COMPETENTIEMATRIX 2010
Professionele bachelor in het onderwijs: kleuteronderwijs KHLeuven
BASISCOMPETENTIES BAKO 2010
OVERZICHT VERANTWOORDELIJKHEID
ROLLEN /TAKEN
I. FUNCTIONEREN IN EEN KLASGROEP
1. een positief en veilig leefklimaat realiseren
2. een ontwikkelingsstimulerende omgeving
DECR. B.C.
COMPETENTIES
2.5
1. 2.
2.6
3.
2.1
4.
2.3
5.
4.4
6.
4.1+4.2
7.
1.7.1 2.4 1.1 1.2 1.3 1.4/1.7.2
8.
Een warme positieve relatie met kinderen opbouwen Het emotionele welbevinden van kinderen bevorderen en omgaan met kinderen in sociaal-emotionele probleemsituatie of met gedragsmoeilijkheden Het fysieke welbevinden en de gezondheid van kinderen ( en zichzelf) bevorderen Een positieve klassfeer creëren en positieve interacties tussen kleuters kunnen bewerkstelligen Bewust omgaan met eigen houding en waarden in een pedagogische context. De speelleerruimtes (klas, speelplaats, …)sfeervol, gestructureerd en kindvriendelijk inrichten gericht op zelfstandig functioneren van kinderen. Het dagverloop en verloop van activiteiten gestructureerd en flexibel realiseren met maximale kansen tot initiatiefname en participatie van kinderen. Aansluitend bij interesses en noden van een kind een breed ontwikkelingsstimulerend en samenhangend onderwijsaanbod uitwerken gericht op kansen geven aan talenten van kinderen
9.
1.5
4.2
3. begeleiden van leer en ontwikkelingsprocessen
1.8-1.9
Gepaste werkvormen en leermiddelen, materialen kunnen inzetten met maximale kansen tot actief leren, zelfsturing en initiatiefname van kinderen 10. Efficiënt ,kwaliteitsvol en flexibel omgaan met planning inspelend op diverse situaties die zich aandienen in de schoolcontext 11. Breed observeren met het oog op mediëren en differentiëren in de begeleiding van ontwikkelingsprocessen bij elk kind
1.7.5 1.11.1/3/ 4/6/7
12. (Binnen de klascontext) kwaliteitsvol inspelen op kinderen en erop kunnen reflecteren.
3.2.
13. Inhoudelijke achtergrondkennis en vaardigheden correct en geïntegreerd inzetten bij het begeleiden van ontwikkelingsprocessen 14. Aansluitend bij de zorgwerking van een school zorginitiatieven nemen voor kinderen met specifieke zorgvragen
1.10
Professionele bachelor in het onderwijs: kleuteronderwijs – KHLeuven DLO Competentiematrix 2010
2
IV. KWALITEIT BEWAKEN
III. ONDERWIJS ONTWIKKELEN
II. SAMEN SCHOOL MAKEN
VERANTWOORDELIJKHEID
ROLLEN/ TAKEN
DECR. B.C.
4. partner van het kind
2.2/2.3/ 2.4/1.7.4
5. partner in het team
7.1/7.2 7.5/1.1
COMPETENTIES
15. bevordert de emancipatie en participatie van kinderen ( het kind als gelijkwaardige partner in opvoedingssituatie.16. overlegt en werkt samen binnen het (school)team
1.4.1 / 3.3.1
17. werkt mee in het schoolteam aan een horizontale en verticale samenhang in het programma-aanbod.
7.3
18. werkt mee in het schoolteam aan de realisatie van het opvoedingsproject & schoolwerkplan
6. partner van ouders/ verzorgers
6.1/6.2/ 6.3/6.4/ 6.5/6.6
7. lid van de brede school
1.8.1-2/ 1.9.2-3-4/ 1.10 1-2/ 2.5 1/2
19. bevordert de participatie van ouders door in dialoog te gaan, de betrokkenheid te realiseren, inspraak en medeverantwoordelijkheid te verlenen (ouders als volwaardige partners) 20. werkt multidisciplinair samen met verschillende participanten (kind, ouders, stagementoren, medestudenten, externe instanties) in kader van zorgverstrekking
8. vernieuwer en onderzoeker
8.1/ 8.2
21. werkt gelijkwaardig samen met partners in een breed netwerk met als gemeenschappelijk doel een kwaliteitsvolle ondersteuning van de ontwikkeling van kinderen. (brede school).
9.1/9.2 / 10.1 5.2/ 5.1
22 flecteert over onderwijsopvattingen en gaat er op constructief kritische wijze over in gesprek. 23 Verkent nieuwe onderwijsideeën en praktijkrelevante wetenschappelijke inzichten in onderwijs voor het jonge kind en integreert deze in eigen onderwijspraktijk. 24 erkent nieuwe leermiddelen kritisch en implementeert ze in de eigen onderwijspraktijk. 25 Werkt onderzoeksgericht aan nderwijsontwikkelingen. 26 Weet vanuit inzichten in veranderingsmanagement dat vernieuwingsprocessen complex kunnen verlopen 27 Profileert zichzelf vanuit eigen talenten binnen de schoolcontext en doet van daaruit innovatieve bijdragen. 28 Engageert zichzelf sociaal-cultureel-mondiaal
5.1/ 1.6 5.3.1 /
9. Persoonlijke profilering en maatschappe lijk cultureel engagement
3.1
10: Sturen van de professionele groei en permanent leren (zelfen bijsturing) 11. Functioneren als lid van de onderwijsorganisatie
5.3/ 7.3
10.1
5.3
29 reflecteert over het eigen professionele handelen (kunnen en durven bevragen van de efficiëntie en effectiviteit van het eigen handelen) en staat open voor feedback 30 stuurt het professionele handelen bij;
3.1/3.2/ 5.1/5.2 7.4
31 loopbaanontwikkeling en levenlang leren
7.4
33 kent wettelijke bepalingen, past ze correct toe en handelt deontologisch.
7.3
34 verantwoordt in formele situaties het eigen professioneel handelen.
32 kan en wil administratieve taken correct uitvoeren
35 bewaakt de doelgerichtheid en resultaatsgerichtheid van het eigen handelen.
Professionele bachelor in het onderwijs: kleuteronderwijs – KHLeuven DLO Competentiematrix 2010
3
Professionele identiteit De toekomstige kleuteronderwijzer toont zijn functioneren in onderwijs via zijn professionele identiteit. Deze omvat een aantal professionele houdingen/attitudes die zijn competent handelen aansturen en die zijn persoonlijk interpretatiekader (waarden en normen m.b.t. zijn onderwijstaak) en zijn subjectieve onderwijstheorie (opvatting over hoe onderwijs moet gegeven worden) verenigen. We stellen een aantal expliciete attitudes voorop die studenten doorheen het werken aan eigen competentie integreren in hun professionele identiteit. Daarin inspireren ons: 1) aan de KHLeuven attitudes. (in vet). 2) Ook de attitudes die decretaal als essentieel voor het leraarsberoep, worden vooropgesteld worden opgenomen 3) attitudes die de opleiding zelf naar voren schuift Dit geeft ons onderstaande lijst
beslissingsvermogen durven een standpunt in te nemen of tot een handeling over te gaan, en er ook de verantwoordelijkheid voor dragen.
relationele gerichtheid en zin voor samenwerking/samenwerken in contacten met anderen kenmerken van echtheid, aanvaarding, empathie en respect tonen. bereid zijn om gemeenschappelijk aan eenzelfde taak te werken.
kritische ingesteldheid bereid zijn zichzelf en zijn omgeving ter discussie te stellen, de waarde van een bewering of een feit, de wenselijkheid en haalbaarheid van een vooropgesteld doel te verifiëren, alvorens een stelling in te nemen.
leergierigheid / leren actief zoeken naar situaties om zijn competentie te verbreden en te verdiepen in functie van de eigen professionele en persoonlijke ontwikkeling.
organisatievermogen erop gericht zijn de taken zo te plannen, te coördineren en te delegeren, dat het beoogde doel op een efficiënte manier bereikt kan worden.
verantwoordelijkheidszin zich verantwoordelijk voelen voor de school als geheel en het engagement aangaan om een positieve ontwikkeling van het kind te bevorderen.
flexibiliteit bereid zijn zich aan te passen aan wijzigende omstandigheden, zoals middelen, doelen, mensen en procedures.
bezieling Zich betrokken voelen op de organisatie en de rol die men daarin heeft ten aanzien van kinderen, collega’s, ouders, … met hart en ziel opnemen.
initiatief nemen Uit eigen beweging acties ondernemen
respect Handelen vanuit een positieve basishouding tegenover zichzelf, anderen, het materiële, andere visies en waarden.
erkennen van het recht van het kind op ontwikkeling De leraar heeft respect voor eigen kunnen, durven en willen van kinderen. Hij erkent hun ‘recht op ontwikkeling’; maw. erkenning van het eigen actief aandeel van kinderen in hun ontwikkeling met inbegrip van hun eigen verantwoordelijkheid daarvoor en de uitdaging dit eigen aandeel actief ter hand te nemen. (dit vergt solidariteit, beschikbaarheid van volwassene en de moed de eigen rol los te laten).
Creatieve gerichtheid Erop gericht zijn om nieuwe en/of ongebruikelijke oplossingen te vinden voor bestaande situaties/problemen.
Open ingesteldheid Kinderen en de omgeving benaderen vanuit een onbevooroordeelde, ontvankelijke, betrouwbare en eerlijke houding
Speelse ingesteldheid Als volwassene aansluiting zoeken met kinderen vanuit een kindeigen speelse, fantasierijke, vrije, ongedwongen houding.
Professionele bachelor in het onderwijs: kleuteronderwijs – KHLeuven DLO Competentiematrix 2010
4
ERANTWOORDELIJKHEID 1: FUNCTIONEREN IN EEN (KLAS)GROEP VERANTWOORDELIJKHEID 1: FUNCTIONEREN IN EEN (KLAS)GROEP
I. FUNCTIONEREN IN EEN KLASGROEP
1. Een positief en veilig leefklimaat realiseren
2. Een ontwikkelingsstimulerende krachtige speel leeromgeving realiseren
1. 2. 3. 4. 5. 6. 7. 8.
Bouwt een warme positieve relatie met kinderen op Bevordert het emotionele welbevinden van kinderen en kan omgaan met kinderen in sociaal emotionele probleemsituaties of met gedragsmoeilijkheden Bevordert het fysieke welbevinden en de gezondheid van kinderen ( en zichzelf). Creëert een positieve klassfeer en werkt aan positieve interacties tussen kleuters. Gaat bewust om met eigen houding en waarden in een pedagogische context Richt ruimtes (hoeken , klas, speelplaats, …)in en rust ze uit tot leerkrachtige speelleeromgevingen Realiseert een gestructureerd en flexibel dagverloop en activiteitenverloop met maximale kansen tot initiatiefname en participatie van kinderen (klasmanagement) Werkt aansluitend bij interesses en noden van een kleutergroep, een breed ontwikkelingsstimulerend en samenhangend onderwijsaanbod uit dat kansen geeft aan talenten van kinderen. (Interesses, noden, talenten herkennen, doelen kiezen en formuleren, authentieke inhouden en leerervaringen selecteren en structureren, …)
9.
Zet gepaste werkvormen, leermiddelen en materialen in, met maximale kansen tot actief leren, zelfsturing en intiatiefname van kinderen. 10. Handelt kwaliteitsvol, efficiënt, planmatig en flexibel 3. Begeleiden van leer en ontwikkelingsprocessen
11. Observeert breed met het oog op mediëren en differentiëren in de begeleiding van ontwikkelingsprocessen bij elk kind 12. Speelt kwaliteitsvol in op kinderen en lokt actief kleutergedrag en ontwikkeling bij kleuters uit. (tussenkomsten kiezen, aansluiten bij de eigenheid van kinderen, interactiemogelijkheden benutten, talensensibiliseren, …)
13. Zet inhoudelijke achtergrondkennis en vaardigheden correct en geïntegreerd in bij het begeleiden van ontwikkelingsprocessen. 14. Neemt in overleg met de mentor en aansluitend bij de zorgwerking van een school, zorginitiatieven voor kinderen met specifieke zorgvragen.
Professionele bachelor in het onderwijs: kleuteronderwijs – KHLeuven DLO Competentiematrix 2010
5
ROL 1: EEN POSITIEF LEEFKLIMAAT REALISEREN 1. Bouwt een warme positieve pedagogische relatie met kinderen op Nr. B.C.
Uitstroomniveau Omschrijving van gewenste gedragsindicatoren 1.1 Legt spontaan een warm contact met kleuters a. Legt intuïtief gepast lichamelijk contact en oogcontact en houdt rekening met contactsignalen die kinderen geven b. Communiceert verbaal en non verbaal l c. Toont “graag zien” d. Toont speelsheid in het contact e. Biedt gevoel van veiligheid f. Toont empathie (sensitiviteit en responsiviteit) g. Gaat in dialoog met het kind 1.2 Accepteert en gaat respectvol om met het eigen ‘zijn’ en de inbreng van elke kleuter; a. aanvaardt kleuterspecifiek gedrag b. gaat zonder vooroordelen om met kleuters 1.3 Stelt en hanteert grenzen t.a.v. kinderen c. Stelt regels en hanteert die consequent d. Gaat na instemming van de mentor met kinderen in overleg over afspraken en regels 1.4 Stuurt eigen relaties met kinderen vanuit reflectie (z.o. 29.1)
2. Bevordert het emotionele welbevinden van kinderen en kan omgaan met kinderen in sociaal emotionele probleemsituaties of met gedragsmoeilijkheden Nr. B.C. 2.5
Uitstroomniveau Omschrijving van gewenste gedragsindicatoren 2.1 (H)erkent signalen van welbevinden / emotionele problemen van kinderen en zoekt in overleg met de mentor naar vormen om er constructief op in te gaan 2.2 (H)erkent bij kinderen basisgevoelens en basisnoden en maakt ruimte om ze te exploreren en te uiten. 2.3 Bevordert in overleg met de mentor de socio-emotionele ontwikkeling van kinderen door een ondersteunend aanbod van materialen/ activiteiten en een gepaste begeleidingsstijl 2.4 Ondersteunt de ontwikkeling van een positief zelfbeeld bij kinderen via positieve interacties (bevestigen, aanmoedigen, erkennen)van kwaliteiten
Professionele bachelor in het onderwijs: kleuteronderwijs – KHLeuven DLO Competentiematrix 2010
6
3. Bevordert het fysieke welbevinden en de gezondheid van kinderen ( en zichzelf). Nr. B.C. 2.6
Uitstroomniveau Omschrijving van gewenste gedragsindicatoren 3.1 Neemt preventieve veiligheidsmaatregelen bij de voorbereiding en tijdens het verloop van activiteiten en (h)erkent de eigen burgerlijke aansprakelijkheid daarin . 3.2 (H)erkent fysieke zorg- en noodsignalen en biedt adequate hulpverlening. a. Vindt met steun van de mentor goede balans tussen respect voor keuzes van ouders en de gehanteerde opvoedingsvisie binnen de klascontext 3.3 Herkent in diverse praktijkcontexten mogelijkheden waar kinderen gestimuleerd kunnen worden tot veilig gedrag, verantwoord omgaan met risico, , een gezonde levensstijl en ergonomisch bewustzijn 3.4 Stelt voorbeeldgedrag en toont zelfzorg ivm een gezonde en fitte levensstijl en ergonomisch bewustzijn.
4 Creëert een positieve klassfeer en werkt aan positieve interacties tussen kleuters. Nr. B.C. 2.1
Uitstroomniveau Omschrijving van gewenste gedragsindicatoren 4.1 Maakt belangrijke signalen van een positief leefklimaat in de klas bespreekbaar. 4.2 Gebruikt concrete en constructieve mogelijkheden die bijdragen tot een positief leefklimaat en positieve relaties tussen kinderen. a. Stimuleert tot respectvol omgaan met elkaar. b. Benut mogelijkheden om sociale vaardigheden te oefenen. c. Benut mogelijkheden als : positieve bekrachtiging, autonomie en verantwoordelijkheid geven, diverse vormen van samenwerken tussen kinderen, ruimte maken voor inbreng van kinderen, enz. (verwijzing naar partner van kinderen) 4.3 Zet persoonlijke omgangsstijl en expressieve mogelijkheden constructief in om een positief leefklimaat te bevorderen
5. Gaat bewust om met eigen houding en waarden in een pedagogische context Nr. B.C. 2.3
Uitstroomniveau Omschrijving van gewenste gedragsindicatoren 5.1 Is zich in de pedagogische omgang met kinderen bewust van de impact van het eigen waarden- en normenkader (z.o. 28) 5.2 Functioneert op authentieke wijze binnen het pedagogisch concept van een school a. Kijkt respectvol naar het waardenkader van een school . b. Houdt er in zijn gedrag rekening mee 5.3 Plaatst waarden en normen binnen een christelijk perspectief en kan hier met kinderen verhelderend over praten. 5.4 Gaat op een interculturele wijze om met de diversiteit aan waarden binnen de klasgroep.
Professionele bachelor in het onderwijs: kleuteronderwijs – KHLeuven DLO Competentiematrix 2010
7
ROL 2: EEN ONTWIKKELINGSSTIMULERENDE KRACHTIGE SPEEL- LEEROMGEVING
REALISEREN
6. Richt ruimtes (hoeken , klas, speelplaats, …) in en rust ze uit tot leerkrachtige speelleeromgevingen Nr. B.C. 4.4
Uitstroomniveau Omschrijving van gewenste gedragsindicatoren 6.1 Doet in overleg met de mentor functionele en aangename ruimtelijke en materiële ingrepen in diverse speelleerruimtes rekening houdend met a. het zelfstandig functioneren van een groep kinderen, b. een evenwicht tussen veiligheidsvoorschriften, werkbaarheid en optimale stimulering (uitdaging), c. geobserveerde noden en interesses van kinderen, d. de diversiteit van de klasgroep, e. differentiatie mogelijkheden. 6.2 Maakt optimaal gebruik van buitenspel en locale mogelijkheden in en buiten de klas, de school, … 6.3 Realiseert materiële orde en overzicht. 6.4 Gebruikt duurzame, kindvriendelijke en esthetisch verantwoorde sfeerelementen. 6.5 Stuurt op basis van observatie, in overleg met de mentor, de klasinrichting flexibel bij en geeft kleuters hierbij inspraak.
7. Realiseert een gestructureerd en flexibel dagverloop en activiteitenverloop met maximale kansen tot initiatiefname en participatie van kinderen Nr. B.C. 4.1 4.2
Uitstroomniveau Omschrijving van gewenste gedragsindicatoren 7.1 Bouwt een dagverloop op : a. dat aansluit bij het ritme, de behoefte aan regelmaat en voorspelbaarheid van jonge kinderen, b. dat voldoende flexibel gehanteerd wordt, c. dat het spel in kleine groepen, autonomie en initiatiefname ondersteunt, d. dat optimale kansen geeft om gericht in te spelen op individuele kinderen en kleine groepen, 7.2 Overdenkt het scenario om gelijktijdige en opeenvolgende activiteiten te organiseren (via mentale, materiële en/of schriftelijke voorbereiding). 7.3 Gebruikt klasmanagementstechnieken die aansluiten bij de mogelijkheden van de kleuters (o.a. kiezen, groeperingsvormen, afspraken maken…). 7.4 Anticipeert en speelt in tijdens het organiseren en stuurt de organisatie flexibel bij (timing, inspelen op onverwachte moeilijkheden, …).
Professionele bachelor in het onderwijs: kleuteronderwijs – KHLeuven DLO Competentiematrix 2010
8
8. Werkt aansluitend bij interesses en noden van een kleutergroep, een breed ontwikkelingsstimulerend en samenhangend onderwijsaanbod uit dat kansen geeft aan talenten van kinderen. (Interesses, noden, talenten herkennen, doelen kiezen en formuleren, authentieke inhouden en leerervaringen selecteren en structureren, …). . Nr. B.C. 1.7.1 2.4 1.1 1.2 1.3 1.4/ 1.7.2
Uitstroomniveau Omschrijving van gewenste gedragsindicatoren 8.1 Kiest thema’s en activiteiten vanuit observatie en in samenspraak met kinderen. 8.2 Heeft bij de samenstelling van het aanbod oog voor talent, interesses, ontwikkelingsnoden en -mogelijkheden van verschillende kinderen in de groep. 8.3 Selecteert een authentiek, reële en betekenisvolle aanbod voor kleuters waardoor de echte wereld in de klas wordt binnengehaald. 8.4 Weet interesse te wekken voor mondiale, culturele of wetenschappelijke thema’s door ze op een kindvriendelijke manier in het aanbod te verwerken. 8.5 Formuleert doelen die ruimte laten voor de eigenheid en diversiteit van de kleutergroep. (gedifferentieerde doelen). 8.6 Raadpleegt bij de doelenformulering de nodige documenten. 8.7 Ontwerpt specifieke ontwikkelingsondersteunende activiteiten die a. Doelgericht zijn, b. speels / aangepast / gedifferentieerd zijn, c. stapsgewijs opgebouwd zijn, rekening houdend met specifieke methodologische werkwijzen. 8.8 Zorgt voor een samenhangend en evenwichtig dag-, week-, meerweken aanbod. 8.9 Raadpleegt kwaliteitsvolle bronnen bij de samenstelling van het aanbod.
9. Zet gepaste werkvormen, leermiddelen en materialen in, met maximale kansen tot actief leren, zelfsturing en intiatiefname van kinderen. Nr. B.C 1.5 1.6
Uitstroomniveau Omschrijving van gewenste gedragsindicatoren 9.1 Richt een ruimte (klas, hoek, speelruimte, speelplaats, …) met materialen en leermiddelen in, waardoor brede, diepe en gedifferentieerde ontwikkeling mogelijk is. 9.2 Gebruikt gepaste authentieke (levensechte) / conventionele en niet conventionele materialen ter ondersteuning van ontwikkelingsprocessen. 9.3 Gebruikt materialen op een duurzame manier en vraagt dit ook van kinderen. 9.4 Gebruikt ‘schriftelijke’ communicatiemiddelen (picto’s, foto’s symbolen,…)om tijdstructuren en de klasorganisatie bevattelijk te maken voor kinderen. 9.5 Kiest gepaste werkvormen en groeperingsvormen die aansluiten bij de ontwikkelingsbehoeften/ mogelijkheden van de groep en de doelen die men vooropstelt.
Professionele bachelor in het onderwijs: kleuteronderwijs – KHLeuven DLO Competentiematrix 2010
9
10. Handelt kwaliteitsvol, efficiënt, planmatig en flexibel Nr. B.C. 4.2
L
Uitstroomniveau Omschrijving van gewenste gedragsindicatoren 10.1 Handelt planmatig : a. Pant eigen taken realistisch en stelt prioriteiten i.f.v. belangrijkheid, b. Onderschrijft het belang van planning en coördinatie, c. Houdt zich aan afspraken. 10.2 Kan samen met kinderen plannen en kan kinderen stimuleren in planmatige handelen. 10.3 Zoekt in overleg met de mentor naar alternatieven voor (complexe) didactische problemen. 10.4 Realiseert een verantwoord dagverloop dat past in een korte en langere termijnplanning (week, meerdere weken) a. Gaat flexibel om met diverse situaties die zich in een schoolcontext aandienen. b. Beslist i.f.v. uitgesproken vooropgestelde prioriteiten over aanpassingen in een dag- of weekplanning.
3 : DE LERA
AR ALS BEGELEIDER VAN LEER- EN ONTWIKKELINGSPROCESSEN Professionele bachelor in het onderwijs: kleuteronderwijs – KHLeuven DLO Competentiematrix 2010
10
ROL 3: BELEIDEN VAN LEER EN ONTWIKKELINGSPROCESSEN 11. Observeert breed met het oog op mediëren en differentiëren in de begeleiding van ontwikkelingsprocessen bij elk kind Nr. B.C. 1.8 1.9
Uitstroomniveau Omschrijving van gewenste gedragsindicatoren 11.1 Observeert en interpreteert in overleg met mentor het gedrag van kinderen . a. Schat het welbevinden en de betrokkenheid van kinderen in en kan zich empathisch verplaatsen (affectief, conatief, ognitief) in hun beleving. b. Herkent in kleutergedrag de ontwikkelingsvraag en het niveau van functioneren van kinderen c. Gebruikt een referentiekader van ontwikkelingssignalen voor verschillende ontwikkelingsgebieden. * in het bijzonder taalontwikkeling, taaldiversiteit d. Toont daarbij inzicht in de dynamiek van denk- leer en ontwikkelingsprocessen bij kinderen. e. Gebruikt een breed referentiekader i.v.m. diversiteit (multiculturaliteit, observeren vanuit socio-cultureel perspectief, …) f. … 11.2 Observeert permanent en systematisch. a. Kiest geschikte observatiemomenten tijdens het klasdagverloop. b. Brengt systematisch ontwikkeling en leerwinst in kaart. 11.3 Verzamelt en gebruikt de geobserveerde gegevens om het eigen handelen systematisch bij te sturen. 11.4 Verzamelt informatie over persoonlijke gegeven en achtergrondgegevens uit diverse bronnen en het kinddossier en behandelt deze respectvol en discreet.. 11.5 Gebruikt afgesproken observatieinstrumenten / leerlingvolgsystemen op correcte wijze.
12. Speelt kwaliteitsvol in op kinderen en lokt actief kleutergedrag en ontwikkeling bij kleuters uit. (tussenkomsten kiezen, aansluiten bij de eigenheid van kinderen, interactiemogelijkheden benutten, talensensibiliseren, …) Nr. B.C. 1.7.5 1.11 1.3 1.7 1.11 1.13
Uitstroomniveau Omschrijving van gewenste gedragsindicatoren 12.1 Herkent gevarieerd en actief kleutergedrag en kan het uitlokken. a. Brengt bij de kleuter diverse vormen van experimenteren, spel, expressie, … op gang. b. Lokt bij de kleuter communicatie, denkprocessen, reflecteren, probleemoplossend denken en handelen, … uit. 12.2 Hanteert een breed repertorium aan mogelijkheden om ontwikkelingsprocessen bij kinderen uit te lokken en te mediëren a. Kent vormen van probleemstelling, vraagstelling, kindgerichte instructie, MISC, vormen van meespelen/ -demonstreren, … b. Weet hoe kinderen geboeid kunnen worden, hoe aandacht kan gevraagd worden, hoe bepaalde ontwikkelingsgebieden aangesproken worden, hoe creatieve processen en denkprocessen op gang kunnen gebracht worden, … c. Zet de eigen multimediale (talige, muzikale, motorische, dramatische, beeldende, audiovisuele) competenties optimaal in bij de ondersteuning van ontwikkelingsprocessen.
Professionele bachelor in het onderwijs: kleuteronderwijs – KHLeuven DLO Competentiematrix 2010
11
d. Communiceert met kinderen met diverse taalachtergronden in diverse talige situaties. 12.3 Kiest oordeelkundig zijn tussenkomsten in functie van het verhogen van betrokkenheid en succesbeleving a. Herkent in kleutergedrag de ontwikkelingsvraag en het niveau van functioneren van kinderen en kan van daaruit inspelen b. Kiest tussenkomsten vanuit een breed intercultureel referentiekader en sluit aan bij de eigenheid van de kleuters c. Kan daarin het kind zowel autonomie verlenen om initiatief te nemen en de dingen op een eigen wijze aan te pakken als stimulerend tussen komen 12.4 Ziet en benut in diverse klassituaties het ontwikkelingspotentieel. a. Speelt flexibel in op diverse situaties die zich tijdens de dag voordoen en zet ze om in een leerervaring b. Houdt rekening met de betekenis die kinderen aan de situatie geven (wat willen de kinderen, welke betekenis geven zij aan de gebeurtenis, welk spel lokt het uit bij hen. ) 12.5 Doet aan talensensibilisering en gebruikt daarbij de aanwezige taaldiversiteit in de klas en/of brengt actief en speels vreemde talen in.
Professionele bachelor in het onderwijs: kleuteronderwijs – KHLeuven DLO Competentiematrix 2010
12
13. Zet inhoudelijke achtergrondkennis en vaardigheden correct en geïntegreerd in bij het begeleiden van ontwikkelingsprocessen. Nr. B.C. 3.2
Uitstroomniveau Omschrijving van gewenste gedragsindicatoren 13.1 Put uit mediumspecifieke en culturele achtergrond (taal, beeld, beweging, muziek, drama, audio-visuele communicatie) om kinderen verder te brengen in hun interesses en expressie. 13.2 Gebruikt wetenschapsspecifieke basiskaders (psychologie, pedagogie, wiskunde, taal, motoriek, humane en natuurwetenschappen en gezondheid techniek, WO …) in om de wereldverkennende interesses van kinderen inhoudelijk correct en uitdagend te ondersteunen. 13.3 Verruimt inhoudelijke basiskennis over leer en ontwikkelingsgebieden voor het jonge kind om activiteiten diepgaand te begeleiden. 13.4 Versterkt multimediale communicatieve competenties i.f.v. het werken met kinderen. (Multimediaal betekent talige, muzikale, beeldende, motorische, dramatische en audiovisuele competenties )
14. Neemt in overleg met de mentor en aansluiten bij de zorgwerking van een school zorginitiatieven voor kinderen met specifieke zorgvragen. Nr. B.C. 1.10
Uitstroomniveau Omschrijving van gewenste gedragsindicatoren 14.1 Herkent via aangeboden kaders specifieke zorg en ondersteuningsvragen van kinderen en gaat op zoek naar mogelijkheden om deze aan te pakken. 14.2 (O.a. leerzorgkaders, leerlingvolgsystemen) 14.3 Maakt in overleg met de mentor, binnen de klaswerking expliciet ruimte om zorginitiatieven systematisch te realiseren via handelingsplannen. (aanreiken van gepaste hulpmiddelen, stellen van realistische doelen, systematisch observeren en opvolgen, reflecteren over effectiviteit…) 14.4 Zoekt in overleg met de mentor naar mogelijkheden om de uiteenlopende diversiteit binnen de kleutergroep als bijkomende leerkans te gebruiken voor alle kinderen (kinderen met handicap, beperktheid, specifieke eigenheid…) 14.5 Verkent vanuit praktijkervaring een bepaald ontwikkelings- en leerprobleem, bv. kinderen met dyslexie, dyspraxie, dyscalculie, faalangst, ADHD, hoogbegaafdheid
Professionele bachelor in het onderwijs: kleuteronderwijs – KHLeuven DLO Competentiematrix 2010
13
VERANTWOORDELIJKHEID 2: SAMEN SCHOOL MAKEN
II. SAMEN SCHOOL MAKEN
4. partner van het kind 5. partner in het team
6. partner van ouders/verzorgers 7. lid van de brede school
15. bevordert de emancipatie en participatie van kinderen ( het kind als gelijkwaardige partner in opvoedingssituatie) 16. overlegt en werkt samen binnen het team 17. werkt mee in het schoolteam aan een horizontale en verticale samenhang in het programma-aanbod. 18. werkt mee in het schoolteam aan de realisatie van het opvoedigsproject & schoolwerkplan 19. bevordert de participatie van ouders door in dialoog te gaan, de betrokkenheid te realiseren, inspraak en medeverantwoordelijkheid te verlenen (ouders als volwaardige partners) 20. werkt multidisciplinair samen in kader van zorgverstrekking met verschillende participanten (kind, ouders, collega’s, externe instanties). 21. werkt gelijkwaardig samen met partners in een breed netwerk met als gemeenschappelijk doel een kwaliteitsvolle ondersteuning van de ontwikkeling van kinderen. (brede school).
Professionele bachelor in het onderwijs: kleuteronderwijs – KHLeuven DLO Competentiematrix 2010
14
ROL 4: PARTNER VAN HET KIND 15. Bevordert de emancipatie en participatie van kinderen (het kind als gelijkwaardige partner in opvoedingssituatie). Nr. B.C. 2.2 + 2.3 + 2.4 + 1.7.4
Uitstroomniveau Omschrijving van gewenste gedragsindicatoren 15.1 Stimuleert kinderen tot het zelf vorm geven aan hun ontwikkeling, tot medeverantwoordelijkheid en actieve participatie voor klas- en schoolgebeuren en geeft hen hiertoe de nodige ruimte en tijd. a. Geeft kls inspraak en verantwoordelijkheid bij planning en organisatie van het aanbod (kls kunnen mee beslissen over doelen, inhouden, werkvormen, thema’s,…). b. Bouwt voldoende kansen en momenten in (structuren creëren, werkvormen en strategieën kunnen hanteren) die kinderen stimuleren tot mondigheid/ eigen initiatief/ medeverantwoordelijkheid/participatie/inspraak en waarin kinderen eigen keuzes kunnen uitwerken volgens eigen interesse en mogelijkheden. (bv contractwerk opzetten waarbinnen kinderen een eigen planning kunnen opmaken, op eigen niveau kunnen werken, met aangepaste opdrachten) 15.2 Verkent en helpt mogelijkheden uitbouwen om kleuters inspraak- en participatiemogelijkheden op schoolniveau te geven. (Dit veronderstelt volgende grondhouding/attitude “ erkennen van het recht van het kind op ontwikkeling” – cfr professionele identiteit)
Professionele bachelor in het onderwijs: kleuteronderwijs – KHLeuven DLO Competentiematrix 2010
15
ROL 5: PARTNER BINNEN EEN (SCHOOL)TEAM 16. Overlegt en werkt samen binnen het (school)team Nr. B.C. 7.1 + 7.2 + 7.5 + 1.1
Uitstroomniveau Omschrijving van gewenste gedragsindicatoren 16.1 Neemt initiatief tot samenwerken en overleg in het (school)team. 16.2 Werkt op een constructieve manier in groep samen aan een gemeenschappelijk doel met respect voor de vergader – en werkcultuur en op basis van gelijkwaardigheid en wederkerigheid. a. Kan binnen een klas/schoolsituatie (taakgericht en groepsgericht) samenwerken en vergaderen met medestudenten/ mentoren/klasmentor/ GOK-lkr/ bijzondere leermeesters /…… (cfr algemeen beroepsgerichte competenties ivm samenwerken). b. Realiseert de eigen opdracht in samenwerking met de leden van het schoolteam en rekening houdend met de schoolcultuur. (bv kan in overleg met teamleden en externen individuele kindkenmerken en groepskenmerken achterhalen,…). c. Kan omgaan met de diversiteit binnen een team: toont respect tonen voor culturele achtergrond, waardebeleving en onderwijsvisie van teamleden en heeft tegelijk aandacht voor/ houdt rekening met eigen grenzen. d. Kan meewerken aan / bijdragen tot het creëren van een ontwikkelingsgerichte schoolcultuur (=school waar men gericht is op samenwerken, professionalisering en vernieuwing). e. Vindt een balans tussen enerzijds authentiek/ zelfstandig functioneren en anderzijds het groepsbelang. 16.3 Treedt adequaat in Standaardnederlands in interactie met alle leden van het schoolteam. a. Voert doelgericht verschillende soorten gesprekken afhankelijk van de klas- en schoolcontext b. Geeft een korte, heldere uiteenzetting en maakt daarbij flexibel gebruik van ondersteuning in schrift en beeld; c. Schrijft doelgericht verschillende soorten korte teksten afhankelijk van de klas- en schoolcontext.
Professionele bachelor in het onderwijs: kleuteronderwijs – KHLeuven DLO Competentiematrix 2010
16
17. Werkt mee in het schoolteam aan een horizontale en verticale samenhang in het programma-aanbod. Nr. B.C. 1.4.1 3.3.1
Uitstroomniveau Omschrijving van gewenste gedragsindicatoren 17.1 In overleg met collega’s (medestudenten / mentoren) het eigen onderwijsaanbod kunnen situeren in het geheel van het onderwijsaanbod a. Heeft kennis van van ontwikkelings- en leerlijnen en verwantschappen tussen leergebieden (horizontale en verticaleverbanden) b. Overlegt met collega’s (medestudenten / mentoren) om de verticale groeilijnen in ontwikkelingsdoelen en aanbod vorm te geven en te’ bewaken . c. Overlegt met collega’s (medestudenten, stagementor, bijzondere leermeester, duopartner…..) om een horizontale samenhang tussen verschillende ontwikkelingsgebieden vorm te geven. d. Overlegt met collega’s om de overgang van thuis/kinderopvang naar kleuteronderwijs en van kleuteronderwijs naar lager onderwijs of buitengewoon onderwijs vlotter laten verlopen door concrete maatregelen te nemen en afspraken te maken (doorgaande lijn en doorstroming realiseren)
18. Werkt mee in het schoolteam aan de realisatie van het opvoedingsproject & schoolwerkplan. Nr. B.C. 7.3
Uitstroomniveau Omschrijving van gewenste gedragsindicatoren 18.1 Neemt initiatief en participeert actief aan allerlei klasoverstijgende, schoolondersteunende evenementen (schoolfeesten, projecten,…) 18.2 Engageert zich actief engageren in de realisatie en actualisering van het opvoedingsproject en schoolwerkplan. a. Door het in de klaspraktijk te concretiseren/integreren b. Door het eigen pedagogisch en didactisch handelen bespreekbaar te maken in team. (erover reflecteren en feedback integreren in eigen handelen) c. Door zich te engageren in allerlei overleg/participatieorganen/werkgroepen in de scholengemeenschap die bijdragen te realisatie van opvoedingproject en schoolwerkplan. 18.3 Functioneert op authentieke wijze binnen het pedagogisch en levensbeschouwelijke concept van een school a. Kijkt respectvol naar het waardekader van een school en houdt er in zijn gedrag rekening mee b. Kan vormgeven aan de levensbeschouwelijke dimensie van het eigen christelijke leraarschap: participeert op constructieve wijze participeren aan de implementatie van het christelijke opvoedingsproject in het eigen professionele handelen. c. Heeft kennis van en kan een eigen standpunt innemen rond de verschillende levensbeschouwelijke visies (kaders & documenten) die in diverse Vlaamse onderwijsnetten worden gebruikt vanuit een open grondhouding en met de nodige kritische zin.
Professionele bachelor in het onderwijs: kleuteronderwijs – KHLeuven DLO Competentiematrix 2010
17
ROL 6: PARTNER VAN OUDERS/VERZORGERS 19. Bevordert de participatie van ouders door in dialoog te gaan, betrokkenheid te realiseren, inspraak en medeverantwoordelijkheid te verlenen Nr. B.C. 6.1+ 6.2+ 6.3+ 6.4+ 6.5+ 6.6
Uitstroomniveau Omschrijving van gewenste gedragsindicatoren 19.1 Toont in zijn omgang/handelen dat hij ouders als belangrijke, volwaardige partners beschouwt, erkent hen als eerste opvoedingsverantwoordelijken en benut hun ervaringsdeskundigheid. 19.2 Communiceert op adequate wijze met ouders /verzorgers over het kind in de school (op basis van overleg met stagementoren /medestudenten / externen) a. Informeert over het ontwikkelingsverloop van het kind op school (ouders helpen zicht leren krijgen op relevante kenmerken van hun kind en op basis hiervan weloverwogen kunnen kiezen) b. Voert doelgericht verschillende soorten gesprekken: dialogeren over opvoeding en onderwijs, een gesprek over ondersteuning thuis, … c. Kent de beschikbare hulpverleningsinstanties en brengt ouders hiermee in contact d. Communiceert in Standaardnederlands of in een ander passend register met ouders en verzorgers met diverse taalachtergronden in diverse talige situaties (een korte, heldere uiteenzetting geven en daarbij flexibel gebruikmaken van ondersteuning in schrift en beeld/ doelgericht verschillende soorten korte teksten schrijven afhankelijk van de klas- en schoolcontext/ aangepaste strategieën inzetten om te communiceren met anderstalige ouders,…) 19.3 Betrekt ouders bij het klas- en schoolgebeuren, met respect voor de diversiteit van ouders (respect voor en rekening houden met hun culturele achtergrond, waardebeleving en verwachtingen ivm onderwijs) 19.4 Gaat discreet om met achtergrondinformatie van kind en ouders (zich discreet informeren en omgaan met deze gegevens)
Professionele bachelor in het onderwijs: kleuteronderwijs – KHLeuven DLO Competentiematrix 2010
18
ROL 7: LID VAN DE BREDE SCHOOL 20. Werkt multidisciplinair samen met verschillende participanten (kind, ouders, stagementoren, medestudenten, externe instanties) in kader van zorgverstrekking. (het begeleiden van kinderen en het uitstippelen van een zorgtraject voor kinderen met speciale noden) Nr. Uitstroomniveau B.C. Omschrijving van gewenste gedragsindicatoren 1.8.1/2 20.1 Participeert aan het zorg- en gelijke-onderwijs-kansenbeleid van de school: + a. kan de zorgvraag van een kleuter hierin situeren 1.9. 2/3/4 b. kan in overleg met het team deelnemen aan zorgverbredingsinitiatieven en die laten aansluiten bij de totaalbenadering van + de school. 1.10 1/2 20.2 Werkt samen en overlegt met team (medestudenten,stagementoren), externen en ouders op vlak van preventie, + remediëring, doorstroming, oriëntering en op sociaal/emotioneel vlak 2.5 1/2 a. bepaalt samen met collega’s (stagementoren) en externen observatiecriteria, -technieken en -instrumenten om risicokleuters te detecteren, probleemgedrag te herkennen, hulpvragen te expliciteren b. bevraagt en overlegt met collega’s (stagementoren/GOK-lkr ), externen en ouders omtrent diagnostische gegevens, schoolloopbaan en andere relevante informatie betreffende de kinderen. (systematische gegevensverzameling, interpretatie van gedragingen, interventies bespreken, ….) c. beluistert het beeld dat CLB, collega’s en ouders geven van kinderen met speciale opvoedingsvragen. d. formuleert in overleg met collega’s (stagementoren/GOK-lkr ) en externen adviezen over de voortgang van kls in hun schoolloopbaan e. informeert zich breed over de rol van paramedici, vakcollega’s, ondersteuners en andere professionelen in de begeleiding van kinderen met speciale noden, relevante keuzemogelijkheden inzake doorstroming en oriëntering,… f. in samenwerking met mede-studenten, mentoren en externen (CLB, …), op een planmatige wijze hulp bieden bij diagnose, remediëring , problemen op sociaal-emotioneel gebied en ouders actief betrekken bij de probleemanalyse en de ondersteuning van kinderen.
21. Werkt gelijkwaardig samen met partners in een breed netwerk met als gemeenschappelijk doel een kwaliteitsvolle ondersteuning van de ontwikkeling van kinderen (brede school). Nr. B.C. 8.1 + 8.2
Uitstroomniveau Omschrijving van gewenste gedragsindicatoren 21.1 benut opportuniteiten (onderwijsbetrokken initiatieven) die zich aanbieden en die gericht zijn op kinderen en jongeren of leerkracht/teamondersteuning. 21.2 wil zich samen met partners uit verschillende organisaties en sectoren engageren en actief op zoek gaan naar gemeenschappelijke doelen, gedeelde zorgen en gezamenlijke acties met als doel te komen tot een brede en kwaliteitsvolle ondersteuning van de ontwikkeling van kinderen en jongeren. 21.3 treedt adequaat in Standaardnederlands in interactie met medewerkers van onderwijsbetrokken initiatieven.
Professionele bachelor in het onderwijs: kleuteronderwijs – KHLeuven DLO Competentiematrix 2010
19
ONTWIKKELEN
III. ONDERWIJS
VERANTWOORDELIJKHEID 3: ONDERWIJS ONTWIKKELEN
8. vernieuwer en onderzoeker
22. Gaat op constructief kritische wijze in gesprek over onderwijsopvattingen en -ontwikkelingen. 23. Verkent nieuwe opvoedings- en onderwijsideeën en praktijkrelevante wetenschappelijke inzichten in onderwijs en opvoeding voor het jonge kind en integreert (in overleg met de mentor) elementen in de in eigen onderwijspraktijk 24. Verkent nieuwe leermiddelen en implementeert ze in overleg met de mentor in de eigen onderwijspraktijk 25. Werkt onderzoeksgericht aan nieuwe onderwijsontwikkelingen 26. Weet vanuit inzichten in veranderingsmanagement dat vernieuwingsprocessen complex kunnen verlopen
9. Persoonlijke profilering en maatschappelijk cultureel engagement
27. Profileert zichzelf vanuit eigen talenten binnen de schoolcontext en doet van daaruit vernieuwende bijdragen. 28. Engageert zichzelf sociaal-cultureel-mondiaal
Professionele bachelor in het onderwijs: kleuteronderwijs – KHLeuven DLO Competentiematrix 2010
20
ROL 8: VERNIEUWER EN ONDERZOEKER 22. Gaat op constructief kritische wijze in gesprek over onderwijsopvattingen en – ontwikkelingen. Nr. B.C. 9.1/9.2 / 10.1
Uitstroomniveau Omschrijving van gewenste gedragsindicatoren 22.1 Wordt zich bewust van de eigen subjectieve onderwijsvisie door a. op de eigen onderwijspraktijk te reflecteren. b. verschillende onderwijs- en opvoedingsvisies te verkennen c. Vlaamse en internationale maatschappelijke ontwikkelingen m.b.t. onderwijskundige thema’s en beleidsvoering te verkennen 22.2 Expliciteert een eigen onderwijsvisie, kan ze beargumenteren en erover communiceren met collega’s en externen
23. Verkent nieuwe opvoedings- en onderwijsideeën en praktijkrelevante wetenschappelijke inzichten in onderwijs en opvoeding voor het jonge kind en integreert (in overleg met de mentor) elementen in de in eigen onderwijspraktijk. Nr. B.C. 5.2/ 5.1
Uitstroomniveau Omschrijving van gewenste gedragsindicatoren 23.1 Neemt kennis van opvoedings- en onderwijsrelevante ideeën in onderzoek dat focust op ontwikkeling van jonge kinderen. 23.2 Zoekt actief naar kanalen met nieuwe bruikbare onderwijs- en opvoedingsideeën voor de eigen praktijk. a. Raadpleegt op een efficiënte manier uiteenlopende bronnen in eigen moedertaal en in minimaal één andere Europese taal. 23.3 Implementeert (in overleg met de mentor ) elementen van nieuwe onderwijs- en opvoedingsideeën of inzichten in de klas- of schoolwerking. a. Reflecteert samen met de mentor kritisch over de kwaliteit van nieuwe onderwijs- en opvoedingsideeën en inzichten b. Tracht op een originele en creatieve manier nieuwe onderwijs- en opvoedingsideeën te implementeren.
Professionele bachelor in het onderwijs: kleuteronderwijs – KHLeuven DLO Competentiematrix 2010
21
24.Verkent nieuwe leermiddelen en implementeert ze in overleg met de mentor in de eigen onderwijspraktijk. Nr. B.C. 5.1/ 1.6
Uitstroomniveau Omschrijving van gewenste gedragsindicatoren 24.1 Zoekt actief naar kanalen om nieuw leermiddelen te leren kennen en zet ze in overleg met de mentor doelmatig in. a. reflecteert samen met de mentor kritisch op de mogelijkheden voor de eigen onderwijspraktijk 24.2 Bestudeert nieuwe methoden en handleidingen zet ze doelmatig in. a. Weegt ze kritisch af t.a.v. visie op kleuteronderwijs en beoogde leer en ontwikkelingsprocessen en b. Raadpleegt efficiënt uiteenlopende bronnen in eigen moedertaal en in minimaal één andere Europese taal 24.3 Gaat creatief te werk bij het ontwikkelen van nieuwe materialen.
25. Werkt onderzoeksgericht aan onderwijsontwikkelingen. Nr. B.C. 5.3.1
Uitstroomniveau Omschrijving van gewenste gedragsindicatoren 25.1 Toont een onderzoekende en probleemoplossende houding waarbij gestreefd wordt naar een verbetering 25.2 Toont een elementair niveau van praktijkgerichte onderzoeksvaardigheden a. handelt methodologisch: (Specifieke kennisverwerving; een onderzoekvraag formuleren; ,een onderzoeksplan uitdenken; verzamelen, selecteren en organiseren van info, gegevens en bronnenmateriaal; bepalen van de kwaliteit van het verzamelde materiaal; verwerken van gegevens;, conclusies trekken, verklaringen zoeken; kritisch reflecteren over het gevoerde onderzoek; bepalen en beargumenteren van eigen standpunt,; systematisch en talig voldoende. b. Presenteert een onderbouwd afgewerkt product : ( het eindproduct kan variëren in verschijningsvorm: een verslag, presentatie, een werkend prototype, …).
26. Weet vanuit inzichten in veranderingsmanagement dat vernieuwingsprocessen complex kunnen verlopen. Nr. B.C.
Uitstroomniveau Omschrijving van gewenste gedragsindicatoren 26.1 Kent stappen om een verandering succesvol te doorlopen. 26.2 Weegt haalbaarheid van vernieuwende ideeën af binnen een team 26.3 Ziet eigen positie als stagiair (in vernieuwingsrol) t.a.v. een team. 26.4 Herkent signalen van weerstand bij zichzelf, anderen 26.5 Geeft eigen ambitie een plaats binnen een specifieke groep …
Professionele bachelor in het onderwijs: kleuteronderwijs – KHLeuven DLO Competentiematrix 2010
22
ROL 9: PERSOONLIJKE PROFILERING EN MAATSCHAPPELIJK ENGAGEMENT 27. Profileert zichzelf vanuit eigen talenten binnen de schoolcontext en doet van daaruit vernieuwende bijdragen. Nr. B.C. 3.1 10.1
Uitstroomniveau Omschrijving van gewenste gedragsindicatoren 27.1 Geeft eigen talenten en interesses aan 27.2 Neemt gericht initiatieven om ze te versterken 27.3 Neemt een leidende rol in samenwerkingssituaties waarin deze talenten en interesses specifiek worden aangesproken. 27.4 Neemt grensverleggende initiatieven wanneer deze talenten en interesses in de onderwijspraktijk worden aangesproken
28. Engageert zichzelf sociaal-cultureel-mondiaal. Nr. B.C. 3.1 10.1
Uitstroomniveau Omschrijving van gewenste gedragsindicatoren 28.1 Neemt een kritisch en persoonlijk standpunt over eigen identiteit (op sociaal, culturele, religieus / wereldbeschouwelijk vlak ) 28.2 Heeft kritische en brede belangstelling voor actuele gebeurtenissen en ontwikkelingen (op sociaal, economisch, politiek, mondiaal, levensbeschouwelijk, cultureel en wetenschappelijk vlak.) 28.3 Engageert zich vanuit eigen talent en interesse actief in het sociaal cultureel en mondiaal leven in de lokale gemeenschap (z.o. 21)
Professionele bachelor in het onderwijs: kleuteronderwijs – KHLeuven DLO Competentiematrix 2010
23
BEWAKEN
IV. KWALITEIT
VERANTWOORDELIJKHEID 4: KWALITEIT BEWAKEN
10. Sturen van de professionele groei en permanent leren (zelf- en bijsturing)
29 . reflecteert over het eigen professionele handelen (kunnen en durven bevragen van de efficiëntie en effectiviteit van het eigen handelen) en staat open voor feedback. 30 . stuurt het professionele handelen bij. 31. loopbaanontwikkeling en levenlang leren
11. Functioneren als lid van de onderwijsorganisatie
32. kan en wil administratieve taken correct uitvoeren. 33. kent wettelijke bepalingen, past ze correct toe en handelt deontologisch. 34. verantwoordt in formele situaties het eigen professioneel handelen. 35. bewaakt het eigen doelgerichte en resultaatsgerichte handelen
Professionele bachelor in het onderwijs: kleuteronderwijs – KHLeuven DLO Competentiematrix 2010
24
ROL 10: HET STUREN VAN DE EIGEN PROFESSIONELE GROEI EN PERMANENT LEREN (ZELF- EN BIJSTURING) 29 Reflecteert over het eigen professioneel functioneren (kunnen en durven bevragen van de efficiëntie en effectiviteit van het eigen handelen) en staat open voor feedback. Nr. BC 5.3 + 7.3
Uitstroomniveau Omschrijving van gewenste gedragsindicatoren 29.1 kan kritisch reflecteren over het eigen handelen: a. geloven in eigen veranderbaarheid en rol van de reflectie hierin (= voorwaarde om tot reflectie ) b. het eigen professionele functioneren en de professionele omgeving in vraag durven/willen/kunnen stellen. Een zelfbeoordelingsvermogen ontwikkelen afgestemd op externe beoordeling. c. stuurt de eigen relaties met kinderen bij vanuit reflectie en verwijst daarbij naar eigen grenzen en het persoonlijk aanvoelen van de pedagogische relatie. (cfr 1.4) d. beseft de impact van eigen waarden en normen in de omgang met kinderen en kan deze eventueel bijsturen. (cfr 5.1) e. doet aan reflectief ervaringsleren: door te reflecteren op de ervaringen van elke dag, door stil te staan bij de reacties van omstaanders, , … ontwikkelt de student een breder handelingsrepertoire (cfr 26.3) f. kan nagaan /bewaken/verifiëren met behulp van documenten (ontwikkelingsplan, leerplannen, …) of het onderwijs(aanbod) bijdraagt tot de realisatie van (voor)opgestelde (ontwikkelings)doelen. (= nagaan of men doelgericht werkt) g. Kennis hebben van kwaliteitscriteria van een goede leerkracht en (met ondersteuning van externen) zichzelf realistisch kunnen situeren in de beheersing ervan. 29.2 staat open voor en gaat actief op zoek naar feedback/advies (van anderen) over eigen handelen : neemt initiatief tot en staat open voor advies/ suggesties/ feedback uit super/intervisiegesprekken en evaluatiegesprekken.
30. Stuurt het eigen professionele handelen bij (eigen groei in handen nemen ) Nr. 5.3
Uitstroomniveau Omschrijving van gewenste gedragsindicatoren 30.1 Vertaalt feedback, falen of tegenslagen naar concrete leer- en verbeterpunten (= assertief-constructief omgaan met (negatieve) feedback), gebruikt feedback van anderen (mentor, directies, lectoren,….) om eigen functioneren bij te sturen rekening houdend met werkpunten die in overleg met de begeleiders zijn afgebakend 30.2 Gaat actief op zoek naar mogelijkheden op eigen handelen te optimaliseren (zie toelichting)
Professionele bachelor in het onderwijs: kleuteronderwijs – KHLeuven DLO Competentiematrix 2010
25
31.Loopbaanontwikkeling en levenslang leren Nr. B.C. 3.1 + 3.2 + 5.1 + 5.2
Uitstroomniveau Omschrijving van gewenste gedragsindicatoren 31.1 Gaat vanuit een bewustzijn van de eigen professionaliteit en wens tot profilering gericht solliciteren en benut hierbij kennis van verschillende schoolkenmerken en –culturen. 31.2 Toont initiatief om de eigen deskundigheid ter verruimen. a. gaat actief op zoek naar mogelijkheden om de eigen competenties en de uitvoering van zijn opdracht te verbreden en te verdiepen b. gebruikt efficiënte strategieën om eigen professionele beperkingen te compenseren of aan te vullen (reflecteert openkritisch op werkpunten en zet oplossingsgerichte strategieën in om ermee om te gaan.) c. en kan dit verder uitwerken tot concrete voorstellen.
Professionele bachelor in het onderwijs: kleuteronderwijs – KHLeuven DLO Competentiematrix 2010
26
ROL11: FUNCTIONEREN ALS LID VAN DE ONDERWIJSORGANISATIE 32. kan en wil administratieve taken correct uitvoeren Nr. B.C. 7.4
Uitstroomniveau Omschrijving van gewenste gedragsindicatoren 32.1 Administratieve taken efficiënt , correct en consistent aanpakken onder supervisie van een mentor.(in overleg met de stagementor de klasadministratie voor zijn rekeing kunnen nemen). 32.2 ICT-toepassingen beheersen om op efficiënte manier administratieve taken uit te voeren.
33. kent wettelijke bepalingen, past ze correct toe en handelt deontologisch Nr. B.C. 7.4
Uitstroomniveau Omschrijving van gewenste gedragsindicatoren 33.1 kan zich gericht en adequaat informeren over de stage- en opleidingscontext 33.2 kent de wettelijke bepalingen en kan ze correct toepassen: functioneel aanwenden van kennis ivm organisatie en bestuurvormen, schoolsystemen i.f.v. eigen prof. loopbaan en onderwijsinnovatie: a. weten hoe het onderwijs; eigen schoolsystemen georganiseerd is in Vlaanderen en waar men de nodige informatie kan vinden i.f.v. eigen professioneel functioneren. b. kan zich documenteren over de eigen rechtspositie en die van de kleuters ( relevante en actuele informatie over juridische en administratieve aspecten van het leraarschap raadplegen, zich informeren over de rechten van het kind en daaruit conclusies trekken voor de evaluatie en advisering.) c. Zich op de hoogte houden van recente tendensen en beleidsvoering in het Vlaams basisonderwijs en de impact op het eigen taakinvulling (met bijzondere aandacht voor gelijke onderwijskansen, leerzorgkader, participatie, ….) d. Kennis hebben van regelgeving inzake personeelsbeleid – participatiestructuren/overlegorganen – rechten en plichten van de leraar/kls.- Vakbonden -site departement onderwijs – doorlichtingen (kent ondersteunende organisatie kan ze raadplegen in kader van begeleiding/participatie/regelgeving/ wettelijke bepalingen/ rechten en plichten/gezondheidspreventie,…. ) 33.3 handelt deontologisch a. kennen en naleven van wetgeving: o.a. auteursrechten, privacy,…. b. De privacy (van leerlingen, ouders, collega’s) respecteren, discreet omgaan en bewaken.
Professionele bachelor in het onderwijs: kleuteronderwijs – KHLeuven DLO Competentiematrix 2010
27
34 verantwoordt in formele situaties het eigen professioneel handelen. Nr. B.C. 7.3
Uitstroomniveau Omschrijving van gewenste gedragsindicatoren 34.1 Rapporteert over en verantwoordt het eigen professioneel handelen: a. bij doorlichting/visitatie /inspectie b. in een gevraagde format (bij ZER en IKZ) c. beheeerst de nodige mondelinge en schriftelijke communicatievaardigheden
35 bewaakt de doelgerichtheid en resultaatsgerichtheid van het eigen handelen Nr. B.C.
Uitstroomniveau Omschrijving van gewenste gedragsindicatoren 35.1 voelt zich verantwoordelijk voor, bewaakt en verifieert (aan de hand van eindtermen/ ontwikkelingsplan /….) of het onderwijsaanbod en didactisch handelen bijdraagt aan de realisatie van de ontwikkelingsdoelen (die kleuters op einde van het jaar/kleuterschool dienen te bereiken)
Professionele bachelor in het onderwijs: kleuteronderwijs – KHLeuven DLO Competentiematrix 2010
28