JIT: een interventie met PIT? Jeugd Interventie Team in Vlissingen: methodiek en opbrengsten.
Agnes Cornelissens Henk Ferwerda
JIT: een interventie met PIT? Jeugd Interventie Team in Vlissingen: methodiek en opbrengsten.
Agnes Cornelissens Henk Ferwerda
In opdracht van Gemeente Vlissingen en provincie Zeeland
Analyses Antoon Smulders
Illustraties en omslagontwerp Marcel Grotens
Agnes Cornelissens en Henk Ferwerda
JI T: e en i nt er v en t ie m et P IT ? Jeugd Interventie Team in Vlissingen: methodiek en opbrengsten ISBN: 978-90-75116-55-7 © September 2009 – Bureau Beke, Arnhem
Niets uit deze uitgave mag worden vermenigvuldigd en/of openbaar gemaakt door middel van druk, fotokopie, microfilm of welke andere wijze dan ook, zonder voorafgaande schriftelijke toestemming van de auteurs.
No part of this publication may be reproduced in any form by print, photo print or other means without written permission from the authors.
Inhoudsopg av e Voorwoord 1.
2.
Inleiding 1.1 Probleemgerichte aanpak van overlastproblematiek 1.2 Het JIT in onderzoek 1.2.1
De onderzoeksvragen
1.2.2
De onderzoeksactiviteiten
1.3
Leeswijzer
Het JIT in ontwikkeling 2.1 De JIT-aanpak beschreven 2.1.1
Probleembeschrijving
2.1.2
Doelstelling
2.1.3
Beoogde doelgroep
2.1.4
Methodiek
2.1.5
Organisatie en personeel
2.2
Ervaringen en ontwikkelingen gedurende het project
2.2.1
Succesfactoren
2.2.2
Knelpunten
2.2.3
Ontwikkelingen binnen de aanpak
2.3
Het JIT in relatie tot hulpverlenings- en justitiële trajecten
2.3.1
Het Vroeg Erbij Team
2.3.2
Het Centrum voor Jeugd en Gezin en het Veiligheidshuis
2.4
Resumé
5 5 6 7 8 11 13 13 13 14 15 17 21 23 23 24 25 26 27 27 29
3.
Het JIT in de praktijk 3.1 De snelheid van de JIT-interventie 3.2 Het informeren van de ouders 3.3 Doorverwijzing na het JIT 3.4 Resumé
31 31 33 36 38
4.
De opbrengsten voor de JIT-jongeren in beeld 4.1 De onderzoeksgroep en de verzamelde gegevens
41 41 41 43 43 44 47 56 57 57 61 67 69
4.1.1
Welke instanties en welke informatie
4.1.2
Beperkingen van de informatie
4.2
Het profiel van de JIT-jongeren
4.2.1
Demografische gegevens
4.2.2
Voorgeschiedenis en aanmeldproblematiek
4.3
Veranderingen in aard en omvang problematiek
4.3.1
Vergelijken van twee perioden
4.3.2
Drie typen jongeren onderscheiden
4.3.3
Veranderingen in justitiële contacten
4.3.4
Veranderingen in hulpverleningscontacten
4.4
Resumé
5.
6.
De opbrengsten voor de wijken in beeld 5.1 De JIT-doelstelling op wijkniveau 5.2 Overlast in beeld 5.3 Overlastmeldingen per wijk 5.3.1
Sterkenburg
5.3.2
Schoonenburg
5.3.3
Middengebied
5.3.4
Vlissingen-Noord
5.3.5
Bachtenpoorte
5.4
Resumé
Het JIT anno 2010 6.1 De balans opgemaakt 6.1.1
De beoogde doelstellingen en de bereikte doelgroep
6.1.2
Het Vlissingse JIT en een JIT buiten Vlissingen
6.1.3
Het positioneren van het JIT
6.2
Het JIT in perspectief
71 71 71 72 72 74 74 75 76 77 79 79 79 81 82 83
Nawoord
87
Geraadpleegde bronnen
89
Bijlagen
91
Bijlage 1 – Respondenten
91
Bijlage 2 – Vragenlijst Politie
93 95 97 105 107 109
Bijlage 3 – Vragenlijst Maatschappelijk werk Bijlage 4 – Vragenlijst Bureau Jeugdzorg Bijlage 5 – Vragenlijst Raad voor de Kinderbescherming Bijlage 6 – Vragenlijst Jeugdgezondheidszorg Bijlage 7 – Vragenlijst Leerplicht
Voorw oord Sinds 2006 kent de gemeente Vlissingen een nieuwe, individueel gerichte aanpak voor overlastgevende jongeren. Om de overlast die deze jongeren in wijken veroorzaken tegen te gaan, is een speciaal Jeugd Interventie Team (JIT) opgericht. Het JIT spreekt jongeren én ouders aan op het overlastgevende gedrag en schakelt hulpverlening in als dat nodig is. Concreet betekent dit dat een politiefunctionaris en een maatschappelijk werker overlastgevende jongeren thuis opzoeken en tegelijkertijd ook de ouders aanspreken op hun verantwoordelijkheden omtrent het gedrag van hun kind. Vervolgens maken zij een inschatting van de achterliggende problemen en verwijzen zij de jongere of zijn ouders door naar passende hulpverlening. Het JIT opereert onder regie van de gemeente en bestaat uit zes instanties. Naast de politie en het Maatschappelijk werk zijn dit Bureau Jeugdzorg, de Jeugdgezondheidszorg, de Raad voor de Kinderbescherming en Leerplicht. In opdracht van de gemeente Vlissingen en de provincie Zeeland heeft Bureau Beke een onderzoek uitgevoerd naar de opbrengsten het Jeugd Interventie Team in Vlissingen. Tevens is een beschrijving gegeven van de methodiek en de wijze waarop die in andere steden ingezet zou kunnen worden. In deze rapportage zijn beide onderdelen weergegeven. Wij zijn een aantal personen dank verschuldigd die ons tijdens dit onderzoek van informatie hebben voorzien. Zowel door hun inbreng tijdens de interviews als met het aanleveren van de informatie over de onderzochte JIT-jongeren hebben de volgende personen een belangrijke bijdrage geleverd aan dit onderzoek: Bram van Moolenbroek en Henk Wijkstra van de Politie Zeeland, André de Visser, Linda Lobbezoo, Sonja van Houwelingen en Ingrid van Malland van het Maatschappelijk werk Walcheren, Bruno Vannasche van Bureau Jeugdzorg, Marian Wetsteijn en Caroline van Beek van de Jeugdgezondheidszorg, Pascale Bakker, Ronald Hilberink en Kees Barlemento van de Raad voor de Kinderbescherming en Agnes Ebens van Leerplicht. Daarnaast willen we ook René van den Hoven van de Politie Zeeland bedanken voor het aanleveren van de informatie over de overlastmeldingen. Tot slot gaat ons woord van dank uit naar ons contactpersoon bij de gemeente Vlissingen, Adrie de Klerk, en aan Gertjan Bommelje. Wij willen hen bedanken voor de prettige samenwerking. Arnhem, september 2009 Bureau Beke Agnes Cornelissens en Henk Ferwerda
Hoofdstuk 1 Het JIT in Vlissingen -5-
1.
Inleiding
Sinds 2006 is in Vlissingen het Jeugd Interventie Team actief in wijken waar jongeren in groepsverband overlast veroorzaken. Het Jeugd Interventie Team is een onderdeel van de brede en integrale Vlissingse aanpak van overlastproblematiek in wijken waar veel problemen rondom de sociale veiligheid zijn. De gemeente is begin 2005 gestart met deze wijkgerichte aanpak. In dit hoofdstuk gaan we kort in op de ontwikkelingen waaruit het Jeugd Interventie Team is voortgekomen en wat de aanleiding voor dit onderzoek is geweest. Vervolgens bespreken we de wijze waarop dit onderzoek opgezet is. 1.1
P r o b l e e m g e r i c h t e a a n pa k v a n ov e r l a s t p r o bl e m a t i e k
De gemeente Vlissingen uitte in 2005 haar zorgen over de toename van overlastproblematiek in enkele wijken. Ondanks bestaande aanpakken, zoals het Vroeg Erbij Team voor kinderen en jongeren die dreigden af te glijden, nam de overlast weer toe. Deze problemen hadden een negatieve invloed op de sociale veiligheid en het woongenot van bewoners. Uit een analyse van de problemen, die de gemeente in samenwerking met de Politie Zeeland heeft uitgevoerd, bleek dat deze problemen voor een belangrijk deel werden veroorzaakt door jongeren die zich in groepen in de wijk manifesteerden. De overlast werd niet alleen veroorzaakt door de aanwezigheid van jeugdgroepen, maar ging vaak gepaard met alcohol- en drugsgebruik, geweld en andere vormen van overlast. In 2005 is de gemeente Vlissingen gestart met een nieuwe aanpak van de overlastproblematiek in de wijken om zo de leefomgeving en het veiligheidsgevoel te verbeteren. Omdat de problemen vaak complex van aard bleken te zijn, is gekozen voor een integrale aanpak. Daartoe zijn de probleeminterventieteams, ook wel PIT genoemd, opgericht. Het PIT is een samenwerkingsverband waarin in ieder geval de gemeente, de woningcorporatie l‟Escaut, de welzijnsorganisatie Palladium en de politie vertegenwoordigd zijn. Al naar gelang de problemen kunnen ook andere instanties, zoals sportverenigingen of het Maatschappelijk werk bij het PIT betrokken worden. Voordat een PIT de problemen aan kan pakken, wordt eerst de aard en omvang van de problematiek die in een wijk speelt in kaart gebracht. Hiervoor wordt gebruik gemaakt van de shortlistmethodiek waarmee de jeugdgroepen geïnventariseerd worden.1 Met deze informatie gaat het PIT gericht aan de slag om maatregelen te nemen tegen de overlast. De zogenaamde PIT-aanpak kent drie pijlers:
Domein- en situatiegerichte aanpak;
Groepsgerichte aanpak;
Persoongerichte aanpak.
1
. De shortlist Jeugdcriminaliteit is in 2003 door Bureau Beke ontwikkeld. Met deze methodiek kunnen de verschillende typen jeugdgroepen en de bijbehorende problematiek in beeld worden gebracht (Ferwerda en Kloosterman, 2004; Ferwerda, 2009).
JIT: een interventie met PIT?
-6-
De aanpak van het domein betreft met name het uitvoeren van fysieke maatregelen in de omgeving, zoals bijvoorbeeld het plaatsen van een voetbalkooi die als plaats waar jongeren kunnen voetballen en als ontmoetingsplek fungeert. Bij de groepsgerichte aanpak gaat het bijvoorbeeld om het organiseren van activiteiten voor de jongeren in een wijk. De laatste, persoonsgerichte pijler richt zich op de aanpak van specifieke jongeren die overlast veroorzaken in de wijk, omdat overlastgevend gedrag vaak gepaard gaat met achterliggende problematiek. Voor de persoonsgerichte aanpak is het Jeugd Interventie Team (JIT) opgericht. Jongeren die overlast veroorzaken of waarover zorgen zijn, kunnen zo door het Probleeminterventieteam overgedragen worden aan het JIT. Sinds juni 2006 is het JIT operationeel. Het JIT valt onder regie van de gemeente en is een samenwerkingsverband tussen de Politie Zeeland, het Maatschappelijk werk Walcheren, Bureau Jeugdzorg, de Jeugdgezondheidszorg, de Raad voor de Kinderbescherming en Leerplicht. De JIT-aanpak is een op maat gesneden aanpak. Bij elke jongere die bij het JIT terecht komt, worden de achterliggende problemen geïnventariseerd en indien nodig schakelt het JIT de benodigde hulpverlening in. Naast het JIT bestond er in 2006 in Vlissingen al een aanpak dat zich op een soortgelijke doelgroep richtte: het Vroeg Erbij Team, ook wel VET genoemd. Het VET biedt hulpverlening aan jongeren tussen 0 en 18 jaar die het risico lopen om af te glijden maar nog niet crimineel zijn. Ondanks een overlap in de doelgroep is het idee dat het JIT een aanvulling zou zijn op het VET en daarmee het aanbod voor deze doelgroep zal completeren. 1.2
H e t J I T i n o n d e r z oe k
In juni 2006 is het JIT van start gegaan in drie wijken in Vlissingen waar een PITproject draaide. Ondertussen zijn enkele van deze projecten afgerond en zijn nieuwe PIT-projecten opgestart. Sinds de start is een groot aantal jongeren aangemeld bij het JIT. Na ruim twee jaar wilden de gemeente Vlissingen en de provincie Zeeland zicht krijgen op de resultaten van deze aanpak. Daarnaast willen zij, indien de aanpak succesvol blijkt, de methodiek aanbieden aan andere plaatsen in de provincie. De gemeente Vlissingen heeft daarom Bureau Beke gevraagd een onderzoek uit te voeren dat deze twee aspecten omvat. De volgende twee doelstellingen liggen ten grondslag aan dit onderzoek:
In beeld brengen van de opbrengsten die tot nu toe met de JIT-aanpak zijn behaald;
Beschrijven van de mate waarin de JIT-methodiek overdraagbaar is.
Voordat we de onderzoeksvragen formuleren, gaan we eerst in op deze twee onderzoeksdoelstellingen en wat deze voor de inrichting van het onderzoek betekenen. Voor het behalen van beide doelstellingen is het namelijk noodzakelijk dat aan enkele randvoorwaarden binnen het project voldaan is.
Hoofdstuk 1 Het JIT in Vlissingen -7-
Opbrengsten van de JIT-aanpak
Om te inventariseren wat de opbrengsten van een aanpak zijn, moet duidelijk zijn wat het doel of de doelen van de aanpak zijn. In het geval van het JIT zijn de doelen in verschillende stukken verschillend omschreven. Er moet dus eerst consensus zijn over de beoogde doelen; gaat het om het verminderen van de PIT-problematiek of heeft de JITaanpak tot doel jongeren met problemen te helpen? Of worden beide doelen beoogd? Nadat de doelstelling(en) van het JIT duidelijk zijn, kunnen deze omgezet worden in meetbare indicatoren waarmee de opbrengsten en de toegevoegde waarde van het JIT in kaart gebracht kunnen worden. Overdraagbaarheid van de JIT-methodiek
Voor het inzichtelijk maken van de mate waarin een methodiek overdraagbaar is, is een aantal aspecten van belang. Allereerst moet de methodiek duidelijk en zorgvuldig beschreven zijn. Een tweede aspect dat van belang is, is dat de methodiek in meerdere situaties en steden uitvoerbaar is. Daarvoor moet bekeken worden of de JIT-methodiek in zijn huidige vorm elementen bevat die specifiek op Vlissingen betrekking hebben en of en op welke wijze deze dan naar andere gemeenten vertaald kunnen worden. De positionering van het JIT is hier een onderdeel van. Momenteel is het JIT nog niet ergens ondergebracht, maar het is het verzoek van de gemeente Vlissingen om de positionering van het JIT in het onderzoek mee te nemen. Hierbij gaat het met name om het in kaart brengen van de mogelijkheden om het JIT onder te brengen bij de in oprichting zijnde Veiligheidshuizen of de Centra voor Jeugd en Gezin. Een laatste element dat belangrijk is bij het overdragen van een methodiek is dat inzichtelijk is welke investeringen gevraagd worden van betrokken partijen. Gemeenten en de bij het JIT betrokken instanties zullen willen weten waaraan ze zich committeren als zij de JIT-aanpak invoeren. Bij investeringen zal vooral gedacht moeten worden aan de personele inbreng, maar er wordt ook gekeken naar andere investeringen, zoals beschikbaar stellen van middelen of faciliteiten. 1.2.1
De onderzoeksvragen
De twee doelstellingen van dit onderzoek zijn vertaald naar de volgende zeven onderzoeksvragen: 1.
Wat zijn de beoogde doelen van de JIT-methodiek?
2.
Wat zijn de opbrengsten van de JIT-methodiek?
3.
Wat is de doelgroep van het JIT?
4.
Welke elementen van de methodiek zijn essentieel? En zijn deze essentiële elementen overdraagbaar naar andere gemeenten?
5.
Wat zijn de overeenkomsten en verschillen tussen de JIT-methodiek en de methodiek van het Vroeg Erbij Team (VET)?
6.
Waar kan het JIT gepositioneerd worden?
7.
Wat is de inbreng van de betrokken partijen en met name de inzet van mensen en middelen?
JIT: een interventie met PIT?
-8-
Onderzoeksvraag 2, waarin naar de opbrengsten van de JIT-methodiek wordt gevraagd, is verder opgedeeld in onderstaande subvragen:
Zijn er verschillen in de ernst en omvang van de problematiek van de jongeren die door het JIT zijn begeleid in de periode vóór en ná het JIT? En wat zijn deze verschillen?
Zijn er verschillen in de ernst en omvang van de overlastproblematiek in de wijken waar het JIT actief is (geweest) in de periode vóór en ná het JIT? En wat zijn deze verschillen?
1.2.2
De on d e r z o e k s a c t i v i t e i t e n
Het onderzoek bestaat uit vier onderdelen. Naast een startbijeenkomst gaat het om de verkenning van de methodiek, het verzamelen en analyseren van gegevens op casusniveau en de analyse van overlast in wijken waar het JIT actief is (geweest). Deze vier onderdelen en de uitgevoerde onderzoeksactiviteiten worden hierna toegelicht. 1. Startbijeenkomst
We zijn dit onderzoek gestart met een bijeenkomst met de partijen die bij het JIT betrokken zijn. Bij deze bijeenkomst waren vertegenwoordigers van de gemeente, de politie, bureau jeugdzorg en de jeugdgezondheidszorg aanwezig. De startbijeenkomst had een tweeledig doel. Enerzijds ging het erom bereidheid te creëren om mee te werken aan het onderzoek. Tijdens de bijeenkomst is het onderzoek toegelicht en is uitgelegd welke inspanningsverplichting dit van de partijen vraagt. Anderzijds zijn tijdens de bijeenkomst de doelstellingen van het JIT tegen het licht gehouden. Het doel was om scherp te krijgen wat het JIT beoogt en om hierover consensus te krijgen bij de betrokken partijen. Eenduidige en duidelijke doelstellingen zijn nodig om in een later stadium van het onderzoek de juiste gegevens op te vragen en inzicht te geven in de opbrengsten. 2. Verkenning van de methodiek
De methodiek is zowel vanuit de praktijk als vanuit een beleidsmatige invalshoek onder de loep genomen. Hiervoor is projectdocumentatie, zoals een plan van aanpak en tussenevaluaties, verzameld en geanalyseerd, en zijn interviews gehouden. Interviews
Met sleutelfiguren uit de JIT-casusgroep en uit de JIT-regiegroep zijn semigestructureerde interviews gehouden. In totaal is met negen personen gesproken. In bijlage 1 is een lijst opgenomen met namen van alle respondenten. Tijdens de interviews is ingegaan op de doelgroep, werkwijze, taken en verantwoordelijkheden per betrokken instantie. Daarnaast is gevraagd naar de ontwikkelingen sinds de start van het JIT, de succes- en faalfactoren van het project en de mate waarin volgens de respondenten de doelstellingen behaald worden. Tevens is in deze gesprekken aandacht besteed aan de positionering van het JIT binnen de gemeente en de verhouding ten opzichte van het Vroeg Erbij Team. Uiteindelijk leidde deze fase tot een beschrijving van de JITmethodiek.
Hoofdstuk 1 Het JIT in Vlissingen -9-
3. Verzamelen en analyseren gegevens casusniveau
Om de opbrengsten van de JIT-aanpak voor de jongeren in beeld te brengen, zijn gegevens van een groep jongeren die door het JIT begeleid zijn, opgevraagd bij de betrokken instanties. Daarnaast zijn enkele gezinsinterviews gevoerd met jongeren en hun ouders om een indruk te krijgen van de ervaringen van de doelgroep met het JIT. Opvragen gegevens bij kerninstanties
Bij de zes instanties die bij het JIT betrokken zijn, is van 150 JIT-jongeren informatie opgevraagd. Deze jongeren zijn geselecteerd uit een lijst die de gemeente verstrekt heeft van jongeren die in 2007 en 2008 bij het JIT zijn aangemeld. Deze lijst bleek niet volledig te zijn, omdat van sommige jongeren de aanmelddatum ontbrak en er in 2007 geen aanmeldingen op de lijst staan van augustus tot het eind van het jaar. Omdat in totaal ruim 300 aanmeldingen op de lijst staan, bleven er voldoende jongeren over om een onderzoeksgroep van 150 jongeren te vormen. Bij het samenstellen van de onderzoeksgroep is rekening gehouden met de volgende aspecten. Enerzijds willen we de jongeren zo lang mogelijk na de JIT-interventie „volgen‟. Daarvoor zijn de jongeren uit 2007 het meest geschikt, omdat zij de periode „ná het JIT‟ bij hen langer is dan bij de jongeren uit 2008. Anderzijds is het JIT gaandeweg 2007 en 2008 doorontwikkeld en aangescherpt. Wanneer we alleen jongeren uit 2007 in het onderzoek zouden betrekken, zou deze ontwikkeling niet zichtbaar worden in het onderzoek. Er is daarom gekozen om een onderzoeksgroep samen te stellen waaruit zowel jongeren uit 2007 als uit 2008 vertegenwoordigd zijn. Alle jongeren uit 2007 van de lijst die wij tot onze beschikking hadden, zijn geselecteerd en vervolgens is de onderzoeksgroep aangevuld tot 150 met de jongeren uit de eerste maanden van 2008. Hiermee bestaat de onderzoeksgroep uit 98 jongeren uit 2007 en 52 jongeren uit 2008. De onderzoekgroep is dus niet op basis van een steekproef gevormd maar bevat alle jongeren die in de periode januari tot en met juli 2007 en januari tot en met 17 mei 2008 bij het JIT zijn aangemeld.2 Van deze 150 jongeren is op persoonsniveau informatie opgevraagd bij de politie, het Maatschappelijk werk Walcheren, Bureau Jeugdzorg, de Raad voor de Kinderbescherming, Leerplicht en de Jeugdgezondheidszorg van de GGD. Tijdens deze exercitie bleek dat enkele jongeren dubbel op de lijst stonden3 of te jong waren voor de onderzoeksgroep. Daarom zijn uiteindelijk van 143 jongeren gegevens verzameld. Naast persoonsgegevens gaat het om informatie over de aard en omvang van de contacten van de jongeren met desbetreffende instanties, de data van deze contacten en de aard van de problematiek. Het College van procureurs-generaal heeft toestemming gegeven om deze persooninformatie op te vragen en in te zien. Deze informatie is opgevraagd met vragenlijsten die in overleg met medewerkers voor elke instantie zijn ontwikkeld en die door elke instantie voor elke jongere die bij hen bekend is, zijn ingevuld. Elke jongere is
2
. Overigens betekent het niet dat een jongere die in 2007 op de lijst staat, niet ook in 2006 bij het JIT aangemeld kan zijn. Jongeren kunnen namelijk meerdere keren bij het JIT worden aangemeld en de onderzoekers hadden niet de beschikking over een lijst met aanmelding uit 2006. 3 . De namen van deze jongeren waren twee keer anders geformuleerd, waardoor bij de selectie niet is opgemerkt dat het dezelfde jongeren betrof.
JIT: een interventie met PIT?
-10-
voorzien van een onderzoeksnummer dat wordt ingevuld op de vragenlijsten, zodat de informatie op de vragenlijst geanonimiseerd is, maar de gegevens van de verschillende instanties wel op persoonsniveau aan elkaar gekoppeld kunnen worden. Alleen de Jeugdgezondheidszorg was vanwege privacyrichtlijnen beperkt in de wijze waarop zij de informatie kon aanleveren. Zij hebben wel informatie aangeleverd over de 143 jongeren, maar zonder het onderzoeksnummer, zodat deze gegevens niet gekoppeld kon worden aan de gegevens over dezelfde jongeren van andere instanties. In hoofdstuk 4 is daarom een aparte paragraaf gewijd aan de informatie van de Jeugdgezondheidszorg. Door alle informatie te koppelen, kan per jongere in kaart worden gebracht op welk moment hij welke hulpverlenings- en politiecontacten heeft gehad en kan dit in relatie worden gebracht met de periode voor en na het JIT. Gezinsinterviews
In overleg met de jeugdpolitiefunctionaris en de maatschappelijk werker zijn twee gezinnen geselecteerd voor een interview. Deze interviews dienen om een indruk te krijgen van de impact van het JIT op de jongere en de ouders. Het betrekken van de ouders is een belangrijk deel van de JIT-methodiek. 4. Analyse overlast in wijken waar het JIT draait
Naast het aanpakken van de persoonlijke problematiek van de jongeren richt het JIT zich op het terugdringen van de overlast in de wijken. Om de opbrengsten van het JIT op dit vlak in beeld te brengen, zijn overlastmeldingen in de wijken geanalyseerd. Overlastmeldingen
Bij de politie zijn de overlastmeldingen opgevraagd in de vijf PIT-wijken waar het Jeugdinterventieteam actief is geweest. Het gaat om de wijken Sterkenburg, Schoonenburg, Middengebied, Vlissingen-Noord en Bachtenpoorte. De overlastmeldingen zijn opgevraagd gedurende de periode dat het JIT in de wijk actief was en het jaar daaraan voorafgaand en, indien het JIT is afgerond, het jaar na afloop. Om meerdere reden is het niet mogelijk geweest om in alle wijken de overlastcijfers in het (volledige) jaar na afronding van het JIT in beeld te krijgen. Allereerst omdat in sommige wijken het JIT nog niet afgerond is of minder dan een jaar geleden is afgerond. Daarnaast is de politie in november 2008 overgestapt op een nieuw registratiesysteem (BZH) waarin de wijze van invoeren van gegevens sterk verschilt van het oude systeem. Meerdere politiefunctionarissen hebben erop gewezen dat de cijfers uit de eerste periode na de invoering van het systeem mogelijk niet betrouwbaar zijn; vanwege de onbekendheid met het systeem zou het kunnen dat politiefunctionarissen bij het invoeren van incidenten niet alle gegevens noteren en dat daardoor informatie in het systeem ontbreekt. Om deze reden zijn de gegevens uit het oude systeem en uit de beginperiode van het nieuwe systeem moeilijk met elkaar te vergelijken, terwijl wij juist willen kijken of er een ontwikkeling in de cijfers zichtbaar is in de tijd. Daarom is gekozen om de overlastmeldingen tot november 2008 te analyseren.
Hoofdstuk 1 Het JIT in Vlissingen -11-
Uit praktisch oogpunt – om te voorkomen dat het voor de politie een te omvangrijke exercitie zou worden - is ervoor gekozen per wijk een aantal straten te selecteren waar een groot deel van de overlast zich afspeelt. Deze straten zijn in overleg met een ambtenaar van de gemeente te kozen. Er zijn geen overlastmeldingen van de gemeente geanalyseerd, omdat deze registratie volgens een gemeenteambtenaar te veel haken en ogen heeft. Deze administratie wordt niet structureel bijgehouden en is zeer subjectief; slechts enkele melders komen in de registratie voor. 1.3
Leeswijzer
In deze rapportage wordt antwoord gegeven op de geformuleerde onderzoeksvragen. Hoofdstuk 2 geeft inzicht in de JIT-methodiek, de ontwikkelingen en aanpassingen sinds de start. Ook wordt ingegaan op de elementen die voor het overdragen van de methodiek van belang zijn. In hoofdstuk 3 wordt de wijze waarop het JIT in de praktijk uitgevoerd wordt, belicht. In hoofdstuk 4 en 5 beschrijven we de opbrengsten van de JITaanpak waarbij in hoofdstuk 4 de problematiek van de jongeren centraal staan en in hoofdstuk 5 de overlastproblematiek in de wijk. Tot slot worden in hoofdstuk 6, dat tevens te lezen is als een samenvatting, conclusies en aanbevelingen over het JIT gegeven.
Hoofdstuk 2 Het JIT in ontwikkeling -13-
2.
Het JIT in ontwikkeling
In dit hoofdstuk beschrijven we de ontwikkeling die het JIT sinds het begin heeft doorgemaakt. In de eerste paragraaf wordt de JIT-methodiek uitgebreid beschreven. Hierbij wordt ook ingegaan op essentiële elementen van de methodiek, die voor het overdragen naar andere gemeenten van belang zijn. Vervolgens komen in de volgende paragraaf enkele relevante ontwikkelingen binnen de JIT-aanpak ter sprake. In de derde paragraaf wordt tot slot beschreven welke positie het JIT inneemt ten opzichte van andere bestaande aanpakken en ketennetwerken. 2.1
D e J I T - a a n p a k b e sc hr e v e n
Deze paragraaf richt zich op de JIT-methodiek zoals die medio 2009 wordt uitgevoerd. Bij aanvang van het JIT is de werkwijze globaal beschreven in een plan van aanpak en gaandeweg is deze tijdens de uitvoering bijgeschaafd en aangepast. In deze paragraaf beschrijven we enerzijds de basiselementen van de methodiek en anderzijds de veranderingen die daarin in de loop der tijd zijn aangebracht. Voor de beschrijving van de JIT-aanpak in deze paragraaf zijn onderwerpen en de richtlijnen aangehouden die het Nederlands Jeugdinstituut (NJi) en de RIVM hebben opgesteld voor het beschrijven van een interventie.4 De Erkenningscommissie Interventies hanteert deze richtlijnen bij het beoordelen van jeugdinterventies op effectiviteit.5 De volgende onderdelen van een interventie moeten beschreven zijn: het probleem of risico, het doel, de doelgroep, de werkwijze en beschikbare materialen. Achtereenvolgens zullen deze onderdelen van de JIT-aanpak in deze paragraaf worden beschreven. Voor het overdragen van een interventie is het van belang dat al deze aspecten helder beschreven zijn. 2.1.1 Probleembeschrijving
Het JIT is een onderdeel van de integrale en wijkgerichte aanpak van de gemeente Vlissingen om overlast en openbare orde problematiek te bestrijden. In deze wijken is de gemeente zogenaamde Probleem Interventie Teams, PIT‟s, gestart. De aanleiding voor het oprichten van PIT‟s was dat er in enkele wijken in Vlissingen veel openbare orde problematiek en overlast door jongeren werd ervaren en geregistreerd. In deze wijken is de problematiek aan de hand van de shortlist groepscriminaliteit6 in kaart gebracht en zijn de PIT‟s opgericht. Een PIT is een integraal team waarin naast de gemeente in ieder geval de politie en de woningbouwvereniging zijn vertegenwoordigd. Vanuit de PIT‟s is er ingezoomd op de jongeren die de overlast veroorzaken. Het PIT kent drie pijlers waarop ze de problematiek aanpakt: de domeingerichte, de groepsge-
4
. Bron: Nederlands Jeugdinstituut en RIVM, juni 2009. . In de jeugdsector zijn twee commissies die jeugdinterventies op effectiviteit beoordelen: de Erkenningscommissie interventies en de Erkenningscommissie gedragsinterventies justitie. 6 . Bron: Bureau Beke, 2003; Ferwerda en Kloosterman, 2004; Ferwerda, 2009. 5
JIT: een interventie met PIT?
-14-
richte en de persoongerichte aanpak. Voor de uitvoering van de persoongerichte aanpak is eind juni 2006 het JIT opgericht. De achterliggende gedachte voor het oprichten van een nieuw samenwerkingsverband binnen het PIT was dat de verschillende partners de noodzaak zagen voor een individuele en op maat gesneden aanpak voor de jongeren. Naast dat de overlast zelf als een probleem werd ervaren, maakte men zich ook zorgen over de ontwikkeling van jongeren die betrokken waren bij de PITproblematiek. Daarnaast signaleerden verschillende partners dat zowel de jongeren als de ouders of verzorgers onvoldoende betrokken werden bij de overlast die de jongeren veroorzaakten. Dit leverde de volgende probleemstelling voor het JIT op: „Hoe kunnen gemeente, justitie, politie en hulverlening een bijdrage leveren aan de veiligheid en zorg rondom het kind en daardoor indirect aan het behalen van de PIT-doelstelling door zowel de betreffende jongere als zijn ouders of verzorgers te betrekken?‟7
2.1.2
Doelstelling
Om een methodiek te beschrijven, dient er consensus te zijn over de doelstellingen van de methodiek en de doelen moeten expliciet en in eindtermen omschreven zijn. Dat klinkt logisch maar in de praktijk blijkt dat minder vanzelfsprekend te zijn. De doelen moeten zo geformuleerd zijn dat ze weergeven welke situatie direct na beëindiging van de interventie behaald moet zijn. Bij aanvang van het onderzoek was er geen consensus over de doelstellingen en waren de doelstellingen nog niet volledig geëxpliciteerd. Tijdens de startbijeenkomst is deze consensus bereikt en zijn de doelstellingen geconcretiseerd. De doelstellingen van het JIT hebben betrekking op twee niveaus: enerzijds op wijkniveau en anderzijds op individueel niveau. Op wijkniveau beoogt het JIT de overlast en criminaliteit in de PIT-wijken te verminderen en daarmee een positieve bijdrage te leveren aan de veiligheid in deze wijken. Op individueel niveau gaat het om het aanpakken van de achterliggende problematiek van de jongeren. De volgende drie doelstellingen zijn geformuleerd: Doelstelling op wijkniveau
Verminderen van overlast en criminaliteit in de PIT-wijken waar hinderlijke en overlastgevende jongeren in groepsverband actief zijn;
Doelstellingen op individueel niveau
Voorkomen van nieuwe politiecontacten door de jongeren na de JIT-interventie;
Verminderen van de achterliggende problematiek van de jongeren die in de PIT-wijken overlast veroorzaken.
7
. Bron: gemeente Vlissingen,2006.
Hoofdstuk 2 Het JIT in ontwikkeling -15-
Deze doelstellingen zijn nader gespecificeerd en in meetbare termen geformuleerd. Wat betreft de doelstelling op wijkniveau is voor dit onderzoek gesteld dat er sprake moet zijn van een afname van de geregistreerde overlastproblematiek in de PIT-wijken vanaf het moment dat het JIT actief is. De twee doelstellingen op individueel niveau zijn geoperationaliseerd door indicatoren te benoemen die een aanwijzing kunnen zijn voor een afname van de achterliggende problematiek. Het gaat om de volgende drie indicatoren:
Aantal en aard van de politiecontacten voor en na de JIT-interventie;
Aantal en aard van de hulpverleningscontacten voor en na de JIT-interventie;
Omvang en ernst van de problematiek voor en na de JIT-interventie.
De laatste twee indicatoren lijken op het eerste gezicht strijdig, omdat het goed mogelijk is dat het aantal hulpverleningscontacten omhoog gaat als de problematiek afneemt. Het JIT wil de achterliggende problematiek namelijk juist aanpakken door jongeren zo snel mogelijk naar een hulpverlenings- of zorgtraject toe te leiden. Hier gaan we in 2.2.3 nader op in. Daarom is er in dit onderzoek naast de omvang van de politieen hulpverleningscontacten ook gekeken naar de soort trajecten die na de JITinterventie zijn ingezet en de snelheid waarmee ze zijn ingezet. Dit is geen doel van het JIT, maar wel een belangrijk aspect van de methodiek waarmee men beoogt bovengenoemde doelstellingen te behalen. 2.1.3
Beoogde doelgroep
De beoogde doelgroep van een interventie dient helder gedefinieerd te zijn waarbij criteria zijn opgesteld waar de doelgroep aan moet voldoen. Bij aanvang van het JIT is de doelgroep in globale termen beschreven. „Het JIT richt zich op jongeren tussen 0 en 18 jaar die betrokken zijn bij PIT-problematiek.‟
Uit de interviews blijkt dat het laatste aspect - betrokken bij PIT-problematiek - als het belangrijkste selectiecriterium wordt gehanteerd; het JIT richt zich niet op jongeren in criminele groepen. De vindplaats van de jongeren zijn dan ook de PIT-wijken. De doelgroep is verder niet nader afgebakend met insluitings- of contra-indicatoren. Hierna gaan we in op enkele aspecten van de doelgroep die ons inziens belangrijk zijn. Leeftijd
Volgens bovenstaande beschrijving richt het JIT zich op jongeren tot 18 jaar. Toch blijkt tijdens de interviews dat in de praktijk ook oudere jongeren bij het JIT terechtkomen, omdat zij politiecontacten hebben die passen binnen de JIT-doelstelling, namelijk betrokken bij problematiek in een PIT-wijk. Welke bovengrens voor de leeftijd van de doelgroep van het JIT wordt gehanteerd, is niet duidelijk. Dit heeft er ook mee te maken dat de verschillende partners binnen het
JIT: een interventie met PIT?
-16-
JIT aan verschillende leeftijden zijn gebonden. Het Algemeen Maatschappelijk werk is niet gebonden aan leeftijd terwijl bijvoorbeeld de Raad voor de Kinderbescherming niet meer ingezet kan worden wanneer een jongere 18 jaar is geworden. Enkele geïnterviewden geven aan dat zij vinden dat het primair gaat om de aard van de politiemutatie en de achterliggende problematiek. Als de mutatie aanleiding geeft om een jongere in het JIT te bespreken, moet de leeftijd daaraan ondergeschikt zijn. Onder aanleiding wordt verstaan dat de overlast plaatsvindt in een PIT-wijk en de achterliggende problematiek zorgen baart. Een flexibele leeftijdsgrens past volgens hen ook binnen het principe van het JIT om voor elke jongere een op maat gesneden aanpak te realiseren. Overige demografische kenmerken
Naast leeftijd worden er geen andere demografische kenmerken als criterium voor de doelgroep van het JIT onderscheiden. Het JIT is zowel voor jongens als meisje en is niet in het bijzonder gericht op jongeren met een specifieke etnische afkomst. Ook de wijk waarin jongeren wonen, is niet van toepassing. Het gaat erom de locatie waar de overlast gepleegd is. Dat moet in een PIT-wijk gebeurd zijn. Betrokken bij overlastproblematiek in een PIT-wijk
Zoals eerder is genoemd, is de betrokkenheid van een jongere bij overlastproblematiek in een PIT-wijk het belangrijkste selectiecriterium voor het JIT. Jongeren komen in aanmerking voor het JIT nadat zij in een PIT-wijk met de politie in aanraking zijn gekomen wegens overlast of andere problemen die de sociale veiligheid en de leefbaarheid negatief beïnvloeden. De aard van de meeste politiecontacten waarvoor de jongeren bij het JIT terechtkomen, is volgens de geïnterviewden overlast door scooters, hangen bij tunneltjes of onder overkappingen en openbare dronkenschap. Het gaat overigens niet alleen om de gepleegde overlast, maar ook om de aanwezigheid in een door de gemeente aangemerkte PIT-wijk. Dit betekent dat niet alleen de jongeren die als verdachte van een strafbaar feit met de politie in aanraking zijn gekomen bij het JIT terecht kunnen komen, maar ook jongeren met andere politiecontacten, zoals het rondhangen bij een groep die voor overlast zorgt in een PIT-wijk. Door de keuze voor deze brede definitie vallen zowel „lichte‟ jongeren als hardekernjongeren binnen de doelgroep van het JIT. Hoewel de geïnterviewden allen aangeven dat het JIT eigenlijk bedoeld is voor een niet te „zware‟ groep jongeren, geeft men aan dat de zware doelgroep ook binnen het JIT vertegenwoordigd is. Bovendien is niet geconcretiseerd wanneer een jongere te zwaar is voor het JIT, waardoor hierop niet geselecteerd kan worden. Overige kenmerken aanmeldproblematiek
In het plan van aanpak staat omschreven dat jongeren in aanmerking komen voor het JIT wanneer zij crimineel of ander zorgwekkend gedrag vertonen. Eenmalige betrokkenheid bij overlastproblematiek in een PIT-wijk is daarvoor niet altijd voldoende. Er moeten daarnaast signalen zijn over de ontwikkeling van een jongere die zorgwekkend
Hoofdstuk 2 Het JIT in ontwikkeling -17-
(kunnen) zijn. Welke signalen als zorgwekkend bestempeld kunnen worden, is niet nader gedefinieerd. Tijdens de interviews is hierop ingegaan. De politiefunctionaris en de maatschappelijk werker die deze signalen „verzamelen‟ en interpreteren, gaven aan dat zij hiervoor geen vaste criteria hanteren. Het is vaak een kwestie van fingerspitzengefühl, wat overigens niet per definitie verkeerd hoeft te zijn, want het is onderdeel van het werk van deze professionals om zorgwekkende signalen te interpreteren. Een indicatie voor een zorgwekkende ontwikkeling is het aantal contacten met verschillende hulpverleningsinstanties en de aard van de problematiek waarvoor de jongeren deze contacten hebben. Een hulpverleningsgeschiedenis kan dus een indicatie zijn. Naast de hulpverleningscontacten wordt de ontwikkeling van de jongeren ook beoordeeld aan de hand van de inhoud en omvang van de politiecontacten die zij hebben. Maar omdat het politiecontact in een PIT-wijk het voornaamste criterium is voor de aanmelding bij het JIT, wegen de omvang en zwaarte van het politieverleden van een jongere minder zwaar. Hierdoor komen bij het JIT zowel jongeren terecht die voor de eerste keer met de politie in aanraking komen voor een licht incident als jongeren die met enige regelmaat strafbare feiten plegen. In hoofdstuk 4 komt het profiel van de doelgroep aan de orde. 2.1.4
Methodiek
In deze subparagraaf gaan we in op de werkwijze van het JIT. De JIT-aanpak bestaat uit een aantal elementen: signaleren, inventariseren, prikkel uitdelen en indien nodig zo snel mogelijk toeleiden naar hulp. Het JIT verleent zelf geen hulp, maar als er hulp nodig is, schakelen zij wel de benodigde hulp in. Er wordt geprobeerd om voor elke jongere een op maat gesneden aanpak te maken. De kern van het JIT is om zo snel mogelijk na het ongewenste gedrag een signaal aan de jongere en zijn ouders af te geven dat het overlastgevende gedrag niet getolereerd wordt. In JIT-jargon wordt het afgeven van dit signaal „de prikkel‟ genoemd. Deze prikkel is de kern van de JITmethodiek en bestaat uit twee kernelementen:
Het betrekken van de ouders;
De snelheid van de reactie op het gedrag van de jongere.
Door de ouders bij de aanpak te betrekken, wordt niet alleen de jongere aangesproken maar worden ook de ouders op hun verantwoordelijkheid gewezen. De prikkel wordt dus aan beiden uitgedeeld. Daarnaast wordt er tijdens het huisbezoek geïnventariseerd of ouders zelf problemen hebben en hulp nodig hebben. Er kan bijvoorbeeld sprake zijn van opvoedproblematiek of andere problematiek bij de ouders - zoals verslaving of schulden – wat mede kan bijdragen aan het overlastgevende gedrag van de jongere. Door de ouders bij de aanpak te betrekken, kan het JIT ook zicht krijgen op deze problemen. Met het tweede kernelement, de snelheid van de reactie op het ontoelaatbare gedrag, beoogt het JIT het grootste effect te sorteren. Naast deze twee
JIT: een interventie met PIT?
-18-
kernelementen kan een derde essentieel onderdeel van de JIT-aanpak onderscheiden worden en dat is dat er voor elke jongere naar een op maat gesneden aanpak wordt gezocht. De verschillende stappen van de JIT-methodiek worden hierna toegelicht. Stap 1: Signaleren en wekelijkse inventarisatie
De eerste stap van de JIT-aanpak is de wekelijkse inventarisatie. Elke week komen een vaste medewerker van de jeugdpolitie en het Maatschappelijk werk bijeen om jongeren die in aanmerking komen voor het JIT te selecteren. Zij vormen samen het kernteam van het JIT. De politie maakt een eerste selectie door een lijst op te stellen van de jongeren, die in de afgelopen week in één van de PIT-wijken betrokken zijn geweest bij overlast.8 Deze lijst wordt opgesteld op basis van mutaties in het bedrijfsprocessensysteem van de politie.9 Vervolgens inventariseert de maatschappelijk werker op individueel niveau of de jongeren op de JIT-lijst op dit moment hulpverlening krijgen, of zij eerder contact met een hulpverleningsinstantie hebben gehad en waarvoor dit is geweest. Doorgaans worden er hooguit vijftien jongeren per week geïnventariseerd. Dit gebeurt door bij verschillende instanties na te gaan of de jongeren bekend zijn. Via het registratiesysteem van het Maatschappelijk werk kan gekeken worden in de registraties van het Algemeen Maatschappelijk werk en het Schoolmaatschappelijk werk. Tevens wordt er navraag gedaan bij een aantal instanties of de jongeren bij hen bekend zijn en zo ja, wat er over de jongere bekend is. Het gaat om de volgende instanties: Gespecialiseerde Verzorging, Bureau Jeugdzorg10, Jeugdgezondheidszorg, Raad voor de Kinderbescherming en Leerplicht. Op basis van alle verzamelde informatie die over de jongere bekend is, maakt de maatschappelijk werker een risicotaxatie en beslist of de signalen ernstig genoeg zijn om verder actie te ondernemen. Binnen het JIT heeft de politie dus vooral een signalerende functie (zij zorgt voor de input van jongeren) en het Maatschappelijk werk is voornamelijk verantwoordelijk voor het taxeren van de ernst van de aanwezige problematiek en voor de volgende fasen van de aanpak.
8
. Hierbij wordt wel in ogenschouw genomen dat er sprake moet zijn van een proportionele aanpak; de ernst van de mutatie speelt daarom ook een rol. 9 . In het bedrijfsprocessensysteem van de politie worden alle mutaties omtrent een persoon geregistreerd. Dit betekent dat zowel mutaties als verdachte of betrokkene als mutaties waarbij men als getuige, slachtoffer of in een andere rol betrokken is geweest, geregistreerd worden. 10 . In Vlissingen voert een maatschappelijk werker de inventarisatie bij Bureau Jeugdzorg uit. Deze maatschappelijk werker is ook betrokken bij het VET en heeft daardoor toegang tot het systeem van Bureau Jeugdzorg. Dit heeft te maken met de nauwe samenwerking in het kader van het VET (zie hiervoor 2.3.1).
Hoofdstuk 2 Het JIT in ontwikkeling -19-
Stap 2: Informeren van het zorgkader
De tweede stap binnen de JIT-aanpak is het informeren van de ouders of verzorgers11 van de jongeren over het overlastgevende gedrag waarvoor hij/zij met de politie in aanraking is gekomen. Dit kan gebeuren middels een huisbezoek, telefonisch of schriftelijk. Wie deze actie uitvoert, is mede afhankelijk van eventueel betrokken hulpverleners. Het JIT onderscheidt drie routes: 1. Er is een proces-verbaal opgemaakt van het strafbare feit waardoor de jongere contact heeft met een medewerker van de Raad voor de Kinderbescherming; 2. Er is geen proces-verbaal opgemaakt, maar de jongere heeft wel contact met een hulpverleningsinstantie; 3. Er is geen proces-verbaal opgemaakt en de jongere is niet bekend bij een hulpverleningsinstantie.
Bij de jongeren die nog niet in beeld zijn bij een organisatie gaat het JIT in principe altijd op huisbezoek. Dit huisbezoek wordt uitgevoerd door de jeugdpolitiefunctionaris en de maatschappelijk werker. Ook de jongeren die al meerdere keren huisbezoek van het JIT hebben gehad, maar die nog geen hulpverlening hebben of waarvan de hulpverlening is geëindigd, blijft het JIT op huisbezoek gaan. Het kan bijvoorbeeld voorkomen dat een jongere begeleiding heeft gehad van de jeugdreclassering, maar dat de maatregel beëindigd is. Komt een jongere dan weer bij het JIT terecht, dan wordt er weer een huisbezoek afgelegd. Per week kunnen er maximaal vijf jongeren bezocht worden. Wanneer er te veel jongeren zijn om te bezoeken, wordt het bezoek meestal uitgesteld tot de week erna, tenzij de problemen niet ernstig lijken. In dit geval worden ouders soms door middel van een brief of telefoongesprek op de hoogte gebracht. Bij de huisbezoeken is de politie in uniform. Vaak zorgt dit ervoor dat het JIT binnen mag komen. Tijdens het huisbezoek worden enerzijds de ouders geïnformeerd en anderzijds wordt er informatie verzameld omtrent de situatie van de jongere en de ouders. De informatie die de politie en de maatschappelijk werker tijdens de inventarisatie hebben verzameld, wordt tijdens het huisbezoek gebruikt om het gesprek richting te geven, zonder de informatie zelf prijs te geven. Het huisbezoek wordt onaangekondigd uitgevoerd. Het kan dus voorkomen dat er niemand thuis is. In dat geval wordt er een brief - op briefpapier van de politie - in de brievenbus gedaan met het verzoek aan de ouders om contact op te nemen met de politie. De ervaring van het JIT leert dat ouders vrijwel altijd bellen. Tijdens het telefoongesprek wordt of telefonisch de „prikkel uitgedeeld‟ of - als de problematiek ernstig lijkt - wordt er een afspraak gemaakt voor een huisbezoek voor de week erna. Bij jongeren die al wel bekend zijn bij een organisatie, hetzij bij de Raad voor de Kinderbescherming hetzij bij een andere hulpverleningsinstantie, heeft het JIT vooral een
11
. Binnen het JIT wordt gesproken van het zorgkader. Dit is een verzamelterm voor de personen die verantwoordelijk zijn voor de opvoeding van de jongere. In deze rapportage wordt gesproken over de ouders, waarmee ook andere verzorgers worden bedoeld.
JIT: een interventie met PIT?
-20-
signalerende functie; het JIT meldt bij de betrokken hulpverlener dat de jongere betrokken is geweest bij een incident in een PIT-wijk. Het JIT en de betrokken Raadsmedewerker of hulpverlener overleggen over de wijze waarop de ouders worden geïnformeerd. Er kan besloten worden dat de politiefunctionaris meegaat met de Raadsmedewerker of hulpverlener op huisbezoek. Dit gebeurt bijvoorbeeld wanneer de ouders en jongere moeilijk te motiveren zijn voor hulp. “Een bezoek van een politieman in uniform kan in zo’n geval als een stok achter de deur werken, zodat de hulpverlener zijn werk beter kan doen”, zo benadrukken meerdere JIT-professionals. Stap 3: Taxeren van de benodigde hulp
Bij stap 2 zijn drie routes onderscheiden waarlangs het signaal dat het gedrag ontoelaatbaar is, afgegeven kan worden. In alle drie situaties wordt geïnventariseerd of er hulpverlening nodig is. Bij de jongeren met hulpverlenings- of raadscontacten wordt in overleg met de betrokken hulpverlener besproken of de aanwezige hulp toereikend is of dat er andere of aanvullende hulpverlening nodig is. De betrokken hulpverlener is verantwoordelijk voor het initiëren van deze hulpverlening. Bij de jongeren zonder hulpverlening taxeert de maatschappelijk werker tijdens het huisbezoek – mede op basis van de informatie die zij tijdens de inventarisatiefase heeft verzameld – of de jongere en/of zijn ouders hulp nodig hebben. Indien zij vindt dat er hulpverlening nodig is, brengt zij dit tijdens het bezoek ter sprake en stuurt zij aan op vrijwillige hulpverlening. Hierover worden ter plaatse afspraken met de ouders en jongere gemaakt. Het kan ook zijn dat de maatschappelijk werker tijdens het huisbezoek constateert dat er te weinig aan de hand is om hulpverlening in te schakelen, de zogenaamde proportionele aanpak. In dat geval wordt het dossier afgesloten. Zowel bij de jongeren zonder als die met hulpverleningscontacten kan het zijn dat de aangeboden (aanvullende) hulpverlening niet geaccepteerd wordt door de jongere of zijn ouders. Ook kan het zijn dat de problematiek zo ernstig is dat vrijwillige hulpverlening niet toereikend is. In beide gevallen zal hiervan melding bij Bureau Jeugdzorg worden gedaan door de politie. Deze zorgmelding kan leiden tot een onderzoek door het Advies- en Meldpunt Kindermishandeling of door de Raad voor de Kinderbescherming. Als de zorgen ernstig genoeg blijken te zijn, kan op deze manier via de rechter hulpverlening afgedwongen worden. De rechter kan bijvoorbeeld een jongere onder toezicht van een gezinsvoogd stellen. Hoewel het JIT dus zelf geen hulp verleent, is een huisbezoek van het JIT niet per definitie vrijblijvend. Stap 4: Toeleiden naar hulp en afsluiten JIT
De laatste stap is het toeleiden naar hulp en het afsluiten van het JIT-dossier. De politie heeft hierbij geen rol, maar heeft nog wel steeds de signalerende rol. Het blijft het de taak van de politie om ouders van het gedrag van hun kind op de hoogte te stellen. Wanneer de maatschappelijke werker besloten heeft dat er geen hulpverlening nodig is, is het dossier in de vorige fase al afgesloten. Wanneer er wel hulpverlening nodig is, dan brengt de maatschappelijk werker de jongere met de juiste hulpverlening in con-
Hoofdstuk 2 Het JIT in ontwikkeling -21-
tact en controleert of het eerste contactmoment daadwerkelijk heeft plaatsgevonden en sluit daarna het JIT-dossier af. Idealiter duurt een totale JIT-interventie twee à drie weken. De insteek is dat het JIT binnen een week na het politiecontact op huisbezoek gaat. Bij het doorverwijzen naar hulpverlening is het JIT afhankelijk van de snelheid van desbetreffende instantie, voor het dossier afgesloten kan worden. 2.1.5
Organisatie en personeel
Het JIT is een samenwerkingsverband tussen de gemeente, de politie, het Maatschappelijk werk, Bureau Jeugdzorg, de Jeugdgezondheidszorg, de Raad voor de Kinderbescherming en Leerplicht. Een politiefunctionaris van de jeugdpolitie12 en een maatschappelijk werker vormen het kernteam van het JIT. Zij selecteren wekelijks de jongeren die voor het JIT in aanmerking komen, verzamelen informatie over deze jongeren, voeren de huisbezoeken uit en leiden jongeren door naar hulpverlening. De overige instanties leveren wekelijks informatie aan over de geselecteerde jongeren die bij hen bekend zijn. De gemeente heeft de regie over het JIT, omdat het JIT enerzijds is opgehangen aan de problemen in de wijken (PIT) en anderzijds aan de hinderlijke en overlastgevende jeugdgroepen. Beide onderwerpen vallen onder verantwoordelijkheid van de gemeente. Als regievoerder is de gemeente verantwoordelijk voor het regisseren, organiseren en faciliteren van allerhande zaken die bij het JIT komen kijken. Naast deze werkzaamheden per partner is er ook periodiek een overleg waarbij alle instanties bijeenkomen om de stand van zaken van het JIT te bespreken. Daarbij wordt er onderscheid gemaakt in een strategisch en een operationeel overleg. Onderstaand overzicht vermeldt de werkzaamheden per partner en - bij benadering - de tijdsinvestering van iedere partij. Instantie
Werkzaamheden
Gemeente
wekelijks:
Tijdsinvestering
- Regievoerder, verzorgen voor facili-
4 uur
taire ondersteuning
Politie
Maatschappelijk werk
12
2-maandelijks:
- Strategisch overleg - Operationeel overleg
4 keer per jaar 4 keer per jaar
wekelijks:
-
16 uur operationele taken + 2 uur voor managementtaken
2-maandelijks:
- Strategisch overleg - Operationeel overleg
4 keer per jaar 4 keer per jaar
wekelijks:
- Inventariseren jongeren op JIT-lijst - Huisbezoeken afleggen - Doorverwijzen naar hulpverlening
12 uur operationele taken + 2 uur voor mana-
Signaleren jongeren op straat Opstellen JIT-lijst op basis van BPS Huisbezoeken afleggen Managementtaken
. De politie Zeeland werkt met jeugdagenten. In totaal zijn er negen jeugdagenten (per district drie). De Zeeuwse jeugdagenten zijn het informatieknooppunt binnen het korps over alle jeugdzaken. De jeugdpolitie heeft als taak om problematiek bij de jeugd te signaleren en door te verwijzen. In andere korpsen bestaat deze functie niet, maar worden de taken deels uitgevoerd door wijkagenten op straat en jeugdcoördinatoren op het bureau.
JIT: een interventie met PIT?
-22-
- Bijhouden JIT-administratie - Managementtaken
gementtaken
2-maandelijks:
- Strategisch overleg - Operationeel overleg
4 keer per jaar 4 keer per jaar
wekelijks:
- Inventariseren jongeren op JIT-lijst
1 ½ uur
2-maandelijks:
- Strategisch overleg - Operationeel overleg
4 keer per jaar 4 keer per jaar
Jeugdgezondheidszorg
wekelijks:
- Inventariseren jongeren op JIT-lijst
1 ½ uur
2-maandelijks:
- Strategisch overleg - Operationeel overleg
4 keer per jaar 4 keer per jaar
Raad voor de Kinderbescherming
wekelijks:
- Inventariseren jongeren op JIT-lijst
1 ½ uur
2-maandelijks:
- Strategisch overleg - Operationeel overleg
4 keer per jaar 4 keer per jaar
Leerplicht
wekelijks:
- Inventariseren jongeren op JIT-lijst
1 ½ uur
2-maandelijks:
- Strategisch overleg - Operationeel overleg
4 keer per jaar 4 keer per jaar
Bureau Jeugdzorg
Het kernteam van het JIT is wekelijks ongeveer twee werkdagen bezig met de operationele werkzaamheden. Daarnaast zijn de overige partners elke week gemiddeld anderhalf uur bezig met het inventariseren van de jongeren op de JIT-lijst in hun eigen systeem. Nu het JIT enkele jaren draait en alle medewerkers elkaar kennen en de werkwijze gestroomlijnd is, zijn deze uren voldoende om de werkzaamheden uit te kunnen voeren. In het begin was dit niet voldoende, vooral het kernteam was aanzienlijk meer uren kwijt. Er is veel tijd gaan zitten in de kennismaking en het opzetten van een nieuwe werkwijze. Daarnaast verschilt de omvang van de werkzaamheden per week, omdat deze direct afhankelijk is van het aantal JIT-aanmeldingen per week. Dit aantal fluctueert en het is vaak niet te voorspellen wanneer er veel of juist weinig aanmeldingen zijn. Als er in een week te veel jongeren op de JIT-lijst staan, kunnen vanwege capaciteitgebrek niet alle jongeren bezocht worden. Om dit zoveel mogelijk te voorkomen, kan er maar een maximaal aantal PIT-wijken aangewezen worden. De kracht van het JIT is de samenwerking tussen de partners waardoor het kernteam van het JIT goed geïnformeerd bij ouders langs kan gaan en gericht te werk kan gaan. In deze samenwerking zit echter ook de zwakke plek van het JIT. Alleen bij een goede samenwerking kan het JIT functioneren. De belangrijkste randvoorwaarden voor het JIT liggen dan ook in de wijze waarop de samenwerking georganiseerd is.
elke organisatie moet bereid zijn om persoonsinformatie te delen;
elke organisatie moet zich vooraf committeren aan het JIT en een medewerker voor het aantal benodigde uren vrijmaken voor het JIT;
bij elke organisatie moet voor vervanging gezorgd worden zodat de continuïteit van het JIT gewaarborgd is.
Hoofdstuk 2 Het JIT in ontwikkeling -23-
Voor het delen van persooninformatie is het aanbevelenswaardig om een convenant of privacyprotocol door alle partijen te laten ondertekenen. Omdat elke organisatie met andere regels en wetgeving te maken heeft, kan het noodzakelijk zijn om met een formele overeenkomst te werken.13 2.2
E r v a r i n g e n e n o n t w i k k e l i n ge n ge du r e n d e he t p r oj e c t
De oorsprong van het JIT ligt bij een aanpak voor een Antilliaanse groep, Basta. De problematiek met deze jongeren vroeg om een specifieke aanpak. Met deze insteek is ook het JIT vanuit de praktijk ontwikkeld. Gedurende de startfase en eerste jaar van het JIT is men tegen een aantal zaken aangelopen en is de aanpak verder doorontwikkeld. In deze paragraaf gaan we in op de knelpunten en de succesfactoren en op de belangrijkste aanpassingen die in de loop der tijd zijn gedaan. 2.2.1
Succesfactoren
Hieronder worden vier aspecten benoemd die kenmerkend zijn voor het JIT en die bijdragen aan het succes. Combinatie tussen Maatschappelijk werk en politie
De samenwerking tussen de politie en het Maatschappelijk werk blijkt een goede zet te zijn, niet alleen in de benadering van jongeren en ouders, maar ook onderling. Daarover zijn alle respondenten het eens. Een van de grote pluspunten van deze samenwerking is dat men elkaar goed aanvult. “In de richting van jongeren en ouders dwingt de politie gezag af en daardoor komt het JIT makkelijker bij gezinnen binnen. Als we eenmaal binnen zijn, neemt de maatschappelijk werker het stokje over, maakt een risicotaxatie en schakelt benodigde hulp in,” zo licht een van de respondenten toe. Terwijl de gezinnen misschien nog geen concrete hulpvraag hebben, kan het Maatschappelijk werk toch bij de gezinnen binnenkijken. Hiermee kan er vroegtijdig hulp ingeschakeld worden en verergeren van problemen voorkomen worden. Maar ook de onderlinge verhoudingen tussen de politie en het Maatschappelijk werk is het ten goede gekomen. “Vroeger waren het twee werelden, maar door het JIT hebben we meer inzicht in elkaars werk gekregen en daarmee meer begrip.” Ook het feit dat de maatschappelijk werker fysiek op bureau bij de politie werkt, heeft hieraan bijgedragen.
13
. De Jeugdgezondheidszorg mag bijvoorbeeld alleen informatie met anderen delen als dit de betreffende persoon direct ten goede komt en dit mag alleen met personen die inhoudelijk bij de persoon betrokken zijn.
JIT: een interventie met PIT?
-24-
Korte lijnen
Een tweede succesfactor die in het verlengde van de vorige ligt, is de samenwerking tussen alle partners van het JIT. Iedereen in het netwerk kent elkaar en weet elkaar te vinden. Daar zit de kracht in van een goede interventie: kennen en gekend worden. Door de korte lijnen is de snelheid van handelen groot en dit komt de hulpverlening aan de jongere ten goede. Juridische stok achter de deur
Een andere succesfactor is het betrekken van de Raad voor de Kinderbescherming bij het JIT. Door de inbreng van de Raad voor de Kinderbescherming heeft het JIT een juridisch middel achter de hand. Zowel strafrechtelijk als civielrechtelijk kan de Raad voor de Kinderbescherming ingeschakeld worden, hoewel in een civielrechtelijk kader de politie niet rechtstreeks bij de Raad voor de Kinderbescherming kan melden, maar dit via Bureau Jeugdzorg moet doen. Alleen in zeer ernstige opvoedingssituaties kan de politie rechtstreeks daarvan melding doen bij de Raad voor de Kinderbescherming. Jongeren worden uit anonimiteit gehaald
Door de snelheid en het consequente optreden van het JIT - in principe krijgt elke jongere die de afgelopen week met de politie in aanraking is gekomen een huisbezoek weten jongeren dat ze in beeld zijn bij de politie. Ze worden daarmee uit de anonimiteit gehaald. Aan de andere kant zorgt het JIT ook voor een verbeterde informatiepositie van de politie, omdat er ten behoeve van het JIT veel in de wijken gesurveilleerd wordt. De politie krijgt zo een beter beeld van de jongeren en de groepen. 2.2.2
Knelpunten
Naast succesfactoren is het JIT in de loop der tijd ook tegen een aantal knelpunten aangelopen. Een aantal van deze zaken hoort bij het opstarten van een nieuw project, zoals de samenwerking tussen partijen die op gang moet komen en medewerkers die wegwijs moet worden met een nieuwe werkwijze. Hieronder wordt niet ingegaan op deze „algemene obstakels‟. Alleen de voor het JIT specifieke knelpunten worden benoemd. Continuïteitsproblemen
Niet bij alle organisaties was in het begin de vervanging van personeel gewaarborgd, waardoor de continuïteit van het JIT af en toe in het gedrang is gekomen. In 2007 zijn om deze reden weinig huisbezoeken afgelegd. In plaats daarvan zijn veel ouders telefonisch ingelicht. Vanaf 2008 is deze continuïteit, in ieder geval binnen het kernteam, goed geregeld. In 2008 zijn daarom ook veel huisbezoeken afgelegd, in totaal 127. Het spreekt voor zich dat het niet alleen bij het kernteam van belang is dat de vervanging geregeld is, maar ook bij de andere partners binnen het JIT. Dit is nog niet overal gewaarborgd.
Hoofdstuk 2 Het JIT in ontwikkeling -25-
Vraag overstijgt aanbod
In het eerste jaar van het JIT bleek dat er veel jongeren waren die in aanmerking kwamen voor het JIT. Uit een registratieoverzicht van het Maatschappelijk werk Walcheren blijkt dat er in de eerste zes maanden meer dan 123 jongeren voor het JIT zijn aangemeld.14 Dit aantal oversteeg de verwachtingen en was te groot om allemaal te bezoeken.15 Door de capaciteit van het JIT, en met name het kernteam – een politiefunctionaris en een maatschappelijk werker – kan er maar een beperkt aantal jongeren per week bezocht worden.16 Meer dan vijf jongeren per week blijkt niet haalbaar te zijn. Het is niet de bedoeling dat er wordt gewerkt met een wachtlijst, omdat de kracht van de aanpak juist zit in de snelheid of “om in dezelfde week aan te geven dat hun kind de zaterdag op straat te vinden was,” zoals een respondent verwoordt. Naast capaciteit bínnen het JIT vraagt het JIT ook om een gerichte inzet van politiefunctionarissen op straat. De politie moet blijven controleren op de PIT-plekken, aan de ene kant om te zorgen voor nieuwe aanmeldingen voor het JIT, maar vooral vanwege het signaal dat daarmee afgegeven wordt in de richting van de jongeren. Deze capaciteit moet ook aanwezig zijn evenals draagvlak binnen de politieorganisatie. Recidive
Het laatste knelpunt waar het JIT mee te maken heeft gekregen, is een hardnekkige groep jongeren die steeds terugkwam. Bij aanvang van het JIT was het idee dat bij de meeste jongeren „het uitdelen van de prikkel‟ - het huisbezoek – voldoende zou zijn. Toch gaven meerdere respondenten aan dat de recidive onder de JIT-jongeren hoog is. “zo’n 70% van de jongeren zien we toch terugkomen.” Deze jongeren hebben een onevenredig deel van de tijd van het JIT gevraagd. Hoewel het JIT niet keer op keer bij deze jongeren op huisbezoek is geweest, omdat er al een hulpverlener bij betrokken was, heeft het JIT wel elke keer dat de jongeren op in de PIT-wijken met de politie in aanraking zijn gekomen een inventarisatie uitgevoerd en de betrokken hulpverlener op de hoogte gesteld. Uiteindelijk heeft men een Top 10-overleg georganiseerd voor deze doelgroep. In de volgende subparagraaf gaan we hier op in. 2.2.3
Ontwikkelingen binnen de aanpak
In de loop der tijd is de aanpak en werkwijze van het JIT doorontwikkeld en gestroomlijnd. Daarnaast hebben zich ook enkele ontwikkelingen voorgedaan die tot een aanpassing van de aanpak hebben geleid. De twee belangrijkste worden hier besproken. Uitbreiding van het JIT
Bij aanvang van het JIT in 2006 waren naast het Maatschappelijk werk en de politie ook de gemeente, de Jeugdgezondheidszorg en Bureau Jeugdzorg bij het JIT betrokken. In 2008 is het JIT uitgebreid met de Raad voor de Kinderbescherming en Leer-
14
. Bron: Maatschappelijk werk Walcheren, december 2006. . Bron: C. van Beek, januari 2007. 16 . Bron: Gemeente Vlissingen, september 2006. 15
JIT: een interventie met PIT?
-26-
plicht. Deze beide partijen hebben ook met de doelgroep van het JIT te maken en hun informatie lijkt onmisbaar bij het vormen van een beeld van de situatie van een jongere. Het lijkt daarom een vanzelfsprekende ontwikkeling dat deze twee partijen zich bij het JIT hebben aangesloten. Organiseren van een overleg voor hardnekkige probleemjongeren
Zoals eerder gezegd, was het JIT bij aanvang gericht op overlastgevende jongeren en was de verwachting dat bij de meeste jongeren een huisbezoek, al dan niet met een doorverwijzing naar vrijwillige hulpverlening, voldoende zou zijn om de politiecontacten te doen stoppen. Tijdens het eerste jaar van het JIT bleek dat een aantal jongeren toch in aanraking met de politie bleef komen, ook nadat ze meerdere keren van het JIT een huisbezoek hadden gekregen. Vaak ging het om jongeren die al met meerdere instanties contacten hadden. Om de problemen van deze jongeren aan te pakken, heeft de gemeente, op initiatief van het JIT, enkele speciale bijeenkomsten georganiseerd waarbij alle instanties die met deze jongeren te maken hebben, aanwezig waren. Er zijn twee soorten overleggen: het Top 10-overleg en het mono-casusoverleg. Het Top 10-overleg is in 2008 twee keer georganiseerd. In het Top 10-overleg zijn de tien meest overlastgevende jongeren, de jongeren die hardnekkig doorgaan met overlast plegen, besproken. Bij dit overleg zijn meer partijen aanwezig dan in het JIT participeren en wordt besproken hoe de partijen gezamenlijk deze jongeren aan gaan pakken en hoe voorkomen kan worden dat de jongeren nog verder afglijden. Het tweede overleg dat uit het JIT is voortgekomen, is het mono-casusoverleg. Dit overleg wordt georganiseerd als blijkt dat er veel verschillende hulpverleners bij de jongere en het gezin betrokken zijn. Vaak weet niet iedereen van elkaar dat ze in het gezin aanwezig zijn. Door de inventarisatie die het JIT altijd uitvoert, komt het JIT veel instanties op het spoor. Om de hulpverlening te stroomlijnen, wordt een monocasusoverleg georganiseerd. Beide overlegvormen zijn eigenlijk activiteiten die het JIT overstijgen, maar door de unieke informatiepositie van het JIT heeft zij wel een belangrijke rol gekregen in de signalering van deze jongeren. 2.3
H e t J I T i n r e l a t i e t o t h ul pv e r l e ni n g s - e n j u s t i t i ë l e t r a j e c t e n
De JIT-aanpak is tot op heden een Vlissingse aangelegenheid en heeft nog de vorm van een project. Bij een voortgang van het JIT moet het geborgd worden. Daarnaast zou de aanpak ook in andere steden op Walcheren en in de rest van provincie ingezet kunnen worden. In beide gevallen is het belangrijk om duidelijk te hebben hoe het JIT gepositioneerd moet worden binnen de keten van hulpverlenings- en justitiële instanties en ten opzichte van bestaande aanpakken. In deze paragraaf wordt eerst beschreven wat de verhouding is tussen het JIT en het Vroeg Erbij Team en daarna bespreken we in welke relatie het JIT tot het Centrum Jeugd en Gezin en het Veiligheidshuis staat.
Hoofdstuk 2 Het JIT in ontwikkeling -27-
2.3.1
Het Vroeg Erbij Team
Het Vroeg Erbij Team, ook wel VET genoemd, is een Zeeuws project dat is opgericht in 2004 om vroegtijdig in te grijpen en zo jeugdcriminaliteit te voorkomen en terug te dringen. Het is een samenwerkingsverband tussen de politie, Bureau Jeugdzorg en het maatschappelijk werk. Net als bij het JIT is de politie de instantie die de jongeren signaleert. Het verschil zit er in dat het VET zelf hulpverlening biedt. Het VET is een kortdurende maar intensieve hulpverleningsvorm. De oprichting van het VET is voortgekomen uit de gedachte dat de politie vaak gezinnen en jongeren tegenkomt, waar de politie niets mee kan omdat de problemen niet op het politiële vlak maar vooral op het zorgvlak liggen. Met de oprichting van het VET kan de politie kinderen en jongeren die zij op straat tegenkomt en die geschikt lijken voor het VET, aanmelden bij Bureau Jeugdzorg die de coördinatie van het VET uitvoert. Bureau Jeugdzorg bepaalt vervolgens of een jongere inderdaad voor het VET in aanmerking komt. Het VET is gericht op jongeren van 0 tot en met 18 jaar die nog geen strafbaar feit hebben gepleegd, maar die wel het risico lopen om af te glijden. Het gaat om zogenaamd probleem- of signaalgedrag en om te voorkomen dat jongeren afglijden in de criminaliteit. Een van de voorwaarden voor het VET is dat een jongere nog geen hulpverlening heeft. Nadat Bureau Jeugdzorg heeft besloten dat de jongere in aanmerking komt voor het VET wordt de hulpverlening binnen 48 na de aanmelding gestart. Er is een speciale methodiek ontwikkeld om het afglijden van jongeren tegen te gaan. Deze is niet alleen gericht op de jongere maar ook op het gezin en is outreachend; de VEThulpverlener komt minimaal een keer per week bij de mensen thuis langs. Hoewel er duidelijk verschillen tussen het VET en JIT zijn, is er ook een duidelijke relatie zichtbaar, namelijk de jongeren die signaalgedrag vertonen zonder een strafbaar feit te hebben gepleegd. Daarbij ligt het VET in het verlengde van het JIT, omdat het JIT jongeren die nog geen hulpverlening hebben, maar waarbij hulpverlening wel gewenst is, door kan sturen naar het VET. De doelgroepen van beide interventies zijn niet gelijk, maar raken elkaar; de lichte doelgroep binnen het JIT, is ook de doelgroep waar het VET zich op richt. Het VET kan daardoor een vervolg zijn van het JIT. Omgekeerd is het JIT een vindplaats voor het VET. Het JIT en het VET zouden elkaar in die zin goed aan kunnen vullen. 2.3.2
Het Centrum voor Jeugd en Gezin en het Veiligheidshuis
Naast de vraag wat de relatie is tussen het JIT en het VET is het ook belangrijk om te bekijken hoe het JIT het beste gepositioneerd kan worden binnen bestaande hulpverlenings- en justitiële ketennetwerken. In deze subparagraaf beschrijven we twee in ontwikkeling zijnde organisatievormen waarbij ketenpartners onder een dak samenwerken: het Centrum voor Jeugd en Gezin (CJG) en het Veiligheidshuis. Beiden worden in het hele land momenteel opgezet. Het CJG heeft vooral een preventief karakter en het Veiligheidshuis is gericht op personen met justitiecontacten. Tijdens de interviews is de respondenten gevraagd wat volgens hen de beste plek is om het JIT onder
JIT: een interventie met PIT?
-28-
te brengen. De meningen binnen de JIT-regiegroep zijn hierover verdeeld. Hierna geven we van beide organisaties een beschrijving. In hoofdstuk 6 gaan we in op de voors en tegens om het JIT bij een van beiden onder te brengen. Het Centrum voor Jeugd en Gezin
Het CJG in Vlissingen is in oprichting. Op drie plaatsen in Zeeland waaronder Middelburg is in 2009 een CJG als pilot gestart. Uiteindelijk moet elke Zeeuwse gemeente een CJG krijgen. Het CJG is een laagdrempelige plek waar ouders en jongeren aan een loket terecht kunnen met vragen over opvoeding en aanverwante zaken. Onder het CJG in Middelburg valt ook het loket WMO (Wet Maatschappelijk Ontwikkeling). Door deze combinatie vallen jongeren na 18 jaar niet direct buiten de boot. Wettelijk is de maximumleeftijd voor het CJG gesteld op 23 jaar. Binnen het CJG wordt ook periodiek een casusoverleg georganiseerd waarbij gezinnen waar zorgen om zijn, besproken worden. Bij dit overleg zijn verschillende instanties betrokken. Daarbij wordt onderscheid gemaakt tussen kernpartners en de instanties „uit de tweede schil‟. De kernpartners van het CJG zitten in de „binnenste schil‟. Deze instanties hebben een vaste werkplek bij het CJG en zijn altijd aanwezig bij het casusoverleg. Kernpartners in het CJG Middelburg zijn de Jeugdgezondheidszorg, het Algemeen Maatschappelijk werk, Stichting Mee en de geestelijke gezondheidszorg (Indigo). De tweede schil bestaat uit instanties die opgeroepen kunnen worden indien hun inbreng bij het casusoverleg nodig is, zoals Bureau Jeugdzorg of een woningbouwcorporatie. De politie is geen onderdeel van het CJG Elke partner binnen het CJG kan een casus inbrengen. De uitwisseling van persoonsgegevens is middels een privacyprotocol geformaliseerd. Het Veiligheidshuis
Ook het Veiligheidshuis Zeeland is in oprichting en zal naar verwachting eind 2009 in Vlissingen geopend worden. In andere delen van het land zijn al diverse Veiligheidshuizen operationeel. Het Veiligheidhuis is een samenwerkingsverband tussen ketenpartners die betrokken zijn bij de opsporing, vervolging, en berechting van en hulpverlening aan personen in het strafrechtelijke circuit. Deze ketenpartners zijn in ieder geval de gemeente, de politie, het Openbaar Ministerie, de reclasseringsorganisaties (waaronder Bureau Jeugdzorg) en de Raad voor de Kinderbescherming. Daarnaast kunnen andere instanties, zoals welzijnsorganisaties, instellingen voor verslavingszorg of voor schuldhulpverlening aansluiten bij het Veiligheidshuis. De Jeugdgezondheidszorg is geen onderdeel van het Veiligheidshuis en ook het Maatschappelijk werk is niet in alle Veiligheidshuizen vertegenwoordigd. Het doel van het Veiligheidshuis is om door een persoongerichte aanpak overlast, huiselijk geweld en criminaliteit terug te dringen. Binnen het Veiligheidshuis worden specifieke dadergroepen aangewezen, zoals jeugd, veelplegers, ex-gedetineerden en daders van huiselijk geweld. De strafrechtelijke maximumleeftijd voor minderjarigen is 18 jaar, met een uitloop tot 20 jaar in bijzondere gevallen. Ook binnen het Veiligheidshuis worden, per dadergroep, periodieke casusoverleggen gevoerd waarbij de betrok-
Hoofdstuk 2 Het JIT in ontwikkeling -29-
ken instanties aanwezig zijn. Ook hier hebben de betrokken instanties afspraken gemaakt over de uitwisseling van persoonsgegevens 2.4
Resumé
In dit hoofdstuk is de JIT-aanpak uitgebreid beschrijven. Er is ondermeer ingegaan op de doelgroep en de doelstellingen. Hieruit bleek dat beiden niet volledig geëxpliciteerd en afgebakend zijn. De doelstellingen zijn zowel gericht op de wijken als op de jongeren. Omdat de doelstellingen een essentieel onderdeel van dit onderzoek zijn, zijn deze bij aanvang van het onderzoek in overleg met de JIT-regiegroep helder gedefinieerd. Dat de doelgroep niet volledig afgebakend is, is tijdens de interviews veelvuldig naar voren gekomen. Hoewel verschillende respondenten aangaven dat het fijn is dat niet helemaal is dichtgetimmerd welke jongere wel en welke niet bij het JIT aangemeld mag worden, is er nu te weinig houvast. Het is voor de meeste partners van het JIT niet duidelijk welke jongeren wel en welke niet voor het JIT in aanmerking komen. Bijvoorbeeld over de bovengrens van de leeftijd van de jongeren is geen duidelijkheid. Ook voor de „zwaarte‟ van de problematiek, en dan met name voor de omvang en ernst van de politiecontacten, gelden geen strikte criteria. Dit is ook de reden waarom er veel „zware‟ jongeren binnen het JIT zitten die veelvuldig recidiveren en waarvoor het Top 10-overleg georganiseerd is. Naast de beschrijving van de aanpak is ook gekeken naar de positie van het JIT ten opzichte van het Vroeg Erbij Team, het VET, het Centrum voor Jeugd en Gezin (CJG) en het Veiligheidshuis. Ten aanzien van het VET lijkt het JIT een goede aanvulling te zijn op de aanpak van kinderen en jongeren waarover serieuze zorgen zijn, maar die nog niet crimineel zijn. Het VET fungeert daarbij als partij waarna jongeren die door het JIT gesignaleerd zijn, doorverwezen kunnen worden. Het onderbrengen van het JIT bij een van beide locaties waar ketenpartners samenkomen, het CJG of het Veiligheidshuis, heeft voor- en nadelen. Beiden bespreken jongeren op casusniveau en koppelen daar de juiste instanties aan. Een essentieel verschil is de insteek van beide organisaties. Bij het CJG is de insteek preventief, terwijl het Veiligheidshuis vanuit een justitiële kant bij jongeren betrokken is. Dit is een essentiële vraag die over de uitgangspunten van het JIT gaat: wil men JIT louter inzetten als preventieve interventie of wil men ook de zwaardere jongeren binnen het JIT blijven signaleren? In de volgende hoofdstukken zullen de interventie (hoofdstuk 3) en de doelgroep (hoofdstuk 4) in de praktijk besproken worden, waarmee input geleverd wordt voor deze discussie.
Hoofdstuk 3 Het JIT in de praktijk -31-
3.
Het JIT in de praktijk
Waar we in het vorige hoofdstuk de theoretisch kant van de JIT-aanpak hebben beschreven, gaan we in dit hoofdstuk in op het functioneren van het JIT in de praktijk. Om de praktijk van het JIT in beeld te brengen, gebruiken we gegevens van 143 jongeren17 die in 2007 en 2008 door het JIT zijn begeleid. Van deze jongeren is in kaart gebracht welke acties door het JIT zijn uitgevoerd, hoe snel deze acties zijn uitgevoerd na het politiecontact en hoe het zorgkader is geïnformeerd. Ook wordt in beeld gebracht of er verschillen zijn in de uitvoering van de interventie in 2006, 2007 en 2008. Omdat de jongeren op wie dit hoofdstuk betrekking heeft in 2007 of in 2008 zijn aangemeld bij het JIT, zal ook gekeken worden naar verschuivingen in de aanpak. De gegevens uit dit hoofdstuk zijn afkomstig van het maatschappelijk werk, dat de administratie van het JIT verzorgt, en van de politie. Bij het Maatschappelijk werk zijn 131 van de 143 jongeren bekend en van de politie is over 134 jongeren informatie ontvangen. Om deze reden wisselt in dit hoofdstuk de totale groep waarover uitspraken gedaan worden. 3.1
D e sn e l h e i d v a n d e J I T - i nt e r v e n t i e
Een jongere komt bij het JIT terecht nadat hij in een wijk waar het JIT actief is met de politie in aanraking is gekomen. De jongere wordt dan besproken door een politiefunctionaris en een maatschappelijk werker die inventariseren of de jongere in aanmerking komt voor het JIT. Vervolgens komt de jongere op de zogenaamde JIT-lijst en bepalen de politiefunctionaris en maatschappelijk werker welke interventie bij deze jongere past. Het opnemen van de jongere op de JIT-lijst is in dit onderzoek als de aanmelddatum bij het JIT beschouwd. Een van de kernelementen van het JIT is dat de interventie snel volgt op het politiecontact. In tabel 3.1 is weergegeven wat de periode is tussen het laatste politiecontact en het moment waarop de jongere voor de eerste keer bij het JIT is aangemeld. Tabel 3.1 – Periode tussen laatste politiecontact en 1e JIT-interventie (N=143) Jongeren Aantal
%
Max. 1 week
82
57.3
1-2 weken
25
17.5
2-3 weken
5
3.5
3-4 weken
8
5.6
Meer dan 4 weken
13
9.1
Onbekend
10
7.0
17
. Aanvankelijk bestond de onderzoeksgroep uit 150 jongeren. Van deze groep zijn zeven jongeren afgevallen; vier jongeren bleken twee keer op de lijst te staan en drie kinderen bleken vier jaar te zijn en daarmee te jong om op te nemen in dit onderzoek.
JIT: een interventie met PIT?
-32-
Uit tabel 3.1 blijkt dat driekwart van de jongeren binnen twee weken na het politiecontact door het JIT zijn besproken. Meer dan de helft komt zelfs binnen een week na het politiecontact bij het JIT terecht. Bij de overige kwart van de jongeren duurt het langer dan twee weken en bij sommigen zelfs langer dan vier weken voor het JIT hen opneemt. De reden hiervoor is niet bekend, maar heeft mogelijk te maken met ontbrekende registraties. Van de tien jongeren die als onbekend in tabel 3.1 zijn genoemd, ontbreekt de informatie van de politie of van het maatschappelijk werk. Wanneer er gekeken wordt naar de snelheid van de JIT-interventie als reactie op het politiecontact in de loop der jaren, zien we dat het JIT, gemiddeld, steeds sneller is geworden. In 2006 duurde het gemiddeld 13 dagen voordat een jongere na het politiecontact in het JIT wordt besproken, in 2007 was dat 9 dagen en in 2008 is de gemiddelde duur 5 dagen. De politiemutatie die aanleiding is om de jongere bij het JIT aan te melden, hoeft geen strafbaar feit te zijn. Dit kan ook een aandachtsvestiging zijn, waarmee de politie aangeeft zich zorgen te maken over een jongere omdat hij veel en vooral ‟s avonds laat op straat rondhangt of omdat de opvoedsituatie zorgelijk oogt. Een aandachtsvestiging of een andere mutatie kan net de druppel zijn, waardoor het onderbuikgevoel bekrachtigd wordt en er voldoende zorgen zijn voor aanmelding bij het JIT. In tabel 3.2 is per jongere weergegeven welke politiemutatie de aanleiding is geweest voor de aanmelding bij het JIT. Tabel 3.2 – Type politiemutatie die aanleiding zijn voor de 1e JIT-aanmelding (N=125)18 Jongeren
Strafbaar feit Hulpverlening/overleg Aandachtsvestiging Andere aanleiding
Aantal
%
55
44.0
2
1.6
66
52.8
2
1.6
Zoals uit tabel 3.2 is af te leiden, gaat het in ruim de helft van de JIT-aanmeldingen niet om een strafbaar feit, maar om een aandachtsvestiging die aanleiding is voor aanmelding van de jongere bij het JIT. Een aandachtsvestiging is een mutatie waarbij geen sprake is van strafbare gedragingen, maar de politie vindt wel dat er sprake is van een zorgwekkende situatie omtrent de persoon. Door het te registreren, vestigt de politie de aandacht op deze zorgen. Naast mutaties die betrekking hebben op een aandachtsvestiging is in 44 procent van de JIT-aanmeldingen de aanleiding wel een straf-
18
. Van de 134 jongeren waarvan informatie van de politie is ontvangen, zijn er negen buiten deze analyse gehouden. Deze jongeren hebben een ongeloofwaardig lange tijd (variërend van 90 tot 714 dagen) tussen het laatste politiecontact en de JIT-aanmelding. Daarom heeft tabel 3.2 betrekking op 125 jongeren.
Hoofdstuk 3 Het JIT in de praktijk -33-
baar feit. In de volgende tabel is van dit laatste type politiemutaties aangegeven om welke type strafbare feiten het gaat en in welke rol de jongere betrokken is bij dit feit. Tabel 3.3 – Omvang en aard van de strafbare feiten die aanleiding zijn voor de 1e JITaanmelding in aantallen (N= 55)19 Rol van de betrokkenheid Verdachte
Betrokkene
Getuige
Slachtoffer
Openbare orde/overlast
2
15
-
-
Vernieling/vandalisme
5
8
-
-
Vermogensdelict zonder geweld
1
2
3
-
Vermogensdelict met geweld
-
-
1
1
Lichte geweldsdelicten
1
4
1
2
Gebruik harddrugs
-
1
-
-
Overige delicten
6
4
-
-
In de meeste gevallen zijn jongeren bij de politie in beeld gekomen wegens overlast en openbare orde problematiek. Daarnaast gaat het ook regelmatig om vernieling en vandalisme. Het delict dat aanleiding geeft voor aanmelding bij het JIT is vrijwel nooit een zwaarder strafbaar feit, zoals drugsdelicten, wapendelicten en zware geweldsdelicten. Sommige JIT-jongeren zijn overigens wel betrokken geweest bij dit type delicten, maar dat is niet het laatste delict geweest dat zij gepleegd hebben voor het JIT. In hoofdstuk 4 komen we hierop terug. 3.2
H e t i n f o r m e r e n v a n de ou de r s
Nadat een jongere bij het JIT is aangemeld en door de politie en de maatschappelijk werker is besproken, wordt de daadwerkelijke JIT-interventie uitgevoerd: het op de hoogte brengen van de jongere en zijn ouders. Naast de snelheid is dit het tweede kernelement van de JIT-aanpak. Er worden verschillende manieren onderscheiden waarop de ouders op de hoogte gebracht kunnen worden. Tabel 3.4 toont hoe vaak de verschillende interventies zijn uitgevoerd. Sommige jongeren komen vaker dan één keer bij het JIT terecht. Daarom is naast het type interventie in tabel 3.4 onderscheid gemaakt in het aantal keer dat een jongere bij het JIT is aangemeld. Aangenomen wordt dat jongeren die vaker dan twee keer bij het JIT aangemeld worden relatief „zware‟ jongeren zijn. Op het profiel van deze jongeren gaan we in het volgende hoofdstuk in. Wat de JIT-interventie betreft, is het voor de handliggend dat bij deze categorie jongeren een zwaardere interventie wordt uitgevoerd, zoals het bespreken van de jongere in het Top 10-overleg. Elke keer dat een jongere bij het JIT wordt aangemeld, noemen we dat een nieuw JIT-contact.
19
. Twee jongeren zijn tegelijkertijd betrokken bij twee verschillende type strafbare feiten. Daarom is de som van het aantal strafbare feiten 57 in plaats van 55.
JIT: een interventie met PIT?
-34-
In tabel 3.4 gaat het dus over JIT-interventies en JIT-contacten:
JIT-interventie: de actie die het JIT neemt nadat een jongere is aangemeld;
JIT-contact: elke aanmelding bij het JIT.
Tabel 3.4 – Uitgevoerde JIT-interventies bij het 1e, 2e, 3e en laatste JIT-contact in percentages van alle uitgevoerde interventies per contact. Cellen met hoogste score zijn gearceerd (N=131).20 Aantal jongeren e
e
3e JIT-contact laatste JIT(N=32) contact (N=27)
1 JIT-contact (N=108)
2 JIT-contact (N=43)
Huisbezoek
38.0
30.2
53.1
14.8
Ouders telefonisch ingelicht
13.9
30.2
12.5
11.1
Ouders via brief ingelicht
0.9
2.3
-
-
22.2
20.9
31.3
29.6
-
-
-
25.9
17.6
9.3
-
3.7
Geen onderzoek, geen actie
8.3
2.3
3.1
3.7
Andere actie
11
16.3
12.5
33.3
Betrokken hulpverlener ingelicht Besproken in Top 10-overleg Na onderzoek geen actie
Uit tabel 3.4 blijkt allereerst dat bijna een derde van de jongeren, 43, voor een tweede keer bij het JIT terechtkomt. Van deze 43 komt ook een aanzienlijk deel een derde keer (32) en vaker (27) bij het JIT terug. Verder blijkt dat het JIT vooral huisbezoeken inzet om de ouders bij het probleemgedrag van de jongeren te betrekken. De huisbezoeken zijn dan ook de meest uitgevoerde JIT-interventie. Zowel bij het 1e JIT-contact als bij meerdere JIT-contacten, gaat men meestal op huisbezoek, behalve bij jongeren die voor een 4e keer of vaker bij het JIT terechtgekomen zijn. Onderstaande casus toont de uitwerking van een huisbezoek op Maarten en zijn moeder. Maarten is niet onder de indruk Maarten is 15 jaar en maakt deel uit van een groep jongeren die regelmatig voor overlast in de buurt zorgt. Naar aanleiding van deze overlast komt het JIT meerdere keren bij het gezin langs. Eerder heeft Maarten al begeleiding gehad van het Vroeg Erbij Team (VET). Dat heeft voor Maarten tot gevolg gehad dat hij gedurende drie maanden om de twee weken contact had met een maatschappelijk werker. Die contacten verliepen volgens de moeder van Maarten erg goed, want de begeleider was een betrokken man en het klikte goed tussen hem en Maarten. Na de drie maanden houdt de begeleiding van het VET op en daarna is er geen contact meer geweest. Bij het eerste JIT-huisbezoek gaat het vooral om een waarschuwing te geven. De moeder van Maarten wordt op de hoogte gebracht van zijn gedrag, maar verder worden er geen afspraken gemaakt. Maarten komt weer in beeld bij de poli-
20
. Niet van alle jongeren is bekend bij welke aanmelding welk JIT-interventie is uitgevoerd. Daarom is het totaal aantallen contacten bij het 1e JIT-contact 108 in plaats van 131.
Hoofdstuk 3 Het JIT in de praktijk -35-
tie wegens diefstal van een fiets en het JIT komt voor de tweede maal langs. Moeder schrikt van de vermeende fietsendiefstal en het feit dat er (weer) politie aan de deur komt. Maarten is totaal niet onder de indruk van het hele gebeuren en vindt het allemaal maar onzin. Volgens moeder heeft Maarten totaal geen respect voor de politie. Het tweede contact resulteert in de afspraak dat een maatschappelijk werker een keer per maand langskomt om te praten met moeder. Verdere afspraken met Maarten worden niet gemaakt. Hij heeft ondertussen een taakstraf gekregen voor de diefstal en heeft daarvoor 26 uur in de keuken van een verzorgingstehuis gewerkt. Verder heeft hij jeugdreclasseringbegeleiding gekregen, maar daar probeert Maarten zich zoveel mogelijk aan te onttrekken. Het voordeel van het JIT zit volgens moeder erin dat zij op de hoogte wordt gehouden van de activiteiten van haar zoon, waar zij geen zicht op heeft. Moeder heeft het contact met de maatschappelijk werker voor haarzelf wel als prettig ervaren; ze kon met iemand praten over allerlei problemen.
Bij de jongeren die vier keer of vaker bij het JIT terechtkomen - de veronderstelde zwaardere categorie - is vaak andere hulpverlening aanwezig die door het JIT wordt ingelicht. Dat het om jongeren gaat met zwaardere problematiek blijkt wel uit het feit dat een kwart van deze jongeren in het Top 10-overleg is besproken. Dit overleg is in het najaar van 2008 speciaal voor de harde kern onder de JIT-jongeren opgezet. Daarnaast worden vaak andere acties ingezet bij jongeren met meer dan drie JITaanmelding, maar dat gebeurt ook regelmatig bij jongeren met een of twee aanmeldingen. Deze andere acties betreffen vaak verdergaande interventies, zoals het betrekken van de Raad voor de Kinderbescherming bij de interventies. Soms gaat de politie met een Raadsmedewerker op huisbezoek of overlegt met de Raad voor de Kinderbescherming over het inzetten van een ITB-traject. Andere acties die genoemd zijn, zijn bemiddelingsgesprekken al dan niet op het politiebureau, straatgesprekken en eenmalig is een mono-casusoverleg gestart. In enkele gevallen is er geen actie uitgevoerd omdat de jongere ouder dan 18 jaar is. Het inlichten van een hulpverlener die reeds bij de jongere betrokken is, is een interventie die zowel bij de eerste als latere contacten regelmatig wordt uitgevoerd. Ook bij het 1e JIT-contact is bij bijna een op de vijf jongeren al een andere hulpverlener betrokken die door het JIT wordt ingelicht. Het aantal keren dat er geen actie wordt ondernomen nadat een jongere is aangemeld, neemt af met het toenemen van het aantal JIT-contacten. Van de jongeren waarbij direct – zonder onderzoek uit te voeren - besloten is om geen actie uit te voeren, komen er drie terug bij het JIT. Van een van deze jongeren is bekend dat bij de eerste drie JIT-contacten een huisbezoek is afgelegd. Bij het laatste JIT-contact is geen actie meer ondernomen. Dit geldt ook voor een aantal jongeren waarbij, nadat een onderzoek is uitgevoerd, besloten is om geen actie uit te voeren. Van deze negentien jongeren waarbij na onderzoek geen actie is ondernomen, worden elf op een later moment weer aangemeld bij het JIT.
JIT: een interventie met PIT?
-36-
Het JIT in de loop der jaren
Hoewel het op basis van onze informatie niet mogelijk is om een overzicht te geven van alle JIT-interventies die op jaarbasis zijn uitgevoerd21, kan wel in beeld gebracht worden hoe de verhouding is tussen de uitgevoerde interventies. Het is interessant om te bekijken of er een ontwikkeling zichtbaar is in het type interventie dat vaak of juist nauwelijks wordt uitgevoerd. Vanzelfsprekend is het JIT in de loop der tijd doorontwikkeld en is er meer routine gekomen in de uitvoering. Dit is terug te zien in tabel 3.5. Tabel 3.5 – Uitgevoerde JIT-interventies in 2006, 2007 en 2008 in relatie tot de jongeren uit de onderzoeksgroep in percentages (N=131) Percentage interventies naar jaar 2006
2007
2008
33.3
26.3
96.2
Ouders telefonisch inlichten
4.8
22.4
7.7
Ouders via brief inlichten
4.8
0
0
33.3
14.5
7.7
Huisbezoek
Betrokken hulpverlener ingelicht Besproken in Top 10-overleg
4.8
1.3
11.5
Na onderzoek geen actie
4.8
14.5
0
Geen onderzoek, geen actie
9.5
17.1
0
33.3
19.7
15.4
Andere actie
Uit de tabel blijkt dat in 2008 bijna altijd een huisbezoek is afgelegd, terwijl dit in 2006 en 2007 hooguit in een derde van de gevallen gebeurde. Voor 2007 is dit te verklaren, omdat het JIT in deze periode met personele problemen kampte. Ter compensatie zijn ouders in dat jaar waarschijnlijk vaak telefonisch door het JIT ingelicht. Ook zijn er steeds minder vaak hulpverleners betrokken geweest bij de jongeren die zijn aangemeld. Een mogelijke verklaring zou kunnen zijn dat de doelgroep lichter is geworden in de loop der tijd, omdat zij minder vaak hulpverleningscontacten hebben. 3.3
Doorverwijzing na het JIT
Nadat stap 1, het inventariseren van de jongeren, en stap 2, het informeren van de ouders, zijn uitgevoerd, wordt een inschatting gemaakt van de benodigde hulp. Indien het JIT van mening is dat er hulp nodig is, dan verwijzen zij de jongere en eventueel zijn ouder(s) door naar de juiste hulpverlening. Tabel 3.6 toont hoe vaak jongeren worden doorverwezen naar hulpverlening en bij welke JIT-aanmelding dit is gebeurd.
21
. Dit heeft onder andere te maken met de samenstelling van de onderzoeksgroep. De datum van aanmelding van de jongeren bij het JIT is niet evenredig verdeeld over de totale periode waarin het JIT operationeel is. Daarnaast is het JIT pas halverwege 2006 begonnen, waardoor in dat jaar minder JIT-interventies uitgevoerd zullen zijn dan in 2007 en 2008.
Hoofdstuk 3 Het JIT in de praktijk -37-
Tabel 3.6 – Aantal jongeren dat door het JIT doorverwezen is en welk JIT-contact (N=131) Jongeren Doorverwijzing Nee Ja, namelijk bij: - 1e JIT-contact - 2e JIT-contact - 3e JIT-contact - onbekend bij welk contact
Aantal
%
102
77.9
29 14 7 3 5
22.1 10.7 5.3 2.3 3.8
De meeste jongeren worden door het JIT niet doorverwezen: dit geldt voor ruim driekwart van de jongeren. Bij deze jongeren is of al een hulpverlener betrokken of het JIT schat in dat het uitdelen van de prikkel voldoende is. De overige 22 procent is wel doorverwezen en uit tabel 3.6 blijkt dat dat meestal gebeurt bij het 1 e JIT-contact; een op de tien jongeren wordt tijdens de eerste keer dat zij bij het JIT terechtkomen, doorverwezen. Daarnaast zijn tien jongeren na een herhaaldelijk aanmelding bij het JIT doorverwezen. Van de jongeren van wie niet bekend is naar aanleiding van welk JIT-contact zij zijn doorverwezen, is wel bekend dat zij vaker dan een keer bij het JIT terecht zijn gekomen. In tabel 3.7 is weergegeven naar welke instanties de jongeren verwezen zijn. Soms wordt er naar meerdere instanties doorverwezen. Tabel 3.7 – Hulpverleningsinstantie waar de jongeren naar verwezen zijn (N=29)22 Aantal VET
17
Bureau Jeugdzorg
6
Raad voor de Kinderbescherming
6
Algemeen Maatschappelijk werk
3
Andere hulpverleningsinstanties
2
Het meeste worden jongeren doorverwezen naar het Vroeg Erbij Team, het VET, zo is te zien in tabel 3.7. Tien van de zeventien doorverwijzingen naar het VET zijn gedaan na het 1e JIT-contact. Marion uit onderstaande casus is ook doorverwezen naar het VET. Hoewel ze zelf niet erg positief is over het VET, hebben zowel zijzelf als haar moeder toch wel baat gehad bij de hulpverlening.
22
. De som van het aantal instanties uit tabel 3.7 is meer dan het aantal jongeren dat doorverwezen is, omdat er soms naar meer dan één instantie wordt doorverwezen.
JIT: een interventie met PIT?
-38-
Marion en haar moeder krijgen hulp van het Vroeg Erbij Team Marion is 18 jaar en heeft in de jaren ervoor met een meidengroep veel rondgehangen bij een winkelcentrum. Ondanks de geringe ernst van de politiecontacten, zijn de registraties niettemin de aanleiding voor het JIT om een huisbezoek af te leggen. De moeder van Marion is er niet echt van onder de indruk , want ze kent de politiefunctionaris goed. Moeder en dochter gaan in op het aanbod van de maatschappelijk werker om Marion door te verwijzen naar het VET. Moeder zag vanwege haar eerdere slechte ervaringen met de hulpverlening hier in eerste instantie weinig heil in, maar ging toch akkoord omdat zij niet meer op een normale manier met Marion kon communiceren. Moeder kan een grote mond krijgen en bij conflicten loopt Marion weg. Voor moeder hebben de contacten met de maatschappelijk werker goed uitgepakt. In haar bijzijn kon moeder wel met Marion praten. Ze heeft ook geleerd om het gedrag van Marion positief te benaderen. Dat kost moeder wel moeite maar ze ziet wel dat het werkt. Marion zelf zegt weinig te hebben gehad aan de maatschappelijk werkster. Ze wilde geen privézaken aan een vreemd iemand vertellen. Voor haar hadden de contacten niet gehoeven, want het helpt toch niet, maar ze heeft het voor haar moeder gedaan.
Daarnaast worden jongeren vaker doorverwezen naar Bureau Jeugdzorg, soms middels een zorgformulier, en naar de Raad voor de Kinderbescherming. Enkele jongeren hebben via de Raad voor de Kinderbescherming een ITB-traject opgelegd gekregen. Naar deze instanties wordt zowel bij het eerste als bij meerdere JIT-contacten doorverwezen. Als redenen voor het doorverwijzen voert het JIT vaak aan dat er zorgen zijn over het afglijden van de jongere. In sommige gevallen is de jongere nog niet in de criminaliteit beland, maar vreest men hier wel voor omdat de jongere met verkeerde vrienden omgaat. Andere jongeren zijn al aan het afglijden en is de reden voor doorverwijzing om erger te voorkomen. Daarnaast bevinden doorverwezen jongeren zich vaak in een zorgelijke situatie. Dit kan de opvatting van ouders zijn, van het JIT of van beiden. Samen met de ouders wordt dan besloten de jongere door te verwijzen. 3.4
Resumé
De wijze waarop het JIT in de praktijk functioneert, is in dit hoofdstuk onder de loep genomen. Daarbij is in het bijzonder gekeken naar de wijze waarop uitvoering wordt gegeven aan de methodische uitgangspunten van het JIT. Het gaat om de volgende drie aspecten: de snelheid van de interventie, het informeren van de ouders en een op maat gesneden aanpak. Uit dit hoofdstuk blijkt dat het JIT in de praktijk dicht bij haar uitgangspunten blijft en daar in de loop der jaren steeds dichterbij is gekomen. Wat betreft de snelheid waarmee het JIT reageert op het politiecontact wat de aanleiding is om de jongere bij het JIT aan te melden, blijkt dat de meeste jongeren binnen twee weken na het politiecontact binnen het JIT besproken worden. Deze snelheid is in de loop der jaren toegenomen: in 2006 duurde het gemiddeld nog dertien dagen voor
Hoofdstuk 3 Het JIT in de praktijk -39-
de reactie op het politiecontact volgde, in 2007 was dat negen dagen en in 2008 nog maar vijf dagen. Dit betekent dus dat de JIT-jongeren in 2008 binnen een week nadat zij met de politie in aanraking zijn gekomen, bij het JIT terecht zijn gekomen. Ook het tweede methodische uitgangspunt, het informeren van de ouders, blijkt in de praktijk vaak uitgevoerd te worden zoals het JIT het voorstaat. In principe legt het JIT bij alle jongeren die nog geen contacten hebben met andere hulpverleners een huisbezoek af. Uit de cijfers over de uitgevoerde JIT-interventies blijkt dat het huisbezoek de meeste uitgevoerde JIT-interventie is, gevolgd door het inlichten van een reeds betrokken hulpverlener. Daaruit kan geconcludeerd worden dat het JIT inderdaad de ouders meestal via een huisbezoek informeert of contact opneemt met een betrokken hulpverlener. Ook hier is een positieve ontwikkeling zichtbaar door de jaren heen. In 2006 en 2007 kreeg ongeveer een derde van de jongeren het JIT op huisbezoek, terwijl in 2008 bijna altijd een huisbezoek is afgelegd. In 2007 heeft het JIT personele problemen en zijn ouders vaak telefonisch door het JIT ingelicht. Naast een huisbezoek of het inlichten van een reeds betrokken hulpverlener voert het JIT ook andere, aan de situatie en jongeren aangepaste, interventies uit. Vooral bij de jongeren die vaak bij het JIT terugkomen, maar ook bij jongeren die voor het eerst bij het JIT worden aangemeld, lijkt het JIT naar de beste interventie te zoeken. Zo heeft het JIT meerdere keren bemiddelingsgesprekken en straatgesprekken gevoerd en een keer een mono-casusoverleg georganiseerd. Het JIT zoekt dus naar een op maat gesneden aanpak, het derde methodische uitgangspunt. Tot slot blijkt dat het JIT ruim driekwart van de jongeren niet doorverwijst naar een hulpverleningsinstanties. Kennelijk vindt het JIT het bij deze jongeren niet nodig om ze door te verwijzen of het gaat om jongeren die al contact hebben met een hulpverlener. De meeste jongeren die wel worden doorverwezen, worden aangemeld bij het VET. Het VET is bedoeld voor jongeren die nog geen strafrechtelijke contacten hebben. De vraag is of de meeste JIT-jongeren inderdaad nog relatief weinig problemen hebben. In het volgende hoofdstuk gaan we hier op in.
Hoofdstuk 4 De opbrengsten voor de JIT-jongeren in beeld -41-
4.
De opbrengsten voor de JIT-jongeren in beeld
In hoofdstuk 2 zijn de beoogde doelstellingen en de doelgroep van het JIT beschreven. Een van de doelstellingen is het verminderen van de achterliggende problematiek van de jongeren die behoren tot de beoogde doelgroep. In dit hoofdstuk beschrijven we het profiel van de werkelijk bereikte doelgroep en gaan we in op de opbrengsten die het JIT bij deze doelgroep heeft behaald. Voor dit hoofdstuk is informatie gebruikt die van de zes bij het JIT betrokken instanties over een groep JIT-jongeren is verzameld. In paragraaf 1 lichten we de wijze waarop deze gegevens zijn verzameld toe. Daarna, in de tweede paragraaf, wordt het profiel van de jongeren beschreven en in de derde paragraaf wordt ingezoomd op de verandering in de problematiek van de jongeren in het jaar na het JIT ten opzichte van het jaar daarvoor; de opbrengsten van de JITinterventie. 4.1
D e on d e r z oe k s g r oe p e n de v e r z a m e l de g e ge v e n s
Voordat we overgaan tot de beschrijving van de jongeren en de opbrengsten van het JIT, wordt eerst ingegaan op de mogelijkheden en onmogelijkheden van de gegevens die de basis vorm van dit hoofdstuk. Allereerst lichten we toe welke informatie bij welke instanties verzameld is. Daarna geven we de beperkingen van de verzamelde informatie aan. 4.1.1
Welke instanties en welke informatie
Voor dit onderzoek zijn 150 jongeren geselecteerd die in 2007 of 2008 bij het JIT zijn aangemeld. Zoals in het vorige hoofdstuk is aangegeven, zijn er zeven jongeren afgevallen, waardoor dit hoofdstuk op 143 jongeren betrekking heeft. Er is geen steekproef getrokken maar alle jongeren die in de periode januari 2007 tot en met juli 2007 of de periode januari 2008 tot en met 17 mei 2008 bij het JIT zijn aangemeld, zijn in de onderzoeksgroep opgenomen.23 Voor een uitgebreide uitleg over de wijze van selectie verwijzen we naar hoofdstuk 1, paragraaf 2.2. Van de 143 jongeren is informatie opgevraagd bij de politie, het Maatschappelijk werk Walcheren, Bureau Jeugdzorg, de Raad voor de Kinderbescherming, de jeugdgezondheidszorg en de afdeling Leerplicht van de gemeente Vlissingen. Enkele van deze instanties bestaan uit verschillende dienstonderdelen. Voor dit onderzoek zijn de volgende diensten geraadpleegd: bij het Maatschappelijke werk Walcheren zijn de diensten Algemeen Maatschappelijk werk (AMW) en Schoolmaatschappelijk werk (SMW) geraadpleegd, bij Leerplicht is naast de leerplichtregistratie ook het registratiesysteem van het Regionale Meld- en Coördinatiepunt voor voortijdig schoolverlaten geraad-
23
. Door op deze wijze de onderzoeksgroep samen te stellen, is het niet zinvol om significantietoetsen uit te voeren om vast te stellen of de gevonden verschillen voor de hele groep gelden. Omdat elke gevonden verschil betrekking heeft op de hele groep, geldt dit automatisch voor de hele groep.
JIT: een interventie met PIT?
-42-
pleegd en bij Bureau Jeugdzorg is de afdeling Screening, de jeugdreclassering en de gezinsvoogdij geraadpleegd. Het Advies- en Meldpunt Kindermishandeling (AMK) is ook onderdeel van Bureau Jeugdzorg, maar hanteert een andere registratiesysteem. Vanwege waarborgen omtrent de privacy van personen was het niet mogelijk om informatie uit dit systeem te verkrijgen. Per instantie is een vragenlijst opgesteld waarop per jongere de beschikbare informatie uit het registratiesysteem geanonimiseerd kon worden ingevuld. Van alle 143 jongeren is bij elke instantie om informatie gevraagd, maar dat betekent niet dat door alle organisaties over alle 143 jongeren informatie is aangeleverd, omdat niet alle jongeren bij elke instantie bekend zijn. De Raad voor de Kinderbescherming is bijvoorbeeld een tweedelijnsorganisatie waar niet alle jongeren mee te maken krijgen. Daarnaast is zowel het vullen van een registratiesysteem als het invullen van de vragenlijst handwerk en daardoor ontbreekt er soms informatie. In tabel 4.1 is op een rij gezet hoeveel jongeren bij de geraadpleegde organisaties bekend zijn. Een opmerking die hierbij gemaakt moet worden, is dat „bekend zijn‟ in dit geval niet bij elke organisaties dezelfde betekenis heeft. De Jeugdgezondheidszorg en Leerplicht moeten van elke jongere die in de gemeentelijke basisadministratie van de gemeente voorkomt, informatie hebben. Daarentegen betekent „bekend zijn‟ bij de politie, het maatschappelijke werk, Bureau Jeugdzorg en de Raad voor de Kinderbescherming dat er zorgen of negatieve signalen over de ontwikkeling van de jongere zijn. Doordat niet alle jongeren bij alle instanties bekend zijn, hebben niet alle gegevens in dit hoofdstuk betrekking op alle 143 jongeren. Per tabel wordt daarom in de tabeltitel aangegeven op hoeveel jongeren de informatie betrekking heeft. Tabel 4.1 – Aantal jongeren dat bekend is bij de geraadpleegde instanties voor en/of na het JIT (N=143) Aantal
%
Politie
134
93.7
Maatschappelijk werk Walcheren, dienst: - Algemeen Maatschappelijk werk (JIT-administratie) - Schoolmaatschappelijk werk
131 23
91.6 16.1
Bureau Jeugdzorg
66
46.6
Raad voor de Kinderbescherming
69
48.3
Leerplicht
143
100
Jeugdgezondheidszorg
142
99.3
Bij Leerplicht en de Jeugdgezondheidszorg zijn (bijna) alle jongeren bekend. Zoals gezegd, zou dat ook zo moeten zijn. Bij de overige instanties blijkt uit tabel 4.1 dat de meeste jongeren ook bekend zijn bij de politie en bij het Algemeen Maatschappelijk werk. Ook dit is logisch omdat een politiecontact de aanleiding is voor de aanmelding bij het JIT en het Algemeen Maatschappelijk werk de JIT-administratie voert. Eigenlijk zouden daarom alle jongeren bekend moeten zijn bij deze instanties. Bij navraag
Hoofdstuk 4 De opbrengsten voor de JIT-jongeren in beeld -43-
bij de politie bleken ook de overige negen jongeren bij de politie bekend te zijn, maar per abuis niet bij de informatieverzameling meegenomen te zijn. Voor een aantal van deze jongeren die niet in de JIT-administratie voorkomen, geldt dat zij al bekend waren bij de Raad voor de Kinderbescherming en daarom niet in de JIT-administratie zijn opgenomen. Verder blijkt uit tabel 4.1 dat bijna de helft van de jongeren ook bekend is bij Bureau Jeugdzorg en bij de Raad voor de Kinderbescherming. Het kan hierbij ook gaan om contacten uit het verleden. Kennelijk spelen er bij een deel van de doelgroep van het JIT op de achtergrond problemen of zijn er zorgen om de jongeren. 4.1.2
Beperkingen van de informatie
In voorgaande tekst is al aangestipt dat over enkele jongeren informatie van de politie ontbreekt. Ook door Bureau Jeugdzorg en de Raad voor de Kinderbescherming is van enkele jongeren geen informatie aangeleverd is, terwijl uit andere bronnen duidelijk is geworden dat deze jongeren wel bekend zijn bij desbetreffende instantie. Bij Bureau Jeugdzorg zijn van deze zeven jongeren de belangrijkste gegevens op een later tijdstip verzameld. De informatie afkomstig van Leerplicht is compleet wat betreft het aantal jongeren dat bekend is, maar de informatie heeft inhoudelijk de nodige beperkingen. Leerplicht is afhankelijk van de informatie die scholen aanleveren over verzuim. Lange tijd hebben de scholen op Walcheren dit nauwelijks gedaan. Daarom geeft de informatie van Leerplicht maar voor een beperkt deel inzicht in de situatie van de jongeren. Vanaf augustus 2006 is de samenwerking tussen Leerplicht en de scholen langzaam op gang gekomen, waardoor vanaf dat moment de meldingen toenemen, maar dit heeft niets te maken met de werkelijke omvang van het verzuim. Het gevolg is dat slechts van enkele jongeren leerplichtinformatie bekend is en kan er dus niets gezegd worden over het aantal jongeren dat regelmatig verzuimt, regelmatig van school wisselt of is blijven zitten. Een deel van de leerplichtinformatie wordt in dit hoofdstuk daarom buiten beschouwing gelaten. Tot slot de informatie van de Jeugdgezondheidszorg. Vanwege juridische beperkingen ingegeven door privacy-aspecten heeft de Jeugdgezondheidszorg, ondanks een toezegging vooraf, alleen informatie over de jongeren aan kunnen leveren zonder het unieke nummer. Hoewel de informatie wel op persoonniveau is aangeleverd, was het door deze beperking niet mogelijk om de informatie van de Jeugdgezondheidszorg te koppelen aan de informatie van de andere instanties en zo onderlinge relaties in beeld te brengen. Over de Jeugdzorginformatie kunnen daarom alleen maar op groepsniveau uitspraken gedaan worden. Daar waar mogelijk is de informatie van de Jeugdgezondheidszorg in dit hoofdstuk verwerkt. 4.2
H e t p r of i e l v a n d e J I T - j o n ge r e n
In deze paragraaf geven we een beschrijving van de bereikte doelgroep door het profiel van de 143 onderzochte JIT-jongeren te beschrijven. Allereerst gaan we in op de demografische kenmerken en de gezins- en schoolsituatie van de jongeren. Daarna
JIT: een interventie met PIT?
-44-
beschrijven we de voorgeschiedenis met de hulpverlening en justitiële instanties in de totale periode voordat de jongeren bij het JIT terechtkomen en de aanmeldproblematiek op het moment van de 1e JIT-aanmelding. 4.2.1
Demografische gegevens
JIT-jongeren zijn vooral jongens: 84 procent van de jongeren is jongen en zestien procent is meisje. In tabel 4.2 is de leeftijdsverdeling van de groep jongeren te zien. Tabel 4.2 - Leeftijd bij het 1e JIT-contact (N=142) Aantal
%
Jonger dan 10 jaar
2
1.4
10-11 jaar
11
7.7
12-13 jaar
23
16.2
14-15 jaar
35
24.7
16-17 jaar
56
39.5
18 t/m 20 jaar
8
5.6
21 t/m 23 jaar
6
4.2
24 jaar
1
0.7
Uit tabel 4.2 blijkt dat de meeste jongeren, tachtig procent, op het moment van hun eerste JIT-contact tussen de 12 en 18 jaar zijn. Daarnaast is ongeveer een tiende van de jongeren 18 jaar of ouder en een tiende is jonger dan 12 jaar. De oudere jongeren zijn voor de wet volwassen. Dit betekent dat deze jongeren niet meer naar Bureau Jeugdzorg of de Raad gestuurd kunnen worden. De jongeren die nog geen 12 jaar zijn, vallen nog niet onder het jeugdstrafrecht en kunnen daarom niet vervolgd worden. Dit betekent echter niet dat zij niet als verdachte van een strafbaar feit in het politiesysteem voor kunnen komen. De etniciteit van de jongeren hebben we op basis van de verzamelde informatie niet vast kunnen stellen, omdat de meeste organisaties daar niet (structureel) op registreren. De politie registreert bijvoorbeeld alleen het geboorteland. Bij de instanties die wel bijhouden wat het land van herkomst van jongeren is, zoals de Raad voor de Kinderbescherming of Bureau Jeugdzorg, zijn lang niet alle jongeren bekend. Uit de informatie van deze instanties blijkt dat verreweg het grootste deel van de jongeren in Nederland geboren is. Gezinsituatie
In tabel 4.3 is weergegeven hoe de gezinssituatie van de jongeren eruit ziet. Er is hier uitgaan van de situatie waarin de jongeren zelf wonen. Als de biologische ouders van de jongere nog bij elkaar zijn, maar de jongere woont in een opvanginstelling dan is dit laatste als gezinssituatie aangehouden.
Hoofdstuk 4 De opbrengsten voor de JIT-jongeren in beeld -45-
Tabel 4.3 – De gezinssituatie van de jongeren (N=84) Aantal
%
Biologische ouders
43
51.2
Eenoudergezin
28
33.3
Biologische ouder + nieuwe partner
8
9.5
Pleeggezin
2
2.4
Andere woonsituatie
3
3.6
Uit tabel 4.3 blijkt dat de meeste jongeren, van wie de gezinssituatie bekend is, nog bij hun beide biologische ouders wonen. Daarnaast woont een derde van de jongeren bij één ouder. In deze eenoudergezinnen gaat het voornamelijk om jongeren die bij hun biologische moeder wonen. In één geval woont een jongere bij zijn biologische vader en een jongere woont bij een pleegmoeder. Daarnaast wonen acht jongeren bij een van de biologische ouders met een nieuwe partner. In de meeste gevallen (6) gaat het om de biologische moeder. Van de 69 jongeren die bij de Raad voor de Kinderbescherming bekend zijn, zijn van bijna een derde van de jongeren (21) de ouders gescheiden. De meeste jongeren waarvan de omvang van het gezin bekend is, komen niet uit grote gezinnen; de helft van de jongeren heeft één broer of zus en bijna een derde heeft twee broers en/of zussen. De overige twintig procent van de jongeren heeft drie tot vijf broers en/of zussen. Schoolsituatie
In tabel 4.4 is het type onderwijs dat de jongeren volgen, weergegeven. De informatie is afkomstig van Leerplicht en is aangevuld met informatie van het Maatschappelijk werk en Bureau Jeugdzorg. Hieruit blijkt dat tien jongeren nog basisonderwijs volgen, waarvan er drie op het speciaal basisonderwijs zitten. Daarnaast volgen nog dertien jongeren speciaal onderwijs op het voortgezet onderwijs en vier jongeren praktijkonderwijs. In totaal zijn er daarmee minimaal twintig jongeren die een vorm van onderwijs volgen dat is gericht op leerlingen die extra begeleiding en ondersteuning nodig hebben. Verder volgen 49 jongeren onderwijs op het ROC en van 20 jongeren is bekend dat ze op het voortgezet onderwijs zitten, maar het niveau is onbekend. Van de jongeren op het ROC is bekend dat achttien onderwijs volgen op niveau 2 en vijftien op niveau 3 of 4. Enkele jongeren volgen geen onderwijs of onderwijs in detentie.
JIT: een interventie met PIT?
-46-
Tabel 4.4 – Onderwijstype van de jongeren (N=143)
Basisonderwijs
Aantal
%
10
7.0
HAVO
6
4.2
VMBO
15
10.5
4
2.8
Speciaal voortgezet onderwijs
13
9.1
Voortgezet onderwijs, type onbekend
20
14.0
ROC
49
34.2
Onderwijs in detentie
2
1.4
Geen onderwijs, maar werk
3
2.1
Geen onderwijs
3
2.1
18
12.6
Praktijkonderwijs
Onbekend
Naast de informatie van Leerplicht, Bureau Jeugdzorg en het Maatschappelijk werk is ook van de Jeugdgezondheidszorg informatie ontvangen over de schoolcarrière. De Jeugdgezondheidszorg heeft aangegeven welke jongeren een vorm van speciaal onderwijs volgen. Omdat de informatie van de Jeugdgezondheidszorg niet aan de informatie van de overige instanties te koppelen is24, wordt dit in een aparte tabel besproken. Tabel 4.5 – Een vorm van speciaal onderwijs volgens de Jeugdgezondheidszorg (N=143) Aantal
%
Speciaal basisonderwijs
16
11.2
Voortgezet speciaal onderwijs
17
11.9
Praktijkonderwijs
5
3.5
Rebound-traject
1
0.7
Volgens de Jeugdgezondheidszorginformatie hebben zestien jongeren op het basisonderwijs op een school voor speciaal onderwijs gezeten. Daarnaast zijn er 23 jongeren die op het voortgezet onderwijs een aangepaste vorm van onderwijs volgen; zeventien jongeren volgen speciaal onderwijs op het voorgezet onderwijs, vijf jongeren gaan naar het praktijkonderwijs en één jongere heeft een Rebound-traject doorlopen. Van de totale groep hebben drie jongeren uiteindelijk kunnen instromen in het reguliere voortgezet onderwijs; twee daarvan hebben speciaal basisonderwijs gevolgd en een jongere is via het Rebound-traject weer teruggekeerd op het regulier voorgezet onderwijs.
24
. Zie voor een uitleg 4.1.2.
Hoofdstuk 4 De opbrengsten voor de JIT-jongeren in beeld -47-
4.2.2
Voorgeschiedenis en aanmeldproblematiek
In deze subparagraaf wordt beschreven hoe de voorgeschiedenis met betrekking tot de hulpverlening en strafrechtelijke instanties en de problematiek van de jongeren eruit ziet in de periode voordat zij bij het JIT terechtkomen. Daarbij zal ingezoomd worden op de problemen van de jongeren op het moment dat zij bij het JIT aangemeld worden. De strafrechtelijke voorgeschiedenis
De meeste jongeren hebben, voordat zij bij het JIT komen, al een verleden bij de politie. De eerste keer dat de jongeren met de politie in aanraking komen, zijn sommige jongeren nog erg jong, zoals in figuur 4.1 te zien is; veertien jongeren zijn bij hun eerste politiecontact jonger dan 12 jaar. De gemiddelde leeftijd van de jongeren tijdens het 1e politiecontact is 13 jaar en 7 maanden. Figuur 4.1 – Leeftijd bij 1e politiemutatie in aantallen (N=143)
24
25
22
21
20
15 15
11 10
7
6
6 4
5
1
1
7
8
2
2
18
19
1
1
21
23
0 9
10
11
12
13
14
15
16
17
Leeftijd in jaren Politiecontacten hebben niet alleen betrekking op strafbare feiten,maar ook op contacten waarbij de politie haar zorgen omtrent een jongere als een aandachtsvestiging registreert of deze zorgen meldt bij Bureau Jeugdzorg middels een zorgformulier. In tabel 4.6 onderscheiden we vier typen politiemutaties. Tabel 4.6 – Type politiemutaties van de jongeren in de totale periode voor aan het JIT (N=134) Jongeren Aantal
%
Contacten Aantal
107
79.9
432
Hulpverlening
15
11.2
25
Aandachtsvestiging
90
67.2
201
Zorgmeldingen
16
11.9
16
Strafbaar feit/overtreding
JIT: een interventie met PIT?
-48-
Uit tabel 4.6 blijkt dat de meeste jongeren minstens een keer vanwege een strafbaar feit met de politie in aanraking zijn gekomen. Daarnaast komt tweederde van de jongeren in het politiesysteem voor met een aandachtsvestiging. Wanneer er naar het aantal contacten wordt gekeken, lijkt het alsof alle jongeren veel politiecontacten hebben; gemiddeld hebben de jongeren vier contacten per persoon. Maar wanneer er verder wordt ingezoomd, blijkt een onevenredig aantal contacten voor rekening te komen van enkele jongeren. De meeste jongeren hebben namelijk minder dan drie contacten, terwijl een kleine groep ruim boven de tien contacten komt. In tabel 4.7 zoomen we nader in op de politiemutaties waarbij een strafbaar feit de aanleiding voor het contacten was. Tabel 4.7 – Aard en aantal strafbare feiten uitgesplitst naar de rol van de jongeren in de periode voorafgaand aan het JIT (N=134) Rol van de betrokkenheid verdachte
betrokkene
getuige
slachtoffer
Openbare orde/overlast
11
37
-
-
Vernieling/vandalisme
34
32
8
2
Vermogensdelict zonder geweld
37
13
9
17
3
-
1
1
Lichte geweldsdelicten
16
12
9
8
Zware geweldsdelicten
5
-
2
-
Softdruggebruik
-
2
-
-
Harddruggebruik
-
2
-
-
Harddrughandel
1
-
-
-
Wapengebruik
1
-
-
-
Zedendelicten
3
3
-
-
Vermogensdelict met geweld
Overige delicten TOTAAL aantal contacten
24
27
2
2
174
192
33
33
Uit tabel 4.7 valt op te maken dat de meeste jongeren als verdachte of betrokkene in het politiesysteem voorkomen voor lichte feiten zoals openbare ordeproblematiek, vernieling en vermogensdelicten zonder geweld. Handel in softdrugs en wapenbezit komen in het geheel niet voor en zijn derhalve niet in de tabel opgenomen. De overige delicten waarbij de jongeren vooral als verdachte of betrokkene geregistreerd staan, zijn veelal verkeersovertredingen zoals het rijden zonder helm en rijden onder invloed. Naast verdachte of betrokkene kan men getuige of slachtoffer zijn van een strafbaar feit. Bij vermogensdelicten zonder geweld zijn de jongeren relatief vaak slachtoffer. In totaal zijn 33 jongeren in de periode voor het JIT getuige en ook 33 jongeren slachtoffer van een strafbaar feit. Dat de jongeren niet alleen als verdachte of betrokkene in het politiesysteem voorkomen, blijkt ook uit het vorige hoofdstuk waarin werd beschreven dat het politiecontact, dat aanleiding gaf voor aanmelding bij het JIT, in meer dan de helft van de gevallen geen strafbaar feit betrof (zie tabel 3.3). Vaak was een
Hoofdstuk 4 De opbrengsten voor de JIT-jongeren in beeld -49-
politiemutatie waarin de aandacht op de jongere werd gevestigd de aanleiding om een jongere bij het JIT aan te melden. Naast politiecontacten kunnen jongeren in een strafrechtelijk kader ook contact hebben met de Raad voor de Kinderbescherming of met de jeugdreclassering. De Raad voor de Kinderbescherming is in een strafrechtelijk kader betrokken bij jongeren die verdacht worden van een strafbaar feit. Elke jongere tegen wie de politie vanwege een strafbaar feit een proces-verbaal opmaakt of die in verzekering is gesteld, wordt gemeld bij de Raad voor de Kinderbescherming. Wanneer de Raad voor de Kinderbescherming daartoe aanleiding ziet, zal een Raadsonderzoeker een onderzoek uitvoeren naar de situatie van de jongere. Dit wordt een basisonderzoek, ook wel Baro, genoemd. Wanneer tijdens het basisonderzoek blijkt dat er veel meer aan de hand is, dan volgt een zogenoemd „uitgebreid strafonderzoek‟. In tabel 4.8 is weergegeven hoeveel jongeren een van beide onderzoeken hebben gehad voor het JIT. Tabel 4.8 – Aard en aantal raadsonderzoeken in een strafrechtelijk kader in de periode voor het JIT (N=143)
Basisonderzoek (Baro) Uitgebreid strafonderzoek TOTAAL
Aantal jongeren
Aantal onderzoeken
28
49
3
3
Nvt.
52
Er zijn 28 jongeren die - voordat zij bij het JIT terecht zijn gekomen - in een strafrechtelijk kader contact met de Raad hebben gehad. Bij de meeste jongeren gaat het om één of twee basisonderzoeken, een enkeling heeft er meer gehad tot maximaal vijf. Daarnaast hebben drie jongeren ieder één keer een uitgebreid strafonderzoek gehad. Op basis van het uitgevoerde onderzoek geeft de Raad voor de Kinderbescherming advies over het schorsen van de voorlopige hechtenis of over de op te leggen straf of maatregelen. Vaak adviseert de Raad voor de Kinderbescherming daarbij om de jongeren door de jeugdreclassering te laten begeleiden. Er worden drie typen begeleiding onderscheiden die ieder verschillende varianten kennen. De eerste maatregel is de maatregel Hulp & Steun. Deze wordt als voorwaarde opgelegd bij een beslissing van een justitiële autoriteit, zoals een rechter, een Officier van Justitie, de rechtercommissaris of de raadkamer. De maatregel Hulp & Steun heeft een gedwongen karakter, in tegenstelling tot de maatregel Toezicht & Begeleiding. Deze maatregel wordt niet door een justitiële autoriteit opgelegd, maar op verzoek van de Raad voor de Kinderbescherming. De maatregel Toezicht & Begeleiding is echter niet vrijblijvend, want als een jongere zich eraan onttrekt, kan dat strafrechtelijke gevolgen hebben. De ITBmaatregelen - voluit Individuele Traject Begeleiding - zijn intensieve begeleidingsmaatregelen gericht op een specifieke doelgroep.
JIT: een interventie met PIT?
-50-
De jeugdreclassering is onderdeel van Bureau Jeugdzorg en voert de jeugdreclasseringsmaatregelen uit. In tabel 4.9 is weergegeven met welke vormen van jeugdreclassering de jongeren te maken hebben gehad. Tabel 4.9 – Aard en aantal jeugdreclasseringsmaatregelen in de periode voor het JIT (N=143) Aantal jongeren
Aantal maatregelen
Maatregel Hulp & Steun
4
4
Maatregel Toezicht & Begeleiding
4
4
ITB Criem
0
0
ITB Harde kern
0
0
Nvt.
4
TOTAAL
In totaal zijn acht jongeren in het jaar voor het JIT begeleid door de jeugdreclassering. Bij vier jongeren ging het om Toezicht & Begeleiding en vier jongeren om een maatregel Hulp & Steun bij een voorwaardelijke veroordeling. Geen van de jongeren heeft meer dan één keer een jeugdreclasseringsmaatregel gehad voor het JIT. De hulpverleningsgeschiedenis
Naast de contacten met instanties in een strafrechtelijk kader kunnen de jongeren ook contacten hebben met de hulpverlening. Hierna wordt nagegaan met welke hulpverleningsinstanties de jongeren contact hebben en waarom. Achtereenvolgens wordt ingegaan op de contacten van de jongeren met de Raad voor de Kinderbescherming, Bureau Jeugdzorg, het Algemeen en Schoolmaatschappelijk werk, Leerplicht en de Jeugdgezondheidszorg. Naast de rol bij jeugdstrafzaken kan de Raad voor de Kinderbescherming ook in een civielrechtelijk kader betrokken zijn bij jongeren. Bijvoorbeeld wanneer de ouders de opvoeding niet aan lijken te kunnen en de ontwikkeling van een kind of jongeren in het gedrang komt. De Raad voor de Kinderbescherming kan dan een beschermingsonderzoek uitvoeren om de situatie van het kind te beoordelen. Naast het beschermingsonderzoek kunnen jongeren ook in een civielrechtelijk kader met de Raad voor de Kinderbescherming in contact komen als zijn ouders gaan scheiden en de rechter moet bepalen wat er met de kinderen gebeurt. In beide gevallen geeft de Raad voor de Kinderbescherming advies aan de rechter. In tabel 4.10 is weergegeven hoeveel jongeren voor het JIT civielrechtelijke raadscontacten hebben gehad.
Hoofdstuk 4 De opbrengsten voor de JIT-jongeren in beeld -51-
Tabel 4.10 – Aard en aantal raadsonderzoeken in een civielrechtelijk kader in de periode voor het JIT (N=143)
Beschermingsonderzoek
Aantal jongeren
Aantal onderzoeken
13
18
Scheiding en omgangzaken
5
8
Overige contacten beschermingszaken
1
2
Nvt.
28
TOTAAL
Er zijn twaalf jongeren waarnaar de Raad voor de Kinderbescherming in de periode voor het JIT een beschermingsonderzoek heeft uitgevoerd. Bij drie jongeren is meer dan een keer een beschermingsonderzoek uitgevoerd. Verder zijn vijf jongeren in het kader van een scheidingsprocedure van de ouders bij de Raad voor de Kinderbescherming. Bijna al deze jongeren hebben meer dan een raadscontact op dit terrein. Tot slot is een jongere meerdere keren bij de Raad voor de Kinderbescherming terechtgekomen omdat, ondanks eerdere beschermingsonderzoeken en maatregelen, bleek dat de opvoedingssituatie niet verbeterd was. Wanneer een rechter op basis van het beschermingsonderzoek dat de Raad heeft uitgevoerd, besluit een kinderbeschermingsmaatregel op te leggen, wordt dat uitgevoerd door een instelling voor gezinsvoogdij. De gezinsvoogdij-afdeling van Bureau Jeugdzorg is de instantie die beschermingsmaatregelen uitvoert. De meest voorkomende maatregel is de ondertoezichtstelling (OTS). Bij deze maatregel wordt een gezinsvoogd van Bureau Jeugdzorg toegewezen aan de jongere, die de jongere en zijn ouders begeleidt bij het oplossen van de opvoedingsproblemen. Indien blijkt dat de OTSmaatregel onvoldoende is, kan een maatregel na OTS worden opgelegd. Dit is een verderstrekkende maatregel waarbij de ouders gedwongen uit het ouderlijk gezag ontheven kunnen worden.25 Bij een OTS-maatregel kan een machtiging tot uithuisplaatsing (UHP) worden afgegeven. In dat geval mag de gezinsvoogd een jongere in een andere woonsituatie laten plaatsen. In tabel 4.11 zijn de verschillende maatregelen die ooit voor het JIT zijn opgelegd, weergegeven. Van niet alle jongeren is bekend of er een machtiging UHP is afgegeven, daarom kan er sprake zijn van een onderrapportage van het aantal machtigingen UHP.
25
. Deze maatregel wordt alleen opgelegd als blijkt dat ondanks de OTS-maatregel er nog steeds sprake is van een ernstige bedreiging van de belangen van het kind en de ouders ongeschiktheid of onmachtig blijken te zijn om te zorgen voor een goede opvoedsituatie.
JIT: een interventie met PIT?
-52-
Tabel 4.11 – Aard en aantal kinderbeschermingsmaatregelen in de periode voor het JIT (N=143) Aantal jongeren
Aantal maatregelen
OTS waarvan: - met machtig uithuisplaatsing
6 2
6 2
Maatregel na OTS
1
2
Nvt.
8
TOTAAL
Zes jongeren zijn voor het JIT ondertoezicht gesteld van een gezinsvoogd waarbij in ieder geval bij twee de rechter ook een machtiging tot uithuisplaatsing heeft afgegeven. Bij een van de zes jongeren is de OTS opgeheven voor aanvang van het JIT. Van de overige vijf loopt de maatregel door tijdens de JIT-aanmelding. Bij één jongere is de OTS omgezet in een maatregel na OTS. Naast de jeugdreclassering en de gezinsvoogdij heeft Bureau Jeugdzorg nog enkele andere afdelingen en diensten waar jongeren terecht kunnen komen. Dat zijn de afdeling Screening waar jongeren met problemen onderzocht kunnen worden en doorverwezen kunnen worden naar geschikte hulpverlening, en het Advies- en Meldpunt Kindermishandeling. Daarnaast voert Bureau Jeugdzorg op Walcheren samen met het Algemeen Maatschappelijk werk ook een speciale vorm van ambulante hulpverlening uit, namelijk het Vroeg Erbij Team (VET). In tabel 4.12 staan de contacten van de jongeren met de onderdelen van Bureau Jeugdzorg. Tabel 4.12 – Aard en aantal hulpverleningscontacten van de jongeren met Bureau Jeugdzorg in de periode voor het JIT (N=143) Aantal jongeren Screening
5
VET
9
AMK
2
Overige contacten Bureau Jeugdzorg
3
De meeste jongeren die bekend zijn bij Bureau Jeugdzorg hebben hulpverlening gehad van het VET. Vijf anderen zijn door de afdeling Screening onderzocht. Twee van deze jongeren zijn door Bureau Jeugdzorg doorverwezen naar geïndiceerde hulp en twee hebben hulpverlening van Bureau Jeugdzorg zelf gekregen. Ook is in ieder geval van twee jongeren bekend dat er een melding bij het Advies- en Meldpunt Kindermishandeling (AMK) is geweest. Omdat Bureau Jeugdzorg geen inzage heeft in het registratiesysteem van het AMK is het goed mogelijk dat er meer AMK-meldingen zijn. Met het Maatschappelijk werk hebben de meeste jongeren voor het JIT geen contact gehad. Er zijn twee onderdelen, het Algemeen en het Schoolmaatschappelijk werk, waarbij gekeken is naar de contacten van de jongeren. Negen jongeren hebben voor het JIT contact met het Algemeen Maatschappelijk werk gehad. Bij het Schoolmaat-
Hoofdstuk 4 De opbrengsten voor de JIT-jongeren in beeld -53-
schappelijk werk zijn dertien jongeren bekend. Wat het Schoolmaatschappelijk werk betreft, hebben de meesten jongeren (8) hiermee op het basisonderwijs contact gehad. De overige vijf jongeren zijn op het voorgezet onderwijs bij de schoolmaatschappelijk werker geweest. Naast de contacten van de jongeren met het Maatschappelijk werk blijken ook 24 ouders bekend te zijn bij het Algemeen Maatschappelijk werk. Geen van de ouders is bekend bij de gespecialiseerde verzorging van Zorgstroom. Naast de contacten met het Schoolmaatschappelijk werk is er over de schoolsituatie van de jongeren niet veel bekend. De informatie van Leerplicht is niet volledig en geeft daarom geen juiste afspiegeling van het aantal verzuimmeldingen, doubleurs en schoolwisselingen, aspecten die een indicatie kunnen zijn voor een problematische schoolcarrière. In de vorige subparagraaf is wel beschreven dat een deel van de jongeren speciaal onderwijs volgt of een aangepast traject. Elke jongere op het speciaal onderwijs, en dat zijn er in ieder geval 33 volgens de Jeugdgezondheidszorg, krijgt speciale begeleiding. Elke school voor speciaal onderwijs heeft namelijk een commissie van begeleiding waarin een orthopedagoog en een jeugdarts van de GGD zitten. Op het reguliere onderwijs zijn Zorg Advies Teams (ZAT‟s) aanwezig, die leerlingen met problemen begeleiden. In de periode voor het JIT zijn 23 jongeren die regulier onderwijs volgen bekend bij het ZAT. Bij Leerplicht zijn in de periode voor het JIT van enkele jongeren verzuimmeldingen gedaan. De duur van het verzuim is meestal niet bekend. Omdat de samenwerking tussen Leerplicht en de scholen op Walcheren pas vanaf augustus 2006 op gang is gekomen, is het aantal verzuimmeldingen dat bij Leerplicht bekend is, geen afspiegeling van het werkelijke aantal. Daarom worden de aantallen buiten beschouwing gelaten. Meervoudige problematiek
In het voorgaande is per instantie weergegeven hoeveel jongeren contacten met desbetreffende instantie of afdeling hebben. In dit deel wordt de informatie van de verschillende instanties gecombineerd en zal in kaart worden gebracht in hoeverre er sprake is van jongeren met meervoudige problematiek. Enerzijds wordt gekeken met hoeveel instanties de jongeren contacten hebben. Anderzijds wordt gekeken naar de aard van de problematiek. Allereerst wordt in tabel 4.13 per instantie weergegeven hoeveel jongeren met desbetreffende instantie contact hebben gehad. De tabel is samengesteld met de informatie van de verschillende instanties en is aangevuld met de informatie die door de maatschappelijk werker tijdens de inventarisatiefase bij de aanmelding van een jongere bij het JIT verzameld is. De andere instanties in de laatste rij van tabel 4.13 zijn veelal instanties die gespecialiseerde zorg en hulp bieden. Hierbij is onderscheid gemaakt tussen verschillende diensten of afdelingen binnen deze instanties. Bij het Maatschappelijk werk zijn de dienstonderdelen Algemeen Maatschappelijk werk en Schoolmaatschappelijk werk onderscheiden. Bij Bureau Jeugdzorg gaat het om vier diensten, namelijk de afdeling Screening, jeugdreclassering, gezinsvoogdij en de overige diensten. Bij de Raad voor de Kinderbescherming is gekeken naar contacten in een civielrechte-
JIT: een interventie met PIT?
-54-
lijk en een strafrechtelijk kader. Tabel 4.13 – Aantal jongeren met contacten per instantie in de periode voor het JIT (N=143) Aantal
%
107
74.8
Politiecontact wegens aandachtsvestiging
90
62.9
Politiecontact wegens zorgmelding
Politiecontact wegens strafbaar feit
16
11.2
Algemeen maatschappelijk werk
9
6.3
Schoolmaatschappelijk werk
9
6.3
Afdeling screening van Bureau Jeugdzorg
5
3.5
Gezinsvoogdij
6
4.2
Jeugdreclassering
7
4.9
Andere contacten met Bureau Jeugdzorg
14
9.8
Raadscontacten in civielrechtelijk kader
18
12.6
Raadscontacten in strafrechtelijk kader
28
19.6
Jeugdgezondheidszorg
39
27.3
Zorg Advies Team
23
16.1
Emergis
2
1.4
Andere hulpverleningsinstanties
7
4.9
Uit tabel 4.13 blijkt dat de politie de instantie is waar de meeste jongeren contacten mee hebben, zowel wegens een strafbaar feit als een aandachtsvestiging. Na de politie komt de Jeugdgezondheidszorg waar meer dan een kwart van de jongeren contact mee heeft (gehad). Een deel van die jongeren heeft contact met het Zorg Advies Team, waarin naast een schoolmaatschappelijk werker ook een jeugdarts van de Jeugdgezondheidszorg zit. Verder blijkt een op de vijf jongeren in een strafrechtelijk kader contact met de Raad voor de Kinderbescherming te hebben gehad. In onderstaande tabel zijn de contacten die de jongeren met de politie, het Maatschappelijk werk, Bureau Jeugdzorg en Raad voor de Kinderbescherming gecombineerd en is gekeken hoeveel jongeren meerdere hulpverleningscontacten hebben. Daarbij is onderscheid gemaakt tussen de verschillende afdelingen of onderdelen van het Maatschappelijk werk, Bureau Jeugdzorg en de Raad zoals ook in tabel 4.14 is gedaan. De contacten met de politie zijn apart genoemd om duidelijk te maken hoeveel jongeren met de overige instanties contact hebben.
Hoofdstuk 4 De opbrengsten voor de JIT-jongeren in beeld -55-
Tabel 4.14 – Aantal contacten met politie, Maatschappelijk werk, Bureau Jeugdzorg en/of Raad voor de Kinderbescherming per jongere in de periode voor het JIT (N=143) Aantal Geen contacten met politie, MW, BJZ, RvdK
9
Contacten met politie, MW, BJZ en/of RvdK, waarvan: - Bekend bij 1 instantie/afdeling - Bekend bij 2 instanties/afdelingen - Bekend bij 3 instanties/afdelingen - Bekend bij 4 of 5 instanties/afdelingen
% 6.3
134 84 28 15 7
93.7 58.7 19.6 10.5 4.9
Uit tabel 4.14 blijkt dat het grootste deel van de jongeren (94 procent) in ieder geval met een instantie contact heeft. Voor de meeste jongeren is dit de politie. Daarnaast is 35 procent van de jongeren bij meerdere instanties bekend en daarvan heeft vijftien procent contact met meer dan twee hulpverleners. Dit veronderstelt dat de jongeren op meerdere terreinen met problemen kampen. In tabel 4.15 en 4.16 gaan we hier nader op in. Het Maatschappelijk werk, Bureau Jeugdzorg, de Raad voor de Kinderbescherming en Leerplicht hebben van de jongeren die bij hen bekend zijn, aangegeven met welke problemen de jongeren volgens hen kampen. Deze problemen zijn door de onderzoekers in categorieën ingedeeld. Het gaat dus om een interpretatie van de beschreven problematiek. Tabel 4.15 – Aantal jongeren met problemen per leefgebied in de periode voor en tijdens de 1e JIT-aanmelding (N=143) Aantal
%
Persoonlijkheid
39
27.3
Gezin
45
31.5
119
83.2
38
26.6
5
3.5
Financiën
10
7.0
Gezondheid en levensstijl
22
15.4
127
88.8
7
4.9
Vrienden/vrije tijd School Werk
Politie en justitie Overige problematiek
Duidelijk wordt uit tabel 4.15 dat de meeste jongeren in ieder geval problemen hebben op de leefgebieden politie en justitie, vrije tijd en vrienden. Dit is niet verwonderlijk omdat overlastproblematiek en het manifesteren in jeugdgroepen vaak de aanleiding zijn voor de JIT-aanmelding. Daarnaast spelen problemen zich vaak af op de leefgebieden gezin, persoonlijkheid en school. Bij problemen in de gezinssfeer moet gedacht worden aan pedagogische onmacht van de ouders, eigen problematiek van ouders zoals alcohol- of drugsverslaving, een verstandelijke beperking die de opvoeding niet te
JIT: een interventie met PIT?
-56-
goede komt of antecedenten van familieleden. Bij problemen op school gaat het om gedragsproblemen school, spijbelen, slechte schoolprestaties of geen school en geen startkwalificatie. Op het persoonlijke vlak gaat het veelal om gedragsproblemen, psychische problemen en persoonlijkheidsproblematiek. Weinig jongeren hebben problemen op de leefgebieden werk en financiën. Dit is logisch gezien de leeftijd van de jongeren; zij zijn nog niet aan het werk en wonen nog niet op zichzelf. In tabel 4.16 is per jongere op een rij gezet op hoeveel leefgebieden hij of zij problemen heeft. Daarbij zijn meerdere problemen op hetzelfde leefgebied, zoals gedragsproblemen op school en spijbelen als één probleem op het leefgebied beschouwd. Tabel 4.16 zegt dus niet zo zeer iets over het aantal problemen. Het geeft hoogstens de ondergrens van het aantal problemen aan. Wel wordt uit deze tabel duidelijk dat de meeste jongeren met meervoudige problematiek kampen. Tabel 4.16 – Aantal leefgebieden waarop de jongeren problemen hebben in de periode voor en tijdens de 1e JIT-aanmelding (N=143) Aantal
%
6
4.2
Problemen op 1 leefgebied
13
9.1
Problemen op 2 leefgebieden
74
51.7
Problemen op 3 leefgebieden
18
12.6
Problemen op 4 leefgebieden
14
9.8
Problemen op meer dan 4 leefgebieden
18
12.6
Geen problemen
Dat de meeste jongeren op meerdere leefgebieden problemen hebben, blijkt wel uit tabel 4.16. De meeste voorkomende combinatie van problemen zijn contacten met politie en soms justitie en het hangen op straat met vrienden en veroorzaken van overlast. Ook wordt bij veel jongeren genoemd dat zij geen zinvolle dagbesteding hebben of omgaan met verkeerde vrienden. Andere, veel voorkomende problemen zijn een gebrekkige opvoeding of een problematische thuissituatie en gedrags- en persoonlijkheidsproblematiek. Bij een aantal jongeren wordt genoemd dat zij agressief of impulsief zijn, anderen hebben te weinig zelfvertrouwen of geen inzicht in eigen gedrag. Ook een aantal keer worden persoonlijkheidproblemen genoemd zoals antisociaal stoornis, persoonlijkheidsontwikkeling of een gebrekkige gewetensontwikkeling. 4.3
V e r a n d e r i n g e n i n a a r d e n o m v a n g pr o bl e m a t i e k
In voorgaande paragraaf is het profiel van de jongeren voor het JIT weergegeven. In deze paragraaf wordt gekeken hoe de problematiek van de jongeren zich ontwikkelt in de periode nadat zij bij het JIT terecht zijn gekomen.
Hoofdstuk 4 De opbrengsten voor de JIT-jongeren in beeld -57-
4.3.1
Vergelijken van twee perioden
Om de veranderingen van de problematiek van de jongeren in kaart te brengen wordt de situatie in de periode voor het JIT vergeleken met de situatie erna. Het kantelpunt is de datum waarop de jongere voor het eerst bij het JIT aangemeld is. Uit hoofdstuk 3 is gebleken dat een deel van de jongeren vaker bij het JIT terecht komt. Dit vindt dus plaats in de periode die in dit onderzoek „na het JIT‟ wordt genoemd. Om de twee perioden met elkaar te kunnen vergelijken, moeten ze van gelijke duur zijn. Er is gekozen voor een periode van een jaar voor het JIT en een jaar na het JIT omdat de laatste jongere uit de onderzoeksgroep in mei 2008 bij het JIT is aangemeld. 4.3.2
Drie typen jongeren onderscheiden
Allereerst is er gekeken naar de veranderingen in de problematiek die na het JIT optreden voor de hele groep. Op veel terreinen bleek een aanzienlijke stijging zichtbaar in het aantal contacten met de instanties en een toename van de problematiek. Uit verdiepende analyses bleek dat deze stijgingen werden veroorzaakt door slechts een deel van de 143 jongeren. Hierdoor ontstaat een vertroebeld beeld over de situatie van de jongeren na het JIT en over de opbrengsten van het JIT. Daarom is de totale groep in drie groepen onderverdeeld op basis van het aantal strafbare feiten dat zij voor het JIT gepleegd hebben. In tabel 4.17 is weergegeven hoe de jongeren over de drie groepen verdeeld zijn. Tabel 4.17 – Indeling van de jongeren aan de hand van het aantal politiecontacten vanwege een strafbaar feit als verdachte of betrokkene in de totale periode voor het JIT (N=134) Strafbare feiten voor het JIT
Jongeren Aantal
%
Zorgjongeren
0 strafbare feiten voor het JIT
34
25.4
Incidentele delictplegers
1 strafbaar feit voor het JIT 2 strafbare feiten voor het JIT
33 24
24.6 17.9
Frequente delictplegers
3 of meer strafbare feiten voor het JIT
43
32.1
134
100
TOTAAL
De jongeren zijn redelijk evenwichtig over de drie groepen verspreid. Voor de indeling van de jongeren in de drie groepen is de informatie van de politie gebruikt. Deze informatie is van 134 jongeren beschikbaar. Daarom heeft deze paragraaf betrekking op 134 in plaats van 143 jongeren. Omdat de informatie van de verschillende instanties wordt gecombineerd, zal in deze paragraaf de totale groep soms kleiner zijn dan 134. In onderstaande tabel wordt weergegeven hoe vaak de drie typen jongeren bij het JIT worden aangemeld. Elke nieuwe aanmelding is hierbij als een nieuw JIT-contact aangemerkt.
JIT: een interventie met PIT?
-58-
Tabel 4.18 – Aantal JIT-contacten in percentage naar type jongeren (N=123) Zorgjongeren
Incidentele delictplegers
Frequente delictplegers
1 JIT-contact
29.0
52.9
43.9
2 JIT-contacten
25.8
17.6
14.6
3 JIT-contacten
16.1
9.8
14.6
4 of meer JIT-contacten
29.0
19.6
26.8
De verdeling in tabel 4.18 oogt op het eerste gezicht vreemd: de jongeren die in de periode voor het JIT in ieder geval eenmaal wegens een strafbaar feit met de politie in aanraking zijn gekomen – de delictplegers - , worden meestal maar één keer bij het JIT aangemeld, terwijl meer dan tweederde van de zorgjongeren vaker bij het JIT terechtkomt. Een verklaring voor deze schijnbare tegenstelling zou kunnen zijn dat de zorgjongeren wellicht geen delicten plegen, maar wel zorgwekkend gedrag vertonen, waarvoor zij naar het JIT gestuurd worden. Ook kan het zijn dat de zorgjongeren ondanks het JIT daarna toch delicten gaan plegen. Wat de delictplegers betreft, zou het kunnen dat zij na de eerste aanmelding bij het JIT naar een hulpverleningsinstanties zijn doorverwezen, waardoor ze niet voor een tweede keer bij het JIT worden aangemeld. In deze paragraaf zal gekeken worden of deze veronderstellingen juist zijn. Hieronder volgen eerst enkele persoonskenmerken van deze drie type jongeren. Daarna gaan we in op de verandering van de problematiek. In tabel 4.19 wordt allereerst het geslacht en de gemiddelde leeftijd van de drie groepen weergegeven. Tabel 4.19 – Geslacht (in percentage van de groep) en gemiddelde leeftijd bij 1e JIT-aanmelding en bij het 1e politiecontact naar type jongeren (N=134)
Geslacht
- man - vrouw
Gemiddelde leeftijd bij 1e JIT-aanmelding Gemiddelde leeftijd bij 1e politiecontact
Zorgjongeren
Incidentele delictplegers
Frequente delictplegers
58.8% 41.2%
84.2% 15.8%
100.0% 0%
14 jaar, 10 maanden
14 jaar, 6 maanden
16 jaar, 2 maanden
14 jaar, 1 maand
13 jaar, 3 maanden
14 jaar, 3 maanden
Uit tabel 4.19 blijkt dat zich onder de zorgjongeren aanzienlijk meer meisjes bevinden dan in de overige twee groepen. De frequente delictplegers zijn zelfs allemaal jongens. Wat de leeftijd betreft, zijn de frequente delictplegers duidelijk ouder bij de 1 e JITaanmelding dan de zorgjongeren en de incidentele delictplegers. Wanneer er wordt gekeken naar de gemiddelde leeftijd bij het eerste politiecontact is een andere verdeling te zien: de incidentele delictplegers zijn dan het jongst, namelijk gemiddeld 13 jaar en 3 maanden. De zorgjongeren en de frequente delictplegers zijn bij het eerste politiecontact (bijna) een jaar ouder. Alleen de zorgjongeren komen relatief snel na hun eerste politiecontact bij het JIT terecht. Bij de andere twee typen jongeren zit
Hoofdstuk 4 De opbrengsten voor de JIT-jongeren in beeld -59-
meer dan een jaar tussen het eerste politiecontacten en de JIT-aanmelding. In tabel 4.20 is de gezinssamenstelling van de jongeren weergegeven. Deze informatie is beschikbaar van de jongeren die bij de Raad voor de Kinderbescherming of bij Bureau Jeugdzorg bekend zijn. Omdat slechts drie zorgjongeren bekend zijn bij een van deze instanties is deze groep niet in tabel 4.20 weergegeven. Tabel 4.20 – De gezinssituatie van de jongere in percentage naar type jongeren (N=58)26 Incidentele delictplegers N=23
Frequente delictplegers N=32
Biologische ouders
73.9
71.8
Eenoudergezin
17.4
12.5
8.7
6.3
Pleeggezin
0
3.1
Andere woonsituatie
0
6.3
100
100
Biologische ouder + nieuwe partner
TOTAAL
Uit tabel 4.20 blijkt dat de meeste jongeren nog bij hun beide biologische ouders wonen. Tussen de beide groepen zijn weinig verschillen zichtbaar. Het enige verschil is dat enkele frequente delictplegers in een pleeggezin of een andere woonsituatie wonen, terwijl dit voor geen van de incidentele delictplegers geldt. Tabel 4.21 – Onderwijstype in percentage naar type jongeren (N=118)27 Zorgjongeren N=31
Incidentele delictplegers N=50
Frequente delictplegers N=37
Basisonderwijs
3.2
14.0
5.4
HAVO
6.5
6.0
2.7
VMBO
9.7
16.0
5.4
Praktijkonderwijs
3.2
4.0
2.7
Speciaal voortgezet onderwijs
9.7
12.0
8.1
Voortgezet onderwijs, type onbekend
19.3
20.0
8.1
ROC
48.4
24.0
51.4
Onderwijs in detentie
0
0
5.4
Geen onderwijs, maar werk
0
0
8.1
Geen onderwijs
0
4.0
2.7
100
100
100
TOTAAL 26
. De gezinssamenstelling is gebaseerd op informatie van Bureau Jeugdzorg en de Raad voor de Kinderbescherming. Niet alle jongeren zijn bij deze instanties bekend, waardoor tabel 4.19 over 58 jongeren gaat. 27 . Om het onderwijstype per type jongere vast te stellen, is de informatie van de politie gecombineerd met de informatie van Leerplicht over het schoolniveau. Niet alle jongeren komen bij beide instanties voor waardoor het totaal aantal jongeren minder dan 134 is.
JIT: een interventie met PIT?
-60-
In tabel 4.21 is, van de jongeren waarvan dit bekend is, weergegeven welk onderwijstype ze volgen. Een opvallend groot deel van de incidentele delictplegers volgt nog basisonderwijs. Dit is deels te verklaren omdat dit de jongste groep is. Verder blijkt uit tabel 4.21 dat het percentage jongeren dat speciaal of praktijkonderwijs volgt niet noemenswaardig verschilt tussen de drie groepen. Wel is er een aantal frequente delictplegers dat geen onderwijs of onderwijs in detentie volgt. Voor we overgaan tot de beschrijving van de veranderingen in de situatie van de jongeren in het jaar na het JIT ten opzichte van het jaar ervoor, geven we eerst per groep de problematiek weer waar de jongeren mee te maken hebben. Het is niet mogelijk om een ontwikkeling weer te geven van de problemen die de jongeren hebben, omdat de datum ontbreekt waarop een probleem voor het eerst en voor het laatst geconstateerd is.28 Figuur 4.2 – Aantal leefgebieden waarop de jongeren problemen hebben in de periode voor en tijdens de 1e JIT-aanmelding naar type jongeren in percentages van de groep (N=134)
60
Zorgjongeren
Percentage
50
Incidentele delictplegers
40
Frequente delictplegers
30 20 10 0
Problemen op aantal leefgebieden
Uit figuur 4.2 blijkt dat de meeste jongeren, zowel de zorgjongeren, als de incidentele als de frequente delictplegers, op twee leefgebieden problemen hebben. Het gaat meestal om de leefgebieden politie & justitie en vrienden & vrije tijd. Daarnaast heeft een op de vijf zorgjongeren slechts op één leefgebied problemen, terwijl een aanzienlijk deel van de twee typen delictplegers op vier of meer leefgebieden problemen heeft. Vooral de frequente delictplegers springen eruit als het gaat om meervoudige problematiek; dertig procent van deze jongeren heeft op meer dan vier leefgebieden
28
. Het was praktisch niet mogelijk om bij de informatieverzameling per probleem te registreren wanneer het voor het eerst en het laatst door de hulpverlener geconstateerd is.
Hoofdstuk 4 De opbrengsten voor de JIT-jongeren in beeld -61-
problemen. Geld en werk zijn de enige leefgebieden waarop de jongeren niet vaak problemen hebben, waarschijnlijk simpelweg omdat zij de leeftijd daar nog niet voor hebben. De zorgjongeren hebben bijna altijd problemen op het leefgebied politie. Bij de incidentele delictplegers liggen de problemen ook vaak op het terrein van het gezin. 4.3.3
Veranderingen in justitiële contacten
In deze subparagraaf bespreken we de veranderingen die de drie type jongeren laten zien in de contacten met justitiële instanties. We gaan eerst in op de verandering in de politiecontacten van de jongeren. In figuur 4.3 worden alle politiecontacten in het jaar voor en na het JIT weergegeven en vervolgens in figuur 4.4 en figuur 4.5 zoomen we in op de strafbare feiten.
100 90 80 70 60 50 40 30 20 10 0
Zorgjongeren Incidentele delictplegers
Jaar voor het JIT
Zorgmelding
Aandachtsvestiging
Hulpverlening
Strafbaar feit
Zorgmelding
Aandachtsvestiging
Hulpverlening
Frequente delictplegers
Strafbaar feit
Percentage
Figuur 4.3 – Aard van de politiecontacten in het jaar voor en het jaar na de 1 e JIT-aanmelding naar type jongeren in percentages van de groep (N=134)
Jaar na het JIT
Uit bovenstaand figuur blijkt dat een groot deel van de jongeren in het jaar na het JIT voor een strafbaar feit met de politie in aanraking komen. Daarnaast is ook het percentage jongeren dat met een aandachtsvestiging in het politiesysteem voorkomt hoog, zowel in het jaar voor als na het JIT. Vooral bij de zorgjongeren zijn negatieve trends zichtbaar; met uitzondering van de aandachtsvestigingen hebben de zorgjongeren in het jaar na het JIT op alle fronten meer politiecontacten. Het aantal zorgjongeren met politiecontacten wegens een strafbaar feit is na het JIT aanzienlijk hoger dan het jaar ervoor. Dit percentage stijgt van achttien naar bijna zestig procent in het jaar na het JIT. En ook het aantal zorgjongeren met politiecontacten gericht op hulpverlening en met zorgmeldingen is gestegen. In de andere twee groepen is weliswaar een daling zichtbaar in het percentage jongeren dat na het JIT wegens een strafbaar feit
JIT: een interventie met PIT?
-62-
met de politie in aanraking komt, maar de omvang blijft zorgwekkend hoog. Verder is het hoge percentage frequente delictplegers dat in het jaar na het JIT wegens hulpverlening in het politiesysteem voorkomt, opvallend. In figuur 4.4 bekijken we alleen de politiecontacten van de drie typen jongeren waarbij ze wegens een strafbare feit met de politie in aanraking zijn gekomen.
100 90 80 70 60 50 40 30 20 10 0
Zorgjongeren Incidentele delictplegers
Jaar voor het JIT
Slachtoffer/benadeelde
Getuige
Betrokkene
Verdachte
Slachtoffer/benadeelde
Getuige
Betrokkene
Frequente delictplegers
Verdachte
Percentage
Figuur 4.4 – De rol van de jongeren bij de strafbare feiten in het jaar voor en het jaar na de 1e JIT-aanmelding naar type jongeren in percentage van de groep (N=134)
Jaar na het JIT
De jongeren zijn in de drie groepen ingedeeld aan de hand van de geregistreerde strafbare feiten voor het JIT waarbij ze als verdachte of betrokkene met de politie in aanraking zijn gekomen. De zorgjongeren hebben daarom vanzelfsprekend in het jaar voor het JIT deze contacten niet. In het jaar na het JIT komt ruim een kwart van deze jongeren wel als verdachte of betrokkene met de politie in aanraking. De incidentele en frequente delictplegers laten wederom een lichte daling zien in het aantal jongeren dat als verdachte of als betrokkene bij een strafbaar feit met de politie in aanraking is gekomen. Toch geldt voor de frequente delictplegers dat ook in het jaar na het JIT meer dan de helft van de jongeren door de politie als verdachte en als betrokkene bij een strafbaar feit geregistreerd zijn. Ook wanneer naar het aantal strafbare feiten per persoon wordt gekeken, is het beeld van de frequente delictplegers niet zo rooskleurig: de frequente delictplegers hebben in het jaar voor het JIT gemiddeld 1,6 delicten als verdachte op hun naam staan en in het jaar na het JIT 1,5. Voor de incidentele delictplegers en de zorgjongeren is dit niveau beduidend lager: respectievelijk 0,4 en 0 in het jaar voor het JIT en 0,6 en 0,7 in het jaar na het JIT. Voor beide type jongeren is er dus sprake van een stijging van het gemiddeld aantal delicten per persoon, maar het niveau blijft ver onder dat van de frequente delictplegers.
Hoofdstuk 4 De opbrengsten voor de JIT-jongeren in beeld -63-
Wat het slachtofferschap betreft, zijn de frequente delictplegers zowel het jaar voor het JIT als erna het vaakst slachtoffer. En ook zijn zij in het jaar voor het JIT het meeste getuige van een strafbaar feit, maar deze positie nemen de incidentele delictplegers in het jaar na het JIT van hen over. Er kan dus gezegd worden dat de jongeren die het meest als verdachte of betrokkene bij een strafbaar feit betrokken zijn, ook vaak getuige of slachtoffer zijn. In onderstaande figuur 4.5 wordt er nog verder ingezoomd op de strafbare feiten. Alleen de strafbare feiten waarbij de jongeren als verdachte of betrokkene zijn geregistreerd, zijn weergegeven. In de grafiek zijn alleen strafbare feiten weergegeven waarvan minimaal vijf in de periode voor of na het JIT zijn geregistreerd. Figuur 4.5 – De meest voorkomende strafbare feiten waarbij de jongeren als verdachte en/of betrokkene zijn aangemerkt in het jaar voor en het jaar na de 1e JIT-aanmelding in percentage van de groep (N=134)
Percentage
60
Zorgjongeren
50
Incidentele delictplegers
40
Frequente delictplegers
30 20 10
Voor het JIT
Lichte geweldsdelicten
Vermogensdelict zonder geweld
Vernieling/vandalisme
Openbare orde/overlast
Lichte geweldsdelicten
Vermogensdelict zonder geweld
Vernieling/vandalisme
Openbare orde/overlast
0
Na het JIT
Zoals ook al uit het vorige figuur is gebleken, laat ook figuur 4.5 de stijging bij de zorgjongeren zien. Vooral het percentage jongeren dat in het jaar na het JIT voor vernielingen met de politie in aanraking is gekomen, is groot. Verder blijkt uit figuur 4.5 dat het een groot deel van de frequente delictplegers zowel in het jaar voor als het jaar na het JIT strafbare feiten pleegt. Daarnaast is ook een aanzienlijk deel van de incidentele delictplegers betrokken bij vernielingen en in mindere mate bij overlast en vermogensdelicten zonder geweld en dit aantal neemt toe in het jaar na het JIT. Ook de zorgjongeren zijn relatief vaak - een op de zeven jongeren – betrokken bij lichte geweldsdelicten.
JIT: een interventie met PIT?
-64-
Naast de veelvoorkomende, relatief lichte strafbare feiten, zijn er door de 143 jongeren in de onderzochte periode 26 zwaardere strafbare feiten29. Deze delicten zijn hoofdzakelijk door de jongeren uit de incidentele en de frequente delictplegersgroep gepleegd. Twee zorgjongeren zijn beiden in het jaar na het JIT betrokken bij een zwaar delict. Daarnaast zijn negen incidentele en acht frequente delictplegers een of meerdere keren als verdacht van of betrokken bij een zwaar delict. De meeste zware delicten komen voor rekening van de frequente delictplegers. Marion uit onderstaande casus is een incidentele delictpleger. Ze staat vooral voor overlast bij de politie in het systeem. Ook na het eerste huisbezoek van het JIT komt zij nog met de politie in aanraking, maar de politiecontacten nemen niet toe in ernst. Marion staat alleen maar met haar vriendinnen te praten Marion is 18 jaar en heeft in de jaren ervoor met een meidengroep veel rondgehangen bij een winkelcentrum. In het politiesysteem staat zij vele malen geregistreerd in verband met overlast. Volgens haar moeder komen die klachten van oudere buurtbewoners die heel snel de politie bellen als ze jongeren zien of horen („zeuren‟). Marion staat erbij, maar doet naar eigen zeggen helemaal niets; ze praat gewoon met de andere meiden. Het JIT komt enkele keren bij het gezin op huisbezoek. Bij de eerste keer wordt het VET ingeschakeld. Hoewel Marion bij aanvang niet openstaat voor de maatschappelijk werker van het VET heeft ze het voor haar moeder gedaan. Uiteindelijk heeft de hulpverlening van het VET de relatie tussen moeder en dochter verbeterd. Tegenwoordig hangt Marion weinig meer buiten op straat. Ze is het zat om telkens te maken te krijgen met de politie. Ze heeft nu ook een vriendje en ook geen echte behoefte meer om buiten bij het winkelcentrum te staan.
Naast het aantal politiecontacten kunnen jongeren in een strafrechtelijk kader ook contact hebben met de Raad voor de Kinderbescherming of met Bureau Jeugdzorg. In tabel 4.22 zijn de uitgevoerde raadsonderzoeken in het jaar voor en na het JIT weergegeven.
29
. Onder zware delicten vallen vermogensdelicten met geweld, zware geweldsdelicten, hard drugsgebruik, handel in hard drugs, wapenbezit, wapengebruik en zedendelicten.
Hoofdstuk 4 De opbrengsten voor de JIT-jongeren in beeld -65-
Tabel 4.22 – Aantal uitgevoerde raadsonderzoeken in strafrechtelijke kader in het jaar voor en het jaar na de 1e JIT-aanmelding naar type jongeren in absolute aantallen (N=134)
delictplegers
Frequente
delictplegers
Incidentele
Zorgjongeren
Jaar na het JIT delictplegers
Frequente
delictplegers
Incidentele
Zorgjongeren
Jaar voor het JIT
Basisonderzoek (Baro)
0
3
10
6
19
38
Uitgebreid strafonderzoek
0
0
1
0
4
5
TOTAAL
0
3
11
6
23
43
In totaal heeft de Raad voor de Kinderbescherming bij 53 jongeren ooit een Baro en bij elf ooit een uitgebreid strafonderzoek afgenomen. In de periode van een jaar voor de JIT-aanmelding tot een jaar erna is een duidelijke ontwikkeling zichtbaar in het aantal uitgevoerde raadsonderzoeken per type jongere. In het jaar voor het JIT heeft geen van de zorgjongeren in een strafrechtelijk kader contact met de Raad voor de Kinderbescherming gehad, terwijl twee zorgjongeren in het jaar na het JIT meerdere basisonderzoeken hebben gehad. Bij de overige twee groepen nemen de strafrechtelijke raadsonderzoeken aanzienlijk meer toe. De stijging van het aantal Baro‟s is in beide groepen groot. Daarnaast hebben zowel enkele incidentele als enkele frequente delictplegers in het jaar na JIT een aantal uitgebreide strafonderzoeken gehad. In tabel 4.23 zijn alle jeugdreclasseringsmaatregelen die in het jaar voor of het jaar na het JIT zijn opgelegd, weergegeven. In sommige gevallen heeft een jongere meerdere maatregelen opgelegd gekregen. Het gaat in tabel 4.23 om maatregelen waarvan de startdatum binnen de onderzochte periode valt. Daarnaast zijn er ook nog maatregelen die bijvoorbeeld anderhalf jaar voor het JIT zijn gestart en gedurende het jaar voorafgaand aan het JIT doorlopen. Tabel 4.23 – Aantal opgelegde jeugdreclasseringsmaatregelen in het jaar voor en het jaar na de 1e JIT-aanmelding naar type jongeren in absolute aantallen (N=134)
lictplegers
Frequente de-
delictplegers
Incidentele
Zorgjongeren
Jaar na het JIT
lictplegers
Frequente de-
delictplegers
Incidentele
Zorgjongeren
Jaar voor het JIT
Maatregel Hulp & Steun
0
0
2
1
5
9
Maatregel Toezicht & Begeleiding
0
0
0
1
0
2
ITB Criem
0
0
0
2
3
1
ITB Harde kern
0
0
0
0
0
0
TOTAAL maatregelen
0
0
2
4
8
12
JIT: een interventie met PIT?
-66-
In totaal hebben 31 jongeren ooit jeugdreclasseringsbegeleiding gehad. Daarvan behoort één jongere tot de zorgjongeren. Hij heeft vier keer begeleiding van de jeugdreclassering gekregen in het jaar na het JIT. Van de incidentele delictplegers hebben vier jongeren in het jaar na het JIT jeugdreclassering gehad en bij de frequente delictplegers gaat het om negen jongeren die in het jaar voor en/of het jaar na het JIT een of meerdere jeugdreclasseringsmaatregelen hebben gehad. Uit tabel 4.23 blijkt dat er bij alle drie de groepen sprake is van een stijging in het aantal contacten met de jeugdreclassering. De stijging bij de incidentele delictenplegers is het grootst, maar wat de omvang van de maatregelen betreft blijven de frequente delictplegers de lijst aanvoeren. Zoals gezegd komen de vier jeugdreclasseringsmaatregelen van de zorgjongeren voor rekening van één jongere. De maatregel Hulp & Steun is de meest voorkomende maatregel. Deze is het meest opgelegd als voorwaarde bij een voorwaardelijke veroordeling of als voorwaarde bij schorsing van de voorlopige hechtenis. De maatregel Toezicht & Begeleiding wordt het meeste uitgevoerd wanneer een rechtszitting wordt aangehouden. ITB Criem wordt vaak tegelijk met een maatregel Hulp en Steun bij voorwaardelijke veroordeling opgelegd. Uit de casus van Maarten, een frequente delictpleger, blijkt dat een jeugdreclasseringsmaatregel bij sommige jongeren niet voldoende is om te voorkomen dat ze met de politie in aanraking blijven komen. Maarten blijft strafbare feiten plegen De 15-jarige Maarten maakt deel uit van een groep jongeren die regelmatig voor overlast in de buurt zorgt. Ze zwerven rond in de buurt, vernielen soms een bushokje en hangen veel in een fietstunnel waardoor sommige buurtbewoners daar niet meer langs durven. Naar aanleiding van deze overlast komt het JIT bij het gezin geweest. Dit is overigens niet de eerste keer dat Maarten problemen veroorzaakt. Op de basisschool heeft hij samen met een vriendje een stanleymes gekocht en dat onder de neus van zijn juffrouw gehouden. Ook heeft hij eerder begeleiding gehad van het Vroeg Erbij Team (VET). Bij het eerste JIT-huisbezoek gaat het vooral om een waarschuwing te geven. Het JIT brengt de moeder van Maarten op de hoogte van zijn gedrag. Ze maken geen afspraken. Ook tijdens het tweede huisbezoek worden er geen afspraken met Maarten gemaakt, omdat hij ondertussen al door de Jeugdreclassering begeleid wordt. Voor Maarten haalt het JIT niet zoveel uit. Volgens moeder komt dat omdat bij de afspraken vrijblijvend zijn; er is geen stok achter de deur, maar Maarten is in haar optiek ook geen geschikte jongen voor het JIT. Misschien dat het JIT wel werkt bij jonge kinderen die nog onder de indruk zijn van een politieman in uniform. Momenteel gaat het wel goed met Maarten, hij heeft een vriendin, volgt een opleiding en werkt erbij om ervaring op te doen. De moeder van Maarten maakt zich nog wel zorgen om Maarten, want wie doet er wat als hij weer iets verkeerds doet?
Hoofdstuk 4 De opbrengsten voor de JIT-jongeren in beeld -67-
4.3.4
Veranderingen in hulpverleningscontacten
In deze subparagraaf worden de contacten van de drie typen jongeren met de verschillende hulpverleningsinstanties weergegeven. Allereerst gaan we in de op civielrechtelijke raadsonderzoeken. Tabel 4.24 – Aantal uitgevoerde raadsonderzoeken in civielrechtelijk kader in het jaar voor en het jaar na de 1e JIT-aanmelding naar type jongeren in absolute aantallen (N=134)
Beschermingsonderzoek
0
0
2
0
3
5
Scheiding & omgang
0
0
0
0
1
0
Overige civielrechtelijke contacten
0
0
1
0
0
1
TOTAAL
0
0
3
0
4
6
delictplegers
Frequente
delictplegers
Incidentele
Zorgjongeren
Jaar na het JIT delictplegers
Frequente
delictplegers
Incidentele
Zorgjongeren
Jaar voor het JIT
In de totale periode voor het JIT zijn er achttien beschermingsonderzoeken uitgevoerd bij de JIT-jongeren. Daarvan zijn de meesten langer dan een jaar voorafgaand aan het JIT verricht en vallen buiten de onderzoeksperiode. In het jaar voor het JIT gaat het om twee beschermingsonderzoeken en een onderzoek naar een maatregel na OTS. Deze zijn alle drie bij frequente delictplegers uitgevoerd. De zorgjongeren hebben geen civielrechtelijke raadscontacten, zowel in het jaar voor als het jaar na het JIT niet. De beide typen delictplegers laten een stijging zien in het aantal uitgevoerde civielrechtelijke raadsonderzoeken. De meeste onderzoeken zijn bij de frequente delictplegers uitgevoerd, maar ook vier incidentele delictplegers zijn in het jaar na het JIT door de Raad voor de Kinderbescherming onderzocht. In vervolg op de uitgevoerde raadsonderzoeken worden in tabel 4.25 de kinderbeschermingsmaatregelen in het jaar voor en na het JIT weergegeven. Net als bij de jeugdreclasseringsmaatregelen geldt ook voor de beschermingsmaatregelen dat deze eerder opgelegd kunnen zijn, maar nog wel van kracht zijn tijdens de onderzoeksperiode. Daarnaast is er niet altijd zicht op de verlenging van de maatregelen en op het aantal afgegeven machtigingen tot uithuisplaatsing, waardoor er sprake kan zijn van een onderrapportage in tabel 4.25. In totaal hebben dertien jongeren uit de groep ooit een kinderbeschermingsmaatregelen gehad.
JIT: een interventie met PIT?
-68-
Tabel 4.25 – Aantal opgelegde kinderbeschermingsmaatregelen in het jaar voor en het jaar na de 1e JIT-aanmelding naar type jongeren in absolute aantallen (N=134))
Incidentele delictplegers
Frequente delictplegers
Zorgjongeren
Incidentele delictplegers
Frequente delictplegers
Jaar na het JIT
Zorgjongeren
Jaar voor het JIT
OTS waarvan: - met machtiging uithuisplaatsing
0 -
0 -
3 1
0 -
1 0
4 1
Maatregel na OTS
0
0
1
0
0
1
TOTAAL maatregelen
0
0
4
0
1
5
De meeste beschermingsmaatregelen zijn opgelegd aan jongeren uit de groep van frequente delictplegers. Geen enkele zorgjongere heeft in het jaar voor of na het JIT een beschermingsmaatregel gehad en van de incidentele delictplegers gaat het om één jongere die in het jaar na het JIT ondertoezicht is gesteld. Bij de frequente delictplegers hebben zowel in het jaar voor als na het JIT meerdere jongeren een OTS maatregel gekregen. Ook is er twee keer een maatregel na OTS opgelegd. Deze heeft betrekking op dezelfde jongere. Overige hulpverleningscontacten
Naast de uitvoering van de jeugdreclassering- en kinderbeschermingsmaatregelen zijn er enkele jongeren die met de andere afdelingen of diensten van Bureau Jeugdzorg contact hebben gehad. In de meeste gevallen gaat het om incidentele of frequente delictplegers die hulpverlening van het VET hebben gehad. In het jaar voor het JIT hebben drie frequente delictplegers en een incidentele delictpleger begeleiding van het VET gehad. In het jaar na gaat het om een zorgjongere, twee incidentele delictplegers en een frequente delictpleger die door het VET begeleid zijn. Wat de overige contacten met Bureau Jeugdzorg betreft, gaat het om één contact in het jaar voor het JIT en drie contacten in het jaar na het JIT. Deze komen, op een na, voor rekening van de incidentele delictplegers. Wat de contacten met het Maatschappelijk werk betreft, is alleen van het Schoolmaatschappelijk werk bekend wanneer de contactmomenten zijn geweest en daarmee mogelijk om iets te zeggen over de periode voor en na het JIT. 30 Er zijn niet veel jongeren die contact hebben gehad met een schoolmaatschappelijk werker; in totaal gaat het om 23 jongeren die ooit contact met het Schoolmaatschappelijk werk gehad. In de periode van een jaar voor het JIT tot aan een jaar erna zijn twaalf jongeren begeleid 30
. Daarnaast is het aantal jongeren met contacten met het Algemeen Maatschappelijk werk te klein om te differentiëren naar het type jongere. Van de totale groep zijn slechts negen jongeren bekend bij het Algemeen Maatschappelijk werk. Deze jongeren hebben allen ooit in de periode voor het JIT begeleiding van een maatschappelijk werker gehad. Twee van deze jongeren hebben ook na het JIT nog contacten met het Algemeen Maatschappelijk werk.
Hoofdstuk 4 De opbrengsten voor de JIT-jongeren in beeld -69-
door een schoolmaatschappelijk werker. De meeste jongeren hebben één begeleidingstraject gehad. Zowel de zorgjongeren, als de incidentele delictplegers, als de frequente delictplegers hebben contacten met het Schoolmaatschappelijk werk. De beide typen delictplegers hebben zowel in het jaar voor als na het JIT contacten met het Schoolmaatschappelijk werk, terwijl de zorgjongeren deze contacten alleen in het jaar na het JIT hebben. Tot slot de jongeren waarvan bij Leerplicht een of meerdere verzuimmeldingen zijn gedaan. We wijzen er hier nogmaals op dat ten aanzien van de meldingen over verzuim bij Leerplicht sprake is van een onderrapportage. In het jaar voor het JIT zijn alleen van enkele frequente delictplegers verzuimmeldingen bekend. In het jaar na het JIT is van twaalf jongeren bekend dat zij wegens verzuim bij Leerplicht zijn gemeld. Dit betreft zowel de zorgjongeren, als de incidentele en de frequente delictplegers. Bij Leerplicht wordt, afhankelijk van het type verzuim, de duur van het verzuim in uren of in dagen weergegeven. Leerplicht onderscheidt twee typen verzuim: verzuim van drie of meer dagen achter een en verzuim van 1/8 of meer van de lestijd in vier weken tijd. De gemiddelde duur van het verzuim van de jongeren is 7.4 dagen en 45 uur. Alle drie de typen jongeren dragen hun steentje bij aan dit verzuim. 4.4
Resumé
In dit hoofdstuk is in beeld gebracht welke jongeren tot aan mei 2008 bij het JIT zijn aangemeld en hoe hun situatie veranderd is nadat zij door het JIT begeleid zijn. Uit de beschrijving van het profiel van de totale groep lijkt het om een groep jongeren te gaan die de nodige problemen heeft; meer dan de helft van de jongeren heeft, voordat ze bij het JIT terechtkomen, op minstens twee leefgebieden problemen. Daarnaast heeft een groot deel van de jongeren politiecontacten wegens strafbare feiten en vanwege een aandachtsvestiging en dit aantal neemt niet af na het JIT. Wanneer naar de contacten van de jongeren met de overige instanties wordt gekeken, blijkt dat het steeds een minderheid van de groep betreft; 35 procent van de jongeren is voor het JIT bij meerdere instanties bekend, maar ook deze aantallen nemen niet af in het jaar na het JIT. Naast de politiecontacten vinden de overige contacten vaak in een strafrechtelijk kader plaats, hetzij een Raadsonderzoek naar aanleiding van een procesverbaal, hetzij begeleiding van de jeugdreclassering. Slechts een kleine groep, minder dan vijftien procent heeft voor het JIT contacten in een zorg- of hulpverleningskader. Alleen het aantal jongeren dat een speciaal onderwijstraject volgt, is opvallend hoog; dit betreft namelijk een kwart van de jongeren. Wanneer verder op deze groep wordt ingezoomd, blijkt het om een diverse groep te gaan, waarvan maar een deel van de jongeren verantwoordelijk is voor de meeste contacten met de instanties. Ook ten aanzien van de verandering in de situatie na het JIT ontstaat een ander beeld wanneer wordt gedifferentieerd naar het type jongere. Er zijn drie typen jongeren onderscheiden: zorgjongeren, incidentele delictplegers en frequente delictplegers. Een kwart van de jongeren is voor het JIT niet als verdachte van of betrokkene bij een strafbaar feit met de politie in aanraking gekomen. Deze jonge-
JIT: een interventie met PIT?
-70-
ren worden de zorgjongeren genoemd. Het overige deel van de jongeren heeft voor de 1e JIT-interventie wel politiecontacten wegens een strafbaar feit. Binnen deze groep blijken sommige jongeren vaak en sommige jongeren af en toe met politie in aanraking te komen. Daarom is er binnen deze groep delictplegers onderscheid gemaakt tussen de incidentele en frequente delictplegers. De zorgjongeren zijn qua problematiek en contacten lichter dan de overige jongeren en dan met name vergeleken met de frequente delictplegers. Toch komt meer dan de helft van de zorgjongeren in het jaar na het JIT wegens een strafbaar feit met de politie in aanraking. Het gaat hierbij wel voornamelijk om lichte feiten, zoals vernielingen of overlastproblematiek. Wat de omvang van de politiecontacten betreft, laten de beide delictplegers een positieve ontwikkeling zien; zowel de incidentele als de frequente delictplegers komen minder vaak met de politie in aanraking. Toch blijft de omvang van de politiecontacten zorgwekkend hoog en ook zijn beide typen jongeren betrokken bij ernstige strafbare feiten, zoals zware gewelddelicten en wapengebruik. Ten aanzien van de overige contacten en opgelegde maatregelen steken de frequente delictplegers er bovenuit. Verreweg de meeste straf- en beschermingsonderzoeken en de meeste jeugdreclasserings- en beschermingsmaatregelen zijn opgelegd aan jongeren uit de groep van frequente delictplegers, en dit aantal neemt sterk toe in het jaar na het JIT. Toch blijken er ook onder de incidentele delictplegers enkele jongeren te zijn die in een strafrechtelijk kader contacten met de Raad voor de Kinderbescherming en met Bureau Jeugdzorg hebben. Ook wat de overige hulpverleningscontacten met Bureau Jeugdzorg en het Schoolmaatschappelijk werk betreft, doen de incidentele delictplegers niet veel onder voor de frequente delictenplegers. De zorgjongeren daarentegen hebben duidelijk minder problemen en minder contacten. Daaruit kan geconcludeerd worden dat de zorgjongeren een andere categorie is dan de delictplegers en dat delictplegers een zwaardere en lichtere variant kennen.
Hoofdstuk 5 De opbrengsten voor de wijken in beeld -71-
5.
De opbrengsten voor de wijken in beeld
Het JIT heeft twee doelstellingen. Een daarvan is het verminderen van de achterliggende problemen bij de jongeren die overlast veroorzaken in PIT-wijken. De tweede doelstelling is een bijdrage leveren aan de veiligheid en leefbaarheid in de wijken. Om dit te bereiken, streeft het JIT erna de overlast in de wijken te verminderen. In dit hoofdstuk wordt de ontwikkeling weergegeven van de overlastmelding in de wijken waar het JIT actief is of is geweest. 5.1
D e J I T - d o e l s t e l l i n g o p wi j k ni v e a u
Voor we overgaan tot de beschrijving van de overlastmeldingen, willen we enkele opmerkingen maken ten aanzien van de wijkdoelstelling van het JIT. In de hoofdstukken 1 en 2 is de achtergrond geschetst waarbinnen het JIT opereert. Het JIT is alleen actief in de wijken waar een Probleem Interventie Team is gestart. Een PIT wordt gestart naar aanleiding van overlastgevende jongeren die zich in groepsverband in de wijken manifesteren en heeft tot doel de overlast die deze jongeren veroorzaken terug te dringen. Het PIT bestaat naast een persoongerichte aanpak - waarvoor het JIT verantwoordelijk is – uit een domeingerichte en groepsgerichte aanpak. Er wordt dus via drie ingangen gewerkt aan het verbeteren van het veiligheids- en leefbaarheidsniveau van de wijk. Het JIT neemt daarom veel hooi op de vork door te stellen dat zij alleen de overlast in de wijken terug willen dringen. Omdat dit onderzoek zich alleen op het JIT richt en geen onderzoek is naar de kwaliteit van de PIT‟s zou het onterecht zijn om op basis van de resultaten in dit hoofdstuk conclusies over het JIT te trekken. De overlast in de wijken kan, ondanks een goed functionerend JIT, toch toenemen omdat het PIT de domeingerichte of groepsgerichte aanpak niet goed uitvoert. Daarnaast kunnen er nieuwe jeugdgroepen bijgekomen zijn, die voor nieuwe overlast zorgen. Het totale overlastniveau blijft daarmee gelijk, terwijl het JIT mogelijk wel jongeren die aanvankelijk voor de overlast zorgden, heeft aangepakt. Met deze kanttekeningen in het achterhoofd wordt in de volgende paragraaf een overzicht gegeven van de ontwikkeling van de overlastmeldingen van de politie in vijf wijken. 5.2
Overlast in beeld
Om de overlast in de wijken waar het JIT actief is of actief is geweest in beeld te brengen, zijn de meldingen van overlast bij de politie gebruikt. In totaal zijn er vijf wijken in Vlissingen en Souburg waar een Probleem Interventie Team en het JIT actief zijn geweest. In onderstaande tabel zijn deze wijken en de periode waarin in deze wijken een PIT-project heeft gedraaid, weergegeven.
JIT: een interventie met PIT?
-72-
Tabel 5.1 – Overzicht van de wijken met PIT-projecten Wijken
Startdatum
Einddatum
Duur
Sterkenburg
april 2005
augustus 2006
1 jaar en 5 maanden
Schoonenburg
april 2005
augustus 2007
2 jaar en 5 maanden
Middengebied
maart 2006
heden
3 jaar en 5 maanden
Vlissingen Noord
april 2007
februari 2009
1 jaar en 7 maanden
Bachtenpoorte
mei 2007
juni 2008
1 jaar en 2 maanden
De periode waarover de overlastmeldingen zijn bekeken, verschillen per wijk. De opzet was om in de totale periode van het PIT-project, het jaar daaraan voorafgaand en het jaar na afronding de overlast te bestuderen. Omdat niet alle PIT-projecten al (een jaar geleden) afgerond zijn, zoals het PIT Middengebied en het PIT Vlissingen Noord, is dit niet voor elke wijk mogelijk geweest. Daarnaast is het vanwege de overgang van de politie op een nieuw registratiesysteem niet zinvol gebleken om de registraties van overlast na november 2008 in de analyses mee te nemen (zie hiervoor ook hoofdstuk 1.2.2). Dit betekent dat de cijfers over de overlast in Bachtenpoorte in de periode na afronding van het PIT geen jaar beslaan, maar slechts vier maanden en in Vlissingen Noord is hierdoor de periode na afronding helemaal niet in beeld gebracht. Zoals gezegd, zijn politieregistraties geraadpleegd om zicht te krijgen op de aard en omvang van de overlast in bovengenoemde wijken. Overlast is een breed begrip en in het registratiesysteem van de politie worden diverse type overlast onderscheiden. Omdat het JIT gericht is op jongeren zijn alleen de overlastmeldingen die voornamelijk betrekking hebben op overlast veroorzaakt door jongeren geanalyseerd. Het gaat om de volgende overlastvormen: overlast van/door jeugd, geluidsoverlast, overlast van/door dronkenschap, overlast door vuurwerk en overige overlast. Naast de overlastmutaties is er ook gekeken naar andere meldingen in het politiesysteem die een indicatie kunnen geven van de overlast- en jeugdproblematiek in de wijk. Hiervoor zijn mutaties die onder de noemer „controle overlast‟ en „jeugdzorg‟ bekeken. 5.3
O v e r l a s t m e l d i n g e n pe r wi j k
In deze paragraaf wordt per wijk een overzicht gegeven van de ontwikkeling van de overlastmeldingen gedurende de onderzochte periode. Daarbij is tevens aangegeven welke straten in de analyse zijn meegenomen. Per wijk is telkens een aantal straten geselecteerd waar de overlast zich voornamelijk concentreert.31 5.3.1
Sterkenburg
In de wijk Sterkenburg is in april 2005 een PIT opgericht. In totaal heeft het PITproject 1 jaar en 5 maanden geduurd. Figuur 5.1 geeft een beeld van de ontwikkelingen van de overlastmutaties in de periode vanaf in het jaar voorafgaand aan het JIT
31
. In overleg met de PIT-coördinator van de gemeenten zijn deze straten geselecteerd.
Hoofdstuk 5 De opbrengsten voor de wijken in beeld -73-
tot een jaar na afronding. De cijfers hebben betrekking op de straten Nieuwe Zuidbeekseweg, Sterkenburgplein, Wickenburg, Bonenburg en Toutenburg. Figuur 5.1 – Omvang en ontwikkeling overlastmutaties in Sterkenburg voor, tijdens en na afronding van het JIT
80 Totaal
70
Overlast jeugd
60
Geluidsoverlast
50
Andere overlast
40 30 20 10 0 1 jaar voor JIT
1e JIT-jaar
overige 5 JITmaanden
1 jaar na JIT
In het jaar voor aanvang van het JIT zijn er in totaal 66 overlastmutaties in de vijf onderzochte straten in Sterkenburg. In figuur 5.1 wordt de ontwikkeling van de overlast getoond gedurende en na het JIT. Er is sprake van een golvende beweging; tijdens het eerste JIT-jaar neemt de overlast toe, maar daarna is er sprake van een afname. In het jaar na het JIT is het totaal aantal overlastmutaties ten opzichte van het jaar vóór het JIT met 27 procent afgenomen en zit onder de vijftig. Deze daling is vooral het resultaat van de daling in het aantal mutaties van overlast door jeugd. Deze cijfers laten vanaf de start van het JIT een dalende lijn zien. De andere overlastvormen zijn wel gestegen. Ook de overige onderzochte mutaties over controle van overlast en jeugdzorg laten een wisselend beeld zien. Het aantal controles op overlast is verwaarloosbaar en nauwelijks veranderd: één in het jaar voorafgaand aan het JIT en twee gedurende het 1 e JIT-jaar. Daarna zijn geen mutaties meer van controle overlast op de vijf onderzochte locaties in Sterkenburg. De jeugdzorgmutaties zijn wel toegenomen; van twee in het jaar voor JIT naar acht in het eerste JIT- jaar en vijf in de overige maanden. Ook na het JIT is er nog een aantal jeugdzorgmutaties in de wijk: acht in het jaar na het JIT. Mogelijk is deze stijging het gevolg van verscherpte aandacht voor de problemen in deze wijk die er door het instellen van het PIT en JIT is ontstaan.
JIT: een interventie met PIT?
5.3.2
-74-
Schoonenburg
Ook in Schoonenburg is het PIT gestart in april 2005. In totaal is in deze wijk twee jaar en vijf maanden een PIT actief geweest. In vijf straten zijn de overlastmeldingen geanalyseerd, namelijk Westerscheldestraat, Oosterscheldestraat, Maasstraat, IJsselstraat en Rijnstraat. Figuur 5.2 – Omvang en ontwikkeling overlastmutaties in Schoonenburg voor, tijdens en na afronding van het JIT
50 Totaal 40
Overlast jeugd
30
Geluidsoverlast Andere overlast
20 10 0
1 jaar voor JIT
1e JIT-jaar
2e JIT-jaar
overige 5 1 jaar na JIT JIT-maanden
Figuur 5.2 geeft de ontwikkeling van de overlastmutaties in Schoonenburg weer. Op alle fronten is er een stijgende lijn te zien. Tijdens het eerste JIT-jaar zijn er nog geen grote ontwikkelingen te zien. De geluidsoverlast en andere overlastvormen dalen zelfs licht. Maar tijdens het tweede jaar nemen alle overlastvormen, behalve de overlast door jeugd, sterk toe. Het aantal jeugdoverlastmutaties stijgt van acht in het eerste naar tien in het tweede JIT-jaar. De laatste vijf maanden dat het JIT in Schoonenburg actief is, zijn er verhoudingsgewijs minder overlastmutaties dan in het 2 e JIT-jaar, maar met uitzondering van de andere overlastvormen, is er nog altijd meer overlast in deze periode dan in het jaar voor het JIT. Het jaar na afronding gaan de overlastmutaties dan ook weer omhoog. Naast de overlastmutaties zijn er in de onderzochte periode ook jeugdzorgmutaties. Deze laten een wisselend beeld zien: in het jaar voorafgaand aan JIT zijn er vijf jeugdzorgmutaties, het eerste JIT-jaar zijn dat er drie, terwijl in het jaar daarop tien mutaties onder deze noemer zijn geregistreerd. Dit aantal blijft na het JIT nagenoeg gelijk. Mutaties over controle overlast zijn er niet. 5.3.3
Middengebied
Het Middengebied is sinds maart 2006 een PIT-wijk. De problemen in deze wijk zijn hardnekkig en het PIT is daarom op dit moment nog aanwezig. Het JIT is dus ruim drie jaar in deze wijk actief en er is daarom geen periode „na het JIT‟. De periode „tijdens‟ het JIT in figuur 5.3 beslaat een periode van twee jaar en acht maanden, omdat de politiecijfers de periode tot november 2008 beslaan. De overlastcijfers hebben betrek-
Hoofdstuk 5 De opbrengsten voor de wijken in beeld -75-
king op een zestal straten, te weten Bonedijkestraat, Calandstraat, Leeghwaterstraat, Arbeidsstraat, Ravensteijnplein en Schuitvaartgracht. Figuur 5.3 – Omvang en ontwikkeling overlastmutaties in Middengebied voor, tijdens en na afronding van het JIT
100
Totaal
90
Overlast jeugd
80 70
Geluidsoverlast
60
Andere overlast
50
40 30 20 10 0 1 jaar voor JIT
1e JIT-jaar
2e JIT-jaar
overige 8 JITmaanden
Ook de overlastmutaties in het Middengebied laten schommelingen zien. Vooral het tweede JIT-jaar is het aantal overlastmutaties hoog: meer dan 90 op jaarbasis. Na deze piek lijkt er langzaam een verbetering in de situatie in Middengebied zichtbaar; de laatste periode in figuur 5.3 beslaat weliswaar geen heel jaar, maar omgerekend naar een jaar laten de overlastcijfers, met uitzondering van de geluidsoverlast, een daling zien ten opzichte van het jaar vóór het JIT. Opmerkelijk is dat er tijdens het JIT geen mutaties in het politiesysteem voorkomen over controle van overlast, terwijl er voor het JIT elf mutaties waren. De jeugdzorgmutaties blijven gedurende de periode dat het JIT actief is nagenoeg gelijk. Ten opzichte van het jaar voordat het JIT startte is er echter wel een daling zichtbaar: in dat jaar waren er elf mutaties, terwijl dat er tijdens het JIT gemiddeld zes zijn. 5.3.4
Vlissingen-Noord
In Vlissingen-Noord heeft van april 2007 tot februari 2009 een PIT-project gedraaid. In totaal heeft het project een jaar en tien maanden geduurd. Hoewel het project inmiddels is afgerond, beslaan de overlastcijfers niet de totale periode. De politiecijfers lopen tot november 2008 waardoor de laatste drie maanden van de JIT-periode en het hele jaar na het JIT ontbreken. De overlastmutaties in figuur 5.4 hebben betrekking op de straten Westerzicht, Pauwenburgweg, Van Hogendorpweg en Alexander Gogelweg.
JIT: een interventie met PIT?
-76-
Figuur 5.4 – Omvang en ontwikkeling overlastmutaties in Vlissingen-Noord voor, tijdens en na afronding van het JIT
180
Totaal
160
Overlast jeugd
140
Geluidsoverlast
120
Andere overlast
100 80 60 40 20
0 1 jaar voor JIT
1e JIT-jaar
overige 7 JITmaanden
De omvang van de overlastmutaties in Vlissingen-Noord is van een andere orde dan in de wijken die eerder in dit hoofdstuk besproken zijn. Voordat Vlissingen-Noord als PITwijk is aangemerkt, zijn er bijna tachtig overlastmutaties en dit aantal neemt toe tijdens het JIT. Hoewel het JIT is afgerond, ligt het aantal mutaties over overlast door jeugd in de laatste zeven maanden boven de honderd. Het totaal aantal overlastmutaties bedraagt in deze periode 138. Ook de geluidsoverlast en andere overlastvormen laten een negatieve ontwikkeling zien. Het aantal overlastcontrolemutaties is verwaarloosbaar (gemiddeld twee per jaar) en niet noemenswaardig veranderd tijdens het JIT. Het aantal jeugdzorgmutaties neemt wel af; terwijl in het jaar voorafgaand aan het JIT nog twaalf jeugdzorgmutaties zijn, zijn dit er in het eerste JIT-jaar vier en in de laatste zeven maanden twee. 5.3.5
Bachtenpoorte
In de wijk Bachtenpoorte in Souburg heeft iets langer dan een jaar een PIT-project gedraaid. In juni 2008 is het project afgerond. Vanwege de beperking van de politiecijfers kunnen uit de periode na afronding slechts vier maanden in beeld gebracht. De politiegegevens in figuur 5.5 hebben betrekking op twee locaties in de wijk, te weten het Oranjeplein en Bachtenpoorte.
Hoofdstuk 5 De opbrengsten voor de wijken in beeld -77-
Figuur 5.5 - Omvang en ontwikkeling overlastmutaties in Bachtenpoorte voor, tijdens en na afronding van het JIT
12 Totaal
10
Overlast jeugd Geluidsoverlast
8
Andere overlast 6 4
2 0 1 jaar voor JIT
1e JIT-jaar
overige 2 JIT- 4 maanden na maanden JIT
De omvang van de overlastmutaties in Bachtenpoorte is, in vergelijking met de voorgaande wijken, gering te noemen. In totaal zijn er zeven overlastmutaties voordat het JIT start. Ook hier neemt de overlast tijdens het JIT tijdelijk toe; in het eerste jaar zijn er elf overlastmutaties, allen veroorzaakt door jeugd, maar de laatste twee JITmaanden is er nog maar één mutatie. Er is in Bachtenpoorte nauwelijks sprake van andere overlastvormen. Geluidsoverlast en jeugdzorgmutaties komen in het geheel niet voor. Hoewel de overlastmutaties in Bachtenpoorte geen zorgwekkend niveau hebben, is de stijging van de overlast door jeugd in de vier maanden na het JIT wel opvallend. 5.4
Resumé
In dit hoofdstuk is een beeld geschetst van de ontwikkelingen van de geregistreerde overlast in de vijf wijken in Vlissingen waar het JIT actief is of is geweest. Het gaat om overlastvormen waar vaak jeugd bij betrokken is die door de politie zijn geregistreerd. De verschillende wijken hebben elk hun eigen problematiek en de blijkt ook uit de cijfers over de overlast. In sommige wijken zijn er op jaarbasis aanzienlijk meer dan 50 overlastmutaties. In andere wijken, met name in Bachtenpoort, is de omvang van een heel andere orde. Met hooguit elf overlastmutaties in één jaar zou de vraag gesteld kunnen worden of het starten van een PIT en een JIT in deze wijk nodig is geweest. Om inzage in de situatie in de wijk in de periode na het PIT te krijgen, moet het PITproject afgerond zijn. Alleen in de wijk Middengebied loopt het PIT-project nog en is het JIT nog actief. In de wijken waar het PIT-project wel is afgerond, geven de overlastmutaties niet overal een even rooskleurig beeld. In sommige wijken loopt de overlast weer op en in anderen is de omvang van de overlastmutaties - hoewel lager dan in de periode voor de start van het JIT - nog steeds groot. Ongeacht de omvang laten de overlastmutaties in de meeste wijken eerst een stijging zien op het moment dat het JIT en een PIT in de wijk verschijnen. Dit lijkt op het eerste gezicht een negatieve
JIT: een interventie met PIT?
-78-
ontwikkeling, maar het kan een logisch gevolg zijn van het starten van de projecten. Door de aanwezigheid van beide teams wordt er opeens meer en gerichter toezicht gehouden in de wijk waardoor het voor de hand ligt dat er ook meer overlast gesignaleerd wordt.
Hoofdstuk 6 – De balans opgemaakt -79-
6.
Het JIT anno 2010
In voorgaande hoofdstukken is achtereenvolgens de JIT-aanpak uitgebreid beschreven, is de praktijk in beeld gebracht en zijn de opbrengsten van het JIT voor de jongeren en voor de wijken geschetst. In dit hoofdstuk, dat tevens te lezen is als een samenvatting, zal deze informatie gebruikt worden om antwoord te geven op de zeven onderzoeksvragen. Het gaat om de volgende vragen: 1.
Wat zijn de beoogde doelen van de JIT-methodiek?
2.
Wat zijn de opbrengsten van de JIT-methodiek?
3.
Wat is de doelgroep van het JIT?
4.
Welke elementen van de methodiek zijn essentieel? En zijn deze essentiële elementen overdraagbaar naar andere gemeenten?
5.
Wat zijn de overeenkomsten en verschillen tussen de JIT-methodiek en de methodiek van het Vroeg Erbij Team (VET)?
6.
Waar kan het JIT gepositioneerd worden?
7.
Wat is de inbreng van de betrokken partijen en met name de inzet van mensen en middelen?
In paragraaf 6.1 geven we antwoord op de onderzoeksvragen en in paragraaf 6.2 wordt er een blik op de toekomst geworpen door de bevindingen uit dit onderzoek in perspectief te plaatsen. 6.1
De balans opgemaakt
In de volgende drie subparagrafen worden de onderzoeksvragen beantwoord. In 6.1.1 bespreken we de doelen, de doelgroep en de opbrengsten. Vervolgens, in 6.1.2, gaan we in op de mogelijkheden om het JIT in andere steden in te zetten en tot slot komt in 6.1.3 de positionering van het JIT aan de orde. 6.1.1
De beoogde doelstellingen en de bereikte doelgroep
Het JIT is in 2006 opgericht om de overlast die jongeren in bepaalde wijken veroorzaken te verminderen. De gedachte is dat deze jongeren behoren tot overlastgevende jeugdgroepen en dat er bij deze jongeren vaak sprake is van achterliggende problematiek wat mede bijdraagt aan het overlastgevende gedrag. Het JIT heeft daarom zowel een doelstelling op wijkniveau als op jongerenniveau. De volgende doelstellingen zijn geformuleerd: Doelstelling op wijkniveau
Verminderen van overlast en criminaliteit in de PIT-wijken waar hinderlijke en overlastgevende jongeren in groepsverband actief zijn.
JIT: een interventie met PIT?
-80-
Doelstellingen op individueel niveau
Voorkomen van nieuwe politiecontacten door de jongeren na de JIT-interventie;
Verminderen van de achterliggende problematiek van de jongeren die in de PIT-wijken overlast veroorzaken.
In dit onderzoek is gekeken in hoeverre deze doelstellingen bereikt zijn tijdens de eerste jaren van het JIT. De doelstelling op wijkniveau is in vijf wijken in Vlissingen, te weten Sterkenburg, Schoonenburg, Middengebied, Vlissingen-Noord en Bachtenpoorte, onder de loep genomen. In deze wijken is in de afgelopen jaren een Probleem Interventie Team en een Jeugd Interventie Team actief geweest. De overlastmutaties van de politie die vaak betrekking hebben op overlast door jongeren zijn in deze wijken geanalyseerd. Gekeken is naar de ontwikkeling in de overlastmutaties in deze wijken in het jaar voorafgaand aan het JIT, tijdens het JIT en het jaar na afronding. Dat elke wijken zijn eigen problematiek kent, blijkt uit de cijfers; zowel de omvang als de aard van de overlastmutaties verschilt erg in de wijken. In de meeste wijken is overlast door jeugd de belangrijkste bron van overlast, maar in sommige wijken lijkt geluidsoverlast meer een issue te zijn. Ook wat betreft de ontwikkeling zijn er verschillen tussen de wijken. In Sterkenburg en Schoonenburg loopt de overlast na afronding van het JIT weer op, terwijl in Vlissingen-Noord ondanks een positieve ontwikkeling de omvang van de overlastmutaties nog steeds groot is. Ook in Bachtenpoorte neemt de overlast weer toe, maar de omvang is, net als bij aanvang van het JIT, ook in het jaar na het JIT gering. Tot slot in Middengebied, waar het JIT nog steeds actief is, ziet de ontwikkeling er goed uit, maar is het niveau nog steeds erg hoog. De overlastmutaties in de wijken laten al met al geen erg rooskleurig beeld zien. Dit is echter, ons inziens, niet alleen het JIT aan te rekenen. In hoofdstuk 5 is al aangegeven dat het JIT niet als enige verantwoordelijk is voor het aanpakken van de overlast in de wijken. Het PIT is een integrale wijkgerichte aanpak en omvat naast het JIT ook een domeingerichte en groepsgerichte poot. Het is (te) ambitieus van het JIT om ook het verminderen van de overlast in de wijken als doelstelling op te nemen. Het JIT is daar niet als enige verantwoordelijk voor en ook niet bij machte om dit alleen te realiseren. Een goed functionerend JIT hoeft niet te betekenen dat ook de andere aspecten van het PIT goed worden uitgevoerd. Naast de wijkdoelstelling is ook gekeken in hoeverre de doelstellingen op het niveau van de jongeren bereikt zijn. Hiertoe is er allereerst gekeken naar het profiel van de bereikte doelgroep en vervolgens zijn de opbrengsten bij deze doelgroep in beeld gebracht. Zowel op papier als in de praktijk is gebleken dat de doelgroep van het JIT niet duidelijk is afgebakend. Er zijn nauwelijks criteria of indicatoren gesteld waaraan jongeren moeten voldoen om in aanmerking te komen voor het JIT. De doelgroep kan nu omschreven worden als jongeren die betrokken zijn geweest bij PIT-problematiek en waarover zorgen zijn omtrent de opvoedsituatie of ontwikkeling. Het belangrijkste cri-
Hoofdstuk 6 – De balans opgemaakt -81-
terium lijkt de betrokkenheid bij PIT-problematiek te zijn. Het politieverleden van de jongeren is daarbij van ondergeschikt belang. Dat er wel behoefte is aan een helder omschreven doelgroep met in- en uitsluitingscriteria , blijkt uit meerdere aspecten. Enerzijds geven meerdere betrokken JIT-partners aan dat er duidelijke, afgebakende criteria nodig zijn waaraan de jongeren moeten voldoen. Nu is niet voor iedereen duidelijk welke jongeren naar het JIT verwezen kunnen worden. De criteria zouden volgens de meesten vooral betrekking moeten hebben op de zwaarte van de doelgroep. Daarnaast is het stellen van een leeftijdsgrens ook wenselijk. Anderzijds blijkt uit de doelgroepbeschrijving in hoofdstuk 4 dat er een uiteenlopende groep jongeren de afgelopen jaren bij het JIT terecht is gekomen. De doelgroep is daarom opgedeeld in drie typen jongeren: zorgjongeren, incidentele delictplegers en frequente delictplegers. Uit hoofdstuk 4 blijkt ook dat een deel van deze jongeren ook na de JIT-interventie (sommigen veelvuldig) in aanraking blijft komen met de politie en dus overlast blijft veroorzaken in de wijken. Dit geldt voor alle drie typen jongeren, ook voor de relatief „lichte‟ zorgjongeren. Hoewel het ogenschijnlijk een negatieve ontwikkeling is dat jongeren die voor het JIT geen strafbare politiecontacten hadden en na het JIT wel, is het belangrijk om hierbij een kanttekening te plaatsen. Uit onderzoek is bekend dat ongeveer een derde van de jongeren in de leeftijd van 12 tot 18 jaar weleens in aanraking komen met de politie. Veelal is dit in groepsverband en dat is een leeftijdsadequaat gedrag. Pas wanneer dit gedrag aanhoudt en in omvang en ernst toeneemt, is er sprake van een zorgwekkende ontwikkeling. Bij de zorgjongeren blijkt de ernst van de politiecontacten gering te zijn. Bij de andere jongeren nemen de politiecontacten na het JIT soms wel in ernst toe. Met andere woorden, bij een deel van de huidige doelgroep van het JIT worden de doelstellingen niet behaald. 6.1.2
Het Vlissingse JIT en een JIT buiten Vlissingen
Overlast door jongeren is uiteraard geen probleem dat zich beperkt tot Vlissingen. Om deze problematiek aan te pakken, zouden andere steden ook een JIT op kunnen richten. Bij het overdragen van een interventie is het van belang dat de aanpak repliceerbaar is, met andere woorden dat de interventie op dezelfde manier uitvoerbaar is op andere locaties.32 Een eerste voorwaarde voor het overdragen van een interventie is dat er een duidelijke en gedetailleerde beschrijving moet zijn van de interventie. In hoofdstuk 2 van dit rapport is daartoe beschreven uit welke elementen de methodiek bestaat, op welke wijze het JIT in Vlissingen georganiseerd is, welke inzet het Vlissingse JIT van de verschillende instanties vraagt en wat de randvoorwaarden voor de uitvoering zijn. In 2.1.4 zijn de vier fasen in de aanpak - signaleren, inventariseren, uitdelen van de prikkel en indien nodig zo snel mogelijk toeleiden naar hulp beschreven. Per fase is ingegaan op de handelingen van de betrokken instanties. De essentiële elementen van de methodiek zijn de snelheid van de reactie van het JIT op het overlastgevende gedrag van de jongere en het betrekken van de ouders bij dit ge32
. Bron: Nederlands Jeugdinstituut, 2007.
JIT: een interventie met PIT?
-82-
drag middels een huisbezoek. Het uitgangspunt daarbij is dat voor elke jongere naar een op maat gesneden aanpak wordt gezocht die aansluit bij zijn problematiek. Een tweede voorwaarde die essentieel is voor de overdraagbaarheid is dat de interventie geen elementen bevat die situatiegebonden zijn. De interventie is dan immers niet repliceerbaar. Voor het inzetten van de JIT-aanpak in andere steden moet de methodiek dan ook geen elementen bevatten die alleen op de Vlissingse situatie van toepassing zijn. Uit dit onderzoek blijkt er geen elementen zijn waardoor het JIT niet op dezelfde wijze in andere steden uitgevoerd kan worden. Wel zijn er twee aspecten die in Vlissingen onderdeel van de totale aanpak zijn die lokaal of regionaal gebonden zijn, maar die losgekoppeld kunnen worden van de methodiek. Het eerste aspect is de mogelijkheid om jongeren door te verwijzen naar het VET. In Vlissingen en andere delen van de provincie is het Vroeg Erbij Team actief. Voor een deel van de doelgroep van het JIT is het VET de plek waar de JIT-jongeren naar doorverwezen kunnen worden. Het gaat om de JIT-jongeren die nog geen hulpverlening hebben, maar die wel zorgwekkend gedrag vertonen. Door deze jongeren naar het VET door te verwijzen, krijgen zij snel het type hulpverlening dat geschikt lijkt voor deze doelgroep. Het VET is daarmee een krachtig instrument voor het JIT. Het tweede lokale aspect van het Vlissingse JIT is de koppeling aan de PIT-wijken. In Vlissingen wordt het JIT ingezet in wijken die door de gemeente tot PIT-wijk zijn benoemd. In deze wijken wordt veel overlast en problematiek rondom de sociale veiligheid ervaren en daarom is er een wijkgebonden, integrale aanpak ingezet waarvan het JIT een onderdeel is. De integrale aanpak bestaat uit drie aspecten, namelijk domeingericht, groepsgericht en persoonsgericht. Het JIT voert de persoonsgerichte aanpak uit. De andere aspecten zijn geen onderdeel van dit onderzoek geweest en daarom kan niet gezegd worden wat het aandeel van deze twee aspecten van de integrale aanpak is. Toch is het wel aan te bevelen om op plaatsen buiten Vlissingen waar het JIT wordt ingezet ook maatregelen te nemen die op het domein en de overlastgevende groepen gericht zijn.33 6.1.3
Het positioneren van het JIT
Tot slot is in dit onderzoek geïnventariseerd welke positie het JIT inneemt of zou kunnen innemen binnen het bestaande aanbod van aanpakken, projecten en ketenssamenwerkingsverbanden op het terrein van risico- en overlastgevende jeugd. Er is gekeken naar de relatie tussen het JIT en het VET en de mogelijkheden om het JIT onder te brengen bij het Centrum voor Jeugd en Gezin of bij het Veiligheidshuis. Dit tweede aspect is essentieel voor het voorbestaan van het JIT. Wanneer de projectstatus van het JIT eraf is, zal het geborgd moeten zijn en moeten de benodigde middelen structureel zijn. Het is daarvoor belangrijk dat het JIT een vaste plek krijgt binnen het bestaande aanbod. Een manier waarop dit gerealiseerd kan worden, is het JIT onder te brengen bij het CJG of bij het Veiligheidshuis. Niet alleen voor het JIT in Vlissingen maar ook wanneer er JIT‟s in andere steden worden opgericht, is dit aspect van belang. 33
. Zie hiervoor Ferwerda en Kloosterman, 2004 en Ferwerda, 2009.
Hoofdstuk 6 – De balans opgemaakt -83-
Allereerst de relatie met betrekking tot het VET. Zoals in voorgaande subparagraaf al is benoemd, is het VET voor een deel van de JIT-jongeren een geschikte aanpak en daarmee kan het VET gezien worden als een goede aanvulling op het JIT. Ook zonder het VET heeft het JIT bestaansrecht, mits er een soortgelijke hulpverleningsvorm bestaat waarnaar deze JIT-jongeren doorverwezen kunnen worden. In hoofdstuk 2 is verkend hoe het JIT zou kunnen aansluiten bij het CJG of bij het Veiligheidshuis. Daarbij zijn de wijze waarop beide samenwerkingsverbanden zijn georganiseerd, besproken. In beiden vinden casusoverleggen plaats waar diverse betrokken instanties aanwezig zijn en waar de problemen per jongere worden besproken. Een voordeel daarvan is dat de uitwisseling van persoonsinformatie tussen de aangesloten partijen geformaliseerd is. Vooral voor de Jeugdgezondheidszorg is dit een belangrijk aspect, omdat zij alleen onder strikte voorwaarden zonder toestemming van de persoon zelf gegevens uit mag wisselen over deze persoon. Zowel het CJG als het Veiligheidshuis kent een vaste kern van instanties die altijd aanwezig zijn. Daarnaast is een aantal instanties alleen bij casusoverleggen aanwezig als zij daar een toegevoegde waarde hebben. Bij beide ketennetwerken zijn niet alle JIT-partijen standaard vertegenwoordigd. Van het CJG maakt de politie geen onderdeel uit. Voor het JIT zou dit een groot nadeel zijn. De jongeren zouden dan door het Maatschappelijk werk in het casusoverleg ingebracht moeten worden. De inventarisatiefase van het JIT zou wellicht sneller kunnen verlopen omdat dit tijdens het casusoverleg uitgevoerd wordt, maar in het geheel betekent onderbrenging bij het CJG dat er een extra schakel tussenkomt, wat de snelheid van de JIT-interventie mogelijk vertraagt. Het zou namelijk betekenen dat de politie, als signaleerder, jongeren bij het CJG inbrengt, het CJG de problematiek van de jongeren inventariseert en vervolgens het JIT op huisbezoek zou sturen. Naast de politie ontbreken bij het CJG ook de andere „justitiële‟ JIT-partners, namelijk de Raad voor de Kinderbescherming en Leerplicht. Dit zou dus betekenen dat de justitiële component van het JIT bij het casusoverleg ontbreekt, terwijl de uitbreiding van het JIT met de Raad voor de Kinderbescherming en de leerplichtambtenaar juist als een grote meerwaarde voor het JIT wordt gezien. Bij het Veiligheidshuis zijn daarentegen de Jeugdgezondheidszorg en meestal ook het Maatschappelijk werk niet vertegenwoordigd. Ook deze twee partijen zijn belangrijke partners binnen het JIT. Zij zouden kunnen aansluiten bij het casusoverleg op het Veiligheidshuis, maar in dat geval moeten de regelingen over de gegevensuitwisseling wel uitgebreid worden. Zoals gezegd, is het vooral voor de Jeugdgezondheidszorg van belang dat dit geformaliseerd is. Naast de afwezigheid van sommige JIT-partners en de daaruit voortvloeiende organisatorische gevolgen is er een meer fundamentelere vraag die bij de keuze voor de plek waar het JIT ondergebracht moet worden, beantwoord moet worden. Dit heeft te maken met de positionering van het JIT. Het CJG is laagdrempelig en preventief, terwijl het Veiligheidshuis repressief en curatief is. Op dit moment zijn binnen het JIT jongeren vertegenwoordigd die bij het CJG thuishoren en jongeren die bij het Veiligheidshuis thuishoren. Voordat er gekozen wordt om het JIT bij een van beide ketennetwerken onder te brengen, moet deze fundamentelere keuze worden gemaakt: op welke doel-
JIT: een interventie met PIT?
-84-
groep wil het JIT zich richten? In de slot paragraaf van deze rapportage geven we input voor deze discussie. 6.2
H e t J I T i n p e r sp e c t i e f
Dat er binnen het JIT keuzes gemaakt moeten worden over waar men heen wil in de toekomst, spreekt voor zich. In de praktijk blijkt de doelgroep erg breed te zijn en hoewel het JIT een aanpak op maat voorstaat, is het bijna onmogelijk om zo‟n brede doelgroep te bedienen. Ons inziens zijn er grofweg twee mogelijkheden:
het JIT gaat zich voortaan alleen op de lichte doelgroep richten en heeft dus vooral een preventief karakter;
het JIT blijft zowel de lichte als de zware doelgroep begeleiden, maar maakt in haar aanpak onderscheid in deze twee groepen.
Beide opties en gevolgen voor de aanpak, die dat volgens ons heeft, lichten we hieronder toe. Het JIT voor een lichte doelgroep
Wanneer het JIT in de toekomst alleen voor jongeren wordt ingezet die geen of nauwelijks problemen hebben, moeten er scherpe criteria komen voor de ernst van de problematiek. Het profiel van de „zorgjongeren‟ uit hoofdstuk 4 kan hierbij als basis dienen. Er moet in dit geval niet alleen gekeken worden naar het politiecontact dat aanleiding geeft voor de aanmelding bij het JIT, maar ook naar het politieverleden. Wanneer een jongere bijvoorbeeld al eerder wegens een strafbaar feit met de politie in aanraking is gekomen, zou hij niet meer voor het JIT in aanmerking moeten komen. Ook jongeren die een beschermings- of jeugdreclasseringsmaatregel hebben of hebben gehad, zouden bijvoorbeeld buiten de boot moeten vallen. In dit onderzoek is gebleken dat dit aspecten zijn die kenmerkend zijn voor de zwaardere jongeren, de „delictplegers‟ uit hoofdstuk 4. Een keuze voor de lichte doelgroep betekent ook dat het JIT niet keer op keer op huisbezoek moet gaan. Het JIT gaan alleen langs bij jongeren die aan de criteria voldoen en jongeren die met de politie in aanraking blijven komen, zijn te zwaar. Het JIT moet zich dus niet bezighouden met deze jongeren en geen tijd steken in het signaleren, inventariseren en op de hoogte brengen van betrokken hulpverleners of Raadsmedewerkers. Wanneer men beslist dat het JIT zich voortaan alleen nog richt op deze lichte doelgroep dan blijft men wel het meest in de buurt bij de preventieve aanpak zoals het JIT bij aanvang bedoeld is. Hoewel het JIT nooit echt preventief zal worden, omdat JIT wordt ingezet naar aanleiding van overlast en niet om overlast te voorkomen. Het gaat erom vroegtijdig te interveniëren om erger te voorkomen. In dit geval zal het JIT het beste aangesloten kunnen worden bij het Centrum voor Jeugd en Gezin. Het ontbreken van de politie binnen het casusoverleg van het CJG is dan wel een aspect dat aandacht moet krijgen.
Hoofdstuk 6 – De balans opgemaakt -85-
Het JIT voor lichte en zwaardere jongeren
Er kan ook gekozen van het JIT een aanpak te maken die zowel voor lichte als zwaardere jongeren een antwoord heeft. Zoals eerder gezegd, moet er dan wel gedifferentieerd worden in de aanpak. Bijvoorbeeld altijd op huisbezoek bij zorgjongeren en bij delictplegers alleen signaleren en doorgeven aan betrokken instanties. Omdat het JIT toch ook de zwaardere jongeren signaleert, die zijn immers ook aanwezig in PITwijken, is het relatief eenvoudig en hoeft het weinig tijd te kosten om een reeds betrokken hulpverlener of Raadsmedewerker op de hoogte te brengen. Op deze wijze wordt optimaal gebruikt gemaakt van de informatiepositie van het JIT en met name van de politie. In dit geval is het Veiligheidhuis de beste plek om het JIT onder te brengen. Zwaardere jongeren kunnen dan rechtstreeks ingebracht worden in het justitieel casusoverleg over jeugd (JCO) dat binnen het Veiligheidhuis plaatsvindt. Het JIT fungeert dan als vindplaats van JCO-jongeren en zorgt voor een soepele overdacht van deze jongeren. Daarna houdt de bemoeienis van het JIT op. Een belangrijk voordeel van het behouden van de zwaardere doelgroep binnen het JIT is dat er van deze jongeren al in een vroeg stadium binnen het Veiligheidshuis een dossier opgebouwd wordt. De signalerende functie van het JIT heeft in dit geval zeker een toegevoegde waarde in de aanpak van deze jongeren. Tot slot wijzen we nog op de gevolgen voor de aansturing van het JIT, wanneer men kiest om zowel de lichte als de zware doelgroep binnen het JIT te houden. Nu is de gemeente de regievoerder van het JIT, maar strafrechtelijke jongeren vallen niet onder verantwoordelijk van de gemeente, maar onder die van justitie. Beide partijen zijn in het Veiligheidshuis vertegenwoordigd, maar hoe het verantwoordelijkheidsvraagstuk ingevuld is, wisselt per Veiligheidshuis. Het uitgangspunt van het JIT om vroegtijdig te interveniëren en zo het afglijden van jongeren te voorkomen, lijkt op dit moment maar gedeeltelijk behaald. Het JIT pretendeert een preventieve insteek te hebben en te voorkomen dat jongeren die daartoe risico lopen, afglijden. Toch is er iets voor te zeggen om de doelgroep die recidiveert wel binnen het JIT te houden, maar met een aangepaste aanpak. Een van de respondenten formuleert dit als volgt: “Die recidiverende jongeren daar is JIT bij de opzet eigenlijk niet voor bedoeld. Maar je kan het ook zien als een doorontwikkeling van het JIT, want voor deze doelgroep is op initiatief van het JIT namelijk het Top-10 overleg georganiseerd. Je kunt dit wel in het verlengde van de signalerende en verwijzende taak van het JIT zien.” Welke keuze ook gemaakt wordt, het is wel belangrijk om in te zien dat het JIT nooit alleen zware jongeren op het rechte pad kan houden. Het JIT moet dan ook alleen afgerekend worden op de lichte doelgroep. Kortom, het JIT is een aanpak die voor een deel van de overlastgevende jongeren zijn vruchten lijkt af te werpen, maar voor de zwaardere groep is het huidige JIT geen adequaat middel of zoals een van de respondenten tijdens het interview opmerkte: “het JIT is een spreekwoordelijke gele kaart voor de jongeren en de ouders. Een deel van de doelgroep verdient echter een rode kaart. Wat komt er na het JIT?”
Nawoord -87-
Nawoord In deze rapportage heeft u kennis kunnen maken met het Jeugd Interventie Team in Vlissingen, kortweg JIT. Vanuit meerdere invalshoeken is het JIT belicht. We hebben allereerst inzicht gegeven in de wijze waarop het JIT in de eerste jaren in de praktijk gefunctioneerd heeft en welke resultaten er zijn behaald. Vervolgens zijn deze resultaten in een breder perspectief geplaatst, zowel met betrekking tot de continuering van het JIT in Vlissingen als met het oog op het overdragen van de methodiek naar andere gemeenten. Het JIT is een interventie die snel volgt op het ontoelaatbare gedrag van jongeren; nadat een jongere door de politie is gesignaleerd, krijgt hij binnen een of hooguit twee weken een huisbezoek van het JIT. Voorafgaand aan het huisbezoek wordt van elke jongere bij verschillende instanties informatie opgevraagd, zodat het JIT tijdens het huisbezoek goed beslagen ten ijs komt om vervolgens tijdens het huisbezoek een goede inschatting van de problematiek te kunnen maken. Tegelijkertijd dient dit huisbezoek ervoor om de jongere duidelijk te maken dat hij bij de politie in beeld is en om de ouders op de hoogte te stellen van het gedrag van hun kind op straat. Het mooie van de werkwijze van het JIT is dat in enkele, eenvoudige stappen men meerdere vliegen in één klap slaat: jongeren worden uit de anonimiteit gehaald, ouders worden betrokken bij het gedrag van hun kind en verschillende instanties worden op de hoogte gesteld van het feit dat de jongere door het JIT is gesignaleerd. De combinatie van deze elementen maakt de JIT-methodiek, in onze ogen, bijzonder. Uit dit onderzoek is gebleken dat een deel van de jongeren dat een huisbezoek van het JIT heeft gekregen toch ook daarna met de politie in aanraking blijft komen. In sommige gevallen gaat het om jongeren die lichte overtredingen begaan zoals het veroorzaken van overlast of het plegen van vernielingen. Andere jongeren raken betrokken bij zwaardere strafbare feiten, zoals wapengebruik of vermogensdelicten met geweld. In het onderzoek hebben we de jongeren daarom in drie groepen ingedeeld: de zorgjongeren, de incidentele delictplegers en de frequente delictplegers. Vooral die laatste groep maakt zich schuldig aan veel en soms ook zware strafbare feiten. Daarnaast heeft een deel van deze jongeren contacten met de jeugdreclassering of met een gezinsvoogd. Ons inziens is het JIT voor het overgrote deel van de frequente delictplegers en ook voor een deel van de incidentele delictplegers geen adequate interventie, omdat de problemen waar deze jongeren mee kampen daarvoor te zwaar zijn. Toch heeft het JIT ook voor de aanpak van de categorie zwaardere jongeren een toegevoegde waarde. Een cruciaal onderdeel van de JIT-methodiek is namelijk het signaleren en inventariseren van jongeren. Het signaleren gebeurt door de politie op straat die volgens de shortlistmethodiek overlastgevende jongeren signaleert en dit doorgeeft aan het JIT. Vervolgens inventariseren de bij het JIT betrokken politiefunctionaris en maatschappelijk werker de problematiek van de jongeren door verschillende instanties te raadplegen. Hierdoor heeft het JIT een unieke informatiepositie. Deze positie is
JIT: een interventie met PIT?
-88-
niet alleen voor de aanpak van zorgjongeren waardevol, maar ook goed bruikbaar bij de aanpak van incidentele en frequente delictplegers. Een goede informatiepositie is immers het uitgangspunt van elke aanpak. Wij zien daarom voor het JIT een rol weggelegd in de aanpak van zowel overlastgevende als criminele jongeren, maar er moet daarbij wel onderscheid gemaakt worden in het vervolgtraject. Het gemeenschappelijke deel van de aanpak is het signaleren en inventariseren. Wanneer vervolgens blijkt dat het om een jongere gaat met zwaardere problematiek, moet het JIT de jongere overdragen. Een huisbezoek moet het JIT alleen brengen aan jongeren waar weinig mee aan de hand lijkt te zijn. De overige jongeren hebben een minder vrijblijvende en meer integrale aanpak nodig. De aangewezen plek om zo‟n aanpak te realiseren, is het justitieel casusoverleg jeugd dat binnen het Veiligheidshuis wordt gehouden. Het Veiligheidshuis lijkt ons dan ook de plek waar het JIT het beste tot zijn recht komt.
Geraadpleegde bronnen -89-
Geraadpleegde bronnen Bureau Beke Shortlist groepscriminaliteit. Arnhem: Bureau Beke. 2003.
Beek, van C. Evaluatie Jeugd Interventie Team Vlissingen: de rol van de Jeugdgezondheidszorg. GGD Zeeland, januari 2007.
Ferwerda, H. en Kloosterman, A. Jeugdgroepen in beeld. Stappenplan en randvoorwaarden voor de shortlistmethodiek (1e druk). Uitgegeven in reeks Politiekunde nr. 6. Apeldoorn: Programma Politie en Wetenschap. 2004
Ferwerda, H. Shortlistmethodiek in zeven stappen. Onderdeel van het Masterplan Jeugdgroepen Nederlandse Politie. Arnhem: Bureau Beke. 2009.
Gemeente Vlissingen Bijzonder aanpak jongere en zorgkader. Een plan van aanpak voor de uitvoering van het Jeugd Interventie Team (JIT) Vlissingen. 2006.
Gemeente Vlissingen Bijzondere aanpak jongere en zorgkader. (Concept)Tussenevaluatie van de uitvoering van het Jeugd Interventie Team (JIT) Vlissingen. Gemeente Vlissingen, september, 2006.
Nederlands Jeugdinstituut Databank effectieve jeugdinterventies. Werkblad externe beschrijving en beoordeling interventies. Utrecht: Nederlands Jeugdinstituut. 2007.
Nederlands Jeugdinstituut en RIVM Werkblad beschrijving interventie. Utrecht/Bilthoven: Nederlands Jeugdinstituut en RIVM. Juni 2009.
Bijlagen -91-
Bijlagen Bijlage 1 - Geraadpleegde respondenten Naam
Instantie
Bram van Moolenbroek
Politie Zeeland
Henk Wijkstra
Politie Zeeland
Andre de Visser
Maatschappelijke werk Walcheren
Linda Lobbezoo
Maatschappelijke werk Walcheren
Sonja van Houwelingen
Maatschappelijke werk Walcheren
Bruno Vannasche
Bureau Jeugdzorg
Pascale Bakker
Raad voor de Kinderbescherming
Kees Barlemento
Raad voor de Kinderbescherming
Marian Wetsteijn
Jeugdgezondheidszorg
Bijlagen -93-
Bijlage 2 – Vragenlijst Politie
JIT: een interventie met PIT?
-94-
Bijlagen -95-
Bijlage 3 – Vragenlijst Maatschappelijk werk
JIT: een interventie met PIT?
-96-
Bijlagen -97-
Bijlage 4 – Vragenlijst Bureau Jeugdzorg
JIT: een interventie met PIT?
-98-
Bijlagen -99-
JIT: een interventie met PIT?
-100-
Bijlagen -101-
JIT: een interventie met PIT?
-102-
Bijlagen -103-
Bijlagen -105-
Bijlage 5 – Vragenlijst Raad voor de Kinderbescherming
JIT: een interventie met PIT?
-106-
Bijlagen -107-
Bijlage 6 – Vragenlijst Jeugdgezondheidszorg
Bijlagen -109-
Bijlage 7 – Vragenlijst Leerplicht
JIT: een interventie met PIT?
-110-
Rechercheadvies
TGO Claes Politieregio Rotterdam Rijnmond
Anton van Wijk, Ilse van Leiden Henk Ferwerda
Rijnkade 84 6811 HD Arnhem tel 026 - 443 86 19 fax 026 - 442 28 12
[email protected] www.beke.nl