VAKSTUDIE NEDERLANDS
Jeugdliteratuur 2-2 Cursusnummer: 2211
Opleidingsjaar: 2 BASO Vak: Nederlands Auteur: Jan Coenegrachts CO-lectoren: Academiejaar: 2008-2009
_______________________________________________________________________ Jeugdliteratuur 2_2 - 2 Nederlands - Jan Coenegrachts
1
0 BLIKOPENER De jeugdliteratuur is een tak binnen het grote literaire universum die de laatste decennia een enorme vlucht genomen heeft. Voor de jaren zestig en zeventig hield de wetenschap er zich nauwelijks mee bezig, er waren zo goed als geen uitgeverijen die zich erin specialiseerden en ook in de lerarenopleidingen (bv. regentaten Nederlands) kreeg ze niet de aandacht die ze verdiende. Dat alles is nu gelukkig veranderd. Een leraar Nederlands moet zijn leerlingen warm maken voor jeugdliteratuur en dat kan niet als hij er zelf niet een beetje enthousiasme voor kan opbrengen en als hij niet op de hoogte is van bepaalde ontwikkelingen. Daarom gebruiken we het boek Leesbeesten en boekenfeesten van Jan van Coillie, dat jullie een eerste verkenning binnen het vak moeten bieden. Het lees- en studeerwerk gebeurt uiteraard thuis. In de klas zullen we een aantal facetten uit het boek proberen te concretiseren en verduidelijken. Naast deze min of meer inhoudelijke benadering moeten jullie ook zelf aan het werk in de zogenaamde lectuurseminaries. Daarin stellen jullie vooreerst een boek van de boekenlijst creatief voor. Ten slotte concipiëren jullie een literatuurportfolio, waarin je bewijst literair competent te zijn. Dat alles is goed voor een studielast van drie studiepunten, wat in de praktijk neerkomt op een kleine honderd uren. Ik wens je er veel succes en plezier mee. J.C.
_______________________________________________________________________ Jeugdliteratuur 2_2 - 2 Nederlands - Jan Coenegrachts
2
1 EEN EERSTE BLIK OP JEUGDLITERATUUR? 1.1
Introductie Opdracht: • Schrijf een korte leesbiografie: d.w.z. dat je je leven overloopt aan de hand van een aantal boeken(reeksen) die symbool staan voor bepaalde periodes in je leven. • Vorm daarna groepjes van vier en bespreek met elkaar je leesleven. Gemeenschappelijke elementen noteer je en breng je naar voor in plenum. Ook bepaalde opmerkelijke aspecten kunnen dan te berde gebracht worden. • Het alfabetspel; • Een boekenquiz;
1.2
De term jeugdliteratuur Als we jeugdliteratuur willen omschrijven of definiëren, moeten we best de samenstellende leden van het woord onder de loep leggen. Rita Ghesquiere, docente jeugdliteratuur aan de KUL, doet dat in het eerste hoofdstukje van haar boek Het verschijnsel jeugdliteratuur. Lees het en noteer wat jeugdliteratuur volgens haar juist is.
1.1 KINDERLITERATUUR OF JEUGDLITERATUUR? De termen kinderliteratuur en jeugdliteratuur zijn op dezelfde manier gebouwd. Het eerste woord van elke samenstelling verwijst duidelijk naar de recipiënt. Dat is niet het geval in andere samenstellingen met literatuur zoals pulpliteratuur (evaluatie), negroliteratuur (auteur) of indianenboeken (inhoud). Vanuit de twee componenten, namelijk jeugd of kinder (de oude meervoudsvorm van kind) en literatuur, zijn drie invullingen mogelijk: (a) literaire teksten geschreven door jongeren, (b) literaire teksten geschreven voor jongeren en (c) literaire teksten gelezen door jongeren. Literair is hier gewoon het van literatuur afgeleide adjectief, maar dan in een zo ruim mogelijke betekenis. Het verwijst naar alles wat door lezers als literatuur kan worden beschouwd, triviale teksten inbegrepen (zie ook 1.3). Omdat het aantal jeugdige auteurs erg gering is, kunnen we de eerste betekenisvariante vrijwel verwaarlozen. De derde daarentegen is als aanvulling noodzakelijk, omdat bepaalde boeken die niet expliciet voor kinderen geschreven zijn (bijvoorbeeld Robinson Crusoë, Gulliver's Travels), zich na een tijd als kinderboek kunnen gedragen. Beide woorden worden ook naast en door elkaar gebruikt. Welke lading dekt elk van deze woorden ? Hoe verhouden ze zich tot elkaar ? Jeugdliteratuur heeft een algemenere betekenis dan kinderliteratuur. Het woord kan vooreerst worden gebruikt als overkoepelende term voor zowel kinderliteratuur als _______________________________________________________________________ Jeugdliteratuur 2_2 - 2 Nederlands - Jan Coenegrachts
3
adolescentenliteratuur. Van Dale vermeldt in zijn definitie van jeugd naast jeugdige personen, jonge mannen en meisjes expliciet ook 'de zeer jongen, de kinderen'. Meestal verwijst jeugd naar de leeftijdsfase tussen kind-zijn en volwassen-worden. Jeugd is dan zowat synoniem van puberteit-adolescentie. Hanteert men deze engere betekenis, dan is jeugdliteratuur de literatuur van en voor de leeftijdsgroep van 12-16-jarigen. Voor boeken die zich richten tot een lezerspubliek van 15+, gebruikt men recentelijk ook de term adolescentenliteratuur. Kinderliteratuur heeft altijd een specifieke betekenis. De term verwijst naar boeken en teksten voor kinderen vanaf de peuterleeftijd tot ongeveer 11 à 12 jaar (puberteit). Ook in de ons omringende landen hanteert men twee benamingen. In Duitsland spreekt men evenals bij ons van Kinder- und Jugendliteratur (Haas 1974). De Fransen maken een onderscheid tussen littérature enfantine en littérature de jeunes (Soriano 1975). Ook hier lijkt de tweede term een algemenere betekenis te hebben dan de eerste. In het Engelse taalgebied is Children's books de meest verspreide term. Daarnaast gebruikt men voor de lectuur van oudere kinderen ook teenage books, juvenile fiction of young adult literature. Behoud van beide termen is - in bepaalde gevallen - dan ook wenselijk, vooral omdat het algemenere jeugdliteratuur toch niet spontaan het beeld oproept van prentenboeken à la Dick Bruna of van boeken voor beginnende lezertjes. Opdracht: 1. Welke betekenissen heeft de term jeugdliteratuur volgens Rita Ghesquiere? 2. Welke term past volgens jou het best bij onze doelgroep (12-16-jarigen)?
1.3
De polysysteemtheorie en jeugdliteratuur als kunst Hoe we de jeugdliteratuur kunnen afgrenzen van andere literaire vormen, wat de specifieke kenmerken van de jeugdliteratuur zijn en of jeugdliteratuur ook kunst kan zijn, proberen we te achterhalen in dit hoofdstuk. We lezen opnieuw een hoofdstuk uit Het verschijnsel jeugdliteratuur van Rita Ghesquiere. 1.3 JEUGDLITERATUUR ALS LITERAIR SUBSYSTEEM In elke discussie omtrent literatuur zijn twee opvattingen over literatuur in het geding. De eerste vereenzelvigt literatuur met 'waardevolle' teksten van grote erkende schrijvers. Dit literatuurbegrip is normatief: het bepaalt van meet af aan (vaak impliciet) wat goed is en wat minderwaardig. De andere opvatting van literatuur is meer historisch-sociologisch van aard en beschouwt alle vormen van literatuur als literaire systemen die naast elkaar bestaan, ten dele elkaar beconcurreren, en dingen naar erkenning, invloed en status. Deze laatste benadering geeft geen oordeel over de esthetische waarde; ze wil op de eerste plaats analyseren, verschillen en gelijkenissen aantonen, mechanismen blootleggen. De polysysteemtheorie
_______________________________________________________________________ Jeugdliteratuur 2_2 - 2 Nederlands - Jan Coenegrachts
4
(Even-Zohar 1979,1990; Lambert 1980) beantwoordt aan het tweede model. Omdat de literaire status van de jeugdliteratuur eerder dubbelzinnig is, opteerden we ervoor om aan de hand van deze theorie meer inzicht te krijgen in de jeugdliteratuur als literair systeem en te peilen naar haar plaats binnen het hele literaire polysysteem. De polysysteemtheorie stelt dat elke literatuur zich gedraagt als een complex systeem met een eigen waardeschaal, bepaalde normen en modellen. Het literaire systeem is zelden homogeen, maar wel open en heterogeen, vandaar de naam polysysteem. Een dergelijk beschrijvend model stelt ons in staat literatuur te zien als een conglomeraat van teksten waarin jeugdliteratuur een eigen plaats heeft naast volwassenenliteratuur, waar de vertaalde literatuur evengoed een plaats heeft als de originele en waar trivaalliteratuur niet afgewezen wordt als 'niet-literair'. Dit impliceert niet dat men een omgekeerde waardeschaal hanteert en het naïeve en het populaire als de cultuur naar voren schuift, of de eigen nationale literatuur onrecht aandoet. Vooral in verband met jeugd- en kinderliteratuur is het belangrijk een zo ruim mogelijke definitie van literatuur te hanteren. Niet alleen werd het hele domein lange tijd door de literaire goegemeente als 'triviaal' of minderwaardig bestempeld, de boeken zelf laten zich niet steeds gemakkelijk inlijven in de traditionele genres. Zo is er bijvoorbeeld een vrij belangrijk aandeel non-fiction. Ook de inbreng van de beeldende kunst is groter dan bij de volwassenenliteratuur. Maar hoe gedragen deze verschillende literaire vormen zich nu ten opzichte van elkaar ? Binnen het literaire polysysteem bestaat er een welbepaalde hiërarchie tussen de verschillende elkaar beconcurrerende subsystemen. Er is een centrum en een periferie of beter, er zijn verschillende centra. De ongelijkheid in status tussen de verschillende subsystemen (strata) dient vooral socio-cultureel geïnterpreteerd te worden. Bepaalde werken, genres, eigenschappen worden gecanoniseerd en andere niet. Of literatuur al dan niet tot de canon behoort, heeft niet zo zeer te maken met intrinsieke kenmerken, het is ook geen eufemisme voor goed/slecht. Canon betekent alleen dat iets (genre, kenmerk) door de literaire smaakmakende gemeente als 'waardevol' beoordeeld wordt. Producten die aan de gestelde normen beantwoorden krijgen een plaats in het culturele erfgoed. Het is dus de groep die domineert (critici, auteurs, uitgeverijen) die het al of niet tot de canon behoren van een bepaald repertorium vastlegt. Het centrum van het literaire polysysteem kan men gelijkstellen met de meest prestigieuze canon. Is het canonkarakter eenmaal bepaald, dan zal deze groep zich vastklampen aan de kenmerken die ze heilig hebben verklaard of, indien nodig, veranderen zij de cluster van kenmerken om de controle over het literaire systeem te kunnen handhaven. Indien ze daarin niet slagen, worden ze naar de achtergrond verdrongen en een nieuw team neemt de leiding over. De spanning tussen canon en niet-gecanoniseerde literatuur is dus van levensbelang, vooral voor de canonliteratuur. Indien er geen druk uitgaat van de niet-gecanoniseerde werken krijgen we immers snel petrificatie of verstarring. De canonliteratuur verliest levenskracht en vervalt in stereotypie. Canon is dus geen enkelvoudig of statisch begrip. Het drukt veeleer een dynamiek uit. Het kan duiden op teksten die op het punt staan zowel hun status te verliezen als te verwerven. In het eerste geval draagt een werk als epigonale kunst nog een tijdlang zijn status mee, in het tweede geval dringt een werk dat gewaardeerd wordt om zijn nieuwe opties naar het centrum door. Omdat zo'n werk _______________________________________________________________________ Jeugdliteratuur 2_2 - 2 Nederlands - Jan Coenegrachts
5
vernieuwend is spreekt men hier van een primair model. De werken met een conserverend of behoudend karakter noemt men secundaire modellen. De wetmatigheden die binnen het literaire polysysteem gelden, zijn ook van kracht binnen de vele subsystemen zoals de jeugdliteratuur er een is. We kunnen dit als volgt samenvatten: het literaire polysysteem is een dynamisch geheel van literaire subsystemen, waarin tekstmodellen en eigenschappen vanuit de periferie naar het centrum bewegen, terwijl andere langzaam naar de periferie afdrijven. De neerslag van deze beweging vinden we onder meer terug in de secundaire literatuur, maar ook in het gedrag van de uitgeverijen. Vertrekkend van deze wetmatigheden is het interessant om de jeugdliteratuur van dichterbij te bekijken. Sinds haar ontstaan bevindt de jeugdliteratuur zich haast continu in de periferie van het literaire polysysteem. Hoewel ze als subsysteem zelf een canon ontwikkelt die zich distantieert van de niet-gecanoniseerde jeugdliteratuur, gedraagt ze zich toch als geheel zoals de niet-gecanoniseerde volwassenenliteratuur, wat zich uit in een aantal feiten. Zo vinden we met moeite een jeugdboek terug in onze klassieke literatuurgeschiedenissen. Een biografisch fait divers, het meest banale toneelstuk of traktaat wordt eerder opgenomen dan een kinderboek. Ook zijn relatief weinig metateksten beschikbaar. In haar ontwikkeling vertoont de jeugdliteratuur verder weinig primaire (vernieuwende) modellen. Ze wordt voortdurend gevoed door modellen en genres die in een vorige periode de gecanoniseerde volwassenliteratuur uitmaakten, maar nu alleen nog in de periferie van die volwassenenliteratuur voortleven. Het avonturenverhaal en de historische roman bijvoorbeeld vormden het centrum van de jeugdliteratuur op het ogenblik dat ze als genre bij de volwassenen meer marginaal werden. Binnen de jeugdliteratuur werkt een genre of model slechts korte tijd vernieuwend, het wordt snel vereenvoudigd, gereduceerd en gekopieerd tot een stereotiep systeem (petrificatie). Het detectiveverhaal werd door E. Kästner in de jeugdliteratuur geïntroduceerd maar het genre werd door de vele series vlug getrivialiseerd (bijvoorbeeld Blyton, Dixon). Het feit dat de jeugdliteratuur zich in de schaduw van de volwassenenliteratuur ontwikkelt, heeft een aantal consequenties, zowel voor de status van de auteur, van de kritiek als van de tekst zelf. Het schrijven voor jongeren wordt door velen als een gemakkelijk karweitje beschouwd, wat de jeugdauteurs dan een gevoel van minderwaardigheid bezorgt. De kritiek op jeugdliteratuur beperkt zich vaak tot korte samenvattingen, het oordeel is niets meer dan een vage preferentie. Men spreekt zich slechts zelden uit over de literaire kwaliteiten van de tekst. En dit verwijst dan naar de inferieure status van de tekst, die als middel tot iets en niet als iets waardevols op zich beschouwd wordt. De vrijheid die men zich toe-eigent bij jeugd- en kinderliteratuur om teksten te vereenvoudigen, te vernederlandsen (vervlaamsen), in te korten, aan te vullen, is onvoorstelbaar in de omgang met gecanoniseerde volwassenenliteratuur. Toch kan men stellen dat de jeugdliteratuur zich sinds de jaren zeventig in de richting van het literaire centrum beweegt. Er is duidelijk meer belangstelling en waardering voor jeugdboeken, wat zich onder meer uit in het toenemend aantal prijzen dat uitgeschreven wordt en in de groeiende aandacht van de kritiek. Steeds meer literaire tijdschriften (Yang, DWB, Bzulletin), kranten en weekbladen (onder meer De Standaard, De Morgen, NRC-handelsblad, Provinciaal Zeeuwse Courant, Vrij Nederland) ruimen plaats in voor jeugdliteratuur. Langzaam verschuift de informatie ook naar de literaire pagina. Ook ontstaan er aparte _______________________________________________________________________ Jeugdliteratuur 2_2 - 2 Nederlands - Jan Coenegrachts
6
tijdschriften (Verkenningen op het gebied van de Jeugdliteratuur, Project Jeugdliteratuur, En nu over jeugdliteratuur, Refleks, Leestekens, Lexicon van de jeugdliteratuur, ...) maar de meeste leiden slechts een kort bestaan. Dat is ook het geval voor de diverse werkgroepen die zich met de jeugdliteratuur bezighouden. Tijdens de jaren zeventig schieten ze als paddestoelen uit de grond: zo bijvoorbeeld de Werkgroep kinder- en jeugdlectuur die de brochures Het kinderboek vanuit een ander hoek uitgeven en de Alternatieve werkgroep jeugdliteratuur verantwoordelijk voor Zozo. Leidinggevend in Nederland is het Bureau Boek en Jeugd van het NBLC, in Vlaanderen manifesteert het Centrum voor Jeugdliteratuur zich als institutie via de organisatie van de jaarlijkse jeugdboekenweek. Internationaal speelt IBBY (International Board on Books for Young People) een belangrijke rol bij de promotie van het betere jeugdboek. Jaarlijks kent deze organisatie onder meer de Hans Christiaan Andersen Prijs toe, zowat de Nobelprijs van de jeugdliteratuur. Ook de wetenschappelijke wereld werd wakkergeschud. Aan lerarenopleidingen en op universiteiten kan men een stijgende belangstelling voor het jeugdboek waarnemen. Vooral Duitsland is hier toonaangevend geweest. Tenslotte zijn ook de auteurs van jeugdboeken mondiger geworden, ze laten van zich horen, ze nemen stelling. Parallel met deze uiterlijke signalen van opwaardering hebben zich tevens belangrijke verschuivingen voorgedaan binnen de hiërarchie van het subsysteem jeugdliteratuur zelf. Tussen 1945 en 1960 vormden het avonturenverhaal (al of niet historisch), het meisjesboek en voor jonge kinderen het fantasieverhaal de canon van de jeugdliteratuur. Onder invloed van een nieuwe mens- en maatschappijvisie kwamen er andere modellen tot stand. Via vertaling (vooral vanuit de Scandinavische landen, Duitsland en de VS) drongen ze onze jeugdliteratuur binnen en bedreigden er de bestaande canon. Gaandeweg hebben deze nieuwe modellen de vorige naar de periferie verdrongen, waar ze een verborgen leven leiden. Het realistisch probleemboek komt tijdens de jaren zeventig in het centrum. In de jaren tachtig boet het genre aan invloed in, maar het blijft erg belangrijk voor de lezers tussen twaalf en zestien. De thematische vernieuwing creëerde niet alleen het succesvolle probleemboek, ze dringt ook door tot en beïnvloedt andere genres zoals het fantasieverhaal, de historische roman (Ghesquiere 1992) en het kindertheater (Tindemans 1989; de Vuyst 1992). Belangrijk is verder dat de inhoudelijke vernieuwing nu ook vertaald wordt in een meer literaire vorm. Compositie, stijl en symboliek winnen aan belang. Jeugdauteurs exploreren nieuwe technische procédés. De stroomversnelling laat ook zichtbare sporen na. Nieuwe uitgeverijen zien het levenslicht zoals Sjaloom (1974), Sara (1976), Christofoor (1978), Hans Elzenga (1982) in Nederland, en in Vlaanderen Lotus (1978-81), Infodok (1982), Clavis (1984), Facet (1986). Sommige uitgeverijen verliezen aan invloed (Callenbach), bouwen hun jeugdboekenfonds af (Van In) of veranderen hun imago (Lannoo, Altiora). De canon van de hedendaagse jeugdliteratuur wordt gevormd door werken die een hoge mate van complexiteit en literariteit bezitten. Teksten, waarvan men aanneemt dat ze anders gelezen worden door volwassenen dan door kinderen maar wel door beide groepen gewaardeerd worden, hebben een ambigue status. Naar onze mening deint de groep ambigue werken steeds verder uit zodat de schemerzone tussen jeugdliteratuur en volwassenenliteratuur groter wordt. Eind van de jaren tachtig is de kloof tussen volwassenenliteratuur en jeugdliteratuur niet _______________________________________________________________________ Jeugdliteratuur 2_2 - 2 Nederlands - Jan Coenegrachts
7
gedicht, maar de grenzen tussen beide subsystemen vervagen. Het toenemend grensverkeer werkt dit mede in de hand. 1.4 JEUGDLITERATUUR ALS SPECIFIEK COMMUNICATIESYSTEEM De polysysteemtheorie toont aan hoe jeugdliteratuur zich als niet-gecanoniseerde literatuur gedraagt in de periferie van het literaire polysysteem. Ze geeft echter geen verdere aanwijzingen over mogelijke verschillen tussen jeugdliteratuur en volwassenenliteratuur. Het leek ons dat het communicatiemodel van Jakobson (Jakobson 1960) nuttig kan zijn, omdat de aparte status van de lezer in de jeugdliteratuur naar onze mening het hele communicatieproces beïnvloedt. Sinds Jakobson wordt literatuur vaak beschreven als een communicatiemodel dat er in zijn eenvoudigste vorm als volgt uitziet: auteur → tekst → lezer De omschrijving van het begrip jeugd- en kinderliteratuur laat vermoeden dat de jonge lezer een centrale rol zal spelen; anders geformuleerd dat hij reëel deel zal uitmaken van het literaire object. Dit is in zekere mate wel zo, maar nader onderzoek onthult dat het toch vooral de volwassenen zijn die het beeld van deze literatuur bepalen. In zekere zin verschilt de kinderliteratuur als fenomeen nauwelijks van de kindermode. De boeken worden net als de jurken en pakjes door de volwassenen ontworpen op de maat van het kind, alleen kun je jurken iets beter aanpassen dan boeken. De volwassenen beheersen haast volledig het productie- en consumptieproces. Zij schrijven niet alleen de boeken maar interpreteren en beoordelen ze meestal bij hun verschijnen. Ze promoveren boeken met griffels en prijzen of via keuzelijsten en beïnvloeden zo weer andere volwassenen die de boeken kopen. Uit het massale aanbod selecteren ze een beperkt aantal boeken die ze om een of andere reden waardevol vinden. Door de tussenkomst van de volwassenen die zich overal als bemiddelaars opstellen wordt het literaire communicatieproces bij jeugdliteratuur complexer. Schematisch kan dit worden weergegeven als volgt: →
ouder
volwassen lezer → metatekst →
leraar (a)
↑
bibliothecaris
→
auteur → tekst ↓ jonge lezer (b)
Pas nadat de eerste beweging (a) is afgewerkt kan de tweede een aanvang nemen. Alleen nadat een aantal instanties het boekenaanbod gefilterd hebben, komt een kinderboek bij de geïntendeerde lezer terecht: het kind. Opvallend is ook de breuk tussen (a) en (b). Normaliter _______________________________________________________________________ Jeugdliteratuur 2_2 - 2 Nederlands - Jan Coenegrachts
8
zal diegene die het boek (in het beste geval naar aanleiding van een metatekst, of op aanraden van een ingewijde) koopt het niet zelf lezen, maar het laten lezen door diegene voor wie de auteur (of de uitgever) het bestemd had. Anderzijds zal de eigenlijke lezer, het kind of de jongere, zich slechts uiterst zelden laten leiden door metateksten. Deze vreemde toestand heeft een aantal belangrijke gevolgen, zowel voor de auteur en de tekst als voor het hele receptieproces. De meeste auteurs richten zich zowel tot de jonge lezers als tot de bemiddelaars, die ze wensen te behagen, omdat ze uiteindelijk alleen van deze laatsten bekendheid en waardering mogen verwachten. De belangen van de jonge lezer en die van de bemiddelaars vallen niet steeds samen. Vandaar dat vele teksten voor jongeren een ambigu karakter vertonen: over de hoofden van zijn jonge lezers heen knipoogt de auteur naar de volwassen meelezers. Ook wanneer hij zijn tekst op maat van de jonge lezer snijdt, heeft de auteur niet altijd een reële lezer voor ogen. De geïntendeerde lezer is vaak een ideale lezer die in hoge mate door de maatschappelijke context bepaald wordt. De verschillende problemen die verband houden met de complexe communicatie, bespreken we uitvoerig in de hoofdstukken 4 en 5. Omdat we deze eigen communicatiesituatie zo belangrijk vinden voor de interpretatie en de analyse van het fenomeen, kozen we ze als uitgangspunt voor de verdere opbouw van dit boek. In de volgende hoofdstukken komen achtereenvolgens de zender, de recipiënt, het complexe communicatieproces en het jeugdboek zelf aan bod. Maar vooraf behandelen we eerst nog de vraag of de jeugdliteratuur wel tot de kunst gerekend kan worden. De analyse van het communicatieproces bevestigt de nauwe banden tussen opvoedkunde en jeugdliteratuur. Vormt deze pedagogisering dan geen bedreiging voor het kunstkarakter van de jeugdliteratuur ? Om deze vraag te beantwoorden moeten we ons bezinnen op het literaire kunstwerk. 1.5 JEUGDLITERATUUR ALS KUNST Literaire systemen zijn communicatiesystemen, maar wat wordt er gecommuniceerd en hoe gebeurt het? Zijn er inhoudelijke of formele kenmerken die bepalend zijn voor het kunstkarakter van een literair werk ? Als leidraad voor onze bezinning over het literaire kunstwerk kozen we het werk van Roman Ingarden. In Das literarische Kunstwerk beschrijft Ingarden het literaire kunstwerk als een geheel van op elkaar afgestemde lagen. De klanklaag, de betekenislaag, de opgeroepen werkelijkheid, de schematische voorstellingen (Ansichten) en de metafysische idee vormen samen een harmonisch samenspel: een polyfonie. Ingarden benadrukt sterk de harmoniegedachte, de eenheid van vorm en inhoud. Het is een kunstopvatting die we ook bij andere denkers terugvinden. De betekenis van het literaire kunstwerk ligt niet, zoals bij andere referentiële teksten, buiten het taalteken maar ze krijgt juist gestalte in de taal. De harmonie is dus een noodzakelijke voorwaarde, maar is het ook een voldoende voorwaarde om een tekst een kunstwerk te noemen ? In zijn meesterlijke analyse van Van Alphens De Pruimenboom toont L. vander Kerken aan hoe knap dit schoolse kinderrijmpje gestructureerd is. Het subtiele spel van herhaling, contrast en parallellie dat we op verschillende niveaus (beeld, klank, _______________________________________________________________________ Jeugdliteratuur 2_2 - 2 Nederlands - Jan Coenegrachts
9
beweging) terugvinden kan evenwel aan dit naïeve versje niet de status van poëtisch kunstwerk verlenen; het nuttigheidskarakter domineert al te zeer het esthetische (Vander Kerken 1973). Ingarden zal dan ook naast de harmoniegedachte het belang van de metafysische idee aantonen. Velen zijn spontaan geneigd te stellen dat de grote Literatuur zich onderscheidt doordat ze een diepere idee of boodschap bevat. Toch is dit maar een halve waarheid. Moraliserende of belerende literaire geschriften verliezen juist een deel van hun aantrekkingskracht omdat hun verhaal slechts een constructie is die een theoretische idee wil verkondigen. Wanneer Ingarden spreekt over de metafysische idee van het kunstwerk, bedoelt hij niet een rationeel gegeven of een algemene waarheid die de auteur ook op een andere wijze korter en efficiënter had kunnen verwoorden, maar wel een metafysische kwaliteit (bijvoorbeeld het tragische, het demonische) waarin de complexiteit van het leven aan het licht komt. In het alledaagse bestaan komen slechts zelden situaties voor waarin zich de diepere zin van het bestaan openbaart. In het literaire werk krijgen we een sterk gecondenseerde weergave van de werkelijkheid. De realiteit waarin we leven is nooit zo af, zo helder en zo zichtbaar in al haar mysterie als in de beperkte 'quasi-werkelijkheid' van het literaire werk. Toch laat de idee zich niet vatten in een formule. In een verhaal of een gedicht wordt iets ter sprake gebracht dat zich niet toont, dat verborgen blijft. Het is het onzichtbare, het ongezegde, waardoor de personages op elkaar betrokken zijn en dat zich door het verloop van het verhaal heen aanwezig stelt zonder ooit helemaal gevat te worden, dat bij de lezer de diepere zin van het bestaan oproept. Met zijn metafysische idee sluit Ingarden zich bewust aan bij Martin Heidegger. In de existentiële fenomenologie heeft men de eigenlijke betekenis van het kunstwerk steeds in zijn dieptedimensie gezocht. In Der Ursprung des Kunstwerks ziet Heidegger het Zijn als lichtgevende dieptedimensie, als zin van het kunstwerk. De boodschap of de idee achter het kunstwerk is niet een theoretisch rationeel gegeven dat men uit het geheel kan isoleren, maar veeleer een niet-definieerbare aanwezigheid die in de esthetische ervaring oplicht. Geïnspireerd door de fenomenologie tracht W. Iser in de receptie-esthetica vat te krijgen op de diepere onuitgesproken dimensie van het kunstwerk. Iser vertrekt vanuit het gegeven fictionaliteit. De literaire tekst refereert niet direct aan de werkelijkheid. Hij creëert iets wat niet echt bestaat en kan dus niet herleid worden tot de werkelijkheid buiten de tekst, maar ook niet tot de ervaring van de lezer. Hierdoor ontstaat 'Unbestimmtheit', vaagheid die fundamenteel is voor de werking van de tekst, omdat ze de participatie van de lezer verhoogt. Een literaire tekst zal de lezer pas echt boeien wanneer er voldoende 'Unbestimmtheit' is. In de negativiteit, een halo van opgeroepen maar niet-geformuleerde zin die het resultaat is van onbepaaldheid op verschillende niveaus, situeert Iser het onderscheid tussen waardevolle literatuur enerzijds en triviaalliteratuur en tendensliteratuur anderzijds. Wanneer we de harmonie tussen vorm en inhoud en de onuitgesproken zingeving als wezenlijke kenmerken van kunst beschouwen, beantwoordt jeugdliteratuur dan aan dit ideaal? Het antwoord luidt: jeugdliteratuur kan net zo goed als volwassenenliteratuur kunst zijn maar ze is het in vele gevallen niet. Ze beweegt zich moeizaam op de grens tussen trivialiteit en tendens. Dikwijls zal een gebrek aan aandacht voor de vormgeving het kunstkarakter ondermijnen. Veelschrijverij en verregaande slordigheid zijn er de oorzaak van dat _______________________________________________________________________ 10 Jeugdliteratuur 2_2 - 2 Nederlands - Jan Coenegrachts
jeugdboeken meer dan eens onaf zijn. De zin is niet tot rijpheid gegroeid, het schrijven is stuntelig. Vaker nog zal de zin ten achter blijven op de weergave. We krijgen dan technisch goed opgebouwde versjes en verhalen die echter een geestelijke armoede vertonen. De auteur speelt met technische middeltjes om de leesactiviteit van de kinderen gaande te houden, maar hij heeft niets wezenlijks te zeggen, er wordt niets ter sprake gebracht, de lezer wordt beziggehouden met een 'leeg avontuur'. Vele teksten voor jongeren bevatten wel een boodschap maar ze zijn vaak verstard tot moraliserende geschriften, die via een verhaal een of andere morele les, een of andere maatschappijvisie of per se een of ander taboe willen bevestigen of doorbreken. Met hun diepere zin lijken ze verdacht veel op indoctrinatie. Dergelijke jeugdboeken kun je alleen als tendensliteratuur beschouwen: de nuttigheidswaarde primeert. Deze boeken zijn in één zinnetje samen te vatten, zo bijvoorbeeld 'Wie goed doet, goed ontmoet', 'Wees lief voor de bejaarden' of 'Draag zorg voor het milieu'. Als je de les onthoudt, mag je de rest van het boek wel vergeten, het dient nergens meer voor. Deze teksten lossen dan ook zichzelf op. Ze verdwijnen spoorloos zodra je ze gelezen hebt, ze blijven niet in het geheugen hangen, je vergeet de personages omdat je niemand (niet iemand) ontmoet hebt. Niet de moeilijkheidsgraad bepaalt of een tekst kunst is of niet. Een sprookje kan een nooit helemaal uitzegbare levenszin aanwezig stellen en zo aan het denken zetten, aan het interpreteren zonder dat het uitgeput wordt. In de mate waarin jeugdliteratuur dieptedimensie heeft, wordt ze ook literatuur en krijgt ze een ongrijpbare mysterieuze zin die zich nooit volledig laat vatten. Dan vervaagt de grens tussen jeugdliteratuur en volwassenenliteratuur. Zodra de auteur erin slaagt een boek te scheppen waarin een betekenis kan groeien zonder dat hij die expliciet verwoordt, kan zijn tekst met evenveel leesgenot en esthetisch genoegen door volwassenen en door kinderen gelezen worden. De fascinerende teksten van auteurs als Joke van Leeuwen en Toon Tellegen bevestigen dit.(Uit Ghesquiere R., Het verschijnsel jeugdliteratuur) Vragen: 1. Geef een woordje uitleg bij de polysysteemtheorie en pas ze toe op de jeugdliteratuur. 2. Kan jeugdliteratuur kunst zijn volgens de auteur? Wat vind je zelf? Geef een voorbeeld van een jeugdboek dat volgens jou kunst is. Staaf je antwoord. 3. Wat zijn metateksten? 4. Wat zijn primaire en secundaire modellen? Kan een primair model na verloop van tijd een secundair model worden?
_______________________________________________________________________ 11 Jeugdliteratuur 2_2 - 2 Nederlands - Jan Coenegrachts
2 DE FUNCTIES VAN KINDER- EN JEUGDLITERATUUR (Leesbeesten en boekenfeesten p.16-22) 2.1
Noteer op een blad welke functie(s) jeugdboeken voor jou (gehad) hebben. Vergelijk je antwoord daarna met de functies in Leesbeesten en boekenfeesten.
2.2
Welke functie staat voor jou centraal als je volgende teksten leest? • • • • • • • •
2.3
Een gedicht; Een strip van De rode ridder; Een stuk uit een jeugdencyclopedie; Een boek van Thea Beckman; Een boek met als hoofdthema AIDS (bv. Het uur nul van Dirk Bracke); Een boek met als thema racisme; Een boek van Roald Dahl of Anthony Horowitz; Een boek dat je als uitgangspunt neemt voor een opvoering op de planken.
Welke functies staan centraal in de kunstopvatting van Rita Ghesquiere (cf. inleidend artikel)? Argumenteer.
_______________________________________________________________________ 12 Jeugdliteratuur 2_2 - 2 Nederlands - Jan Coenegrachts
3 DE AUTEUR (Leesbeesten en boekenfeesten p. 23-40) 3.1
Lees volgende fragmenten.
3.1.1
Op welke manier heeft de auteur zich in volgende fragmenten aangepast aan de lezer (= het kind)?
3.1.2
Op welke vlakken kan een auteur rekening houden met zijn publiek? Maak een lijstje. Vergelijk je lijst met de lijst in Leesbeesten en boekenfeesten.
3.1.3
Kan je ook achterhalen welke bedoeling de auteurs van deze fragmenten met hun romans gehad hebben? Raadpleeg Leesbeesten en boekenfeesten (2.3). Met welke functies komen de bedoelingen overeen?
3.1.4
Kan je de rol van de vertaler omschrijven in de vertaalde fragmenten (cf. 2.4)? In welk fragment vond je zijn rol het moeilijkst?
3.2
Luister even naar volgende flapteksten.
3.2.1
Hebben we te maken met een realistisch of een fantastisch verhaal (cf. 2.2)? Bepaal ook het soort verhaal (cf. hoofdstuk 6, p. 122-206)
3.2.2
Van welk type verhalen houd je het meest?
3.2.3
Wat vind je van de stelling: "Meisjes lezen liefst realistische verhalen, jongens liever fantastische."?
3.2.4
Is een realistisch verhaal altijd een perfecte weergave van de werkelijkheid? Argumenteer.
3.2.5
Is het "waarheidsgehalte" van een boek een geldig beoordelingscriterium?
_______________________________________________________________________ 13 Jeugdliteratuur 2_2 - 2 Nederlands - Jan Coenegrachts
3.3
Bijlage
Boek
Aanpassing Bedoeling
Verhaalsoort
Realistisch/ fantastisch
Beoordeling
_______________________________________________________________________ 14 Jeugdliteratuur 2_2 - 2 Nederlands - Jan Coenegrachts
4 DE JONGE LEZER (p.49-94) 4.1
Welke fasen schetst Van Coillie in de ontwikkeling van kinderen (p.50-59)? Deel volgende boeken in één van deze fasen in.
4.2
Typeer jezelf als lezer a.d.h.v. de lezerstypen van Giehrl, Tellegen of Vos (p.59-61).
4.3
Hoe kies jij een boek? Vergelijk met LBBF (p. 62-63).
4.4
Stel een lijstje op van jouw persoonlijke criteria van een goed boek. Vergelijk met wat jonge kinderen belangrijk vinden (LBBF p.64-69).
4.5
Klassikale opdracht:
4.5.1
Vorm groepjes van een viertal studenten. Maak een lijstje met vragen over boeken die je zou willen stellen aan kinderen vanaf 12 jaar. Raadpleeg hiervoor vooral hoofdstuk 4 uit LBBF. Uiteindelijk zullen we een gezamenlijke klasvragenlijst opstellen.
4.5.2
Leg dat lijstje voor aan minstens vijf kinderen. De resultaten zullen we achteraf samenleggen.
4.6
Lees de tekst over trivialiteit in LBBF (p.86-94).
4.6.1
Probeer op basis van de tekst een zo nauwkeurig mogelijke omschrijving van een triviaal jeugdboek te geven (p.86-94).
4.6.2
Luister naar volgende popsongs. Triviaal of niet? Kunst?
4.6.3
Analyseer een televisieserie volgens de kenmerken van trivialiteit.
_______________________________________________________________________ 15 Jeugdliteratuur 2_2 - 2 Nederlands - Jan Coenegrachts
4.7
Bijlage: ik als lezer als kind
nu
Welk lezerstype was/ben ik?
Wat waren/zijn mijn lievelingsboeken?
Hoe koos/kies ik een boek?
Wat waren/zijn mijn criteria voor een goed boek?
_______________________________________________________________________ 16 Jeugdliteratuur 2_2 - 2 Nederlands - Jan Coenegrachts
5.8 Bijlage: Nederlandstalige liedjesteksten Flink zijn Jeroen Brouwers (schrijft een boek) Tien uur, zondagmorgen En ik kijk naar je gezicht Nu nog lig je naast me En je ogen zijn nog dicht Na vandaag zul jij Niet meer bij me zijn Er is iemand waar je meer om geeft Dat kan gebeuren Flink zijn Even flink zijn En hoewel het lang kan duren Zal ik wachten Tot ik niet meer denk aan jou ‘k Zal wachten tot ik vrij zal zijn En net zo ver als jij zal zijn Dus wachten Tot ik niet meer van je hou Twee uur, zondagmiddag Al je spullen staan al klaar Koffers, en wat dozen Ik kijk er af en toe eens naar ‘k Voel me kloterig Maar ik zeg het niet Hou me goed Je ziet dus dat ik het Begin te leren Flink zijn Even flink zijn En hoewel het lang kan duren Zal ik wachten Tot ik niet meer denk aan jou ‘k Zal wachten tot ik vrij zal zijn En net zo ver als jij zal zijn Dus wachten Tot ik niet meer van je hou Zes uur, zondagavond Nou tot ziens zeg jij, ik ga Afscheid aan de voordeur Jij rijdt weg, ik staar je na Waarom schreeuw ik niet Zijn m‘n ogen droog ‘t Is misschien net iets te vaak gebeurd Om nog te huilen Refrein Tien uur, ‘t is al donker Moet de deur uit want ik stik Jas aan, ik ga de stad in Waar er meer zijn zoals ik Zal niet eenzaam zijn Nee vannacht nog niet Zal proberen niet jouw lijf te zien Je geur te ruiken Flink zijn Even flink zijn En hoewel die kans gering is Hoop ik vurig Dat ik niet verlang naar jou Proberen om weer vrij te zijn Net zo ver als jij zal zijn Dus wachten Tot ik weer van iemand hou (Paul De Leeuw)
In een nat land Bij een bosrand Heb ik hem ontmoet In een huis vol fraaie schimmels En vuil ondergoed Jeroen Brouwers schrijft een boek Hij weet hoe dat moet Jeroen Brouwers schrijft een boek Hij doet dat goed Elke ochtend Eet hij zwijgend Een plak melancholie En hij botert triest beschuiten In dienst van het genie Jeroen Brouwers schrijft een boek Hij weet hoe dat moet Men zegt dat schrijven genezend werkt Ik weet het niet Word je zelf niet verslaafd aan dat poëtisch verdriet? Een boek als doek voor het bloeden ik weet het niet Zet je niet: de dood op een kier? Of leef je ergens anders niet hier? Ben je er nog of besta je alleen op papier? Dorre takken Dode blaren De stilte van het bos En de schrijver stelt geen vragen Hij weet hoeveel het kost Jeroen Brouwers schrijft een boek Hij doet dat goed (De Mens) Met hart en ziel Hij glittert in de spot Zwaait zijn heupen heen en weer Zijn hand glijdt door zijn laatste beetje haar En hij lacht zijn tanden bloot, Al heeft hij die niet meer En blijkt dan voor het podium te zwaar Hij doet het Eén - voor het geld Twee - voor de show Drie - voor het publiek Eén - voor het geld Twee - voor de show En hij houdt van zijn muziek En nu, nu het even tegen zit Denkt hij aan wat hij heeft geleerd Door de jaren heen Doe het en voor het geld En voor de show Maar doe alles wat je doet met hart en ziel Hij maakt zijn ogen op Hoort gejuich vanuit de zaal Een vette knipoog naar zijn spiegelbeeld Want het stond zelfs in de sterren Hij wordt het helemaal Speel, zoals je nog nooit hebt gespeeld En doe het
_______________________________________________________________________ 17 Jeugdliteratuur 2_2 - 2 Nederlands - Jan Coenegrachts
Eén - voor het geld Twee - voor de show Drie - voor het publiek Eén - voor het geld Twee - voor de show En houd van de muziek En als het even tegen zit Denk dan aan wat je hebt geleerd Door de jaren heen Doe het en voor het geld En voor de show Maar doe alles wat je doet met hart en ziel (Tröckener Kecks) Laat me nu toch niet alleen Laat me nu toch niet alleen Radeloos en verloren Sloop die muren om me heen Help me zo bij jou te komen Laat me eens je gezel zijn Wees de gids die me zal leiden Want ik ben reeds lang op reis En zo moe, kom en bevrijd me Neem me mee naar je land Vol muziek en vol dromen Leid me naar je land Laat me in jouw wolken wonen Laat me nu toch niet alleen Neem mijn hand en toon me De weg die leidt naar jou alleen Help me zo bij jou te komen Neem me mee naar je land Vol muziek en vol dromen Leid me naar je land Laat me in jouw wolken wonen Refrein (Johan Verminnen) Blauw Ik heb vannacht gedronken en gezien Hoe geen vrouw ooit krijgt wat ze verdient Het zien duurt één seconde de gedachte blijft voor altijd Ik heb vannacht gedronken en gezien Ik heb vannacht gekeken en beleefd Hoe geen vrouw ooit terugkrijgt wat ze geeft Er is geen macht ter wereld die niet vroeg of laat opzij trapt Ik heb vannacht gekeken en beleefd Blauw, blauw, blauw Keer ik terug naar jou Blauw, blauw, blauw Yeah blauw
(The Scene) Satelliet Suzy Satelliet Suzy Telkens als ik u zie Dan schijnt jouw licht over mijn planeet Hoe hoger je staat Hoe mooier je heet Oh Suzy … Je draait wat rond me heen Zo hoog boven de wolken Eenzaam en alleen Je vangt daar vast veel zon Als ik dat toch eens kon Satelliet Suzy De wereld is in ruzie Blijf voorlopig nog even weg Je bent hier niet nodig Kom als ik ’t zeg Oh Suzy … Telkens als ik u zie Dan schijnt jouw licht over mijn planeet Hoe hoger je staat Hoe mooier je heet Oh Suzy … Lanceer jezelf naar mij Zo dwars doorheen de lucht Die gaat voor jou opzij Jouw leven is een vlucht Je straling is berucht Satelliet Suzy Ik maak me geen illusie Jouw snelheid ligt voor mij veel te hoog Zoals je daar vliegt Verlies je mij uit het oog Jij daar boven Afrika En ik hier in dit land Jij ziet de halve wereld en Ik zwaai eens met mijn hand … Ik zwaai eens met mijn hand … Satelliet Suzy Telkens als ik u zie Dan schijnt jouw licht over mijn planeet Hoe hoger je staat Hoe mooier je heet Oh Suzy … De wereld is in ruzie Blijf voorlopig nog even weg Je bent hier niet nodig Kom als ik ’t zeg Oh Suzy (Noordkaap) Domino
Ik heb zojuist gedronken en gezien Hoe jij van mij nooit krijgt wat je verdient Als weer een die altijd vooruit en daarom nooit opzij kijkt Ik heb vannacht gekeken en gezien
’t Is niet zo lang geleden maar ’t lijkt een ver verleden ze heette Domino of ze noemde zich zo.
En het zien duurt een seconde De gedachte blijft voor altijd Blauw Dus hier kom ik aan hier ben ik Lief ik geef mezelf aan jou Blauw
En zij had iets in haar ogen het blauw van regenbogen ze hield niet van Clouseau wel van Mozart en zo. En bij het ochtendgloren
_______________________________________________________________________ 18 Jeugdliteratuur 2_2 - 2 Nederlands - Jan Coenegrachts
was ik al lang verloren het was echt goed raak, ik heb een vreemde smaak ze is niet lang gebleven, heeft geen adres gegeven ze heette Domino, Domino of zo. Ze hield van verre landen van godverlaten stranden van wachten op Godot zij had cultuur en zo Er was iets in haar haren ’t is moeilijk te verklaren het leek wel maneschijn, moet mijn verbeelding zijn. Dan zei ze ik vergeet je Ze lachte zelfs een beetje Je komt er wel doorheen Jij redt het wel alleen ’t was hard om te verduren maar ‘k ging door heter vuren ze heette Domino, Domino of zo. En zij had iets in haar ogen het blauw van regenbogen ze hield niet van Clouseau wel van Mozart en zo. Er was iets in haar haren ’t is moeilijk te verklaren leek wel maneschijn, kan mijn verbeelding zijn. Ze zeggen dat ik taai ben Dat ik een echte haai ben Het lijkt alleen maar zo, Vraag maar aan Domino. Ik heb in heel mijn leven Om niemand veel gegeven Maar wel om Domino Domino of zo. (Clouseau) Zo ver weg Passionele nachten in het heetst van de strijd Tedere momenten die iedereen ons benijdt We staan nu voor een tweesprong En we weten niet waarheen Och zouden we niet beter blind zijn Voor de wereld om ons heen Want ik wil jouw schouder om op te huilen Jouw huis om in te schuilen Maar alles wat ik wil lijkt zo ver weg, zo ver weg van mij Maar alles wat ik wil lijkt zo ver weg Zonde van de tijd, maar wisten wij toen veel We waren net achttien en we hadden nog niet veel gezien We deden alles samen, nooit kon het echt kapot Ja in al onze dromen stak de sleutel op ’t slot
Tony, de zieke pony Ik zag een zieke pony en ik dacht: die moet ik kopen Maar hij dacht dat ik slager was en daarom ging hij lopen Ik heb hem achtervolgd over bergen en in dalen Maar het is me nooit gelukt die zieke pony in te halen. Tony, de zieke pony! Ik zat hem achterna door dorre vlaktes en woestijnen En knarsetandend zag ik hem ook telkens weer verdwijnen Ik zag hem in het woud, ik zag zijn schim tussen de bomen Ik zag hem in de spiegel en ik zag hem in mijn dromen. Tony, de zieke pony! Waarom ik hem wou vangen heb ik nooit precies geweten Toch heb ik hem altijd fanatisch achternagezeten Zijn reutelend gehinnik maakt mij dronken van verlangen Ik wil die zieke pony en ik zal hem morgen vangen! Hugo Matthysen
Het is een nacht Je vraagt of ik zin heb in een sigaret. ’t Is twee uur ’s nachts, we liggen op bed. In een hotel , in een stad Waar niemand ons hoort, Waar niemand ons kent en niemand ons stoort. Op de vloer ligt een lege fles wijn En kledingstukken die van jou of mij kunnen zijn. Een schemering, de radio zacht En deze nacht heeft alles, Wat ik van een nacht verwacht. Het is een nacht, die je normaal alleen in films ziet. Het is een nacht, die wordt bezongen in het mooiste lied. Het is een nacht waarvan ik dacht Dat ik ‘m nooit beleven zou. Maar vannacht beleef ik ‘m met jou. Ik ben nog wakker en ik staar naar het plafond. En denk aan hoe de dag lang geleden begon. Het zomaar er vandoor gaan met jou Niet wetend waar de reis eindigen zou. Nu lig ik hier in een wildvreemde stad En heb net de nacht van mijn leven gehad. Maar helaas, er komt weer licht door de ramen, Hoewel voor ons de wereld vannacht heeft stil gestaan. Refrein Maar een lied blijft slechts bij woorden Een film is in scène gezet Maar deze nacht met jou is levensecht. Refrein Ja vannacht beleef ik ‘m met jou. En ik hou alleen nog maar van jou. En ik hou alleen nog maar van jou. (Guus Meeuwis & Vagant)
Refrein Gek zijn is gezond Nu zoveel jaren later en zoveel meer gebeurd We voelen “het” nog steeds, maar velen hebben ’t afgekeurd Ach laat ze nu maar praten, laat ze nu maar doen Wij doen nu wat we voelen, en denken nog veel aan toen. Refrein (Mama’s Jasje)
Hij loopt op straat Recht op z’n doel af Hij ziet een vrouw Hij kust haar op de mond Ze schrikt, ze zegt: “Jij moet gek zijn” Hij zegt:
_______________________________________________________________________ 19 Jeugdliteratuur 2_2 - 2 Nederlands - Jan Coenegrachts
“Gek zijn is gezond.” Mia Zij wil hem slaan Maar hij kan nog net bukken Ze slaat mis Ze dondert op de grond Ze zegt: “Hé, jij moet gek zijn” Hij lacht En danst wat in het rond, hij zegt: Gek zijn is gezond Gek zijn is gezond Morgen ben ik God Vandaag ben ik Napoleon Gek zijn is gezond. Hij kijkt haar diep Diep in de ogen Hij zegt: “Jij moet de ware liefde zijn.” Zij zegt: “Jij bent gek.” Hij zegt:”Jij bent blond En trouwens gek zijn is gezond.” Ze laat zich langzaam Langzaam overwinnen Ze spreekt opeens een andere taal Ze zegt: “Ik wil vandaag opnieuw beginnen. Ik ben m’n hele leven al normaal.” Refrein Oui, je suis, Napoleon. Mais je ne parle pas francais. C’est une situation misérable ! Et je pense …, je pense donc je suis et Je suis fous, mais …
Toen ik honger had kwam ik naar je toe Je zei: eten kan je als je de afwas doet Mensen als jij moeten niet moeilijk doen Geef ze een kans voor ze stom gaan doen De middenstand regeert het land Beter dan ooit tevoren Mia heeft het licht gezien Ze zegt: niemand gaat verloren Voorlopig gaan we nog even door Op het lichtend pad, het verkeerde spoor Mensen als ik vind je overal Op de arbeidsmarkt, in dit tranendal En sterren komen, sterren gaan Alleen Elvis blijft bestaan Mia heeft nooit afgezien Ze vraagt: kun jij nog dromen? De middenstand regeert het land Beter dan ooit tevoren Mia heeft het licht gezien Ze zegt: niemand gaat verloren Sterren komen, sterren gaan Alleen Elvis blijft bestaan Mia heeft nooit afgezien Ze vraagt: kun jij nog dromen? Sterren komen, sterren gaan Alleen Elvis blijft bestaan Mia heeft nooit afgezien Ze vraagt: kun jij nog dromen? (Gorky)
Refrein
Zeg me dat het niet zo is
(Stef Bos)
Zeg me dat het niet zo is Zeg me dat het niet zo is Zeg me dat het niet waar is Zeg me dat het niet zo is Zeg me dat het niet zo is Zeg me dat het niet waar is
Ik wil je Ze likt aan haar glas terwijl ze naar hem lacht Hij stapt op haar toe, ze had het wel verwacht Morgen heeft ze spijt, dat weet ze veel te goed Toch doet ze het opnieuw en opnieuw en opnieuw Wie kan het wat schelen Zo zijn er zovelen Ik wil je, blijf bij me Hou van me, ga nooit meer weg Ik wil je, blijf bij me Hou van me, ik word stapelgek. Alles wat ze zegt klinkt vals en koud Zelfs als ze zegt dat ze van hem houdt Ze weet dat ze liegt toch zegt ze het opnieuw en opnieuw en opnieuw en opnieuw en opnieuw en opnieuw en opnieuw Wie kan het wat schelen Zo zijn er zovelen Refrein Zegt ze opnieuw en opnieuw Elke nacht Refrein Ik wil je Blijf bij me Hou van me.
Ga je mee Vanavond naar ons lievelingsrestaurant Een tafel voor twee Ik heb gebeld ze weten ervan En we drinken Totdat de zon opkomt En we vergeten de oneerlijkheid van het lot Refrein Kom we gaan Trek je jas aan anders wordt het te laat Kom eens hier Ik hou je vast ik laat je nooit meer gaan En ik vertel je Een grap die je laat huilen van de lach En we vergeten De blikken van de mensen in de stad We doen net alsof het niet zo is Alsof het niet zo is We doen net alsof ze gewoon verder leeft Alsof ze gewoon verder leeft Zelfs als het niet zo is. (Frank Boeijen Groep)
(De Kreuners)
_______________________________________________________________________ 20 Jeugdliteratuur 2_2 - 2 Nederlands - Jan Coenegrachts
Heyah Mama
Refrein
Hittegolf in de stad Jongens en meisjes dansen door de straten Lekker uitgelaten
Hittegolf in m’n hart Laat mij vanavond naar je kamer komen In duizend hete dromen
Ik wil jou jij wil mij Ik weet een plekje waar ze ons niet vinden Jij mag me verslinden
Ik wil jou jij wil mij Slaap nu maar zacht en laat je ramen open Ik kom eraan geslopen
Doe het heel zachtjes Geen kreetjes en geen lachjes Heel zachtjes Het wordt een leuke zomer Lieve mooie dromer
Doe het heel zachtjes Geen kreetjes en geen lachjes Heel zachtjes Het wordt een leuke zomer Lieve mooie dromer
Heyeoh Heyah mama niyehoh Heyah mama niyehoh Hehe hehehe hehe he
Refrein x2
K3
_______________________________________________________________________ 21 Jeugdliteratuur 2_2 - 2 Nederlands - Jan Coenegrachts
Typeer de liedjes d.m.v. een aantal kenmerkende bijvoeglijke naamwoorden.
Quoteer de liedjes op 10.
1. Flink zijn
2. Jeroen Brouwers
3. Met hart en ziel
4. Laat me nu toch niet alleen
5. Blauw
6. Satelliet Suzy
7. Domino
8. Zo ver weg
9. Tony, de zieke pony
10. Het is een nacht
11. Gek zijn is gezond
12. Ik wil je
_______________________________________________________________________ 22 Jeugdliteratuur 2_2 - 2 Nederlands - Jan Coenegrachts
13. Mia
14. Zeg me dat het niet zo is
15. Heyah Mama
Enkele bijvoeglijke naamwoorden: • flauw, goedkoop, commercieel, voorspelbaar, gemakkelijk, conservatief, lelijk, vlak, melig, stereotiep, clichématig, triviaal, ouderwets, zeemzoeterig, zwak, inhoudsloos, taalkundig zwak, oppervlakkig… • geniaal, vernieuwend, poëtisch, emotioneel, moeilijk, inhoudsvol, melodieus, gevoelig, treffend, aardig, taalkundig sterk, verrassend, niet commercieel, mooi, ritmisch, swingend, diepzinnig, origineel, oorspronkelijk …
_______________________________________________________________________ 23 Jeugdliteratuur 2_2 - 2 Nederlands - Jan Coenegrachts
5 HUMOR EN SPANNING: DE VERLEIDERS ( p. 95-121) Humor
5.1
5.1.1
Lees het fragment uit Het geheime dagboek van Adriaan Mole, 13 ¾ jaar.
5.1.2
Typeer het hoofdpersonage.
5.1.3
Vind je dit een grappig fragment? Waarom (niet)?
5.1.4
Wat is humor voor jou? Raadpleeg de tekst in Leesbeesten en boekenfeesten.
5.1.5
Welke vormen van humor ken je. Vul je voorkennis aan door de tekst in Leesbeesten en boekenfeesten te lezen
5.1.6
Geef voorbeelden van goede humor. Breng eventueel een fragment mee.
5.1.7
Nog wat bijkomende vormen van humor
a. ironie Voorbeelden: • De internationale rechtsorde is bij à$uGVPresident Bush prioriteit nummer één! • Van het Vlaams Belang kunnen we zoals gewoonlijk veel constructieve voorstellen verwachten. • Wat ziet jouw kamer er opgeruimd uit! • Voor dat cijfer heb je je wel heel moe moeten maken. • Hitler was een stoute jongen. Toelichting: • stijlfiguur om je spottend uit te drukken • bedekte, milde spot • het uiten van gedachten, meningen, het doen van mededelingen en dergelijke op zo'n manier dat duidelijk is dat het niet serieus moet worden genomen • Ironie kan in volstrekt normale zinnen naar voren komen door de manier of het moment waarop ze geuit worden. Vormen van ironie • omkering: vorm waarbij men het tegengestelde zegt van wat men bedoelt • overdrijving: het met opzet vergroten van dingen waardoor ze bespottelijk worden (ook wel hyperbool) • understatement: het verzwakken van een mededeling waardoor die juist kracht wordt bijgezet (ook wel parabool) b. Sarcasme Voorbeelden • We kunnen niet allemaal een diploma behalen. (leraar tot een gezakte student) • http://leerlingen.hetassink.nl/nederlands/beeldspraak/sarcasme.htm
_______________________________________________________________________ 24 Jeugdliteratuur 2_2 - 2 Nederlands - Jan Coenegrachts
Toelichting • bijtende spot • scherper en harder dan ironie • milder dan cynisme c. Cynisme Voorbeeld • Deze 'Tour de Farce', zoals de Ronde van Frankrijk in de Duitse pers wordt genoemd, heeft diepe sporen getrokken in de Duitse wielrensport. ARD en ZDF stopten zelfs de liveverslaggeving en Telekom maakt binnenkort bekend of het bedrijf doorgaat met de sponsoring van het topteam T-Mobile. Is de wielrensport dood?, vragen veel commentatoren in Duitsland zich af. De Tagesspiegel constateert in ieder geval dat de zondag op de Champs Elysées was zoals een normale Tour-finish: honderdduizenden klapten braaf voor de ererondes van de renners. 'De Tour is een vermaakmachine die zich door niets laat inhouden. Het is geen bemoedigende aanblik', schrijft de krant. Toelichting • houding die voortkomt uit een wantrouwen t.o.v. de goede bedoelingen van de medemens en kan hoogstens spottend worden opgevat • Cynisme kan uitgedrukt worden door een uitspraak die volstrekt waar is, maar die op het bewuste moment niet gezegd hoort te worden, omdat het bijvoorbeeld ontluisterend is. • ‘Cynisme is een onaangename manier om de waarheid te zeggen.’(Lillian Hellman, Amerikaans dramaturg, 1905-1984) • http://www.rijnlandmodel.nl/achtergrond/psychologie/cynisme.htm Opmerking • Verwarring omtrent deze begrippen kan gemakkelijk ontstaan, omdat ze in de eerste plaats uitdrukking geven aan een houding en niet formeel te identificeren zijn. d. Satire Voorbeelden • Van den vos Reinaerde • Lof der zotheid (Erasmus) Toelichting • = gedicht of verhaal waarin de spot wordt gedreven met of verontwaardiging wordt geuit over personen of misstanden
e. Parodie Voorbeeld • The Holy Grail (Monty Python) als parodie op de middeleeuwse ridderroman • Geëngageerde of eerder scabreuze versies van Suske en Wiske
_______________________________________________________________________ 25 Jeugdliteratuur 2_2 - 2 Nederlands - Jan Coenegrachts
Toelichting • = (meestal ironische) herbruiking van een bestaand gedicht, lied, film, toneelstuk of verhaal • = humoristisch werk waarin een ander werk belachelijk wordt gemaakt
5.2
Spanning
5.2.1
Enkele flardjes filmmuziek: • Beginfragment: Wat voor een soort film is het? • Welke sfeer spreekt uit dit beginfragment? • Hoor je een evolutie in de muziek • Hoe verloopt volgens jou de beginscène? Waarom? • Bekijk de het beginfragment en luister goed naar de muziek. • Op welke manier kan je via muziek spanning opwekken en een bepaalde sfeer creëren? • Zie je nog andere mogelijkheden voor een filmregisseur?
5.2.2
Voorlezen van een fragment met verschillende emoties • • • • • • • •
Vrolijk Droef Mysterieus Uitgelaten Angstig Triomfalistisch Melancholisch Spannend
_______________________________________________________________________ 26 Jeugdliteratuur 2_2 - 2 Nederlands - Jan Coenegrachts
5.2.3
Strip: Largo Winch: De erfgenaam
• • • • 5.2.4
De lifter (Anne Provoost) • • •
5.2.5
Luister goed naar dit kortverhaal. Hoe brengt de auteur spanning en sfeer in het verhaal? Vergelijk met de filmregisseur en de striptekenaar.
Fragmenten uit een jeugdboek • • • • • •
5.2.6
Lees het begin van dit album. Op welke manier proberen de auteur en de tekenaar spanning op te wekken? Hoe denk je dat deze scène afloopt? Waarom? Zie je gelijkenissen en verschillen met de filmregisseur?
Lees volgende fragmenten uit een jeugdboek. Vind je ze spannend? Wat maakt deze fragmenten spannend? Lees ze voor met rolverdeling. Op welke manier kan je met je via een voorleesbeurt bijdragen tot spanningsopbouw? De GVR (Roald Dahl), Meester van de zwarte molen (O. Preussler), Kernenergie voor de duivel (Anthony Horowitz), Harry Potter en de vuurbeker (J.K. Rowling)
Filmscript: je mag meeschrijven aan een griezelverhaal (script) dat later verfilmd zal worden. Je wil natuurlijk dat de film echt griezelig en spannend is. Vul volgende zinnen aan. • • • •
Ik zou het verhaal situeren op de volgende plaatsen of in de volgende gebouwen: Ik zou kiezen voor volgende weersomstandigheden: Ik zou de sfeer dreigend maken door volgende geluiden en muziek te kiezen: Ik zou kiezen voor volgende figuren:
5.2.7
Wat maakt een verhaal spannend (cf. kenmerken van spanning)? Raadpleeg de tekst in Leesbeesten en boekenfeesten.
5.2.8
Wat maakt de aantrekkingskracht van spannende verhalen uit voor kinderen en jongeren?
5.2.9
Breng zelf een spannend fragment van een jeugdboek mee.
_______________________________________________________________________ 27 Jeugdliteratuur 2_2 - 2 Nederlands - Jan Coenegrachts
5.2.10 Mogelijkheden van een filmregisseur om spanning en sfeer te creëren a. Camerastandpunten (opnamehoek) •
hoogstandpunt of vogelperspectief: camera hoger dan het object, indruk van nietigheid of verplettering, zwakte, angst, verlegenheid
•
normaalstandpunt: camera op dezelfde hoogte als het object, werkelijkheidgetrouwe weergave
•
Kikvorsperspectief: camera lager dan het object, indruk van grootsheid of van verheffing, dapperheid, stoerheid, sterkte, …
b. Camerapositie (afstand): •
extreme long shot (totaalopname): personage nauwelijks zichtbaar: voor landschappen, steden
•
long shot (half totaalopname): personage prominenter aanwezig, omgeving nog steeds dominant
•
medium long shot (normaalopname): personage dominant aanwezig, vanaf kniehoogte
•
medium shot (halfgrootopname): personage dominant aanwezig, vanaf middel, mimiek zichtbaar
•
medium close-up (nabijopname): personage dominant in beeld, vanaf borstkas
•
close-up (grootopname): deel van personage in beeld, meestal gezicht, nadruk op mimiek, emoties
•
extreme close-up (heelgrootopname): nadruk op details: neus, oog, mond, voorwerp
c. Camerabewegingen: •
de pan: camera staat stil, maar draait in horizontale richting (cf. panorama)
•
de tilt: camera staat stil maar draait in verticale zin
•
tracking shot: camera beweegt over de grond (voorwaarts, achterwaarts, diagonaal, …); ook travelling shot genoemd
•
crane shot: camera beweegt boven de grond (meestal op en neer)
•
zoom shot: camera staat stil, maar brandpuntafstand van de lens verandert
d. kadrering (= beeldomlijsting): cineast bepaalt grenzen van beeldveld. Hij kiest een stukje van de beeldwerkelijkheid uit en laat de rest over aan fantasie. e. beeldcompositie: cineast bepaalt hoe hij objecten in het beeldveld zal plaatsen.
_______________________________________________________________________ 28 Jeugdliteratuur 2_2 - 2 Nederlands - Jan Coenegrachts
f.
duur van de opname: duur van een shot draagt sterk bij tot het ritme van de film: langere opnamen zorgen voor een eerder statig ritme, kortere opnamen suggereren wat meer actie.
g. muziek: realistische en functionele filmmuziek (zie Dances with Wolves) h. geluiden i.
special effects
j.
taal: dialogen, gesprekken, kreten, …
k. kleur l.
belichting: lichtbakken, reflectoren, schijnwerpers
zie ook: http://www.lesseninhetdonker.be/pedagogischmateriaal/INFOPAKKET_SECUNDAIR.pdf
5.2.11 Mogelijkheden van een striptekenaar om spanning op te wekken a. camerastandpunten b. kadrering c. beeldcompositie d. tekstballonnen e. kleur f.
tekenstijl: figuratief versus abstract, gedetailleerd versus vereenvoudigd, licht versus donker, realistisch versus komisch,...
g. taal h. cliffhanger aan het einde van een pagina i.
onomatopeeën
j.
literaire kenmerken: zie Leesbeesten en boekenfeesten
_______________________________________________________________________ 29 Jeugdliteratuur 2_2 - 2 Nederlands - Jan Coenegrachts
VOORLEZEN EN VERTELLEN (p. 304-308) 5.3
Lees de tekst in Leesbeesten en Boekenfeesten.
5.4
Kies op basis daarvan een fragment dat geschikt is om voor te lezen. Bereid je voor op de voorleesactiviteit.
5.5
Vorm groepjes van vier.
5.5.1
Lees je fragment voor.
5.5.2
Vul daarna samen met de andere groepsleden onderstaand evaluatieschema in.
5.5.3
Kies één fragment dat jullie samen voorlezen in de grote groep.
5.5.4
Wat blijken nu de belangrijkste knelpunten i.v.m. voorlezen te zijn? Hoe kan je die omzeilen?
_______________________________________________________________________ 30 Jeugdliteratuur 2_2 - 2 Nederlands - Jan Coenegrachts
5.6
Bijlage: evaluatieschema voor voorlezen 1. Articuleert de voorlezer goed? 1 2 3 4 5 ………………………………………………………………………………………………… ………………………………………………………………………………………………… 2. Is de intonatie gevarieerd en adequaat? 1 2 3 4 5 …………………………………………………………………………………………………… …………………………………………………………………………………………………… 3. Spreekt de voorlezer voldoende luid en gevarieerd? 1 2 3 4 5 …………………………………………………………………………………………………… …………………………………………………………………………………………………… 4. Is het voorleestempo adequaat en niet te snel? 1 2 3 4 5 …………………………………………………………………………………………………… …………………………………………………………………………………………………… 5. Last de voorlezer voldoende pauzes in? 1 2 3 4 5 …………………………………………………………………………………………………… …………………………………………………………………………………………………… 6. Worden personages voldoende getekend via een aangepast stemgebruik? 1 2 3 4 5 …………………………………………………………………………………………………… …………………………………………………………………………………………………… 7. Heeft de voorlezer voldoende oogcontact met zijn publiek? 1 2 3 4 5 …………………………………………………………………………………………………… …………………………………………………………………………………………………… 8. Ondersteunt de voorlezer het verhaal met een aangepaste lichaamstaal? 1 2 3 4 5 …………………………………………………………………………………………………… …………………………………………………………………………………………………… 9. Kan de voorlezer de luisteraar voldoende boeien? 1 2 3 4 5 …………………………………………………………………………………………………… …………………………………………………………………………………………………… 10. Is het fragment geschikt om voor te lezen? 1 2 3 4 5 …………………………………………………………………………………………………… …………………………………………………………………………………………………… TOTAAL:
/50
_______________________________________________________________________ 31 Jeugdliteratuur 2_2 - 2 Nederlands - Jan Coenegrachts
6 BIBLIOGRAFIE • • • • • •
Van Coillie J., LEESBEESTEN EN BOEKENFEESTEN, Davidsfonds/Infodok, 2004. Ghesquiere R., HET VERSCHIJNSEL JEUGDLITERATUUR, Acco, Leuven, 1999. http://www.rijnlandmodel.nl/achtergrond/psychologie/cynisme.htm http://leerlingen.hetassink.nl/nederlands/beeldspraak/sarcasme.htm www.wikipedia.be http://www.lesseninhetdonker.be/pedagogischmateriaal/INFOPAKKET_SECUNDAIR. pdf
_______________________________________________________________________ 32 Jeugdliteratuur 2_2 - 2 Nederlands - Jan Coenegrachts