jeudi :15 STUDIO 4

Ravel, BRUSSELS Adams, PHILHARMONIC Rachmaninov Brussels Philharmonic Stéphane Denève, dir. Denis Kozhukhin, piano

donderdag / jeudi 04.02.2016 – 20:15 STUDIO 4

donderdag / jeudi

04.02.2016 – 20:15 STUDIO 4

Ravel, Adams, Rachmaninov Brussels Philharmonic Stéphane Denève, dir. Denis Kozhukhin, piano

PROGRAMMA / PROGRAMME

Maurice Ravel (1875-1937) La Valse

John Adams (°1947) Doctor Atomic Symphony I. The Laboratory II. Panic III. Trinity pauze

/ pause

Sergei Rachmaninov (1873-1943) Concerto voor piano en orkest nr. 3 in d / Concerto pour piano et orchestre n° 3 en ré mineur, op. 30 I. Allegro ma non tanto II. Intermezzo: Adagio III. Finale: Alla breve De herneming van het concert in De Bijloke in Gent op 5 februari om 20u00 wordt opgenomen en uitgezonden op Klara op 18 februari La reprise du concert à De Bijloke à Gand le 5 février à 20h sera enregistrée par Klara et diffusée le 18 février

+ Concert gepresenteerd door / concert présenté par Greet Samyn +C  OCKTAILBAR JEF BERBEN met op het menu / avec à la carte : Gintleman’s Sour, Hemingway’s Raspberry Daquiri & Ceci n’est pas un cocktail

einde van het concert

/ fin du concert : +/- 22:15

TOELICHTING / COMMENTAIRE

MAURICE RAVEL

La Valse, poème choréographique

nl. Hector Berlioz loodste in 1830 als

eerste de wals op het concertpodium, in het tweede deel van zijn autobiografische Symphonie Fantastique. De concertwals was geboren en nog geen 90 jaar later, in 1920, sloot Maurice Ravel (1875-1937) de geschiedenis af met La Valse. Ravel had een voorliefde voor de Wals en koesterde deze Weense dans als geen ander. Hij gebruikte hem in L’Heure espagnole en Ma Mère l’Oye en betuigde hem hulde in zijn Valses nobles et sentimentales. La Valse is zijn ultieme hommage aan het genre. Maar in 1920 is niets nog wat het ooit geweest is. Tussen de onschuldige Valses nobles et sentimentales en de dramatische La Valse ligt de gruwel van de Eerste Wereldoorlog. “Ik heb het werk ontworpen als een choreografish gedicht” schrijft Ravel, “als een soort apotheose van de Weense wals, in mijn geest vermengd met een 4

grillige en fatale werveling. Ik heb me die wals voorgesteld in het kader van een keizerlijk paleis, omstreeks 1855.” In een korte enigmatisch toelichting bij het werk omschrijft hij La Valse als “un tournoiement fantastique et fatal”. Die fataliteit is niet mis te verstaan. Ze staat niet alleen voor de trauma’s en het geweld van de Eerste Wereldoorlog maar ook voor de ultieme verbrijzeling van de oude negentiende-eeuwse romantische levenskunst waar de Weense wals, meer dan een eeuw lang, de zorgeloze en onschuldige ruisende exponent was. De eerste schetsen van La Valse dateren van 1906 en waren aanvankelijk bedoeld voor een symfonisch gedicht met als titel Wien. Op vraag van de Russische choreograaf en kunstpaus Sergei Diaghilev maakte Ravel het werk veertien jaar later af, zij het in een versie voor twee piano’s. Een jaar later schreef hij zijn briljante orkestversie. Diaghilev kraakte het werk af, noemde het een meesterwerk maar geen ballet. Pas in 1928 maakte choreografe Ida Rubinstein er een balletversie op, die in première ging in de Opéra de Paris. La Valse start aarzelend en de walsmachine komt maar traag op gang. Maar dan bewijst Ravel dat hij alle aspecten van de Weense wals feilloos beheerst en voert hij de melodische flarden, als in een roes, tot duizelingwekkende hoogtes in zijn onvervalste rijke harmonische stijl en zijn verbluffende orkestratie. In het laatste stadium van de wals wordt de dans finaal en definitief gebroken en uiteengereten door enkele krachtige orkestrale zweepslagen.

www.flagey.be

fr. C’est Hector Berlioz qui fut le premier

à introduire la valse dans les salles de concert dans la deuxième partie de son œuvre autobiographique, la Symphonie fantastique. La valse de concert a donc vu le jour en 1830, pour arriver à son terme à peine 90 ans plus tard, avec La Valse (1920) de Maurice Ravel (1875-1937). Ravel nourrissait en effet une prédilection pour la valse et chérissait cette danse viennoise comme aucune autre. Il l’a introduite dans L’Heure espagnole et Ma mère l’Oye et lui a témoigné sa vénération dans ses Valses nobles et sentimentales. La Valse est son ultime hommage au genre. Mais en 1920, rien n’est plus comme avant. Entre l’innocence des Valses nobles et sentimentales et le caractère dramatique de La Valse, les atrocités de la Première Guerre mondiale ont laissé leur trace. « J’ai conçu l’œuvre comme un poème chorégraphique », écrivait alors Maurice Ravel, « comme une sorte d’apothéose de la valse viennoise, à laquelle se mêle, dans mon esprit, l’impression d’un tournoiement fantastique et fatal. Je situe cette valse dans le cadre d’un palais impérial, vers 1855. » Dans une brève explication énigmatique de l’œuvre, il a donc décrit La Valse comme « un tournoiement fantastique et fatal. » Mais il ne faut pas se méprendre sur cette fatalité. Elle n’incarne pas seulement les traumatismes et la violence de la Première Guerre mondiale, mais aussi l’ultime déliquescence du vieil art de vivre romantique du XIXe siècle, où la valse viennoise n’a cessé de se développer dans l’insouciance et l’ingénuité, plus d’un siècle durant. Les premières ébauches de La Valse datent de 1906 et étaient destinées initialement à un poème symphonique intitulé Wien. À la demande du protecteur 5

des artistes et chorégraphe russe Sergei Diaghilev, Ravel termine son œuvre quatorze années plus tard dans une version pour deux pianos. Il faudra attendre un an de plus pour en découvrir la brillante version pour orchestre. Diaghilev critiqua l’œuvre, la qualifiant de chef d’œuvre, mais pas de ballet. Ce n’est qu’en 1928 que la chorégraphe Ida Rubinstein en créa un ballet, dont la première eut lieu à l’Opéra de Paris. La Valse débute de façon hésitante et la mécanique se met lentement en place. Mais Ravel démontre ensuite qu’il maîtrise impeccablement tous les aspects de la valse viennoise. Les fragments mélodiques atteignent des hauteurs vertigineuses et enivrantes, dans un style harmonique d’une richesse inimitable et avec une orchestration époustouflante. Au stade ultime de la valse, la danse s’arrête net, sous les coups d’une puissance orchestrale inouïe.

6

JOHN ADAMS

Doctor Atomic Symphony

nl. Na de gruwel van de Tweede

Wereldoorlog en de rampzalige atoombomaanvallen op Hiroshima en Nagasaki, is niets nog wat het ooit geweest is. “De existentiële angst voor een mogelijke nucleaire oorlog, beheerste mijn jeugd in de jaren vijftig en zestig” verklaart de Amerikaanse componist John Adams (°1947). In zijn derde opera Doctor Atomic (2005), die handelt over de periode vlak voor de test-ontploffing van de atoombom in een woestijn in New Mexico in 1945, incorporeert hij deze uitzinnige angst. De opera geeft een krachtig en pakkend beeld van de spanningen, conflicten en twijfels, zowel in het team van wetenschappers, ingenieurs en militairen rond het hoofdpersonage J. Robert Oppenheimer – de Amerikaanse kernfysicus en ‘vader van de atoombom’ – maar ook in het privéleven van Adams met zijn vrouw Kitty. Regisseur Peter

Sellars maakte het libretto op basis van dertien verschillende documenten zoals onder meer gedichten van Charles Baudelaire, Muriel Rukeyser, teksten van Edward Teller en Leslie Groves, liederen van de Indiaanse Tewa-stam, het Lied van de Heer uit het sanskriete Bhagavad Gita, lezingen en geschiedenisboeken. Het Amerikaanse St. Louis Symphony Orchestra en het Britse BBC Symphony Orchestra gaven Adams de opdracht om een symfonie te schrijven op basis van zijn opera. De huidige korte versie werd gecreëerd in 2008. Adams herleidde de drie uur durende opera tot een postmoderne meditatie van een vijfentwintigtal minuten. In een toelichting verklaart Adams dat hij niet zomaar een suite wilde maken van de opera maar een heus onafhankelijk orkestwerk. Hij geeft ook toe dat de Symfonie nr. 7 van Sibelius zijn orkestraal en compositorisch denken sterk heeft beïnvloed en dat Varèse hem heeft geïnspireerd op het vlak van de orkestklank. De titel van het eerste deel, The Laboratory, verwijst naar het Los Alamos laboratorium in New Mexico waar Oppenheimer en zijn wetenschappers werkten. De krachtige openingsmaten komen letterlijk uit het begin van de opera en roepen beelden op van een volledig verwoest post-nucleair landschap. In het tweede deel, Panic, geeft Adams uiting aan zijn panische existentiële angst met muziek uit de tweede akte. Dit wordt gevolgd door een scène waarin de wetenschappers en de militairen discussiëren over de mogelijke gevolgen van de explosie op het klimaat en de mens, en over de chaos die zou ontstaan in de stad. De titel van het derde deel, Trinity, is het codewoord dat Oppenheimer

www.flagey.be

bedacht voor de test-explosie. Hij haalde het woord uit zijn lievelingssonnet Batter my heart van John Donne. De muziek van dit deel is volledig geïnspireerd op de gelijknamige solo aria van Oppenheimer uit de eerste acte, met de woorden van het sonnet. Hierin richt de dichter zich tot God en spreekt hij over zijn verloren ziel. Hij vraagt God om hem te breken, weg te blazen en te verbranden zodat hij zijn ziel kan terugwinnen omdat hij die aan de duivel heeft verkocht. “Het is een zeer poëtisch moment” verklaart Adams. “De muziek is eigenlijk een plechtige, trage passacaglia. De melodie die Oppenheimer in de opera zingt, heb ik aan de trompet gegeven.”

fr. Après les horreurs de la Seconde

Guerre mondiale et le désastre des bombardements atomiques d’Hiroshima et Nagasaki, les choses ne sont plus comme avant. « L’angoisse existentielle d’une éventuelle guerre nucléaire a dominé ma jeunesse dans les années 50 et 60 », a déclaré le compositeur américain John Adams (°1947). Une angoisse irrépressible qu’il a incorporée à son troisième opéra intitulé Doctor Atomic (2005), qui traite de la période précédant les essais atomiques réalisés dans le désert du NouveauMexique en 1945. L'opéra donne une 7

image aussi puissante que saisissante des tensions, conflits et incertitudes qui régnaient non seulement dans l’équipe de scientifiques, militaires et ingénieurs qui entouraient le personnage principal, J. Robert Oppenheimer (le physicien nucléaire américain qu’on a surnommé le ‘père de la bombe atomique’), mais aussi de la vie privée de ce dernier aux côtés de son épouse Kitty. C’est le metteur en scène Peter Sellars qui a réalisé le livret en se basant sur treize documents différents, dont des poèmes de Charles Baudelaire et Muriel Rukeyser, des textes d’Edward Teller et Leslie Groves, des chants du folklore indien Tewa, l’œuvre en sanskrit de la Bhagavad Gita ou Chant du Seigneur, des conférences et des ouvrages historiques. L’Orchestre symphonique de Saint-Louis aux États-Unis et l’Orchestre symphonique de la BBC au Royaume-Uni ont demandé à Adams de composer une symphonie basée sur son opéra. La version courte actuelle a été créée en 2008. Adams a réduit les trois heures d’opéra en une méditation postmoderne d’environ vingt-cinq minutes. Il a expliqué qu’il ne voulait pas seulement donner une suite à l’opéra, mais réaliser une pièce pour orchestre à part entière. Il avoue également que la Symphonie n° 7 de Sibelius a fortement influencé sa réflexion en matière d’orchestration et de composition, et que Varèse l’a inspiré sur le plan des sonorités. Le titre de la première partie, The Laboratory, fait référence au laboratoire de Los Alamos au Nouveau-Mexique, où travaillaient Oppenheimer et ses scientifiques. Les puissantes mesures de l’ouverture sont littéralement issues du début de l’opéra et évoquent l’image d’un paysage post-nucléaire totalement désert. 8

Dans la deuxième partie, Panic, Adams exprime son angoisse existentielle en reprenant une musique du deuxième acte. S’ensuit une scène où les scientifiques et les militaires discutent des conséquences possibles de l’explosion sur le climat et les êtres humains, et du chaos que cela va engendrer dans la ville. Le titre de la troisième partie, Trinity, est le nom de code donné par Oppenheimer à l’essai atomique. Le mot est issu de son sonnet préféré Batter my heart de John Donne. La musique de cette partie s’inspire entièrement de l’aria du même nom interprété en solo par Oppenheimer dans le premier acte de l’opéra, où sont prononcés les mots de ce sonnet. Le poète s’adresse à Dieu et lui parle de la perte de son âme. Il lui demande de le détruire, et souhaite être emporté par le vent et consumé pour retrouver son âme, qu’il a vendue au diable. « C’est un moment très poétique », a déclaré Adams. « La musique est en fait une passacaille lente et solennelle. La mélodie chantée par Oppenheimer dans l’opéra est ici reprise par la trompette. »

SERGEI RACHMANINOV

Pianoconcerto n° 3 in d, opus 30

nl. Hoewel de Russiche componist Sergei

Rachmaninov (1873-1943) zowel de Eerste als de Tweede Wereldoorlog – weliswaar gedeeltelijk – meemaakte, heeft hij nooit de behoefte gevoeld om de gruwel van beide wereldbranden als inspiratiebron voor zijn muziek te hanteren. Integendeel. Zijn muziek vindt zijn culturele voedingsbodem in de leefwereld van het tsaristische Rusland van voor de Revolutie, het Russische fin de siècle. Na de Revolutie verhuisde hij naar het Westen en legde hij zich toe op een carrière als concertpianist. Componeren was niet meer wat het geweest was: voor Rachmaninov bleef zijn muziek verbonden met de cultuur die hij had achtergelaten. Rachmaninov voltooide zijn Pianoconcert n° 3 in 1909 op het idyllische landgoed van zijn vrouw, Ivanovka. Kort nadien ondernam hij zijn eerste concertreis naar de Verenigde Staten en creëerde het werk als solist op 28 november in New York. Om zijn kwaliteiten als pianist in de verf te zetten, voerde hij de moeilijkheidsgraad van de piano partij erg op. Toch is het concerto in de eerste plaats zo populair omwille van zijn onvergetelijke melodieën. De pakkende en beroemde openingsmelodie wordt voorgesteld door de pianist. Rachmaninov zou zich hebben laten inspireren door oude religieuze gezangen van de orthodoxe kerk, die hij zo goed kende. Maar hij weerlegde deze interpretatie en argumenteerde dat de melodie gewoon zichzelf schreef. De echte kracht van het werk zit echter in het subtiele samenspel tussen piano en orkest.

www.flagey.be

fr. Bien que le compositeur russe Sergei

Rachmaninov (1873-1943) ait connu la Première et la Seconde Guerre mondiale (ou du moins en partie), il n’a jamais ressenti le besoin d’évoquer les atrocités de ces deux conflits dans sa musique. Au contraire, il puise son inspiration dans la Russie tsariste d’avant la révolution, la fin de siècle russe. Après la révolution, il a migré à l’ouest pour se consacrer à une carrière de pianiste-concertiste. Mais composer ne fut plus jamais pareil : aux yeux de Rachmaninov, sa musique restait liée à la culture qu’il avait laissée derrière lui. Rachmaninov a achevé son Concerto pour piano n° 3 en 1909, dans le cadre idyllique de la propriété de son épouse, Ivanovka. Peu après, il entreprit sa première tournée de concerts aux États-Unis et créa l’œuvre en tant que soliste le 28 novembre à New York. Il augmenta même sérieusement le degré de difficulté de la partie au piano pour mettre en évidence ses qualités de pianiste. Et pourtant, la popularité de ce concerto repose principalement sur ses inoubliables mélodies. La sensationnelle et célèbre mélodie d’ouverture est interprétée par le pianiste. Rachmaninov aurait puisé l’inspiration dans les anciens chants religieux de l’église orthodoxe, qu’il connaissait si bien. Mais il a toujours réfuté cette interprétation, expliquant qu’il avait simplement composé luimême la mélodie. La véritable force de l’œuvre réside en réalité dans le jeu subtil entre le piano et l’orchestre. Kristin Van den Buys

9

BIOGRAFIEËN / BIOGRAPHIES

DENIS KOZHUKHIN piano

nl. De uit Nizhni Novgorod afkomstige

Denis Kozhukhin studeerde aan de befaamde Escuela Superior de Musica Reina Sofia (Madrid) bij Dmitri Bashkirov en Claudio Martinez-Mehner, en aan de Piano Academy Lake Como bij onder andere Peter Frankl en Andreas Staier. Hij vervolmaakte zich bij Kirill Gerstein in Stuttgart.  Kozhukhin behaalde de Eerste Prijs op de Vendome Prize (Lissabon, 2009) en de Derde Prijs op de Leeds International Piano Competition (2006). Het behalen van de Eerste Prijs op de Koningin Elisabeth Wedstrijd 2010 betekende het begin van een internationale carrière voor de jonge pianist. Zijn spel wordt gekenmerkt door een uitzonderlijk technisch meesterschap in combinatie met een scherpe intelligentie, maturiteit en wijsheid. Kozhukhin heeft dat zeldzame en uitzonderlijke talent om een onontkoombare emotionele

10

connectie te maken met zijn publiek. Hij was reeds te horen op prestigieuze festivals in Verbier (waar hij in 2003 de Prix d’Honneur binnensleepte), Lugano, Santander en Jerusalem. Ook ‘s werelds beroemdste zalen, zoals Carneggie Hall, Amsterdam Concertgebouw, Wigmore Hall en Auditorium du Louvre Paris, deed hij aan. Als solist speelde Kozhukhin met orkesten zoals de Chicago Symphony Orchestra, Philadelphia Orchestra, Mariinsky Orchestra, Yomiuri Nippon Symphony er de Frankfurt Radio Symphony en met topdirigenten zoals Alsop, Temirkanov, Sinaisky en Wigglesworth. Tevens is hij een toegewijd kamermusicus, en mag hij grote artiesten zoals Leonidas Kavakos, Renaud en Gautier Capucon, Vadim Repin, het Pavel Haas Quartet en het Jerusalem Quartet tot zijn partners rekenen.

fr. Originaire de Nizhni Novgorod

(Russie), Denis Kozhukhin intègre la célèbre école de musique Reine Sofia de Madrid où il étudie avec Dmitri Bashkirov et Claudio Martinez-Mehner. Puis il poursuit sa formation à l’Académie de piano du Lac de Côme où enseignent notamment Peter Frankl et Andreas Staier. Il termine sa formation auprès de Kirill Gerstein à Stuttgart.  Kozhukhin remporte le Prix Vendôme à Lisbonne en 2009 et se classe troisième au concours international de piano de Leeds en 2006. Le jeune pianiste est propulsé sur la scène internationale en 2010 après avoir remporté le 1er Prix du Concours Reine Elisabeth en 2010. Son jeu se caractérise par une maîtrise technique exceptionnelle, doublée d’une intelligence, d’une maturité et d’une sagesse impressionnantes. Kozhukhin possède ce talent rare et exceptionnel qui lui permet d’établir un lien émotionnel très fort avec son public. Il s’est produit dans de nombreux festivals parmi les plus prestigieux dont Verbier (où il a décroché le Prix d’Honneur en 2003), Lugano, Santander et Jérusalem, ainsi que dans les plus

www.flagey.be

belles salles du monde (Carnegie Hall, Concertgebouw d’Amsterdam, Wigmore Hall et Auditorium du Louvre à Paris). Il a joué également en solo avec de grands orchestres dont l’Orchestre symphonique de Chicago, l’Orchestre de Philadelphie, l’Orchestre Mariinsky, le Yomiuri Nippon Symphony et l’Orchestre radio-symphonique de Francfort, sous la baguette de chefs réputés tels Alsop, Temirkanov, Sinaisky et Wigglesworth. Passionné de musique de chambre, il collaboré avec des artistes tels Leonidas Kavakos, Renaud et Gautier Capuçon, Vadim Repin, le Quatuor Pavel Haas et le Quatuor Jerusalem Quartet. deniskozhukhin.com

11

STÉPHANE DENÈVE, dir.

nl. Vanaf september 2015 wordt Stéphane

Denève de nieuwe muziekdirecteur van Brussels Philharmonic. Samen met het orkest lanceert hij tegelijkertijd CffOR (Centre for Future Orchestral Repertoire): een uitgebreide online database, gewijd aan 21ste -eeuwse composities voor orkest met kans op ‘repertoire-status’. Stéphane Denève is zo gepassioneerd door dit nieuwe avontuur en enthousiast over het potentieel van het orkest, dat hij met zijn gezin naar Brussel verhuist. Tegelijk blijft Stéphane Denève muziekdirecteur van het Radio Sinfonieorchester Stuttgart (SWR) en vaste gastdirigent bij het Philadelphia Orchestra. Van 2005 tot 2012 was hij muziekdirecteur van het Royal Scottish National Orchestra (RSNO). Hoewel helemaal thuis is in een zeer breed repertoire, heeft Denève een grote affiniteit met Franse muziek, en zet hij zich speciaal in voor de 21ste -eeuwse muziek.

12

Na zijn studie orkestdirectie aan het Conservatorium van Parijs begon Stéphane Denève zijn carrière als assistent bij Sir Georg Solti, Seiji Ozawa en Georges Prêtre bij het Orchestre de Paris en de Opéra National de Paris. Zijn grote liefde voor de stem bracht hem naar de Deutsche Oper am Rhein, waar hij vaste dirigent was van 1997 tot 2001. Hij dirigeerde ook verschillende producties in het Royal Opera House van Londen, de Opéra National de Paris, de Scala van Milaan, de Nationale Opera Amsterdam en het Liceu in Barcelona, en stond op het Festival van Glyndebourne en het Festival Saito Kinen. Ook zijn symfonische carrière nam een hoge vlucht. Het lijstje met Denève’s recente Europese afspraken oogt dan ook indrukwekkend, met onder meer het Koninklijk Concertgebouworkest, het Symphonieorchester des Bayerischen Rundfunks, het Philharmonia Orchestra (Londen), het London Symphony Orchestra, de Münchner Philharmoniker, het Rotterdams Philharmonisch Orkest, de Wiener Symphoniker, het Orchestra Sinfonica dell’Accademia Nazionale di Santa Cecilia, het Swedish Radio Symphony Orchestra, het Royal Stockholm Philharmonic Orchestra. In Noord-Amerika werkt Stéphane Denève regelmatig samen met de orkesten van Philadelphia, Boston, Chicago, Los Angeles, San Francisco, Cleveland, Saint Louis en Toronto, en maakte hij onlangs een geslaagde debuut met het New York Philharmonic. In Azië is hij vaak te gast bij het NHK Symphony Orchestra in Tokyo, het Seoul Philharmonic Orchestra, het China National Symphony Orchestra en het Malaysian Philharmonic Orchestra. Stéphane Denève heeft een nauwe band met vele topsolisten, waaronder

Jean-Yves Thibaudet, Yo-Yo Ma, Leif Ove Andsnes, Nikolaj Znaider, Frank-Peter Zimmermann, Piotr Anderszewski, Leonidas Kavakos, Lars Vogt, Gil Shaham, Emanuel Ax, Nikolaï Lugansky, Paul Lewis, Joshua Bell, Hilary Hahn, Natalie Dessay. Al twee maal won Stéphane Denève de prestigieuze ‘Diapason d’Or de l’année’: in 2007 en 2012 voor opnames rond Roussel en Debussy. In 2012 stond hij op de shortlist voor ‘Gramophone’s Artist of the Year’, en in 2013 werd hij bekroond tijdens de International Classical Music Awards. Tenslotte hecht Stéphane Denève veel belang aan het werken met de toekomstige generatie musici, en steunt hij jonge muzikanten in projecten zoals het New World Symphony in Miami en het Tanglewood Music Center van de Boston Symphony.

fr. En septembre 2015, Stéphane Denève

devient le nouveau directeur musical du Brussels Philharmonic. En étroite collaboration avec celui-ci, il lance le CffOR (Centre for Future Orchestral Repertoire): une gigantesque base de données, disponible en ligne, consacrée aux compositions pour orchestre du XXIe siècle susceptibles d’accéder au ‘statut de répertoire’. Enthousiasmé par le potentiel de l’orchestre et passionné par cette nouvelle aventure, il déménage et s’installe à la capitale avec sa famille.

www.flagey.be

Parallèlement, Stéphane Denève est aussi directeur musical de l’Orchestre symphonique de la radio de Stuttgart (SWR) et chef principal invité de l’Orchestre de Philadelphie. Il a en outre été directeur musical de l’Orchestre national royal d’Ecosse (RSNO) de 2005 à 2012. Parfaitement à l’aise dans un très vaste répertoire, Stéphane Denève entretient une affinité particulière avec le répertoire français, et soutient activement la musique du XXIe siècle. Après des études de direction d’orchestre au conservatoire de Paris, Stéphane Denève entame sa carrière comme assistant de Sir Georg Solti, Seiji Ozawa et Georges Prêtre à l’Orchestre de Paris et à l’Opéra National de Paris. Passionné par la voix, il devient chef permanent du Deutsche Oper am Rhein de 1997 à 2001, et dirige aussi de nombreuses productions au Royal Opera House de Londres, à l’Opéra National de Paris, à la Scala de Milan, au Festival de Glyndebourne, au Festival Saito Kinen, au Liceu de Barcelone, au Nationale Opera d’Amsterdam... Sa carrière symphonique prend également son essor et, pour ne citer quelques engagements récents en Europe, il est invité à diriger l’Orchestre du Concertgebouw d’Amsterdam, l’Orchestre National de France, L’Orchestre de la Radio bavaroise, le Philharmonia de Londres, Le London Symphony Orchestra, L’Orchestre philharmonique de Munich, l’Orchestre philharmonique de Rotterdam, l’Orchestre symphonique de Vienne, l’Orchestre symphonique dell’Accademia Nazional di Santa Cecilia de Rome, l’Orchestre de la Radio Suédoise, l’Orchestre philharmonique de Stockholm. En Amérique du Nord, il collabore 13

régulièrement avec les Orchestres symphoniques de Philadelphie, Boston, Chicago, Los Angeles, San Francisco, Cleveland, Saint-Louis, Toronto et vient de faire ses débuts avec l’Orchestre philharmonique de New-York. En Asie, il dirige l’Orchestre de la NHK à Tokyo, l’Orchestre philharmonique de Séoul, l’Orchestre philharmonique de Chine ou encore l’Orchestre philharmonique de Malaisie. Stéphane Denève entretient une relation privilégiée avec de nombreux grands solistes, tels Jean-Yves Thibaudet, Yo-Yo Ma, Leif Ove Andsnes, Nikolaj Znaider, Frank-Peter Zimmermann, Piotr Anderszewski, Leonidas Kavakos, Lars Vogt, Gil Shaham, Emanuel Ax, Nikolaï Lugansky, Paul Lewis, Joshua Bell, Hilary Hahn, Natalie Dessay. Enfin, il a obtenu deux fois le prestigieux Diapason d’or de l’année, en 2007 et 2012 pour des enregistrements consacrés à Roussel et Debussy. Nommé en 2012 dans la liste des Gramophone’s artist of the year, il a été primé au 2013 International Classical Music Award. Finalement, le regard toujours tourné vers l’avenir, Stéphane Denève travaille régulièrement avec de jeunes musiciens, notamment au New World Symphony de Miami et au Tanglewood Music Center du Boston Symphony. www.stephanedeneve.com

14

BRUSSELS PHILHARMONIC

nl. Brussels Philharmonic werd in 1935

opgericht door de Belgische openbare omroep (NIR), en concerteerde in de loop van zijn bestaan met internationale topdirigenten en -solisten. Het orkest had en heeft een uitstekende reputatie voor het creëren van nieuwe composities, en werkte samen met wereldvermaarde componisten als Bartók, Stravinsky, Messiaen en Francesconi. De historische thuishaven Flagey, waar het orkest repeteert en concerteert in de akoestisch tot de wereldtop behorende Studio 4, is de uitvalbasis voor concerten in Brussel, Vlaanderen en Europa. Stéphane Denève volgt in seizoen 2015-2016 Michel Tabachnik op als muziekdirecteur. Deze Franse topdirigent komt met een duidelijke missie naar Brussel: hij wil in zijn programma’s de muziek uit de 21ste eeuw combineren met de grote klassiekers, en zo een dialoog opzetten tussen het repertoire van vroeger én dat van de toekomst. Stéphane Denève: “Brussels Philharmonic zal werken uitvoeren die het repertoire van de 21ste eeuw kunnen worden: we willen die stukken vinden die orkesten graag spelen én het publiek graag

www.flagey.be

wil horen. Een baanbrekend project!” Het nieuwe platform dat Denève met Brussels Philharmonic lanceert zal hierin een grote rol spelen: Cffor (Centre for Future Orchestral Repertoire) wil sleutelinformatie rond symfonische composities vanaf 2000 verzamelen, en initieert zo een brede wereldwijde dialoog rond die composities die de tand des tijd zullen doorstaan. Op internationaal vlak heeft Brussels Philharmonic een eigen plaats veroverd, met vaste afspraken in de grote Europese hoofdsteden (waaronder Parijs, Londen, Berlijn, Wenen, Salzburg). De aanstelling van Stéphane Denève en de internationale vertegenwoordiging door IMG Artists zorgen bovendien voor tournees en concerten op nieuwe podia, zowel binnen als buiten Europa. Een andere specialisatie waarmee Brussels Philharmonic zich internationaal profileert, is filmmuziek. Voor het opnemen en uitvoeren van soundtracks zijn Galaxy Studios en Film Fest Gent vaste partner. Internationale erkenning kwam onder meer met de Oscar-winnende muziek voor The Artist (muziek van Ludovic Bource). Intussen bewees het orkest ook op andere vlakken een pionier te zijn. Naast de vooruitstrevende initiatieven die lopen, waaronder de spin-off rond filmmuziek ‘Scoring Flanders’ en de oprichting van een stichting voor de aankoop van strijkinstrumenten (met Puilaetco Dewaay Private Bankers), schrijft het orkest innovatie bewust in op alle vlakken en niveaus van de werking. Samen met verschillende partners werkt Brussels Philharmonic aan uiteenlopende cd-reeksen: met Klara rond Vlaamse solisten, met het Palazzetto Bru Zane

15

en dirigent Hervé Niquet rond Franse romantische muziek, en met Film Fest Gent rond grote filmmuziekcomponisten. Met het eigen label, Brussels Philharmonic Recordings, maakt het orkest referentieopnames van het grote symfonische repertoire die internationale bijval krijgen. Voormalig chef-dirigent Michel Tabachnik (2008 – 2015) blijft verbonden aan Brussels Philharmonic als Dirigent Emeritus Brussels Philharmonic is een instelling van de Vlaamse Gemeenschap. De heren van het orkest worden gekleed door Café Costume. www.brusselsphilharmonic.be

fr. Fondé en 1935 sous l’égide de l’Institut

national de radiodiffusion (INR/NIR), le Brussels Philharmonic a collaboré tout au long de son existence avec de grands chefs et des solistes d’envergure internationale. L’orchestre s’est taillé une réputation enviée dans la création de nouvelles œuvres en collaborant avec des compositeurs de renommée mondiale comme Bartók, Stravinsky, Messiaen et Francesconi. Son port d’attache historique est Flagey, où il répète et donne des concerts dans le Studio 4 – qui se distingue par l’une des meilleures acoustiques au monde – et qui 16

lui offre une base idéale pour se produire à Bruxelles, en Flandre et en Europe. Le directeur musical de cette saison 2015-2016 n’est autre que Stéphane Denève, qui succède à Michel Tabachnik. Ce remarquable chef d’orchestre français est venu à Bruxelles avec un objectif très précis : inclure dans sa programmation des œuvres du XXIe siècle et de grands classiques, afin de faire dialoguer les répertoires d’hier et de demain. « Le Brussels Philharmonic exécutera des œuvres susceptibles de devenir le répertoire du XXIe siècle : des compositions que les orchestres prendront plaisir à jouer et que le public aura envie d’écouter. C’est un projet tout à fait innovant ! », affirme Stéphane Denève. La nouvelle plateforme lancée avec le Brussels Philharmonic jouera un rôle important à cet égard : le Cffor (Centre for Future Orchestral Repertoire) a pour mission de rassembler des informations essentielles à propos d’œuvres symphoniques créées depuis 2000 et d’ouvrir ainsi un large débat mondial sur les œuvres qui résisteront à l’épreuve du temps. Le Brussels Philharmonic a également su se faire une place sur la scène internationale et joue régulièrement dans les grandes capitales européennes (dont Paris, Londres, Berlin, Vienne et Salzbourg). L’arrivée de Stéphane Denève et la représentation internationale assurée par IMG Artists se traduiront en outre par encore plus de tournées et de concerts, en Europe et ailleurs. Le Brussel Philharmonic se positionne également sur la scène internationale grâce à sa spécialisation en musique de film. En partenariat avec Galaxy

Studios et le Festival du Film de Gand, il enregistre et interprète des bandes originales pour le cinéma. La musique composée pour The Artist (par Ludovic Bource), récompensée d’un Oscar, a entre autres contribué à la reconnaissance internationale de l’orchestre. Le Brussel Philharmonic fait également œuvre de pionnier dans d’autres domaines. Parallèlement à des initiatives novatrices telles que la spin-off ‘Scoring Flanders’, axée sur la musique de film, et la création d’une fondation pour financer l’achat d’instruments à cordes (avec Puilaetco Dewaay Private Bankers), l’orchestre s’inscrit résolument dans une démarche d’innovation à tous les niveaux. Avec la complicité de divers partenaires, le Brussels Philharmonic travaille à des séries de CD aux thématiques extrêmement variées : les solistes flamands avec Klara, la musique romantique française avec le Palazzetto Bru Zane et le chef d’orchestre Hervé Niquet, les grands compositeurs de musique de film avec le Festival du Film de Gand. L’orchestre présente aussi sous son propre label, Brussels Philharmonic Recordings, des enregistrements de référence du grand répertoire symphonique salués par la presse internationale. Ancien directeur musical (2008 – 2015), Michel Tabachnik reste attaché au Brussels Philharmonic en tant que Chef-Emeritus. Le Brussels Philharmonic est une institution de la Communauté flamande. Les musiciens de l’orchestre sont habillés par Café Costume. www.brusselsphilharmonic.be

www.flagey.be

17

BRUSSELS PHILHARMONIC Musici / Musiciens

Fellow

Henry Raudales, Concertmeester/Konzertmeister EERSTE VIOOL / PREMIER VIOLON

Bart Lemmens (1) Virginie Petit (3) Olivia Bergeot Annelies Broeckhoven Stefan Claeys Daniela Rapan Anton Skakun Philippe Tjampens Stefanie Van Backlé Veerle Van Roosbroeck Gillis Veldeman Paulina Sokolowska Charles Wieder

TWEEDE VIOOL / DEUXIÈME VIOLON

Mari Hagiwara (1) Mark Steylaerts (3) Caroline Chardonnet Bartlomiej Ciaston Ion Dura Eléonore Malaboeuf Karine Martens Sayoko Mundy Francis Vanden Heede Cristina Constantinescu Cécile Lantenois Ann Lafaille

ALTVIOOL / ALTO

Nathan Braude (1) Griet François (3) Philippe Allard Benjamin Braude Agnieszka Kosakowska Maryna Lepiasevich Barbara Peynsaert Stephan Uelpenich Patricia Van Reusel

18

CELLO / VIOLONCELLE

Karel Steylaerts (1) Kirsten Andersen Jan Baerts Barbara Gerarts Julius Himmler Emmanuel Tondus Elke Wynants Sophie Jomard

CONTRABAS / CONTREBASSE

Jan Buysschaert (1) Sandor Budai Simon Luce Philippe Stepman Michiel Kelchtermans Tino Ladika

FLUIT / FLÛTE

Lieve Schuermans (1) Dirk De Caluwé (3) Eric Mertens

HOBO / HAUTBOIS

Joris Van den Hauwe (1) Lode Cartrysse (3) Maarten Wijnen

KLARINET / CLARINETTE

Eddy Vanoosthuyse (1) Danny Corstjens (3) Midori Mori (3)

FAGOT / BASSON

Karsten Przybyl Jonas Coomans (3) Alexander Kuksa (1)

HOORN / COR

Hans van der Zanden (1) Jan Harshagen (3) Pierre Buizer Jonathan Rongvaux

TROMPET / TROMPETTE

Ward Hoornaert (1) Manu Mellaerts (2) Rik Ghesquière Luc Sirjacques

TROMBONE

David Rey (1) Lode Smeets (3) Tim Van Medegael (3)

TUBA

Jean Xhonneux (3)

PAUKEN / TIMPANI

Gert François (1)

SLAGWERK / PERCUSSION

Tom De Cock (3) Pieter Mellaerts (3) Tom Pipeleers Stijn Schoofs Bart Swimberghe

HARP / HARPE

Eline Groslot (3) Karen Peeters (3)

CELESTA

Catherine Mertens (3)

GLOSSARIUM / GLOSSAIRE

chef de pupitre / aanvoerder co-aanvoerder / co-chef de pupitre (3) solist / soliste (1) (2)

Charles Adriaenssen, Diane de Spoelberch, Gisèle Croës, Marcel Croës, Maison de la Radio Flagey S.A., Omroepgebouw Flagey N.V.

Great Friend Claude de Selliers de Moranville, Agnès de Wouters, Philippe de Wouters, Fondation pour les Arts, Susanne Hinrichs, Aline Leal Teixeira, Manfred Loeb, Benoît Philippat de Foy, Réjane Philippart de Foy, Sergio Gondim Simao, Marina Solvay, Bertold Theeuwes, Piet Van Waeyenberge, Wina Van Waeyenberge, Charlotte Vandoorne, Christophe Vandoorne, Armelle Verola, Olivier Verola, Zenab sprl

Friend Eric Bauchau, André Beernaerts, Mireille Beernaerts, Joe Beauduin, Marijke Beauduin, Lucien Beauduin, Marie-Anne Beauduin, Philippe Boddez, Patricia Bogerd, Broqconsult, Servaas Carbonez, Anne Castro Freire, Antonio Castro Freire, Stephen Clark, Philippe Craninx, David d’Hooghe, Jean-Claude Daoust, Cédric de Biolley, Nicolas de Borchgrave, Fabienne de Broqueville, Pierre de Broqueville, Olivier de Clippele, Sabine de Clippele, Alison de Maret, Pierre de Maret, Christine Destailleurs, DLA Piper, Dominique Dumonteil, Gérard Dumonteil, Abdallah El-Azm, Martine El-Azm, Danièle Espinasse, Jacques Espinasse, Catherine Fournier, Olivier Fournier, Hélène Godeaux, Colette Goldschmidt, Pierre Goldschmidt, Sylvia Goldschmidt, Christine Goyens, Philippe Goyens, Stephania Greco, Arnaud Grémont, Fiona Groetaers, Rym Hadabi, Jacques Halperin, Marleen Heijens, Roger Heijens, Margarete Hofmann, Veerle Huylebroek, Ann Jansen, Guy Jansen, Frederika Jansen, Yvan Jansen , Achim Krebs, Hervé Lefébure, Alain Lefebvre, Elisabeth Lefebvre, Corine Legrand, Clive Llewellyn, Danielle Llewellyn, Yannick Nelissen Grade, Suzanne Nelissen Grade, Jan Nellens , Lydia Nellens, Gerardus Nijborg, Irina Nijborg, Martine Payfa, Michel Penneman, Bénédicte Ries, Olivier Ries, Jean-Louis Rollé, Michèle Rollé, Nicolas Rombaux, Pauline Rombaux, Gisèle Roobaert, Jean-Pierre Ruquois, Michèle Samyn, Deborah Saverys, Diego Saverys, Giuseppe Scognamiglio, Augustin Siaens, Cécile Siaens – De Jaegher, Freddy Smet, Maria Grazia Tanese, Dominique Tchou, Caroline Teughels, An Theeuwes, Beatrix Thuysbaert, Olivier Thuysbaert, Els Van de Perre, Paul Van Hooghten, Pascale van Zuylen, Yvette Verleisdonk, Guy Vieillevigne, Sylvie Vieillevigne, Nathalie Zalcman

Elisso Virsaladze

19.02.16 21.02.16

© Georg Anderhub

WITH BRUSSELS 20:15 PHILHARMONIC WITH DAVID 20:15 OISTRAKH QUARTET