Religie
JOHN D. CAPUTO
Vertaald door Arend Smilde
Religie
London and New York
First published 2001 in English as On Religion (series: Thinking in Action) by Routledge 11 New Fetter Lane, London EC4P 4EE Dutch translation first published 2002 Translated by Arend Smilde
Routledge is an imprint of the Taylor & Francis Group This edition published in the Taylor & Francis e-Library, 2004. © 2001 John D. Caputo Dutch translation © 2002 Routledge All rights reserved. No part of this book may be reprinted or reproduced or utilized in any form or by any electronic, mechanical, or other means, now known or hereafter invented, including photocopying and recording, or in any information storage or retrieval system, without permission in writing from the publishers.
Oorspronkelijk in het Engels gepubliceerd in 2001 onder de titel On Religion (reeks: Thinking in Action) bij uitgeverij Routledge 11 New Fetter Lane, London EC4P 4EE Nederlandse vertaling gepubliceerd in 2002 Vertaald door Arend Smilde © 2001 John D. Caputo Nederlandse vertaling © 2002 Uitgeverij Routledge Niets in deze uitgave mag worden verveelvoudigd en/of openbaar gemaakt door middel van druk, microfilm, fotokopie of op welke andere wijze ook zonder voorafgaande schriftelijke toestemming van de uitgever. ISBN 0-203-21733-0 Master e-book ISBN
ISBN 0-203-27315-X (Adobe eReader Format) ISBN 0–415–28217–9 (Print Edition)
Aan Jacques Derrida, die mijn tong heeft losgemaakt
Een
1
Religie is een liefdesaffaire Het onmogelijke Het geheim Wat heb ik lief wanneer ik mijn God liefheb?
1 8 19 27
De post-seculiere wereld als resultaat van secularisatie Twee
41
Het sacrale tijdperk Secularisatie Onze profeten: Kierkegaard en Nietzsche Desecularisatie: de dood van de dood van God
43 46 55 62
Drie
74
Cyber-geesten De religie van Star Wars
76 86
Vier
101
De liefde tot God
De Kracht zij met je
Onmogelijke mensen
De Apostel E. F. 104 Fundamentalisme 112 Naschrift 120
Vijf
121
Religieuze waarheid/Ware religie Het tragische levensgevoel Het geloof van een postmodern mens Axioma’s van een religie zonder religie Adieu
122 131 139 146 156
Religie – zonder religie
Noot van de vertaler 157
De Liefde tot God
Een
1
Een boek met de titel Religie moet beginnen met slecht nieuws voor de lezer: het onderwerp bestaat niet. “Religie” in het enkelvoud, als één afgeronde zaak, is nergens te vinden. Religie is zo verbijsterend meerduidig en van zo’n onomvatbare verscheidenheid dat wij haar nooit onder één noemer kunnen krijgen. Er zijn westerse religies, oosterse religies, antieke religies, moderne religies, monotheïstische, polytheïstische en zelfs ietwat atheïstische religies: te veel om op te noemen, te veel om te leren kennen, in meer talen dan ooit iemand zou kunnen leren. Ik zie hier geen reden tot klagen, noch ook voor excuses. De onomvatbare verscheidenheid van de “religie” vormt zelf juist een grote religieuze waarheid en is tekenend voor het onomvatbare van waar het in de religie allemaal om draait. Ik moet ergens beginnen en dat is alles waar ik nu mee bezig ben. Ik probeer niet bij het Absolute Begin te beginnen. Daar heb ik geen aanleg voor. Ik probeer alleen maar iets op tafel te krijgen. Laat me daarom uitspreken dat ik met religie een eenvoudig, open en ouderwets verschijnsel bedoel, namelijk de liefde tot God. Maar de uitdrukking “liefde tot God” vraagt om enige uitwerking. Op zichzelf neigt deze uitdrukking tot zinledigheid en zelfs tot schijnheiligheid. Of technisch gesproken: het is een tandeloze uitdrukking. Wat we ons moeten
Religie
RELIGIE IS EEN LIEFDESAFFAIRE
Religie 2
afvragen is dus wat Augustinus zich afvroeg in de Belijdenissen: “Wat heb ik lief wanneer ik God liefheb?” of zoals hij het ook wel zei: “Wat heb ik lief wanneer ik U, mijn God, liefheb?” of om die twee formuleringen samen te voegen: “Wat heb ik lief wanneer ik mijn God liefheb?” Augustinus, laat ik dit meteen zeggen, zal in dit boek voortdurend de hoofdrol spelen, al geef ik hem een zeker postmodern en onorthodox tintje dat af en toe wellicht zijn bisschoppelijke toorn zou hebben gewekt (hij was bisschop en had de bijbehorende afkeer van onorthodoxheid). Ik houd van deze vraag, niet in de laatste plaats omdat zij ervan uitgaat dat iemand die het zout in de pap waard is God liefheeft. Houd je niet van God, waar deug je dan nog voor? Je zit dan zo vast in armzalige eigenliefde en eigen genoegens dat je geen knip voor de neus meer waard bent. Je ziel juicht alleen bij een piek in de Dow-Jonesindex; je hart springt slechts op bij het vooruitzicht van een nieuw belastingvoordeel. De duivel hale je. Nee, dat is al gebeurd. Religie is een liefdesaffaire, voor mannen en vrouwen met passie, voor echte mensen met een passie voor iets anders dan winst maken, mensen die ergens in geloven, die waanzinnig veel hoop in iets hebben gesteld, die iets liefhebben met een liefde die het begrip te boven gaat. Geloof, hoop en liefde, en de beste van deze drie is de liefde, zei een beroemde apostel (1 Kor. 13:13). Maar wat hebben zij lief? Wat heb ik lief wanneer ik mijn God liefheb? Dat is hun vraag. Dat is mijn vraag. Het tegendeel van een religieus mens is een liefdeloos mens. “De mens zonder liefde kent God niet” (1 Joh. 4:8). Let wel, ik zeg niet: een “geseculariseerd” mens. Want ik wil afrekenen met het gangbare onderscheid tussen religieus en geseculariseerd, dit uit naam van wat ik het “postseculiere” of
De Liefde tot God 3
“religie zonder religie” zal noemen. De religie omvat voor mij veel mensen die we als geseculariseerd aanmerken – dat is een van de onorthodoxe trekjes die hopelijk aan de bisschoppelijke aandacht zullen ontsnappen – zoals ik ook denk dat veel vermeend religieuze mensen een ander heenkomen zouden moeten zoeken. Veel zogenaamd geseculariseerde mensen hebben iets waarvan ze waanzinnig veel houden, terwijl veel zogenaamd religieuze mensen nergens méér van houden dan van hun eigen zin doordrijven en anderen naar hun hand zetten (“in naam van God”). Sommige mensen kunnen diep en duurzaam “religieus” zijn met of zonder theologie, met of zonder de religies. Religie kun je aantreffen met of zonder religie. Dat is mijn stelling. Het ware tegendeel van een religieus mens is dus een egoïstische en kleinzielige zuurpruim, een liefdeloze proleet die niets liever doet dan zijn eigen gezicht bekijken, een matige makker die geen liefde kan opbrengen voor iets anders dan zijn beleggingen. In de filosofie heet dit een abusive definition, een omschrijving door belediging. Ik lig daar niet wakker van, want de mensen die ik hier beledig verdienen dit ook. Zij houden niet van God. Wat is erger dan dat? Wat laat zich nog in hun voordeel zeggen? Als u het weet, schrijf dan uw eigen boek en neem hen in verdediging. Dit boek is voor wie van God houdt, dat wil zeggen voor mensen die het zout in de pap waard zijn. Het Nieuwe Testament is rijk gekruid met verwijzingen naar zout (Matt. 5:13, Marcus 9:50, Kol. 4:6). Zout is mijn criterium voor waarheid, en liefde is mijn criterium voor zout. Maar mijn beledigende omschrijving van het tegendeel van religie is niet alles. Mijn omschrijving van religie, “liefde tot God”, klinkt een beetje zalvend en al te vroom. De liefde tot God is mijn poolster, maar biedt me slechts een startpunt en
Religie 4
geen eindstreep, een eerste woord en geen laatste. Alles hangt af van het vervolgstuk, nadat die mooie en uitdagende vraag van Augustinus onder ogen is gezien: “Wat heb ik lief wanneer ik mijn God liefheb?” Liefde is de maatstaf. Alle historische en maatschappelijke structuren, alles wat in de tijd geschapen, verwerkt, gemaakt, gevormd of gesmeed is – en wat is dat niet? – dient te worden gemeten aan de liefde tot God. Zelfs religie – juist religie – in zoverre zij historische en institutionele vormen aanneemt, moet worden beproefd op haar loyaliteit aan zichzelf, aan haar religieuze roeping: de liefde tot God. Maar de liefde-tot-God zelf, mochten we ooit een zo fraai en kostbaar juweel vinden, is boven kritiek verheven. Kritiek op de liefde-tot-God zelf zal ik niet dulden: daar stop ik mijn oren bij dicht. Laat ons dan spreken van de liefde. Wat betekent het, liefde voor iets te koesteren? Stel, een man vraagt aan een vrouw (ik sta geheel open voor andere rolverdelingen): “Houd jij van mij?” en na een lange, pijnlijke stilte en veel nadenken antwoordt zij, zwaar fronsend: “Nou ja, tot op zekere hoogte, onder zekere voorwaarden, in zekere mate.” We kunnen er dan zeker van zijn dat haar gevoelens, hoe ook verder te omschrijven, voor deze arme stakker geen gevoelens van liefde zijn en dat het tussen deze twee nooit iets zal worden. Want liefde is de maatstaf, maar de enige maatstaf van liefde is liefde zonder maat (dat is weer Augustinus). Een van de gedachten achter “liefde” is dat zij staat voor een geven zonder reserve, een “onvoorwaardelijke” betrokkenheid, waardoor liefde in het teken van een zekere onmatigheid komt te staan. De dokter adviseert ons in gepaste mate te eten en te bewegen en geen van beide dingen te overdrijven. Maar er ligt niets verdienstelijks in gematigd liefhebben, in liefde tot op zekere hoogte, tot hier toe en niet verder, waarbij het
De Liefde tot God 5
eigen belang gedurig voorop staat (zoals, helaas, dikwijls het advies van decadente New Age-psychologen luidt). Als een vrouw van een man wil scheiden omdat hij in zijn werk een mislukkeling blijkt te zijn en nog steeds niet het salarisniveau heeft waar zij bij hun trouwen op hoopte, als zij klaagt dat hij zijn deel van de “overeenkomst” niet is nagekomen, enfin, dan hebben we hier niet te maken met de onvoorwaardelijke betrokkenheid “tot de dood ons scheidt”, die een vast bestanddeel van huwelijksliefde en van de huwelijksbelofte is. Liefde is geen ruilovereenkomst, maar een onvoorwaardelijk geven; het is geen investering maar een toezegging, kome wat komen zal. Liefhebben is meer dan je plicht doen: het is zoeken naar manieren om meer te doen dan wat er van je wordt verlangd. Als je van je werk houdt, dan doe je niet alleen het minimaal vereiste: je doet meer. Als je van je kinderen houdt, wat zou je dan niet voor ze doen? Als een vrouw aan haar man vraagt of hij iets voor haar wil doen en hij weigert op grond van het feit dat hij naar de letter van de huwelijksovereenkomst daartoe niet verplicht is, dan is het, afgezien van de formaliteiten, gedaan met dat huwelijk. Minnaars zullen niet pal staan voor hun rechten, maar juist bereid zijn zichzelf in het ongelijk te stellen om zo hun liefde te bewaren. De liefde, zei Paulus in zijn prachtige lofzang op de liefde, is geduldig en vriendelijk, niet opgeblazen of opschepperig; zij verdraagt alles, gelooft alles, hoopt alles, duldt alles (1 Kor. 13). Een wereld zonder liefde is een wereld die geregeerd wordt door starre contracten en onverbiddelijke plichten, een wereld waarin – wat God verhoede! – alles door juristen geregeld wordt. Het kenmerk van echte liefde voor iets of iemand is onvoorwaardelijkheid en overdaad, betrokkenheid en toewijding, vuur en passie. Het tegendeel hiervan is de matige makker, heet noch koud,
Religie 6
gematigd op het middelmatige af. Geen redding waard. Zouteloos. En hoe zit het met God? Met het liefhebben van God? Een hoofdlijn van mijn betoog zal zijn dat “liefde” en “God” samengaan, want “God is liefde”, zoals het Nieuwe Testament zegt: “Vrienden, laten wij elkander liefhebben, want de liefde komt van God. Iedereen die liefheeft is een kind van God, en kent God. De mens zonder liefde kent God niet, want God is liefde. ( . . . ) God is liefde: wie in de liefde woont, woont in God en God is met hem” (1 Joh. 4:7–8, 16). Ziehier mijn archimedisch punt, de poolster waarop ik vaar. Maar let op hoe gauw de uitspraak “God is liefde” afglijdt naar “liefde is God”. Deze omkering is uitdagend en zorgt voor een uiterst belangrijke en vruchtbare dubbelzinnigheid. Er ontstaat hiermee een soort eindeloze inwisselbaarheid en vertaalbaarheid tussen “liefde” en “God” die ik gaandeweg ook zal onderzoeken (waarbij wel eens een bisschoppelijke wenkbrauw omhoog zal gaan). Zoals “liefde” de voornaam van God is, zo is “tot God” ook de beste benaming die we hebben voor hen die liefhebben. God liefhebben betekent: een diepe en onvoorwaardelijke liefde voor iets koesteren. Maar er is geen ontkomen aan de omkering die hierop volgt, namelijk dat diep en onvoorwaardelijk liefhebben betekent: uit God geboren zijn, God liefhebben, want de naam van God is de naam van de liefde, de naam van wat we liefhebben. Ziehier waarom ik geen kritiek wil horen op deze gedachte, en waarom iemand die niet van God houdt een liefdeloze proleet is. Ziehier ook waarom de centrale en meest klemmende vraag niet is of ik God liefheb, noch ook of er een God is om lief te hebben, maar “Wat heb ik lief wanneer ik mijn God liefheb?” Maar waar te beginnen – ik ben altijd op zoek naar een
De Liefde tot God 7
begin – als we een idee willen krijgen van wat we bedoelen met “God liefhebben” of “houden van God”? Een oud en ontzagwekkend probleem, waarbij ik het volgende adviseer. Toen de Maagd Maria van de engel Gabriël te horen kreeg dat zij zwanger zou worden en een kind ter wereld zou brengen, was het eerste wat ze zei volgens het evangelie van Lucas iets wat je van iedere aanstaande moedermaagd zou verwachten: “Waar hebt u het over? Engel of niet, ik kan u verzekeren dat het onmogelijk is” (vrij vertaald). Waarop Gabriël met karakteristieke, aartsengelachtige zelfbeheersing zei: Maak je geen zorgen, “voor God is niets onmogelijk” (Lucas 1:37). Met wat Maria toen zei is zij beroemd geworden: “Hier ben ik”, fiat mihi secundum verbum tuum, of kortweg, “Ja, oui-oui” (in het Franco-Aramees). Ik zal nog terugkomen op het “ja”, dat ik beschouw als een belangrijke en diep-religieuze notie, tevens nauw verbonden met de Godsidee; maar wat mij voor het ogenblik interesseert is het verband dat Lucas legt tussen “God” en “niets is onmogelijk”. Voor God zijn alle dingen mogelijk, heel verbijsterende dingen, zelfs dingen die, zo ben ik geneigd te zeggen, “ongelooflijk” zijn (de dingen dus die het meest vragen om geloof), en zelfs, God betere het, “onmogelijke” dingen. Toen Jezus verteld had dat het voor een rijke moeilijker was in het Koninkrijk Gods te komen dan het voor een kameel was door het oog van een naald te gaan, zei hij erbij: “Dit ligt niet in de macht der mensen, maar wel in die van God: want voor God is alles mogelijk” (Marcus 10:27). Laten we het denkbeeld van het houden-van-God nu dus bij de kop nemen door eens nauwkeuriger te kijken naar wat ik in het spoor van Lucas en Marcus zie als een nauw verbonden denkbeeld: “het onmogelijke”.
8
Religie
HET ONMOGELIJKE
Om uit te leggen wat ik met “het onmogelijke” bedoel, moet ik eerst uitleggen wat ik bedoel met “het mogelijke”; en om dat uit te leggen moet ik het hebben over de “toekomst”, die immers het domein van het mogelijke is. We zeggen dat we graag een “lichtende”, “hoopvolle”, “open” toekomst hebben. De kracht van de toekomst is dat zij voorkomt dat je door het heden wordt omsingeld en ingesloten. De toekomst wrikt het heden open met beloften van de kans op iets nieuws, de mogelijkheid van iets anders, iets waardoor het heden tot iets anders zal worden omgevormd. Laten we hier wel een onderscheid aanbrengen. Je hebt een betrekkelijk overzienbare toekomst, de toekomst waarvoor we plannen maken, waar we allemaal hard voor werken, de toekomst waar we voorzieningen voor hopen te treffen door pensioenpremies te betalen of door als bedrijf een lange-termijnplan op te stellen. Dit zullen we het “toekomstig heden” noemen – de toekomst waartoe het heden neigt, de stootkracht van het heden tot in een toekomst die we min of meer zien aankomen. Het is niet mijn bedoeling deze toekomst als iets onbelangrijks af te doen. Lange-termijnplannen van een organisatie, pensioenvoorzieningen, levensverzekeringen, de vooruitzichten voor onderwijs en studie van de kinderen, het zijn allemaal gewichtige zaken en het zou dwaas en onverantwoord zijn zonder die dingen verder te willen. Maar je hebt ook nog een andere toekomst, een ander soort denken aan de toekomst, een relatie tot een andere toekomst – de toekomst die onafzienbaar is, die ons verrassen zal, die zal komen als een dief in de nacht (1 Thess. 5:2). Deze toekomst maakt korte metten met de behaaglijke verwachtingshorizon waarmee het heden zich omringt. Dit noemen we de “absolute toekomst”. Gaat het over de relatieve toekomst, het toekomstig heden, dan