook gebeurt in het huidige onderwijslandschap en het werkveld. De vraag is weliswaar of de opdeling in beide domeinen nog dezelfde is en of dezelfde competenties worden toegeschreven aan de verschillende profielen. Een tweede onderzoeksvraag peilt naar de modaliteiten die de journalist gebruikt. De formulering is hier van cruciaal belang: “Welke „bouwstenen‟ gebruikt u geregeld in uw nieuwsberichten?” „Bouwstenen‟ slaat op de negen modaliteiten, waaruit de journalist kan kiezen. De term „bouwsteen‟ staat vermoedelijk wat dichter bij de journalistieke praktijk dan de eerder academische term „modaliteit‟. Het volstaat dat de journalist een bouwsteen „gebruikt‟ in een nieuwsbericht; hij moet ze niet zelf aanmaken. Zo kan een internetjournalist beweren de bouwsteen „video‟ te gebruiken, van zodra deze een extern Youtube-filmpje integreert in een nieuwsbericht. De gebruikte modaliteiten worden in de analyse gelinkt aan het mediaprofiel, opdat kan worden nagegaan hoe multimediaal de berichtgeving is binnen dat mediaprofiel. Nieuwsproductievaardigheden zelf worden bevraagd aan de hand van de competentielijst. Er wordt wel een beperking ingebouwd door het bijwoord „geregeld‟. Als diezelfde internetjournalist nog maar één keer een Youtube-filmpje plaatste in een artikel, dient de bouwsteen „video‟ niet aangeduid te worden. De derde onderzoeksvraag betreft de beoordeling van de 57 competenties en bestaat uit twee delen. Het eerste deel heeft betrekking op de bevraagde journalist zelf. Er wordt de journalist gevraagd om aan te geven hoe belangrijk elke competentie is binnen de persoonlijke werksituatie. De persoonlijke werksituatie wordt gekenmerkt door het mediaprofiel dat de journalist heeft gekozen. Daarom wordt de journalist uitdrukkelijk herinnerd aan de mediakeuze. Na elke competentie beoordeeld te hebben moet de journalist aangeven hoe belangrijk hij of zij elke competentie vindt voor een starter binnen de persoonlijke werksituatie. Beide beoordelingen gebeuren aan de hand van een vijfpunt Likertschaal, waarbij 1 staat voor „geheel niet belangrijk‟ en 5 voor „zeer belangrijk‟. De lijst met 57 competenties wordt opgedeeld in drie categorieën: attitudes en persoonskenmerken, nieuwsgaring en nieuwsproductie. Elke categorie wordt op een aparte pagina gepresenteerd. Zoals eerder vermeld zijn ook competenties toegevoegd die vermoedelijk wegens hun specifieke karakter niet ter sprake kwamen tijdens de interviews. Zo telt de volledige lijst 57 competenties, waarvan elk item twee keer werd bevraagd: een eerste keer vanuit het perspectief van de journalist, een tweede keer vanuit het perspectief van de starter. De sample werd samengesteld op basis van de journalistendatabank van de Algemene Vereniging van Beroepsjournalisten in België (AVBB). Uit deze databank maakte elke Nederlandstalige beroepsjournalist, woonachtig in België met een beschikbaar e-mailadres deel uit van onze sample. Daaraan werden ook journalisten van beroep1 toegevoegd aan de hand van een vrij toegankelijke ledenlijst van de Vereniging van de Journalisten van de Periodieke Pers (VJPP). Op basis van de voornaam en achternaam werd automatisch een e-mailadres samengesteld, dat elk lid automatisch krijgt toegewezen. Dit zijn, in tegenstelling tot de e-mailadressen uit de journalistendatabank, geen persoonlijke e-mailadressen. De kans bestaat dat niet elk e-mailadres actief wordt gebruikt. Alles samen bestaat de sample uit 2387 contacten, waarvan 1889 beroepsjournalisten en 498 journalisten van beroep. Deze sample kreeg op 20, 26 en 30 april 2010 per e-mail een uitnodiging toegestuurd om 1
Een beroepsjournalist werkt voor een algemeen nieuwsmedium. Een journalist van beroep werkt voor een gespecialiseerd medium. In de praktijk komt dit onderscheid vaak overeen met de tweedeling tussen dagblad en tijdschrift. Hoewel de twee titels naar elkaar toe groeien, worden ze nog door verschillende organisaties vertegenwoordigd.
deel te nemen aan een online survey over gewenste competenties binnen de journalistiek. Naast deze mailing verscheen in deze periode ook een uitnodiging op de website van de AVBB, het Fonds Pascal Decroos en in de nieuwsbrief van Journalinks.be. Deze extra kanalen dienden om journalisten te bereiken, die niet zijn ingeschreven als beroepsjournalist, zoals bijv. freelancers. In totaal vulden 597 respondenten de survey volledig of gedeeltelijk in. Dit levert een responsgraad van 25,01% op.
3. De resultaten Mediaprofielen en modaliteiten De journalisten konden aan de hand van vier mediaplatformen (print, radio, tv en web) een mediaprofiel samenstellen. Dit resulteerde in 14 mediaprofielen in Vlaanderen (tabel 1). Om zinvolle uitspraken te doen over de competenties, zijn een aantal kleinere mediaprofielen samengevoegd. De lijst, waarmee verdere analyses worden uitgevoerd, telt zeven mediaprofielen, waarvan vier monomediale (print, radio, tv en web) en drie multimediale. Het multimediale profiel met de meeste journalisten is print-web en omvat journalisten die uitsluitend voor de geschreven pers werken in combinatie met een online publicatie. Het tweede multimediale profiel is een cluster die alle journalisten verzamelt die voor de combinatie radio-tv werken, eventueel aangevuld met een of meerdere mediaplatformen. Deze cluster steunt op het vermoeden dat in zulke combinaties de klemtoon ligt op de audiovisuele as „radio-tv‟. Zo heeft elke combinatie binnen deze cluster een voldoende gemeenschappelijk audiovisueel karakter om binnen het profiel resultaten te veralgemenen. De overige mediaprofielen zijn geclusterd in een restcategorie. Gezien de uiteenlopende combinaties kan deze categorie vooral haar nut bewijzen vanuit het multimediale karakter. Competenties, waarvan verwacht wordt dat deze voornamelijk van belang zijn binnen een multimediale werkcontext, kunnen worden getoetst op basis van de restcategorie. In tabel 2 staan de zeven mediaprofielen opgelijst van groot naar klein. Mediaprofiel
%
Mediaprofiel
%
Print
36,01 TV-Web
2,01
TV
21,44 Print-Radio-TV-Web
1,68
Print-Web
13,74 Radio-TV-Web
1,51
Radio
10,05 Print-TV
1,34
Web
5,36
Print-TV-Web
1,01
Radio-TV
2,51
Print-Radio-TV
0,67
Radio-Web
2,35
Print-Radio-Web
0,34
Totaal
100,00
Tabel 1: Percentage journalisten per mediaprofiel (n=597).
Mediaprofiel Frequentie Print
36,01
TV
21,44
Print-web
13,74
Radio
10,05
Rest
7,04
Radio-TV +
6,37
Web
5,36
Totaal
100
Tabel 2: Percentage journalisten per gecorrigeerd mediaprofiel (n=597).
Meer dan een derde van de geraadpleegde journalisten definieert zichzelf als monomediale printjournalist. Als we het print-web profiel daarbij optellen, komen we net niet aan de helft van onze sample. Mogelijk speelt de keuze voor een online survey een vertekening in de hand, in het voordeel van (online) printjournalisten. Het tweede grootste profiel is het monomediale tv-profiel (21,44%). Eén op twintig journalisten geeft aan uitsluitend voor een online publicatie te werken, wat van het monomediale webprofiel de kleinste categorie maakt. In de lijst met 14 mediaprofielen is deze categorie weliswaar groter dan elk ander multimediaal profiel, op de print-web combinatie na. De vier monomediale profielen bestrijken bijna drie kwart van de sample (72,86%). We kunnen stellen dat er in Vlaanderen vooralsnog overwegend monomediaal wordt gewerkt. Het meest voorkomende multimediale profiel, print-web, is volgens de literatuur een logische combinatie met een lage drempel. Vaak betreft het louter de redactie van teksten voor de online publicatie. De vraagstelling sluit niet uit dat ook in dit profiel de mate van multimedialiteit vaak beperkt blijft tot het schrijven van online teksten. Zonder print-web bestaat de sample slechts uit 14% multimediale profielen. De meeste journalisten worden dus monomediaal ingezet. Deze bevinding zegt echter niets over multimediale nieuwsgaring of het crossmediale karakter van een journalistieke loopbaan. Een bespreking van het gebruik van modaliteiten is niet zinvol zonder deze te koppelen aan een mediaprofiel. Tabel 3 geeft het percentage journalisten weer per mediaprofiel dat een bepaalde modaliteit geregeld gebruikt. De data zijn geen indicatie over de mate van gebruik door een individuele journalist. De journalisten werd enkel gevraagd om een modaliteit aan te vinken, indien ze deze geregeld gebruiken. Ze moesten geen kwalificatie koppelen aan het gebruik en dus geven de percentages het aandeel „fequent users‟ weer. De formulering „het gebruik van modaliteit X‟ betekent hier „het percentage journalisten dat geregeld gebruik maakt van modaliteit X‟; dit ter bevordering van de leesbaarheid. Het valt op dat de modaliteit „geschreven tekst‟ binnen elk mediaplatform door een grote meerderheid geregeld wordt gebruikt. Enkel binnen het televisieprofiel wordt geschreven tekst door „slechts‟ de helft van de respondenten geregeld ingezet. Een mogelijke conclusie is dat geschreven taalvaardigheid binnen elk profiel van groot belang is. Deze bevinding moet en kan worden gestaafd door de resultaten uit de competentielijst.
Print
PrintWeb
Web
Radio
TV-Radio +
TV
Rest
Geschreven tekst
97,1
94,7
96,7
72,4
86,5
55,7
92,5
Foto's
73,1
84,2
90
1,7
37,8
37,7
60
Video
3,4
22,4
86,7
8,6
56,8
95,1
60
Illustraties
41,8
47,4
46,7
0
18,9
33,6
20
Infografieken
43,8
47,4
23,3
3,4
27
43,4
12,5
Gesproken tekst
3,3
7,9
36,7
100
73
80,3
80
0
3,9
3,3
77,6
37,8
50
40
Muziek
0,5
2,6
6,7
62,1
32,4
59
52,5
Animatievideo
0,5
0
10
0
21,6
39,3
15
Niet-verbaal geluid
Tabel 3: Aandeel journalisten per mediaprofiel dat modaliteit X geregeld gebruikt (n=597).
Journalistieke competenties De journalisten moesten het belang van 57 competenties beoordelen aan de hand van een vijfpunt Likertschaal, waarbij 1 „geheel niet belangrijk‟ en 5 „zeer belangrijk‟ betekende. Deze lijst moest de journalist tweemaal doorlopen: eerst vanuit eigen perspectief, vervolgens vanuit het perspectief van de starter. In de bespreking van de competentielijst gaan we als volgt te werk. We beginnen met de globale beoordelingen per competentie, om deze daarna te vergelijken vanuit het perspectief van een starter. Ten slotte bekijken we de verschillende scores tussen de mediaprofielen. Dit doen we achtereenvolgens met de attitudes en persoonskenmerken, de competenties rond nieuwsgaring en de competenties rond nieuwsproductie. Van de 57 bevraagde competenties hebben er 41 een significant andere beoordeling gekregen vanuit een startersperspectief, waarvan 31 op niveau p<,001. De meeste verschillen zijn echter zo klein, dat ze geen zinvol onderscheid blootleggen tussen een ervaren journalist en een starter. Als het verschil groter is dan 0,3 beoordelingspunt, wordt het als zinvol beschouwd. Deze scores zijn in de competentielijsten (infra) reeds aangepast en worden aangeduid met een asterisk. Competenties, waarbij het verschil groter is dan een half beoordelingspunt, worden aangeduid met twee asterisken. Zo is maximaal gebruik gemaakt van de grotere n uit de eerste competentielijst, terwijl elke beoordeling betrekking heeft op een beginnende journalist. Binnen de categorie „attitudes en persoonskenmerken‟ (tabel 4) scoren overwegend stabiele persoonskenmerken en attitudes beter dan leerbare competenties. Leergierigheid, nieuwsgierigheid, accuratesse, een kritische instelling en stressbestendigheid benaderen de maximumscore. Leergierigheid en omgaan met kritiek zijn extra belangrijk voor starters, zo oordeelt de sample. Competenties rond kennisdomeinen staan onderaan de lijst en scoren allemaal onder het middelste beoordelingspunt. Algemene kennis scoort daarentegen wel zeer goed. Hiermee lijkt algemene kennis verkozen te worden boven specialisatie, wat bovendien een half beoordelingspunt minder belangrijk wordt ingeschat voor starters (M=2,84; SE=,05) dan voor ervaren journalisten (M=3,46; SE=,05)
(t(389)=1,27; p<,001). Kennisdomeinen, die doorgaans worden behandeld in theoretische cursussen rond journalistiek en communicatie, scoren matig en zijn bovendien minder belangrijk voor starters. Tijdens de kwalitatieve interviews brachten de experts deze kennisdomeinen ook zelden spontaan ter sprake. Kennis van de journalistieke deontologie scoort wel een stuk beter, al wordt ook deze competentie belangrijker geacht voor ervaren journalisten (M= 4,25; SE= ,04) dan voor starters (M=3,87; SE= ,05) ( t(389)= 8,77; p<,001 ). Mogelijk gaat hier eveneens de voorkeur uit naar „learning on the job‟, al ligt de score voor starters ook tamelijk hoog. Zoals verwacht kon worden, is leiderschap geen belangrijke competentie voor een starter. Voor meer ervaren journalisten scoort deze competentie rond het middenpunt. Competentie
Score
Leergierig zijn(*)
4,85
Nieuwsgierig zijn
4,73
Accuraat zijn
4,66
Kritisch zijn
4,58
Omgaan met stress en tijdsdruk
4,55
Met kritiek omgaan(*)
4,55
Gedreven zijn
4,47
Een brede algemene kennis bezitten
4,38
Sociaal vaardig zijn
4,18
Een teamspeler zijn(*)
4,15
Assertief zijn
4,13
De journalistieke deontologie kennen(*)
3,87
Kennis over andere culturen bezitten
3,37
Jezelf willen profileren en netwerken binnen de journalistieke wereld
3,20
Inzicht hebben in het medialandschap(*)
2,97
Vertrouwd zijn met auteursrecht
2,86
Specialistische kennis bezitten over één thema(**)
2,84
Bewust zijn van technieken binnen PR en communicatiemanagement(*)
2,79
Kennis bezitten over de verschillende statuten waaronder een journalist kan werken
2,68
Kennis hebben van de commerciële aspecten van een mediabedrijf(*)
2,55
Een teamleider zijn(**)
2,26
Tabel 4: Belang van competenties: attitudes en persoonskenmerken (n=498)2.
2
Beoordelingen vanuit startersperspectief (*) (**): n=399.
Als we op zoek gaan naar significante verschillen op basis van mediaprofielen, blijkt dat de meningen over attitudes en persoonskenmerken niet mediumspecifiek zijn. Alle competenties krijgen een zelfde beoordeling binnen elk mediaprofiel. Enkel bij de competentie „vertrouwd zijn met auteursrecht‟ wordt een significant verschil opgetekend (F(6, 491)= 2,79; p<,05). Uit de post-hoc test3 blijkt dat auteursrecht een grotere rol speelt binnen het print-webprofiel (M= 3,17; SE= ,12) dan bij radio (M= 2,51; SE= ,14) en tv (M= 2,73; SE= ,09). De beoordelingen van de andere profielen situeren zich tussen deze waarden, maar lijken verdeeld te zijn over de voordien gedefinieerde statische en dynamische stroming. De overige competenties krijgen mediabreed dezelfde beoordeling. Een factoranalyse kon geen zuivere factoren blootleggen, wat een zinvolle interpretatie bemoeilijkt. Er zijn daarom geen competentiebundels gedefinieerd binnen de categorie „attitudes en persoonskenmerken‟.
Competentie
Score
Engels beheersen
4,17
Grote hoeveelheden informatie analyseren en synthetiseren
4,11
Netwerken, contacten leggen
4,02
Frans beheersen
4,00
Online informatie zoeken op een gevorderd niveau
3,98
Interviewtechnieken beheersen(*)
3,93
Nieuws zoeken en bronnen checken zonder internet
3,90
Nieuws plaatsen in een historisch perspectief
3,69
Archieven raadplegen
3,60
Statistische data en grafieken interpreteren
3,40
Sociale netwerksites gebruiken (Facebook, Twitter,...)
2,96
Academische publicaties interpreteren
2,96
Duits beheersen
2,87
Openbaarheidswetgeving kennen
2,80
Een andere vreemde taal beheersen
2,78
Het Office-pakket op een gevorderd niveau gebruiken
2,42
Peilingen opstellen
2,14
Tabel 5: Belang van competenties: nieuwsgaring (n=485)4.
Wat betreft nieuwsgaring (tabel 5) kijken we eerst naar de kennis van vreemde talen. Frans en Engels worden heel belangrijk bevonden, maar Duits of „een andere vreemde taal‟ scoren een heel beoordelingspunt minder, waardoor ze net onder de middengrens belanden. Deze bevinding strookt met de interviews, waar Frans en Engels steevast naar voren kwamen als nodige competenties. Een
3
Bij alle analyses wordt Bonferroni als post-hoc test gebruikt.
4
Beoordelingen vanuit startersperspectief (*) (**): n=388.
derde vreemde taal werd voornamelijk als extra voordeel aanzien, maar leek niet noodzakelijk te zijn voor de nieuwsgaring. Wat betreft computer-assisted research blijkt online informatie zoeken een cruciale competentie te zijn. Deze competentie komt ook als aandachtspunt naar voren binnen de literatuur. Statistische data en grafieken interpreteren krijgt met 3,40 ook een relatief hoge score. Anderzijds moeten journalisten het Office-pakket niet op een gevorderd niveau kunnen gebruiken en moeten ze ook geen peilingen kunnen opstellen. Beide competenties scoren laag. Academische publicaties interpreteren en het gebruik van sociale netwerksites benaderen het middelste beoordelingspunt. Opmerkelijkerwijze scoren alle offline nieuwsgaringstechnieken zoals netwerken, interviewen en archieven raadplegen bovengemiddeld, met uitzondering van kennis van de openbaarheidswetgeving. De meeste scoren zelfs een (half) beoordelingspunt beter dan wat breed omschreven kan worden als CAR-technieken. De offline vaardigheid „interviewtechnieken beheersen‟ is overigens de enige competentie, die significant anders wordt beoordeeld vanuit het startersperspectief (t(386)= 6,73; p<,001). Bij meer ervaren journalisten zijn interviewtechnieken belangrijker (M= 4,22; SE= ,05), wat opnieuw kan betekenen dat volgens het werkveld deze competentie best in de praktijk wordt verworven. Een andere mogelijke verklaring is dat de opdrachten voor een startende journalist nog geen gevorderde interviewvaardigheden vereisen. Alle andere competenties zijn even belangrijk voor een startende als voor een ervaren journalist. df (between / within groups)
F
Sig.
Netwerken, contacten leggen
6 / 477
3,73
,001
Online informatie zoeken op een gevorderd niveau
6 / 478
4,01
,001
Interviewtechnieken beheersen
6 / 381
3,15
,005
Nieuws zoeken en bronnen checken zonder internet
6 / 478
5,72
,001
Sociale netwerksites gebruiken (Facebook, Twitter,...)
6 / 477
4,56
,001
Competentie
Tabel 6: F-statistieken nieuwsgaringscompetenties, die crossmediaal significant verschillen. Als we de globale competenties opsplitsen volgens mediaprofiel, treedt er wel heel wat significante variatie op (tabel 6). Er vormt zich een scheidingslijn tussen het webprofiel en de overige profielen. Interviewtechnieken, netwerkvaardigheden, nieuws zoeken en dit controleren zonder internet zijn allemaal een heel beoordelingspunt minder belangrijk binnen het online profiel. Anderzijds zijn het gebruik van sociale netwerksites en online zoekvaardigheden wel significant belangrijker voor een online journalist dan voor de overige profielen. Die laatste competentie is dan weer minder belangrijk binnen het audiovisuele radio-tv+-profiel. Blijkbaar bestaat er een verband tussen het ingeschatte belang van bepaalde nieuwsgaringstechnieken en het mediaplatform, waarvoor de journalist content produceert. Anders gezegd bestaat er een zekere vorm van congruentie tussen nieuwsgarings- en nieuwsproductiekanalen, in zoverre deze worden opgedeeld in offline en online kanalen. Het is verleidelijk om hierin een causaal verband te herkennen, waarbij het mediaprofiel een effect heeft op het ingeschatte belang van bepaalde nieuwsgaringstechnieken. Een schijnverband is evenwel mogelijk, waarbij bijv. een derde variabele leeftijd of ervaring een invloed heeft op de beoordeling van de garingstechnieken. Wanneer deze variabalen echter als covariaat worden toegevoegd aan de analyse,
wijzigt het effect van mediaprofiel niet. Uit een factoranalyse kwamen drie factoren binnen de categorie „nieuwsgaring‟. Deze waren echter inhoudelijk weinig zinvol, dus werden er geen verdere analyses uitgevoerd. Competentie
Score
Een vlotte schrijfstijl hebben
4,60
Foutloos schrijven
4,50
Verschillende vormen van tekstopbouw en argumentatie beheersen
4,24
Doelgroepgericht denken en werken
3,89
Spreekvaardigheid beheersen (articulatie, dictie,...)
3,51
Aangepast schrijven voor online publicaties
3,23
Gevoel hebben voor lay-out en gebruiksvriendelijkheid(*)
3,08
Weet hebben van de werking en logica van alle verschillende mediaplatformen
3,06
Inzetbaar zijn binnen alle verschillende mediaplatformen
3,05
Gespecialiseerd zijn in één medium(**)
2,46
Audio opnemen (apparatuur, geluidssterkte, achtergrondgeluid,...)
2,37
Audio monteren
2,36
Werken met HTML
2,28
Video monteren
2,11
Fotograferen (apparatuur, compositie, licht,...)
2,09
Filmen (apparatuur, beeld, geluid,...)
2,02
Discussiefora of reacties modereren
1,97
Foto's bewerken (Photoshop,...)
1,91
Werken met authoring software (Publisher, Dreamweaver, ...)
1,84
Tabel 7: Belang van competentie: nieuwsproductie (n=475)5.
5
Beoordelingen vanuit startersperspectief (*) (**): n=386.
De competenties omtrent nieuwsproductie krijgen, zoals verwacht, verschillende beoordelingen naargelang het mediaprofiel (tabel 7). Ondanks de versnipperde resultaten komen er een aantal duidelijke tendensen naar voren. Ten eerste worden de drie niveaus in schrijfvaardigheid bij elk mediaplatform zeer hoog aangeschreven. Zowel spelling, schrijfstijl als tekstopbouw scoren alle drie hoog. Zelfs bij de audiovisuele profielen zoals televisie worden deze schrijfvaardigheden als belangrijkste competenties aanzien. Deze resultaten liggen in het verlengde van het veelvuldige en mediabrede gebruik van de modaliteit „geschreven tekst‟. Verder in de rangschikking staan voornamelijk algemene competenties zoals doelgroepgerichtheid en gevoel voor lay-out. Gevoel voor lay-out is minder belangrijk voor een starter dan voor een ervaren journalist (t(384)=7,00; p<,001). In deze reeks zaten ook drie „competenties‟ vervat die peilen naar de vereiste mate van multimediale flexibiliteit. De journalisten hebben multimediale inzetbaarheid een zelfde quotering gegeven als een multimediale „mindset‟. Aangezien binnen elk individueel mediaprofiel ook hetzelfde resultaat voor de twee competenties werd opgegeven, is het vermoeden ontstaan dat het door ons bedoelde onderscheid niet duidelijk genoeg is geformuleerd. Een T-test bevestigt het vermoeden dat de gemiddeldes van de twee items niet significant van elkaar verschillen (t(476)=-,11; p>,05). Bovendien toont een kruistabel aan dat de meeste journalisten een zelfde beoordeling geven aan beide variabelen. Het bedoelde nuanceverschil was dus niet duidelijk. De expertinterviews tonen echter een duidelijke voorkeur voor de multimediale mindset boven het „allrounder‟-model. Terwijl de multimediale „competenties‟ beiden rond het middenpunt liggen, scoort „gespecialiseerd zijn in één medium‟ een half beoordelingspunt minder. Dit is trouwens een startersscore, die op zijn beurt half beoordelingspunt lager ligt dan de „normale‟ score (t(381)=10,86; p<,001). De mediumspecifieke nieuwsproductiecompetenties zelf doen het ook niet zo goed. Op spreekvaardigheid en online schrijfstijl na scoren alle nieuwsproductietechnieken tussen 1,5 en 2,5. De twee uitzonderingen zijn talige vaardigheden, terwijl de andere competenties een concrete technische vaardigheid impliceren. Gezien het mediumspecifieke karakter van deze competenties zijn de algemene beoordelingen enkel zinvol, als men ook de beoordelingen per mediaprofiel meeneemt in de analyse. Ten eerste wordt doelgroepgericht denken in elk profiel even hoog ingeschat (F(6,47)=1,14; p>,05). Wat betreft schrijfvaardigheid is een foutloze spelling ook even belangrijk voor elk mediaprofiel. Bij het audiovisuele en het tv-profiel zijn een vlotte schrijfstijl en tekstopbouw minder belangrijk dan bij de overige profielen (F(6,47)=4,29; p<,001) (F(6,47)=5,81; p<,001). Desalniettemin situeren deze lagere beoordelingen zich nipt onder het vierde beoordelingspunt, wat nog steeds een hoge score is. Anders is het bij online schrijfstijl en spreekvaardigheid, waarbij extreme waarden elkaar uitmiddelen. Een online schrijfstijl is, zoals verwacht, significant belangrijker bij de profielen web (M=4,54), print-web (M=4,06) en de restcategorie (M=3,97) (F(6,472)=19,48; p<,001). Bij de overige profielen scoort deze competentie rond het derde, dus middelste beoordelingspunt. Spreekvaardigheid is, wederom logischerwijs, beduidend belangrijker binnen de dynamische stroming (tv, radio, tv-radio+, rest) dan bij de geschreven en online profielen, waar de competentie een score tussen 2,5 en 3 krijgt (F(6,468)=55,08; p<,001). Bij de andere mediumspecifieke vaardigheden treedt in sommige gevallen een gelijkaardige uitmiddeling op. Eerder werd gemeld dat de beoordeling van deze vaardigheden nergens de grens van 2,5 overschrijdt. Gesplitst over de mediaprofielen heen scoren enkele vaardigheden alsnog bovengemiddeld. Binnen het webprofiel scoren „werken met HTML‟ (M=3,54), websites modereren (M=3,29) en fotobewerking (M=3,87) overwegend goed tot heel goed, terwijl bij de andere profielen deze competenties maar sporadisch boven de twee beoordelingspunten geraken 6. Audio en video monteren en opnemen scoren alle boven de drie beoordelingspunten bij het tv-profiel en de restcategorie; bij het radioprofiel is audio monteren en opnemen met scores als 4,5 en hoger 6
Werken met HTML: F(6,468)=11,15; p<,001. Discussiefora of reacties modereren: F(6,469)=11,08; p<,001). Foto’s bewerken: F(6,467)=18,74; p<,001.
uitermate belangrijk. Gebruiksvriendelijkheid en lay-out zijn minder belangrijk binnen het tv-profiel (M=2,59; SE=,11) in vergelijking met het printprofiel (M=3,22; SE=,10), wat op zijn beurt minder belang hecht aan de competentie dan het print-webprofiel (M=3,61; SE=,15) en het webprofiel (M=3,76; SE=,19) (F(6,378)=7,98; p<,001). Ondanks significante verschillen overstijgen competenties rond authoring software en fotografie de grens van 2,5 niet: in geen enkel mediaprofiel worden deze competenties belangrijk geacht. Ten slotte zijn er de competenties die peilen naar de nood aan multimediale flexibiliteit. Eerder stelden we vast dat de globale score voor de multimediale competenties neutraal was (M=3,06; M=3,07). Bij een opsplitsing volgens mediaprofiel wordt duidelijk dat er binnen het webprofiel meer vraag is naar multimediale flexibiliteit (M= 3,79; M=3,67) dan bij het printprofiel (M=2,73; M=2,75) (F(6,471)=7,85; p<,001) (F(6,470)=5,49; p<,001). Ook binnen het multimediale restprofiel hecht men meer belang aan multimedialiteit dan bij de traditionele monomediale profielen. De vraag naar specialisatie is dan weer bij het radioprofiel (M=2,93) groter dan bij het printprofiel (M=2,28), al is ook dat geen hoge score. Specialisatie is blijkbaar geen vereiste voor een startende journalist. Een factoranalyse werd uitgevoerd om eventuele onderliggende factoren bloot te leggen. Deze worden sterk bepaald door de soort modaliteit, waartoe elke competentie betrekking heeft. De factoren leveren daarom geen nieuwe inzichten op en worden uit de analyse gelaten.
4. Conclusie Mediaprofielen en modaliteiten Net als in het buitenland blijkt er in het Vlaamse nieuwsmedialandschap overwegend monomediaal te worden gewerkt. Drie op vier journalisten werken uitsluitend voor één medium. Bovendien bestaat een groot deel van het multimediale werk binnen het print-webprofiel waarschijnlijk uit online tekstredactie. Zoals Russial (2009) reeds aangaf, worden in dat geval geen nieuwe competenties ingezet, maar wenden journalisten bestaande kerncompetenties aan (in casu schrijfvaardigheid) om verschillende mediaplatformen te dienen. Uit de survey blijkt eveneens dat journalisten met een printen een print-webprofiel met een nagenoeg identieke regelmaat de verschillende modaliteiten gebruiken in hun nieuwsproducten. Als we op basis van deze redenering het print-webprofiel rekenen bij de vier monomediale profielen, werken bijna negen op tien journalisten in een (quasi) monomediale werkcontext. Een momentopname van het werkveld levert dus een relatief traditioneel beeld op inzake multimedialiteit. Enige nuancering dringt zich echter op. Deze momentopname brengt niet de verschillende mediaplatformen in kaart, waarvoor een journalist mogelijk zal werken tijdens zijn loopbaan. Evenmin zegt de survey iets over de eventuele crossmediale samenwerking tussen monomediale redacties, waarbij nieuwsproducten van het ene platform naar het andere vertaald moeten worden. Het gebruik van modaliteiten kan hier inzichten leveren. Ten slotte wordt hier enkel multimedialiteit in de nieuwsproductiefase omschreven, terwijl een journalist ook tijdens de nieuwsgaring verschillende kanalen kan benutten. De verschillende instrumenten binnen nieuwsgaring komen later nog aan bod. Uit de beoordeling van de competenties blijkt dat specialisatie in één mediaplatform minder belangrijk wordt bevonden voor starters dan multimediale flexibiliteit, al wordt ook deze laatste competentie niet als prioritair bestempeld (rond het middelste beoordelingspunt). Verregaande voorafgaandelijke specialisatie wordt dus afgeraden. De resultaten bevestigen evenmin het idee van “the multimedia beast”, die eigenhandig een nieuwsfeit moet kunnen verslaan en klaarstomen voor een resem mediaplatformen. De overgrote meerderheid van Vlaamse journalisten werkt voor één mediaplatform tegelijk. In de expertinterviews kwam al vaker naar voren dat het idee van de multimediale journalist stilaan wordt verlaten of minstens genuanceerd wordt ingevuld.
Naast mediaplatformen kan nieuwsproductie ook worden geëvalueerd op basis van de gebruikte modaliteiten. Geschreven tekst wordt over alle mediaprofielen heen door zeer veel journalisten geregeld ingezet. Dat maakt van geschreven tekst voor elke journalist een heel belangrijke modaliteit. Enkel binnen het televisieprofiel zetten wat minder journalisten geschreven tekst geregeld in als modaliteit. Op basis van de negen bevraagde modaliteiten lijken er zich twee tot drie stromingen af te tekenen. Het verwantschap tussen het printprofiel, het webprofiel en het print-webprofiel is zeer duidelijk en laat zich kenmerken door het geregeld gebruik van statische modaliteiten zoals geschreven tekst, foto‟s en infografieken. Het webprofiel wijkt af van de twee andere mediaprofielen door het lagere gebruik van infografieken en de exponentieel grotere inzet van video en, weliswaar in mindere mate, gesproken tekst. Daarom kan het webprofiel als een hybride categorie aanzien worden, die vooral lijkt aan te leunen bij de statische stroming. Om deel uit te maken van de dynamische stroming maakt de gemiddelde webjournalist te weinig gebruik van dynamische modaliteiten als muziek, animatievideo en gesproken tekst, zoals dat wel het geval is binnen het radio-, televisie-, audiovisuele en multimediale restprofiel. De vraagstelling laat overigens een webjournalist toe om video als modaliteit aan te vinken bij de integratie van Youtube-filmpjes in het nieuwsbericht. Van autonome video-opname is vermoedelijk geen sprake. De vaststelling dat er minstens twee duidelijke stromingen te onderscheiden zijn, versterkt het idee van de monomediale journalist, die enkel gebruik maakt van de modaliteiten binnen het eigen mediaplatform. Hoewel de digitalisering de toegang tot modaliteiten voor verschillende media heeft vergroot, komt ook hier een eerder traditioneel beeld naar voren. We besluiten daarom dat het eerder geformuleerde vermoeden stand houdt: Een Vlaamse journalist moet monomediaal kunnen werken en multimediaal denken. Zo kan hij samenwerken met andere mediaplatformen en doorheen de loopbaan van het ene naar het andere platform groeien.
Competenties De bevraagde competenties zijn in drie categorieën opgedeeld: attitudes en persoonskenmerken, nieuwsgaring en nieuwsproductie. In bijlage 2 is de samenvattende crossmediale competentiematrix opgenomen met de scores van de verschillende competenties die vallen onder de drie hoofdcategorieën. Over de individuele competenties valt heel wat te zeggen, maar ook de verhouding tussen de categorieën is informatief. De gemiddelde score per categorie bedraagt respectievelijk 3,76; 3,31 en 2,82. De eerste categorie haalt een hogere score dan nieuwsgaring, die op haar beurt beduidend beter scoort dan nieuwsproductie. De lagere verwachtingen over technische competenties versterken het idee dat een starter zulke vaardigheden in de praktijk hoort op te bouwen. Een starter moet deze competenties niet volledig verworven hebben, nog voor hij het werkveld betreedt. Die boodschap kwam alvast naar voren in de expertinterviews. Ondanks de hoge gemiddelde score zijn er duidelijke verschillen zichtbaar binnen de eerste categorie. De absolute topcompetenties slaan op abstracte en overkoepelende attitudes en persoonskenmerken, terwijl de concreet leerbare competenties binnen deze pool een eerder bescheiden en neutrale score krijgen. De toppers zijn nieuwsgierigheid, leergierigheid, stressbestendigheid, accuratesse, een kritische houding alsook zelf kunnen omgaan met kritiek. Leerbare competenties scoren eerder matig en handelen vooral rond journalistieke kennis en communicatiewetenschap. Twee kenniscompetenties doen het wel beduidend beter: kennis van de journalistieke deontologie en algemene kennis. Een brede maatschappelijke achtergrond wordt, zeker voor een starter, een stuk belangrijker geacht dan specialistische kennis. De vraag naar een brede „fond‟ weerklonk al eerder bij de commentaren en de expertinterviews, en wordt nu dus bevestigd door de voltallige sample. Voltallig, want over het belang van deze competenties bestaat een mediabrede consensus. Of een journalist nu voor een algemeen nieuwsmerk of een gespecialiseerde publicatie werkt, algemene kennis is voor een starter altijd van groot belang. Er kunnen bijgevolg drie conclusies worden getrokken betreffende attitudes en persoonskenmerken: Vooral abstracte of overkoepelende attitudes worden zeer belangrijk geacht. Indien alle 57 competenties worden gerangschikt volgens belang, zijn elf van de vijftien belangrijkste
competenties afkomstig uit de eerste categorie. Tien van deze elf competenties slaan op abstracte, overkoepelende attitudes en persoonskenmerken. De enige concrete kenniscompetentie uit deze elf is een brede algemene kennis. Dat is vervolgens de tweede conclusie. Een brede algemene kennis wordt heel belangrijk geacht en bovendien een stuk belangrijker dan specialistische kennis. Ook een goede kennis van deontologie vinden journalisten belangrijk bij een starter. Voor deze beoordelingen bestaat een groot draagvlak. Naast het veelvuldig ter sprake komen tijdens de expertinterviews en in de commentaren, worden de beoordelingen binnen deze categorie gedragen door alle mediaprofielen.
In de tweede categorie zitten een aantal vaardigheden rond nieuwsgaring gebundeld zoals talenkennis, computer-assisted reporting en meer klassieke, offline nieuwsgaringsmethoden. Journalisten uit elk mediaprofiel zijn het erover eens dat een gedegen kennis van Engels en Frans onontbeerlijk is. Engels is zelfs de nieuwsgaringscompetentie met de hoogste score. Opvallend is dat Duitse taalbeheersing pas op de dertiende plaats staat in de lijst met zeventien nieuwsgaringscompetenties. In absolute termen krijgt Duits, net als „een andere vreemde taal‟, een beoordeling onder het middenpunt. Hoewel oudere journalisten en freelancers iets betere scores toekennen, vindt het werkveld Duitse taalbeheersing duidelijk geen prioriteit. De survey correspondeert ook op dit punt met de expertinterviews, waar Engels en Frans vaak spontaan werden opgenoemd als belangrijke talen, terwijl Duits zelden ter sprake kwam. Hoewel een extra taal naast Frans en Engels niet cruciaal lijkt te zijn, kan ze wel een meerwaarde vormen, zoals tijdens de interviews vaak werd gesteld. Een andere bevinding betreft de verschillende scores tussen enerzijds typische CAR-technieken (online zoekstrategieën, gevorderd gebruik van Office, gebruik van sociale netwerksites en peilingen opstellen) en anderzijds typische offline nieuwsgaringstechnieken (interviewtechnieken, netwerken, archieven raadplegen en offline bronnenonderzoek). De gemiddelde scores van de competenties uit beide groepen verschillen een heel beoordelingspunt, waarbij offline nieuwsgaring sterk scoort (M=3,86) en CAR eerder neutraal (M=2,88). Online zoekstrategieën vinden journalisten wel een heel belangrijke competentie, maar verder ligt de klemtoon op eerder klassieke en algemene competenties als analyse- en synthesevaardigheden, netwerken en interviewtechnieken. Op academische vaardigheden als statistische analyse en wetenschappelijke publicaties analyseren wordt maar koeltjes gereageerd. Peilingen opstellen en het gevorderd gebruik van Officetoepassingen scoren bijzonder laag. De meningen over het belang van nieuwsgaringscompetenties worden mediabreed gedeeld, op het webprofiel na. De webjournalist vindt de klassieke offline nieuwsgaringstechnieken als netwerken, interviewen en offline bronnenonderzoek minder belangrijk en zet sterk in op online zoekstrategieën en sociale netwerksites. Dit versterkt het beeld van de online journalist als een deskredacteur, die naast nieuwsproductie ook al zijn nieuwsgaring langs het internet uitvoert. Deze „online only‟ benadering op nieuwsgaring onderscheidt het webprofiel van de rest van het werkveld. We brengen ter herinnering dat dit onderzoek het belang van competenties volgens het werkveld in kaart brengt en geen analyse inhoudt van het reële werk van een (web)journalist. Desalniettemin wijzen de prioriteiten van het webprofiel in de richting van een dergelijke werkwijze. Er kan alleszins gesteld worden dat het webprofiel uniek is in zijn manier van nieuwsgaring. Samengevat trekken we bij deze tweede categorie drie conclusies: Franse en Engelse taalbeheersing zijn volgens onze sample cruciaal tijdens de nieuwsgaring. Duits of een andere vreemde taal vormt geen vereiste. Het werkveld hecht meer belang aan algemene en traditionele nieuwsgaringstechnieken dan aan wat breed omschreven kan worden als CAR-technieken. De nieuwe instrumenten, die een journalist na de digitale revolutie ter beschikking heeft, zijn niet alleen ondergeschikt aan algemene nieuwsgaringsprincipes, maar ook aan de traditionele informatiekanalen en nieuwsgaringstechnieken.
Journalisten uit het webprofiel vinden deze traditionele technieken minder belangrijk dan hun collega’s en zetten zwaar in op online informatiekanalen.
De derde categorie groepeert een aantal competenties rond nieuwsproductie: zowel mediumspecifieke als algemene competenties en een drietal stellingen die peilen naar de vereiste multimediale flexibiliteit. Deze laatste zijn reeds besproken in de vorige paragraaf over mediaprofielen en modaliteiten. Zoals verwacht krijgen de items uit deze categorie uiteenlopende beoordelingen, afhankelijk van het mediaprofiel. Een constante is evenwel de zeer hoge scores voor de drie schrijfvaardigheden: spelling, stijl en tekstopbouw. Ter illustratie: dit zijn de enige nieuwsproductiecompetenties in de top 15 van alle 57 bevraagde items, waarvan de laagste schrijfvaardigheid (tekstopbouw) de elfde plaats bezet. Schrijfvaardigheid is zo binnen elk mediaprofiel de belangrijkste competentiebundel. In de expertinterviews werd al aangegeven dat een startende journalist zonder taalgevoel weinig kans maakt om aangenomen te worden of door te groeien. Een aantal experts stelt zelfs dat iemand met onmiskenbare expertise geen goede journalist kan zijn, als deze niet de vertaalslag van expertise naar een aantrekkelijke, toegankelijke en begrijpelijke tekst kan maken. Schrijfvaardigheid lijkt, meer zelfs dan algemene kennis, een conditio sine qua non te zijn voor het ganse werkveld. Doelgroepgerichtheid wordt ook mediabreed als zeer belangrijk ervaren. Zowel journalisten uit de algemene nieuwsmedia als de gespecialiseerde merken hechten veel belang aan deze competentie. De andere nieuwsproductiecompetenties zijn beduidend minder belangrijk. De meeste items krijgen een score rond het tweede beoordelingspunt. Sommige items krijgen binnen de individuele mediaprofielen een iets betere, maar nog steeds neutrale beoordeling. Een enkele keer wordt een nieuwsproductiecompetentie als erg belangrijk ervaren binnen een individueel mediaprofiel. Aangezien de scores aanzienlijk verschillen tussen de individuele mediaprofielen, stippen we per profiel een opvallende bevinding aan: Printjournalisten hechten in vergelijking met hun collega‟s het minste belang aan mediumspecifieke nieuwsproductievaardigheden. Het print-webprofiel lijkt sterk op het printprofiel, met uitzondering van een hogere score voor HTML, gebruiksvriendelijkheid en online schrijven. Binnen het webprofiel krijgen de meeste competenties een relatief hoge score. Ook hier verschilt het webprofiel van alle andere profielen. Aangezien webjournalisten ook andere prioriteiten leggen bij de nieuwsgaring, lijkt online journalistiek in Vlaanderen op een fundamenteel andere manier beoefend te worden dan journalistiek voor de andere mediaplatformen. Het radioprofiel hecht bijzonder veel belang aan spreekvaardigheid, audio opnemen en audio monteren. Als we terugdenken aan het smalle gebruik van modaliteiten, kan worden gesteld dat het radioprofiel het meest gespecialiseerde profiel is. De radiojournalist concentreert zich namelijk rond een beperkt aantal nieuwsproductievaardigheden en modaliteiten, maar het is zeer belangrijk dat de journalist deze goed beheerst. Zelfs een startende journalist moet kennelijk voorafgaandelijk een aantal technische vaardigheden beheersen om het vak te beoefenen. Het televisieprofiel concentreert zich op audiovisuele competenties, al situeren de scores ook hier rond het neutrale middenpunt. Videomontagetechnieken worden wel als belangrijk beschouwd. Op montagetechnieken na zijn de scores binnen het multimediale audiovisuele profiel identiek aan die van het televisieprofiel. Binnen het multimediale restprofiel krijgen de meeste competenties dan weer een neutraal oordeel, vermoedelijk als gevolg van uitmiddeling door de geclusterde mediaprofielen. Opmerkelijk is dat fotografie over het ganse werkveld een lage score krijgt. Foto‟s bewerken krijgt zelfs een bijzonder lage score, behalve binnen het webprofiel. Zo is fotografie de minst gewaardeerde competentiecluster. Freelancers vormen de uitzondering op de regel en geven fotografie als competentie een neutrale score. Wat betreft de hypothese over een online paradox leveren deze
resultaten geen duidelijke bevestiging. De hypothese stelde dat gevorderde technische vaardigheden geen vereiste zijn om als online journalist multimediale content te verspreiden. Dit zou mogelijk zijn dankzij verhoogde gebruiksvriendelijkheid van softwarepakketten, technische ondersteuning en de jonge leeftijd van online journalisten (cfr. digital natives). Hoewel binnen het webprofiel een groot aantal nieuwsproductiecompetenties beter scoort dan bij de andere profielen, zijn ook deze scores doorgaans matig. Slechts een paar items worden duidelijk belangrijk geacht. Veel audiovisuele competenties blijken echter niet belangrijk te zijn binnen het webprofiel. Van een ware „multimedia editor‟ is dus in Vlaanderen geen sprake. De definitie van de „hybride stroming‟ blijft gehandhaafd, waarbij het webprofiel meer aanleunt bij de statische stroming dan bij de dynamische stroming. In plaats van een „online paradox‟ lijkt de term „online mythe‟ gepaster. De online paradox verenigt enerzijds de schijnbaar benodigde expertise om aan multimediale journalistiek te doen en anderzijds de daadwerkelijke multimediale output. Gelet op de resultaten van dit onderzoek over gebruikte modaliteiten en benodigde nieuwsproductiecompetenties binnen het webprofiel, blijken zowel de inzet van verschillende modaliteiten als de vereiste expertise om deze in te zetten relatief beperkt te zijn. Men kan stellen dat er binnen het webprofiel niet in die mate multimediaal wordt gewerkt om te spreken van een schijnbare discrepantie tussen competenties en output. Het lijkt gepaster om te spreken van een online mythe, waarbij zowel de technische competenties als de multimediale output binnen het webprofiel niet gespecialiseerd zijn. Samengevat trekken we drie conclusies bij deze laatste categorie. Schrijfvaardigheid is absoluut onontbeerlijk binnen eender welk mediaprofiel. Ook doelgroepgerichtheid is van crossmediaal belang. De andere mediumspecifieke nieuwsproductievaardigheden zijn minder belangrijk. Ook binnen de individuele mediaprofielen halen de meeste competenties niet meer dan een neutrale score. Fotografie en fotobewerking zijn de minst belangrijke productietechnieken, die een starter onder de knie moet hebben. Zowel de gebruikte modaliteiten als de gevraagde nieuwsproductiecompetenties zijn binnen het webprofiel niet van een gevorderd niveau. Daarom lijkt het correcter om niet te spreken van een online paradox, maar van een online mythe. Het gebruik van de verschillende modaliteiten is beperkt en ligt in de lijn van de statische stroming. Webjournalisten vinden een aantal nieuwsproductiecompetenties weliswaar belangrijker dan hun collega‟s, maar volleerde multimediaspecialisten worden niet gevraagd.
BIJLAGE 1: geraadpleegde experts 1. WERKVELD 1. 2. 3. 4. 5. 6. 7. 8. 9. 10. 11. 12. 13. 14. 15. 16. 17.
Mieke Berendsen Ides Debruyne Dominique Deckmyn Annelien De Greef Mieke Geysmans Eric Goens Lisbeth Imbo Pascal Kerkhove Stefan Kölgen Ann Lemmens Dirk Reynaers Pieter Rombouts Han Soete Koen Stuyck Georges Timmerman Ann Van den Broek Peter Vandermeersch
18. Sven Van Haezendonck 19. Klaus Van Isacker 20. Mick Van Loon
voormalig directeur media VRT voorzitter Fonds Pascal Decroos redactiechef DeStandaard.be printjournalist De Standaard journalist online She directeur informatie VMMa radiojournalist Radio 1 hoofdredacteur Gazet van Antwerpen coördinator Stampmedia journalist online Flair redactiechef online VRT videojournalist GVA hoofdredacteur De Wereld Morgen, toen Indymedia hoofdredacteur Stampmedia hoofdredacteur Apache, toen DeWerktitel redactiechef Nieuwsblad.be voormalig algemeen hoofdredacteur Het Nieuwsblad en De Standaard chef online Gazet van Antwerpen voormalig algemeen hoofdredacteur De Morgen redactiechef online De Persgroep
2. ONDERZOEKSVELD 21. 22. 23. 24.
Annet Daems Dirk De Grooff Steve Paulussen Hilde Van den Bulck
coördinator Media Expertise Centre Lessius Mechelen hoogleraar in de communicatiewetenschappen KUL doctor in de communicatiewetenschappen UGent hoogleraar in de communicatiewetenschappen UA
BIJLAGE 2: crossmediale competentiematrix
Bibliografie Avilés, J.A.G., & Carvajal, M. (2008). Integrated and Cross-Media Newsroom Convergence: Two Models of Multimedia News Production: The Cases of Novotécnica and La Verdad Multimedia in Spain. Convergence: The International Journal of Research into New Media Technologies, 14(2), pp. 221-239. Chung, D.B. (2007). Profits and Perils: Online News Producers‟ Perceptions of Interactivity and Uses of Interactive Features. Convergence, 13 (1), pp. 43-61. Deltour, P. (2010). Nieuwe media, nieuwe journalisten. De journalist, 132, pp. 10-11. Dupagne, M., & Garrison, B. (2006). The Meaning and Influence of Convergence: A Qualitative Case Study of Newsroom Work at the Tampa News Center. Journalism Studies, 7(2), pp. 237-255. Fortunati, L., Sarrica, M., O‟ Sullivan, J., Balcytiene, A., Harro-Loit, H., Macgregor, P., Roussou, N., Salaverria, R., & De Luca, F. (2009). The influence of the Internet on European Journalism. Journal of Computer-mediated Communication, 14, pp. 928-963. Heinonen, A. (1999). Journalism in the Age of the Net. Changing Society, Changing Profession [Doctoraatsthesis]. Tampere: University of Tampere. Hermans, L., Vergeer, M., d‟Haenens, L., & Joniaux, K. (2009). Journalistiek en internet in de Lage Landen. Een vergelijkende studie naar het internetgebruik van Nederlandse en Vlaamse journalisten. Tijdschrift voor Communicatiewetenschap, 37(2), pp. 99-117. Lariscy, R.W., Avery, E.J., Sweetser, K.D., & Howes, P. (2009). An examination of the role of online social media in journalists‟ source mix. Public Relations Review, 35, pp. 314-316. Lewis, S.L., Kaufhold, K., & Lasorsa, D.L. (2010). Thinking about citizen journalism: The philosophical and practical challenges of user-generated content for community newspapers. Journalism Practice, 4 (2), pp. 163-179. Machill, M, & Beiler, M (2009). The importance of the internet for journalistic research. Journalism studies, 10(2), pp. 178-203. McClure, J., & Middleberg, D (2009). Key Findings From the 2009 Middleberg / SNCR Survey of Media in the Wired World. San Jose: Society for New Communication research. Musschoot, I, & Lombaerts, B. (2008). Media in beweging: handboek voor de professional. Leuven: LannooCampus. Opgenhaffen, M. (2009). Multimedia, Interactivity, and Hypertext in Online News: Effect on News Processing and Objective and Subjective Knowledge [Doctoraatsthesis]. Leuven: Katholieke Universiteit Leuven. Paulussen, S. (2007). CAR als middel voor primaire journalistiek. Tijdschrift voor Communicatiewetenschap, 35 (3), pp. 219-231. Purcell, K., Rainie, L., Mitchell, A., Rosenstiel, T., & Olmstead, K. (2010). Understanding the Participatory News Consumer. How internet and cell phone users have turned news into a social
experience. Suite [15.06.2010, Pew Research Center: http://www.pewinternet.org/Reports/2010/Online-News.aspx]. Quadrant (2010). Gebruik van social media bij Belgischejournalisten voorbije jaar verdubbeld: http://www.quadrantcommunications.be/blog/detail/pers_en_social_media/ Russial, J. (2009). Growth of Multimedia Not Extensive at Newspapers. Newspaper research journal, 30(3), pp.58-74. Steensen, S. (2009). The shaping of an online feature journalist. Journalism, 10(5), pp. 702-718. Thurman, N., & Lupton, B. (2008). Convergence Calls: Multimedia Storytelling at British News Websites. Convergence, 14 (4), pp. 439-455. Van Eijk, D., & Van Ess, H. (2003). Lesmateriaal voor Computer Assisted Reporting. Amsterdam: Vereniging van Onderzoeksjournalisten. Van Heeswijk, E. (2007). Journalistiek en Internet 2002-2007: Technofielen of digibeten? Apeldoorn: Het Spinhuis. Verweij, P. (2009). Making Convergence Work in the Newsroom: A Case Study of Convergence of Print, Radio, Television and Online Newsrooms at the African Media Matrix in South Africa During the National Arts Festival. Convergence, 15 (1), pp. 75-87.