Buitensportactiviteiten voor jongeren met gedragproblemen
In de jeugdhulpverlening wordt buitensport regelmatig als middel ingezet om te werken aan gedragsproblemen of sociaal-emotionele problematiek van jongeren. Er zijn positieve onderzoeksresultaten gepubliceerd over dit middel in hulpverleningsprocessen, zoals bijvoorbeeld via het Amerikaanse programma Adventure Education (Ewert, 1987; Hattie, 1997;Russel,2000), wat ook in Nederland wordt toegepast. Hierin komt naar voren dat therapeutische doelen op het gebied van zelfbeeld, sociale attitude en gedrag verbeteren terwijl emotionele problemen verminderen. Om te onderzoeken of het middel inderdaad meerwaarde heeft bij het bieden van hulp aan jongeren met bovengenoemde problematiek is een project opgezet om de effecten van buitensport in kaart te brengen in een nieuwe hulpverleningsmethodiek die aangeduid wordt als de Buitensport Sociale Vaardigheidstraining, oftewel de Busova. De methodiek is vanaf september 2007 als vaardigheidstraining uitgewerkt en uitgevoerd met jongeren van het Orthopedagogisch Didactisch Centrum (OPDC) Het Lumeijn in Zwolle. De effecten van de training op de sociaal-emotionele vaardigheden van de deelnemende jongeren is daarbij gemeten met een vragenlijst en met een enquête is nagegaan hoe mentoren van het centrum en de ouders van de deelnemende jongeren de trainingseffecten hebben waargenomen.
In dit artikel wordt de doelgroep waar we ons op richten beschreven en de opbouwen achtergrond van de methodiek toegelicht. Ook wordt ingegaan op de specifieke krachten van buitensport als middel. Aan het eind van het artikel worden de eerste onderzoekresultaten gemeld.
Doelgroep Bijde training richten we ons op jongeren tussen 12 en 18 jaar waarbij sprake is van gedragsproblematiek die zowel van internaliserende als van externaliserende aard kan zijn. Het zijn dus zowel de wat meer verlegen jongeren als de licht ontvlambare types. De eerste groep zal wellicht meer voor zichzelf moeten leren opkomen, de tweede groep zal juist snel in conflictsituaties terecht komen. De jongeren die voor de training in aanmerking komen hebben overwegend een actief experimenterende leerstijl. Dat houdt in dat zij vooral leren door te doen. Dit type training is geschikt voor jongeren die problemen ervaren op het gebied van agressieregulatie, op het terrein van de sociale weerbaarheid, op het gebied van faalangst en stemmingskiachten als gevolg van een laag zelfbeeld en op het vlak van assertiviteit. Doelen In de training gaat het er om concrete ervaringen op te doen die de jongeren aanzetten om te reflecteren op hun gedrag en te experimenteren met gedragsalternatieven. Op deze wijze wordt de ontwikkeling van de sociale en emotionele vaardigheden gestimuleerd en wordt het repertoire van sociale en emotionele vaardigheden
uitgebreid. Naar verwachting zullen sociaal-emo-
ren zijn de theoretische
tionele en gedragsproblemen
hierdoor vermin-
training. De theorie van Goldstein (1973) vormt
deren.
de basis voor de meeste vaardigheidstrainingen
Door meer inzicht te krijgen in hun handelings-
voor jongeren in Nederland. Goldstein heeft de
repertoire
'structural
en door het aanleren van gedragsal-
ternatieven
krijgen de jongeren meer mogelijk-
learning therapy' ontwikkeld,
op gestructureerde
van de
waarin
wijze sociale vaardigheden
heden zich in hun dagelijks leven te handhaven,
worden aangeleerd.
en de eigenwaarde, het zelfvertrouwen
rend trainingsmoment
en het
uitgangspunten
In een wekelijks terugkekrijgen de jongeren
per
probleem oplossend vermogen te vergroten. Na
bijeenkomst
het volgen van de training moeten de jongeren
den. Hierbij wordt een vaardigheid in de letter-
een nieuwe vaardigheid
aangebo-
hun gevoelens en gedrag beter onder controle
lijke zin van het woord in stappen aangeleerd.
kunnen houden, bewuster te zijn van de invloed
Bijvoorbeeld
van hun gedrag op dat van anderen en effectie-
Je bedenkt wat je wilt bespreken en hoe je dat
ver omgaan met anderen.
de vaardigheid:
wilt gaan zeggen,
"Iets
bespreken".
je vraagt of de ander tijd
voor je heeft en je geeft aan dat je iets wilt bespreken. Je zegt wat je te zeggen hebt en je wacht de reactie van de ander af. De houding
In de training gaat het er om concrete ervaringen op te doen die de jongeren aanzetten om te reflecteren op hun gedrag en te experimenteren met gedragsalternatieven
van de trainer is daarbij concreet omschreven in de drie basiswetten voor de houding van de trainer, die ook in de Busova worden gevolgd. (1) Directief; de trainer treedt voortvarendheid.
directiviteit
cepteert
(2) Accepterend;
de trainer
de deelnemers en toont
terughoudendheid van Goldstein
(1973). het com-
petentiemodel
van Spanjaard en Slot (1999) en
de leercirkel van Kolb (1984) over ervarend le-
ac-
begrip voor
en gevoelens van spanning.
De deelnemers worden door de begeleiders
De methodiek
en
Directief houdt in dat de trai-
ner het heft in handen neemt en houdt tijdens de trainingen.
Achtergrond
op met een hou-
ding van vanzelfsprekendheid,
hun waarde gelaten. (3) Bekrachtigend;
in
de trai-
ner richt zich op het benoemen wat de deelnemers goed doen.
Spanjaard en Slot (1999) gaan er van uit dat jongeren in hulpverleningssituaties voor het functioneren in het alledaagse leven het meest baat hebben bij het aanleren van vaardigheden en het vergroten van mogelijkheden. Jongeren die competent zijn, beschikken over vaardigheden om de ontwikkelingstaken waarmee zij in het dagelijks leven geconfronteerd worden op adequate wijze te vervullen. Bijvoorbeeld een taak als rekening houden met anderen, afspraken nakomen, vrienden maken of bijvoorbeeld omgaan met autoriteit. Wanneer jongeren zich niet aan regels kunnen houden, lopen ze de kans om van school gestuurd te worden of om in aanraking te komen met justitie. En wanneer ze niet in staat zijn om relaties aan te gaan, wordt de kans te vereenzamen en depressief te worden groter. Eerst wordt een analyse gemaakt van de beginsituatie, waarin de huidige competenties in kaart worden gebracht. Die bepalen het uit te zetten traject om het repertoire uit te breiden. We sluiten hier in de training op aan. De begeleider stimuleert adequaat gedrag en neemt daarbij een accepterende en bekrachtigende houding aan. De technieken die door de trainers worden ingezet bij het aanleren van vaardigheden zijn omschreven. Zoals het concreet omschrijven van de stappen van de vaardigheden, het feedback geven op adequaat gedrag, en het geven van corrigerende instructies bij inadequaat gedrag. Ook dit vinden we bij de Busova terug.
De inzet van buitensportactiviteiten in een hulpverleningsproces is een vorm van ervarend leren. Ervarend leren wordt een methode wanneer mensen weloverwogen en systematisch onbekende situaties creëren waarvan anderen middels reflectie kunnen leren (Koekkoek, 2001). In veel sociale vaardigheidstrainingen , en ook in de Busova, wordt dit ervarend leren in de leercirkel van Kolb methodisch uitgewerkt. In de praktijk komt dat op een aantal stappen neer. We zorgen ervoor dat de jongere een concrete ervaring opdoet. We zetten bijvoorbeeld een speurtocht uit in groepen waarin opdrachten om samen te werken zijn verwerkt. In een groep blijkt het samenwerken slecht te gaan en er ontstaat ruzie. De opdrachten worden niet goed uitgevoerd en de groep kan niet verder. De trainers vragen aan de jongeren te bespreken hoe het proces is verlopen. We laten ze waarnemen en overdenken. Wat hebben ze gezien? En wat vonden ze daarvan? Ze vonden het slecht verlopen en dat lag aan het gedrag van de ander. De begeleiders stellen voor te bespreken wat zij zelf anders kunnen doen. Het is eenvoudiger jezelf aan te sturen dan een ander te veranderen. Waar komen ze dan op uit? De trainers laten hen conclusies trekken. Ze komen uit op punten als "beter luisteren naar de anderen", "wachten tot de ander is uitgesproken" en "eerst een plan maken voordat we aan de slag gaan". Dit gesprek draagt bij aan de abstracte begripsvorming van wat er moet gebeuren wil het be-
ter gaan. Ze maken daarna samen eerst een plan en verdelen de taken. Vervolgens mogen ze dat uitproberen, het actief experimenteren. Hierbij blijkt dat dit, ondanks het vooroverleg, minder tijd in beslag neemt dan bij de eerste poging. Daarbij doen ze ook een nieuwe concrete ervaring op. Dit proces komt voor bij alle activiteiten en wordt steeds herhaald. Buitensport
Buitensportactiviteiten zijn avontuurlijke activiteiten die veel jongeren met veel plezier doen. Leren gaat makkelijker als je het met plezier kunt doen. Bij deze training staat het beleven van plezier voor op. Het samen ondernemen van avontuurlijke activiteiten wordt door de meeste jongeren leuk gevonden. Het verwerven van nieuwe vaardigheden of het uitbreiden van het huidige vaardighedenrepertoire gebeurt tijdens het doen van activiteiten en kan daarom ook met plezier gebeuren. De ervaringen die de jongeren opdoen bij het doen van de activiteiten zijn lichamelijke ervaringen. Er wordt gedaan, gevoeld en beleefd. Dit is een onderscheid met andere typen vaardigheidstrainingen. Bij het deelnemen aan de activiteiten zijn ze meestal enthousiast en willen ze er wat van maken. De jongere voelt op dat moment emoties en laat zien hoe hij daar op zijn gebruikelijke wijze op reageert. De trainer kan dan inspringen en aanwijzingen geven waarna de jongere meteen kan ervaren (voelen en beleven) hoe ander gedrag de situatie en zijn beleving daarvan kan beïnvloeden.
Buitensportactiviteiten vormen een unieke context. Een natuurlijke, bosachtige omgeving is een andere setting dan een gesprekruimte in de hulpverleningsinstelling. De context van deze training doet minder denken aan de hulpverlening, wat het voor veel jongeren laagdrempelig maakt. De jongere kan bij vragen van leeftijdgenoten er voor kiezen om alleen over de activiteiten die hij doet te vertellen. Hij kan daarbij het hulpverleningsdoei voor zichzelf te houden. Veel jongeren vinden dit prettig. De jongeren uit deze doelgroep hebben uitdagingen nodig om te kunnen leren. Dingen doen waarvan je had verwacht dat je ze niet kon, maken dat je je grenzen verlegt. Bij buitensportactiviteiten kun je op een eenvoudige manier al grenzen verleggen. De activiteiten hoeven niet risicovol, spectaculair of motorisch ingewikkeld te zijn. Dit kan worden afgestemd op de persoonlijke grenzen van de jongeren. Succeservaringen motiveren tot herhalen, falen tot vermijden. Hoewel de prestatie niet doorslaggevend is, zijn de activiteiten zo aan te bieden dat de jongeren ook sportieve successen behalen, wat bijdraagt aan de eigenwaarde. Een jongere die zich zekerder voelt, is bijvoorbeeld minder gevoelig voor negatieve groepsdruk en zal beter voor zich zelf durven opkomen. Ook hieraan beoogt de training bij te dragen. Bij buitensportactiviteiten ziet de begeleider deelnemers bezig in het hier en nu. De begeleider kan direct inspelen op de situatie. De bege-
leider bespreekt wat er gebeurt en laat de jongeren de gedragsalternatieven
die uit het gesprek
naar voren komen meteen uitproberen. De jongeren
rol aan zijn eigen doel kan werken. Zo kan een jongere die als doel heeft "Ik wil leren luisteren
ervaren dit als een logisch proces.
Bij de activiteiten
van een rolverdeling waarbij iedere jongere in die
in de training wordt er gespro-
naar anderen"
tijdens
een training
een onder-
steunende taak krijgen waarbij hij tot zijn doel
ken over wat er op dàt moment speelt. De kans
uitgedaagd
is groot dat de jongere dan ook het probleem
beeld heel lastig vindt om zijn zegje te doen kan
ervaart. Dat maakt de motivatie om het erover
juist een aansturende rol krijgen bij het afwerken
te hebben met de begeleider en anderen groter.
van een parcours met kleine teams.
Met het opzetten van deze methodiek en het meten van de effectiviteit willen we een bijdrage leveren aan de professionalisering van het middel buitensport in hul pverlen ingsprocessen
Methodiek De methodiek
is opgezet
uiteenlopende
buitensportactiviteiten
als een training
met
die in een
periode van acht weken een keer per week wordt aangeboden.
In de trainingsopbouw
fasen te onderscheiden.
zijn vier
De intakefase, de ken-
nismakingfase, de actieve fase, met evaluatiemoment en de eindfase. Hier wordt uitgegaan van één intake moment en acht trainingsbijeenkomsten. De trainingsbijeenkomsten
duren ongeveer
anderhalf uur. Aan de training
nemen maximaal negen jonge-
ren deel onder begeleiding
van twee trainers.
Bij de intake wordt besproken of de jongere in aanmerking komt voor de training en wat zijn of haar doelen dan zouden zijn. De trainers wegen tevens af welke groepssamenstelling
wenselijk
is. De sociale veiligheid staat hierbij voorop. Een • goede balans tussen extraverte en introverte jongeren draagt bij aan een prettige leeromgeving. In de trainingsbijeenkomsten situaties
gecreëerd
worden
bewust
waarin problemen
kunnen
ontstaan. De doelen van de jongeren bepalen de opzet van de training en de keuze van de activiteiten.
Elke bijeenkomst vindt er een activiteit
plaats waarin alle jongeren aan hun doelen kunnen werken. Bij een aantal activiteiten
is sprake
wordt.
Een jongere die het bijvoor-
Casus John is 14jaar en gaat sinds een half jaar naar het OPDC. Hij komt uit een gezin waarin veel structuur wordt geboden. Op school en thuis viel op dat hij druk was, zich moeilijk kon concentreren en onder zijn niveau presteerde. Op z'n achtste is er bij hem ADHD gediagnosticeerd, waarvoor hij medicijnen krijgt. Met begeleiding van school en thuis lukt het hem toch goed mee te komen op school en actief te zijn met judo. In zijn vrije tijd gaat hij met buurtkinderen om. Na de overstap van de basisschool naar het VMBO liet John zien moeite te hebben met de aansturing van zijn ouders. Op school ging zijn werkhouding achteruit en hij kreeg langzamerhand andere vrienden. Bij de judo liet hij vaker afweten. Met zijn nieuwe vriendengroep kwam hij met de politie in aanraking voor vandalisme en een vechtpartij waarvoor hij een taakstraf heeft gekregen. Na een volgende vechtpartij op de oude school is besloten dat John naar het OPDC gaat. John is hier erg boos over geweest en de relatie met ouders is verslechterd. Hij wordt thuis kort gehouden en het contact met zijn vriendengroep van de vorige school is door zijn ouders verboden. Op school heeft John zich de eerste maanden niet ingezet en hij laat veel weerstand zien tegenover de docenten. In de klas heeft hij regelmatig ruzie. Hij heeft nu wel twee klasgenoten waar hij mee omgaat in de pauzes. John doet mee aan de training. Bij de intake is veel aandacht besteed aan zijn motivatie. Zijn motivatie: niet meer in de problemen komen bij de politie door vechtpartijen en niet meer van school gestuurd worden. John is motorisch handig en ervaren. In de eerste bijeenkomsten heeft hij door zijn weerstand veel aansturing nodig in zijn houding naar de begeleiders. Hij heeft wel zichtbaar plezier in de activiteiten en lijkt vooral daarvoor te komen. Door hem structureel aan te spreken op zijn houding en deze te corrigeren en hem in te
zetten als voorbeeld en hulp en bij activiteiten slaat zijn houding om en accepteert hij de aansturing van de begeleiders. Pas daarna is er ook ruimte om hem aan te spreken op zijn gedrag naar anderen. De eerste bijeenkomst werd er een spel levend stratego gedaan. John zat bij de verliezende groep en werd boos toen de andere partij gewonnen bleek te hebben. Hij viel uit tegen een van de groepsgenoten en verweet hem vals te hebben gespeeld. De ruzie werd door de begeleiders gesust. Achteraf kon John wel zeggen dat zijn reactie misschien wat onredelijk was omdat hij nog niet op de hoogte was van wat er precies gebeurd was. Hij bleef het niet helemaal eerlijk vinden, maar blij dat het niet uit de hand is gelopen. John was deze bijeenkomst nog moeilijk aanspreekbaar op zijn gedrag, maar de begeleiders konden zijn gedrag zo wel goed observeren en werd het helder dat John sterk emotioneel reageert en zijn gedrag of de consequenties daarvan niet overweegt. Achteraf is hij dan niet tevreden over zichzelf. Zijn leerpunt ligt op het gebied van zelfbeheersing, wat hij erkent. Bij de zevende bijeenkomst wordt er een hindernisbaan afgelegd in competitievorm. Met John wordt van te voren al besproken wat hem moeilijk lijkt. Alhoewel John het vooral heeft over de activiteiten kan de begeleider het gesprek aansturen op het verliezen en het omgaan daarmee. John wordt ingedeeld met een minder snelle groepsgenoot wat hij niet leuk vindt, maar wel accepteert. De begeleider ziet dit, benoemt dit en geeft hem een compliment. Het afleggen van het parcours gaat redelijk. John gaat als een speer maar moet soms wachten op zijn groepsgenoot en moet hem bij het beklimmen van de muur zelfs nog een keer helpen. Ze eindigen als derde. John heeft zichtbaar moeite om zich in te houden, maar na oogcontact met zijn begeleider lijkt hij zich wat gesteund te voelen. De begeleider zoekt hem op en geeft hem een compliment voor zijn zelfbeheersing. John laat zien hier trots op te zijn, het kostte hem best moeite. Ook maakt de begeleider duidelijk dat dankzij hem een derde plaats is behaald wat voor zijn maatje anders zeker een laatste of andere lage plaats zou zijn geweest. Daarnaast had boos worden de eindstand ook niet veranderd. John kan dat inzien. Ze observeren zijn maatje en zien dat deze erg blij is met diens derde plaats.
Begeleiden van de training De begeleiders van de Busova dienen over voldoende (sport) technische vaardigheden te beschikken om deze training te kunnen begeleiden. Veel outdooractiviteiten vragen extra veiligheidsmaatregelen en vragen voldoende kennis van de begeleiders over de êventuele risico's. Daarnaast moet het trainersteam in het bezit zijn van voldoende vaardigheden op het gebied van organisatie en instructie en uiteraard moeten de trainers in staat zijn om sociaal agogische processen te begeleiden en therapeutische interventies te plegen. Eigenschappen als humor, creativiteit, duidelijkheid en kunnen samenwerken zijn voor de trainers van de Busova onmisbaar. De combinatie van één trainer (bijvoorbeeld een sportdocent) met sporttechnische kennis en een goed sociaal vermogen en één trainer met sociaal-agogische kennis en vaardigheden (bijvoorbeeld een social worker) met kennis van en affiniteit met buitensport is een goede combinatie. De trainers moeten als team zorg dragen voor het op gang brengen van de reflectie bij de jongeren en de transfer van het geleerde naar het dagelijks leven. Daarnaast is het van belang om te zorgen voor een goede locatie en toegang van materialen. Uitvoering en onderzoek De training is nu vier keer uitgevoerd. Eén jaar in samenwerking met het Ambulatorium van de School of Human Movement and Sports van Windesheim en het afgelopen jaar zelfstandig door de docenten lichamelijke opvoeding van het OPDe. Om het effect van de training op het gedrag van de deelnemende jongeren vast te stellen wordt de Vragenlijst voor Sociale Vaardigheden voor Jongeren (VSVJ)(Hulstijn et al., 2006) voor en na de training afgenomen. De vragenlijst bestaat uit stellingen waarmee het relationeel functioneren en storend gedrag ten aanzien van anderen wordt onderzocht. Bij de laatste twee uitgevoerde trainingen zijn gegevens verzameld van 32 jongeren die de training gevolgd hebben en van 15 vergelijkbare jongeren die de training niet gevolgd hebben. De interventiegroep toont een verbetering terwijl de controlegroep een verslechtering laat zien. De veranderingen stemmen overeen met de observaties van de trainers. Bijde laatste twee trainingen is er na afloop door ouders en mentoren een enquête ingevuld over de waargenomen gedragsveranderingen en de ontwikkeling op het gebied waarin problemen werden ervaren. Uit de enquêtes kwam naar voren dat 75% van de ouders van mening waren
dat de problemen van hun kind grotendeels of enigszins waren opgelost. Bij de mentoren van het OPDC was dit 69%. Toekomst Met het opzetten van deze methodiek en het meten van de effectiviteit willen we een bijdrage leveren aan de professionalisering van het mid· del buitensport in hulpverleningsprocessen. In de aankomende jaren zal de training door het Lumeijn uitgevoerd worden en worden de effecten hierbij gemeten zodat we na langere tijd van een grote groep gegevens hebben. De methodiek is uitgewerkt en wordt voor erkenning aangeboden bij het Nederlands Jeugdinstituut en er is een beknopte handleiding voor begeleiders uitgegeven. Andere scholen en instellingen kunnen nu ook opgeleid worden om de training uit te voeren zodat de Busova voor meer jongeren beschikbaar komt. Noot Busova is ontwikkeld binnen het lectoraat Bewegen en Gedragsbeïnvloeding van de Chr. Hogeschool Windesheim te Zwolle, in samenwerking met het Ambulatorium van de School of Human Movement and Sports en het Orthopedagogisch Didactisch centrum Het Lumeijn in Zwolle. Een woord van dank voor het geduld, enthousiasme en de agogische vaardigheden van de uitvoerende trainers van OPDC Het Lumeijn: Karin Schaap, Bas van Valkenburg en Bas van Wijck, zonder wie training niet mogelijk was geweest. Correspondentie:
[email protected] Literatuur • Ewert, A. (1987). Research in outdoor adventure: Overview and analyses. Ohio State University. • Goldstein, A.P. (1973). Struct red learning therapy. Towards a psychotherapy for the poor. New Vork: Academic Press. • Hattie, J., March, H.W., Neill, J.T., & Richards, G.E. (1997). Adventure education and outward bound: outward: out-of-dass experiences that make a lasting difference: Review of· Educational Research, 67, 43-87. • Hulstijn, E.M., Cohen-Kettenis, P.T., Mellenbergh, G.J., et al. (2006). Vragenlijst Sociale Vaardigheden van Jongeren. Handleiding. Amsterdam: Boom. • Kolb, D. (1984). Experimentallearning; experience as the source of learning and development. Engelwood Cliffs: Prentice Hall. • Russel, K.e., & Hendee, J.e. (2000). Outdoor
behavioural healthcare: definitions, common practice, expected outcomes and a nationwide survey of programs. Technical Report #26. Moscow: Idaho Forest, Wildlife and Ranger Experiment Station. • Slot, N.W., & Spanjaard, H.J.M. (1999). Competentievergroting in de residentiële jeugdzorg. Hulpverlening voor kinderen en jongeren in tehuizen. Baarn: Intro.