JEUGDTHEATERSCHOLEN IN BEELD PORTRET VAN EEN SECTOR
Auteur: Marieke Hagemans Studentennummer: 1514610 Begeleider: Lucie Huiskens Tweede begeleider: Sanne van den Hoek Datum: 31 mei 2013 ArtEZ Expertisecentrum Master Kunsteducatie
2
VOORWOORD “Tijd om naar huis te gaan. We staan in de grote stad. Dat wel. We zijn erbij. En van deze tijd. We beseffen niet hoe oud de stenen zijn waarop onze voeten staan. En vragen ons niet af of hier ooit eerder mensen stonden zoals wij. Our age. Cool as we are. Self made. Gesampled & geshuffled. Onze konijnenoren hangen scheef. Het regent nog steeds. En we hebben gesprekken die diep zijn of lijken. Je moet blijven proberen en falen geeft niks. Probeer opnieuw. Faal opnieuw. Faal beter. Het wordt al licht. Maar wij zijn nog van gisteren”. (uit ‘De wereld is ondertiteld’ van Gijsje Kooter, 2011)
Bovenstaande tekst bracht mij vier jaar geleden in één klap midden in de wereld van het jongerentheater. En ik was er ondersteboven van. Tijdens een festival bij het Jeugdtheaterhuis Zuid-Holland, waar ik voor mijn werk was, ontmoette ik jongeren van allerlei verschillende jeugdtheaterscholen die deze tekst op veel verschillende manieren speelden. Een verhaal dat verteld moest worden door jongeren uit allerlei delen van ons land. Jongeren met verschillende achtergronden, uit verschillende culturen. Het festival eindigde met een nagesprek
3
waarbij schrijvers van toneelrepertoire voor kinderen en jongeren hun manier van werken deelden met het publiek. Door wat daar toen gebeurde kreeg ik het doel van de sector jeugdtheaterscholen ineens helder voor ogen: geëngageerd theater maken, spelplezier, spelen voor een nieuw publiek, ontwikkeling van kwaliteit door middel van nieuw repertoire, uitwisseling van elkaars producten, kennisoverdracht, talentontwikkeling en samenwerking. En bovenal de noodzaak tot het vertellen van verhalen dóór kinderen en jongeren, óver kinderen en jongeren en vóór kinderen en jongeren en andere betrokkenen. We zijn inmiddels alweer een aantal jaren verder en de bezuinigingen hebben ook de jeugdtheaterscholen en de centra voor de kunsten niet onberoerd gelaten. Ik zie jeugdtheaterscholen sluiten en jeugdtheaterscholen die zich afkeren van de buitenwereld. Maar ik zie gelukkig ook jeugdtheaterscholen die met nieuwe ideeën en plannen zich blijven ontwikkelen in deze veranderende tijd. En ik zie een Stichting Netwerk Jeugdtheaterscholen dat een goed beeld van zijn eigen sector probeert te krijgen én dat op zoek is naar aansluiting bij andere organisaties. Met dit onderzoek hoop ik de sector jeugdtheaterscholen, de Centra voor de Kunsten én het Netwerk Jeugdtheaterscholen inzicht te geven in de vragen die er leven binnen de sector en ideeën aan te reiken voor mogelijke antwoorden en oplossingen. Elk kind en jongere in Nederland zou een keer een tijdje in aanraking moeten komen met theatereducatie en theaterproductie. Om te leren zich te presenteren, samen te werken en iets nieuws en eigens te creëren. In deze scriptie gebruik ik voor het begrip jeugdtheaterscholen af en toe de afkorting JTS en voor de Stichting Netwerk Jeugdtheaterscholen de afkorting SNJ of Netwerk JTS. De foto’s in deze scriptie komen van de site van NV Verse Bekken en de foto op de cover mocht ik gebruiken van JeugdTheaterschool Groningen en komen van hun facebookpagina
4
INHOUDSOPGAVE Voorwoord
3
Samenvatting
8
1.Inleiding
10
1.1 Aanleiding
10
1.2 Relevantie
11
1.3 Doel en probleemstellig
12
1.4 Leeswijzer
13
2. Theoretisch kader
14
2.1 Kunstbeoefening in de vrije tijd
14
2.2.1 De amateur
15
2.1.2 De aanbieder
15
2.1.3 Actuele sociaal – culturele ontwikkelingen
16
2.1.4 Samenwerking met het onderwijs
18
2.2 De Jeugdtheaterscholen
19
2.2.1 Definitie
19
2.2.2 Geschiedenis
20
2.2.3 De waarde van een jeugdhteaterschool
23
2.2.4 Samenwerking
26
2.3 Stichting Netwerk Jeugdhteaterscholen
29
2.3.1 Innovatie en ontwikkeling
30
2.3.2 Kwaliteitsimpuls
30
2.3.3 Sociale media
32
2.3.4 Toekomst
33
2.3.5 Internationaal Netwerk
34
2.3.6 Samenvattend
35
5
3. Methodologie
37
3.1 Onderzoeksmethode
37
3.1.1 Onderzoeksgroep
37
3.1.2 DATA verzameling
37
3.1.3 Uitwerking
39
4. Analyse van de resultaten
40
4.1 Enquêtes
40
4.2 Interviews
60
4.2.1 Talentontwikkeling
61
4.2.2 Samenwerking
69
4.2.3 Organisatie
75
4.2.4 Toekomst
78
5. Conclusie en discussie
82
5.1 Conclusie
82
5.1.1 Toekomst
85
5.2 Discussie
88
5.3 Aanbeveling
90
5.3.1 Organisatie
90
5.3.2 Inhoud
93
5.3.3 Netwerk Jeugdtheaterscholen
95
Dankwoord
97
Literatuurlijst
99
Bijlagen
103
Bijlage 1: Uitnodiging voor het invullen van de enquête
103
Bijlage 2: De voor dit onderzoek ontwikkelde enquête
105
Bijlage 3: De voor dit onderzoek ontwikkelde vragenlijst
114
6
Bijlage 4: Geografische kaart van de jeugdtheaterscholen in Nederland Bijlage 5: Lijst van gesprekspartners
117
7
Samenvatting Door de bezuinigingen op kunst en cultuur staan jeugdtheaterscholen en centra voor de kunsten onder grote druk. De crisis dwingt de sector en het Netwerk Jeugdtheaterscholen zich te gaan herbezinnen op hun visie en taak. De kunstbeoefening in de vrije tijd zal in de toekomst vooral in de vormgeving veranderen. Door internet, de ‘zap’ cultuur en nieuwe, lossere organisatievormen zal de traditionele kunstbeoefening in de vrije tijd veranderen van web 1.0 naar web 2.0. Dit betekent dat centra voor de kunsten en jeugdtheaterscholen zich flexibeler moeten gaan opstellen, meer vraaggericht moeten gaan werken en de samenwerking met elkaar en met andere partijen moeten gaan zoeken. Vanwege het Actieplan Cultuureducatie met kwaliteit, van voormalig staatssecretaris Halbe Zijlstra, waarbij een structurele verankering van cultuureducatie in het basisonderwijs wordt verlangd, ligt een samenwerking met het onderwijs voor jeugdtheaterscholen voor de hand. De educatieve waarde van theatereducatie- en productie én de kwaliteit van de jeugdtheaterscholen sluiten goed aan bij de verdieping van cultuureducatie in het onderwijs en de Brede School. Ook jeugdtheaterscholen die nauwelijks met het onderwijs actief samenwerken kunnen met hun producties een bijdrage leveren aan de creatieve ontwikkeling van kinderen en jongeren. Er zijn diverse kwaliteitsgaranties te vinden binnen de jeugdtheaterscholen. Jeugdtheaterscholen zijn heel inventief in het ontwikkelen van hun talent. Zo is er het jaarlijks terugkerend festival Havenwerk, hét festival voor talentontwikkeling op theater, muziek en dansgebied. Daarnaast de wedstrijd voor jeugdtheaterscholen REGATTA én de summerschool voor toptalent NV Verse Bekken. Maar aangezien de overheden kunst en cultuur vooral in de breedte subsidiëren wordt het voor veel jongeren erg duur om een talentklas te volgen. Hierin zouden de jeugdtheaterscholen samen moeten gaan optrekken en het Netwerk Jeugdtheaterscholen zou overheden moeten overhalen deze beslissing te (her)overwegen.
8
Uit het kwantitatieve deel van mijn onderzoek, de enquêtes, blijkt dat de jeugdtheaterscholen zeer divers zijn. In aantallen leerlingen, in samenstelling van lesprogramma’s, in leeftijden, het aantal producties per jaar en in hun samenwerking met het Netwerk Jeugdtheaterscholen. Maar er zijn ook overeenkomsten zoals het hebben van een leerplan, het houden van presentaties en producties, interne bijscholing van docenten, docenten komen van HBO kunstvakopleidingen en zijn meestal dramadocent en een flink aantal scholen werkt samen met andere partijen, meestal met het onderwijs . Het kwalitatieve deel van mijn onderzoek, portretten van diverse innovatieve jeugdtheaterscholen, geeft kennisoverdracht en inspiratie op het gebied van cultureel ondernemerschap, talentontwikkeling, projectmatig werken, marketing en de toekomst van de jeugdtheaterscholen zelf en Stichting Netwerk Jeugdtheaterscholen. Er zal een nieuwe wind door het culturele landschap van Nederland moeten gaan waaien en de sector jeugdtheaterscholen kunnen hier vanuit hun basisvoorwaarden aan bijdragen. Maar organisatorisch zullen zij zich, net als alle culturele instellingen, moeten herijken en de innovatieve scholen als voorbeeld nemen. Het Netwerk Jeugdtheaterscholen kan hier een belangrijke aanjager in zijn.
9
1 INLEIDING 1.1 AANLEIDING Zo’n 25 jaar geleden is de eerste jeugdtheaterschool opgericht en inmiddels zijn er naar schatting 70 tot 80 jeugdtheaterscholen in Nederland. Deze scholen zijn opgericht vanuit een grote passie en gedrevenheid van individuen en vele zijn inmiddels uitgegroeid tot succesvolle (middel-) grote cultureel ondernemende instellingen. Alle scholen streven naar kwaliteit van theatereducatie en theaterproductie. Om die kwaliteit te waarborgen en de jeugdtheaterscholen een platform en een netwerk te bieden waar ze elkaar kunnen ontmoeten, werd in 2008 de Stichting Netwerk Jeugdtheaterscholen (SNJ) opgericht. Naast belangenbehartiging en kwaliteitsontwikkeling biedt het Netwerk JTS ook een overlegstructuur waar jeugdtheaterscholen kennis kunnen delen en uitwisselen. Momenteel bestaat het Netwerk JTS uit ongeveer 50 aangesloten jeugdtheaterscholen, waarvan een deel onderdeel is van een breder centrum voor de kunsten. De meeste jeugdtheaterscholen zijn particuliere instellingen met structurele of nietstructurele subsidie. Sommige scholen werken op commerciële basis of combineren een stichting met een BV. Inmiddels zijn er naar schatting 70 instellingen voor jeugdtheater die zich niet bij het Netwerk JTS hebben aangesloten. Bezuinigingen en de sterke roep om cultureel ondernemerschap dwingen de jeugdtheaterscholen zich te herbezinnen op hun visie en taak. Dit is één van de redenen dat Stichting Netwerk Jeugdtheaterscholen de sector van de jeugdtheaterscholen in kaart wil brengen. Door middel van een inventariserend en beschrijvend onderzoek naar de sector (facts and figures) en door portretten te maken van een aantal vooruitstrevende en ondernemende jeugdtheaterscholen wil het Netwerk de huidige stand van zaken in deze sector weergeven en vooral innovatieve en ondernemende voorbeelden van jeugdtheaterscholen laat zien. Dit sluit nauw aan bij de 10
doelstelling van het NetwerkJTS: het versterken van de sector jeugdtheaterscholen. 1.2 RELEVANTIE In 2002 heeft Theaterwerk NL, de toenmalige landelijke organisatie voor ontwikkeling en ondersteuning van het amateurtheater (in 2007 opgegaan in Kunstfactor), een onderzoek verricht naar alle theateractiviteiten op het gebied van scholing en productie met kinderen en jongeren, De toekomst op de planken (A.Vethman, 2002). Dit onderzoek genereerde veel gegevens over een tot dan toe grotendeels onontgonnen gebied en vroeg na publicatie al direct om een vervolg: een verdieping naar de achtergronden en de oorzaken van de overeenkomsten en verschillen tussen jeugdtheaterscholen in Nederland. Dit vervolg kwam er dankzij een stimuleringsregeling van het ministerie van OCW, het VSB fonds en het FAPK, de regeling Toekomst op de Planken (TOP-regeling). Naar aanleiding van deze regeling, die bestond uit een financiële ondersteuning om de theatereducatie, theaterpresentatie en theaterproductie van jeugdtheaterscholen te professionaliseren presenteerde Kunstfacor (nu LKCA) in 2008 de publicatie Toekomst op de Planken (G.Meima, N.Droog, 2008) waarin de resultaten staan die de stimuleringsregeling (TOP-regeling) van 2003 tot 2008 opgeleverd hebben. Tevens geeft deze publicatie een goed inzicht in de stand van zaken van de jeugdtheaterscholen in 2008 en de professionalisering die zij doorgemaakt hebben. Beide publicaties, De toekomst op de planken en Toekomst op de Planken, laten zien welke ontwikkeling de jeugdtheaterscholen de afgelopen tien jaar hebben doorgemaakt. Als er daarnaast, in 2008, ook nog Stichting Netwerk Jeugdtheaterscholen wordt opgericht waarin de belangen van de jeugdtheaterscholen worden behartigd én aan kwaliteitsbewaking wordt gedaan, kunnen we spreken van een sector die het theaterlandschap definitief heeft veranderd.
11
Het essay over de toekomst van de kunstbeoefening in de vrije tijd Toekomstverkenning kunstbeoefening (A. van den Broek, 2010) is bedoeld om bij culturele instellingen en overheden de gedachten over dit onderwerp aan te scherpen en een discussie over de toekomst van de kunstbeoefening in de vrije tijd op gang te brengen. Zaken waar de jeugdtheaterscholen ook mee te maken hebben en krijgen, vooral de scholen die onderdeel zijn van een centrum voor de kunsten en daardoor voor een groot deel afhankelijk zijn van de ontwikkelingen van deze centra in de toekomst. In mijn advies aan het Netwerk en aan de jeugdtheaterscholen zal ik naast de inhoudelijke kant ook de organisatorische kant over kunstencentra’s in de toekomst belichten. Concluderend kan ik zeggen dat de tijd nu rijp is om na vijf jaar opnieuw een onderzoek te doen naar de sector jeugdtheaterscholen. Ten eerste omdat de jeugdtheaterscholen zich steeds beter professionaliseren en dit aan de buitenwereld kenbaar willen maken. Ten tweede door de bezuinigingen op kunst en cultuur moeten de jeugdtheaterscholen zich over hun toekomst gaan herbezinnen. En ten derde verbreden steeds meer jeugdtheaterscholen hun doelgroep en gaan steeds vaker met anderen samen werken zoals bijvoorbeeld het onderwijs. Tot slot zie ik om mij heen dat de waarde van theatereducatie -en productie op dit moment goed aansluit bij ontwikkeling van kinderen en jongeren in onze huidige en toekomstige maatschappij. Voor je ontwikkeling als mens héb je iets aan theatereducatie- en productie. Zoals een leerling van jeugdtheaterschool Concordia uit Enschede het zo mooi verwoordde aan mij: elk kind in Nederland zou een tijdje theaterlessen moeten krijgen om te leren zich te presenteren, samen te werken en iets nieuws en eigens te creëren. 1.3 DOEL EN PROBLEEMSTELLING Het onderzoek en de portretten dienen een aantal doelen en zijn gericht op diverse doelgroepen. De enquêtes zijn met name bedoeld om een aantal kerndata met betrekking tot JTS boven tafel te krijgen. Juist in deze tijd, waarin culturele activiteiten in het algemeen onder druk staan, 12
is het belangrijk met actuele en objectieve informatie (feiten en cijfers) te komen om de aard, de omvang en de impact van de activiteiten van deze sector te kunnen onderbouwen. Daarnaast wil dit onderzoek met portretten (uitgewerkte interviews) van innovatieve en vooruitstrevende jeugdtheaterscholen, inspirerende voorbeelden opleveren voor eigen publiek maar ook voor externen, overheden en andere betrokkenen. Om ze meer inzicht te geven in de sector jeugdtheaterscholen maar ook om de sector zelf te professionaliseren door kennisdeling over ondernemerschap, talentontwikkeling en samenwerking met andere partijen. Probleemstelling: met mijn onderzoek wil ik de jeugdtheaterscholen inzicht geven in hun vraagstukken en oplossingen in de huidige praktijk van bezuinigingen en cultureel ondernemerschap. En Stichting Netwerk Jeugdtheaterscholen inzicht geven in de sector ten behoeve van haar beleid en ondersteuning in deze huidige, veranderende tijd. 1.4 LEESWIJZER Dit onderzoek is opgebouwd uit vijf hoofdstukken: in hoofdstuk 2 zal ik de toekomstverkenning van de kunstbeoefening in de vrije tijd beschrijven, waar de JTS een onderdeel van zijn. Vervolgens zal ik naar aanleiding van mijn literatuuronderzoek de jeugdtheaterscholen en de Stichting Netwerk Jeugdtheaterscholen definiëren. In hoofdstuk 3 zet ik uiteen waarom ik methodologisch voor een kwantitatief (enquêtes) én een kwalitatief (interviews) onderzoek kies. In hoofdstuk 4 zal ik de resultaten van de enquêtes en de interviews verwerken en een beeld schetsen van de toekomstverwachtingen. Hoofdstuk 5 tenslotte, zal bestaan uit de conclusies die ik kan trekken uit dit onderzoek en de daaraan verbonden aanbevelingen voor de toekomst.
13
2 THEORETISCH KADER Jeugdtheaterscholen zijn een onderdeel van kunstbeoefening in de vrije tijd, ook wel amateurkunst genoemd. In de cultuurnota Kunst van leven. Hoofdlijnen cultuurbeleid (OCW, 2007), wordt beschreven hoe belangrijk het kabinet amateurkunst vindt als onderdeel van onze samenleving: ‘Cultuurbeleid draagt bij aan sociale samenhang’, ‘Het zelf beoefenen en ervaren van cultuur is de basis van het culturele leven.” In de eerste paragraaf van dit hoofdstuk beschrijf ik de ontwikkelingen en de toekomstverwachtingen binnen de amateurkunst. Vervolgens schets ik de geschiedenis van de jeugtheaterscholen en het Netwerk Jeugdtheaterscholen. Hierbij ligt de nadruk op kwaliteit en samenwerking. 2.1 KUNSTbeoefening in de vrije tijd
14
8.000.000 Nederlanders beoefenen amateurkunst , waarvan 5.500.000 wekelijks. Gemiddeld geeft elke amateurkunstenaar van zes jaar en ouder 180 euro per jaar aan zijn of haar hobby uit. De totale financiële bijdrage van de amateurkunst aan de economie is 2,75 miljard euro. De amateurkunst verschaft werkgelegenheid aan circa 50.000 professionals (Kunstfactor, 2012). 2.1.1 DE AMATEUR Amateur stamt van het woord amator af en betekent liefhebber. De meeste amateurs zijn terug te vinden in de sport en in de kunst. Volgens Annemiek Dijkstra van de JeugdTheaterschool Groningen (A. Dijkstra, N. Oele, 2012) loopt de intensiteit waarmee amateurkunstenaars actief zijn, sterk uiteen. Sommigen wijden zich jarenlang aan één kunstdiscipline en anderen zijn het ene jaar actief op het toneel en het andere jaar gaan ze met net zoveel plezier schilderen. Ook de ambitie waarmee amateurkunstenaars actief zijn, verschilt sterk. Sommigen zien hun activiteiten als hun hobby en daarbij spelen de sociale contacten minstens net zo’n belangrijke rol als de kunstdiscipline. Anderen willen excelleren, hun persoonlijke top halen en hun talent ontwikkelen. Het rapport Toekomstverkenning Kunstbeoefening van het Sociaal en Cultureel Planbureau (A. van den Broek, 2010) vermeldt dat een deel van de kunstbeoefenaars les heeft of les heeft gehad in de kinder- en jeugdjaren en daar in het algemeen zeer positief over is. Volgens dit rapport voelt een amateur zich thuis bij een vereniging of centrum voor de kunsten en vindt men dat men er veel leert. Binnen de driehoek actief, receptief en reflectief is actieve kunstbeoefening de overheersende factor binnen de kunstbeoefening in de vrije tijd. 2.1.2 DE AANBIEDER De markt voor aanbieders van kunsteducatie is voortdurend in beweging. Naast Centra voor de Kunsten en muziekscholen zijn er ook veel particuliere aanbieders. Deze laatste groep is sterk in ontwikkeling. In het rapport Samen of Solo? Samenwerking tussen gesubsidieerde en 15
particuliere aanbieders kunsteducatie wordt de term particuliere aanbieder als volgt gedefinieerd: ‘alle organisaties en personen, die - al dan niet in georganiseerd verband - onderwijs, instructies, kennisoverdracht en vaardigheden op kunstzinnig gebied verzorgen, zonder dat daarbij sprak is van overheidsbemoeienis ten aanzien van de financiering.’ (P. Grooten, (2006/2008, p. 49) Ook buurt- en jongerencentra bieden vaak verschillende vormen van kunsteducatie aan evenals de vele amateurkunstverenigingen. 2.1.3 ACTUELE SOCIAAL-CULTURELE ONTWIKKELINGEN Aanbieders van kunsteducatie zullen bij het ontwikkelen van hun aanbod en ideeën over hun organisatie rekening moeten houden met het feit dat amateurkunstenaars een onderdeel zijn van onze samenleving en daardoor invloed hebben op de samenleving. Maar omgekeerd ervaren deze amateurkunstenaars daarvan zélf ook weer de invloeden. en aanbieders van kunsteducatie zullen daar rekening mee moeten houden. In het rapport Toekomstverkenning Kunstbeoefening van het Sociaal en Cultureel Planbureau (A. van den Broek, 2010) worden vijf sociaal-culturele ontwikkelingen genoemd die van belang zijn voor aanbieders van kunsteducatie om rekening mee te houden in de nabije toekomst: * Individualisering (minder invloed van traditionele zingeving en cultuuruiting) * Informalisering (lossere smaakvoorkeuren- omgangsvormen- en organisatievormen) * Intensivering (een kwantitatieve en kwalitaitieve intensere manier van kunstbeoefening) * internationalisering (toename van niet-westerse amateurkunstbeoefenaars) * informatisering (explosieve stijging van het gebruik van internet) Deze sociaal-culturele ontwikkelingen brengen grote veranderingen met zich mee voor de aanbieders van kunsteducatie en dus ook voor de 16
jeugdtheaterscholen. Andries van den Broek stelt in het hierboven vermelde rapport dat de vormgeving (HOE worden de kunsteducatieve projecten aangeboden) de grootste verandering van kunstbeoefening in de vrije tijd zal zijn. En de redenen van deze conclusie zijn: * klanten verlangen steeds meer diensten * (tijdelijke) populaire crossmediale formats in plaats van tradities * lossere smaakvoorkeuren, omgangs- en organisatievormen * volle agenda’s waarin kunstbeoefening moet worden ingepast * het eigen gevoel als maat der dingen * genres en vormen die in groeperingen met een niet- westerse achtergrond geliefd zijn * meer informatie, software, communicatie een community’s op internet, die bijdragen aan een verdere emancipatie of empowerment van de kunstbeoefenaar Jeugdtheaterscholen zullen hier zowel inhoudelijk als organisatorisch rekening mee moeten houden. In het werkdocument Jeugdtheaterscholen uit 2003 staat geschreven dat het merendeel van de leerlingen op een JTS blank en hoog opgeleid is. Pogingen van scholen om dit te veranderen en meer niet-westerse leerlingen aan te trekken zijn dikwijls mislukt. Een mogelijk alternatief om deze leerlingen te bereiken is de wijk in te gaan (Theaterwerk NL, 2003). Hoe spelen aanbieders van kunsteducatie hier op in? Volgens Annemiek Dijkstra en Nieneke Oele van JeugdTheaterschool Groningen (A.Dijkstra, N.Oele, 2012) zullen de aanbieders zich in ieder geval flexibel op moeten stellen en na moeten denken over de inhoud en kwaliteit van hun aanbod, en de meerwaarde daarvan. Volgens hen dwingen de veranderingen in behoeften van cursisten de aanbieders tot marktdenken en het ontwikkelen naar cultureel ondernemerschap. Dit zal tot meer diversiteit in het aanbod leiden, zowel op inhoud als op dagdeel en doelgroep. Door aansturing van het Netwerk kan dit leiden
17
tot een samenwerking tussen gesubsidieerde en particuliere aanbieders van kunsteducatie. In hoofdstuk 4, Resultaten, van dit onderzoek staan onder de kop 4.2: Interviews, twee zeer uiteenlopende meningen en uitwerkingen van cultureel ondernemerschap. 2.1.4 SAMENWERKING MET HET ONDERWIJS, Cultuureducatie met Kwaliteit De cultuurnota van voormalig staatssecretaris Halbe Zijlstra legt de nadruk op cultuureducatie tijdens en buiten schooltijd waarbij de kwaliteit voorop staat. In zijn Adviesvraag Cultuureducatie met Kwaliteit aan de Raad voor Cultuur en de Onderwijsraad zegt hij dan ook: Ik streef naar cultuureducatie van goede kwaliteit en in de komende vier jaar wil ik bereiken dat we de kwaliteit van de, door culturele instellingen, aangeboden cultuureducatie binnen het onderwijs goed kunnen beoordelen. Ik vraag u dan ook mij te adviseren over hoe basisscholen ondersteund kunnen worden bij het verzorgen van kwalitatief goede cultuureducatie en hoe culturele instellingen in het verlengde daarvan kunnen komen tot een op de kerndoelen afgestemd aanbod voor basisscholen (OCW, 2011, p. 52). De Onderwijsraad en de Raad voor Cultuur schrijven hierop in hun adviesrapport Cultuureducatie: leren, creëren, inspireren! dat ieder kind recht heeft op een culturele loopbaan, de weg van kennismaking met kunst en cultuur naar het ontwikkelen van en zich verder bekwamen in eigen talenten. Voor een deel op school en voor een deel in de vrije tijd. En voor wie het wil kan dit leiden tot kunstbeoefening in de vrije tijd of tot toptalentontwikkeling (Onderwijsraad, 2012). De Raad voor Cultuur en de Onderwijsraad vinden dat cultuureducatie meerdere waarden heeft die weer aansluiten op de actuele sociaal-culturele ontwikkelingen van het SCP. Zo vinden zij dat cultuureducatie kinderen, voor wie het niet vanzelfsprekend is in hun vrije tijd aan kunstzinnige en culturele activiteiten deel te nemen, de mogelijkheid geeft hier kennis mee te maken. Daarnaast vinden beide raden dat cultuureducatie vormend werkt in een tijd waarin traditionele levensbeschouwelijke kaders 18
wegvallen. Kinderen leren door cultuureducatie te reflecteren op hun eigen positie in een veranderende samenleving, én op de overeenkomsten en verschillen in de samenleving. Bovendien kan cultuureducatie bijdragen aan de ontwikkeling van leergebiedoverstijgende vaardigheden, zoals analyseren, creëren en refelcteren. Tot slot heeft het onderwijs in kunst en cultuur de toekomst. Er worden talenten opgeleid die later een voortrekkersrol gaan spelen in een creatieve kennismaatschappij. In het primair onderwijs wordt hiervoor het fundament gelegd. Concreet: door de versnipperde culturele sector en de bezuinigingen op cultuur adviseert de Raad voor Cultuur en de Onderwijsraad voor een efficiëntere ondersteuning van het onderwijs door de culturele instellingen. Zij zijn ervan overtuigd dat door een betere afstemming en samenwerking er met minder middelen hetzelfde wordt bereikt. Zelfs een samenwerking met andere regionale culturele centra is mogelijk om op deze manier verschillende disciplines bij elkaar te brengen en zo een rijkere leeromgeving te creëren. Bovendien moet de kwaliteit van het educatieve aanbod omhoog. Niet alleen cultuureducatie ter kennismaking maar ook duurzame verbanden, afgestemd op de vraag van de school. Niet de kwantiteit leidt maar de kwaliteit: zo goed mogelijk voor een lange periode kinderen in aanraking brengen met kwalitatief goede cultuureducatie. 2.2 De jeugdtheaterscholen Elk kind in Nederland zou een tijdje theaterlessen moeten krijgen om te leren zich te presenteren, samen te werken en iets nieuws en eigens te creëren. (Kunstfactor, 2008) 2.2.1 DEFINITIE Een jeugdtheaterschool biedt een vorm van actieve kunstbeoefening in de vrije tijd waarbij kinderen en jongeren tussen 4 en 27 jaar theatrale vaardigheden kunnen ontwikkelen. Het is een ontmoetingsplek waar kinderen en jongeren zich thuis voelen. Naast de vakken spel en beweging krijgen de leerlingen ook les in stemvorming en zang. Het 19
unieke aan een jeugdtheaterschool is het meerjarige lestraject dat leerlingen kunnen volgen. Hiermee onderscheidt een jeugdtheaterschool zich van andere aanbieders voor theatereducatie, die alleen met een cursusaanbod werken en niet met een doorlopende leerlijn. Alle scholen, zowel de zelfstandige scholen als degene die onderdeel zijn van een Centrum voor de Kunsten, werken met doorlopende leerlijnen en continuïteit in de lessen. Naast deze doorlopende leerlijn vormt het maken van een productie ook een wezenlijk onderdeel van het programma van een jeugdtheaterschool. Deze producties worden in het openbaar opgevoerd. Jeugdtheaterscholen kunnen ook een kweekvijver zijn voor talentvolle leerlingen en hen voorbereiden op het kunstvakonderwijs. Een goede lesopbouw inspireert kinderen en jongeren. En een kwalitatief goede productie of goed product trekt meer leerlingen. Bovendien maakt een goede organisatie een jeugdtheaterschool tot een betrouwbare partner voor kinderen, ouders, culturele instellingen, het onderwijs en overheden (Kunstfactor, 2008) Jeugdtheaterscholen zijn expertisecentra voor theater met kinderen en jongeren. Zij kunnen de verbinding leggen tussen amateurkunst, binnen en buitenschoolse kunsteducatie en professionele kunst. (Kunstfactor, 2008) 2.2.2 GESCHIEDENIS De eerste jeugdtheaterschool werd in 1985 opgericht in Rotterdam: jeugdtheater Hofplein. (Inmiddels is Hofplein Rotterdam met de oprichting van jeugdtheaterschool, De MBO Theaterschool in 2002, De Theaterhavo/vwo in 2005 en De Acteerschool Rotterdam in 2008 uitgegroeid tot één van grootste jeugdtheaterscholen van Nederland). Al snel volgden andere scholen, geïnitieerd door artistiek inhoudelijke theatermakers die met hun passie en gedrevenheid speelplekken hebben weten te creëren waar kinderen en jongeren zich thuis voelen (SCP, 2010). Inmiddels zijn er ongeveer 80 jeugdtheaterscholen in Nederland waarvan iets minder dan de helft onderdeel is van een 20
centrum voor de kunsten en het andere deel uit zelfstandige scholen bestaat (Stichting Netwerk Jeugdtheaterscholen, 2012) www.jeugdtheaterscholen.nl In het rapport Mogelijkheden tot kunstbeoefening in de vrije tijd van het SCP (A.van den Broek, 2010) wordt beschreven hoe Theaterwerk NL , de toenmalige landelijke ondersteuningsinstelling amateurtheater (in 2007 opgegaan in Kunstfactor, nu het huidige LKCA), in 2001/2002 de stand van zaken bij de jeugdtheaterscholen inventariseerde en tot de conclusie kwam dat een aantal scholen inhoudelijk en organisatorisch goed draaiden en zich sterk wisten te positioneren, zowel bij overheden, fondsen , sponsoren en potentieel publiek (Theaterwerk NL, 2002). Bij de overige scholen waren de condities aanzienlijk minder rooskleurig: onderbetaling van personeel, onprofessionele en ondoorzichtige bedrijfsvoering en inhoudelijke tekortkomingen zoals bijvoorbeeld geen ondersteuning van docenten bij hun werkzaamheden rond theatereducatie- en productie waardoor ze niet geïnspireerd blijven. Ter kwaliteitsverbetering legde het VSB Fonds en het ministerie van OCW in 2003 één miljoen euro op tafel. Deze stimuleringsregeling, de TOP-regeling (Toekomst Op de Planken), bestond uit twee delen: ten eerste konden JTS individueel op 7 verschillende aspecten geld aanvragen, bijvoorbeeld in leerplanontwikkeling (waar het meeste gebruik van is gemaakt), artistieke ontwikkeling, bijscholing docenten of professionalisering van de organisatie en ten tweede voerde Kunstfactor (nu, LKCA) een collectieve aanpak uit, ter bevordering van de sector. Uiteindelijk deden 45, van de 65, scholen mee aan de TOPregeling die in 2008 succesvol werd afgesloten. Dit blijkt onder andere uit het feit dat samenwerkingsprojecten met het onderwijs structureler zijn geworden, dat cultuurparticipatie van de JTS veel groter is dan alleen het feitelijk aantal leerlingen: men bereikt veel nieuwe (tijdelijke) leerlingen door speciale projecten en participatie in voorstellingen. En natuurlijk door de oprichting van het netwerk jeugdtheaterscholen (Kunstfactor, 2008). Om de jeugdtheaterscholen beter op de kaart te zetten en meer zichtbaar te maken naar landelijke fondsen en overheidsorganen 21
moesten de jeugdtheaterscholen een sector gaan vormen. Hiervoor is in 2008 de Stichting Netwerk Jeugdtheaterscholen (SNJTS) opgericht. De stichting zorgt door middel van haar kerntaken belangenbehartiging, kwaliteitsontwikkeling, het bieden van een overlegstructuur en profilering van de sector, voor een gezamenlijke toekomst en versterking van de sector (A.van den Broek, 2010). Kunstkeur Een tweede initiatief om de kwaliteit van o.a. een JTS te garanderen werd in 2007 genomen door Kunstconnectie en Kunstfactor. Op verzoek van OCW werd KunstKeur opgericht, een soort BOVAG voor cultuuraanbieders. Zij certificeert aanbieders van kunsteducatief aanbod voor de vrije tijd én voor het onderwijs. De site van KunstKeur (www.kunstkeur.com) vermeldt dat zij de kwaliteit van kunsteducatie waarborgt en dat zij aanbieders stimuleert om aanbod van hoge kwaliteit te ontwikkelen. Hiervoor heeft KunstKeur vijf garantiebepalingen ontwikkeld: 1. Heldere afspraken: de aanbieder maakt heldere afspraken over inhoud en resultaten van de lessen en projecten, over kosten, leermiddelen, communicatie en veiligheid; 2. Planmatige aanpak: de aanbieder werkt planmatig en heeft een visie op kunsteducatie; 3. Bekwaam personeel: de aanbieder en zijn personeel hebben erkende diploma’s en laten zich regelmatig bijscholen; 4. Uitdagende leeromgeving: de aanbieder weet wat de klant wil en daagt hem uit in zijn ambities; 5. Klantevaluatie: de aanbieder evalueert regelmatig met klanten en past het aanbod zonodig aan. Kwaliteit KunstKeur verstaat onder kwaliteit een permanent proces van actieevaluatie-reflectie-(re)actie. Auditoren, aangesteld door KunstKeur en werkzaam in de kunsteducatie, beoordelen dit proces op vakmanschap, op docentschap en op de aanpak van een aanbieder. 22
Register Alle gecertificeerde instellingen zijn geregistreerd, en JTS of andere betrokken partners kunnen op de website van Kunstkeur geregistreerde aanbieders zoeken. Een certificaat bedraagt vier jaar en er zijn uiteraard kosten aan verbonden om een certificaat te krijgen. www.kunstkeur.com 2.2.3 DE WAARDE VAN EEN JTS Ondanks de bezuinigingen op kunst en cultuur en een zich steeds meer terugtrekkende overheid blijft het aantal jeugdtheaterscholen in Nederland groeien. Wat is de waarde van een jeugdtheaterschool? Volgens het TOP- boek, verschenen naar aanleiding van de TOPregeling en waarin het ontstaan van de regeling tot en met de evaluatie van deze regeling beschreven wordt (Kunstfactor, 2008), is de waarde van een JTS onder te verdelen in vier categorieën: de educatieve, de culturele, de sociaal-maatschappelijke en de economische waarde. Educatieve waarde: de educatieve waarde geldt in eerste instantie voor de leerlingen die in hun vrije tijd op een JTS zitten. Zij zijn namelijk degene die lessen volgen, producties maken en eventueel voorstellingen bezoeken. De educatieve waarde geldt echter ook voor partners die met jeugdtheaterscholen samenwerken zoals het onderwijs. De educatieve waarde van jeugdtheaterscholen sluit goed aan op 21st Century Skills, waar ik hoofdstuk 5.3.2 op terug zal komen. De educatieve waarde heeft betrekking op de artistieke en persoonlijke ontwikkeling van kinderen en jongeren. In het Werkdocument Jeugdtheaterscholen (Theaterwerk NL, 2003) wordt onderscheid gemaakt tussen de kunstzinnige en de pedagogische waarden. De kunstzinnige waarde is weer onder te verdelen in de uiterlijke en de innerlijke ontwikkeling van de leerling. Onder de uiterlijke ontwikkeling vallen aspecten zoals tekstbehandeling, emoties, stemvorming, beweging, samenspel, vormgeving en ruimtegebruik. Onder de innerlijke ontwikkeling verstaan we aspecten als fantasie en 23
verbeelding, herinnering, concentratie, analyse en filosofie. De pedagogische waarde legt de nadruk op de persoonlijke ontwikkeling en op het trainen van sociale vaardigheden. Zoals bijvoorbeeld invoelend vermogen, ruimdenkendheid, respectvol omgaan met anderen, openheid, samenwerking, belangstelling tonen voor anderen, leiding nemen en geven, zelfvertrouwen, presentatie, houding, emotie en eigenheid. Naast de educatieve waarde voor de leerlingen zelf heeft een jeugdtheaterschool ook een receptieve vorm van educatieve waarde. Namelijk voor het publiek dat de voorstellingen van een JTS bezoekt. Het doet een beroep op hun waarnemingsvermogen, hun inlevingsvermogen en hun oordeelsvermogen. ‘De JTS helpt mij vooral in het kiezen van wat ik leuk vind en wat ik later wil gaan doen. Ik heb vooral ontdekt dat ik het máken heel erg leuk vind, het schrijven, het ontdekken. Op een JTS kun je ook altijd alles doen wat je wilt. Je kunt alles gewoon een keer uitproberen. Op artistiek en op persoonlijk vlak. Iets uitproberen en dan ontdekken: dit voelt fijn, dit voelt niet fijn.....Er is weinig waar ik me artistiek kan ontwikkelen dan op de JTS. Op de middelbare school leer ik dat niet. Mijn regie bij de voorstelling die ik deed op school voor mijn profielwerkstuk deed ik puur op ervaring van de JTS. Dan deed ik af en toe Annemiek (coördinator en docent JTS, MH.) na! (Erik Boddeus, JeugdTheaterschool Groningen) ‘Vroeger was ik heel verlegen en toen hebben mijn docenten van de middelbare school mij geadviseerd om op theater te gaan. In het begin lukte het niet maar nu ik op het Theaterschip zit heb ik meer zelfvertrouwen gekregen en dat komt denk ik ook door het improviseren. Dat is mijn grootste drijfveer. Ik doe het vooral om mezelf beter te leren kennen en om mijn verlegenheid te overwinnen’. (Marloes Poterman, Theaterschip Drost van Salland, Deventer) Culturele waarde: de culturele waarde van een JTS is onder andere de waarde voor de culturele instellingen in een gemeente. Bijvoorbeeld 24
voor schouwburgen die, doordat JTS kwalitatief goede producties maken, een vast schouwburgpubliek opbouwen en meer jonge bezoekers aan zich kunnen binden. Nel Oskam, directeur van de Goudse Schouwburg, is erg positief over de familievoorstellingen die het Jeugdtheaterhuis Zuid-Holland speelt in haar schouwburg. Deze voorstellingen trekken minstens vier keer een volle zaal en naast familie en vrienden is er een vast publiek opgebouwd. De voorstellingen zijn goed toegankelijk en als de kwaliteit niet zo goed was zou ze het niet programmeren (Kunstfactor, 2008, p. 31) Sociaal - maatschappelijke waarde: volgens het rapport Zicht op....de waarde van kunst en cultuureducatie (Cultuurnetwerk, 2010), kunnen culturele instellingen een bijdrage leveren aan gemeenschapszin en identiteitsbepaling. De sociaal-maatschappelijke waarde van culturele instellingen ligt verborgen in het bevorderen van de sociale cohesie in een gemeente. Die ontstaat of wordt vergroot wanneer mensen samen dingen gaan ondernemen of samen initiatieven ontplooien. In de lessen op een JTS ontwikkelen leerlingen sociale vaardigheden zoals respectvol met elkaar om te gaan en interesse te tonen in de ander. Om tot een goed resultaat te komen moet je ook goed kunnen samenwerken. Doordat jongeren op een JTS vanuit hun eigen belevingswereld met andere jongeren theater maken, raken ze vertrouwd met verschillende manieren om tegen het leven aan te kijken. Voor je identiteitsontwikkeling is het heel waardevol dat er een JTS is. In elke sociale situatie heb je een rol. Op school heb je een bepaalde rol en in een andere omgeving kun je een ander beeld van jezelf neerzetten. Dat is denk ik heel goed voor een mens in volwassen worden, je kunt op verschillende plekken een heel ander beeld van jezelf neerzetten. Dat moet je je bewust worden. Als je eenmaal een bepaald beeld hebt van jezelf en van wat mensen van je hebben dan is het heel moeilijk daar iets aan te doen. Dat kan zowel negatief als positief zijn. Want als je heel populair bent schept dat ook verplichtingen. En dan is het misschien wel even fijn dat je op de JTS 25
het omgekeerde kunt zijn. (Annemiek Dijkstra, JeugdTheaterschool Groningen) Economische waarde: eveneens vermeldt het rapport Zicht op.....de waarde van kunst en cultuureducatie (Cultuurnetwerk, 2010) dat de economische waarde van culturele instellingen kan bijdragen aan een levendig cultureel klimaat voor een stad. Goede voorzieningen op het gebied van vrije tijdsbesteding maken een stad aantrekkelijk voor het aantrekken en behouden van zijn inwoners. Ook kan een culturele instelling, zoals een JTS, werkgelegenheid creëren voor kunstvakdocenten. Omdat een JTS ook producties maakt genereert het ook werkgelegenheid voor andere betrokkenen, zoals productieleiders en technici. Een culturele instelling kan ook de kunstdeelname vergroten waardoor er meer geld wordt uitgegeven aan kunst (beleving en benodigdheden) en dit kan weer bevorderlijk zijn voor de economische bedrijvigheid in een gemeente. Zo heeft bijvoorbeeld de bouw van het Huis van de Amateurkunst, een zelfstandige poot naast het Theaterschip Drost van Salland, voor veel bedrijven uit Deventer en omgeving werkgelegenheid verschaft. 2.2.4 SAMENWERKING Om meer kinderen en jongeren met de kunst van theater in aanraking te brengen én vanuit het marktgericht denken kijken de jeugdtheaterscholen steeds vaker over de grenzen van hun aanbod in de vrije tijd. Zij zoeken steeds vaker de samenwerking met het basisen voortgezet onderwijs op en ontwikkelen samen met hen projecten. Waren het in eerste instantie vaak incidentele workshops die aangeboden werden, tegenwoordig willen de JTS zich veel meer structureel verbinden met één of meerdere scholen en bieden zij complete lessenseries aan. Deze manier van werken zal naar verwachting verder toenemen. Daarnaast kan een JTS de scholieren ook naar zich toe laten komen. Een voorbeeld hiervan kwam ik tegen tijdens mijn interviews van verschillende jeugdtheaterscholen in het land. 26
Het Huis voor de Amateurkunst vormt onder andere een uitvalsbasis voor alle activiteiten van het Theaterschip. Daardoor kunnen we onder andere ook workshops gaan geven aan middelbare scholen omdat we straks 5 plekken hebben om les te geven. Scholen uit Ede en Rotterdam bijvoorbeeld, komen hier met bussen naartoe om workshops te volgen in het kader van het festival Havenwerk. Voor deze scholieren is het heel goed dat ze de school uitgaan en naar ons toekomen. En ze komen zo ook met een andere cultuur in aanraking. (Erik-Jan Post van het Theaterschip Drost van Salland, Deventer) Wouter van Balveren van Grote Broer uit Nijmegen vertelde tijdens mijn interview dat Grote Broer naast het onderwijs nog andere samenwerkingspartners heeft, zoals jeugdinrichtingen en de buitenschoolse opvang. We deden al vaker workshops in de jeugdinrichtingen. Traditionele lessen zoals spel, dans, rap en graffiti. Maar we wilden meer de diepte in, meer kwaliteit aanbieden. Er was geen continuïteit. Steeds wisselende docenten van Grote Broer terwijl de doelgroep heel pittig is. Door middel van een leerlijn hebben we die continuïteit er in gekregen. Nu hebben we voor een heel jaar lang afspraken met de inrichtingen om lessenseries te geven. En daardoor kunnen we veel meer de diepte in. Mijn docenten hebben daar een bijscholing in gekregen maar ook mijn docenten die in het onderwijs gaan werken krijgen bijscholing. (Wouter van Balveren, Grote Broer, Nijmegen) Een ander voorbeeld van samenwerking met andere culturele ínstellingen is het initiatief dat drie culturele instellingen in de provincie Drenthe onlangs hebben genomen. Onder de naam Under Construction gaan theatergroep NIZNO (theaterwerkplaats en jeugdtheaterschool), DJT De Reus (theatergezelschap voor kinderen van 4 tot 16 jaar) en danstheater ZiRR (danstheatergezelschap voor kinderen van 4 tot 14 jaar) voorstellingen ontwikkelingen voor jeugd en jongeren tussen 4 en 21 jaar op scholen, festivals en in schouwburgen. 27
Hierbij staan educatie en talentontwikkeling centraal. Zij zijn daarmee hard op weg de nieuwe jeugdtheater voorziening van Drenthe te worden. LOT Een bijzondere samenwerkingsvorm is de LOT, de Landelijke Oriëntatie Theaterscholen, een samenwerkingsverband tussen de kunstvakopleidingen theater en jeugdtheaterscholen. Dit is een belangrijk onderdeel van de werkzaamheden van het Netwerk JTS. De LOT is voor veel leerlingen de brug tussen de jeugdtheaterschool en een vakopleiding. De opleiding duurt één jaar en is bedoeld om te ontdekken welke vakopleidingen er voor drama en theater zijn in Nederland en Vlaanderen. En om te ontdekken of een leerling geschikt is voor zo’n opleiding. Het Netwerk JTS zit jaarlijks aan tafel met de theaterscholen en de docentopleidingen theater en drama om op de hoogte te blijven van de ontwikkelingen in dit vakonderwijs. Het Netwerk kan zo de jeugdtheaterscholen met een LOT weer op de hoogte brengen van de nieuwste ontwikkelingen binnen de HBOopleidingen en de scholen kunnen daar weer op inspelen. Andersom blijven de HBO-opleidingen op de hoogte van de ontwikkelingen van de jeugdtheaterscholen en kunnen hier rekening mee houden in hun lesprogramma. want uiteindelijk komen veel alumni van de HBOopleidingen terecht als docent of maker op een jeugdtheaterschool. In 2010/2011 heeft het Netwerk haar website aangepast waardoor cursisten nog makkelijker de weg naar een JTS met een LOT-cursus vinden. Er wordt veel overleg gepleegd met andere JTS die ook interesse hebben in het LOT in hun lesaanbod op te nemen. Inmiddels gaan in september 2013 JeugdTheaterschool Groningen samen met de Noorderlingen uit Groningen een gezamenlijke LOT starten. Het Netwerk JTS gaat jaarlijks alle middelbare scholen in Nederland mailen om hen attent te maken op het LOT. Het Netwerk JTS krijgt jaarlijks 10.000,- euro van de HBO-instellingen voor de coördinatie van de LOT. Uit een kleine inventarisatie, in 2012, van studenten van de docent dramaopleiding van Artez, onder jongeren die de LOT gedaan hebben, 28
blijkt dat de leerlingen tevreden zijn over de LOT en dat de HBOopleidingen ook graag door willen. Er is vanuit het Netwerk en de opleidingen wel behoefte aan meer inzicht in kwaliteit van de LOT. Er is soms ook concurrentie tussen de LOT en andere vooropleidingen en men zou de kwaliteit beter op elkaar moeten afstemmen. 2.3 Stichting Netwerk Jeugdtheaterscholen Stichting Netwerk Jeugdtheaterscholen is in 2008 opgericht en streeft naar een gezamenlijke toekomst en versterking van de sector. Naast informatie- en kennisoverdracht werkt de stichting aan belangenbehartiging, kwaliteitsontwikkeling, overlegstructuur en profilering van de sector. Het meest recente jaaroverzicht van de Stichting Netwerk Jeugdtheaterscholen (SNJ) uit 2010/2011 beschrijft dat door de stimuleringsregeling Toekomst Op de Planken (TOP) de samenwerking van jeugdtheaterscholen tot stand kwam. Mede door deze regeling en de inzet van Theaterwerk NL steeg het aantal jeugdtheaterscholen en werd de kwaliteit van de opleidingen verhoogd. Na vijf jaar stopte deze TOP-regeling maar de jeugdtheaterscholen bleven de behoefte houden om samen te werken. Daarom werd Stichting Netwerk Jeugdtheaterscholen opgericht. Netwerk Jeugdtheaterscholen is de plek waar kennis wordt gedeeld en belangen worden behartigd. Dit laatste is hard nodig nu de bezuinigingen van de rijksoverheid de sector ook raken. Daarom is het belangrijk dat de sector haar krachten bundelt en collectief zichtbaar wordt voor de landelijke, regionale en lokale politiek. De sector moet zichzelf weer op de kaart zetten, rekening houdend met een veranderend klimaat. De sector heeft onder leiding van het Netwerk JTS onlangs twee werkgroepen in het leven geroepen ‘Profilering van de sector’ en ‘Bedrijfsmodellen’ en streeft hiermee naar een meer efficiënte en zakelijker orgaan dat met behoud van kwaliteit overheden en betrokken partners het belang van de sector laat inzien. De werkgroepen moeten nog van start gaan maar zullen zeker het onderzoek Bedrijfsmodellen voor kunsteducatie van Berenschot (Berenschot, 2010) als voorbeeld nemen. 29
2.3.1 INNOVATIE EN ONTWIKKELING Het Netwerk JTS werkt hard aan professionalisering van de sector. Bijvoorbeeld door twee keer per jaar docentendagen te organiseren voor docenten van de jeugdtheaterscholen. Daarnaast organiseert zij ook twee keer per jaar de kaderdag, voor het management van de jeugdtheaterscholen. Deze dagen vinden steeds bij een andere jeugdtheaterschool in het land plaats. Deze bijscholingsdagen lopen helaas het laatste jaar terug in deelnemers vanwege de prioriteiten die docenten en beleidsmakers van de scholen hieraan stellen. Veel scholen houden interne bijscholingsdagen voor hun docenten omdat de docenten vaak freelancers zijn en geen tijd en geld hebben voor een landelijke bijscholingsdag. Maar er zijn ook scholen die het wél betalen voor hun docenten. Bovendien heeft het Netwerk JTS een gereduceerde prijs voor haar bijscholingsdagen als je als school lid bent van het Netwerk JTS. Wat echter ook een rol in de toename van interne bijscholingsdagen speelt wordt goed verwoord door Erik-Jan Post van Het Theaterschip Drost van Salland: Wij hebben heel veel docenten met een specialisatie en die coachen elkaar op zo’n bijscholingsdag. En verder scholen mijn docenten bij door gewoon veel te zien. Ze moeten heel veel kijken. En dat samen is redelijk goedkoop voor een docent om zich te verdiepen.
2.3.2 KWALITEITSIMPULS Twee voorbeelden van kwaliteitsimpulsen waarmee het Netwerk JTS zich landelijk ook beter op de kaart wil zetten: REGATTA is een wedstrijd voor jeugdtheaterscholen in samenwerking met festival Havenwerk in Deventer. Het doel van deze wedstrijd is om in de eerste plaats een nieuw en breder publiek voor producties van JTS te interesseren. REGATTA moet namelijk een wedstrijd worden die spelers en makers weet te prikkelen het onderste uit de kan te halen, 30
spannende concepten te ontwikkelen en deze voor een jury en een groot publiek te laten spelen. Een ander doel van REGATTA is om landelijke aandacht voor de sector JTS te krijgen. Door deze wedstrijd op een groot festival te zetten vergroot je de kans voor landelijke persaandacht. Doordat jongeren een heel wekend bij elkaar zijn, is er genoeg mogelijkheid om ervaringen uit te wisselen en inspiratie op te doen. En om elkaars voorstellingen te bezoeken. Tot slot is professionalisering voor de betrokken makers en organisaties ook een belangrijk doel van REGATTA. Het competitie-element en het rapport van een vakjury zorgen er voor dat makers de artistieke lat wat hoger leggen en zich zo verder ontwikkelen. Elke maand staat er in de nieuwsbrief van het Netwerk een update over een bepaalde jeugdtheaterschool die deelnemen aan REGATTA. Afgelopen april was het de beurt aan de Lindenberg uit Nijmegen: De Lindenberg, Nijmegen – Geluk. Nu! We zijn druk bezig met de voorbereidingen. We hebben ontdekt dat het stuk nog te lang duurt, we zijn het steeds aan het indikken. Dat valt nog niet mee. Teksten schrappen, de tekst proberen te vangen in beeld. Sinds kort is het team versterkt met een gitarist die de voorstelling muzikaal ondersteunt. Het klinkt te gek. De voorstelling is tot stand gekomen door verschillende losse elementen samen te brengen. Het is een logisch geheel geworden, maar het blijft iets brokkeligs houden. Het is spannend om daar een goede balans in te vinden. Gelukkig zijn we allen zeer toegewijd. Het spelen op het festival geeft extra druk. Enerzijds is dat onaangenaam en anderzijds leuk om te delen met elkaar! We zijn benieuwd en zien er naar uit!
SEMINAR: Stichting Netwerk Jeugdtheaterscholen organiseert tijdens Festival Havenwerk, samen met NV Verse Bekken en het Theaterschip, een 2-daags seminar en heeft als doel een vakinhoudelijke verdieping van theaterrepertoire voor jongeren te onderzoeken onder de noemer “De Taal van Jongeren”.
31
Het seminar is zowel receptief vanwege de top-amateurvoorstellingen, de lezingen en de nagesprekken met makers en spelers, als actief want je gaat in gesprek met elkaar over de voorstellingen en je kunt in een workshop je eigen vaardigheden ontdekken. www.festivalhavenwerk.nl
2.3.3 SOCIALE MEDIA Op de website van SNJ worden alle jeugdtheaterscholen vertegenwoordigd. Via de kaart van Nederland kunnen bezoekers een jeugdtheaterschool in de buurt vinden. De jeugdtheaterscholen zelf kunnen op de site informatie vinden en uitwisselen. De website moet een platform bieden waarop jeugdtheaterscholen met elkaar in overleg kunnen treden op zakelijk, artistiek en lesinhoudelijk gebied. Maandelijks verschijnt er op de website een nieuwsbrief over actuele zaken die de sector betreft. De site wordt onderhouden door een medewerker in dienst van het Netwerk, gedetacheerd vanuit een jeugdtheaterschool. In 2010/2011 valt op dat de site een zoekmachine is voor jeugdtheaterscholen in de buurt. De kaart waarop de jeugdtheaterscholen staan blijkt dan ook heel goed te werken, evenals het helder en zichtbaar maken van de LOT-opleidingen. In de toekomst zal de site zich nog verder ontwikkelen maar die ontwikkeling is ook afhankelijk van de uitwisseling tussen docenten en scholen op dit digitale platform.
Begin 2011 is er op verzoek van de leden een LinkedIn-groep gestart onder de naam Netwerk Jeugtheaterscholen. De groep is bestemd voor leden en andere betrokkenen bij het Netwerk. REGATTA, wedstrijd voor jeugdtheaterscholen heeft sinds haar oprichting in 2012 een eigen facebookpagina. (Stichting Netwerk Jeugtheaterscholen, 2011)
2.3.4 TOEKOMST
32
De Noorderlingen streeft met deelname aan het Netwerk naar kennisuitwisseling over het geven van theaterlessen aan jongeren in alle facetten. Van inhoud tot praktijk. Onze artistieke leiding en docenten willen naast regionale ook tot landelijke kruisbestuiving komen. ( Nicolette Klein Bleumink, zakelijk leider De Noorderlingen) Aansluiting betekent voor ons een soort keurmerk, waardoor we hopen op meer cursisten en wellicht meer geld uit sponsoring en subsidie. (Heléne Kok, artistiek leider JeugdTheaterHuis Leiderdorp) In het jaarverslag 2010/2011 van SNJ (Stichting Netwerk Jeugdtheaterscholen, 2011), is een onderverdeling gemaakt in kleine en grote scholen. Het voornaamste doel voor kleine scholen (minder dan 500 leerlingen) is rechtstreeks met elkaar in contact te zijn om expertise te delen, informatie van elkaar te verzamelen en het aanknopen van nieuwe initiatieven met als doel een professionaliteitslag te maken. Hierbij wordt veel gebruik gemaakt van sociale media en het Netwerk biedt vooral een platform. De grote scholen (meer dan 500 leerlingen) functioneren als bedrijven en hun behoefte ligt veel meer op het vlak van promotie om zo de sector landelijk beter in beeld te brengen. Dit heeft geleid tot twee initiatieven die in de toekomst verder ontwikkeld zullen worden: Dag van de Jeugdtheaterscholen en REGATTA. De Dag van de Jeugdtheaterscholen zou landelijk veel meer bekendheid mogen krijgen van mij. Er staat niets over in de landelijke kranten terwijl dat volgens mij wel de bedoeling is van die dag. Het moet van de daken geschreeuwd worden. Ook al zou je niks speciaals organiseren die dag, omdat deze dag in de Week van de Amateurkunst valt moet hij mee in de landelijke promotieronde van de WAK (het was het beleid van Kunstfactor om dit niet te doen, red.). (Jetze Jansma, Jeugdtheaterschool Partoet, Maastricht)
33
2.3.5 INTERNATIONAAL NETWERK Op de website van Stichting Netwerk Jeugdtheaterscholen staat vermeld dat de internationale banden van het Netwerk Jeugdtheaterscholen nog beperkt zijn. (www.jeugdtheaterscholen.nl) Er zijn ontwikkelingen gaande op het gebied van nieuw repertoire voor jongeren. Kunstfactor en het jeugdtheaterhuis Gouda hebben Engelstalig theaterrepertoire laten vertalen en daar is niet alleen in Nederland maar ook in de rest van Europa grote behoefte aan. Daarnaast zoekt het Netwerk JTS samen met Kunstfactor naar een internationale uitwisseling van jeugd- en jongereneducatie in de vorm van een tournee met internationale gasten, langs de jeugdtheaterscholen in Nederland. Het Netwerk JTS probeert ook steeds meer samen te werken met de Beroepsvereniging Docenten Drama (BDD) omdat deze vereniging betrokken is bij een groot Europees onderzoek omtrent de effecten van drama op jongeren in het voortgezet onderwijs. Het rapport over DICE (Drama Improves Lisbon Competences in Education) beschrijft een door de EU gesteund internationaal onderzoek (DICE consortium, 2010) naar de effecten van educatief theater (product) en drama (proces) op vijf van de acht Lissabon Sleutelcompetenties. Door middel van crosscultureel kwantitatief en kwalitatief onderzoek wil dit project aantonen dat educatief theater en drama een krachtige manier is om de Sleutelcompetenties (communiceren in de moedertaal - leren leren inter-persoonlijke, interculturele, sociale en competenties en burgerschapcompetenties - ondernemerschap - culturele expressie) te verbeteren. Het onderzoek werd uitgevoerd onder bijna vijfduizend jongeren tussen de 13 - 16 jaar oud uit twaalf verschillende Europese landen. In juli vindt er in Parijs een conferentie plaats waarin de hoofdresultaten uit dit onderzoek gepresenteerd worden en jongeren door middel van workshops elkaar ontmoeten en ervaringen kunnen uitwisselen. Het Netwerk JTS heeft hiervoor een uitnodiging gekregen en heeft via de nieuwsbrief leden aangemoedigd hieraan deel te nemen. Docenten van 34
de jeugdtheaterscholen kunnen zich ook inschrijven om (internationale) workshops te geven. Hiermee wil de sector en het Netwerk zich internationaal op de kaart zetten.
2.3.6 SAMENVATTEND Men moet de noodzaak van het Netwerk JTS weer gaan voelen, net zoals in 2008 toen het Netwerk opgericht werd. Maar de leden die in het Netwerk zitten hebben daar een verantwoordelijkheid in. Je moet daar een inspanning voor doen, we zijn te lui geworden. En het netwerk moet ons scherp houden. Dat is de verantwoordelijkheid van het Netwerk (uit het interview met Theo Ham, Jeugdtheaterhuis ZuidHolland) Dit theoretisch kader geeft een goed inzicht in wat in de kern een jeugdtheaterschool is. Tegelijkertijd geeft het ook een beeld van de toekomst van de kunstbeoefening in de vrije tijd en de gevolgen voor de aanbieders van kunsteducatie. Een aantal jeugdtheaterscholen springen voor een gedeelte al in op deze veranderingen, die vooral in de vormgeving zal plaatsvinden, omdat zij hun doelgroep goed in beeld hebben. Daarnaast is er de vraag van het onderwijs naar een structurele samenwerking met de culturele instellingen. Aangezien jeugdtheaterscholen kwaliteiten in huis hebben om een duurzame samenwerking in gang te zetten, bijvoorbeeld door een doorlopende leerlijn, door leergebiedoverstijgende vaardigheden zoals creativiteit, analytisch vermogen, kritisch denken en effectief communiceren, zijn theatereducatie en theaterproductie dé vakken die cultuureducatie kwaliteit kunnen bieden. Uit de interviews in hoofdstuk vier zal blijken hoe een aantal innovatieve jeugdtheaterscholen op weg zijn deze veranderingen handen en voeten te geven. In de transitie waarin de jeugdtheaterscholen nu zitten is de Stichting Netwerk Jeugdtheaterscholen een belangrijke aanjager om dit proces te begeleiden. Zij vervult haar hoofdtaken belangenbehartiging, kwaliteitsontwikkeling, het bieden van een overlegstructuur en 35
profilering van de sector goed. Vooral aan kwaliteitsontwikkeling wordt op dit moment veel aandacht besteed. Maar ook het Netwerk JTS zal haar beleid en ondersteuning van de sector in deze veranderende tijd moeten herzien. Dit theoretisch kader en de uitslag van de enquêtes en de interviews in hoofdstuk vier zullen het Netwerk JTS inzicht geven hoe zij in deze huidige tijd de sector kunnen gaan ondersteunen.
36
3 METHODOLOGIE 3.1 Onderzoeksmethode In het theoretisch kader wordt de definitie van vrijetijdskunst en de definitie van een jeugdtheaterschool in beeld gebracht. Het doel van dit onderzoek is de jeugdtheaterscholen inzicht geven in vraagstukken en oplossingen binnen de eigen sector én kennisdeling tussen de jeugdtheaterscholen te bevorderen. Om uiteindelijk de gehele sector te professionaliseren en te versterken. Bovendien wil ik met dit onderzoek het bestuur van Stichting Netwerk Jeugdtheaterscholen meer inzicht geven in de sector ten behoeve van haar beleid en ondersteuning van de sector in deze huidige tijd. Een onderzoeksmethode komt voort uit de onderzoeksvraag en wordt bepaald door het onderzoeksdoel en de doelgroep die je onderzoekt (Pauwels, 2011). Om een antwoord te vinden op mijn onderzoeksvraag heb ik voor dit onderzoek gebruik gemaakt van een dataverzameling door middel van een digitale vragenlijst. Daarnaast heb ik op acht verschillende jeugdtheaterscholen, verspreid door het land, interviews afgenomen met de desbetreffende coördinator of artistiek leider en op drie scholen heb ik ook een aantal leerlingen geïnterviewd. 3.1.1 ONDERZOEKSGROEP Voor dit onderzoek heb ik 80 jeugdtheaterscholen aangeschreven die lid en niet-lid zijn van het Netwerk Jeugdtheaterscholen, om een digitale vragenlijst in te vullen. Daarnaast heb ik vooruitstrevende, innovatieve jeugdtheaterscholen benaderd om hun coördinatoren en/of artistiek leiders te mogen interviewen. Tot slot heb ik nog een aantal jongeren uit productieklassen van drie verschillende jeugdtheaterscholen geïnterviewd om eventuele quotes over de waarde van het deelnemen aan een jeugdtheaterschool, in mijn onderzoek te verwerken. 3.1.2 DATAVERZAMELING Ik heb voor de dataverzameling van dit onderzoek gebruik gemaakt van twee methodes, namelijk de kwantitatieve methode, in de vorm van een 37
digitale vragenlijst, en de kwalitatieve methode, in de vorm van interviews. Ik heb voor de kwantitatieve methode gekozen om inzicht te krijgen in het aanbod, het bereik en de doelstellingen van de jeugdtheaterscholen én om Stichting Netwerk Jeugdtheaterscholen meer inzicht te geven in de wensen en de ideeën van de sector zelf. De enquête bevat 82 open en meerkeuze vragen (zie bijlage 2) en ze zijn onder te verdelen in de hoofdstukken: deelnemers, docenten, ondersteuning, activiteiten, kwaliteit, samenwerking, financiën, bedrijfsmodellen en het Netwerk Jeugdtheaterscholen . Ik heb bij het ontwikkelen van mijn vragenlijst een voorbeeld gebruikt van een inventariserend onderzoek van Theaterwerk NL over theatereducatie en theaterproductie door kinderen en jongeren uit het hele amateur theatergebied (Theaterwerk NL, 2002). Ik heb daar nieuwe vragen aan toegevoegd, bijvoorbeeld over de samenwerking met het onderwijs en de functie van het Netwerk. De enquêtes zijn voor dit onderzoek gebruikt om de huidige stand van zaken in de sector jeugdtheaterscholen weer te geven. Ik heb de enquêtes digitaal verstuurd en gebruik gemaakt van het enquêteprogramma ‘Survey Monkey’. Ik heb met een aantal respondenten nog telefonisch contact gehad omdat de enquête niet door hen opgestuurd kon worden en ik hem dus aan moest passen. Uiteindelijk heb ik de verplichting om elke vraag in te vullen, anders kon men niet verder, ongedaan gemaakt. Dit resulteerde direct in meer response. Met één respondent heb ik de vragenlijst telefonisch ingevuld omdat er nauwelijks tijd was voor diegene om hem in te vullen en samen met mij ging het sneller. De kwalitatieve methode bestaat uit acht interviews die ik gehouden heb bij jeugdtheaterscholen die innovatief zijn en als voorbeeld kunnen dienen voor andere jeugdtheaterscholen. Deze interviews zijn onder te verdelen in verschillende categorieën, zoals talentontwikkeling, organisatie, samenwerking, nieuwe doelgroepen en toekomst. De interviews zijn semigestructureerd, dat wil zeggen dat ik vooral open vragen stelde en dat ik ruimte voor mezelf had ingebouwd om van mijn eigen vragen af te wijken en mij te laten leiden door wat op mijn pad 38
kwam. Ik probeerde niet teveel te sturen maar soms ontkwam ik daar niet aan. Ik had namelijk van tevoren wel een vragenlijst gemaakt (zie bijlage 3). De interviews duurden gemiddeld één tot anderhalf uur. Ze werden op locatie met een dictafoon opgenomen en thuis achter de laptop gecategoriseerd en uitgewerkt. Met een enkele geïnterviewde heb ik nog teruggekoppeld. 3.1.3 UITWERKING Het kwalitatieve gedeelte van dit onderzoek was erg leuk om te doen. Ik heb nog steeds de stemmen van de geïnterviewden in mijn hoofd zitten. De interviews leverde inspirerende voorbeelden op voor de jeugdtheaterscholen en de centra voor de kunsten. Met dit gedeelte van het onderzoek krijgen externen en betrokkenen meer inzicht in de sector en kan daarmee de sector zichzelf professionaliseren door kennisdeling over ondernemerschap, werkgeverschap en talentontwikkeling. Het kwantitatieve deel geeft actuele en objectieve informatie (feiten en cijfers) om aard, omvang en impact van de activiteiten van jeugdtheaterscholen te kunnen onderbouwen. En daarmee krijgen jeugdtheaterscholen en partijen die het werk van jeugdtheaterscholen willen bevorderen een document in handen om dit belang te kunnen onderstrepen.
39
4 ANALYSE VAN DE RESULTATEN In dit onderzoek komen allereerst de uitkomsten van het kwantitatieve gedeelte aan bod, de enquêtes, en vervolgens de uitkomsten van het kwalitatieve gedeelte, de interviews. De uitkomsten leveren een uitgebreid beeld op van activiteiten, middelen, opleidingen, arbeidsverhoudingen, samenwerkingspartners, bedrijfsmodellen en toekomst van het Netwerk Jeugdtheaterscholen. 4.1 Enquêtes INLEIDING Onderdeel van dit onderzoek is de digitale vragenlijst die ik ontwikkeld heb om een aantal zaken met betrekking tot de organisatie en financiën van de jeugdtheaterscholen in kaart te brengen. Ik heb bij het ontwikkelen van mijn vragen gebruik gemaakt van een eerder onderzoek dat TheaterwerkNL in 2002 heeft laten uitvoeren naar theatereducatie en theaterproductie voor kinderen en jongeren in Nederland. Dit inventariserend onderzoek ‘Toekomst op de Planken’ (Theaterwerk NL, 2002) bevatte vragen die ik gedeeltelijk ook voor mijn eigen enquête kon gebruiken en daardoor als een nulmeting kan gebruiken. Het betreft hier zaken als: * Organisatievorm van de jeugdtheaterscholen * Grootte van de jeugdtheaterscholen (aantallen fte en aantallen medewerkers) * Achtergrond en opleiding van medewerkers * Typen arbeidsverhoudingen * Omzet van de jeugdtheaterscholen * Inkomstenbronnen: lesgelden, opdrachtgevers, subsidiënten, fondsen en overigen * Aanbod van cursussen en producties * Bezoekersaantallen bij producties * Mate van samenwerking met andere instellingen * Beschikbare faciliteiten en ondersteuning
40
Vragen die ik er onder andere aan toegevoegd heb gaan over zaken die in deze tijd meer spelen dan toendertijd: * Type bedrijfsmodellen * Beleid maken voor het onderwijs * Toekomstverwachtingen met betrekking tot het Netwerk Jeugdtheaterscholen. De enquête werd in februari 2013 ontwikkeld en in maart 2013 digitaal verstuurd naar tachtig jeugdtheaterscholen. Deels zijn deze scholen aangesloten bij Stichting Netwerk Jeugdtheaterscholen en deels ook niet. Bovendien is een deel van de jeugdtheaterscholen zelfstandig en een ander deel is onderdeel van een Centrum voor de Kunsten. De lijst met adressen heb ik ooit samengesteld bij Kunstfactor en is aangevuld door het Netwerk Jeugdtheaterscholen. RESPONS Het duurde lang voordat er enige respons op de enquête kwam. Ik had de jeugdtheaterscholen vier weken de tijd gegeven om de enquête in te vullen maar omdat ik na vier weken pas een respons van zes deelnemers had heb ik de deadline met twee weken verlengd. Bovendien heb ik toen ook een dwingende mail naar alle jeugdtheaterscholen gestuurd waarin ik het belang van het invullen van de enquête benadrukte. Ik heb ze ook uitgenodigd om, indien het invullen van de vragen problemen zou geven, de vragenlijst telefonisch samen in te vullen. Hier heeft één iemand op gereageerd en dat hebben toen ook gedaan. Het was nog effectiever geweest als ik de JTS persoonlijk had bezocht om de vragenlijsten samen in te vullen. Maar daarvoor ontbrak het mij gewoon aan tijd. TELEFONISCHE RESPONS De belangrijkste reden om de enquête niet in te vullen was tijdgebrek en het feit dat men mij niet herkende als de persoon die in september 2012 op een kaderdag bij de SKVR in Rotterdam, uitgebreid voor de JTS die daarbij waren, mijn onderzoeksplan heb gepresenteerd. Toen 41
men mijn gezicht maanden later, op een studiedag, kon koppelen aan de persoon van de enquête viel het muntje en heeft dit weer enkele ingevulde vragenlijsten opgeleverd. Maar de dwingende mail heeft volgens mij het meeste effect gehad want in diezelfde week ontving ik het dubbel aantal ingevulde enquêtes (twaalf) en het eindresultaat was op 15 april twintig. Ik heb de enquête pas op 1 mei afgesloten. Toen was het niet meer mogelijk hem in te vullen. Een kwart van de in totaal tachtig verstuurde vragenlijsten heb ik ingevuld uiteindelijk teruggekregen. REPRESENTATIEF De ingevulde vragenlijstjes kwamen dus maar mondjesmaat binnen en ook hadden een aantal respondenten niet alle vragen beantwoord. Dit is wel begrijpelijk want ik had inmiddels alle vragen in de enquête ‘niet vereist’ gesteld om hiermee het invullen voor de respondenten te vergemakkelijken. Hierdoor kan er over die vragen geen generaliserende uitspraken worden gedaan. Eén jeugdtheaterschool heb ik nagebeld om uitleg te vragen over een aantal specifieke antwoorden die deze school gaf. Deze antwoorden waren dermate belangrijk voor het onderzoek, dat ik vond dat ik dit moest doen. De twintig jeugdtheaterscholen die de enquête hebben ingevuld zijn redelijk representatief voor de sector. Hun omvang loopt van organisaties met minder dan 100 deelnemers naar organisaties tot 1000 deelnemers. Gemiddeld heeft een jeugdtheaterschool 200 deelnemers. De organisaties zijn verspreid door het land. Van ZuidHolland tot aan Groningen, van Maastricht tot aan Leeuwarden en van Leiden tot aan Deventer en Enschede. 12 jeugdtheaterscholen zijn zelfstandige scholen en 8 jeugdtheaterscholen zijn onderdeel van een Centrum voor de Kunsten.
42
grafiek 1 DEELNEMERS In mijn onderzoek zijn hele grote jeugdtheaterscholen vertegenwoordigd en ook hele kleine. In de leeftijd van 4 tot 12 jaar is het gemiddelde aantal leerlingen dat een cursus volgt of aan een productie meedoet 200, met uitschieters naar boven van 770 leerlingen en naar beneden van 20 leerlingen. In de leeftijd van 12 tot 18 jaar is er een gemiddelde van 80 leerlingen en zijn er uitschieters naar boven van 724 leerlingen en naar beneden van 10. Dit laatste heeft maken met een leegloop van leerlingen vanaf de middelbare school leeftijd omdat de wijk waarin deze jeugdtheaterschool staat een zeer kinderrijke wijk is en jongeren elders in de stad met leeftijdgenoten theater maken. Er wordt wel fanatiek PR gevoerd om deze doelgroep binnen te halen. De helft van de organisaties heeft deelnemers in de leeftijd van 18 tot 27 jaar . Daarvan heeft er één 5 deelnemers en een ander 50. Het gemiddelde is 15 deelnemers. Hoe lang een deelnemer is aangesloten bij een jeugdtheaterschool is per leeftijdsgroep verschillend. In grafiek 2 In de leeftijd van 4 tot 12 jaar blijven kinderen gemiddeld drie tot vier jaar op een jeugdtheaterschool. 43
In de leeftijd van 12 tot 18 jaar blijven jongeren gemiddeld drie tot vier op een jeugdtheaterschool maar dicht op de hielen gezeten door jongeren die er meer dan vier jaar op zitten. In de leeftijd van 18 tot 27 jaar blijft een deelnemer één tot twee lid.
grafiek 2 DOCENTEN ‘Docenten zijn het goud van je opleiding’, beweerde ooit een artistiek leider van een jeugdtheaterschool. De kwaliteit van een jeugdtheaterschool hangt voornamelijk af van de docent die naast de groep staat. Maar wat is het dan het profiel van een docent aan een jeugdtheaterschool? De grootste groep docenten (94,44 %) hebben een drama opleiding gedaan aan een HBO kunstvakopleiding. Dit is anders dan in 2002, toen de grootste groep docenten een verschillende achtergrond had zoals bijvoorbeeld een opleiding in de muziek, in het onderwijs of als autodidact. Er zijn jeugdtheaterscholen die naast hun vaste docententeam ook met gastdocenten werken en er zijn scholen die hun docenten gericht aannemen op hun specifieke kwaliteiten. Het leerplan wordt daar zelfs op aangepast en elke docent wordt daardoor ingezet op zijn eigen kracht. Er is één school die uit principe niet met dramadocenten werkt maar alleen met regisseurs en theatermakers. En
44
er is een school die met vrijwillige spelcoaches werkt. Het grootste deel van de docenten is vrouw en de gemiddelde leeftijd is 32 jaar. De meeste docenten werken als freelancer bij een jeugdtheaterschool. Minder dan de helft van de docenten werkt in loondienst zowel in een tijdelijk als in een vast.dienstverband. Dit aantal is in evenwicht. Bij betaling van docenten wordt voornamelijk de CAO kunstzinnige vorming aangehouden (zie grafiek 3) De gezamenlijke omvang van docenten in fulltime-eenheden is gemiddeld 6.5 fte (full-time eenheden). Dit is een verdubbeling ten opzichte van 2002 uit het onderzoek dat Theaterwerk NL liet doen. Een docent blijft gemiddeld vijf tot acht jaar in dienst.
grafiek 3 Alle scholen geven aan dat er meerdere keren per jaar overleg plaatsvindt tussen de docenten en hun coördinator. Scholen geven aan dat bij zo’n overleg ook de bijscholing van de docent ter sprake komt. Voor het grootste deel worden deze bijscholingen intern gegeven (zij geven elkaar les). Ten eerste omdat er zoveel specifieke kwaliteiten in huis zijn zodat docenten elkaar prima les kunnen geven en ten tweede omdat de meeste docenten freelancers zijn en de organisatie waarvoor zij werken vindt dat zij hun bijscholing in eigen tijd moeten volgen en zelf moeten betalen.
45
De jeugdtheaterscholen zijn zeer tevreden over de kwaliteit van hun docenten. Ze geven er gemiddeld een 7,8 aan. Bevlogenheid, passie, bekwaamheid en grote inzet zijn eigenschappen van docenten die vaak genoemd worden in de enquête. Betrokkenheid en een innovatieve manier van werken worden ook genoemd, met daarbij wel de kanttekening dat de coördinator hier steeds aandacht voor moet houden. ONDERSTEUNING Zoals grafiek 4 laat zien, wordt bij ondersteunende taken in verhouding de meeste fte bij jeugdtheaterscholen door administratieve taken ingevuld. Er zijn ook vaak dubbelfunties, zoals techniek en vormgeving door één en dezelfde persoon kan worden gedaan. 17 van de 20 respondenten hebben deze vraag ingevuld, waarbij uit de toelichting blijkt dat een aantal JTS hun administratie delen met andere scholen of met een centrum voor de kunsten. Andere ondersteunende functies zijn die van conciërge, technicus en vormgever. De zelfstandige jeugdtheaterscholen maken meer gebruik van freelancers in deze ondersteunende taken dan de jeugdtheaterscholen die onderdeel zijn van een centrum voor de kunsten. Bij een centrum voor de kunsten wordt een ondersteunende functie voor de hele organisatie ingezet en niet alleen voor de jeugdtheaterschool. Jeugdtheaterscholen zijn tevreden over hun ondersteunend personeel vooral als er korte lijnen zijn, dan is het contact goed. En als er vakbekwame mensen zitten worden ze zelfs opgenomen in het leerplan. Uit de toelichting bij deze vraag antwoordde een respondent dat men wel steeds alert moet blijven op het feit dat je steeds in gesprek moet blijven met je ondersteunend personeel om de zaken goed geregeld te houden. Een ander vermeldde dat er vaak te weinig tijd is voor voldoende ondersteuning voor extra dingen.
46
grafiek 5 ACTIVITEITEN Alle respondenten werken met een leerplan. Dit betekent dat er gewerkt wordt met een doorlopende leerlijn en dat scholing en het maken van producties gelijk opgaan. Maar de leeftijdsgroepen waarin dit gebeurt verschillen nogal van elkaar. Bij de kinderen tussen 4 en 12 jaar ligt de focus op scholing. Terwijl bij de leeftijd tussen 12 en 18 jaar de focus op het maken en spelen in producties ligt. Bij de vraag welke soorten cursussen gegeven wordt binnen de jeugdtheaterschool is teksttoneel een uitschieter. Daarnaast scoren stem/zang hoog en musical. Er is ook een school die drie hoofdvakken musical, circus en theater binnen haar school heeft en daaronder vallen dan diverse cursussen. Deze school heeft altijd een fysieke insteek bij haar cursussen. Eén school vertelt nog expliciet dat locatietheater en montage-voorstellingen belangrijke onderdelen van hun leerplan zijn en dat ze altijd eigen producties maken want spelers zijn ook makers. Zes van de twintig respondenten heeft de LOT Cursus (Landelijke Oriëntatiecursus Theater), in huis. De jeugdtheaterscholen geven zichzelf, in een bandbreedte van 1 tot 10, het rapportcijfer 7 om aan te geven hoe tevreden ze zijn met hun scholingsaanbod. Waar ze vooral tevreden over zijn is dat ze veel steun hebben aan het leerplan, dat hen goede resultaten oplevert en leuke en/of vernieuwende producties. Een aantal scholen zou wel meer willen ontwikkelen en vernieuwen. Er is één school die de jongeren uit haar jeugdtheaterschool ziet vertrekken en naar de stad ziet gaan. 47
Naar aanleiding van hun leerplan kregen de scholen drie stellingen voorgelegd over het didactisch proces: ·
de kwaliteit van het eindproduct staat voorop
·
de kwaliteit van het groepsproces staat voorop
·
het leertraject van de individuele leerling staat voorop
Uit onderstaande stellingen bleken de stellingen ‘de kwaliteit van het groepsproces’ en ‘het leertraject van de individuele leerling’ voorop te staan. Maar er zijn ook scholen die alle drie de stellingen niet los kunnen zien van elkaar en vinden dat ze elkaar versterken. Aandacht voor de groep en het individu gaan samen. En naarmate een leerling ouder wordt en in een productieklas komt dan staat het artistieke eindproduct voorop. Maar de basisvoorwaarden om met een groep jongeren een artistiek goed eindproduct te maken hebben weer te maken met de groepsprocessen en de aandacht van de regisseur voor de leerlingen. Het is weer een heel ander verhaal als je met jonge leerlingen werkt. Dan is de kwaliteit van een eindproduct niet altijd mogelijk. Maar een goed groepsproces met draagvlak van de spelers, leidt onverbiddelijk tot een beter eindresultaat. Op mijn vraag of de manier van werken van deze betrokken jeugdtheaterscholen veranderd was in de afgelopen jaren antwoordde 80% met nee. De meeste scholen staan voor de kwaliteit van hetgeen ze maken en de groei van de leerling staat vanaf het begin centraal. Er was wel een school die van productiegericht werken veranderd was naar het centraal stellen van het groepsproces, en meer onderzoek deed naar het individuele leertraject. De meesten werken nog steeds op de manier waarmee ze begonnen: met een leerplan dat inmiddels aangepast is aan de huidige tijd. Want een leerplan moet ookg flexibel zijn, vermeldde een respondent. PRODUCTIES De meeste producties worden gemaakt in de leeftijd van 12 tot 18 jaar (zie grafiek 6). Leerlingen zitten dan inmiddels in productieklassen. De meeste producties worden zelf gemaakt naar aanleiding van een 48
verhaal, of er wordt zelfs een film herschreven naar een theaterscript. De uitvoeringen zijn zeer divers van kwaliteit. Er zijn eindpresentaties voor ouders en andere familieleden en er zijn grote producties voor een vreemd publiek. Ook zijn er jeugdtheaterscholen die op tournee door de provincie of zelfs het land gaan. De grote scholen hebben meer budget dan de kleine. Het budget voor producties varieert van 300,- euro tot 21.500,- euro.
grafiek 6 KWALITEIT Elke jeugdtheaterschool en centrum voor de kunsten kan een landelijk keurmerk aanvragen (KunstKeur). Dit keurmerk staat garant voor kwaliteit van instellingen en opleidingen in de amateurkunst. Het is de JTS om het even of ze zo’n keurmerk hebben blijkt uit hun antwoorden. Slechts 20% van de respondenten heeft zo’n keurmerk. In de toelichting geeft een school aan dat kwaliteit van de lessen en voorstellingen al genoeg aangeeft of het om een goede school gaat, die heeft geen keurmerk nodig. Maar ik vraag mij dan wel af: wat is kwaliteit voor deze school? Dat ligt nergens vast. Eén school, blijkt uit de toelichting, een centrum voor de kunsten, vindt het wel belangrijk om een keurmerk te hebben. Maar de jeugdtheaterschool binnen dit centrum niet. In de toelichting zijn er ook scholen die er geen tijd voor hebben om een certificaat aan te vragen en dit proces in te gaan. Ook zijn er vragen over het keurmerk, men vindt het moeilijk te beoordelen. Met name de
49
vakkennis, de sfeer en de werkwijze van de organisatie is het belangrijkst bij een goede jeugdtheaterschool. SAMENWERKING Het merendeel van de respondenten zegt samen te werken met het onderwijs. Workshops en lessenseries zijn daarbij favoriet. Een paar scholen werken helemaal niet met het onderwijs samen. In grafiek 7 is te zien dat de meeste projecten vraaggestuurd, vanuit het onderwijs, zijn en dat de jeugdtheaterschool die ontwikkelt. Het gebeurt ook dat de JTS samen met het onderwijs ontwikkelt. En een groot deel ontwikkelt uit zichzelf en de school neemt af. Wat je wel steeds meer ziet is dat een jeugdtheaterschool samenwerkt met andere culturele instellingen aan een aanbod voor het onderwijs.
grafiek 7 Iedere respondent zegt te evalueren, zowel mondeling als schriftelijk. Op de vraag of alle respondenten de cultuurnota van voormalig staatssecretaris Halbe Zijlstra kennen, waar de nadruk gelegd wordt op Cultuureducatie met Kwaliteit voor het primair onderwijs, antwoordt iedereen met ja. 80% van de respondenten gaat er specifiek beleid op voeren. Bij meerdere scholen krijgt de relatie met het onderwijs hierdoor 50
een steeds grotere plek en sommige scholen voeren al een structureel beleid dat verder gaat dan alleen maar kennis maken met cultuureducatie. Er is ook een school waarbij het bestuur bepaalt of hier beleid op gevoerd gaat worden en zij heeft hier nog geen besluit over genomen. In Amsterdam is vooralsnog gekozen voor de discipline muziek en een klein budget voor beeldende kunst en cultureel erfgoed. Voor theater en dans is er geen geld en geen ruimte.
grafiek 8 Zoals te zien is in grafiek 8, hierboven, waarbij meerdere antwoorden mogelijk waren, willen de meeste jeugdtheaterscholen inhoudelijk samen met het onderwijs een aanbod ontwikkelen. Of ze willen door samenwerking met anderen, zoals een centrum voor de kunsten, een bibliotheek, een museum of een welzijnsorganisatie die verantwoordelijk is voor de Brede School, activiteiten op zetten. De meest structurele samenwerking is met het primair en het voortgezet onderwijs. De meest incidentele samenwerking is met het club- en buurthuiswerk en met amateurtheatergroepen. De jeugdtheaterscholen zijn er eensgezind in dat deze samenwerking dient te worden versterkt 51
en de meesten zijn ook van plan nieuwe samenwerking te beginnen. De respondenten hebben allemaal een andere reden voor het opzoeken van nieuwe samenwerkingspartners. De ene school doet het om een breder draagvlak voor de JTS te creëren en een ander, een groot centrum voor de kunsten, is een open organisatie waardoor zich iedere dag nieuwe samenwerkingspartners aandienen. Een andere grote organisatie moet een podium worden voor de stad en dus voor alle amateurkunstbeoefenaars. In het kader van cultureel ondernemerschap zijn er ook JTS die de samenwerking opzoeken met anderen. Er wordt altijd naar partijen gezocht die aanvullend en /of versterkend kunnen zijn. In grafiek 9 is te zien dat de vraag naar bijscholing van docenten, werkzaam op een JTS, de hoogste prioriteit heeft voor de JTS als zij samen met het onderwijs gaan werken. Hier zouden adviseurs en coaches van landelijke en provinciale kenniscentra voor cultuureducatie op in kunnen springen. Maar uiteraard ook het onderwijs zelf. Uit de toelichting op deze vraag blijkt dat de bijscholing vooral gericht moet zijn om pedagogische en didactische kwaliteiten te ontwikkelen. Kunstvakopleidingen zouden deze bijscholing ook in hun alumnibeleid op kunnen nemen.
grafiek 9 52
FINANCIËN Voor een aantal jeugdtheaterscholen is het lastig inzicht te geven in hun financiën omdat ze onderdeel zijn van een grote organisatie en er (kennelijk) niet per onderdeel gerapporteerd wordt. Als een enquête ingevuld is door een inhoudelijk medewerker dan gaf diegene aan dat hij of zij geen goed beeld van de financiële kant had. Budgetten zijn bovendien veranderlijk omdat een school elk jaar afhankelijk is van het aantal deelnemers en de toekenning van subsidies. Een middelgrote school heeft een budget van rond de 40.000,- euro. In het onderstaande schema is in percentages te zien hoeveel van de 20 JTS, aan hun subsidie komen. De grootste subsidiegever is het Fonds voor Cultuurparticipatie (FCP). 2 van de 20 scholen geven aan incidenteel via crowdfunding aan geld te komen. En 3 scholen krijgen incidenteel via het Rijk weleens een bijdrage.
grafiek 10 Eigen inkomsten genereren de JTS voornamelijk van inschrijf- en lesgelden en van de kaartverkoop bij hun producties. Het onderwijs en sponsoring staan op een goede derde en vierde plaats. Het grootste deel van het budget wordt besteed aan personele kosten. Gemiddeld 98.000,- euro. Aan onderhoud en overhead wordt gemiddeld 16.000,euro besteed.
53
PR - EN MARKETING De doelgroepen waar de JTS zich het meest op richten zijn de kinderen en de jongeren tot 18 jaar. Daarna komt het onderwijs. Sociale media en flyers zijn de meest gebruikte vormen van PR op de voet gevolgd door de website. Plaatselijke kranten en de lokale radio worden ook als PR instrument ingezet door het houden van Open Dagen trekt een jeugdtheaterschool ook veel aandacht. Sinds twee jaar bestaat er de Landelijke Dag voor Jeugdhteaterscholen om op die manier ook landelijke bekendheid te krijgen. In de toelichting plaatste een school een kanttekening bij het gebruik maken van deze vormen van PR. Er wordt veel energie in gestopt die vaak niet genoeg oplevert. De meeste respondenten geven in de toelichting aan dat veel leerlingen via hun vrienden en via mond op mond reclame op een JTS terecht komen. De meeste scholen geven aan dat ze meer expertise willen krijgen in het gebruik van marketing en PR- instrumenten. De opbrengst is moeilijk inzichtelijk te maken vinden zij. BEDRIJFSMODELLEN Adviesbureau Berenschot heeft onderzoek gedaan onder centra voor de kunsten, om te kijken bij welk type bedrijfsmodel een centrum voor de kunsten hoort. Om dit goed te doen zou er een vervolgonderzoek na dit onderzoek plaats moeten vinden want daar is in dit onderzoek geen ruimte voor. Maar ik heb toch de vraag aan de respondenten gesteld in welk type bedrijfsmodel zij zichzelf het meest herkenden. En het antwoord staat in grafiek 11 hieronder. Uit de toelichting blijkt hoe enorm divers de scholen zijn.
54
grafiek 11 De meeste scholen scharen zich onder type vier: ‘uniek in hun mix van aanbod-, vraag- en procesgericht werken. Past door transitie niet in bovengenoemde typen’. Er zijn scholen die doordat ze onderdeel zijn van ene grote organisatie beperkt worden in hun ontwikkeling. Andere scholen hebben bewust veel freelancers in dienst om in te springen op nieuwe aanbod vanuit een vraag, die ze dan weer als aanbodgericht inzetten voor bijvoorbeeld het onderwijs. Deze school is bij alles wat ze doet een projectorganisatie. Een aantal scholen proberen de trends in de maatschappij op de voet te volgen. Er wordt altijd procesgericht gewerkt en ze passen zich aan als de praktijk daarom vraagt. Bij één school werkt dit averechts, blijkt uit de toelichting. Deze particuliere, niet gesubsidieerde school staat in een kinderrijke wijk, in een grote stad, en groeit mee met deze jonge wijk. Daarbij is flexibiliteit nodig. Door de groei, de huur van het kantoor, een vaste medewerker in dienst nemen, het ontwikkelen van lesplannen en de begeleiding van docenten is er subsidie nodig die eerst niet nodig was. Maar door het ontbreken van 55
structurele subsidie wordt er veel te vaak adhoc gewerkt en daardoor veel te veel (over)uren gemaakt. NETWERK JEUGDTHEATERSCHOLEN Uit grafiek blijkt dat ets meer dan 60 % van de JTS is lid van het Netwerk Jeugdtheaterscholen, 25 % is geen lid en de rest van de respondenten wil graag in de toekomst lid worden.
grafiek 12 Op de website van SNJ staat dat de leden (JTS) van het Netwerk JTS per leerling contributie betalen en uit de toelichting, op bovenstaande vraag uit de enquête, blijkt dat dit voor de grote organisaties financieel behoorlijk kan oplopen. Daarom hebben een aantal scholen zich het afgelopen jaar ook afgemeld als lid omdat de kosten te hoog werden. Dit heeft onder andere met de bezuinigingen te maken en met de ontevredenheid over het aanbod en de ondersteuning van het Netwerk JTS ten opzichte van het bedrag dat deze scholen moeten betalen. De terugloop in deelnemers op landelijke docentendagen en kaderdagen komt vooral door tijdgebrek en doordat de dagen verspreid door het land georganiseerd worden wat voor velen inefficiënt is vanwege te lange reistijd. Uit de toelichting blijkt ook dat er ook JTS zijn die het Netwerk een goed middel vinden om vanuit een gezamenlijke visie de
56
sector te versterken en als JTS onderling met elkaar uit te wisselen. De sector JTS is klein en kwetsbaar, en men heeft elkaar hard nodig. In tijden van bezuinigingen is het belangrijk samen op te trekken. De coördinatoren van de scholen maken het meest gebruik van het Netwerk JTS en het meest wordt gebruik gemaakt van de nieuwsbrief en de kader-en docentendagen. Over de diensten van het Netwerk JTS zijn de respondenten over het algemeen tevreden (70 %) maar de ontwikkelingen binnen de eigen jeugdtheaterschool zorgen ervoor dat leden minder tijd voor het Netwerk JTS hebben. Eén school geeft aan dat hij mee moet in de ontwikkelingen van zijn stad, en dus van zijn school, die steeds groter wordt en verandert en hij heeft geen energie meer voor het Netwerk. Wel wordt er actie verwacht van het Netwerk en dat het landelijk meer op de kaart komt. Het Netwerk moet zich meer als vertegenwoordiger naar buiten richten. Het moet een smoel hebben en de media benaderen. Grote scholen vinden dat ze kleine scholen veel gesteund hebben in het verleden, met hun knowhow, en dat ze daar zelf weinig profijt van hebben. Hier zou het Netwerk JTS iets mee moeten doen. Net zoals bij de Vereniging voor Schouwburgdirecteuren, die af en toe aparte bijeenkomsten organiseren voor de grote aangesloten leden en aparte voor de kleine schouwburgen. Maar de grootste oorzaak voor het probleem dat leden minder tijd voor het Netwerk JTS hebben zit hem in het huidige bezuinigingsklimaat, waardoor de leden weinig energie hebben om zich met het Netwerk bezig te houden. Het overleven in deze barre bezuinigingstijden vraagt nu de meeste tijd en aandacht van de jeugdtheaterscholen. De respondenten hebben wel wensen en ideeën waarin het Netwerk JTS ondersteuning kan bieden. Een tip van een respondent aan de scholen is om als lid vooral deel te blijven nemen aan de projectdagen, zowel inhoudelijk als zakelijk. Voor deze school zijn die dagen ontmoetingsmomenten om elkaar te inspireren en om kennis te delen. Daarnaast vindt een aantal scholen dat je als jeugdtheaterschool minder afwachtend moet zijn en meer initiatief moet 57
tonen naar elkaar. Zo zou je bijvoorbeeld per provincie of landsdeel zelf het netwerk kunnen onderhouden en dit terugkoppelen naar het landelijke Netwerk JTS die zich daardoor meer met zaken bezig kan houden als de sector op de kaart zetten, de politiek benaderen in verband met de aankomende gemeenteraadsverkiezingen, strategie en marketing. Een veel gehoord verzoek is al jaren de uitwisseling van voorstellingen en schoolprojecten tussen de jeugdtheaterscholen. Hier heeft festival Havenwerk al een belangrijke rol in, bijvoorbeeld met REGATTA, een wedstrijd tussen verschillende voorstellingen van JTS. Eén school heeft het idee om je als JTS aan een andere school te verbinden voor een half jaar en elkaar maandelijks te treffen, te spreken en repetities en lessen van elkaar bij te wonen. Kortom: een vorm van buddy-schap. Een andere vorm die van toepassing is op het wenselijk functioneren van het Netwerk is de Community of Practice (COP). Dit is een groep van mensen die een vraagstuk, een belang of een passie voor en bepaald onderwerp delen en vervolgens de kennis en de expertise op dat specifieke gebied verdiepen door hier vaak met elkaar (o.a. via internet) over in contact te zijn. Ideeën voor de functie van het Netwerk JTS in de toekomst hebben de respondenten genoeg. Naast het idee dat het Netwerk een bindende en ondersteunende functie moet hebben en de politiek moet blijven wijzen op het nut van kunsteducatie, vraagt één school zich oprecht af of het Netwerk in zijn huidige vorm nog wel een functie kan vervullen. Deze school vindt het Netwerk JTS Ote bureaucratisch en de bijscholings- en kaderdagen worden teveel verspreid door het land georganiseerd. Door het veranderende culturele klimaat in Nederland is het moeilijk te zeggen wat scholen het Netwerk daadwerkelijk kunnen geven en wat ze kunnen komen halen. Daar zal iedere jeugdtheaterschool zich over moeten uitspreken.
58
ALGEMENE CONCLUSIE Uit de gegevens van deze enquête blijkt aan de ene kant hoezeer de condities waaronder jeugdtheatereducatie en - productie tot uitvoering komen, uiteen liggen. Maar aan de andere kant blijken de basisvoorwaarden die een jeugdtheaterschool nodig heeft door alle respondenten gedeeld te worden. Er zit nog wel groei in de sector maar als je het vergelijkt met resultaten van de enquête uit 2002, minder spectaculair. De bezuinigingen hebben een zware wissel getrokken op de sector, zowel op de organisaties die zich sterk hebben weten te positioneren, als op de organisaties die er zwak voorstaan. Subsidie is voor geen enkele school meer vanzelfsprekend en scholen keren zich óf steeds meer naar binnen om te overleven in plaats van zichzelf duidelijk te positioneren bij betrokken partners, óf ze herbezinnnen zich, nemen hun beleid onder de loep en voeren veranderingen door. In mijn interviews laat ik een aantal van die innoverende scholen aan het woord. Er zijn nieuwe vormen van geld genereren aan het ontstaan (crowdfunding) en men wil duidelijk meer samenwerken met elkaar én met andere partners. Maar dit zou veel gestroomlijnder kunnen als het Netwerk de belangen van de sector zichtbaarder maakt en de jeugdtheaterscholen effectiever met elkaar in aanraking brengt. Het Netwerk zou er voor kunnen zorgen dat bijvoorbeeld de sterk gepositioneerde scholen hun knowhow op de zwak gepositioneerde scholen kunnen overbrengen. Maar tegelijkertijd moet het Netwerk ervoor zorgen dat de sterke scholen ook sterk kunnen blijven. Door ze bijvoorbeeld uit te dagen om in werkgroepen te gaan zitten (communities of practice), waar ze de sector beter op de kaart kunnen zetten en expertise krijgen voor goede strategie- en marketing-tools. Maar ten eerste zullen de scholen hun gezamenlijke condities voor het goed functioneren in beeld moeten brengen. In de huidige tijd en over vier jaar. Hierin is een belangrijke rol voor het Netwerk weggelegd. Want dan kun je het belang van deze sector duidelijk maken bij externe
59
betrokkenen en geef je het Netwerk nog meer inzicht in de sector ten behoeve van haar beleid en ondersteuning. 4.2 INTERVIEWS INLEIDING In dit hoofdstuk gebruik ik de interviews om een beeld te schetsen hoe diverse JTS aan een kwaliteitsverbetering werken en inspelen op de veranderingen van deze tijd. Ik probeer daarbij de lezer uit te dagen tot ‘out of the box’ denken en zet zijn gedachten op scherp. Ik hoop dat in deze zware tijden van bezuinigingen en een herijking van veel JTS, dit hoofdstuk de juiste inspiratie geeft. Ik heb in januari en februari 2013 acht artistiek leiders/directeuren van jeugdtheaterscholen geïnterviewd (zie lijst gesprekspartners in bijlage 5) en een aantal jongeren uit productieklassen van twee verschillende jeugdtheaterscholen. Bij twee van de acht interviews met artistiek leiders schoven leerlingen aan die vanuit hun eigen ervaring vertelden over hun leertraject bij de betreffende jeugdtheaterschool. De JTS die ik voor mijn onderzoek zocht zijn vooruitstrevende, innovatieve JTS die qua visie en doelstelling heel verschillend zijn. Veel scholen bezinnen zich in deze tijd, ieder op hun eigen manier, op hun toekomst en deze interviews dienen vooral als ‘good practices’ en ter inspiratie voor bestaande én nog op te richten scholen. De scholen die ik geïnterviewd heb liggen verspreid door het land en zijn qua leerlingen-aantal heel verschillend. Naast de educatieve ontwikkelingen zijn sommige scholen nadrukkelijk gericht op participatie en/of talentontwikkeling. Mijn interviews duurden meestal een á anderhalf uur en vonden plaats op de betreffende jeugdtheaterschool zelf. Ik heb hen voornamelijk bevraagd over zaken waarin zij zich denken te onderscheiden van andere JTS in het land. Er was grote wil om mee te werken omdat zij allen vinden dat de sector nog beter in beeld moet komen, vooral nu de bezuinigingen een grote wissel op de scholen trekken.
60
4.2.1 TALENTONTWIKKELING Artistieke ambities: over productiehuizen in het hoge Noorden en een landelijk jongerentheatergezelschap Uit mijn interviews blijken de artistieke ambities van een aantal artistiek leiders van JTS ver uit elkaar te liggen. Hilde Mulder van ‘n Meeuw uit Leeuwarden houdt het met haar kleine school van 60 jongeren, verdeeld over 5 tot 6 klassen, dicht bij haarzelf. Zij zoekt vooral naar een raakvlak tussen haar en de jongeren waarmee zij werkt. “Ik heb mijn ideeën over hoe de mensen, het leven en de zaken in elkaar zitten en jongeren hebben dat ook. En ik zoek naar een raakvlak waar dat bij elkaar komt. Een heel duidelijk voorbeeld is mijn eerste voorstelling hier ‘Drie zusters’ van Tsjechov. Ik woonde hier toen een jaar of vijf en had ontzettend heimwee. Ik wilde weer weg hier, ik wilde naar Moskou. En jongeren hier hebben ook het idee dat het hier in Friesland niet gebeurt. Maar jongeren in Amsterdam hebben dat idee óók, die moeten naar New York. Dat hangt met jongeren samen. Ze zijn nieuwsgierig naar wat in de rest van de wereld gebeurt. En dán zit je op het raakvlak van mijn heimwee en hun nieuwsgierigheid. Dat is Moskou.” (Hilde) Jongeren binden zich voor drie seizoenen aan ‘n Meeuw. Hilde zoekt altijd naar makers (geen docenten) die affiniteit hebben met de jongeren uit Friesland. Meestal zijn dat jonge makers die zelf ook bij ‘n Meeuw gezeten hebben en dan bijvoorbeeld weer acteurs in opleiding, van hun eigen school, meenemen om samen met de jongeren een voorstelling te maken. Hilde vindt dat een voorstelling die gemaakt wordt bij ‘n Meeuw altijd een relatie moet hebben met de plek waar deze jongeren wonen, namelijk Friesland. Mensen vragen weleens: waarom ga je niet in Amsterdam werken? Maar wat ik hier maak kan ik niet met Amsterdamse jongeren maken. Of met jongeren uit Rotterdam. Het heeft te maken met een soort aardsheid bij de jongeren hier, en met een hele andere kijk op de wereld dan in Amsterdam. 61
Voor Theo Ham gaat theater, net als bij Hilde, over identificatie en communicatie en dit probeert hij met zijn ambitieuze project ‘NV Verse Bekken’ voor het voetlicht te brengen. ‘Verse Bekken’ is een theaterproject voor het toptalent onder jongeren in Nederland dat structureel uit zou moeten groeien tot een landelijk jongeren theatergezelschap. Met zijn Jeugdtheaterhuis ZuidHolland, 1200 leerlingen in totaal, werkt hij al twaalf jaar gestaag, en met succes, aan activiteiten in het onderwijs en de achterstandsgebieden om zo kinderen die normaliter niet vanzelfsprekend met theatereducatie in aanraking komen dit te laten ervaren. Hij noemt dit de brede basis. Daarnaast wil hij kinderen en jongeren ook verleiden om naar het Jeugdtheaterhuis te komen, het middensegment, de kunsteducatie. Bovendien heb je dan ook nog het toptalent en Theo’s vaste overtuiging dat goed repertoire talent verder tot ontwikkeling brengt. Vanuit deze gedachten begon hij een aantal jaren geleden het project ‘NV Verse Bekken’, een broedplaats voor toptalent.
62
We hadden het idee dat we iets met ons toptalent wilden doen. Dat we deze leerlingen een uitdaging wilden bieden. En we ontdekten dat sommige leerlingen beter werden dan de meester. Toen moest ik denken aan het Nationaal Jeugdorkest dat in de zomerperiode met het hele toptalent samenkomt, daar iets bijzonders maakt en meemaakt en daarna weer terug gaat naar hun eigen club en organisatie om dat dan, in het jaar door, weer uit te zetten in hun eigen lokaliteit. Zoiets zou ook kunnen met het toptalent van 3 á 5 jongeren per geïnteresseerde jeugdtheaterschool en dan dus niet alleen voor het Jeugdtheaterhuis Zuid-Holland maar voor het hele land. Een broedplaats voor toptalent. Want als ze in hun vertrouwde situatie altijd de beste zijn is het ook goed om op deze manier geconfronteerd te worden met 3 tot 5 jongeren uit Maastricht of Groningen. (Theo) Naast dit Nationaal Jongerentheatergezelschap had Theo nog een ambitie: hij wilde heel graag een impuls geven aan de ontwikkeling van nieuw toneelrepertoire voor jongeren. Want hij is ervan overtuigd dat goed repertoire vóór die specifieke leeftijd, mét die leeftijd en vanuit de problematiek van die leeftijd het talent mede verder tot ontwikkeling wordt gebracht. Als ik voorstellingen zie, bijvoorbeeld bij de wedstrijd REGATTA, van Stichting Netwerk Jeugdhteaterscholen, dan is het eigenlijk toch appels met peren vergelijken omdat het niveauverschil te groot is. Maar theater gaat voor mij altijd om identificatie en communicatie. Dus als je nu groepen die met theater bezig zijn goeie stukken geeft dan verhoog je het niveau van die groepen en dan verhoog je de kwaliteit van die groepen. Met ‘NV Verse Bekken’ geef ik schrijfopdrachten, geef ik vertaalopdrachten en zet ik jongeren aan het schrijven. Dat laatst doe ik in de vorm van Summerschools die verspreid door het land elke zomer gegeven worden en waar op hoog niveau, vijf dagen lang,intensief met professionals gewerkt wordt. De deelnemers hebben maar één doel: hun talent ontwikkelen. Uiteindelijk hoop ik dat er, net als in Engeland, geëngageerde goede toneelteksten geschreven gaan worden door Nederlandse jongeren, die gespeeld gaan worden door een landelijk jongeren theatergezelschap. 63
Annemiek Dijkstra, artistiek leider van de JeugdTheaterschool Groningen is vanaf het begin al geïnteresseerd geweest in de ontwikkelingen van NV Verse Bekken en vooral ook de samenwerking die dit met zich meebrengt. Dat je via je werk te maken krijgt met andere jeugdtheaterscholen en daardoor samen dingen uitwisselt en dat je elkaar kunt zien spelen. Drie jaar geleden was Annemiek één van de zes deelnemende JTS aan het project ‘De wereld is ondertiteld’ van NV Verse Bekken. Schrijfster Gijsje Kooter had zeventien fragmentarische toneelstukken geschreven die apart of in verschillende combinaties gespeeld konden worden. Op een festival bij het Jeugdtheaterhuis in Gouda speelden diverse productiegroepen van JTS deze fragmenten. Dat deden zij ieder voor zich. Dit jaar is ervoor gekozen om samen met zeven JTS hetzelfde toneelstuk te nemen, ‘You can see the hills’ ( ‘Je kan de heuvels zien’), van Matthew Dunster. Een monoloog van twee en een half uur, die normaal door één acteur gespeeld wordt. Tijdens festival Havenwerk in Deventer gaat deze monoloog door zeven jongeren gespeeld worden. Annemiek: Wat ik ontzettend leuk vind van dit project is dat er voor het eerst, volgens mij, zeven JTS in één productie staan. Dat is een heel goed bedacht concept van Theo (Ham, red.) en ik vind het een hele mooie tekst. Bovendien vind ik het heel leuk om eens een keer een monoloog te doen. Die kans krijg je nooit binnen een JTS. Daar is geen geld voor en daar heb je geen tijd voor. Nu wordt het geld betaald door NV Verse Bekken (subsidie van het VSB fonds, MH.). Dit project geeft de mogelijkheid om met één speler te werken en dat is echt heel bijzonder, met z’n tweetjes met zo’n tekst bezig zijn. En waarom ik voor Erik (de speler,MH) heb gekozen is omdat hij drie aspecten in zich heeft die ik heel belangrijk vind: ambitie, betrouwbaarheid en heel prettig om mee samen te werken. En Erik is in staat een tekst tot leven te brengen. Voor Erik is het meedoen aan dit project een onderdeel van een tussenjaar, nadat hij vorig jaar slaagde voor zijn VWO en volgend 64
schooljaar aan de HKU gaat studeren. Hij zit dit jaar ook bij een theatergroep die voorstellingen op middelbare scholen maakt. Allemaal om zijn talent verder te ontwikkelen. Aan een monoloog werken is een heel intensief traject. Je moet alles zelf doen. Je kunt het alleen maar uit jezelf halen. Je moet altijd iets doen. Of je bent het aan het bespreken, óf je bent het aan het doen. Bij een stuk met meerdere spelers kun je af en toe aan de kant zitten en toekijken Maar hier ben je continu bezig. Het stuk gaat over een strijd van een jongen die met zichzelf bezig is om een goed iemand te worden. Hoe word je dat? Daar zit hij heel erg mee en dat vind ik heel mooi. Die strijd, hoe hij dat met zichzelf aangaat en waar hij zichzelf aldoor weer tegenkomt. Het zijn steeds kleine, nieuwe verhaaltjes binnen een groter verhaal. Dat houdt het ook interessant. De samenwerking met de andere zes scholen bestond uit het feit dat de regisseurs van ieder deel met hun spelers een bijkomst hebben gehad waar ze elkaar konden ontmoeten en strategische afspraken konden maken om een zo groot mogelijke eenheid te krijgen. Theo heeft de eindregie maar de scholen maken met elkaar de voorstelling. Voor Erik-Jan Post van Het Theaterschip uit Deventer, met op de school zelf 120 leerlingen maar daarbuiten bereikt hij 8000 tot 9000 jongeren per jaar, leidt de artistieke ambitie en de talentontwikkeling bij Het Theaterschip naar het altijd aansluiten bij een podium. Een zelf gecreëerd podium zoals het Humorfestival en festival Havenwerk, of het aansluiten bij bestaande podia, zoals bijvoorbeeld het Dickensfestival en Deventer op Stelten. Wij willen onze leerlingen een zo breed mogelijk podium bieden en we gaan ervan uit dat je het meeste leert van de trainingen om te spelen voor een vreemd publiek. De jeugdtheaterschool is breedtesport en de topsport variant binnen Het Theaterschip doe je binnen andere projecten en daar moet je als speler voor auditeren of we selecteren aan de poort. Wij zijn een projectorganisatie die heel veel projecten doet, zowel binnen- als buitenschools. Die projecten verzinnen we vooral zelf en soms is het een 65
opdracht van een opdrachtgever. In deze projecten werken professionals en amateurs bijna altijd samen. Voor mij zit de kracht niet in kunst met de grote K maar dat beide groepen, amateurs en professionals een gelijkwaardige vorm krijgen. Dat er sprake is van een verbinding die er toe doet. Op festival Havenwerk willen we het complete pallet aan talentontwikkeling laten zien, op het gebied van dans, theater en muziek. Theater was de hoofdmoot maar dans is daar nu bijna gelijkwaardig aan en dat heeft te maken met je doelgroep. Theater zal nooit de plaats innemen die muziek en dans in de harten van jongeren innemen. Maar jongeren die met dans en muziek bezig zijn worden wel met allerlei vormen van theater geconfronteerd (muziektheater, filmtheater, etcetera) en vice versa. Kennisoverdracht is ook een kwaliteitsimpuls en gebeurd al veel tijdens het festival (REGATTA, red.) en dit jaar is er, door middel van een seminar, voor het eerst kennisoverdracht en kennisuitwisseling voor professionals. (Erik-Jan)) Naast Het Theaterschip Drost van Salland start Erik-Jan deze zomer met iets nieuws: Het Huis van de Amateurkunst. een zelfstandige poot naast Het Theaterschip. Het HvdA gaat zich bezig houden met het festival Havenwerk, met het programmeren van amateurkunst voor alle leeftijden én met een intensieve samenwerking met de schouwburg Deventer ter bevordering van de amateurkunst in Deventer en omgeving. Het Huis van de Amateurkunst wordt ook een plek voor talentontwikkeling. Het vormt bijvoorbeeld de uitvalsbasis van ons schip en geeft ons de kans grote dingen neer te zetten zoals de producties die we maken met jongeren van de jeugdtheaterschool. En het geeft ons de mogelijkheid de toptalenten het hele jaar door te programmeren in plaats van alleen tijdens festival Havenwerk. Studenten die later in de schouwburg gaan staan met hun stand-up comedy of cabaret programma kunnen hier hun talent uit proberen. Bovendien kan het Burgerweeshuis (poppodium Deventer, red.) hier wellicht ook als partner bij betrokken worden met hun talenten programma ‘Talent-stage’ . (Erik-Jan)
66
Koen Jantzen van productiehuis de Noorderlingen uit Groningen leidt al 30 jaar talentvolle jongeren uit de provincies Groningen en Drenthe op door ze twee keer in de week theaterlessen aan te bieden en als top op dat programma organiseert de Noorderlingen nog een tussenjaar waarin jongeren zich na de middelbare school fulltime kunnen voorbereiden op een kunstvakopleiding theater. Zij doen dit niet zo zeer door veel lessen te volgen maar door heel veel voorstellingen te maken. De Noorderlingen is een kweekvijver voor talent en heeft in eerste instantie tot doel dat je leuk met elkaar aan het werk bent maar het is wel echt bedoeld voor jongeren die talent hebben en daar iets mee willen doen. (Koen) De Noorderlingen werken niet met een opleidingsplan want het vastleggen van eindtermen in een plan werkt niet volgens hun manier van werken. De opleiding wordt heel erg toegesneden op de ontwikkeling van iedere individuele speler. Het compacte docenten-en studententeam kan twee keer per jaar, iedere speler helder bespreken. Theater is hier een kunstvak en ik vind het de dood in de pot als je het vast gaat leggen in een leerplan. Wij willen steeds kijken wie jij bent en wat jouw talent is. Authenticiteit kun je niet dwingen in een leerplan. Bovendien werken we per definitie niet met opgeleide theaterdocenten maar met acteurs. Vanuit hun eigen beroepspraktijk kijken deze mensen naar, wat is dan dat talent? Waar zit die ontwikkeling? Hoe sta je dan op het toneel, wat doe je daarmee? De docenten die hier werken moeten hun kunstenaarschap vormgeven. En daar zijn wij volgens mij onderscheidend mee in Nederland want wij voeren dit als enige consequent door.(Koen) Julia van der Vlucht is derdejaars leerling bij de Noorderlingen en gaat volgend jaar naar de productiegroep. Je bent constant zelf bezig in je eentje je spelontwikkeling te verbeteren. Je kijkt niet steeds naar je groep hoe die het doen maar je bent vooral bezig met, hoe kan ik werken aan mijn zwakke punten? En daar werk je dan aan. En een ander werkt weer aan iets heel anders. In dezelfde lessen. Daarom is het heel goed mogelijk verschillende mensen naast elkaar in één klas te zetten. Eén van de grootste talenten die ik ontwikkeld heb in het eerste jaar is in het diepe 67
stappen en gewoon gaan doen. En dan kijken wat eruit komt. Dit is volgens mij de beste manier om iets te leren in plaats van de normale weg te gaan en voor het veilige te kiezen. Daar bereik je uiteindelijk niet zoveel mee. Maar dit is pas na een lange periode tot mij doorgedrongen. Dus durven falen. Als iets niet meteen lukt dan moet je gewoon doorgaan en dan leer je dingen over jezelf, waar je bijvoorbeeld tegenop zag die je nu niet meer eng vindt. Omdat je iets in kunt zetten wat je geleerd hebt.(Julia) Negentig tot honderd procent uit het tussenjaar, de productiegroep, komt op toneelscholen terecht. Eerst vooral op de acteursopleiding maar sinds de opleiding Performance bestaat, op de toneelschool Maastricht, is er een hausse van de Noorderlingen, vooral jongens, die op deze opleiding terecht komen. De docenten van de Noorderlingen hebben daar wel invloed op. Het makerschap, werken vanuit eigen ideeën, dat vinden jongens vaak erg leuk. het evenwicht jongens meisjes wordt ook goed bewaakt bij de Noorderlingen. Volgens mij zit de kracht van onze opleiding in het feit dat er lesgegeven wordt vanuit het kunstenaarschap. Het is hier behoorlijk streng. Je moet op tijd komen en je moet trainen. Sportief je lichaam opbouwen. Zowel in mentale kracht als in houdingscorrectie. Daar besteden we veel aandacht aan. Dat veel jongeren op de kunstvakopleidingen terecht komen heeft te maken met een soort discipline, een werkhouding, gewoon doorbeuken en voor de rest is het heel individueel, per persoon, waarom ze aangenomen worden. Waar hun kwaliteit ligt. Ze kunnen transparant zijn of inventief, maar eigenzinnig zijn ze allemaal. Ze hebben zichzelf hier behoorlijk leren kennen. (Koen) De LOT cursus. Een aantal jeugdtheaterscholen heeft een LOT-cursus in huis, de Landelijke Oriëntatie Theater. Een cursus van 22 weken, op een zaterdag, waarbij jongeren aan hun theater talenten kunnen werken maar ook kunnen ontdekken of theater wel het vak is waar ze in de toekomst hun beroep van willen maken. De LOT cursus aan de jeugdtheaterschool Partoet zit elk jaar vol. 22 jongeren volgen elk jaar de LOT en volgens Jetze Jansma heeft dit sterk te maken met het feit dat in Maastricht de toneelacademie zit en de LOT misschien meer 68
kansen biedt voor deze kunstvakopleiding. Er zijn ook docenten van de toneelacademie Maastricht die lesgeven op de LOT. En bij de eindpresentaties van de LOT werkt men samen met de studenten van de deeltijd-opleiding van de toneelacademie. Bij ons valt talentontwikkeling onder de LOT. In 22 weken een mini-toneelschool, zeg ik altijd. Ze krijgen dramaturgie, teksttoneel, theater maken, sound techniek en performance. Elk blok wordt afgerond met een fragment of een scène en dan wordt er aan ieder individueel feedback gegeven door de docent. Ik vind het heel belangrijk dat de jongeren het voor zichzelf doen om erachter te komen of dit wel is wat ze willen. Je coacht en stuurt ze op ‘wat moet ik nou met mijn even?” 4.2.2 SAMENWERKING Onderwijs Veel jeugdtheaterscholen werken al samen met het onderwijs. Maar sinds de matchingsregeling Cultuureducatie met Kwaliteit, van het ministerie van OCW, besproken in het theoretisch kader van dit onderzoek (hoofdstuk 2), zullen JTS die samenwerking meer moeten aanhalen om hun provinciale of gemeentelijke subsidie te behouden of te krijgen, óf omdat de basisscholen de kennis van de JTS nodig hebben om aan het actieplan Cultuureducatie met Kwaliteit te voldoen. Irene Jongbloets van jeugdtheaterschool Masquerade, 250 leerlingen in het kernaanbod van haar JTS en een paar duizend leerlingen per jaar via de basis- en middelbare schoolprojecten, is al jaren in het onderwijs bezig met projecten die aansluiten op haar leerlijn ‘Van mythe tot sprookje’. In het onderwijs is altijd heel veel aandacht voor jouw methodiek, vanuit welke visie geef je les? Er zijn genoeg reken- en taalmethodes maar ik vond nergens een dramamethode met een echt opgebouwde visie erachter. Toen ben ik vanuit de methodiek van Maria Montessori, ‘Help mij het zelf te doen’ , een leerlijn gaan ontwikkelen. Uitgangspunten daarbij zijn een andere attitude aanleren bij de groepsleerkracht (goed kijken naar het kind vertrouwen op wat het kind geeft - open vragen stellen - loslaten - interactief werken - de leerkracht als coach) én opdrachten ontwikkelen die aansluiten bij 69
de ontwikkelingsfase van het kind. Want sluit een opdracht aan bij het kind dan beklijft het ook veel meer. Ik heb inmiddels wel ontdekt dat het onderwijs behoefte heeft aan de kunstvakken die ze kunnen plaatsen en niet alleen maar artistieke projecten. Het kan én én. Hilde Mulder van jeugdtheaterschool ‘n Meeuw vind middelbare scholen non-theaterplekken. Ik vind scholen hele ingewikkelde instituten. Dat is wel echt in het hol van de leeuw. In allerlei opzichten. Het ligt niet aan de jongeren. Het ligt aan hoe op een school gewerkt wordt. Jongeren zijn echt heel leuk, daar is niks mis mee. Maar je hebt natuurlijk heel veel verschillende soorten jongeren en daar moet je wel rekening mee houden. Veel middelbare scholen zijn daar niet op ingericht. De jeugdtheaterscholen zoeken bij de ontwikkeling van projecten in het kader van Cultuureducatie met Kwaliteit steun bij elkaar. Vaak zoeken ze elkaar in dezelfde stad of regio op om te kijken hoe ze de komende jaren met het basisonderwijs structureel kunnen gaan samenwerken. Zo gaat jeugdtheaterschool Grote Broer samen met het centrum voor de kunsten de Lindenberg werken met onderwijsarrangeurs die met een aantal scholen een leerlijn gaan ontwikkelen gebaseerd op wat de wens is van een school en waar de culturele instellingen uit de stad op kunnen inhaken met hun kunstproducten. Zo gaat Grote broer ook teamworkshops geven aan groepsleerkachten en gaan we bijvoorbeeld samen met de scholen onderzoeken wat e-learning kan bijdragen aan het cultuuronderwijs. Instructies via facebook , bijvoorbeeld. Een tip van Grote Broer: blijf jezelf vernieuwen en ontwikkelen en laat de traditionele kaders van je JTS los als je het onderwijs in gaat. Het is natuurlijk fantastisch als je net zo intensief met leerlingen op een basisschool kunt werken als met leerlingen op je eigen JTS. Maar het heeft met geld en met tijdsinvestering te maken. Het is een uitdaging om in een korter tijdsbestek en met minder geld toch kwaliteit op een school te brengen en ontroering en verbazing bij de hele school en de ouders teweeg te brengen. Leg de lat niet te hoog en zorg dat je het op meerdere scholen kunt doen.
70
Als jeugdtheaterschool moet je ook heel flexibel zijn en je doelen aanpassen als iets niet werkt. Irene Jongbloets werkt vanuit jeugdtheaterschool Masquerade veelvuldig met het middelbaar onderwijs en ontdekte dat haar reguliere, artistiek gerichte workshops op de HAVO en het VWO prima werkten maar op het VMBO niet aansloegen. Mijn Montessori - gedachte dat het moet aansluiten bij de ontwikkeling van het kind bracht mij ertoe workshops voor VMBO jongeren te ontwikkelen die helemaal gericht zijn op de sociaal emotionele ontwikkeling, groepsvorming en presentatie-vaardigheden. Spelvaardigheid is ook heel erg gerelateerd aan hun eigen vermogen omdat hun referentiekader gewoon veel minder ruim is dan die van een HAVO/VWO leerling. En ter voorbereiding op hun stage leer ik ze in rollenspelen hoe ze zich moeten presenteren. Dus dan gebruik ik theatrale middelen om onderdelen die ze in hun stage nodig hebben te trainen en na te bespreken. Stagebedrijven zijn heel enthousiast en nu ben ik een training voor VMBO en MBO docenten aan het maken omdat de docenten een actievere rol van hun directies moeten krijgen. Nieuwe doelgroepen Jeugdtheaterscholen zoeken ook steeds vaker andere partners dan het onderwijs om mee samen te werken. Oorzaken hiervoor zijn per school verschillend. Sommige JTS moeten samenwerken omdat zij anders hun gemeentelijke subsidie verliezen of omdat ze hun eigen broek op moeten houden omdat ze geen structurele subsidie krijgen. Jeugdtheaterschool Grote Broer uit Nijmegen is hier een goed voorbeeld van. Naast het genereren van geld omdat dat nu eenmaal moet, zien zij, naast het onderwijs, samenwerkingskansen met partners die niet zo direct voor de hand liggen. Zoals bijvoorbeeld jeugdinrichtingen. (Naast Stichting Grote Broer, waar de jeugdtheaterschool onder valt bestaat Grote Broer ook uit een projectbureau waarmee zij per jaar 25.000 leerlingen door het hele land bereiken. Met het geld dat verdiend wordt bij het projectbureau worden nieuwe dingen ontwikkeld die ook de stichting weer ten goede komen). Maar in welke vorm de samenwerking ook tot stand komt, iedere JTS 71
zal zich moeten gaan verdiepen in het jezelf verdiepen en verbinden met nieuwe doelgroepen. Volgens Wouter van Balveren van jeugdtheaterschool Grote Broer uit Nijmegen, is samenwerking nu hét toverwoord. Je moet op de hoogte zijn van wat er in je stad gebeurt. Dat je bijvoorbeeld goed weet wat andere partners, in ons geval het gesubsidieerde centrum voor de kunsten De Lindenberg, van plan zijn. Maar het begint natuurlijk allemaal bij je eigen ambities. Wat wil je de komende vier jaar als jeugdtheaterschool bereiken? En dat je je realiseert dat het een kwestie van geven en van nemen is. Er zijn dingen die je bij anderen kunt halen maar er zijn ook dingen die jij goed kunt en die kun je dan brengen bij samenwerkingspartners. Je moet ook goed op de hoogte zijn van wat er in de stad gebeurt, ook bij instellingen waar je niet zo een twee drie aan denkt: maatschappelijke instellingen, welzijnswerk, universiteit, kunstvakopleidingen, etcetera. Wij hebben ook een grote drive om met de tijd mee te gaan en nieuwe dingen te ontwikkelen. En daarvoor hebben we ook samenwerking met anderen nodig. (Wouter) Grote Broer werkt ook in de samenwerking met andere partners, met leerlijnen. Die hoef je buiten de muren van je JTS namelijk helemaal niet los te laten. Maar je past ze aan aan de doelgroep waarmee je werkt. Zoals bijvoorbeeld bij de jeugdinrichting waar, door middel van een leerlijn, de continuïteit in de kunstlessen kwam en er bij de lessenseries veel meer de diepte ingegaan werd. Of bij een partner als de buitenschoolse opvang. Door zware concurrentie van andere organisaties onderscheidt Grote Broer zich door circus- en theaterlessen aan te bieden aan een potentieel van klanten die anders niet naar de kunstlessen bij Grote Broer zelf zouden komen. Hierbij gaat het vaak om de belevenis en heeft een andere leeropbrengst dan een lessenserie, die ook aangeboden wordt. Wij willen zoveel mogelijk kinderen en jongeren enthousiast maken voor de podiumkunsten. En ze de magie van theater laten ontdekken. En dat ze trots 72
zijn op wat ze doen, in zo’n project. Dat kinderen daarbij leren kijken en luisteren naar elkaar is mooi meegenomen maar niet ons doel. Dat jongeren in de jeugdgevangenis en nieuwe manier van vrijetijdsbesteding leren, dat je ook bij een jeugdtheaterschool kunt gaan in plaats van in een bushokje hangen is mooi meegenomen maar niet het doel. Wij willen ze echt verleiden en enthousiast maken voor de podiumkunst. En dat gaat van theater en dans tot urban art, circus, fotografie en film. Vrij breed dus. Wij zijn inmiddels een klein kunstencentrum. (Wouter) Erik-Jan Post van Het Theaterschip uit Deventer zoekt de samenwerking in de vorm van participatie tussen professionals en amateurs. Je moet de juiste mensen in je netwerk heb om daardoor de goede verbindingen tussen mensen te kunnen leggen. Bij mijn projecten, voorstellingen en films, zit de kracht in het feit dat amateurs én professionals altijd een gelijkwaardige vorm krijgen. Het is een verbinding die er toe doet. Zowel voor de amateur als voor de professional. Volgens mij zit de gelijkwaardigheid in de beleving. De professional kan heel veel leren van de amateur en vice versa. De beleving van de amateur zit hem in de kick. En in de passie en de ontdekkingstocht. Voor de professional is het in eerste instantie een ambacht, zijn werk. Hoe bereidt hij zich voor en gaat hij om met die topsport? Wat een professional leert van een amateur is de communicatie. De professional heeft erg de neiging zich af te sluiten. Om zijn eigen dingen heel goed te doen. Er zijn weinig professionals die naast dat ze hun eigen ding staan te doen ook nog de amateur kunnen benaderen. De amateur doet dit wel. Hij is heel communicatief. Daar kan een professional nog veel van leren. Zich open stellen en ontvankelijk zijn voor wat hij van een amateur kan leren. Ook het offer dat de amateur brengt is vele malen groter dan dat van de professional. Ook daar kan een professional veel van leren. Amateurs hebben ook veel minder moeite met veranderingen op de laatste dag voor de premiere. Professionals hebben daar grote moeite mee. Angst voor het onbekende. Maar ik ben daar als regisseur of producent voortdurend naar op zoek, of het nou amateurs of professionals zijn.
73
Jetze Jansma van jeugdtheaterschool Partoet uit Maastricht zet zijn projecten ook steeds vaker uit in de wijk. In eerste instantie geven zijn docenten les op de basisscholen en de kinderen die hierdoor enthousiast zijn geworden kunnen een buitenschoolstraject gaan volgen. Op hun eigen school. Tien lessen en een kleine presentatie, twee keer per jaar. Het liefst zou hij alle wijken in de stad bedienen. De basisscholen komen niet naar ons huis, wij gaan naar hen toe. Maar er blijft altijd de mogelijkheid , dat als ze enthousiast blijven, dat ze dan naar ons komen. maar dat doen kinderen uit de achterstandswijken niet zo snel. Die lopen met één euro op zak en denken dan: ik kan naar toneelles gaan of ik kan er een lekkere tuut friet voor halen. In die zin is het echt een andere doelgroep. Maar het is onze maatschappelijke opdracht om een zo breed mogelijk publiek te bereiken anders verliezen we onze subsidie.
4.2.3 ORGANISATIE Cultureel ondernemerschap Het cultureel ondernemerschap neemt de laatste jaren een enorme vlucht in de kunst en culturele praktijk. Vaak gaat het hierbij alleen om geld. Dat lijkt logisch, want het culturele veld is zwaar aangeslagen door de bezuinigingen en moet met veel minder geld meer doen. Wouter van Balveren van Grote Broer verwoordt het op de volgende manier: vanuit ons ondernemerschap denken wij steeds aan het vermarkten van onze ontwikkelde producten. Hoe kunnen we een eenmalig project, dat we samen met een basis- of middelbare school ontwikkeld hebben aan meerdere scholen verkopen? En dat je daarmee ook nog iets gaat verdienen. Alle nietcommerciële kunstprojecten vallen bij ons onder de stichting Grote Broer en alle projecten die financieel gezond zijn vallen onder projectbureau Grote Broer. En zo is de stichting een mooi voertuig om subsidies mee binnen te halen en nieuwe projecten mee te ontwikkelen die, uitgezet bij het projectbureau, weer geld gaan opleveren.
74
Hoe anders werkt Erik-Jan Post van Het Theaterschip aan zijn cultureel ondernemerschap. Voor hem gaat cultureel ondernemerschap helemaal niet over geld. Volgens hem gaat het over kansen zien en innovatief zijn. Eerst de inhoud, dan de marketing en daarna de strategie. Natuurlijk heb ik het ook over geld, als we het over de aanvraag hebben. Daarnaast heb ik het met mijn subsidiegevers nooit over geld. Ik praat met mijn subsidiegevers vooral over wat ik wil gaan doen, waar nieuwe kansen liggen, hoe je je doelgroepen beter leert kennen, etcetera. Maar daarom moet je wel één keer in de drie á vier maanden met je subsidiegevers om tafel zitten. En zorgen dat je daar een aantal vaste contactpersonen hebt. En ik praat daar dan niet eens zozeer over geld maar vooral om bij te praten en af te stemmen wat we doen. Je moet van nature wel een ondernemer zijn en het leuk vinden om je met marketing en strategieën bezig te houden. Wat ik heel vaak zie is dat mensen en organisaties, die ondernemen niet een beetje in hun bloed hebben zitten, het altijd over geld hebben. Terwijl ondernemerschap niet primair geld is! Beide artistiek leiders hebben ook wel overeenkomsten in hun cultureel ondernemerschap: ze hebben een goede neus voor nieuwe ontwikkelingen en gaan goed mee met de tijd. Hun netwerk is ook groot en houden ze up-to-date. Naast zelfstandige scholen die hun eigen broek ophouden zijn er ook scholen die onderdeel zijn van een centrum voor de kunsten dat afhankelijk is van gemeentelijke en provinciale subsidie. Voor Jetze Jansma, coördinator van jeugdtheaterschool Partoet in Maastricht en onderdeel van het centrum voor de kunsten Kumulus heeft het lang geduurd voordat zij, als JTS, ingestapt zijn bij Kumulus. Onze jeugdtheaterschool Partoet is sinds 2004 echt onderdeel van het centrum voor de kunsten. Het grootste struikelblok is dat we aan een financiële constructie vast zitten. Naast het feit dat we kostendekkend moeten zijn is ons productiebudget 10.000,- per jaar en daar moeten we alles van doen. Maar ik voel me artistiek beperkt. Ik zou weleens een regisseur willen laten komen die op een hele andere manier met de jongeren aan het werk gaat. Maar dat zit er 75
dus niet in want de visie van dit cursuscentrum is: een zo breed mogelijk cursusaanbod. Voor elk wat wils. Ik krijg geen geld om mijn leerlingen zich artistiek te laten ontwikkelen. Maar gelukkig loopt de LOT (Landelijke Oriëntatie Theaterscholen) hier in Maastricht heel goed en kan ik daar op artistiek vlak best veel. Het heeft lang geduurd voor wij aansluiting vonden bij Kumulus. Ging er iets mis dan hadden wij, die lawaaiige expressieve theatermensen, het natuurlijk gedaan! Ik heb pas in 2004 grip gekregen op het geheel omdat er toen een hele inventieve en ambitieuze directeur bij Kumulus kwam. Iemand die mij strak beteugelde maar mij ook vrijheid gaf. En hij zag onze ambitie en dat heeft voor onze doorstart gezorgd. Sindsdien zijn wij onderdeel van Kumulus. Voor Hilde Mulder is het drijven van een goede jeugdtheaterschool niet alleen inhoudelijk en artistiek hoge eisen stellen aan jezelf en aan je docententeam, maar het vraagt ook zakelijk, politiek en financieel veel van je en het vraagt meer dan alleen een diploma theaterdocent. Ik hou heel veel borden in de lucht en afhankelijk van wat er speelt heeft dát aandacht nodig en dan heeft dát weer aandacht nodig. Je moet veel tijd steken in de relaties met de politiek want dat is je financiële draagvlak. Verder moet je je netwerk goed onderhouden, bijvoorbeeld met collega instellingen die iets met jongeren doen. Teksten schrijven voor publiciteit en marketingplannen schrijven. Hoe zet je een voorstelling weg, voor welke doelgroep is die? Wij hebben ook een Stichting Vrienden en daaruit vraag ik soms mensen ambassadeur te worden. Soms heeft een voorstelling extra publiciteit nodig, of zoeken deze ambassadeurs een groepje mensen bij elkaar die een repetitie komen bijwonen. Ik vind het ook belangrijk dat mijn docenten gecoacht worden. Ik ga kijken in de lessen en checken of de lesopzetten kloppen met het leerplan. Het gaat van het schrijven van teksten tot en met politiek praten en het artistieke plan schrijven tot in de gaten houden of je draagvlak nog maatschappelijk relevant is. Het is topsport.
76
4.2.4 TOEKOMST Ik heb de geïnterviewden gevraagd hoe zij in het huidige politieke klimaat hun toekomst zien. Iedere jeugdtheaterschool ziet dit weer anders. Hilde Mulder van ’n Meeuw wil met haar jeugdtheaterschool echt iets betekenen in de theaterwereld. Het Engelse model, dat was ooit haar wens. Ze wil artistiek aan de weg timmeren en met collegascholen samenwerken op een meta-niveau dat voorbij gaat aan het hier en nu. Ze beseft goed dat zij in een luxe positie zit met een volledige, gesubsidieerde baan maar je moet verder kunnen kijken en denken dan in het hier en nu. Dan krijgt een school kwaliteit. Hilde: Je moet de ambitie hebben om er écht toe te willen doen, met je school. Het begrip jeugdtheaterschool is de laatste jaren gedevalueerd vind ik. Wel geüpgraded door de kwantiteit maar niet door de kwaliteit. ‘Dit is mijn leven’, zoals topsporters doen, zoals talentvolle zakenpartners doen, die zijn er eigenlijk te weinig in jeugdtheaterscholen land. En dat verklaart een beetje de ambitie en de kwaliteit. De meeste docenten komen van opleidingen die didactisch en pedagogisch goed zijn maar die trekken geen hoogvliegers aan. Hilde ziet een partnerschip voor zich, in de toekomst. Een samenwerking en verbinding die verder gaat dan alleen een uitwisseling tijdens een festival. Wat ik in de toekomst graag zou willen is een buddy-systeem met een andere jeugdtheaterschool. Een half jaar ben je een buddy van een van een andere school en heb je één keer in de maand een gesprek, je ontmoet elkaar één keer in de maand en dan wissel je uit en je deelt ideeën met elkaar. Je woont repetities bij van elkaar en gaat bij elkaars uitvoeringen kijken. Dus je linkt mensen aan elkaar. Jij brengt en haalt iets en andersom ook. Het is de investering waard omdat je het concreet over je vak gaat hebben, over keuzes. En die deel je dan met je buddy. Je insteek moet zijn dat je iets hebt met die school. Maar ook om vooroordelen te ontstijgen. Voorspellingen voor de toekomst kunnen ook extreem zijn. Zo bestaan er volgens Wouter van Balveren over vijf jaar nauwelijks nog 77
jeugdtheaterscholen, althans, het wordt steeds moeilijker om een JTS kostendekkend te houden. Omdat de overheid zich steeds meer terugtrekt stoppen de subsidies en gaat de kostprijs omhoog. Organisatie als JTS moeten zich gaan focussen op andere zaken dan alleen maar op de lessen in huis. Als organisatie in zijn geheel, projectbureau en stichting, zoeken wij samenwerking met andere partners. Of dat nu in de vrije tijd is of onder schooltijd. Hierdoor word je toch eigenlijk ook meer een kunstencentrum dan alleen een JTS want er komen steeds meer kunstdisciplines bij. urban arts, nieuwe media, circus, fotografie, film, etcetera. En we hebben een poot die op basis- en middelbare scholen werkt. En dat zijn allemaal dezelfde mensen en dezelfde organisatie. Wordt dit het toekomstbeeld van de jeugdtheaterscholen? Cultureel ondernemers die druk bezig zijn hun broek op te houden en met incidentele subsidies projecten ontwikkelen die ze dan weer vermarkten om daarmee geld te genereren? En begrijp me niet verkeerd, hier is niets mis mee. Maar waar moet je heen als je gedreven wordt door een grote artistieke ambitie, of zoals Theo Ham, door een grote maatschappelijke betrokkenheid: Engeland is altijd mijn grote voorbeeld. Culturele instellingen nemen hun maatschappelijke verantwoordelijkheid veel meer mee in hun beleid. Ik vind dat er iets moet zijn waarmee we het belang van kunsteducatie tonen. Een mooi voorbeeld uit Engeland: Lee Hall, de schrijver van die prachtige film ‘Billy Elliot’ , bedenkt een stuk over een groep meiden die een communistisch getint gemeenschapshuis hebben en op een gegeven moment verzint iemand: zullen we wat met kunst gaan doen? En dan gaan ze naar de universiteitsstad verderop, naar een hoogleraar die hen wel lectures wil geven. Maar dat haalt niks uit dus gaat hij met ze schilderen. En daar ontstaat een schilderstroming uit. Ze krijgen met z’n allen ook een expositie in de Royal Academy in Londen. Dan zit daar ineens één talent bij en die hele communisitische maatschappij van gelijkheid en het delen - met - elkaar dondert in elkaar. Voor mij zegt dit stuk iets over kunsteducatie en over samenleven. Maar het zegt ook iets over de samenleving en over de heel maatschappij waarin wij leven. Niet 78
meer die idealen, we hebben allemaal iets liberaals in ons.... Als ik naar zo’n stuk zit te kijken dan raakt mij dat op vijf verschillende manieren. Waar is het hier? Doe mij dit hier! Stukken die vanuit een maatschappelijke betrokkenheid worden gemaakt zullen volgens Theo ook een veel groter publiek trekken. De toekomst van het Netwerk Aan het eind van elk interview vroeg ik de geïnterviewden hoe ze de toekomst van het Netwerk zien en hoe ze daarin hun eigen aandeel zien. Bij allen wordt als eerste reden genoemd dat ze te weinig tijd hebben om in het Netwerk JTS te investeren. Daarna komt het feit dat bijscholingsdagen minder bezocht worden omdat docenten elkaar intern, op hun eigen school, bijscholen. Ze moeten deze bijscholing ook vaak in eigen tijd doen en op eigen kosten want het zijn vaak freelancers. Dit geldt niet voor alle scholen. Sommigen vinden het aantal jeugdtheaterscholen dat aangesloten is bij het Netwerk ook te groot geworden en verlangen terug naar kleinschalige bijeenkomsten. Die stijging in kwantiteit heeft ook als nadeel dat het allemaal wat los zand is en dat er geen ‘club gevoel’ meer is, zoals in het begin. Maar men vindt allemaal wel dat het Netwerk JTS van belang is. Alleen liggen die belangen soms wel uit elkaar. Erik Jan Post van Het Theaterschip kan er op dit moment niet veel halen, zegt hij. Hij wil het graag op bijeenkomsten met ander JTS hebben over de strategie en het beleid. Hoe positioneer je jezelf in het veranderende klimaat? Het Netwerk doet weinig betekenisvol rond deze vraag, volgens Erik Jan. Irene Jongbloets van Masquerade is ervan overtuigd dat theatereducatie op dit moment alles biedt om kinderen en jongeren sociaal - emotioneel en artistiek te ontwikkelen en dat de JTS dat samen met het Netwerk landelijk goed voor het voetlicht moeten brengen. De JTS moeten zich veel beter positioneren zodat ze zelf ook de noodzaak weer gaan voelen voor het belang van een Netwerk. Volgens Theo Ham van het Jeugdtheaterhuis ZuidHolland moeten de leden van het Netwerk, de aangesloten JTS, delen en investeren in het Netwerk. Samen met elkaar projecten bedenken die het Netwerk uit kan 79
zetten. Hij vindt dat de leden waardering en respect voor elkaar moeten hebben en elkaar niet als concurrent zien. Voor hem moet het Netwerk de leden ook scherp houden met het nodige respect. Tot slot vindt Koen Jantzen van de Noorderlingen dat er via het Netwerk samen opgetrokken kan worden en een lobby is te voeren wat de waarde van een jeugdtheaterschool is voor kinderen en jongeren. Het zal op de agenda van de politiek moeten blijven. We moeten onszelf zichtbaar maken.
Tot slot De energie van jongeren vind ik heel erg leuk. Jongeren kunnen echt voor iets gaan en kunnen heel erg blij worden van theater en dat vind ik heel erg leuk. Ze vinden het leuk om dingen te ontdekken en hebben de elasticiteit om dingen uit te proberen zonder dat ze weten waar ze terecht komen. Jongeren doén gewoon, je hoeft geen zekerheden in te bouwen.. Wij, de docenten, komen vaak met doldwaze plannen aan zonder dat de jongeren weten wat voor een resultaat het zal hebben. Maar dat maakt ze niks uit. Ze gaan ervoor! Ik vind ze ook heel kwetsbaar, jongeren. Dat vind ik ook zo mooi. En ze kunnen theatraal heel interessant zijn. Door die kwetsbaarheid, door die kracht, door die energie. En dat vind ik interessant als ik een voorstelling maak, dat ik denk: iedereen die dit ziet moet denken, daar had ík willen staan.( Hilde Mulder)
5 CONCLUSIE EN DISCUSSIE 5.1 CONCLUSIE Met dit onderzoek heb ik de huidige stand van zaken van de jeugdtheaterscholen in Nederland in beeld proberen te brengen. Ik heb ze inzicht willen geven in de vraagstukken en oplossingen die binnen de eigen sector leven. Dit heb ik gedaan door middel van het uitzetten 80
van een landelijke digitale vragenlijst en het houden van interviews. Hiermee hoop ik dat het delen van kennis tussen de jeugdtheaterscholen bevorderd wordt om de hele sector te professionaliseren en te versterken. Daarnaast wil ik met mijn onderzoek Stichting Netwerk Jeugdtheaterscholen meer inzicht geven in de sector ten behoeve van haar beleid en ondersteuning van de sector in deze huidige tijd. De uitkomsten laten goed zien dat elke school met de basisvoorwaarden van een jeugdtheaterschool werkt, maar dat de uitwerking op zeer veel verschillende manieren gebeurt. Sommige scholen werken (nog) nauwelijks met het onderwijs samen en andere scholen hebben al een relatie met het onderwijs opgebouwd en willen dit voor de verdieping, structureel maken. Bovendien zijn er scholen die volledig ongesubsidieerd werken en scholen die (bijna) volledig gesubsidieerd zijn. Het budget van de scholen ligt ver uit elkaar en hierdoor ook de financiering van de producties. Er komen steeds meer freelancers in dienst van een school en steeds minder docenten met een vaste aanstelling, en in de ondersteunende functies wordt door een aantal scholen aangegeven dat zij daarin samen optrekken. Zoals bijvoorbeeld met hun administratie. Bij mij komt wel de vraag op in hoeverre de uitslag representatief is voor de sector. Tenminste voor een deel. Op de enquêtes is een relatief lage respons gekomen en het zou interessant zijn uit te zoeken waar dat aan ligt. De interviews daarentegen hebben zeker de inspirerende en innovatieve voorbeelden gegeven die de sector zelf, maar zeker ook de externen en betrokkenen, een document in handen geven om het belang van jeugdtheaterscholen te onderstrepen. Uit de gegevens van dit kwantitatieve en kwalitatieve onderzoek blijkt hoezeer de condities waaronder jeugdtheatereducatie en - productie tot uitvoering komen, uiteen liggen. Volgens de scholen die ik geïnterviewd heb zit er nog wel groei in de sector maar minder spectaculair dan aan 81
het begin van de 21e eeuw. De meeste docenten aan een JTS hebben een dramaopleiding aan een HBO kunstvakopleiding gedaan, dit in tegenstelling tot 15 jaar geleden toen de grootste groep docenten op een JTS een andere achtergrond had zoals bijvoorbeeld een opleiding in muziek, in het onderwijs of als autodidact. Volgens het rapport van het SCP (A.van den Broek, 2010) werkt door de opkomst van de urbanart-culture een jeugdtheaterschool weer met autodidacten én leren leerlingen elkaar via peer-teaching. Productiehuizen en werkplaatsen voor jongerentheater werken vaak alleen met beroepsacteurs en regisseurs. De visie daarachter is dat deze mensen vanuit hun beroepspraktijk naar het talent van een leerling kijken en naar de ontwikkeling van dat talent. De docent geeft vanuit zijn kunstenaarschap les in plaats van een didaktische, pedagosiche lessenserie. Uit de enquêtes blijkt dat scholen over het algemeen erg tevreden zijn over hun leerplan. Het geeft hen veel steun en het levert goede resultaten op. Ook houdt het leerplan hen scherp en biedt het een garantie voor kwaliteit. Het is immers door experts binnen hun school geschreven en aangestuurd door het landelijke Netwerk JTS.. Scholen hebben onder andere daarom geen grote behoefte aan een kwaliteitskeurmerk. Om de kwaliteit van de school te waarborgen kan namelijk een certificaat aangevraagd worden bij KunstKeur, instituut voor kwaliteitszorg. Dit wordt echter heel weinig gedaan want, zoals uit de antwoorden op de open vragen uit de enquête blijkt, geven de scholen aan dat een leerplan waar goede vakkennis uit volgt, een goede sfeer, een goede werkwijze en evaluaties van de organisatie, al genoeg zegt over de kwaliteit van een school. Maar als er geen keurmerk is om de kwaliteit te waarborgen hoe gaan JTS dan wel met het begrip kwaliteit om en communiceren zij dit met elkaar en met de buitenwereld? Het Netwerk JTS kan hier een grote rol in vervullen. Want naast het organiseren van een seminar over de ‘taal van jongeren’ bij festival Havenwerk, dat voornamelijk op inhoud een kwaliteitsslag wil maken, kan het Netwerk JTS ook een seminar over 82
het begríp ‘kwaliteit binnen een jeugdtheaterschool’ organiseren. Bovendien vinden de scholen het moeilijk meer kennis over KunstKeur te vinden met name over wat het hen kost om mee te doen aan deze certificering. Zij vinden de website van Kunstkeur erg ontoegankelijk om de juiste informatie te vinden omtrent certificering. Grote organisaties zoals Centra voor de Kunsten die aangesloten zijn bij Kunstconnectie, vinden het belangrijk gecertificeerd te zijn omdat ze dan sterker staan bij hun subsidiënten. Maar in deze tijden van bezuinigingen is dit ook geen garantie op subsidie meer. Kunstconnectie heeft onlangs, op basis van eisen die deze veranderende tijd met zich meebrengt en daardoor het kwaliteitskader beïnvloedt, de samenwerking met KunstKeur verbroken. De branche is op zoek gegaan naar een onafhankelijk instituut dat het kader kan valideren, er toezicht op kan houden en op basis van dit kader certificeringen kan uitgeven. Aanvankelijk heeft de stichting Kunstkeur zich als onafhankelijk aanbieder aangeboden, maar door het uitblijven van overeenstemming is uiteindelijk voor Hobéon als certificeringsinstelling voor het Kwaliteitskader Kunsteducatie en Amateurkunst gekozen. Ik zou het Netwerk JTS dan ook aan willen raden in de nieuwsbrief van het Netwerk deze certificeringsinstelling te introduceren bij de leden met alle antwoorden op vragen die er bij de JTS leven omtrent certificering en de kosten en inspanningen die met het certificeringsproces gemoeid zijn. Ook omdat steeds meer JTS gaan samenwerken met het onderwijs, waar een kwaliteitskader in de cultuureducatie ontwikkeld wordt. Het is jammer dat in de tijd dat de TOP-regeling in werking trad en KunstKeur niet lang daarna opgericht werd, deze twee regelingen niet samen zijn getrokken waardoor de stimuleringsregeling veel meer impact en draagvlak bij subsidiënten én het onderwijs had gekregen. 5.1.1 TOEKOMST De bezuinigingen hebben een zware wissel getrokken op de sector, zowel op de organisaties die zich sterk hebben weten te positioneren, als op de organisaties die vinden dat ze er niet zo goed voor staan. 83
Subsidie is voor geen enkele school meer vanzelfsprekend en scholen geven zelf aan in de enquête dat ze zich steeds meer richten op het overleven in plaats van op lange termijn te denken. De bezuinigingen hebben er wél mede voor gezorgd dat iedere jeugdtheaterschool zich aan het herbezinnnen is en zijn beleid onder de loep neemt. Uit de enquête blijkt dat er nieuwe vormen van geld genereren aan het ontstaan zijn (crowdfunding) en men wil duidelijk meer samenwerken met elkaar én met andere partners. Maar dit zou veel gestroomlijnder kunnen als het Netwerk de belangen van de sector boven water krijgt en dit zichtbaarder maakt in nieuwsbrieven. Het Netwerk zal ook de jeugdtheaterscholen effectiever met elkaar in aanraking moeten blijven brengen, door seminars en andere landelijke bijeenkomsten te organiseren. Via communities of practice (COP’s) kan het Netwerk scholen die hun kennis over bepaalde onderwerpen willen delen en ontwikkelen bij elkaar brengen. Live of via de digitale weg. De sterk gepositioneerde scholen zouden hun kennis op het gebied van cultureel ondernemerschap en hun kennis over samenwerking met het onderwijs kunnen delen met de scholen die hierin handvatten nodig hebben. Er zou ook een adoptieplan kunnen ontstaan of, zoals Hilde Mulder van jeugdtheaterschool ’n Meeuw het zei in het interview met mij: Hoe leuk zou het zijn zou het zijn om een soort buddy-systeem te doen met een andere JTS. Dat je mensen aan elkaar linkt, je wisselt ideeën en ervaringen uit, woont repetities van elkaar bij en kijkt bij elkaars uitvoering. Een partnerschap met elkaar voor een half jaar. Waarbij je jezelf in ieder geval verplicht één keer bij elkaar te gaan kijken al is het alleen maar om vooroordelen te ontstijgen en geïnspireerd te raken. Goede voorbeelden heb ik vooral uit mijn interviews kunnen halen. Hoe weten scholen zich te herpositioneren in deze veranderende tijd? Zij doen dit met name op drie aspecten: cultureel ondernemerschap, talentontwikkeling en samenwerking met het Netwerk. 84
Goed cultureel ondernemerschap heeft grote prioriteit bij de jeugdtheaterscholen. Als cultureel ondernemer moet je een goede neus hebben voor nieuwe ontwikkelingen, zoals bijvoorbeeld samenwerken met het onderwijs en andere culturele instellingen. JTS Grote Broer vindt dat je ook nieuwe producten moet durven te ontwikkelen zoals producten met betrekking tot nieuwe media, theaterlessen on-line en urban-art producten (rap, dance en graffiti). Een aantal scholen hebben bijvoorbeeld ook circuslessen in hun school gehaald. Daarnaast moet je als cultureel ondernemer met de tijd mee gaan, een groot netwerk hebben en dit up-to-date houden. Volgens het Theaterschip hoeft een goed cultureel ondernemerschap niet primair over geld te gaan. In deze tijd denkt iedereen daar als eerste aan maar een goed inhoudelijk gesprek met een subsidiënt is net zo belangrijk. Maar over het algemeen hoort marktwerking bij goed cultureel ondernemerschap. De conclusie van een aantal scholen hierover is dan ook: ontwikkel nooit een op zichzelf staand product maar zorg dat het overdraagbaar is zodat je quitte kunt spelen of eraan kunt verdienen. Kijk goed naar je doelgroep en richt je marketing daarop en kijk over de grenzen van je theaterschool heen. Zoek partners die vanuit een andere hoek ook met kinderen en/of jongeren werken. Naar mijn mening combineren sterk gepositioneerde scholen hun artistieke ambitie en hun pedagogische visie met een gezond cultureel ondernemerschap. Door een structurele, financiële basis (door subsidie, sponsoring, of door kostendekkend te werken) waarborgt een jeugdtheaterschool continuïteit en kan hierdoor aan talentontwikkeling gewerkt worden. Initiatieven die opvallen zijn het festival Havenwerk, één van de weinig landelijke podia voor producties van jeugdtheaterscholen; REGATTA, wedstrijd voor jeugdtheaterscholen en onderdeel van Havenwerk; NV Verse Bekken, een initiatief om top-talent op het gebied van jongerentheater zó te scholen dat er uiteindelijk een landelijk 85
jongerentheatergezelschap komt; en de LOT. Kwaliteitsverbetering: Daarnaast zijn er ook ontwikkelingen te zien om het leerplan en de ontwikkeling van de docenten te verbeteren. Zo heeft JTS Masquerade een doorlopende leerlijn ontwikkeld gebaseerd op de ontwikkelingspsychologie van het kind en hierdoor worden de pedagogische en didactische kwaliteiten van docenten naar een hoger niveau gebracht. Bovendien heeft het Netwerk Jeugdtheaterscholen de afgelopen maanden een verbetering in haar kwaliteit aangebracht door tijdens een Netwerk bijeenkomst, waar ik als onderzoeker bij aanwezig was, twee werkgroepen op te richten die de toekomst van de sector jeugdtheaterscholen en het Netwerk gaat onderzoeken en uitwerken. Het gaat daarbij om twee richtlijnen: 1. hoe kan de sector JTS landelijk beter op de kaart worden gezet 2. welke bedrijfsmodellen kunnen er ontwikkeld worden onder jeugdtheaterscholen, waardoor er een betere kennisoverdracht en samenwerking op gang kan komen. Met betrekking tot punt 1 zou de sector volgens mij het Netwerk moeten gebruiken om de landelijke en regionale media te benaderen om zichzelf in de picture te zetten. Daarvoor zou het Netwerk met de jeugdtheaterscholen die landelijk en/of regionaal sterk gepositioneerd zijn samen moeten werken. Vaak hebben deze scholen een groot netwerk om dit te bewerkstelligen. Daarnaast zou het Netwerk jeugdtheaterscholen in contact moeten brengen met professionele theater- en dansgezelschappen want deze zijn ook op zoek naar nieuwe samenwerkingsvormen- en partners om theater-en danseducatie beter en landelijk op de kaart te zetten (Dieleman, C. 2012) Met betrekking tot punt 2, de bedrijfsmodellen, zou er een onderzoek uitgezet moeten over de typen jeugdtheaterscholen. Dit zou ook samen met Kunstconnectie, de branchevereniging van Centra voor de Kunsten, opgepakt kunnen worden. 86
Tot slot Het rapport de Toekomst op de Planken uit 2002 (TheaterwerkNL, 2002) heeft het over verschillende middelen die nodig zijn om je als school sterk te positioneren. Bijvoorbeeld structureel geld om de continuïteit te waarborgen, docenten die betaald worden overeenkomstig de CAO-normen, geschikte ruimtes om in te werken en in te presenteren, geschoold ondersteund personeel en docenten die met een leerplan werken. Maar we zijn inmiddels ruim tien jaar verder en leven in een ander cultureel klimaat waardoor er anders naar deze middelen gekeken moet worden. Elke school voldoet inmiddels aan de middelen die nodig zijn om je als jeugdtheaterschool te positioneren maar er is een andere attitude bijgekomen: goed cultureel ondernemerschap, flexibiliteit en samenwerking zijn onderdelen die nodig zijn om de toekomst van de jeugdtheaterscholen en de toekomst van de kunstbeoefening in de vrije tijd te waarborgen. Naast de enorme gedrevenheid en passie waarmee artistiek leiders en docenten hun scholen runnen zijn het de docenten die de educatieve waarde van theater op de kaart moeten zetten. Hier kom ik in mijn laatste hoofdstuk, Aanbeveling, nog op terug. 5.2 DISCUSSIE Zoals ik al eerder in dit onderzoek heb vermeld moet er met de resultaten van dit onderzoek voorzichtig worden omgegaan met het oog op de generaliseerbaarheid. Ten eerste komt dit door de kleine respons op de enquête. En ten tweede door de context van dit onderzoek die generaliseerbaarheid moeilijk maakt. De eerste oorzaak was de kleine respons die ik kreeg op de enquête. Na het sturen van een nood-mail waarin de scholen de noodzaak van het resultaat van de enquete werd uitgelegd, ontving ik meer respons maar uiteindelijk heeft één vierde de enquête ingevuld. Ik kon niet van alle respondenten achterhalen wat de oorzaak hiervan was maar 87
gebrek aan tijd lijkt de voornaamste. Bepaalde informatie die ik aan de respondenten vroeg over de bedrijfsvoering was niet altijd makkelijk te vinden en wilde men ook niet altijd delen. Een andere oorzaak was dat een aantal scholen zich niet herkenden in bepaalde vragen uit de enquête omdat die vragen te algemeen gesteld waren en de diversiteit onder de scholen is groot. Ik ben wel veel te weten gekomen door de open vragen die ik stelde in de enquête. De tweede oorzaak waarom generaliseerbaarheid moeilijk is was de context van dit onderzoek omdat het een onderzoek op vrijwillige basis was. De deelnemers, zowel respondenten als geïnterviewden, deden mee op vrijwillige basis en zagen een noodzaak om mee te doen. Daarmee dit er natuurlijk een zekere bias in de resultaten: scholen die minder gemotiveerd zijn tot samenwerken en kennisdelen deden niet mee. Met name de geïnterviewde deelnemers, de innovatieve scholen, waren zeer gemotiveerd om mee te doen. Zij wilden graag hun kennis delen met de andere jeugdtheaterscholen. Hierdoor ligt er wel een basis voor het Netwerk om met de gemotiveerde scholen door te gaan en zo voorbeelden te verzamelen om andere scholen te inspireren tot samenwerking. óf: als bovenstaande discussie geen discussie maar een dilemma is, is dan het volgende onderwerp wel een onderwerp voor discussie? De kwantitatieve doelstellingen van jeugdtheaterscholen (hoeveelheid leerlingen is de core business) kunnen volgens een aantal geïnterviewden in botsing komen met de kwalitatieve doelstellingen. Wil je namelijk met je leerlingen echt de diepte ingaan en aan hun talent werken, dan moet je met kleinere klassen kunnen werken anders heeft het geen zin. Dit vraagt dus om een ander verdienmodel. Dit hoeft niet noodzakelijk (structurele) subsidie te zijn, er zijn ook andere vormen van geld genereren. Het vraagt in ieder geval om meer creativiteit en ondernemerschap. Annemiek Dijkstra van Theaterwerkplaats de Prins 88
van Groningen vertelt in het interview dat zij de monoloog ‘Je kan heuvels zien’ alleen kan maken omdat het gesubsidieerd wordt. Anders zou zij, vanuit het beleid van het Kunstencentrum, waar de theaterwerkplaats onder valt, nooit op deze manier kunnen werken. 5.3 AANBEVELING 5.3.1 ORGANISATIE Dit onderzoek zou een mooie inspiratiebron kunnen zijn voor een vervolgonderzoek. Om de toekomst van de sector jeugdtheaterscholen beter in beeld te krijgen en ze in te kunnen laten spelen op een steeds meer veranderende vraag, zou er een vervolgonderzoek moeten komen naar organisatievormen van jeugdtheaterscholen. Onder welke passende bedrijfsmodellen kunnen de jeugdtheaterscholen zich scharen (zie ook de enquete in bijlage 1, vraag 75). Want via die modellen kunnen de jeugdtheaterscholen, de centra voor de kunsten, beleidsmakers, subsidiegevers en andere betrokkenen, hun toekomstbestendigheid vergroten. In het onderzoek Bedrijfsmodellen voor kunsteducatie (Berenschot, 2010) wordt beschreven wat de beleidsmatige en bedrijfseconomische effecten kunnen zijn van elk model. En wat er van de culturele instellingen wordt verwacht als zij hun organisatievorm gaan veranderen. Op basis van deze uitkomsten kunnen jeugdtheaterscholen en centra voor de kunsten zich gaan herbezinnen en kunnen overheden nieuw beleid ontwikkelen voor cultuureducatie. Zo blijkt uit hoofdstuk 2 van dit onderzoek, over de toekomst van de kunstbeoefening in de vrije tijd, dat het aantal deelnemers van kunst in de vrije tijd niet zal afnemen maar dat wel de vormgeving van kunstbeoefening zal veranderen. Dus de manier waarop de deelnemers hun kunstzinnige hobby aanleren en beoefenen zal het meest veranderen. Hierbij wordt van de culturele instellingen een grote mate van flexibilisering verwacht (zie mijn slotconclusie in paragraaf 5.1). Het rapport Bedrijfsmodellen voor kunsteducatie (Berenschot, 2010) beschrijft een aantal 89
stuurinstrumenten waarmee culturele instellingen hun beleid op kunsteducatie kunnen vergroten. Dit zou in de praktijk nog verder kunnen worden uitgewerkt: - sturing op kostprijs: door meer inzicht te krijgen in elkaars kostprijzen kunnen instellingen duidelijker afspraken maken over prestaties op basis waarvan ze subsidie(s) ontvangen én nog belangrijker, het vaststellen van betere prijzen voor marktactiviteiten - marktgericht denken: richt je als organisatie zowel op inhoud als op de doelgroep - afstemmen met het onderwijs: het onderwijs wordt steeds vaker een klant of een samenwerkingspartner. Zeker bij de uitvoering van het Actieplan Cultuureducatie met Kwaliteit, waar ik onder punt 5.3.2 op terugkom. Er is een omslag nodig bij de culturele instellingen naar vraag-en aanbodgericht werken in het onderwijs. Hierbij is afstemming met het gemeentelijk onderwijsbeleid aan te raden. - stimuleren van talent: het selectiemechanisme voor de talentvolle deelnemers draait nu vaak om geld en niet om kwaliteit. Zoals Jetze Jansma van JTS Partoet het benoemt: wij zitten aan een financiële constructie vast. De gemeente wil dat ik een zo breed mogelijk aanbod programmeer, een kostendekkend aanbod voor de hele stad. Maar artistieke verdieping, dus een gastregisseur laten komen, met een kleine klas leerlingen werken of uit te wisselen met andere JTS zit er niet in, daar heb ik het geld gewoon niet voor. Het bovenste deel van de talentontwikkeling-piramide wordt zo wel erg smal en blijft alleen over voor degenen die het kunnen betalen en die gaan ook steeds meer betalen. Overheden zullen dit minder wenselijk vooruitzicht moeten (her)overwegen. Dit onderzoek en het Netwerk Jeugdtheaterscholen kunnen aan deze (her)overweging een bijdrage leveren. Naast het in beeld brengen van bedrijfsmodellen voor kunsteducatie is een verkenning voor samenwerking tussen gesubsidieerde en particuliere aanbieders ook een mogelijkheid om de 90
toekomstbestendigheid van de jeugdtheaterscholen en de centra voor de kunsten te vergroten. In het rapport Samen of solo? (P. Grooten, 2006/2008) worden vier modellen geschetst van vormen van samenwerking die de bestaande infrastructuur kunsteducatie verbeteren op het gebied van: - verbeteren van huidige activiteiten en producten (aanbod op maat) - vergroten van het bereik met dezelfde financiële middelen - optimaliseren van exploitatie en benutten van beschikbare expertise - verstevigen van maatschappelijk en politiek draagvlak Ook hier geldt dat een open houding, duidelijke communicatie en tijdig onderling overleg de belangrijkste factoren zijn op succes van het slagen van een samenwerking. Het rapport Samen of solo? schets in het kort vier modellen van samenwerking als verkenning en ter inspiratie. Uitgangspunt is dit keer het centrum voor de kunsten. - model 1: centrum voor de kunsten vormt de spil op gemeentelijk, regionaal of provinciaal niveau en er wordt projectmatig gezamenlijk ontwikkeld met particuliere aanbieders. Er worden op ad hoc basis nieuwe dwarsverbindingen gemaakt waarmee het centrum voor de kunsten zich goed kan positioneren en profileren - model 2: centrum voor de kunsten met kerntaken, in combinatie met verzelfstandigde onderdelen voor projecten en/of faciliteiten die in een aparte, zelfstandige organisatie zijn ondergebracht (stichting of BV). Het gaat hier met name om samenwerking met particuliere aanbieders op facilitair gebied zoals verhuur van ruimtes, administratie, producten en ondersteunende diensten op het gebied van marketing, communicatie en beleidsontwikkeling. - model 3: centrum voor de kunsten werkt samen met een KunstenBedrijvenCentrum (zelfstandige, particuliere aanbieders zonder structurele subsidie en zonder CAO) en is vooral gericht op 91
een beleidsmatige samenhang en kwaliteitsbewaking. Het centrum voor de kunsten heeft de regie. - model 4: regiefunctie buiten het centrum voor de kunsten. Dit is een variant op model 3 waarbij het accent op een groter (regionaal/provinciaal) geheel aan gesubsidieerde en nietgesubsidieerde kunstaanbieders ligt en waarbij de regie afstemming van producten en diensten in handen kan zijn van een Raad van Toezicht. Of in deze vier modellen een geschikt model voor de jeugdtheaterscholen zit is aan de lezer maar ook binnen deze modellen kunnen weer interessante varianten ontstaan. Het zijn tenslotte maar modellen die een richting geven. 5.3.2 INHOUD In het Advies Cultuureducatie: leren, creëren, inspireren! (Onderwijsraad & Raad voor Cultuur, 2012) vraagt de voormalige staatssecretaris van OCW, Halbe Zijlstra) de raden om advies met als doel om kwalitatief goede cultuureducatie steviger in het onderwijs te verankeren. De aanleiding is het feit dat de vele, goedbedoelde, initiatieven met cultuureducatie projecten in het onderwijs los zand zijn en vooral gericht op een eerste kennismaking. Doordat er zo weinig van elkaar geleerd wordt, omdat de verschillen in aanpak groot zijn, komt een stevig fundament voor cultuureducatie niet van de grond. Bovendien is de inhoudelijke deskundigheid om cultuureducatie vorm te geven verschoven van het onderwijs naar de culturele instellingen. Terwijl uit een recente peiling onder groepsleerkrachten blijkt dat bijna driekwart van de deelnemers behoefte blijkt te hebben aan scholing in cultuureducatie. In de nota die Halbe Zijlstra 10 juni 2011 presenteerde in de Tweede Kamer, Meer dan kwaliteit: een nieuwe visie op cultuurbeleid (OCW, 2011) vindt hij dat cultuureducatie bijdraagt aan een onderzoekende houding van het kind, een houding die nodig is in onze kenniseconomie. In Whitepaper versie 1.0, 21ste Century Skills 92
(F.van den Oetelaar, 2012) www.21stcenturyskills.nl staan alle handvatten beschreven die elk kind en jongere zou moeten ontwikkelen in de 21e eeuw. Theatereducatie gaat volgens mij een hele belangrijke, inhoudelijke rol spelen in de toekomst van het onderwijs. De educatieve waarden van theatereducatie (lees: de jeugdtheaterscholen en centra voor de kunsten) sluiten namelijk naadloos aan op de waarden, de 21st Century Skills, die Halbe Zijlstra en zijn voorgangers bij OCW aan cultuureducatie hechten: - het trainen van persoonlijke ontwikkeling en sociale vaardigheden - invoelend vermogen - ruimdenkendheid - openheid - respectvol omgaan met anderen - belangstelling tonen voor anderen - samenwerking - leiding nemen en geven Dit moeten JTS veel vaker voor het voetlicht brengen bij beleidsmakers en andere betrokkenen. De veelzijdigheid en interdisciplinariteit die jeugdtheaterscholen het onderwijs in brengen op actief, receptief en reflectief gebied, kan geen enkele andere kunstdiscipline. 5.3.3 NETWERK JEUGDTHEATERSCHOLEN Ook het Netwerk JTS zit in een transitie en zal zich organisatorisch en inhoudelijk moeten herijken. Het Netwerk zal een leidende rol moeten nemen in bovenstaande aanbevelingen en dit onderzoek als een document moeten gebruiken om zich landelijk te positioneren bij overheden, beleidsmakers, fondsen, sponsoren én eigen publiek. Het Netwerk zal samen met haar leden het bestaansrecht van de sector in heldere bewoordingen moeten herformuleren. Robbert van Heuven, journalist en kunstcriticus, verwoordde het in het essay De spil in de 93
samenleving (S.Trienekens, mei 2012) als volgt: Laten we als kunstensector weer eens gaan verwoorden wat we echt vinden...Laten we termen als publiek belang, intrinsieke waarde, positieve vrijheid en burgerschap weer in ere herstellen. Centra voor de kunsten (lees ook: jeugdtheaterscholen) moeten midden in de samenleving staan en ze moeten daarbij uitgaan van hun eigen kracht. Maar laten ze die kracht dan ook zo krachtig mogelijk verwoorden. In hun eigen woorden. En het Netwerk JTS zal haar rol als netwerk serieus moeten nemen. Welke rollen kan het Netwerk allemaal vervullen in deze veranderende tijd? Volgens het essay van Sandra Trienekens, De spil in de samenleving, gedachten over kunstencentra in de toekomst (Kunstfactor, 2012), worden kunstencentra rollen toebedeeld die een blauwdruk kunnen zijn voor het functioneren van het Netwerk. Zo zijn daar bijvoorbeeld: - het Netwerk als expertisecentrum, een loket voor vragen en wensen van jeugdtheaterscholen, centra voor de kunsten en andere betrokken partijen - het Netwerk als verbinder met een platformfunctie. Door samenwerking in nieuwe kennis en ervaring te genereren, een zo breed mogelijk programma voor haar leden en andere berokken partijen te organiseren. Innovatieve scholen kunnen hier het voortouw in nemen - het Netwerk als aanjager om veranderingen en nieuwe ontwikkelingen in gang te zetten en problemen bespreekbaar te maken bij haar leden en samen tot een oplossing te komen - het Netwerk als vernieuwer dat zich bezighoudt met onderzoek en initiatieven om - al dan niet met partners - prikkelende en toekomstgerichte vormen van cultuureducatie en amateurkunst te ontwikkelen zoals professionele theater- en dansgezelschappen - het Netwerk als kwaliteitsbewaker dat landelijk goed op de hoogte is van de te ontwikkelen kwaliteitsnormen op organisatorisch en inhoudelijk vlak en dit goed communiceert met de leden en andere betrokkenen via sociale media en bijeenkomsten 94
- het Netwerk als strateeg om voor haar leden expertise in te kopen voor handvatten in marketing en strategie Als adviseur theatereducatie wil ik de sector en andere externe betrokkenen aanbevelen de waarde van kunst en cultuur en in het bijzonder theatereducatie, nog beter op de kaart te zetten. Creativiteit is noodzakelijk voor de ontwikkeling van kinderen en jongeren en dat kunnen jeugdtheaterscholen, ondersteund door het Netwerk, heel goed aanwakkeren. Door samen te werken en de sector daadkrachtig te presenteren kunnen de jeugdtheaterscholen én het Netwerk zich nog beter in de schijnwerpers zetten. Zodat ook vanuit deze sector een nieuwe wind door Nederland gaat waaien.
95
Dankwoord Als adviseur theater bij Kunstfactor ben ik twee jaar geleden deze masteropleiding Kunsteducatie gaan volgen omdat mijn kennis over en ervaring met kunst- en cultuureducatie een zeer breed veld beslaat en ik een verdiepingsslag wilde maken binnen mijn werkveld. Ooit begon ik als vakleerkracht drama in het basis- en voortgezet onderwijs en daarna ben ik doorgegroeid als provinciaal consulent theatereducatie en literaire vorming. Tot 1 januari 2013 was ik landelijk adviseur theater bij het sectorinstituut voor amateurkunst, Kunstfactor (nu LKCA). Aangezien kunst- en cultuureducatie in het onderwijs en de vrije tijdskunst steeds dichter naar elkaar toe kruipt kwam deze masteropleiding voor mij op het juiste moment. Naast het experimenteren met interdisciplinair werken bij het collectief afstuderen in de vorm van een event, heb ik vooral veel geleerd van het doen van onderzoek en schrijven van mijn scriptie. Door mijn onderwerp, jeugdtheaterscholen in Nederland, heb ik nog meer inzicht gekregen in deze sector en met name in de waarde die deze sector heeft voor kunst- en cultuureducatie, en vooral voor de ontwikkeling van elk kind en jongere in Nederland. Ik hoop dat vervolgonderzoek deze sector nog beter landelijk op de kaart gaat zetten. Ik wil graag de volgende personen bedanken die hebben bijgedragen aan mijn onderzoek: allereerst wil ik de jeugdtheaterscholen bedanken die de moeite hebben genomen de enquête van dit onderzoek in te vullen, de artistiek leiders en coördinatoren die ik heb geïnterviewd en bovendien de leerlingen van de jeugdtheaterschool van Concordia, het Theaterschip Drost van Salland en Erik, Julia en Marloes. Verder wil ik Tom de Rooij, voormalig directeur Kunstfactor, bedanken voor de mogelijkheid die hij mij gaf deze opleiding te volgen en mijn
96
medestudenten voor de inspiratie en motivatie gedurende de hele opleiding. Tenslotte wil ik Laura Slakhorst bedanken voor haar advies bij het uitwerken van de enquêtes, Jetske en Lieke voor hun mentale en ondersteuning en last but not least mijn man Harrie en zonen Twan, Joep en Chris die mij, met gevoel voor humor, alle ruimte en vrijheid hebben gegeven en mentale steun gedurende deze opleiding en in het bijzonder bij het schrijven van deze scriptie.
97
Literatuurlijst
Onderwijsraad 2011 Onderwijsraad & Raad voor Cultuur , Cultuureducatie: leren, creëren, inspireren! Den Haag: Onderwijsraad: 2011 Barends 2003 P. Barends, Werkdocument Jeugdtheaterscholen. Amsterdam: Theaterwerk NL 2003 Bos 2010 K. Bos, Het beste van twee werelden. Utrecht: Fonds voor Cultuurparticipatie 2010 Broek 2010 A. van den Broek, Toekomstverkenning kunstbeoefening. Den Haag: Sociaal Cultureel Planbureau 2010 Broek A. van den Broek, Mogelijkheden tot kunstbeoefening in de vrije tijd. Den Haag: Sociaal Cultureel Planbureau 2010 DICE 2010 Consortium DICE, The DICE has been cast. Research findings and recommendations on educational theatre and drama. Budapest: Kava Drama/Theatre in Education Association 2010 Dieleman e.a. 2012 Dieleman, e.a., Theatereducatie in de praktijk. Trendrapport dans- en theatereducatie. Utrecht: Cultuurnetwerk Nederland 2012 Dijkstra e.a. A.Dijkstra e.a., Inhoudelijke Richtlijnen Theater- en acteeropleidingen.
98
Utrecht: Kunstfactor 2012 Grooten 2006/2008 P. Grooten,Samen of solo. Utrecht: Kunstconnectie 2006/2008 Kooter 2011 G. Kooter, De wereld is ondertiteld. Amsterdam: Theaterboek – Buitenkunst 2011 Meima 2008 G. Meima, e.a., Stimuleringsregeling Toekomst op de Planken. Utrecht: Kunstfactor 2008 Pauwel 2011 H.Pauwels, Dichterbij een positieve ontwikkeling. Groningen: Rijksuniversiteit Groningen 2011 Trienekens 2012 S. Trienekens, De spil in de samenleving. Gedachten over kunstencentra in de toekomst. Utrecht: Kunstfactor 2012 Vethman 2002 A. Vethman, De toekomst op de planken. Amsterdam: Theaterwerk NL 2002 Vinkenburg 2010 B. Vinkenburg e.a, Bedrijfsmodellen voor kunsteducatie. Utrecht: Berenschot 2010
99
Geraadpleegde internet bronnen http://www.onderwijsraad.nl http://www.21stcenturyskills.nl http://www.lerenvoorduurzameontwikkeling.nl/content/commu nities-practice http://www.lkca.nl http://www.fcp.nl http://www.slo.nl http://www.jeugdtheaterscholen.nl http://www.dramanetwerk.eu http://www.cultuurindespiegel.nl http://www.festivalhavenwerk.nl
Geïnterviewde Jeugdtheaterscholen http://www.meeuw-jts.nl http://www.denoorderlingen.nl 100
http://www.theaterschip.nl http://www.grotebroer.com http://www.kumulus.nl/nl/theaterschool/theaterschool.aspx (jeugdtheaterschool Partoet, Maastricht) http://www.jeugdtheaterhuis.nl http://www.theaterwerkplaatsgroningen.nl/jeugdtheaterschool / http://concordia.nl/educatie/jeugdtheaterschool http://www.theaterschoolmasquerade.nl
Landelijke adviesorganen http://www.opendoek-vzw.be http://www.dekunstconnectie.nl http://www.kunstkeur.nl
101
Bijlage 1 Uitnodiging voor het invullen van de enquête Jeugdtheaterscholen in beeld: portret van een sector
Ik wil u hierbij graag uitnodigen om mee te doen aan de enquête over jeugdtheaterscholen. De enquête is een onderdeel van mijn afstudeeronderzoek voor de Master Kunsteducatie van Artez en bedoeld voor directies en/of coördinatoren van zelfstandige jeugdtheaterscholen en van centra voor de kunsten met een afdeling jeugd- en jongerentheater. De Enquête Jeugdtheaterscholen: waarom? * Uw mening helpt in een inzicht te geven naar de huidige stand van zaken in deze sector; * Uw mening helpt om het belang van jeugdtheaterscholen en hun netwerk duidelijk te maken aan derden; * Uw mening helpt het Netwerk Jeugdtheaterscholen om zicht te krijgen op haar functioneren in de toekomst. Toelichting De vragen in deze enquête zijn deels gebaseerd op het verkennende onderzoek dat Theaterwerk NL in 2002 liet uitvoeren, De toekomst op de planken (Theaterwerk NL, 2002). Ik hoop met aanvullende vragen meer verdieping en achtergronden te krijgen die de huidige stand van zaken én de toekomstverwachtingen van de jeugdtheaterscholen weergeeft. Om een zo zorgvuldig mogelijk beeld te krijgen van de sector heb ik sommige vragen gesplitst zodat op deze manier zelfstandige scholen én scholen die onderdeel zijn van een centrum voor de kunsten, apart antwoord kunnen geven. Meedoen Klik op onderstaande link en u kunt dan direct beginnen. https://www.surveymonkey.com/s/CVFM99C
102
Mocht deze link niet werken , kopieer de link dan naar de adresbalk van uw internetbrowser. Het invullen van de vragenlijst duurt ongeveer 30 minuten. Meedoen kan tot uiterlijk 8 april.
Context Stichting Netwerk Jeugdtheaterscholen wil met dit onderzoek de sector van de jeugdtheaterscholen in kaart brengen door middel van een inventariserend en beschrijvend onderzoek naar de sector (facts and figures) en door portretten te maken van een aantal vooruitstrevende en ondernemende jeugdtheaterscholen. De context van dit onderzoek is naast het in kaart brengen van de sector, ook de praktijksituatie in de huidige tijd. Niet alleen van de jeugdtheaterscholen maar ook van het Netwerk. Beiden zullen zich door bezuinigingen en cultureel ondernemerschap moeten herbezinnen op hun visie en taak.
Alvast bedankt voor uw medewerking! Vriendelijke groet, Marieke Hagemans
103
Bijlage 2
De voor dit onderzoek ontwikkelde vragen voor de enquête Enquete onder zelfstandige jeugdtheaterscholen en jeugdtheaterscholen die onderdeel zijn van een centrum voor de kunsten.
Algemeen: * adresgegevens van de organisatie; * gegevens van de contactpersoon; 1a: hoeveel deelnemers aan cursussen of producties in de hieronder genoemde leeftijden staan zijn actief in het seizoen 2012 - 2013? 4- 6 jaar 6- 10 jaar 10-12 jaar jongen of meisje 13- 15 jaar 16- 20 jaar 1b: hoeveel deelnemers in de leeftijdscategorie 4- 20 jaar waren actief bij de start van uw organisatie? opgericht: jaartal 4-12 jaar 12- 20 jaar 2a: hoe lang is een kind en/of jongere over het algemeen aangesloten bij uw organisatie? Korter dan een jaar 1 - 2 jaar aangeven in procenten en in leeftijd onderverdeeld (4-6 jr 3 - 4 jaar 6 -12 Jr, 13-15 jr, 16-20 jr) 4 jaar of langer * docenten * welke opleiding (dramadocent; regieopleiding; toneelschoolacteursopleiding; toneelschool - opleiding voor theatermaker; MBO Artiest; anders.) * vast of tijdelijk. * geslacht en leeftijd? * betaling: op basis van CAO, voor (docent/educatief medewerker, etc); schaal...., bruto uurloon, projectbasis, anders. * hoe groot is de gezamenlijke omvang van de docenten in fulltime-
104
eenheden? * hoelang blijven docenten in dienst, gemiddeld. * hoeveel tijd (gemiddeld) is er in uw organisatie voor overleg tussen docenten en hun coördinatoren? (....per jaar) 4. Bijscholing Nemen uw docenten en medewerkers deel aan bijscholingscursussen? Ja/Nee 0 georganiseerd door het NJTS 0 via het alumni-beleid van de kunstvakopleidingen 0 intern (zij geven elkaar les) 0 anders,namelijk..... Kunt u met een rapportcijfer aangeven in welke mate u tevreden bent met de kwaliteit van uw docentengroep? 1 2 3 4 5 6 7 8 9 10 5. overig personeel. a.Hoeveel ondersteunend personeel (in fulltime-eenheden) is er bij uw organisatie in dienst? 6. Hoeveel vrijwilligers? 7. Andere functies, zoals technici of vormgevers? Kunt u met een rapportcijfer aangeven in welke mate u tevreden bent met het aantal ondersteunend personeel? 1 2 3 4 5 6 7 8 9 10 Licht toe. Inhoudelijk 6a. Welk deel van uw totale aanbod bestaat uit scholing (lessen, cursussen, e.d.) en welk deel uit het maken van (spelen in) producties? Aanbod voor 4-6 Aanbod voor 6- 9 Aanbod voor 10-12 Zoveel procent scholing en zoveel procent productie. Aanbod voor 12 - 15 Aanbod voor 15 - 20 * · · · ·
Onderneemt uw organisatie ook nog andere activiteiten? theaterprojecten i.s.m. andere organisaties programmeren van jeugd-en jongerentheater workshops Anders, nl
7.welke soorten cursussen verzorgt uw organisatie in het seizoen 20122013? (elementair toneel, speltraining, teksttoneel, bewegingstheater, 105
theatersport, muziektheater, musical, cabaret, circus, LOT-cursus, combinatie van, anders.) Kunt u met een rapportcijfer aangeven in welke mate u tevreden bent met dit scholingsaanbod? 1 2 3 4 5 6 7 8 9 10 Licht toe. 8. a. werkt uw organisatie volgens een leerplan? Ja/ Nee 3. welke van de onderstaande stellingen zijn het meest van toepassing op uw manier van werken? 0 de kwaliteit van het eindproduct staat voorop 0 de kwaliteit van het groepsproces staat voorop 0 het leertraject van de individuele leerling staat voorop 0 anders, nl....... Is dit veranderd in de afgelopen jaren? Licht toe. 9. Welke producties door 4 - 20 jarigen heeft uw organisatie in het seizoen 2011- 2012 gemaakt? - titel/schrijver - bestaand stuk/zelfgemaakte voorstelling - leeftijd - gemiddeld aantal leerlingen per productie - aantal uitvoeringen? - totaal aantal bezoekers - soort voorstelling - productie budget 10. Elke jeugdtheaterschool kan een landelijk keurmerk aanvragen (voorheen: Kunstkeur). Vindt u dat: belangrijk / niet belangrijk Hebt u een keurmerk? Ja / Nee Licht toe. - Samenwerking - De cultuurnota van staatssecretaris Halbe Zijlstra legt de nadruk op Cultuureducatie met Kwaliteit. Voert u, en gaat u, hier een specifiek beleid op voeren? Ja / Nee Zo ja, kruis aan hoe uw organisatie dit doet (meerdere antwoorden mogelijk): 0 door extra, specifiek aanbod voor de scholen te ontwikkelen 0 door samen met de scholen een aanbod te ontwikkelen 0 door samenwerking met andere organisaties op te zetten, 106
bijvoorbeeld met een CKE dat een loket cultuureducatie binnenschools heeft of een welzijnsorganisatie verantwoordelijk voor de Brede school activiteiten 0 anders, nl.............. - kunt u de verhouding aangeven tussen het binnen-en buitenschoolse aanbod in uw organisatie? (in procenten) - wat heeft uw organisatie nog nodig om kwaliteit aan het onderwijs te bieden? Organisatie Er volgen nu een aantal vragen over uw organisatie, op het gebied van organisatievor, samenwerking, financiën, PR en faciliteiten. 12. a. Geef aan welke organisatievorm voor uw organisatie van toepassing is. 0 zelfstandige stichting 0 onderdeel van een Centrum v.d. Kunsten / gezelschap / onderwijsinstelling 0 samenwerkingsverband met........ 0 anders, nl.......... - Sinds welk jaar houdt uw organisatie zich bezig met theatereducatie vóór en/of producties dóór kinderen en/of jongeren? Sinds......... 13. a. Werkt uw organisatie samen met één of meerdere van onderstaande instellingen? Kruis deze aan en geef tevens aan of het een incidentele (eenmalige) of structurele samenwerking betreft. 0 Theaters incidenteel / structureel 0 Club- en buurthuiswerk 0 Welzijnsorganisaties 0 Scholen in het basisonderwijs 0 Scholen in het voortgezet onderwijs 0 Professionele theatergroepen Welke?.............. 0 Amateurtheatergroepen Welke?.......... 0 Muziekscholen? Welke?.............. 0 Anders Namelijk............ a. Is uw organisatie van plan bestaande samenwerking te versterken? Ja / Nee Is uw organisatie van plan nieuwe samenwerking(en) te beginnen? Ja / Nee Licht toe. 107
14. a. Wat is in het seizoen 2012 - 2013 het totale budget voor theatereducatie VOOR kinderen en/of jongeren en theaterproducties gespeeld DOOR kinderen en/of jongeren? Euro....... b. Hoe is dit budget samengesteld (inkomsten)? 0 subsidies 0 eigen inkomsten 0 anders, nl............. i. Kunt u de inkomsten nader toelichten? I: subsidies 0 Het Rijk incidenteel of structureel op jaarbasis: euro..... gedurende ...jaar 0 Provincie 0 Gemeente 0 Fonds(en) namelijk..... 0 Anders,nl........... II: Eigen inkomsten: Welke inkomsten heeft uw organisatie in het seizoen 2012-2013 ontvangen vanuit het jeugd-en jongerenaanbod? 0 Inschrijf-en lesgelden, contributie euro..... 0 Kaartverkoop 0 Sponsering 0 Anders, nl........... III: andere inkomsten,nl ............. i. Hoe wordt het budget besteed? Geef hier per categorie het percentage van het budget of de absolute bedragen aan. 0 Personele kosten 0 Zaalhuur (lessen, repetities en uitvoeringen) 0 Uitvoeringskosten (decor, grime, etc.) 0 Organisatie, administratie, kantoor, etc. kortom: overhead 0 PR / Marketing 0 Onderhoud / apparatuur
15. a. Op welke doelgroepen richt uw PR- en marketingbeleid zich? (meerdere antwoorden mogelijk) 0 Kinderen van 4- 12 jaar 0 Jongeren van 12-20 jaar 0 Ouders 0 Scholen 0 Wijkcentra 0 Anders, nl ...... 108
a. Welke vormen van PR gebruikt uw organisatie? (meerdere antwoorden mogelijk) 0 Flyers 0 Affiches 0 Sociale media 0 Open dagen 0 Website 0 Plaatselijke media: o radio / tv o kranten/ tijdschriften/ huis-aan-huis bladen 0 Landelijke media: o radio / televisie o kranten/ tijdschriften/ huis-aan huis bladen Anders, nl ....... Kunt u me teen rapportcijfer aangeven in welke mate u tevreden bent over het effect van de PR? 1 2 3 4 5 6 7 8 9 10 Licht toe. 16. In welk soort ruimte(s) worden lessen/ cursussen/ repetities gehouden? 0 Studio Aantal... Enige gebruiker/ Delen met ..... 0 Theaterzaal 0 Klaslokaal 0 Anders, nl ........ Kunt u met een rapportcijfer aangeven in welke mate u tevreden bent over de ruimtes? 1 2 3 4 5 6 7 8 9 10 Licht toe.
17. Waar worden de producties door kinderen en/of jongeren opgevoerd? 0 eigen podium, nl ....... 0 theaterzaal 0 repetitieruimte 0 buurthuis 0 school 0 anders, nl ....... Kunt u met een rapportcijfer aangeven in welke mate u tevreden bent over deze opvoerruimte? 109
1 2 3 4 Licht toe.
5
6
7
8
9
10
18. Welke faciliteiten staan er verder tot uw beschikking voor theatereducatie VOOR kinderen en/of jongeren en theaterproducties gespeeld DOOR kinderen en/of jongeren? 0 Decor- en rekwisietenopslag 0 Werkplaats 0 Kledingopslag 0 Lichtapparatuur Eenvoudig/ Uitgebreid 0 Geluidsapparatuur Eenvoudig/ Uitgebreid (met boxen en mengtafel) Stichting Netwerk Jeugdtheaterscholen Sinds april 2008 bestaat de Stichting Netwerk Jeugdtheaterscholen. Dit platform en netwerk heeft drie kerntaken: belangenbehartiging, kwaliteitsontwikkeling en het bieden van een overlegstructuur. Er zijn inmiddels 37 jeugdtheaterscholen aangesloten bij het Netwerk. Bent u actief lid van het Netwerk? 0 Ja, omdat............. 0 Nee, omdat.......... 0 In de toekomst, omdat......... Wie (functie/persoon) binnen uw organisatie maakt gebruik van de diensten van het Netwerk? 0 directeur 0 coördinator 0 docenten 0 anderen, namelijk....... Van welke diensten maakt u gebruik? 0 nieuwsbrief 0 kaderdagen 0 docentendagen 0 studiemiddagen 0 deelname Regatta 0 Anders, namelijk............ 0 ik maak geen gebruik van het Netwerk en wel hierom............ Bent u tevreden over de diensten van het Netwerk? 0 ja, omdat.............. 0 nee, omdat.............. Het netwerk wordt de laatste tijd, door bezuinigingen op kunst en cultuur, vaak aangesproken op haar rol als belangenbehartiger. Dat is ook één van haar kerntaken. 110
Een andere taak is de functie van ene netwerk optimaal tot zijn recht te laten komen en de leden een actieve rol hierin te laten spelen. Wat kan uw organisatie bijdragen, inbrengen in het Netwerk? ............................................................................................................. Tot slot: Heeft u nog aanbevelingen voor het Netwerk? ............................................................................................................
Bedrijfsmodellen voor kunsteducatie Wat voor een type instelling is uw organisatie? 0 een aanbodgerichte instelling (1) 0 een vraag- en procesgerichte instelling (2) 0 onderdeel van een grote multidisciplinaire instelling (3) 0 een ander, nl ........... (4) (1) Aanbod gericht werken overheerst in deze instelling. Er wordt veel aandacht besteed aan de kwaliteit en continuïteit van het aanbod. Deze instelling richt zich hoofdzakelijk op één discipline. Instelling ontvangt ruime subsidie van de gemeente. Docenten hebben een ‘bildungsideaal’ en hebben vaak een vast dienstverband. (2) Instellingen als deze, werken zowel vraaggericht als procesgericht. Er wordt flexibel ingespeeld op ontwikkelingen in de vraag. Het aanbod bestaat naast lessen vooral uit korte cursussen en projecten die naar een productie of presentatie toewerken. Docenten zijn tijdelijk in dienst of werken als freelancer op projectbasis. Instelling zoekt naar trends en nieuwe vraag en marketing is dan ook belangrijk. Instelling zoekt andere marktpartijen om mee samen te werken zoals bijvoorbeeld het onderwijs. (3) Een instelling van dit type kenmerkt zich door een weinig uitgesproken keuze voor aanbod- of vraaggericht werken. Het proces is belangrijk en de wens om een optimale organisatie te zijn met een kwalitatief goed aanbod én waarin vraaggericht werken met aandacht voor de klant en zijn wensen voorop staat. Deze instellingen staan vaak in de stad met een breed aanbod van disciplines, met vernieuwende, vraaggestuurde of aanbodgerichte elementen en cross-overs. Veel van het grote aantal medewerkers werkt op freelancebasis. De instelling is vaak afhankelijk van de stad als subsidiegever en hij maakt momentele een transitieperiode door. Met name door de forse bezuinigingen en nieuwe ontwikkelingen in de markt, met name het onderwijs. Deze instellingen voelen vaak ook de druk van het maatschappelijk rendement. 111
(4) Door de transitieperiode waarin veel instellingen verkeren kan een instelling niet passen in de hierboven beschreven types bedrijfsmodellen. Zij zijn uniek in hun mix van aanbod-, vraag- en procesgericht werken.
112
Bijlage 3 De voor dit onderzoek ontwikkelde vragenlijst Interview vragen voor jongeren die les krijgen op Jeugdtheaterscholen Wat betekent het op * persoonlijk * sociaal * artistiek vlak, om op een jeugdtheaterschool te zitten? Persoonlijk: * heb je op persoonlijk vlak een bepaald doel om bij een jts te zitten? * heb je dit al bereikt? * wat heb je tot nu toe over jezelf geleerd? * Wat is het meest waardevolle moment op persoonlijk vlak? Sociaal: * met welke redenen, op sociaal vlak, doe je de jts? (nieuwe contacten leggen, met vrienden mee, met onbekenden willen samenwerken, sfeer, plezier met een groep) * wat heb je geleerd op sociaal vlak? * wat is het effect voor je gewone school, thuis, vrienden) * Met wie ga je naar theater? * Wat is het meest waardevolle moment op sociaal vlak? Artistiek: 8. wat leer je op artistiek gebied bij de jts? 9. wat is het meest waardevolle moment op dit gebied, dat je meegemaakt hebt? ga je nu ook vaker naar theater kijken, nu je op de jts zit?
Een greep uit de Interviewvragen per categorie aan de JTS Hoe werken jullie aan talentontwikkeling? Is er een vangnet als je niet door mag na het introductiejaar? Hoe kwam je erbij om een leerlijn te schrijven? Is het een voorwaarde dat je eerst in een leerjaar hebt gezeten
113
voordat je in een produciteklas komt? Haal je via sociale media talentontwikkleingsprojecten binnen? Hoe zit het met de balans tussen de professional en de amateur? Wat levert het de amateur op dat hij met een professional speelt en vice versa? Hoe werk je aan je artistieke ambitie? Moet jouw school een nieuw Nationaal Toneel voor jongeren zijn? Is er verschil in werken met jongeren uit Friesland of uit de Randstad en waarom? Waarom doe je mee aan dit project ,Je kan de heuvels zien’ ? Hoe bekostig je dit? Wat zou jij met het Netwerk JTS willen? Wat kun jij het Netwerk JTS geven? Kan dat, in Nederland, een nationaal jongerentheatergezelschap? Waar leg je als school het accent op? Heb je coachingsgesprekken met je docenten? Waar gaan die over? Hoe is jullie binding met het onderwijs? Waar eindigt jouw leerplan mee? Wat is het hoogste doel dat je met je school kunt bereiken? Wat is een goede cultureel ondernemer?
114
Bijlage 4 Geografische kaart van Nederland met alle jeugdhteaterscholen
115
Bijlage 5 Lijst van JTS en hun gesprekspartner Jeugdtheaterschool Partoet bestaat al sinds 1988 en is sinds 2001 onderdeel van Kumulus, het centrum voor amateurkunstbeoefening in Maastricht en omstreken. Kinderen vanaf acht jaar kunnen hier tot hun twintigste toneellessen volgen. Daarnaast zijn er ook kinderen en jongeren die kiezen voor de afdeling musical, hier wordt niet alleen toneel gegeven maar ook zang en dans. De lessen worden gegeven in een pand aan de Herbenusstraat, dit was een oude schoollocatie waar vroeger de paters en de nonnen les gaven. De school heeft een eigen vlakke vloertheater met 120 zitplaatsen. Hier spelen de presentaties en producties. Ook wordt er vaak op locatie gespeeld. Gesprekspartner: Jetze Jansma Jeugdtheaterhuis Zuid Holland Theater tot een zinvol deel van het leven van kinderen en jongeren maken. Dat is het doel van Jeugdtheaterhuis ZuidHolland. De school doet dit op allerlei manieren. Door het geven van lessen, het maken van voorstellingen, het organiseren van bijzondere kunsteducatieve projecten en het ondersteunen van collega-instellingen. Het Jeugdtheaterhuis Zuid-Holland geeft les in Gouda, Leiden, Alphen a/d Rijn, Capelle a/d IJssel, Gorinchem en Maassluis. (Zie website voor adressen.) Doorlopende leerlijn vanaf 7 jaar. 1050 leerlingen. Gespreksleider Theo Ham JTS Groningen, onderdeel van de Theaterwerkplaats Prins van Groningen. Zo'n 450 kinderen en jongeren volgen momenteel les op de Jeugdtheaterschool Groningen. 116
Sommigen omdat ze spelen leuk en interessant vinden, anderen omdat ze hun beroep willen maken van dit bijzondere vak. Bij de kindercursussen proberen we op een laagdrempelige manier de fantasie en samenspel van de kinderen te stimuleren. Bij de jongerengroepen (vanaf 12 jaar) werken we met veel inzet en betrokkenheid aan het verbeteren en ontdekken van je spel vanuit stem, beweging en verbeelding. Voor alle jongeren die hun hobby serieus nemen en veel plezier willen beleven aan theater, is de Jeugdtheaterschool de juiste plek. Gespreksleider Annemiek Dijkstra Het Theaterschip Drost van Salland Het Theaterschip laat haar leerlingen het onderste uit de kan halen. Dat doet de school door hen op een creatieve manier te leren hun eigen verantwoordelijkheid te nemen, op ontdekkingstocht te gaan en zich te verbreden en verbeteren. Hoog in het vaandel bij dit alles staat het ervaren van plezier. Doorlopende leerlijn, 120 leerlingen Gespreksleider Erik-jan Post De Noorderlingen De Noorderlingen geeft lessen en trainingen aan getalenteerde jongeren t/m 18 jaar. Daarnaast maakt De Noorderlingen theater dat met beide voeten geworteld is in de maatschappij. De voorstellingen worden geregisseerd door professionele regisseurs en gespeeld door de jongeren uit de Productiegroep. De LOT cursus wordt georganiseerd in samenwerking met de JeugdTheaterschool Groningen. 62 leerlingen, vanaf 9 t/m 18 jaar Gespreksleider Koen jantzen JTS Masquerade Theater is een bindend element in de samenleving, vindt Jeugdtheaterschool Masquerade. Met spel, beweging en muziek 117
ontwikkelt de school de creativiteit, samenwerking en zelfvertrouwen van de leerlingen. Daarbij is niet alleen aandacht voor artistieke ontwikkeling, maar ook voor emotionele en sociale behoeften. 200 leerlingen. Gespreksleider Irene Jongbloets JTS ‘n Meeuw Jong theatertalent uit heel Friesland krijgt bij ons scholing in het theatervak. Daarnaast maken we producties met onze acteurs en nodigen we jonge professionele makers uit om voorstellingen te maken. We zijn te zien in theaters, op locatie en op festivals. Elke voorstelling van ’n Meeuw is herkenbaar door de aanstekelijke energie, de humor en het buitengewone acteerniveau van de jonge acteurs. 60 leerlingen. Gespreksleider Hilde Mulder Grote Broer Grote Broer neemt kinderen en jongeren mee in de magie van theater. Want theater is een kunst die iedereen kan leren. Dat doen ze bij Grote Broer met een beetje fantasie, een flinke dosis samenwerking en vooral veel spelplezier. En omdat er altijd meer kinderen en jongeren bereikt kunnen en moeten worden met theater, strekt Grote Broer zijn wortels uit naar de wijken en omgeving van Nijmegen. 250 leerlingen. Gespreksleider Wouter van Balveren.
118