Je kunt nu nog terug, hoor jongen 1.
“Je kunt nu nog terug, hoor jongen.” Dat waren de woorden van mijn vader toen we de loopplank overliepen van de “Koningin Wilhelmina.” Één van de internaten voor het volgen van een opleiding voor de kust- , Rijn- en binnenvaart. Ik wilde helemaal niet terug want ik had hiervoor gekozen, nou ja gekozen, ik wilde varen. Na dat ik van de lagere school af ging had ik met goed gevolg het toelatingsexamen afgelegd voor de LTS aan de lage Naarderweg in Hilversum - nu staan daar op die plek al jaren huizen, want de school is afgebroken, waar ik verder zou gaan leren voor timmerman. Dat timmerman worden is nooit een succes geweest. Eerst heb ik een voorbereidend jaar gedaan daar kreeg je van alles in van schilderen en metaalbewerking tot aan geschiedenis. Na dat jaar kwam de definitieve keuze: timmerman, zou het worden. Er werd al dapper gespaard voor gereedschap en andere attributen en dat was wel bijzonder want ondanks dat mijn ouders het niet breed hadden gingen wij als kinderen voor, alles hadden ze voor mij en mijn jongere broer over. Technisch tekenen was een ramp, ik kon er geen hout van, mijn tekeningen waren niet om aan te zien, voorzien van grote vlekken en vegen kreeg ik steevast een onvoldoende, volgens mij voor de moeite. Die onvoldoende kreeg ik van meneer van Leeuwen, die volgens mij toch wel een beetje met mij te doen had, omdat ik mijn best er zo op deed. Op een keer toen de schoolkrant uit kwam en wij legaal de maandelijkse kruiswoord puzzel aan het oplossen waren vroeg meneer van Leeuwen “7. horizontaal ander woord voor werk ?” Ik had het al en zei “Karwei”. Het was goed en meneer van Leeuwen in al zijn goedheid, die zei: “ Nou van Woudenberg daar heb je een potloodje mee verdiend. Een 2H.” Meneer van Leeuwen dacht dat ik altijd met verkeerde potloden tekende, hij dacht dat ik met HB tekende (HB staat voor een bepaalde hardheid van de stift), maar ik tekende met 2H een veel hardere stift, die veel minder vlekt. Maar goed ik kreeg een potlood van hem, 2H. Meneer van Leeuwen dacht dat het probleem nu wel opgelost zou zijn, maar daar had hij zich lelijk in vergist. Op een ogenblik ben ik in de timmerklas aan het boren, met een boortje van zo’n 1 à 1 ½ mm, dat boortje dat breekt omdat dat ik waarschijnlijk te onbenullig aan de handle trek die de boor naar beneden stuurt, en een gebroken boortje was het resultaat. Dat was op zich niet zo erg, want boortjes zijn er om gebroken te worden. Maar het vervelende was dat er nog een stukje in de boorkop zat, en er niet uit viel toen ik de boorkop open draaide. Dus draaide ik de boorkop helemaal open maar alles wat er uit viel was niets. Dan is dat stukje scheef gaan zitten dacht ik nog. Dus ik stak mijn rechterpink in de geopende boorkop en wilde net gaan voelen hoe het daar zat en waar dat verrekte stukje boor gebleven was, toen op datzelfde moment twee klasgenoten met elkaar begonnen te knokken. Uiteraard erg dicht in de buurt van mijn boormachine, tot er één van de twee met zijn hoofd, schouder of iets anders tegen de knop aanstoot waar mee je de boormachine aanzet, met als gevolg dat de boorkop gevuld met mijn rechterpink begint te draaien. Het resultaat was dat het bovenste kooitje van mijn rechterpink er af was. Ik had opdat moment totaal geen pijn, dat kan ik me nog goed herinneren. Ik draaide de boorkop open en daar viel mijn topje op mijn werkstuk (waarom wel mijn topje, en niet mijn boortje dacht ik nog), maar omdat ik dus echt geen pijn voelde dacht ik thuis er wel even een pleister op te doen, en dus stak ik mijn rechterhand in de zak van mijn overall. Op dat moment is er een bijdehandje die in gaten heeft wat er gebeurd was en roept de leraar, en zegt:” me.. me.. meneer G..G..G..GIJS zijn v..v..vinger i..i..i..is eraf” Meneer Hendriks werd eerst wit en even later liep hij (donker) rood aan en zei kom mee naar de conciërge die heeft EHBO. Omdat ik nu toch al verraden was maakte het niet meer uit of men het wel of niet wist ik wachtte wel af wat er ging gebeuren.
1
Op de jeugd EHBO had ik geleerd hoe men in zo’n geval de boel moet dicht knijpen, dus liep ik maar met meneer Hendriks mee. Laat nu de conciërge bij sidonia (hoe de goede man heet weet ik niet meer alleen nog de bijnaam van zijn vrouw) thee zitten te drinken, en is dus nergens te vinden. Toen naar de directeur van de school meneer Mensch, met of zonder ch dat weet ik niet meer. Ook die goede man blijkt nergens te vinden, dus word ik zolang in de lerarenkamer neergezet omdat er toch een oplossing gevonden moest worden. Meneer Hendriks kreeg opdat moment last van een helder ogenblik en bedacht dat het Maandag was, de dag was waarop leerlingen die al in de bouw werkten, naar school kwamen om nog meer te leren, en daar was er vast wel een bij met een auto. Auto’s waren schaars toentertijd (1964) en het lag dus niet zo voor de hand dat iedereen een auto had, zoals nu. Maar er werd een leerling gevonden die een auto, een DKW, had en die bracht mij naar het ziekenhuis. Om dat ik zo langzamerhand wel weer wat gevoel terug begon te krijgen in mijn vinger, begon ik hem aardig te knijpen. In de wachtkamer kwam een zuster mij gerust stellen, want ik kneep ‘m als een ouwe dief. Ik vroeg of mijn vinger er helemaal af moest, maar dat bleek waarschijnlijk niet nodig. Na een tijdje komt de dokter en deze heeft mij geholpen de boel er weer een beetje fatsoenlijk aan elkaar te naaien, en men bleef maar vragen hoe e.e.a. gebeuren kon. Want het is niet gebruikelijk dat jongetjes van 13 jaar stukjes vinger in een machine kwijtraken. Nadat alles keurig in het verband is gewikkeld, mocht ik weer met de eigenaar van de DKW mee naar school. Daar werd mijn fiets opgepakt en in de kofferruimte gedaan, en togen wij naar mijn ouderlijk huis. De chauffeur had duidelijke instructies gekregen dat hij niet voor het huis mocht stoppen, om mijn moeder niet te laten schrikken. Omdat ik op de fiets naar school ging en niet in een DKW werd thuis verwacht. Twee huizen verder werd er gestopt en de chauffeur ging op zoek naar mijn moeder om haar “diplomatisch “ op de hoogte te brengen dat haar zoon een stukje van zijn vinger kwijt was. Toen hij dat erg tactvol, maar niet heus, verteld had kreeg mijn moeder spontaan krampen en wilde haar zoon zien. Dat ging zomaar niet want ik stond 2 huizen verderop geparkeerd. Ze heeft mij gevonden begon mij gelijk te knuffelen en fijn te knijpen en was blij dat alles toch nog goed was afgelopen, ik vond het minder.....de verdoving begon uit te werken. De volgende ochtend werd ik wakker na een nacht slecht te hebben geslapen, met een pink waar leek het wel een tomaat opgezet was, zo rood was het verband. Het beddegoed was dus ook aan verschoning toe. Mijn ouders belden maar eens naar het ziekenhuis of ik langs mocht komen. Onderwijl crepeerde ik van de pijn want een echt pretje was het niet, en pijnstillers zoals tegenwoordig daar waren ze in die tijd niet erg scheutig mee. Wij konden langskomen. Op de berini m21 gingen wij naar het ziekenhuis. Voor wie niet weten wat een berini m21 is, dat is een bromfiets uit die tijd, met een zogenaamd zweefzadel en een zweefzadel voor de passagier, geen gezicht maar wel doeltreffend. In het ziekenhuis ben ik van de pijn van mijn stokje gegaan, ik ging zitten om geholpen te worden en ik werd liggend wakker, iets dat later wel meer gebeurde, maar dan was de oorzaak meestal drank. Het ging hartstikke goed met mijn vinger, hij deed nog wel erg pijn maar men verzekerde mij dat ging wel over. Dat is ook inderdaad wel overgegaan. In die tijd heb ik er over lopen nadenken of ik wel de juiste persoon was om de bouw in te gaan. Een beroepskeuzetest bracht uitkomst. Ik moest met blokken spelen en mocht tekeningen maken en moest ook de beroemde boom tekenen en moest dan ook nog een opstel maken.
2
Er kwam uit dat ik niet veel zitvlees had, maar dat varen wel wat voor mij was. Ik had altijd al gezegd dat ik wilde varen. Dat is goed zei mijn vader toen ik dit voor de eerste keer ventileerde, hij gaf me een roeiboot. Daar dat naar later bleek toch niet de juiste oplossing was en de beroepskeuzetest uitwees dat ik dan maar beter kon gaan varen, toen gaf hij aarzelend toe. Pa had het niet op al dat zondagswerken (ik kom uit een conservatief gezin)en dat hoorde er dan toch bij. Hij wilde dan wel dat ik een gedegen opleiding ging volgen, ik werd ingeschreven bij het Koninklijk Onderwijs Fonds voor de Scheepvaart, kortweg KOF genoemd. Ik zou dan in Amsterdam op school komen, dat was dichtbij Loosdrecht waar ik woonde, en dan kon ik ieder weekeinde naar huis, want er waren ook scholen in Delfzijl, Harlingen en Rotterdam. Maar ik mocht naar de "Koningin Wilhelmina" en dit was een ouwe veerpont, die verre reizen tussen Enkhuizen en Stavoren gemaakt had. Ik had van dat varen trouwens een heel andere voorstelling dan die mensen op school, maar ik heb begrepen dat hun kijk op de Rijn- en binnenvaart beter was als de mijne. Het was een internaat voor de kust-, Rijn- en binnenvaart, en ik wilde eigenlijk naar de zeesleepvaart, naar Leen Smit’s internationale dat waren harde jongens in mijn ogen en dat geitengebrei op die binnenvaart leek me maar niks. Maar goed ik kon nog terug zoals mijn vader zei, maar voor geen geld ter wereld wilde ik terug, ik wilde de woeste baren, op huizenhoge golven wilde ik meemaken, ruige feesten en zuipen en meer van dat soort dingen die er volgens mij bij hoorden. Het KOF had niet alleen internaten maar had ook een aantal opleidingschepen. Dit waren ruime schepen, maar daarover later meer. Eenmaal het point of no return voorbij en ik werd ingedeeld in een klas die de eerste 2 jaar bij elkaar zou blijven, ik kwam in 1b, 1a en 1b waren 1 klas maar als er gevaren werd ging dus maar de helft 1a of 1b, zo simpel was dat daar. Na een eerste kennismaking met de leraren ging het hele spul om 12.00 uur naar de eetzaal om te eten, je mocht zitten waar je wilde, dus ging je bij je nieuwe klasgenootjes aan tafel zitten. Omdat wij nieuw waren werden wij ”jongstejaars” genoemd. En de oudstejaars die kenden het klappen van de zweep al. Wij kregen aardappelen, groente en vlees, maar dat vlees was verwerkt in de jus. Allemaal hapklare brokken in de jus. Dus je moest wel zorgen dat je aan je trekken kwam want anders was het mooi geen vlees vandaag. Daar heb ik ook geleerd drie keer heen draaien en dan door het midden terug met je juslepel en je had een best beetje vlees, ik ben er bijna nooit tekort gekomen. Na het eten ging het hele spul en dan bedoel ik altijd nog zo’n 100 man naar buiten, de grotere jongens die rookten al, ik ook, alleen mijn ouders wisten het nog niet. Daar kwamen ze later achter toen ik van een buurvrouw Krook (ja, ja de moeder de van de beroemde schaatscoach) een pakje shag kreeg voor mijn verjaardag. “Hij rookt niet hoor.” Zei mijn vader nog, mijn moeder zei niets die wist wel beter, alleen had ze het er nog niet met pa over gehad. Ze hadden zogezegd nog geen overleg gepleegd. Op school mochten wij alleen maar op gezette tijden een shagje roken. Voor zover je geen zeuntje was. Zeuntjes waren de jongens die moesten met twee man de afwas doen van de tafel waar je aan gegeten had. Je werd aangewezen door de bootsman en dan ging de een aan de afwas en de ander moest drogen. En als je klaar was dan moest de afwassert met zijn bakje met sop langs het hoofdzeuntje. Deze voelde dan in het afwasbakje of er geen lepels of andere dingen inzaten die dan overboord gekwakt konden worden. Want deze sopjes werden zo in het IJ gegooid, en ik weet dat er hele volksstammen daar de vorken en lepels zijn kwijtgeraakt. Leuk was ook het maken van zo’n sopje, je kreeg van de hofmeester (dat was de kok, maar die werd daar dapper hofmeester genoemd) een bakje en dat moest je vullen met heet water en dan ging je naar de emmer met groene zeep en daar zat weer een garde in en dan klopte je een lekker sopje bijeen, en vervolgens kon je gaan afwassen. ‘s Middags de klas in en kennismaken met de lesmaterialen en ander gerei, het leuke was dat je op deze school geen tas nodig had maar dat de school zorgde voor een kistje waar je boeken in zaten.
3
Om negen uur ‘s avonds moest het hele spul naar bed. Om kwart voor negen naar beneden. Na het avondeten gingen we net als ‘s middags naar buiten, om even te luchten en daarna gingen we naar de klassen om te studeren. Eenmaal beneden was het die eerste avond ook maar niks, de eersten hadden al tranen in de ogen want nu werd het serieus, niet meer thuis slapen maar op school. Voor het slapen gaan eerst je eigen wassen, met koud water uiteraard want warm water was er op de slaapzaal niet. Er was een lange wasbak met erboven allemaal kranen, er waren vier wasbakken, en al spoedig was er de eerste wasbak speciaal voor een jongstejaars met een in oudstejaars ogen, brutale mond, dus die werd even gewassen. Hij werd languit in de bak gelegd en alle kranen werden opengedraaid boven hem, en nou moet u niet denken dat hij er rustig bij bleef liggen, nee hij werd door een hele klas in bedwang gehouden. Toen de bootsman kwam was zijn eerste vraag of hij zich altijd zo uitgebreid waste voor hij naar bed ging. Deze bootsman was bootsman Frank, een echte platte Amsterdammer die uiteraard ook gevaren had en het nu rustiger aan deed aan de “wal”. Hij was een ruige kerel die als hij het nodig vond je knal voor je kanis gaf, keihard en recht door zee. Wij kregen allemaal een uitbrander en het slachtoffer werd tot verhoging van de feestvreugde door Frank nog eens extra uitgefoeterd. Zo zijn nu eenmaal de wetten op een internaat, keihard en niets ontziend. Om half 10 ‘s avonds gingen de lichten in de slaapzaal uit, en daarna mocht er niet meer gepraat worden. “ Nou jongens wel te rusten en diegene die waagt om nog één keer z’n muil open te doen heeft een elf uurtje.” Een elf uurtje was dan dat je de eerste de beste zaterdag die je naar huis ging, niet om negen uur ‘s morgen maar om elf uur, twee uur later dus, en dat was dan balen want je weekend werd er weer twee uur door ingekort, zeker als je zondags ‘s avonds weer terug moest zijn. Als je erg vervelend was kon dat elf uurtje wel eens oplopen tot een 1 uurtje, dat was dan 13.00 uur ‘s middags. Maar voor het zover was, was er eerst een bloedraad, net zoals bij zeerovers, erg romantisch dus. Tijdens de bloedraad kwamen de directeur en leraren als ook de bootslieden de grote recreatiezaal binnen, de kok was er nooit, die kwam alleen als er in de keuken delicten waren gepleegd waar hij niet omheen kon, maar meestal loste hij dat zelf op door een delinquent zelf een knal of iets van gelijke strekking te verstrekken, onder het uitslaan van allerlei kreten die het ergste deden vermoeden, u begrijpt het al, onze kok had ook gevaren. Zoals die keer dat ik eens voor de bloedraad moest komen omdat ik met een klasgenoot zou hebben gevochten. De vraag was, of ik terecht de tegenpartij op z’n donder had gegeven of niet. Volgens mij was het volkomen terecht en volgens de tegen partij niet, maar omdat ik een klusje moest doen waar hij mij moest meehelpen en hij vond dat ik dat dan maar in m’n eentje moest doen. Ik vond dat onterecht omdat wij er samen op uit waren gestuurd en dat hij best kon meewerken, maar dat weigerde hij. En toen werd ik boos met boven gemeld resultaat. Het was niet zo maar een elf uurtje of een één uurtje maar ik stond te boek voor een heel WEEKEND. Want de dienstdoende leraar had ons uit elkaar moeten halen zonder dat hij wist wat de aanleiding was. Dat soort zaken werd tijdens de bloedraad geregeld, tegen stribbelen en verweren hielp op dat moment niet, je wachtte maar tot vrijdagmiddag. Nadat ik tekst en uitleg had gegeven en mij mondeling verweerd had ( je moest wel even je eigen advocaat spelen daar) werd daarna de tegenpartij gehoord. Deze bekende dat hij dus totaal niet meegewerkt had en mochten we ruilen van straf, dat betekende dus dat ik vrijuit ging terwijl hij een weekend opliep, wat hij mij niet in dank afnam. Op het internaat werd ook aandacht besteed aan de coiffure. De kapper, gewoon voor de mensen thuis niets aan de hand, maar bij ons op het internaat was het Donderdag ‘s avonds altijd knipavond. Tijdens het appèl werd er door de dienstdoende bootsman gekeken wie er voor in aanmerking kwam om geknipt te worden, en dan werd je echt niet volgens de toen geldende
4
maatstaven geknipt, maar model bloempot. Wij hebben vernomen dat de broer van onze kapper op Texel woonde en jarenlang kampioen was schapen scheren. Voor ons was model bloempot het favoriete kapsel, niet zozeer voor ons als wel voor de directeur. Het was achter in de zestiger jaren en in de opkomst van de hippie tijd en wij “woonden” in Amsterdam, dan was zo’n afgekloven kop toch geen porum zoals wij zeiden. De kapper had het licht ook nog nooit mogen aanschouwen, volgens ons dan, want van een echte slimmerd kon je niet spreken of wel soms? Want er waren figuren die waren helemaal weg van een Amsterdamse groep genaamd the Outsiders en die hadden me toch lang haar, en die werden ook naar de kapper gestuurd. Bij de kapper moest je je naam in een schrift zetten en dan werd je geknipt. Die jongens zetten wel hun naam in het boek en gingen daarna huns weegs de kapper de kapper latend. Ze gingen dan meestal even naar de slaapzaal om hun haar nat te maken en dan gingen ze vaak ook wel een shagje roken en daarna afmelden bij de bootsman, die het volgende slachtoffer dan alweer bij de kladden had. Vaak trapte de bootsman er in maar niet Frankie, die pakte de zondaar dan bij zijn niet afgeknipte manen op een niet zachtzinnige wijze beet en sprak dan tot de zondaar in de trant van: “ nou dat is ook niet erg kort geworden “ of “ is de kapper zijn schaar kwijt” terwijl hij lekker aan het haar trok. De getroffene kon zich dan wel weer bij de kapper melden, waarna er wel geknipt werd. Wat weer een hoop gejerimieer tot gevolg had. Dit alles speelde zich af op de "Koningin Wilhelmina”, maar inmiddels werd er al aan een nieuwe school voor ons getimmerd, aan de osdorperplas compleet aan de andere kant van de stad. Want op de "Koningin Wilhelmina" hadden we op de slaapzalen de wasbakken op onze nieuwe school hadden we aparte waslokalen. Maar laat ik niet vooruitlopen op de gebeurtenissen die nog moeten komen. Als wij pauzes hadden werden we bij gunstig en vaak ook bij ongunstig weer even naar buiten gejaagd om een luchtje te scheppen. Tijdens dit luchten stond er dan bij de "Koningin Wilhelmina" een mannetje in een invalidenkarretje en dan niet zo’n modern ding als tegenwoordig maar eentje met twee van die op en neer gaande zwengels. Dat mannetje had van allerlei lekkers bij zich zoals drop, mars, nuts en nog veel meer handel waar geen vitamines in zitten maar calorieën. Dat gaf hij niet weg, nee hij verkocht dat, en zodoende had hij toch iets meer dan Drees hem kon geven. Maar tegen dat de pauze was afgelopen moest hij weer weg, en dat was niet zo erg maar hij moest met zijn zwengelaar wel eerst even de brug over, en daar deze net zoals alle andere Amsterdamse bruggen erg steil was lukte hem dat niet, dus: vrijwilligers zat, die opa wel even een duwtje gaven. Eerst al met een klerevaart tegen de brug op en daarna ging het vanzelf. Wat moet die man een spieren gehad hebben, want hij kon die zwengels niet loslaten, want die waren tevens ook zijn besturing.
5
HOOFDSTUK 2. Wat ook altijd wel weer leuk was dat was de wekelijkse zwemavond in het zwembad aan de heiligeweg, dat is een zijstraat van de kalverstraat. Dan maakten wij ‘s ochtends al een pakketje met brood en na de lessen om vijf uur ‘s middags vertrokken wij richting zwembad. Heel mooi zult u denken daar is toch niks mis mee, nee hoor maar je moest wel even in de spits door het drukste deel van Amsterdam heen en dat was altijd dikke pret. Eerst moesten we lopen van de grasweg naar de pont, handdoek en zwembroek onder je arm en pakketje brood in je jaszak. Van dat brood mocht niets genuttigd worden voor het zwemmen, want op school had men nog het idee dat het slecht was om te eten voor het zwemmen, wij hadden honger en aten dus onderwijl naar de pont lopend. Een bus ging daar niet en het was met pont mee hooguit een simpele 40 minuten lopen. Goed voor de beweging en het mentale deel. Eenmaal de pont in het oog, werd ieder wat onrustig halen we deze nog of moeten we met de volgende? Met de volgende was niks mis alleen men wil weer zo graag eerste de beste hebben. Dan werd het meestal ook nog even een minuut of vijf hardlopen erbij, met mijn conditie lukte dat niet zo best zodat ik besloot met nog een paar slappelingen om de volgende pont te halen. Want als je dan aankwam bij het zwembad dan moest toch wachten tot de gehele club bij elkaar was eerder mocht je er niet in. Zodra je op de pont was werd van alle kanten bekeken door het Amsterdamse volk wat net van de scheepswerf (NDSM) naar huis ging en de opmerkingen waren dan ook niet van de lucht. Als ze dan je handdoekie zagen vroegen ze bv. of we van plan waren om schipbreuk te lijden enz. Na een barre tocht van wel twee minuten varen waren we aan de overkant van het IJ. Dan was het een ware “struggle for life” om de drukke “de Ruyterkade” over te steken, richting het centraal station. Nu kun je wel om het CS heen maar dat zette geen zoden aan de dijk, regelrecht er onderdoor, midden in de avondspits! Dan aangekomen bij de ingang van het CS en dan maar dapper tegen de stroom in naar de voorkant lopen, allerlei gevaren van koffers, kruiers (die waren er toen nog), koffieschenkers en hordes forensen ontwijkend. Levend aan de voorzijde aangekomen loerden daar weer heel andere gevaren: nl. de TRAM! Ik dacht altijd dat die dingen op rails liepen, maar toen ik dat zag daar aan de voorkant, alles ging kris kras door elkaar, tot ik ontdekte dat er werkelijk rails lagen. De ontwerper heeft het stationsplein van Amsterdam waarschijnlijk tijdens een aardbeving ontworpen, man wat een chaos. Dan had je net uitgerekend dat je net achter die en die tram langs kon sprinten zonder door de volgende alweer tot patiënt in het Wilhelmina Gasthuis gepromoveerd te worden, dan werd je omver gelopen door een of ander eikel die zonodig een brief in de brievenbus van de tram moest doen. De trams van toen hadden toen (1965) nog een brievenbus op hun achterste wagen hangen. Volgens mij was het meer de reden van veiligheid dat die dingen eraf gehaald werden. Halsbrekende toeren werden er voor uitgehaald om een ansichtkaart te posten voor ome Piet, en niet alleen door de lokale bevolking, want die hadden al aardig door hoe je een brief op de bus moest doen zonder daarbij overreden te worden. Amerikanen en dat soort buitenlanders wat Europa in enkele dagen moet zien, dat was een must voor iedere Amerikaan om een brief in dat gekke Amsterdam op de tram te posten, nou mensen, daar aan de andere kant van die grote haringvijver zijn ze helemaal crazy man. Maar als we daar dan weer doorheen gesukkeld waren dan kwamen we via de nieuwezijds bij het begin van de nieuwendijk . Dan waren de grote gevaren zo’n beetje geweken. En dan liepen we de nieuwendijk uit en staken de dam over en zo kwamen we in de kalverstraat, en dan halverwege daar had je dan de heiligeweg. Dan gingen we zwemmen, want daar waren we voor gekomen. Na het zwemmen bleef er dan nog wel wat tijd over om te “passagieren”, ik ging dan meestal even naar mijn oma die 6
woonde in de borgerstraat, dat is achter de kinkerstraat. Dan liep ik meestal naar het leidseplein en van daar nam ik dan de tram. Om weer op tijd op school te zijn, wij moesten op negen uur ‘s avonds binnen zijn want dan was het appèl, moest ik daar zo rond acht uur weer vertrekken. Dan nam ik een andere tram en dan kon ik blijven zitten tot aan het Cs toe. Terwijl ik dan op de tram wachtte, vond ik meestal een reep chocola of iets anders lekkers in mijn jekker - wij liepen daar in uniform weet u nog- dat had mijn oma er dan stiekem ingestopt. Zo rond de klok van halfnegen kwamen er dan hoe langer hoe meer klas- en schoolgenoten bij de veerpont aan om over gezet te worden. Sommige oudstejaars stonken een uur in de wind naar bier, volgens mij deden zij dat om indruk te maken, maar hoe dichter bij school we kwamen des te harder zag je ze dan koffiebonen kauwen, om hun indrukwekkende dranklucht weer kwijt te raken. Het was dus ook heerlijk tegenstrijdig aan de ene kant indruk maken en aan de andere kant zorgen dat je niet gepakt werd. Later deden wij hetzelfde. Alleen moet je dan wel een kroeg uitzoeken waar geen personeel van school komt, want dat overkwam ons een keer; zitten wij net lekker aan een potje bier, komt daar het gezag binnen met gevolg. Wij een hoofd als een biet maar voor ons stond wel een pot bier. Omtrent de pot bier moesten wij uitleg geven want dat mocht eigenlijk niet. Ik trachtte de boel nog te redden door te zeggen dat het maar een KLEINTJE pils was maar dat maakte de zaak alleen nog maar erger. Het geheel is met een flinke sisser afgelopen, eigenlijk heeft nooit iemand er iets van vernomen. Wij kwamen er later achter dat het gezag met gevolg dat ons pad kruiste, ook illegaal in de kroeg was! Zodoende hoorden wij hier gelukkig nooit meer wat van. Ik vertelde net dat als wij de nieuwendijk bereikt hadden het gevaar geweken was, dat is maar ten dele waar. Want in die tijd had je iets van provo of zo en de kraakbeweging stond toen ook nog in de kinderschoenen. Maar in die tijd werden wel de eerste panden gekraakt. Dat was niet zo erg, dat vonden wij althans. De eigenaar van de panden stuurde er wel mooi de ME op af en dat gaf weer eens een verzetje op de woensdagavond. Wij belandden dan midden in de krakersrellen. Nou ja middenin, ze hadden ons gezegd dat we niet over het damrak mochten lopen, maar via de nieuwezijds voorburgwal moesten wij naar het zwembad. Dat deden wij natuurlijk niet en wij gingen dus via de verboden route. Met als gevolg dat we binnen de kortste keren midden in de krakersrellen zaten, gevolg later een vette bult op mijn kop en mijn uniform verfomfaait. Ook kwamen wij een keer het Cs door en daar bleek een aantal mariniers even schoon schip te maken omdat er een of ander langharig werkschuw stuk tuig een meisje van een marinier beledigd had, en dat namen die mariniers niet met als gevolg dat de het Cs even schoongeveegd werd.
7
Hoofdstuk 3. Er werd ook gevaren door ons. Op de opleidingsschepen: prinses Beatrix, prinses Irene, prinses Christina, prinses Juliana en de prins Hendrik. Dat was altijd weer een feest want daarvoor was je toch naar dit internaat gekomen om te leren varen. En dat leer je nu eenmaal ook in de praktijk. De droge stof zoals wetten en reglementen kregen wij op school en aan boord mochten wij e.e.a. in de praktijk toetsen. Ook de boeken, kaarten en instrumenten. Dat kun je nog zo goed op het droge leren, maar in de praktijk gaat het allemaal een stuk beter, zwemmen leer je tenslotte ook niet op bed, hooguit de beweging van de slag. Zo hadden we verschillende routes die gevaren konden worden: zo hadden wij rijnreizen, ijsselmeerreizen en ook gingen we wel eens naar Zeeland. Daar hebben we de aanleg van de deltawerken gezien, met o.a. het bouwen van de volkeraksluis, en de oosterscheldedam. Zo kon je de verschillende soorten vaarwegen leren in de praktijk. Aan boord werd je dan weer ingedeeld in verschillende groepjes; je had groepjes voor voor- en achterschip, de machinekamer, de brug en last but not least de kombuis. Voor de echte landrotten onder ons dit is de keuken en alles wat daarbij hoort. Ik werd uiteraard weer eens ingedeeld in een ploeg die als laatste op de brug terecht zou komen, ik was eerst ingedeeld bij het achterschip. Dit hield in dat wij moesten helpen bij het aanleggen en ook andere dekwerkzaamheden zoals schilderen en dekboenen. Vaak was het meer de oude verflaag wegbikken, en dan je eigen de krampen borstelen met een staalborstel. Maar voor het zover was, was je alweer ingedeeld in een andere groep. Je bleef n.l. maar 1 dag bij je groepje. Dus je collega’s konden jouw afgeschuurde klusje afmaken en die mochten wel schilderen. Die pech had ik altijd. Dan belandde je in de kombuis, dat was wel grappig want daar moest je ook van alles doen tafels dekken, zorgen voor de afwas, ik wou maar dat ie afwas, en ook helpen bij het koken. Het verschilde van schip tot schip wat voor kok er aan boord was, op mijn eerste schip hadden wij tenminste een goede kok, en ook een fijne. Vaak zijn kok’s en machinisten apart volk. Maar deze leek goed. Natuurlijk moesten er aardappelen geschild worden maar dat deed je met een paar man en bij mooi weer zat je wel aan dek. De ploeg in de machinekamer vond ik persoonlijk wat minder want je zag 1 dag bijna niets, want je zat grotendeels benedendeks. En als je dan op het ijsselmeer voer (er waren toen nog geen dijken in het ijsselmeer en ook Almere moest men nog bedenken want die hele polder was er bijna nog niet) met windkracht 7 à 8 dan zag je ze om de beurt groen en geel wegtrekken. De machinist die wij hadden was ook zo’n held, had op zee gevaren zei hij, volgens ons op de lauwerszee. Want bij windkracht 5 werd hij al zeeziek. Maar ondanks zijn zeeziekte wist hij toch wel de boel een beetje gek te maken. Hij deed dan, terwijl je druk bezig was iets te poetsen en dan hoorde je dus uiteraard niets, bij een lopende machine, het tuitje van de oliekan in je oor en spoot je oor dan vol smeerolie, de smeerkees. Dan stond ie zijn eigen een kriek te lachen, maar jij had een goor oor. Zoals al eerder aangehaald je poetste je eigen, op z’n Amsterdams gezegd, de pestpokken, want alles in deze machinekamer blonk als een spiegel. Na zo’n dagje machinekamer ging je bijvoorbeeld de brug op. Daar leerde je de grondbeginselen van het navigeren. De groepjes bestonden meestal uit een man of 6, 1 man stond er dan te sturen (de roerganger) en de tweede was de navigator, dat was je dan een uur lang en dan rouleerde het hele spul. De roerganger werd weer personeel en de navigator werd roerganger en de rest kreeg weer gewoon les in een kruispeiling bijvoorbeeld. Dan moest je eerst kijken welke torens er voorhanden waren om te peilen. Dan zag je bijvoorbeeld de toren van Marken en de toren van Monnikkendam daar maakte je dan een kruispeiling op. Na veel gereken en andere toestanden had je het sommetje af en ging je het op kaart zetten en dan bleek dat je ongeveer op de A7 zat, en dat kon nu 8
helemaal niet, want je was geen auto tegen gekomen. Dus nog maar eens nagerekend en toen bleek inderdaad dat wij op het ijssselmeer zaten. Gelukkig maar. Goed voor straf moest ik eens zo een peiling maken toen wij ‘s avonds voor de wal lagen. Ik had in het vooronder een scheet gelaten dat het er helemaal blauw van zag. En dat werd niet op prijs gesteld. Van Woudenberg kom er maar uit, dan kon je je eerst helemaal aankleden en dan werd je voor straf in de stuurhut gezet. Waarna je de idiote opdracht kreeg om maar eventjes een kruispeiling te maken, en je lag voor de wal!!!!! voor ons was dit onbegrijpelijk. Na het avontuur op de brug gingen we weer naar dek en dan rouleerde het gehele systeem weer van voren af aan. Op de woensdagavonden mochten we passagieren. Zo noemt men dat nu eenmaal aan boord van een schip. Dan mochten we om een uur of zeven aantreden en dan werd er gecontroleerd of je uniform er perfect uit zag en of dat de schoenen goed gepoetst waren en of dat je handen en nagels wel schoon waren, dan mocht je het schip verlaten om weer om uiterlijk kwart voor negen terug te zijn, want om negen uur ging het licht uit. De keukendiensten of wel het zeuntje spelen waren in winter het leukst. Want dan werd je tenminste niet koud (evenals in de machinekamer) en had je over het algemeen goed te eten en te drinken. Maar vaak ook was je aan de nukken van de kok overgeleverd. Wij hadden zo’n druiloor die dikke sigaren rookte en rustig en zonder blozen de as knoeide in de soep of andere gerechten, en dan beweerde dat de as volkomen steriel was. Ja, ja dat mocht dan wel waar wezen maar ondanks alle steriliteit, vonden wij dat de tomatensoep naar tomaten moest smaken en niet naar havanna’s. Vaak kon de kok ook niet overweg met de kapitein, ik heb eens meegemaakt dat, toen we aan het aanmeren waren in Kampen, de kok een zeuntje de wal opstuurde voor postzegels. “Waar ga je heen Jan.” Klonk het van boven. “Wel godver de godver.....” loeide de kok. “Ik ga postzegels kopen voor de hofmeester.” Zei het zeuntje. De kok werd daar op het internaat altijd bij zijn zondagse naam genoemd:HOFMEESTER! De hofmeester deed het raam in de kombuis open en schreeuwde naar boven “Al gaat ie gloeiende, glimmende ......... nakende nondeju kapotjes voor me kopen, dat gaat jou geen ene moer aan.” Dat was gespierde taal van mannen onder elkaar en dat vonden we toen heel wat. Tegenwoordig weet de gemiddelde kleuter al het bestaan van condooms af, toen was het nog een onderwerp waar erg stiekem over gedaan werd. Dat varen was altijd weer erg leuk en een aangename onderbreking van de lessen op het internaat. De rijnreizen waren ook erg leuk je ging dan echt naar het buitenland. Omdat ons internaat gevestigd was op een oude en omgebouwde pont die ooit verre reizen maakte tussen Den helder en Texel, kwamen de opleidingsschepen vaak bij ons langszij. Dat scheelde een hele tijd met inschepen, maar een enkele keer moesten wij toch ook wel eens inschepen in Rotterdam of ergens anders. Zo’n rijnreis was anders dan de gewone reizen, want tijdens de gewone reizen werd er, tussen de middag ergens aangemeerd en dan was het etenstijd en pauze, maar tijdens de rijnreizen was daar geen tijd voor, dan moest er gevaren worden. Nu kun je op de rijn of waal niet zo gemakkelijk vastmaken, daar komt meer bij kijken. Maar je kunt wel voor anker, maar dat werd meestal ‘s avonds gedaan omdat dit nogal bewerkelijk is, voor een uurtje pauze. Dan was het voor iedereen eten en pauze, alleen voor de roerganger en de journalist die moesten samen met de kapitein op de brug blijven. Later werden zij afgelost door twee andere collega’s en de stuurman. Journalist, dat heb ik nog niet uitgelegd. Het had helemaal niets te maken met nieuwsuitzendingen en kranten ofzo. Dat was een functie waar je in het scheepsjournaal moest bijhouden hoe laat je ergens was, of hoe laat die en die brug werd gepasseerd. En uiteraard moest er ook de snelheid worden bijgehouden. U moet n.l. weten dat langs de rijn allemaal kilometerpalen staan, van het begin van de rijn ergens in Zwitserland daar staat ergens nummer 1 en bij de maasbruggen in Rotterdam staat 999. De rest staat er geloof ik tussenin op logische volgorde. 9
De grap met die kilometers is, dat men 2 ploegen had die de plaatsbepaling deden in vroeger tijden en dus bepaalden waar de KMR 1, (want dat is de officiële naam voor deze palen. Eigenlijk zijn het grote borden van een paar vierkante meter, u heeft ze vast wel eens gezien.) kwam te staan. Ploeg nummer 1 begon in Zwitserland en ploeg nummer 2 ergens bij kmr 1000 in Rotterdam. En het was dus logisch dat ze elkaar ergens halverwege zouden treffen. Dat deden ze dan ook met als resultaat dat ergens bij Bingen de kortste kilometer bestaat zo’n pakweg 500 meter. Op dat stukje liep je theoretisch gezien dan ook als een haas. Goed we waren op rijnreis, je ziet dan van alles, toen waren er nog sleepschepen2 die gesleept werden door hele grote rijn slepers (tegenwoordig doen ze veel dienst omgebouwd natuurlijk- als passagiersschip.). Deze waren soms wel enkele kilometers lang. En ook zag je de eerste duwboten verschijnen, je zag de enorme staalfabrieken in het rhurgebied opdoemen, sommige schippersjongens bij ons aan boord zagen familie varen en soms ook hun eigen ouders. Dan was het hooguit wat heen en weer zwaaien, maar even kletsen dat ging toen nog niet, want de eerste marifoon zal zo rond die tijd zijn intrede gedaan hebben, en niet iedereen was zo kapitaalkrachtig dat men toen al de nieuwste snufjes konden aanschaffen. Dat was een hard gelag voor zo’n knul je ziet je ouders al bijna nooit en dan kom je ze een keer tegen, en dan gaan ze zo maar voorbij. Je zag dan ook zo’n knul vechten tegen zijn tranen. Tijdens zo’n reis moest onze ploeg dekboenen met opstaande kantjes, en dat was op vrijdag de 13 e, wij voeren ter hoogte van Köningswinter en ik was een beetje aan het ouwehoeren. En plotklapseling pleurt mijn sopborstel overboord. Eerst blauw liggen van het lachen en toen de consequenties ervan overzien, toen werd het lachen al minder. Deze ouwe3 vonden wij, was toch al een chagrijn, en in onze ogen erg humorloos. Goed dat was ‘s avonds op het spreekuur komen en dan moest je verantwoorden waarom je iets gebroken had of overboord laten vallen. Het viel mee ik moest ƒ 1,50 betalen voor een nieuwe borstel. Dat ging wel weer van mijn zakgeld af, en zoveel had ik nou ook weer niet mee. Dat weekeinde lagen we in Boppard, waar een heerlijk gewandeld hebben met de kok (dit was een jofele kok) we kwamen te laat aan boord en wij hoefden niets te verantwoorden, lekker gevoel was dat. Ik kocht toen ook mijn eerste souvenirs voor mijn ouders. Ze hebben ze nog steeds bewaard, ik kwam ze laatst tegen toen we mijn ouders naar een aanleunwoning verhuisden. Na twee jaar in Amsterdam noord te hebben gewoond ging de school verhuizen naar een gebouw aan de wal, een heuse school. Daar was inmiddels al een tijdje flink aan gebouwd, en het nieuwe schooljaar dat september 1967 begon moest het hele geval operationeel zijn. Het was dan wel een nieuwe school, maar eigenlijk veel te mooi en nieuw. Op de koningin Wilhelmina kon je ’s nachts nog wel een stiekem een sjekkie roken, op het voorschip, niemand die dan wat rook. Ik had de mazzel dat ik met nog een aantal andere jongens, de kleine slaapzaal mochten gebruiken. Een man of tien, dat was veel gezelliger. En via die slaapzaal, hadden we illegaal toegang tot het voordek, waar we dan ons eerder genoemde illegale sjekkie stookten. Op die nieuwe school waren we ook van onze afwasbakjes af. Niet van het afwassen, dat gebeurde wis en waarachtig nog steeds met de hand. Zij het wel in een grote gootsteen.of hoe ze zo’n ding noemen, nee geen vaatwasmachine. Die was niet bij de begroting opgenomen. Wel een aardappelschilmachine. Op de Wilhelmina moesten we met de halve klas elke ochtend een paar mud aardappels schillen. Dat was ook altijd wel leuk, dan stonden we in een kring in het midden stond een pan water, je kon er een kleuterklas in verzuipen, en de aardappels lagen in een grote cirkel voor onze voeten. Wij stonden dus staande te schillen, en plonsden elke geschilde aardappel in de pan, maar wel op zo’n manier, dat het schilvolk tegenover ons wel nat werd. Aan de overkant deden ze ook dapper hun best. En dan moest je weer bukken voor de volgende aardappel. Tegenwoordig zou dat 1
Kilometerraai Schip zonder voortstuwings motor. 3 Zo wordt op elk schip de kapitein genoemd door de bemanning. 2
10
niet meer mogen van de arbo dienst, maar toen wisten we niet beter. Maar goed op de nieuwe school was een schilmachine. Wij hoefden er alleen maar de pitten uit te halen, en dan niet met zoveel volk meer als vroeger, want die werden ingezet om schoon te maken. Jazeker, wij maakten daar alles zelf schoon. De dagindeling was als volgt: Opstaan en je eigen wassen en aankleden, en je eigen bed opmaken. Appèl, en dan werd gecontroleerd of je schoenen wel goed gepoetst waren en of je handen en nagels schoon waren. Dan werd er een half uurtje schoongemaakt. Ieder had een eigen taak, die wekelijks rouleerde. Daarna was het ontbijt. Na het ontbijt, werd er door de tafelzeuntjes afgewassen, de rest kon een sjekkie roken, en een luchtje happen. De klas in en halverwege de ochtend een pauze voor een sjekkie en een luchtje happen. Middagmaal, en weer de tafelzeuntje die de klos waren. Na de middagpauze, weer de klas in en uiteraard weer een pauze halverwege de middag. Na de middag hadden we ’s avonds de broodmaaltijd, met dank aan de tafelzeuntjes, en weer een luchthap pauze. Daarna was het vaak ’s avonds leren of zoals ik al gemeld heb 1 avond in de week zwemmen. Er bleef uiteraard tijd zat over om te recreëren of tv te kijken, of wat dan ook te doen. En nu moet u niet denken dat wij ons in de luchthap pauzes verveelden, want dan werden er repetities besproken, en andere flauwekul uitgehaald, eigenlijk kwamen we pauzes tekort. Zo ongeveer zag de dag eruit. Zo doende begonnen wij al met het verhuizen te helpen en het inrichten van de de nieuwe school. Zo waren wij bezig allemaal nieuwe bedden te plaatsen op de slaapzalen, en door de school heen diverse soorten meubilair te plaatsen, het verhuisbedrijf en de leveranciers hadden een makkie. Zo snel waren ze nog nooit uitgeladen geweest. Misschien was dit wel een oorzaak dat ik het eindexamen niet haalde, en misschien waren er wel andere oorzaken???? Ik denk het laatste, want ik zat nog wel eens niet op te letten, maar ander kattenkwaad uit te halen. Maar goed ik heb ook nog een schooljaar op dit nieuwe internaat mogen vertoeven en het jaar erop slaagde ik wel voor mijn examen, en toen ben ik aangenomen bij van Ommeren, een grote tankrederij waar ik in de vakanties al vakantie werk gedaan had.
11
Hoofdstuk 4. Van Ommeren en verder. Bij van Ommeren begon ik als lima III ( lichtmatroos 3), ik vond dat wel wat, lichtmatroos, maar op de vloot was het heel oneerbiedig: scheepsjongen ,ik vond dat ik niet in de tijd van Bontekoe leefde en ik volharde erin door te zeggen dat ik lichtmatroos !! was. Ik werd geplaatst op het sleepschip Brittannia, 2079 ton 99,98 meter lang en 11,98 meter breed, de diepgang weet ik niet meer maar die vult u zelf maar in. Dit schip werd gesleept door de MABI 15 waarbij mabi een afkorting is van : maatschappij binnenvaart, waar van Ommeren ook weer voor meer als 50 % in zat geloof ik. Het meest deden wij reizen van Antwerpen naar Gent. Laden in Antwerpen en dan over de Westerschelde naar Terneuzen, daar naar binnen schutten en over het kanaal naar Gent. Het ene weekeinde lagen we in Antwerpen en het andere in Gent. Ik moest de eerste keer aan boord komen in Gent. Dat was een hele reis. Na mijn indiensttreding werden wij van de westerlaan (waar het hoofdkantoor was) naar de Omnia gestuurd, deze lag (want het was een drijven havenkantoor, ik geloof dat het tegenwoordig ergens in het buitenland dienst doet als bordeel) in Rotterdam – zuid, ter hoogte van het NS station Rotterdam Zuid. Wij hadden bij indiensttreding een blauw boekje gekregen met vele wetenswaardigheden over van Ommeren. Hierin stonden alle adressen van de bijkantoren in Nederland alsmede ook in het buitenland. Ook stonden er reisgegevens in hoe men ergens moest komen, naar de BASF in Ludwigshafen in Duitsland bijvoorbeeld. Zo stond er ook in hoe ik naar de Shell in Gent moest reizen. Met de trein naar Antwerpen. Loop naar de pres. Rooseveltplaats en neem daar bus 55 naar de goede vrijdagmarkt in Gent. Op de goede vrijdagmarkt overstappen op stadslijn 9 en bij de Shell uitstappen. Rest lopen. Dat rest lopen dat waren de meest gehate regels uit dat boekje, soms stond er zelfs c.a. 45 minuten lopen. Ik dus naar Gent, dat boekje dat klopte heel goed, al moet u mij niet vangen op de lijn nummers want dit komt ergens diep uit mijn herinnering. Alleen stond er na Rest lopen niet bij welke richting er dan maar gekozen moest worden. Goed er was wel een portier bij de Shell, dus daar maar de weg gevraagd naar de Brittannia. Dat viel allemaal wel mee in afstand, al moet u wel bedenken dat ik daar met een koffer met kleren liep te zeulen. Maar goed tegen de middag was ik aan boord, het schip lag te lossen met stoom pompen. Voor mij iets onvoorstelbaars, want op de binnenvaartschool hadden wij hoofdzakelijk geleerd hoe men droge ladingschepen behandelt, maar geen tankschepen. In de vakantie had ik al wel wat ervaring opgedaan, maar dat was op een motorschip, dat gasolie vervoerde. Dit schip vervoerde crude en dat is ruwe olie, waar alles nog uitgehaald moest worden. Crude is meestal warm als het moeder aarde in Irak of Iran, of ergens anders verlaat. Als het dan in het koude Europa aankomt dan begint het te stollen. Daar heeft men het volgende op gevonden, men laat door de ladingtanks een stoomspiraal lopen, daar word dan hete stoom doorgevoerd en de lading wordt vanzelf warm. Wat ligt er dan meer voor de hand om de pompen dan ook maar op stoom te laten gaan. Dus lag de Brittannia onder stoom zoals dat heet, en was aan het lossen. Ik werd welkom aan boord geheten, en men wees mij de weg naar het vooronder. In het vooronder stond een tafel een stuk of 4 stoelen er omheen en een oliestook fornuis. 12
Er was ook een klein aanrecht, waar geen kraan doch een heuse ouderwetse waterpomp geplaatst was. Als het fornuis brandde, stond het de hele dag op stand 2. Nu was hij uit vanwege de veiligheidsvoorschriften. Tijdens laden, lossen en ontgassen is het gebruik van open vuur of licht ten strengste verboden. Ook stond er de hele dag een ketel water op de rand van het fornuis. Als we koffie wilden zetten dan werd de ketel naar het midden boven de vlam geplaatst en dan maar hopen dat het water een keer ging koken. Koffie zetten was trouwens geen sinecure anno 1968. Want gemalen koffie zoals nu werd er bijna niet verkocht. Dat betekende dat we dat zelf moesten malen. Hoor ik daar iemand zeggen, daar had je dan toch wel een elektrische koffiemolen voor, nou niet dus, er was wel elektra, maar dat was 24 volt, dus gelukkig wel moderne verlichting. Nee koffie werd gemalen in de ouderwetse wandkoffiemolen van een bekend merk, zo’n molen waar een glazen opvangbakje onder zat, ik bedoel zat want op de meest schepen was ie gesneuveld, maar inventief als men dan is knutselde men er zelf eentje in elkaar, van een leeg groente blikje. Deze werden dan wel wat groter, maar dat was dan alleen maar handiger. Nadat de koffie gemalen was, en het water kookte moest er nog koffie van gemaakt worden, dat ging heel simpel: men neme 1 glazen opvangbakje vol met vers gemalen koffie. Dit pleurt men zo in de koffiepot. Kokend water erop gieten en klaar is de koffie. Tijdens het in kopjes schenken, dient men wel een theezeefje tussen de schenktuit en het kopje te houden, daar men anders koffie heeft waar men op kan kauwen. Handig hè zo’n theezeefje voor de koffie? Maar goed dit even terzijde, in de hoek van het vooronder was een trapgat met u raad het al een trap naar beneden, naar onder de waterspiegel. Tenminste als het schip beladen was. Daar had men de slaapruimte van de (licht)matrozen. Eenvoudige kooien 2 X 2 stuks en een kast waar de kleding in opgeruimd kon worden. Vrij Spartaans dus, maar ik zou het niet hebben willen missen, toen wel, want toen dacht ik er anders over. Na het omkleden naar dek en je eigen melden bij de bootsman. Dat was moeilijk die allereerste keer want hij was niet te vinden, de eerste man die het schip aan het lossen was een Hongaar - die vertelde dat de staf in de kroeg zat. Dat was een kroegje op ongeveer 200 meter van het schip en heette:”Café de Ooievaar, bij Lieske”. Ik vol goede moed naar de kroeg, het was toch wel avontuurlijk, zo in de kroeg je werkgevers op te zoeken. De eerste die ik daar ontmoette was Lieske, mens wat was die lelijk, en daarbij ook nog zo scheel als wat; Als die huilde dan liepen de tranen over haar rug. Ik wist niet wie ik hebben moest, maar na een beetje heen en weer gevraag heb ik ze toch gevonden. De persoon die nog het meest nuchter was, dat was de stuurman. De schipper was ook aanwezig. Op de motorschepen was het kapitein en op de sleepschepen heette het gewoon schipper. Na een pilsje werd mij verteld van het werk dat er gebeuren moest. En dat ben ik toen maar gaan doen, en later meehelpen met leegmaken, en afkoppelen. Wij hadden daar een Hongaarse matroos aan boord, André heette hij, en hij sprak een eigen taaltje Nederlands. Zo moest ik de eerste keer meelopen om met hem de tanks op te meten, dat deed en ik geloof dat men dat nu ook nog wel doet, door het kijkpoortje. En dan las hij de standen op ik moest het noteren op een briefje. Akt en taktuk, vijf en nekentuk, zwei en nekentuk, hoenderd en drei, en daar moest ik dan maar weer de goede standen uitzien te halen. Op een avond komt André bij ons zegt:”Jij moet baai de skiepper komen,waant die heeft lekkere olieballetjes gebakken”. Wat bleek, de schipper had oliebollen gebakken. Als je tijdens een reis de grens bij Zelzate passeerde dan moest je ook altijd even langs het Belgische douane kantoor. Daar vertelde je de ambtenaar waar je vandaan kwam waar je 13
heen ging of je geladen dan wel leeg was,hoeveel gasolie er nog aan boord en de naam van de schipper. Ik ging dus aan de wal en ging richting douane kantoor. Daar aangekomen was er bijna niemand te vinden, op de kuisvrouw na, en die vertelde mij dat ik maar eens in de belendende kroeg er nevens moest gaan kijken. En ja hoor daar zaten ze, een heel rijtje douaniers, allen met een grote pils voor hun op de bar. Ik begon de eerste de beste die tegen kwam te vertellen waar wij vandaan kwamen, dat we leeg waren, de lengte en breedte van het schip, en de naam van de schipper, afijn het gehele ritueel. De man neemt een grote slok bier, kijkt mij aan en zegt: ik heb geen dienst gij moet bij den Jean zijn. Hij wees ergens naar achteren en daar moest ik het spelletje wie van de 12 spelen, en bij de tweede gok zat ik al goed. Ik vertelde weer het gehele verhaal en hij laat mij heel beleeft uit praten en zegt: dat moet ik even opschrijven, wil de gij dat nog even herhalen. Hij pakt een bierviltje en terwijl ik voor de derde keer mijn verhaal doe, schrijft hij de grenspassagepapieren op een bierviltje. Zo passeerde je in 1968 de grens van Nederland – België. Dit voorval speelde zich ’s avonds af, maar overdag werd er meer in de kroeg dan in het douanekantoor gehandeld. Ook wel leuk om te vertellen is dat ik dan met de zwierboom aan de wal werd gezet.een zwierboom is een lange ca. 9 à 10 meter paal die op het voor schip zijn bevestigd. De liggende paal is met een scharnierpunt aan een staande paal vastgemaakt. De staande ofwel verticale paal is niet zo lang maar max. 2 meter. En daar zat weer een schoordraad aan want anders zou de zwierboom overboord vallen door zijn lengte en gewicht.
Zwierboom zij aanzicht
Zwierboom bovenaanzicht
Op een keer, vlak voordat wij leeg waren moesten de matroos en ik naar de kroeg komen, kregen we eerst een pils van het huis en daarna mochten wij de helft van het inventaris naar boord sjouwen. Wij begrepen er niets van, 10 tafeltjes en 40 stoelen naar boord brengen, waar dat nou weer goed voor was ??? Nadat wij leeg waren werd het kantoor van de schipper verplaatst naar boord, dus konden we gaan varen. De volgende dag begreep ik waarom wij een lading tafeltjes en stoeltjes hadden, wij moesten die netjes schuren evt. afkrabben en daarna in de vernis zetten. Ja zo kan dat ook en op de terugweg kon het dan mooi drogen en 2 dagen later stond het hele spul te blinken bij Lieske, waar wij dan weer een pot bier kregen van het huis. En na deze pot bier moesten wij de andere helft van het meubilair weer meenemen om dat te vernissen. Hoezo misbruik van de baas zijn spullen?? Het mes sneed aan 2 kanten, wij sloegen een jaartje over met vernissen en je hield zo een aardig abonnement op de kroeg. Want verf kregen we in die jaren niet per bus, maar eigenlijk per kubieke meter. Er was nog nooit iemand geweest die het nodig vond om uit te rekenen wat er nu werkelijk aan verf en gerei nodig was, zoals tegenwoordig wel het geval is. Ik kan me nog herinneren dat we met een aantal scheepsjongens over waren en dan moesten we allerlei klussen doen aan de lege duwbakken die aan de “merode” geankerd lagen. Op een vrijdag zei er iemand van het haven kantoor jongens jullie gaan bak zoveel even schilderen. Hier staat de verf, en als die op is mogen jullie met weekend. Het was zoveel verf dat je de Karel Doorman er ruimschoots twee keer van in de lak had kunnen zetten, maar dat mocht de pret niet drukken. 14
Omdat wij niet alleen de verantwoording konden dragen werd er een stuurman mee gestuurd die er ook niet al te veel zin in had. Toen we aan boord van de bak waren gebracht met onze eigen privé spido en de verf aan dek stond, en wij de spido stonden na te kijken, werd er gezegd dat we vroeg met weekend zouden gaan, maar ik had daar een hard hoofd in gezien de hoeveelheid verf die wij meegekregen hadden. Toen de spido uit het zicht was werd er door de stuurman eerst een aantal bussen verf overboord gekieperd “Die hebben we toch niet nodig.” Werd er gezegd en aan het milieu werd toen al helemaal niet gedacht. Goed toen moesten wij de laad en los leiding verven. Zo knul sprak hij tot mij ga maar een een schone luiwagen opsnorren. Ik dacht eerst nog dat we gingen dekboenen zoals dat hoorde voordat je gaat verven, maar nee hij had andere plannen. Hij had zich al voorbereid door de bussen open te maken. “Zo nu krijg jij een cursus snelschilderen.” Zei hij. “Loop maar achter mij aan.” Het was de bedoeling dat hij “voorzichtig” de verf op de leiding goot en dat ik met mijn “reuzenkwast” (de luiwagen) de boel uitsmeerde. “Zo zijn we vandaag mooi vroeg thuis.” Zei hij. Inderdaad omstreeks het middaguur stond alles in de verf en van een afstand zag het er ook heel mooi uit, maar als je binnen een straal van 50 meter kwam dan was het al minder. Inderdaad gingen wij dus ook na de middag lekker vroeg naar huis. Naar ik later gehoord heb heeft deze stuurman er wel een douw voor gehad, want na twee weken was de verf nog steeds niet droog. Dat was dus het nadeel van zoveel ongecontroleerde verf aan boord. Op de Brittannia heb ik maar een half jaar gevaren daarna moest ik naar de motorschepen. Ik zou deze tijd op de Brittannia, niet hebben willen missen want hier was het schippersvak nog echt puur, met 4 of 5 sleepschepen te berg achter een grote sleepboot. Ik heb bij dit soort werkzaamheden ook nog gebritteld. Met 4 sleepschepen te daal, ik had het niet willen missen. En als we dan tijdens vliegende stroom op de westerschelde de haven van Hansweert in moesten dan was het all hands in de stuurhut en met 4!! man stonden we dan op aanwijzing van de schipper aan het haspel te draaien als bezetene. Maar het ging altijd goed, al was het leven wel erg spartaans op de sleepschepen in vergelijk tot de motorschepen. Na de Brittannia werd ik overgeplaatst op de Isaria en daar zat op als kapitein Herman Joosten (later heeft hij tot aan zijn pensioen op de Henri Dunant gevaren als gezagvoerder) en in deze tijd ging het goed want deze man had tijd om de jongens het vak te leren. Wij werden dus een beetje opgevoed door de kapitein. Helaas Joosten ging naar de Libia een nieuwbouwschip, de eerste van een nieuwe serie, en wij kregen een afloskapitein die ik maar niet bij naam zal noemen omdat ik daar nu nog een gore smaak van in mijn mond krijg. Na een paar lullige conflicten werd ik van boord getrapt. Hij was niet zo bijdehand met zijn mond als ik, maar op het kantoor daar geloofde men toen altijd de kapitein, wij dekhengsten kregen geen tijd voor verweer, en werden zonder meer overgeplaatst. Nu ik het net heb gehad over het milieu, dat was inderdaad vroeger niet zo belangrijk. Wij hadden in Mannheim 1400 ton super benzine gelost en moesten leeg te berg naar Straatsburg, om daar gasolie te laden. Maar dan moet wel de restlading zijn verwijderd en het schip zijn ontgast. Dus toen moesten de leidingen afgetapt worden. Ga jij maar een paar grote wasketels halen zei men tegen mij. En met een slang werd hier in de leiding afgetapt en ik kon het zo over boord gooien. Ik denk dat ik in totaal tussen de 250 en 350 liter heb weg gegooid. En tijdens de vaart gingen we de boel ontgassen, dus kachels uit, en aan het milieu dacht toen niemand. Ik vroeg toen we aan de stuurman of dat geen kwaad kon, al die benzine in het water, en deze antwoordde:”Helemaal niet dat verdampt gelijk weer.” Als ik daar nu nog aan terug denk en niet alleen vanwege het milieu maar vanwege de torenhoge brandstofprijzen, van tegenwoordig. Ik had geluk ik kwam op de Ionia bij “Ome” Gerrit Kreuze. Het leuke van de ionia was dat deze veel reizen op de boven rijn deed en vaak ook bijzondere reizen, zoals de zijrivieren op naar Stuttgart of de main op naar Grosknotzenburg. 15
Ik begon daar als scheepsjongen, mijn scheepsjongenstijd begon wel gevaarlijk lang te duren, want andere collega’s waren inmiddels al matroos en ik nog niet, zal wel aan mijn bijdehandigheid gelegen hebben op de Isaria , bij Bertus Appeldoorn, zo nou is het er maar uit ook, de voorvallen zullen inmiddels wel verjaard zijn. Bij ome Gerrit was het wel hard werken, maar er werd wel het een en ander geleerd. Hij was de eerste kapitein waar ik tijdens het varen (na 18:00 uur) de gelegenheid kreeg om mijn matrozenlessen te maken. Dat vond ik nou niet zo leuk maar het moest wel gebeuren. Toen ik daar een tijdje aan boord zat kwam er zo’n figuur van het koninklijk onderwijsfonds v/d scheepvaart bij mij thuis en die vroeg mij naar mijn werkboekje, en waarom ik die niet invulde? Ik antwoordde dat ik dat flauwekul vond, maar zo waren we niet getrouwd vond hij, ik wist niet eens dat we getrouwd waren, maar dat deed niet ter zake. Ik diende dan toch maar eens aan de slag te gaan om een ingevuld werkboekje te krijgen. Dat heb ik toen maar gedaan, met als gevolg dat de eerste 2 jaar alles en alle reizen en werkzaamheden zijn verzonnen. Je zou het zo een plaats kunnen geven tussen de verzamelde sprookjes van de gebroeders Grimm. Voor mensen die het interessant vinden dit zijn enige overblijfsels van mij die herinneren aan mijn opleiding, en ik bewaar ze dan ook als heilige relikwieën. Met de Ionia voeren we veel van Straatburg naar Ludwigshafen met stookolie. Die was dan voor de kraftwerk mitte, bij de BASF. Dat is een fabriek die is ongeveer zo groot als heel Deventer, en toen werkten er plusminus 40.000 mensen. Deze mensen wilden met hun elektra dus niet afhankelijk zijn van de gemeente en hadden zelf een aantal centrales waaronder kraftwerk mitte, die gestookt werden met stookolie. En dat ging dag en nacht door. Niet alleen met ons schip, nee er voeren er wel een stuk of 6 onder contract. Vooral ‘s nachts was het spannend daar dan zag je de kleur van de rijn elk uur zo ongeveer veranderen, van naturel, tot diep aubergine rood. Van glazig groen tot royal bleu. En het gebeurde dan ook regelmatig dat we alarm kregen in de machinekamer, tijdens het lossen, omdat de koelwatertemperatuur te hoog was geworden. Dan zat de wierbak weer verstopt met een of ander smerig kleverig goedje. Wat ze daar niet meer nodig hadden en dus maar in de rivier pompten, weg is weg tenslotte. Op een van de eerste reizen naar Grosknotzenburg a/d main liepen mijn maatje en ik zei de gek, daar aan de wal zo maar een beetje rond te struinen, toen we op de afval plaats van een speelgoed fabriek terechtkwamen. Daar lag werkelijk van alles wat afgekeurd was: armloze barbie poppen, gedeukte speelgoed auto’s en nog veel meer, maar ook kubieke meters afgekeurde tennisballen. Deze hadden geen velletje maar het was kaal zwart rubber. FEEST. Allemachtig wat hebben we toen gegooid. Wasteilen vol hebben we meegenomen naar boord. Alleen deze balletjes lagen er al een tijdje. En als tennisballetjes een tijdje liggen dan gaan ze zwart afgeven, maar dat mocht de pret niet drukken. We hadden tenslotte water en zeep om onze handen schoon te maken. Hele gevechten als waren wij 17 de eeuwse koopvaarders, deden wij met de collega’s van andere schepen. En er was een keer dat de scheepsjongen (oja ik was inmiddels matroos geworden na het invullen van de sprookjesboeken.) een particulier scheepje begon te bekogelen, ik meen me te herinneren dat de schipper dingen zei die hem niet aanstonden. En wij maar dapper meegooien natuurlijk want dit had effect, de vrouw had nl. de witte lakens op de waslijn boven de luiken hangen, binnen de kortste keren waren de schone lakens gespikkeld, en wij hadden toch een schik. De schipper zwaaide nog vriendelijk met zijn vuist en zei dat we er nog van zouden horen. Dat klopte een tijdje later kregen we de rekening aan boord, of de daders die maar even wilde betalen.dat hebben we dan ook gedaan, maar we hebben er wel veel schik om gehad. Een ander voorval dat de was van de buren verpest werd, was op de neckar, met de sicilia. Het was op een zondag middag ergens in het gebergte en heel mooi weer. Wij waren op weg naar Stuttgart, met stookolie die we zelf moesten warmstoken. Maar op de neckar werd zondags na de middag niet meer geschut, en was het dus erg vroeg feierabend. 16
De matroos moest van mij de stoomketel leren en had daar mooi de tijd voor, op een door de weekse zondagmiddag. Wij lagen opzij van een vrachtschip waar de vrouw de was van buiten had hangen op het voorschip. De Clayton van ons die stond bij ons ook op het voorschip, maar dat kon allemaal niet fout. Die ouwe en ik zitten lekker achter op een pilsje te drinken en ons matroosje is plots verdwenen, maar daar sloegen wij geen acht op, die ging natuurlijk de stoomkraantjes controleren. Ja dat deed hij ook, maar opeens hoorden wij een geblaas van het dek komen als of er een stoomleiding lek was. Wat is dat nu weer zeiden wij tegen elkaar, en gingen toen maar even aan dek kijken. Wat bleek hij dacht, het is nu toch mooi rustig weer ik kan wel even roet blazen. Roet blazen deden we als er heel lang gestoomd was en de uitlaat van de stoomketel eventjes schoongemaakt moest worden. Er werd dus in volle glorie stoom door de uitlaat geblazen wat een lawaai en nog veel meer troep opleverde, met als gevolg dat de schone was van de buren echt helemaal naar zijn moer was. Want de roet dwarrelde loodrecht naar beneden, beide schepen onder de roet. Zoiets doet men altijd als de wind gunstig is, dat was ie dus niet deze keer. Wij hebben een schade formulier ingevuld en de verzekering van de rederij heeft alles keurig netjes geregeld. Maar terug naar de ionia, op een keer hadden wij een aantal reizen te doen van Speyer naar Ludwigshafen, elke dag een reis. Als wij geladen hadden ‘s middags dan waren we zo rond het eind van de middag klaar en kregen we de eerste uren geen papieren meer. Dus dan verhaalden wij het schip zo dat we aan de andere kant van de haven gingen liggen. En elke keer weer zagen we daar een fiets staan. Als die er morgen nog staat zei de bootsman dan is ie voor ons, dat is makkelijk met het boodschappen doen. En ja hoor de volgende dag stond die fiets er nog, niemand te zien en de fiets was foetsie. Die werd gelijk naar de machinekamer getransporteerd en over geschilderd zo dat hij voor een evt. eigenaar niet meer herkenbaar zou zijn. Ik zei nog als ie nou van iemand is of zo...... Dat was niet belangrijk zei de bootsman, in 40-45 hebben ze meer fietsen gejat dan jij en ik in ons leven zullen doen. De volgende dag waren we weer terug in Speyer en na het laden komt de havenmeester aan dek om de gebruikelijke papieren in te vullen. En daar begint de goede te vertellen wat hem gisteren was overkomen. De hele week was hij ipv met de auto nu met de fiets gekomen, en had hem daar en daar geparkeerd, de bootsman en ik werden wat witjes en kregen wat last van kriebelhoest en verlieten daarom de stuurhut. Ja u voelt hem al aankomen wij hadden de fiets van de haven meester gejat. Die ouwe gaf ons later op onze donder en zei dat wij hem de kastanjes niet uit het vuur moesten laten halen, want hij kon bijkans ook niet meer. Wij hebben nog tijden plezier gehad van deze fiets.
17
HOOFDSTUK 5 Tijdens een reis van Lingen naar Stuttgart hebben wij tijdens de bergvaart eens een jachtje opgepikt. Wij voeren toen te berg bij Dormagen en waren aan het dekboenen met opstaande kantjes, toen die ouwe, onze stuurman, Jan Koote, riep. Jan komt even later aan dek en zegt:”Dat jachtje dat vraagt om een lift,en die ouwe zegt dat we die maar moeten geven want die vent vaart levensgevaarlijk.” Die ouwe had er ook bij gezegd:”Jan zeg ze maar dat het flink laat kan worden vanavond want ik wil overmorgen in Mannheim zijn.”Wij naar dat bootje toe, wat een mens onterende toestanden waren dat ze hadden geen gas meer om het bootje warm te stoken, ze waren met 3 kinderen aan boord en hadden het dus koud, bar koud! Maar goed wij hebben eerst een lange draad gegeven en ze op sleeptouw genomen met de instructie dat het wel eens laat kon worden, maar dat maakte Heinz (zo heette hij bleek later) niets uit. Wij vroegen waar hij heen moest, want wij moesten hem wel op tijd los maken natuurlijk. “ Wir fahren nach Stuttgart.” Was het antwoord, Jan en mijn klep zakte open tot aan de bolder. “Jezus Jan, daar hebben we van de week nog wel plezier van.” En dat bleek. Toen we voor anker gingen, moest de draad ingekort worden en wij moesten er op toe zien dat ook de juiste verlichting getoond werd, toen ome Gerrit riep: “Jongens vraag eens even of ze een bakkie koffie of thee willen.” Dat was weer onze ouwe altijd en overal sociaal. Ja dat wilden ze wel, en toen moest dat hele spul bij ons aan boord komen. Nou toen hoorden we een verhaal waar we tranen van in de ogen kregen. Niet van het lachen eerder van het huilen. Hij had dat jachtje ergens in Hamburg gekocht en hij zou dat met een aan drank verslaafd maatje wel even in 3 dagen over de kanalen en de Rijn van Hamburg naar Stuttgart varen. Na twee dagen kwamen ze voor een sluis en de maat die wel kon varen was inmiddels laveloos, en hij wist niet wat te doen. Hij heeft ruim anderhalf uur rondjes gevaren voor de sluis want hij dorst niet aan te meren. Hoe die dat bootje dan wel voor de wal kreeg weet ik niet meer, maar hij is aan de wal gekomen. Hij heeft ten einde raad maar zijn vrouw opgebeld en laten komen met de kinderen, en zijn maatje heeft hij een rotschop en een fles bier gegeven. Hij was inmiddels al anderhalve week onderweg, dus van die drie dagen bleef niet veel meer over. Onze ouwe rekende hem voor dat we minstens nog wel een week nodig zouden hebben naar Stuttgart. Dat maakte allemaal niets uit als hij er maar heelhuids kwam, hij had al genoeg meegemaakt, de afgelopen dagen. Werken daar deed hij niet aan hij had een soort uitkering of zo. Wij hadden inmiddels een lekker bakkie thee gedronken, het was al laat, zo rond 23:30 want wij waren zo rond 23:00 uur voor anker gegaan. Wij leverden de thee en Heinz leverde uit de overgebleven drankvoorraad van zijn maatje de rum. Die werd in dank afgenomen. “Nu naar bed.” Zei die ouwe want morgen is het weer vroeg dag. Om vijf uur was het weer ankerop. Zo hebben we geprobeerd in Koblenz bij een bunkerstation een paar flessen gas te kopen, maar die hadden de goede niet dus moest Heinz nog maar een beetje in kou zitten pionieren.verder ging het wel goed tot aan de Neckar spitz daar hebben we hem op een kort kruisdraadje achter ons vast gemaakt. Die ouwe had Jan instructies gegeven hoe dat Heinz het moest doen in de sluis, want als je door een schip van 80 meter wordt getrokken kon er van alles misgaan. De orders waren duidelijk Jan zei tegen Heinz:”Nur der motor auf halbe starke hinteraus drehen lassen.” En Jan bleef in de eerste sluis erop toezien dat dit ook gebeurde. Zodat Heinz als een volwaardig gezagvoerder aan het haspel(tje) stond. Ik regelde in die tijd als matroos alles achterop, maar deze eerste sluis moest ik voorop en de scheepsjongen achterop. Perfect sluisje gevaren, en we kwamen inmiddels bij de volgende sluis en Captain iglo zou het zelf wel regelen, wij waren zo halverwege binnen, toen ik me daar een spektakel en een kabaal van dat bootje hoorde komen. Heinz huilen en in paniek aan dek en wat had hij in zijn hand??? De manoevreerhandle. Die was glorieus afgebroken. En ik rollebolde aan het dek van het lachen, want dit kon er ook nog wel bij. Anton de scheepsjongen (een Groninger crimineeltje) die ging als een speer naar Heinz en regelde alsnog dat er geen ongelukken gebeurden, en die ouwe van ons zei: “ wat een 18
klootvogel is die kerel met dat bootje, en we hebben pas de tweede sluis, en nog zo’n 16 sluizen te gaan”. Inmiddels was het avond en Anton had een nood reparatie uitgevoerd bij Heinz en dat moest gevierd worden, met de schier onuitputtelijke rumvoorraden van zijn jacht. Ik zei dat Heinz beter gas had kunnen kopen ipv rum maar dat was een verkeerde opmerking. Het was een mooie rustige nazomernacht de maan die fonkelde de sterren die twinkelden en wat kon ons nou gebeuren. Niks toch? Verkeerd gedacht. De volgende dag alles ging zijn gangetje de noodreparatie was goed gedaan door Anton, en voor we het wisten fonkelde de maan weer enz. Wij zaten nog aan een pilsje in de stuurhut, toen er plots een heldere klap weerklonk en gelijk daar achter een geweldig paniekerig rumoer en geschreeuw op het jacht, van Heinz. Weg sprookjesavond, we zaten weer midden in werkelijkheid. Er was in ieder geval geen bus gas ontploft. Een accu, ja die kunnen ook knallen. Dus geen verlichting meer bij der Heinz, dat was dus met een looplamp een ankerlichtje creëren bij hen aan boord. En voor Heinz vroeg onder de wol, al vroeg ik me af of dit wel verstandig was, hij had al drie kinderen. De oorzaak van de plof was onbekend, maar ja het bootje was eigenlijk wel heel goedkoop geweest in verhouding van wat de werkelijke prijs was. We waren bijna in Stuttgart, en Heinz was zo blij dat hij thuis was, dat de gehele bemanning bij hem thuis werd uitgenodigd. Deze invitatie namen we maar wat graag aan.hij diende de laatste sluis zelf te varen, maar dat was na zo’n gedegen opleiding geen probleem. Inmiddels hadden wij in Stuttgart de aflossing aan boord gekregen, ome Gerrit en Anton gingen naar huis, en Gerrit Heij kwam aan boord, en Jan werd dan de Kapitein. En zo ging dat in die dagen, die ene week voeren wij met zijn drieën. Wat wil je,als de stookolie 13 dagen in de kou in de tanks heeft gezeten, en zo dik is dat er een bout op bleef drijven. Dus, eerst moest er gestoomd worden, wij hadden geen clayton op de ionia, dus dat kon alleen maar met stoom van de wal. Maar goed wij waren toch bijtijds leeg en werden opgehaald door Heinz in zijn busje. Hij reed net zo onbenullig en gevaarlijk als dat hij met zijn bootje voer, wij hebben doodsangsten uitgestaan, aan de kant vluchtende fietsers en voetgangers, en zeer veel automobilisten die naar hun voorhoofdwezen, en een onverstoorbare Heinz die aan een stuk door bleef vertellen. En passant vertelde hij onder het rijden, dat de laatste sluis prima was gegaan, alleen zijn vrouw was overboord gevallen in de sluis, die zou met het trapje in de sluismuur omhoog maar met haar ene voet op het trapje en de andere aan boord en weinig durf om de stap te zetten ging het bootje steeds verder van de muur weg zodat zij met een elegante spagaat in de sluis donderde. Het was heel mooi om te zien zei Heinz. “Haar rokken bolden op en dat was zo’n mooi gezicht.” De kindertjes waren natuurlijk in alle staten, want die waanden zich al half wees. Maar ja naar Keulen gaan is niks men dient ook nog terug te keren. Na een hoop gelazer was moeder dan eindelijk op het droge. Maar van verkoop van de boot wilde hij niets weten. We hebben die avond spelletjes gedaan een biertje gedronken en zijn flatje bekeken. Hij was er beretrots op. Als je de naam van Neckermann alleen al fluisterde zou de hele tent leeg lopen, want hij had letterlijk alles op afbetaling en was er nog trots op ook. Tot zover het verhaal met Heinz. De volgende dag zijn we te daal gegaan. Wij hadden een spelletje bedacht; je liet je draadje op de bovenste bolder staan dus niet mee naar beneden verzetten, tijdens het af schutten. En bij het uitvaren moest je hem in een keer los gooien. Lukte dat niet dan was dat per gooi een pilsje voor de anderen.Ik ben tijdens die reis bijna failliet gegaan. Als wij op de bovenrijn voeren, leeg van Ludwigshafen naar Straatsburg bijvoorbeeld, dan was het altijd een sport om zo veel mogelijk snelheid te maken. En wij konden onze Stork Heschelman dan ook echt wel wat opvoeren. Toen hadden we nog langzaamlopende direct omkeerbare motoren, tegenwoordig is dat met die moderne schreeuwlelijken niet meer te doen, je komt nergens meer bij. Heeft u wel eens van een tornijzer gehoord ? Nee, nou dat komt dan mooi uit dan kan ik dat meteen even uitleggen. Een tornijzer is een stang van ruim 1 meter lang, en ongeveer 4 cm in doorsnee en in gewicht ongeveer 20 à 25 kilo zwaar, dat 19
is een tornijzer. Goed, wat deden wij daarmee? Nou heel simpel tornen. Maar nu weet u nog niet wat dat is. Tornen van een motor deden wij altijd als de motor een nacht of langere tijd stil had gestaan. Want mocht er dan overdag tijdens de vaart een scheurtje in de cilinder gekomen zijn, dan zou het koelwater in de cilinder kunnen druppelen. Zou je dan de volgende morgen de motor starten, dan vlogen de kleppen je om de oren, omdat lucht nu eenmaal samenpersbaar is en water nu eenmaal niet. Om te tornen werden aan de achterkant van de motor de decompressie kranen opengedraaid, en dan kon het tornen beginnen. Dan stak je het tornijzer in een van de gaten die voor dat doel in het vliegwiel waren gemaakt, en dan draaide je de motor een aantal slagen rond. Door de openstaande compressiekranen liep dan de lucht weg en evt. koelwater wat er niet hoorde kwam daardoor dan naar buiten. Was het inderdaad zo dat er dus water meekwam dan betekende dat, dat er niet gestart kon worden, maar dan moest er gerepareerd worden. Als laatste, dan werden de kraantjes gesloten en kon men de motor starten. Dat was het officiële gedeelte. Minder officieel werd hij ook gebruikt om te leggen, tijdens de vaart, op de brandstof stangetjes, zodat er een ietsepietsie meer diesel werd ingespoten, en u raadt het al: meer toeren, dus sneller !! Nu maakte deze motor 360 toeren/per min. Op de schroef, en als wij dan het tornijzer met een flinke klap plaatsten, dan werden het er wel 365 toeren/min. Dat was altijd Nog 1 à 1 ½ km per uur. En als je zes uur te varen hebt scheelt dat al gauw 1 ½ à 2 uur. Dus dat was het eerste verdiend. Maar je blokkeerde wel voor een deel de regulateur. Van uit de stuurhut kon je hem met de regulateur er wel van af gooien, maar dan moest je de regulateur in eens met een ruk naar boven halen, dan hoorde je even later een klap en dan lag het tornijzer op de plaat, en wist je: truc gelukt. Maar ging je wat langzaam vaart minderen omdat er een ander voorbij moest, er zijn er bij die altijd harder gaan, dan wilde de boel nog wel eens blokkeren, en moest deze of gene even een sprintje trekken de machinekamer in. Ook moest je niet vergeten het tornijzer uit het vliegwiel te halen, na het tornen. Want dan blokkeerde het tornijzer het starten van de motor, na eerst met een oerknal op de plaat tot stilstand te zijn gekomen.dan had je dus problemen. Wanneer je op stroom (de rivier dus) lag dan moest je voor het tornen een aanvang nam eerst de schroef uitschakelen, want de stroom was sterker dan jij met je tornijzer. Maar daar hadden wij het volgende op gevonden, dan trok je de schroef niet uit zijn werk, maar dan zette je eerst de schroefas- rem op de schroefas. Nu moet ik eerst even uitleggen dat als de schroef uit zijn werk werd gehaald, dan ging de schroef dus vrolijk draaien door de snelheid van het stromende water. En dat gaf altijd een hoop kabaal, vandaar de schroefasrem. De schroef stond dus vast en de decompressiekranen konden worden open gezet. Dan werd de schroefasrem langzaam losgedraaid en de motor tornde zichzelf op de kracht van de rivier, als hij ongeveer twee rondjes, dat was de standaard, gedraaid had was het klusje weer geklaard. Prachtige machines waren dat de Stork Heschelman, alleen erg smerig, maar dat kwam omdat ze zich aardig aan de bemanning aangepast hadden,ze lusten dan ook best een slokje. In dit geval een cocktail van smeerolie en gasolie. Elke avond als de kar voor de nacht, na een dag lang draaien werd weggezet, dan werden de in- en uitlaatkleppen en startkleppen ruim voorzien van voornoemd mengsel. Tijdens het draaien werden elke twee uur de kleppen gesmeerd, de vetpot op de schroefas nagekeken, en ergens een vetpotje 1 slag aangedraaid. Een perfecte machine maar wel erg smerig. Omdat deze motoren direct omkeerbaar waren hadden ze dus ook geen keerkoppeling. Maar omdat er ook de pomp aan dek mee aangedreven werd, moest je dus wel de schroef uit kunnen zetten. Dat was een soort koppeling, die je in en uit kon schakelen. Dat was de achterzijde van de motor, aan de voorzijde van de motor was ook zo’n koppeling, die was dus om de pomp in - of uit te schakelen. Zonder computers hebben ze er wel erg goed over nagedacht. Maar kom laat ik niet al te technisch worden. Een tankschip lossen of laden dat zijn ook kunstjes die je moet leren. Ik moest als matroos mijn eerste keer de Ionia lossen bij Bayer in Leverkusen. Ik was al zo vaak meegelopen dat Jan Koote de stuurman zei dat ik dat dan maar eens moest doen. Nou dan is het ’s avonds laat en de boy’s gaan te kooi en ik moest het maar zien te rooien. 20
Ik had nog laatste instructies gekregen, van denk erom dat tank 9 de laatste tank is, en wij willen niet geroepen worden voordat alles eruit is. Als er wallen tussen de spanten liggen dan moet je maar stoppen en een uurtje gaan na stomen. Maar alles zat mee dus waren wij na een uurtje of 6 schoon leeg, dacht ik. Toen ik de hele club uit hun kooi gehaald had, kreeg ik de kritiek, van: wat heb je er lang over gedaan, wij zouden hem in 2 uur minder hebben gelost, er zit nog teveel restlading in, en meer van dit soort kritiek. Dat moet je in het begin niet al te zwaar opvatten omdat de hele club je probeert boven op de kast te plaatsen. En als je maar genoeg commentaar levert dan stoppen ze vanzelf wel. In die tijd moesten wij een week lang elke dag een reis maken in Straatsburg een reis van een kilometer of 7 door Straatburg heen, een sluis door en dan de bocht door dan was je er. Bij de centrale van Straatsburg. Bij het leeg maken kwamen de taalproblemen pas echt boven de waterspiegel uit. Want hoe zeg je nu open of dicht op z’n Frans. Want met het laatste beetje uit de tank moet je de leiding leeg drukken, dan pompte je geen of weinig vloeistof uit de tank en liet je aan de wal de afsluiter dicht draaien om druk op te bouwen. Je schreeuwde de eerste keer dicht of Zu (in het Duits). Maar in het Frans hadden wij dit nog niet bij de hand gehad. Maar wij hadden een kiene motordrijver aan boord, en die had op een deksel van een jampotje de termen oevrir (open) en fermez (sluiten) zien staan dus het taalprobleem was daarmee opgelost. Zo hadden we meer van dat soort taal problemen, ooit was er in België een monteur aan boord, en die werd geassisteerd door ons. De goede man vroeg aan ons allerlei gereedschap, wat wij allemaal konden vinden. Tot dat hij vraagt om een toernevist, waar wij nog nooit van hadden gehoord. Na wat heen en weer gebaar tegen hem dat wij dat niet begrepen, u moet weten dat hij op een hopeloze manier in de motor was verweven, en daarom liet hij ons dat gereedschap aangeven, werd hij een beetje boos. “Allez godvernonde, den deze motte kik hebben”. Ja hoor en hij pakte een …………………. ………Schroevendraaier !!! Zo hadden we nog wel meer van soort dingen, mij werd eens gevraagd hoeveel mazout (spreek uit mazoet) we aan boord hadden ? Ik had nog nooit van mazout gehoord, laat staan dat ik wist dat we dat aan boord hadden. “Awel zunne die masjien die loopt toch ergens op “. Ja toen had ik hem in de gaten mazout was diesel. Als ze het aan de wal over een laadslang hadden noemden ze die gewoon: den darm. Awel zunne u kunt den darm los maken. Het is een mooi land dat België, wij kwamen eens met de Boeran, in Antwerpen om te laden. Wij moesten propyleen laden, ja een vloeibaar gas, ik neem nu even sprongetje naar de gasschepen waar ik op heb gevaren. En alvorens men gas gaat laden, of anderszins een vloeistof die geen elektriciteit geleid, dan moet men voor alles een aardkabel aansluiten. Ik krijg de kabel aan boord en wil hem bevestigen op de daarvoor bestemde aardplaten, toen ik bemerkte dat er een breuk in de kabel zat en dus veiligheid niet gewaarborgd was. En omdat ik dan alle papieren moet tekenen, en dus ook de volle verantwoording had, accepteerde ik deze kabel niet. “Ach hij zit er toch maar aan voor het gezicht”. Sprak de man op steiger. “Hij zit er helemaal niet aan voor het gezicht, maar voor de veiligheid”. Zei ik. “Dan word er niet geladen”. Sprak de steigerman. Toen moest ik hem duidelijk maken dat ik een kabel wenste die niet stuk was, want ik wilde ook helemaal niet laden zolang de veiligheidsvoorschriften niet naGeleefd werden. Het kwam hierop neer dat de man geen nieuwe kabel beschikbaar wenste te stellen, “ er word niet geladen”. Zei hij telkens. Hij begreep niet dat ik daar niet aan meewerkte. Ik heb toen de kapitein uit zijn bed gehaald, en die heeft contact met de walkapitein in Rotterdam opgenomen, en drie uur later was er opeens wel een goede aardkabel.
21
HOOFDSTUK 6 Maar goed ik loop op sommige gebeurtenissen voorruit. Ik voer toen nog op de Ionia,waar we toen ook nog oude kledingstukken aan boord kregen als poetslappen. Meestal waren deze verscheurd in handzame lappen, of gewoon om hergebruik als kledingstuk te voorkomen. Maar deze keer was dat niet het geval, ze kwamen als echte jurkjes e.d. aan boord. Het een en ander ontaarde natuurlijk in een verkleed partij, waar de volgende foto van getuigt.
In die dagen, wij voeren toen veel in Straatburg en omgeving, hadden we ook veel goedkope champagne aan boord i.p.v. een pilsje dronken we dan een flesje schuimwijn. Deze prut koste toen eigenlijk niets, ik geloof omgerekend ƒ 2,00 per fles. Op een gegeven moment hadden we er zo veel van aanboord dat wij de flessen als wapen gingen zien. Flink schudden en dan maar richten op elkaar, dat er geen ongelukken zijn gebeurd, verbaasd me trouwens nog steeds, want het was een complete guerrilla oorlog, prachtig. Op een dag kwam ik eens thuis van boord om van een vrije week te genieten, en daar was hij dan……. De oproep voor militaire dienst. Ik moest in de wapenrok, het land en de koningin gaan dienen, voor het geval dat er misschien wel eens russen zouden kunnen komen met kwade bedoelingen. Ik was van de lichting 71-3 .Het was in de dagen van de koude oorlog, dus daar moet je niet te min over denken. Maar goed tijdens de keuring was mij gevraagd bij welk onderdeel ik wilde komen. Dat was heel simpel, bij de genie, afd. vaartuigendienst natuurlijk. Aangezien dit ook voor doorgewinterde militairen logisch is werd ik ingedeeld bij de zandhazen van de infanterie in Veldhoven. Ik zou daar zelfs een litle tankje leren besturen. Maar daar kwam het allemaal niet van. Eerst kregen we de kleding van de fourier uitgereikt, die keek je eens van een afstand aan en schatte dan de maat die je had. Hij had er we kijk op, je had altijd kleding die je paste, want hij had maar twee maten, groot en te groot. Ik viel in de laatste categorie. Het uniform paste perfect, een postzak had waarschijnlijk modieuzer geweest, maar we mochten geen commentaar leveren. Voordat ik me bij mijn commandant kon beklagen over de plaatsing, dat ik liever toch naar de vaartuigendienst wilde, omdat dan mijn diensttijd mee zou tellen als vaartijd. Want in die tijd deed ik nog wel aan een schriftelijke cursus, motordrijver. Eer dat ik audiëntie aan had kunnen vragen bij de commandant, werd ik al ontboden bij hem. Hoe kan dat nou, dacht ik, ik heb me toch netjes aan de regels gehouden en nergens tegen verzet, ook niet tegen de kapper. Het werd al snel duidelijk. Omdat ik een zeer voortvarende moeder heb had die ’s ochtends op het moment dat ik in de trein zat de commandant van het kamp gebeld en hem op haar wijze duidelijk gemaakt dat ik bij de vaartuigen dienst behoorde en niet bij die zandhazen daar. Op het moment dat ik hoorde dat ik bij de commandant moest komen, was ik net in gesprek met de kamparts. Niet omdat wederom gekeurd moest worden, maar omdat ik wat onhandig had gedaan met een rijkszakmesje. Hetgeen resulteerde in 3 hechtingen in mijn vinger. Deze commandant was een zeer schappelijke vaderfiguur, en hij vertelde mij dan ook dat er dienst zo af en toe wel eens iets fout ging. En dat ik zeker op zeer korte termijn overgeplaatst zou worden naar Vught. Dat gebeurde dus ook, twee dagen later werd ik verhuisd, met een jeep werd ik naar Vught gebracht. Ik kwam daar een aantal kameraden van school en van de 22
vloot tegen. Dat was natuurlijk weer van ouwe jongens krentenbrood. Heerlijk weer die sterke verhalen van vroeger, bij die geitenbreiers van de wal die bij ons geplaatst waren. Maar goed ik was dus eindelijk bij mijn onderdeel, en kon dus met enkele dagen vertraging toch meedoen met de gevechtsopleiding. Dat duurde twee maanden. Daarna kregen we een vaaropleiding. Die duurde een maand, en was dus eigenlijk voor de jongens van de gestampte pot een makkie, maar niet voor de meubelmaker, chauffeur en alle andere artiesten die wij in ons peloton hadden. Wij verhuisden weer eens van kazerne en na deze maand werden we voorgoed ingedeeld, wij mochten wederom aangeven waar we het liefste terecht zouden komen. Wij konden kiezen uit diverse bestemmingen waar de vaartuigendienst te maken had met marechaussee. Deze werden dan door ons onderdeel gevaren naar waar zij heen wilden. Je kon bijvoorbeeld kiezen voor Zevenaar, daar werd op de Rijn paspoortcontrole gehouden. Ik wilde graag naar Amsterdam, daar woonde ik tenslotte in de buurt, en Amsterdam kende ik ook al aardig. Dat gebeurde wonderwel in een keer. Met nog een paar maten gingen wij dus op weg naar Amsterdam, waar we met open armen ontvangen werden. Wij kwamen terecht aan de oostelijke handelskade waar een post was van de marechaussee, er was daar omgerekend voor elke soldaat een meerdere. Eten moesten wij op de brigade, we keken onze ogen uit, in de kazerne moesten wij in de rij staan voor het eten, hier moesten wij aan tafel plaatsnemen, na eerst elke dag uitgebreid te hebben geborreld, en werden wij bediend door een mess bediende. Het leven zag er plots een stuk aangenamer uit. ’s Avonds konden wij ook op de brigade eten maar dat deden wij niet want de ene avond moesten we varen en de andere dag waren we vrij. We waren met drie rijksvaartuigen, en met vijf soldaatjes annex matrozen. De twee grootste voeren wisselend de diensten van ’s morgens acht uur tot ’s middags twee uur en van ’s middags twee uur tot ’s avonds tien uur. Het derde bootje lag er voor reserve en daar zat maar 1 soldaat op, ondergetekende, die kon daar mooi dat bootje onderhouden, en tevens mocht ik daar mijn tijd besteden voor het maken van mijn lessen motordrijver. Wij hadden daar een beste tijd, wij lagen met de bootjes op c.a. 1 km afstand van de brigade. Ook hadden wij daar een heus koffiehuis voor de steiger staan, waar de havenwerkers overdag hun boterhammetje aten en een kop koffie dronken. En af en toe ook een potje bier dronken. Nu was het zo dat wij wel tv wilden kijken maar dat er daar geen voorzieningen voor waren, evenals voor het douchen, wassen ging prima aan boord maar er was geen douche. Dat deden wij evenals tv kijken op de brigade, maar dan moest er wel eentje de wacht houden, want we mochten niet allemaal tegelijk weg. Dat was natuurlijk niet erg gezellig, dus werd er in Amsterdam ergens in een tweedehands winkeltje een oude tv op de kop getikt. Wij hadden met de eigenaar van het broodjeshuis de afspraak dat we bij hem een stekker voor de stroomvoorziening mochten plaatsen tegen een geringe vergoeding onzerzijds. Dat was makkelijker gezegd dan gedaan want er moest nog een obstakel voor ontweken worden en dat obstakel was de naastgelegen spoorbaan. Maar goed wij legden heel simpel een verlengsnoertje onder rails door, maar wel zo dat het niet mocht opvallen, want anders hadden we een probleem met de NS. Een ander probleem was dat de stroomvoorziening niet vergeten mocht worden als er gevaren diende te worden. Dan werd de TV afgekoppeld en het laatste stukje snoer in het botenhuis opgehangen. Staan wij daar de collega’s uit te zwaaien voor een lange en barre tocht over het IJ, ze varen weg, en opeens zien wij dat het snoertje strak gaat staan en een grote klap en daar lag ons kapitaal op de grond van rijksvaartuig 12 wij vreesden het ergste maar er was gelukkig niets aan de hand. Alleen een paar bleke marechaussees aan boord en een boze schipper, maar dat mocht de pret niet drukken. De TV’s uit die tijd blonken nog uit door kwaliteit, ’s avonds keken wij gewoon weer het journaal. Inmiddels was er al een tijdje een tweede net. Dat wilden wij ook, maar onze TV kon dat niet aan. Nu waren er kastjes die kon je boven op de TV zetten en dan nog een paar magische handgrepen en dan had je Nederland 2, uiteraard hadden wij ook een antenne op het botenhuis bevestigd, en daar moest dan een Nederland 2 antenne bijkomen. Die kon je natuurlijk duur kopen, maar dat deden wij niet, wij bakten van een paar houtjes en wat ijzerdraad zelf een antenne, en die werkte ook nog!!!! Simpele 23
handgrepen, die wij nu in het internet tijdperk niet voor kunnen stellen, het was prachtig dat gepionier. Op een dag zaten we bij ome Japie een biertje te drinken en wat van onze wedde verdween in de gokkast, toen ome Japie zei dat ie baalde. Wij wilden wel eens weten waarvan hij dan wel baalde. Dat was gauw genoeg uitgelegd. Om vijf uur ’s middags ging zijn keet dicht en kwam er een schoonmaker, en juist deze schoonmaker was ziek geworden. Voor die schoonmaker was dat niet zo fijn, want ome Japie vertelde dat hij nog wel enkele weken ziek zou zijn. Voor ons was dat anders want mijn maatje en ik boden gelijk onze diensten aan. Wat moet je ermee verdienen zei ome Japie. Een kist bier per dag dat leek ons redelijk, en ome Japie ook, achteraf bleek dat hij nog nooit zulke goedkope schoonmakers had gehad. Maar dat mocht de pret niet drukken. Na de nodige instructies gingen hij en zijn vrouw naar huis, en wij aan de slag. Die keet die blonk dat het een lieve lust was, en wij hadden ’s avonds en lekker potje bier, voor weinig. Eten deden we aan boord en niet op de brigade zo dat niemand er weet van had. En elke dag kwam er weer een kistje bier bij in het botenhuis.tot op een dag onze adjudant last kreeg van een helder ogenblik. Hij vond dat hij wel wat frisse lucht kon gebruiken en moest en zou geheel onverwacht uiteraard meevaren met een van onze patrouille vaartuigen. De twee schippers waren gewend aan de stapel bier die we verzameld hadden in de loop der tijd. Want we waren inmiddels al een week of vier bezig, reken maar uit 5 kratten per week, die we niet zo snel op konden maken als we ze verdienden. De goede man keek zijn ogen uit, dat had hij nog nooit beleefd. Op de kop van de oostelijke handelskade stonden de voorraden van heineken en amstel opgestapeld en wel huizenhoog. Toen hij dus onze voorraad zag vroeg hij zich af of dat wij ook een opslag hadden voor Heineken en Amstel. Ons antwoord daarop was uiteraard negatief en wij moesten bekennen dat dit voor ons een soort noodrantsoen was. Maar daar ging hij niet mee akkoord, noodrantsoenen worden door het leger verstrekt zei hij en niet door de kroeg. Hij begreep dat wij er wat bij beunhaasden, maar dit kon niet. Zo doende hebben wij in goed overleg met ome Japie de voorraad maar ingeruild, tot acceptabel niveau, voor contant geld.
Die adjudant was trouwens ook een mooie hoor. Want als wij gingen eten tussen de middag dan was het om elf uur al pubtime in de messroom, en wij waren daar dan meestal wel op tijd. Om dan zogenaamd nog wat te regelen, een vrij vervoertje een waterboot voor drinkwater, een potje verf of wat we maar konden bedenken. Komen wij daar een keer die brigade binnen bleek het hele spul al tijdens de koffie aan de cognac te zijn gegaan omdat er thuis voor ons althans, een of ander onduidelijk familielid jarig was. Ze zaten zich daar grandioos te vervelen met een fles vieux en een stapeltje papier, waar ze vliegtuigjes van bouwden. De hele gang lag bezaaid. Tegelijk met ons stapt de brigadecomediant of was het brigade commandant, mee de gang op, deze loopt donkerrood aan en stapt het kantoor van onze leiding binnen. Hij vraagt daar of het niet wat minder kan want de gehele gang ligt bezaaid met papieren vliegtuigjes. Onze walmachinist kijkt hem kleine oogjes aan en zegt terwijl hij dapper een vliegtuigje aan het vouwen was: het zal niet meer gebeuren commandant ik stuur er gelijk een verkenningsvliegtuig op af, en hij gaf het vliegtuigje de ruimte. De brigade commandant liep nog donker roder aan, wat mij de opmerking deed maken van: een gulden als hij op groen springt. Gelukkig hoorde hij dat niet en toen vond de man het maar verstandiger om te vertrekken, want er was die dag geen goed garen mee te spinnen. 24
In die tijd controleerden wij niet alleen met de bootjes met aan boord de marechaussee, maar als er een TOR line schip moest binnenkomen, dan werden de heren marechaussees met de taxi naar IJmuiden gebracht (op kosten van de rederij) en in de sluis gingen zij aan boord. Daar aangekomen werden de stewardessen ingezet om iedere passagier een kaartje te geven. En bij het van boord gaan moest men dan dat kaartje weer inleveren. Kon men zo’n kaartje niet overleggen dan werd er extra gecontroleerd bij het ontschepen, men kon gewoon vergeten zijn zo’n kaartje te halen of men had er een reden voor. Maar mislopen kon je het niet want het werd tig keren omgeroepen over het hele schip. Tijdens dat de dames de kaartjes uitdeelden, werd er door de heren marechaussees heerlijk gedineerd (op kosten van de rederij.) Wij mochten ook wel eens mee, ook naar het vertrek de dag daarop was altijd wel leuk. Tijdens het ontschepen hebben we een keer mee gemaakt dat er een Zweedse dame nogal onbekwaam, tegen de dienstdoende douane ambtenaar zegt: i am smuggling hasch !!! Aha zegt die ambtenaar en begint ijverig haar handbagage te doorzoeken, en tijdens dat doorzoeken komt haar vriendin opdagen. Deze was geheel nuchter en schaamde zich dood. Ze smokkelt helemaal geen hash ze heeft alleen teveel gedronken. Ja dat zagen wij ook zo wel ze donderde om de haverklap om. Maar goed de ambtenaar kon niets vinden en zei tegen mij dan moet ze eigenlijk gevisiteerd worden. Ik bood gelijk aan omdat even te doen, want ze was wel dronken, maar wel verschrikkelijk aantrekkelijk. Helemaal niet zei de ambtenaar, daar moet een VISITEUSE van Schiphol voor komen. Ach man zeiden wij dat mens smokkelt helemaal niets, je kan hooguit invoerrechten vragen voor het alcohol percentage in haar bloed, want dat is wel erg hoog. Maar goed deze dame was gewoon op zijn Zweeds de boel aan het stangen en dat lukte bij deze douanebeambte dan ook prima. Na dat de gehele boel was ontscheept, gingen wij met het busje weer naar de brigade. Terwijl we langs de bushalte rijden, wij reden achter de coenhaven, staan de twee Zweedse dames daar te wachten.,bij een bushalte. Omdat we toch wel meelij hadden met de nuchtere huilende dame, zijn we maar gestopt. Ook omdat wij wisten dat de laatste bus daar niet meer kwam. De dames hebben we ingeladen en de nuchtere had een adres van ergens in Amsterdam, en daar hebben wij ze toen heengebracht. Het zal uw eigen dochter maar zijn ergens in den vreemde met een nuchtere vriendin. Dan ben je al gauw de draad kwijt. Maar tijdens het rijden trok ze wel de pet van de chauffeur over zijn oren, wij moesten wel lachen, maar dat verging ons snel toen we zagen dat we een afzwaaier maakten, in de richting van een dikke boom. Maar gelukkig is alles goed afgelopen en hebben we de dames op het goede adres gebracht, waar we van de nuchtere nog een lekker stuk chocolade kregen voor bij de koffie. Het was ook altijd weer leuk als in de vakanties deze autoboten geladen werden. Dan kwamen de gezinnetjes in grote getale op het schip af en als laatste hindernis moesten ze de pascontrole nog nemen. Ja, sorry meneer, maar dat paspoort is niet geldig. En waarom dan wel niet, ik heb hem vanmiddag opgehaald op het gemeentehuis, ze zijn zogezegd nog warm. Ja, maar hij is niet geldig. En na zo’n tijdje heen en weer gebakkelei werd er dan duidelijk gemaakt dat we ze als nog wel even geldig konden maken. En hoe doet u dat dan? Wij doen niets, maar u. U hoeft alleen maar even een handtekening te zetten, maar dat had al op het gemeentehuis gemoeten. Je zag de mensen dan opgelucht ademhalen, want ze dachten op zijn minst dat de vakantie niet door zou gaan. Dit hoorde bij de favoriete plagerijtjes van de grenscontrole.
Zo heb ik mijn diensttijd aangenaam vol gemaakt, tot dat de post Amsterdam werd opgeheven, en dat was twee weken voor dat wij afzwaaiden. Het kwam dan ook goed uit want de bootjes moesten wij inleveren in Hedel. Dus konden wij er mooi naar toe varen. 25
Een van onze schippers werd in Lobith gestationeerd, en had tegelijk met dienstmateriaal nog wat prive spullen te vervoeren. Dat hebben wij daar toen maar afgeleverd en de volgende dag zijn wij verder gevaren naar Hedel. En daar heb ik mijn groot verlofpas opgehaald en kon afzwaaien.
26
HOOFDSTUK 7 Weer terug bij van Ommeren. Na mijn diensttijd ben ik weer terug gekomen bij mijn oude rederij. Omdat ik maar matroos was toen ik in dienst ging – de meeste waren al motordrijver – werd ik uitgenodigd om deel te nemen aan de cursus motordrijver. Deze werd gehouden op de Omnia, ons drijvend hotel, motorenwerkplaats, kantine (tegenwoordig heet zoiets bedrijfsrestaurant), magazijn, enz enz. vandaar de naam Omnia, het Latijn voor alles. De scheepsnamen waren ook bijna allemaal in het Latijn, de schepen waren genoemd naar steden en wateren. Ik heb b.v. al genoemd Brittannia, naar Groot Britannië, Borrussia, naar de Duitse deelstaat Pruisen, Isaria, naar de rivier de Isar. En zo kunnen we nog wel een tijdje doorgaan. De sleepboten en de duwboten werden naar vogels genoemd. Wel met enige fantasie trouwens, want we hadden als sleepboot de trekvogel, wat bij het personeel soms ranzige opmerkingen onlokte, en als er iemand was die naar de trekvogel toe moest werd er ook nog wel eens lacherig over gedaan. En dan maakte diegene dan soms een bevredigende beweging en fladderde met zijn armen, die ging dan naar de trekvogel. Maar we hadden ook sleepboten die waren genoemd naar de maatschappij intritas, en daar hadden we dan de intritas I, II, III, van. Later kwamen de duwboten en die werden ook naar vogels genoemd. We hadden een stormvogel en later de watervogel, dat waren tenminste nog redelijke namen, want wij vonden dat als je op een schip of duwboot kwam dat die dan tenminste een fatsoenlijke naam moest hebben. Maar toen sloeg de fantasie toe. We kregen een duwvogel, ik heb tenminste nog nooit een vogeltje ergens achter zien duwen, zelfs niet achter een piepklein kruiwagentje. De watervogel dat kon er nog redelijk mee door, want het was toentertijd wel het vlaggenschip van, van Ommeren. Het was technisch gezien indertijd wel de beste duwboot op de Rijn. Maar Shakespeare zei het al: “what’s in a name”. Maar toen werd de waterhoen gebouwd, en dat was een heel klein duwbootje, die ontlokte aan de mond van de scheepsjongen van de watervogel, het volgende:” is dat nu de waterhoen, het lijkt meer op een verkracht kuikentje”. Dus het is maar wat u er in ziet, dit was even een kleine verhandeling over het hoe en waarom van scheepsnamen. Het fijne zullen we echter nooit te weten komen. Of er zouden lieden zijn die het wel weten, dan kunnen die van harte reageren. Zo kwam ik dus op de Omnia om te leren voor motordrijver. Ik was daar niet aleen, er was ook mijn dienstmaatje uit Amsterdam, Ted v/d Bovenkamp. Maar er was ook een Pietje en die kende ik nog uit vroeger dagen, en nog een paar muiters, een mooi klasje ongeregeld dus. Wij gingen dan met een motoren leraar en met de O.D. ( Onderhouds Dienst.) mee. Want bij elke motordrijvers opleiding was er een schip van de baas de klos en moest de motor een revisie hebben, die werd dan door de O.D. uitgevoerd. En in geval van opleiding werd de klas er aan toegevoegd om ervaring op te doen. Nu hadden wij als scheepsjongen en matrozen al wel eens een enkele keer zo’n revisie meegemaakt, maar nu mochten wij hem zelf uitvoeren. Dat was uiteraard een smerige maar wel een leuke en leerzame klus. En zeg nou zelf wat kun je eigenlijk slopen aan een Stork Hesselman? Maar ook kregen we theorie zodat de O.D. in alle rust de revisie kon afronden, zonder het geouwehoer van de jongens van de opleiding. Nu wilde het geval dat we tijdens de theorie een film kregen te zien over brandbestrijding op tankers. Dat was op zich wel leerzaam maar, het geblus speelde zich af op een zeevarende en in onze ogen antieke tanker. Maar omdat het een ouderwetse filmprojector was werd de film ook ouderwets terug gespoeld. Maar achter in het zaaltje waar wij zaten stond een model van een liesen ankerlier. Aan boord bij ons hadden wij dezelfde liertjes maar alleen een maatje groter. Deze lier werkte in tegenstelling met de lieren aan boord op 220 volt, aan boord stond er een ouwe Deutz op te hakken. Dus tijdens het terug spoelen zeg ik tegen Pietje, “ zullen we even
27
een ankertje draaien?”. “Goed “, zegt Pietje en ik trek de eerste de beste stekker uit het stopcontact en druk die van de Liesen lier erin. Tegelijk hoor ik de filmprojector stoppen en ik denk: dat is de stekker van de projector en druk deze stekker er weer in. ,Want ik schrok me de kolere. Wat tot gevolg had dat de filmspoelen even stokten, er een van de twee gelijk stilstond maar de andere nog even een paar meter film ten beste gaf, die als een gordiaanse knoop op de grond terecht kwam en op het moment dat ik de stekker er werd deze knoop nog eens haarfijn aangetrokken, wat tot gevolg had dat de film zo ongeveer niet meer bruikbaar was. Dit alles speelde zich in enkele seconden af. En de heer Dijkstra die ons deze theorie gaf werd een beetje boos en sprak de legendarische woorden: “Het zullen Gijs en Pietje weer niet wezen. Het zijn ook altijd dezelfde die dit soort rampen veroorzaken”. Het liep gelukkig allemaal met een sisser af, alleen de film hield er een zwak stukje aan over. Een paar dagen later waren Pietje en ik wat al te vooruitstrevend, met de spido meegegaan naar een tankschip van de rederij, waarvan wij dachten dat deze een reparatie moest hebben. Laten de heren op het kantor van de Omnia daar nu anders over beschikken. Onze mentor werd wel ingelicht en wij werden ook ingelicht. Alleen Pietje en ik waren daar niet bij, wij waren zonder dat wij dat wisten onderweg naar de botlek om te laden. Maar goed er waren nog andere mogelijkheden, wij werden onderweg overgenomen door een bergvarend schip van onze rederij, en zodoende waren wij weer in de klas, al was het een uur of wat later. Er werd ons vriendelijk doch dringend verzocht niet zelf te denken, dat werd voor ons gedaan. Waar hadden wij dat toch meer gehoord, de laatste maanden. Als wij tussen de middag in het bedrijfsrestaurant gegeten hadden gingen we meestal even naar ons stamkroegje naast Rotterdam - zuid. Daar dronken we dan een paar biertjes, bij Rein, die deze kroeg runde. Vaak kwamen we dan flink naar de drank ruikend de klas binnen. Wat bij de leraar van ons de opmerking ontlokte van: “in Schiedam stoken ze het, maar hier kun je het ruiken”. Daarop zeiden wij dan iets in de trant van: “Ben je jaloers of zo?”. Maar daar werd hij niet warm of koud van. Deze man was een zeer begaafd amateur fotograaf. En hij maakte dan ook mooie plaatjes voor de firma. En op een dag had hij zijn Hasselblad meegenomen om een paar plaatjes te maken. Die hebben we later terug gezien, en dat waren zeer verdienstelijke dia’s geworden. Toen we met de watervogel een keer in Rotterdam kwamen, voer hij met de spido om ons heen, en maar driftig foto’s maken. Later herkende ik mijzelf op een vergroting, en deze foto werd toen veel gebruikt in reclamemateriaal. Het streelde wel mijn ego. We hebben Dijkstra niet alleen gepest, maar we hebben ook veel gelachen met de man. Terwijl we er ook nog het een en ander van opstaken. In die tijd waren er ook schepen van de baas die verkocht werden, en dan werden ze opgelegd aan de strekdam. Aangezien er veel koper aanboord was werd er nog al eens wat gejat. Op de Omnia hadden we een magazijn waar we spullen in bewaring konden geven, zodat we niet met een heleboel troep in de trein hoefden te zitten, maar dan gewoon even ophalen en met de spido naar boord brengen. Er waren ook lieden die het dan ophaalden, omdat ze in Rotterdam of omgeving woonden. Er was er eentje bij die had een doosje afgegeven, en kwam dat ophalen. De dienstdoende man in het magazijn pakt het doosje, wat nog al zwaar was op en tegelijk dondert daar de bodem onderuit. Een grote godver, want hij kreeg de inhoud op zijn tenen, en tegelijk verbazing, want de inhoud waren koperen tankknevels. De man die het pakketje op kwam halen is op staande voet ontslagen, en hoefde niet meer terug te komen, en daar was hij dan nog mee gematst ook, want er werd geen aangifte gedaan vanwege diefstal. Dit soort dingen speelde zich af terwijl wij daar cursus hadden. Maar goed toen de opleiding ten einde liep mochten wij allemaal opgeven op wat voor soort schepen we graag wilden varen als motordrijver. Ik gaf op, dat ik graag op de nieuwbouwschepen of de duwboten wilde varen. Aan de hand daarvan werd er gekeken waar een ieder geplaatst werd. Mijn orders waren: naar de Apulia. En dat was me een oud barrel zeg, dat was precies zoals in dienst. Men draaide alles om. Ik had waarschijnlijk een oud barrel moeten vragen. Maar goed ik op weg richting Apulia. De kapitein had zijn vrouw aan boord. Nu had dit soort schepen maar 1 douche aan boord en die was achterop in
28
kapiteinswoning gesitueerd. En wij hadden van het kantoor (via de ondernemingsraad) recht gekregen om zeker 1 X per week te mogen douchen. De bijnaam van deze kapitein was: het renpaard. Hij had altijd haast. En op een zaterdag tijdens het lossen ergens in België, zeg ik tegen hem:”Ik ga even douchen aan de wal” want omdat zijn vrouw aan boord was mochten wij daar geen gebruik van maken. Dat gaat niet, zei hij, jij moet het schip lossen. Ik vertelde hem dat de matroos het lossen even overnam. Dat kon hij makkelijk doen want er was nog niets leeg te maken. Tegen de tijd dat ik terug zou zijn, was er nog niets aan de hand. De matroos had geen ervaring genoeg, daarom mocht hij het niet doen. Maar goed een hele discussie, ik mocht niet aan boord en ook niet aan de wal douchen. Ik zei nog dan ga ik wel douchen als we leeg zijn. Maar dat was helemaal fout, nee we gaan gelijk varen als we leeg zijn. Ook goed zei ik tegen hem wil jij dan even het lossen overnemen, dan kan ik mij even opfrissen. Dat was helemaal fout, want hij was nog van die generatie die zich niet met laden en lossen bemoeide. Dus ik heb de pompmotor gestopt en ben gaan douchen aan de wal. Een witheet renpaard achterlatend, die zelf de pompmotor weer gestart had en weer was gaan lossen. Hier hoor je meer over, zei hij later tegen mij, ik zei precies hetzelfde tegen hem. Nee dan Gerrit Kreuze van de Ionia, daarvan kreeg je op je donder als je niet regelmatig onder de douche stapte, en altijd mochten wij bij hem onder het gemalen water, wel of geen vrouw aan boord. De enige voorwaarde was wel dat de douche blinkend schoon moest worden achtergelaten, maar dat deed hij zelf want hij moest en zou als laatste douchen. Op de Apulia heb ik het maar 1 torn volgehouden, daarna heb ik overplaatsing aangevraagd en gekregen. Na de Apulia kreeg ik de Istria. Dat was een zelfde schip als de Apulia, even oud, maar met een veel leukere kapitein. Ik had het daar dan ook helemaal geschoten, we hadden een leuke ploeg aan boord. Daar werd er tenminste nog gewaardeerd als je eigen initiatief toonde. Hoe die ouwe heette dat weet ik niet meer, ik dacht Henk Verleun,maar het was een fijne man, het bijzondere aan hem was dat hij aan een oog blind was. Toen dat zo’n twee tornen goed ging moest ik ook hier weer afhuizen. Vrije week betekende: naar huis en kon je je spullen aan boord laten. Afhuizen betekende met vrije week met medeneming van alle spullen. Dat lukte niet altijd helemaal, maar daar hadden we goede oplossingen voor. Zoals de boel door de jongens af laten geven op en van de vaste bunkeradressen. Ik kreeg toen te horen dat ik naar de Waterhoen moest. Dat was tenminste iets, ik ging nu krijgen wat ik gevraagd had, een duwboot. Ik vond dat dat wel eens tijd werd na jarenlang met al het oude spul te hebben rondgesjouwd. Op de waterhoen heb ik een hele leuke tijd gehad. Ik kwam daar als motordrijver aan boord en zij voeren Rotterdam Essen. Met twee bakken. Dat liep al niet zo gek snel te berg. Maar als er een beetje water van boven kwam, dan was het helemaal hopeloos. Vooral in de nachtdiensten, die duurden dan wel heel erg lang. De ploegen bestonden normaal uit drie man maar uitgerekend mijn ploeg bestond uit Freek Roenhorst en ondergetekende. Dus wij kwamen zo af en toe een derde handje tekort. Maar tijden het varen hadden we daar geen last van. Want bij van Ommeren had iedere bak in die tijd nog een bakkenschipper. Die had dan de zorg voor zijn eigen bak, en had dus ook de taak te zorgen voor laden en lossen. Het waterhoentje liep voor geen meter als er een beetje water afkwam. Maar ja wat wil je ook dan had je 2 bakken met 3500 ton voor de kop en beneden stonden 2 X 500 wilde ezels, want pk’s kon je dat niet noemen. Het waren eigenlijk een soort experimentele motoren. Dan waren weer de zuigers stuk en dan was er weer dat. Het was daar altijd wel wat, en elke keer had de familie stork een ander verhaal. Op een keer toen er weer een aantal zuigers stuk waren, kregen we speciaal voor ons gemaakte zuigers, konden niet meer stuk vertelde de walmachinist. Dat klopt ook wel. Na een tijdje draaien een flink kabaal daar beneden en sb motor stond stil, met de zuiger door de zijkant naar buiten. Ze hebben er heel wat mee afgetobd, maar uiteindelijk is alles toch nog goed gekomen, ze leefden nog lang en gelukkig. Na een paar maanden werd ik overgeplaatst naar de watervogel. Dat was in die tijd vaartechnisch gezien een van de beste boten. Ik werd daar motordrijver aan boord. Voor begrippen in de 70’ er jaren, was dit een high tech duwboot. Wat en genot om daar mee te werken. De eerste machinist was Sipkes. Een beste kerel alleen in de loop der jaren een ietwat hardhorend geworden, door het vele lawaai wat hij beroepshalve aan moest horen. Wij hadden soms de indruk dat Sip de
29
kluit belazerde. Als het journaal aan stond en dan ook nog een loeihard, en je liet een papieren vijfje vallen dan keek hij niet op of om maar zei dan heel droog: je laat geld vallen. Maar als er gezegd werd: Sip je moet de bierlijst nog betalen, dan was hij niet thuis. Dat moest dan een aantal keren herhaald worden, voordat er betaald kon worden. Zei ook niet per ongeluk: klootzak, in een draaiende machinekamer, hij hoorde het!!! Met deze boot voeren we veel Rotterdam – Basel, met 4 bakken. Dat waren mooie reizen. Wij kwamen op een zondag in Basel aan, en de vrije ploeg die zou lekker met de motorvlet en begeleid door een kist bier naar het strandje aan de overkant van Birsfelden varen om daar lekker te kunnen zwemmen. Toen ze later weer aan boord waren bleek dat ze allen een boete hadden gekregen van de Duitse grenspolitie, omdat ze geen paspoort hadden. Wij lagen n.l. in het Zwitsers gedeelte en de heren voeren naar het Duitse gedeelte. Tijdens een andere reis op de bovenrijn, moesten eens te daal met 4 bakken, vanuit Spijer. Het was roet raven donker van de mist, het was ong. een uur ’s nachts toen we de haven uitvoeren, kopvoor. De loods was Heinz Ettel. We hadden toen een stuurman aan boord die werd opgeleid voor kapitein op de duwboten, Hans Eland. Ik kom met koffie in de stuurhut, dat was ook een taak van mij, en wij gingen op het gemakkie te daal met deze 4 bakken. Dit alles werd blind gevaren, alleen op de radar konden we wat zien. Tot op een gegeven moment, wij boven een bocht zaten waar midden in de rivier een schip voor anker lag. Dat gebeurde wel meer daar op de bovenrijn, want als het ineens mistig werd, dan zag je ook niets meer dus dan ging men voor anker, waar men op dat moment was. Die bleven varen hadden dan toch radar en konden alles haarfijn zien. Moeten wij daar aan sb of aan bb voorbij vraagt de loods? Waarop Rinus Kribbe de kapitein zegt: jij bent toch loods….. maar ga er toch maar aan sb voorbij. De binnenbocht dus. Hans die staat over sb bedieningspaneel mee te kijken en zegt opeens: volgens mij komen we niet meer vooruit. Die ouwe kijkt even op de radar en trekt alle drie de motoren op volaan achteruit, hij plukt gelijk Heinz uit de stuurstoel, en geeft gelijk groot alarm. Om de vrije ploeg wakker te maken. Op dat moment waren we al aan het rondvallen. De sb voorste bak was nl. op een zandbank gelopen, maar omdat alles heel langzaam ging hebben, wij daar niets van gevoeld. Hij liet er gelijk ook de achter ankers ondervallen en gaf groot alarm, om de vrij ploeg te waarschuwen. De bootsman en ik gingen als een speer naar beneden. De jongens binnen houden schreeuwde Willem Heere nog tegen mij. Ik ging ze aan bakboord binnen houden en hij aan sb. Toen ze dat begrepen hadden ging ik meteen op weg naar de machinekamer om daar stand-by te zijn voor de diverse pompen en hydrauliek. Terwijl ik in de ingang loop, knalt de kont van de boot in de stenen, en de koppeldraden van de bak braken af, en een van die draden sloeg in het dekhuis op de plek waar ik zo-even had gelopen. Naar boven kijkend heb ik: dank u geroepen en vloog verder de machinekamer in. De bakken schipper die wacht had was op het moment van alarm slaan meteen naar zijn bak gegaan en had zijn collega’s wakker gemaakt. Toen de koppeldraden waren gebroken gingen de bakken er op eigen houtje vandoor. En wij hingen in de achterankers, met de kont in de wal. De bootsman en ik hebben toen de ankers eruit gedraaid en zijn toen begonnen met nieuwe koppeldraden te pakken. Inmiddels waren de mannen van de Wasserschutzpolizei en Wasserbau en nog wat bobo’s aan boord gekomen. Ik weet nog niet waar die gasten in die korte tijd allemaal vandaan kwamen, maar er liepen er zat, en dat midden in de nacht, en allemaal hoge pieten. Wij zijn op een gegeven moment van wacht af gegaan en de andere ploeg heeft het werk overgenomen. Terwijl wij daar een lekker potje bier zitten te drinken zat Heinz daar als een ziek vogeltje in elkaar gedoken op de bank. Moed in praten hielp op dat moment niet meer, Heinz was ganz van slag. De volgende dag lagen we in de haven van Mundenheim en daar heeft een duiker de schade opgenomen, aan de schroeven en roeren. Schade: geen noemenswaardige. Dus reis vervolgen. Er waren geen persoonlijke ongelukken gebeurd, dus alles is gelukkig goed afgelopen. Na een vrije torn, twee weken later voeren we weer op hetzelfde stuk op de bovenrijn. Heinz was wederom onze loods, alleen voeren we nu te berg. De andere ploeg had dienst gehad en wij zouden de dienst overnemen. Het was al pikke donker. Nou moet u weten dat de stuurhut van de watervogel op ėėn grote hydraulische kolom stond. De stuurhut stond tijdens de vaart altijd bovenin, en als hij zakte, dan rolde de trap over het roefdek, tot hij plat lag. Dus…. De trap lag gewoon los op het roefdek.
30
En om elkaar wel eens aan het schrikken te maken werd de trap opgetild en lieten we deze met een tering gang op dek vallen, en dan stond het hele zooitje daarboven te schudden. Zo ook nu, Coen (van Gelderen) zegt terwijl naar beneden komt en ik naar boven, zullen we heinz even laten schrikken?? Ik zet gelijk de koffieboel aan dek en samen tilden we de trap op, een fractie hoger dan anders, voor een nog beter effect. Dat ding stuiterde met een noodgang op dek en daarboven schrokken ze zich het apezuur. De vaste ploeg daverde van het lachen want die had ineens door wat er gebeurde. Alleen Heinz was zo wit geworden, dat hij compleet licht gaf in het donker. En Coen maar lachen, want die ging naar beneden, maar ik moest het hol van de leeuw in. Dat heb ik maar gelaten over me heen laten komen, en ben na het koffie inschenken, als een haas naar de machine kamer gegaan, want ik had daar plots heel veel te doen. Reizen later bleef die Heinz maar door jammeren, om wat Coen en ik hem hadden aangedaan. Maar goed na de watervogel, moest ik naar de Sicilia. Een voor die tijd vrij nieuw schip met als een van de eerste een boegschroef. Het vreemde was dat dit schip als hij geladen was, voorover liep. Zie de foto van het zusterschip Sardinia. De trunk was voor op zo’n 40 cm hoog en achterop zo’n 1.90 m. dit betekende dat als je leeg was voorop kon beginnen met dekwassen, maar als je geladen was moest je achterop beginnen, omdat het bovendek voorover lag. Maar goed als je er eenmaal aan gewend was dan zag je het helemaal niet meer. Het schip was wel een bezienswaardigheid, niet alleen vanwege de scheve trunk, maar ook omdat het een vrij nieuw schip was met boegschroef en meer Sardinia in de sluis van Kats (zeeland) van dat soort nieuwe fratsen. Een van dat soort fratsen was o.a. dat de ladingpompen niet achterop maar in het midden stonden. Deze werden dus niet meer met een band aangedreven maar compleet hydraulisch. Hetgeen er weer in resulteerde dat deze pompen als je aan het pompen was, ontiegelijk kabaal maakte. Als je dus ook ergens in het binnenland bij de bewoonde wereld aan het pompen was dan mocht je vaak niet later dan tot tien uur ’s avonds pompen. Ik moet eerlijk toegeven dat het een gejank van jewelste was, vooral tegen het leegkomen. Dan kon je stoppen om tien uur en dan moest je maar zien dat je de stookolie warm hield tot de volgende ochtend. Meestal had je stoom van de wal, maar het gebeurde ook wel dat we zelf moesten stoken. Dat was ook zo’n nieuwe frats. Wij hadden een Clayton stoomketel aan boord om de lading warm te houden. Dat ding was nog gebouwd voor de olie crisis, en de olie kostte toen helemaal niks, dus hij gebruikte nogal wat, ik dacht iets van ± 200 à 250 liter per uur. De goede geest die dit bedacht had, die had er ook maar een bunker aan dek bij bedacht. Want de bunker die we voorop hadden, was alleen maar gebouwd voor de motor van de boegschroef. En die had maar een inhoud van ongeveer 2 m3. Dat was met het vooroorlogse verbruik lang niet genoeg om 1500 ton stookolie op te warmen. Dus kwam de bunker aan dek, maar helaas die was niet groter dan ruim 1 m3. Maar ook daar was over nagedacht, er was een leiding aan dek en die werd niet meer gebruikt, die stamde nog uit de tijd dat deze schepen chemicaliën vervoerde. Dat hebben ze een poosje gedaan maar om een of andere reden was het metaal waar ze van gebouwd waren niet zo goed bestand tegen al deze smeerzooi,zodat er maar een clayton werd ingezet, en ze goed waren om stokolie te vervoeren. Dus ergens was nog een loos leidinkje en dat werd in de machinekamer achter aangesloten op een HAND-pomp, en dan konden wij zo gasolie naar voren pompen. Nou je pompte je eigen een slag in de rondte, vooral tijdens gebruik had je het gevoel dat je voor niets stond te pompen, want hij verstookte bijna net zo veel als jij kon pompen.
31
HOOFDSTUK 8
.
Verder bij V.O
Maar goed elk schip (en niet te vergeten de kapitein) heeft zo zijn nukken. Zo ook op de Sicilia. Die clayton die wij hadden die moest natuurlijk onderhouden worden, daar is niks mis mee. Alleen al de gebruiksaanwijzing dat is toch iets anders dan die van je auto of TV. Dit leek meer op iets dat ze richting de maan schoten, man wat een boeken, en toestanden. Want bij de clayton hoorde een compleet ingericht lab om waterproeven te kunnen nemen. Want men moest de hardheid, het kalkpercentage en ik weet al wat niet meer bijhouden. Was dit of dat een fractie te weinig dan moest er een druppel van het een of ander toegevoegd worden zodat de leidingen in de ketel behouden werden. En elke twee uur tijdens het stoken moest dat gebeuren, er ontbraken nog maar net de witte jassen. Vroeger op de Valencia,een oud scheepje, daar hadden ze als een van de eerste op de vloot een clayton, daar waren ze een stuk makkelijker, en nooit geen problemen, met de ketel hoor. Hoe zouden ze dat gedaan hebben? Heel simpel: de cofferdam op het achterschip was altijd gevuld met drinkwater, speciaal voor de ketel. Als dan de chemicaliën voor de ketel aan boord kwamen dan werden die zo in de cofferdam gemieterd en dan moest die ketel het maar uitzoeken. Het mes sneed aan twee kanten. De chemicaliën stonden niet in de weg, en je kon nooit vergeten die troep te gebruiken. In die tijd werden er nog geen testjes gemaakt zoals wij dat later met de nieuwe ketels moesten doen. Je hoorde haast nooit dat er een spiraal verrot was o.i.d. dat gebeurde alleen bij ons en op de Sardinia. En ondanks alles waren we er eigenlijk nog best fanatiek in om het water goed te krijgen. Maar genoeg nu over de ketel.want met de mannen was ook van alles aan de hand en daar waren echt geen testjes of middeltjes voor. Zeg natuurlijk nooit, nooit! Want één middeltje werkte als de beste, en dat was gewoon een potje middeleeuwse chemie, beter bekent onder de naam bier! Ik heb er wat meegemaakt aan boord. Zo hadden we Willem Vermeulen, een aflosser tussen de Sardinia en de Sicilia, wij dus. Als ik dan al een week aan boord was en bij ons ging Henk Rutjes naar huis, dan konden wij de intocht van Willem Vermeulen, die op de vloot de bijnaam van: FAROEK, had verwachten. Ik heb ooit eens een foto gezien van de echte FAROEK, als twee druppels water, zo leek hij er op. Willem was met zijn 125 à 130 kg geen lichtgewicht. Hij had op beide schepen zo zijn vaste kleding zodat hij altijd met zo min mogelijk onderweg was. Op zich een loffelijk streven, maar dan dient er wel regelmatig een wasje gedraaid te worden, maar aangezien wij geen wasmachine hadden daar aan boord, moesten wij alles met de hand doen, dus mee naar huis nemen was simpeler. Maar op een bepaald moment zegt mijn maat Arnold v/d Vooren, tegen mij hij meurt als een bedorven geitenkaas. Dat klopte ook wel want toen we aan de grens waren en de douane die de papieren kwam controleren zeer snel weer vertrokken, met opgetrokken neus. Terwijl deze toch meestal wel een praatje bleven maken. Toen besloten wij er iets aan te doen. Willem die was inmiddels immuun voor zijn eigen lucht, en dat kwam waarschijnlijk ook omdat hij helemaal was doorgerookt. Door zijn eigen sigaren, van die ouderwetse dikke torpedo’s, in vaktermen bolknak geheten. De volgende torn toen Willem nog niet aan boord was hebben wij zijn broek en overhempie van zijn kapstok gehengeld. Je kon ze beiden zo in de hoek parkeren, zo stijf stonden ze van het zweet en de vuiligheid. We moesten de broek breken voor dat we hem in de emmer konden doen. Daarna hebben we het zakie zo in de douche van Willem gezet, want verder ging onze service niet, maar het begin was er. Ergens aan de Neckar moest Willem aanboord komen en het was bloedheet, die dag. Een hoop gebonk en gesteun en gehijg; daar was hij dan!! In eigen persoon: FAROEK van de Meulen. Hij kwam aan sb bij de keuken naar binnen trekt de koelkast open en pakt een ½ liter bier, opent hem en gaat in de deuropening tussen de messroom en de keuken staan. Zet de fles aan de mond en giet hem in 1 teug naar binnen. Henk Rutjes beet bijna de steel van zijn pijp af toen hij dit zag. De laatste slok kloekte naar binnen, Willem haalt de fles van zijn mond en laat hierop een hartverscheurende boer, van wel 3 à 4 seconden, en zegt: zo dat was lekker tegen de dorst.
32
En Rutjes, die zat heel verschrikt te kijken, want dat was een zeer gematigd man, die had dit nog nooit meegemaakt. Wij wel, dus wij keken er niet meer zo van op. Toen werd een ieder van harte welkom geheten en het dagelijkse leven ging weer gewoon verder, dus ook bij de heren kapiteins. Want die gingen de kas overdragen aan elkaar. Rutjes was daar zeer precies in en de avond voor hij van boord ging zat hij in zijn hutje keurig de kolommetjes in het kasboek op te tellen. En dat ging nog allemaal ouderwets, want we hadden nog geen zakjapanner aan boord. En keurig onder ieder kolommetje ging een streep, met de meetlat!!! Ja want dat mocht niet scheef staan. Willem die deed dat gewoon bij ons in de messroom tijdens een potje bier. En moest er dan een streep gezet worden dan ging dat……ploem zo uit de vrije hand. Wij hadden dan altijd commentaar en zeiden dat Rutjes altijd netjes een meetlatje gebruikte. Dat kon dan wel zo wezen maar met een scheve streep klopte de optelling ook wel zei Willem dan. Ook heb ik het ooit eens meegemaakt dat Willem de fout in ging en dit tijdig ontdekte. Wij hoorden een scheurend geluid, en ja hoor daar verdween een bladzij uit het kasboek. Maar goed dat die niet genummerd waren. Hij schreef dan alles weer netjes in tot dat de hele zaak klopte, als een zwerende vinger. Twee tegenpolen waren dat, maar toch beide schitterende kerels. Maar ik loop alweer op de feiten vooruit, want voorlopig hadden wij Willem zijn broek nog steeds in het sop staan, wat hij niet wist. Hij ging zich omkleden, en wat toen een kabaal en herrie uit zijn hut kwam, niet te geloven. Wie heeft dat gedaan brieste hij? Wij, zeiden wij in koor, want je stonk als een verrotte Zwiterse geitenkaas. En de lachende derde was Rutjes want die vond dat wel best zo, anders vervuilen we maar zei hij. Willem kon dan wel briesen maar hij meende het allemaal niet zo kwaad, spoel die broek nou maar uit, zeiden wij, dan drinken wij er zo een potje bier op. Hang hem aan dek met dit weer dan is hij zo droog. De afgaande ploeg vertrok en wij dus ook want we waren inmiddels leeg, en gingen te daal. Omdat dit schip een boegschroef had, was dit nog niet iedereen aan de wal duidelijk. Want al stond de motor stationair te draaien, dan liep er uit de boeg een straaltje koelwater, wat heel gewoon was. Bij een sluis aangekomen zag een landrot dat straaltje water, en meldde mij dat het schip lek was, omdat er water uitliep. Ik vertelde hem dat dit van de boegschroef was en geen kwaad kon. Dat had ik beter niet kunnen zeggen. Want Willem hoorde door de geluidsinstallatie alles wat voorop gezegd werd. En ik hoorde hem al denken hoe kan ik die te grazen nemen. We konden niet gelijk de sluis in en dat betekende een draadje vastzetten aan de wal. Nou is dat niet zo maar gebeurd, maar met een boegschroef is het een stuk makkelijker, vroeger moest er dan een mannetje even meelopen op de wal want met achteruitdraaien dan sloeg de kop altijd weer de verkeerde kant op. En als je dan miste was je de pineut. Dan kon je weer helemaal opnieuw beginnen, vooral als het een beetje waaide met een leeg schip, dan was het spannend. Maar met een boegschroef een fluitje van een cent. Die Duitser was zo vriendelijk om een draadje aan te pakken en om de bolder te gooien, en ik hoor het klikken van de hydrauliek. Dus ik wist dat die ouwe de boegschroef volaan had aangezet, naar stuurboord en de wal was aan bakboord. Die Duitser staat te luisteren naar wat hij hoort en voor dat hij weg kon springen was er de zondvloed, tot aan zijn middel was hij nat, en ik mocht niet lachen. Maar het geluid wat van achteren kwam leek erg veel op schateren. Zo, zei die ouwe later hebben we een Duitser geleerd wat een boegschroef is. In diezelfde periode, van mooi weer, hadden we voor onze Rutjes een ander aan boord, want er moest natuurlijk ook met vakantie gegaan worden. We zaten erg dun in het werk en lagen in Mannheim aan het stadspark. Hartstikke fijn, mooi weer en het park vol met zon aanbidders. Die aflos ouwe zegt ’s middags tijdens het koffiedrinken, tegen de motordrijver zullen we effe aan de wal een potje schaak spelen? Welja zegt dat jong, laten we dat maar eens doen. Die twee schaakten wel meer samen. Die zitten daar rustig te schaken, ik zit een peukje te roken met een bakkie koffie erbij, en tevens te toeschouwen wie er ging winnen en wie er ging verliezen. Op eens horen, wij vlakbij ons in onvervalst Nederlands: sodemieter is een stukkie op wij willen ook graag zitten. Wij kijken de dames een beetje glazig aan, terwijl die denken dat wij ze niet verstaan, we waren per slot midden in de Heimat. Ik kijk die dames aan en zeg: met alle plezier dames. Toen zag ik twee hoofden zo rood als een biet worden, en wij hoorden ze iets als sorry stamelen. Geeft niks hoor, vergissen is menselijk. De wedervraag van die meisjes was
33
hoe komt het dat jullie zo goed Nederlands spreken midden in Duitsland? En wij wijzen naar de Sicilia en leggen uit dat dit ons vervoermiddel is en met dit weer lekker even in het gras zitten omdat we dat aan boord niet hebben (alleen in de schoenen van FAROEK.) Wat een mooi groot schip en meer van dit soort superlatieven werden er gebezigd. Ik zeg tegen die ouwe die willen dat ding gewoon even bekijken, en misschien mijn hut ook wel? Wel ja laat ze maar zien, hoe wij wonen en werken, maar geen geouwehoer in je hut hè? Nee kappie zeg ik, ik ben de stuurman en heb de verantwoording er gebeuren geen rare dingen. Die meiden met ons mee naar boord die hebben hun ogen uitgekeken, met wat voor high tech tankschip wij voeren - dat was in 1973 heel wat – Ze bleken in een jeugdherberg aan het stasdspark te logeren, en waren van plan die avond te gaan stappen. Of wij nog wat leuke zaken wisten? Natuurlijk, ik wist eigenlijk overal waar ik kwam waar Abraham de mosterd haalde of zelfs bracht. Dat is een spetterende avond geworden, en zonder al te veel in details te treden ze waren te laat om binnen gelaten te worden, toen hebben de matroos en ik maar voor onderdak gezorgd voor de dames. Nadere uitleg ben ik u niet schuldig, maak het verhaal af en kleur de plaatjes. Tijdens een andere reis, toen ik met vakantie was, kwamen ze weer eens in de problemen, omdat er aan dek een hydrauliek leiding aan dek afknapte. Men voer toen net richting Essen en de hydrauliekolie spoot meters hoog op het dek. Deze leidingen gingen wel meer stuk want ze liepen door het gangboord en werden geteisterd door alle weersomstandigheden, dus dat betekende algehele aftakeling. Nu is zo’n lek niet zo erg, want we hadden materiaal genoeg om te repareren. Maar olie overboord op het kanaal dat is hetzelfde als vloeken naast de paus. Herman onze motordrijver ziet een lustig fonteintje olie spuiten en denkt te weten waar de afsluitkraan zit. Hij draait deze dicht en verder niets aan de hand het gebeurde vlakbij de losplaats, de olietoevoer stopt, dus Herman denkt: hij staat dicht. Op de nood voorziening zijn ze afgemeerd en heeft men de leiding gaan gerepareerd. De afgaande ploeg ging zich omkleden en naar huis. En daar was hij weer Hans Eland die ik toen op de watervogel mocht ontmoeten. Die kwam nu aan boord aflossen, want het was weer eens in de zomer. Vrouw en kind had hij meegenomen. Hans had nog nooit op dit soort schepen gevaren, en ging eens kijken hoe alles werkte in de stuurhut. Wij hadden een hydraulisch beweegbare stuurhut waar van het bovendeel ook nog over het onderste deel kon heen zakken, maar dan moest alles uit de vensterbanken gehaald worden, en boven de eenmansbediening zat een luik en dat moest dan geopend zijn. Dan pas kon je in alle veiligheid de bovenkant over de onderkant heen laten zakken. Hans doet het luik open en trekt aan het knopje om de bovenkant te laten zakken, want je moet alles eerst eens geprobeerd hebben was zijn motto. Toen een hoop gekraak en kabaal en daar lag de bovenkant op de onderkant. Sneller als eigenlijk de bedoeling was. En Hans had alles langs zich heen voelen glijden en was spierwit. Omdat dit een probeersel zou zijn, had hij dus niet de vensterbanken leeg gehaald. Want hij wilde hem alleen een klein stukje laten zakken, en daarna weer omhoog doen. Met als gevolg dat de radio voldeed aan de laatste Japanse eisen van minimaalheid, alleen ze speelde niet meer. Een of andere creatief had ooit eens een asbak geknutseld van een leverpastei blikje en in de vorm gemaakt van een scheepsschoorsteen, compleet in rederijkleuren van van Ommeren. Rutjes was hier zeer aangehecht. Deze asbak hing nu verfrommeld in het spaanplaat van het plafond, net als de verrekijker en andere attributen. Hoe kwam dat nu allemaal, wel Herman dacht dat hij de leiding had dichtgedraaid, maar dat was niet zo. Hij had gedraaid aan de verstelling van de stuurhut, en op het moment dat hij geen olie meer zag spuiten, dacht hij: DICHT. NIET dus, want de voorraadtank was gewoon leeggespoten. Zo simpel was dat, al hadden we bijna zo simpel een platte en dooie Hans gehad. Maar gelukkig liep alles weer eens goed af, en viel de schade achteraf ook wel mee. Al had Hans er wel de schrik goed in. Wij hadden geleerd dat ondanks alles altijd het luik goed open te hebben, want je weet maar nooit. Zo verdwenen er ook wel eens hele pilsjes,want wij waren dan vergeten deze uit de vensterbank te halen. En dan moest er even een lage brug genomen worden, en dan was het weer raak, we hadden dan wel gekraak gehoord maar dat drong dan niet gelijk tot ons
34
door, dat ons flesje bier in het plafond bengelde. Hele olympische symbolen stonden er in het plafond geslagen, zo vaak was het al mis gegaan. Ik heb een schitterende tijd gehad op de Sicilia, maar op dat moment gingen er gasschepen over naar chemgas. En ze vroegen of ik ook mee wilde met deze schepen, omdat ik ondertussen ook op de gasschepen had afgelost. Dit kwam om dat men mij all round wilde maken. Dat was ook aardig gelukt, want inmiddels had ik veel ervaring opgedaan. Ik kon met al het materiaal dat voorhanden was varen en overweg.
Bij Chemgas. Chemgas was toen 50% van Ommeren en 50 % van een ander, en ik werd in rang verhoogd. Ik was bij van Ommeren bootsman II. Bij chemgas werd ik gelijk stuurman III. Dat scheelde, want bij chemgas lagen de lonen iets lager dan bij van Ommeren. Mijn eerste schip bij chemgas was de Boreas. Ik moest daar aflossen. Op het station van Utrecht kwam ik de rest van de ploeg al tegen. Die kwam ik n.l. vaker tegen als ik naar de Sicilia moest, en dan was het altijd: Waar moet jij heen? Zo ook deze keer. Ik vertelde dat ik naar Wesel moest. Daar moeten wij ook heen, antwoorden zij. Leuk dan gaan we met z’n allen. Ligt de Sicilia dan ook in Friederichsfeld? Nee, antwoordde ik, ik moet naar de Boreas. Je horde de hersenen kraken, werk je dan tegenwoordig bij chemgas? Ja zei ik, vandaag voor het eerst. Zo ben ik bij chemgas binnengekomen. Het waren prima dagen daar op de boreas, maar wel een hele omschakeling. Want bij van Ommeren voeren wij dagdienst, maar hier waren twee ploegen aan boord, continu dus. Dat had ik al een paar jaar niet meer gedaan, sinds de duwboten. Maar dat heeft ook zo zijn bekoorlijkheden, acht uur op en acht uur af. Klaar met werken of niet, in de sluis of op de lange strek tijd is tijd.
Zo zag de Boreas eruit, Dit is de vulcaangas 1. Een torn later moest ik aflossen op de Bromo, en wie kom ik tegen als kapitein? Coen van Gelderen. Hij was hier bij chemgas afloskapitein geworden, en na al die jaren waren we weer
35
bij elkaar. Vreselijk dikke pret gehad die week. We hadden een matroos aan boord die kon je van alles wijsmaken, op een gegeven moment zeg ik zo na het eten tegen hem, wil jij ƒ 25.00 verdienen? Hij antwoordt gretig van ja en vraagt wat hij daar dan voor moet doen. Ik zeg dat hij niets hoeft te doen, ik doe wat bij jouw. Oja, wat wil je dan bij mij doen? Ik zeg je kunt ƒ 25,00 verdienen als ik 3 eieren op je hoofd mag stukslaan. Dat is een goed plan zegt Coen dan doe ik er ƒ 25,00 bij. Hij zegt dat is goed en gaat 3 eieren halen. De eerste ketste ik met veel gevoel voor entertainment kapot op zijn hoofd en de struif zat tot in zijn oren, em de rest aan het plafond en wandjes, de tweede ging zo niet veel beter. Het droop hem aan alle kanten van zijn hoofd af. Het derde ei klatste ik op de tafel stuk. Hé zegt hij die moet je op mijn kop stukslaan? Ik zeg ja daaaag dan ben ik ƒ 25,00 kwijt. Hij boos en Coen en ik onder de tafel van het lachen. Waarop Coen zegt, ga je even mee naar de wal om papieren te halen? Ik zeg ik jal, en wij weg. Is het ver lopen? Vraag ik nog aan Coen. Dat gaat wel zegt Coen. En op dat moment staat daar een fiets. We lagen in Antwerpen, en op die fiets was aan de stang een groot bord bevestigd met daarop de tekst: ELEKTRIEKER. Wij schieten in de lach, om dat mooie taaltje daar, en ik zeg spring achterop we jatten hem niet we leasen hem even. Wij grote schik natuurlijk, tot dat er een stukje rails aan kwam wat we niet gezien hadden, en het achterwiel zakt daar zo in weg. Die stond ongeveer onder een hoek van 90 graden. Wij beiden in een lachstuip, want het was niet onze fiets, ja en dan kun je altijd lachen. Maar goed, in een welgemikte trap had ik de bocht er knap uit. Maar we dachten er zelfs niet aan om er weer mee te fietsen. Want dat was natuurlijk vragen om problemen. Later hebben we de fiets weer netjes geparkeerd op de plek waar wij hem vandaan hadden. Een poos later was Coen zelfs assistent walkapitein, ik ging niet zo hard. Na de Bromo, moest ik aflossen op de Föhn, ook een oud van Ommeren schip. Ik kwam daar samen met Aart Liefers aan boord, en wij konden zeer goed met elkaar overweg. De Föhn was de oude Propania van, van Ommeren. Daar kwamen in het verleden de propania schnitzels vandaan. Dat waren gewone speklappen, door geklutst ei gehaald en gepaneerd. Dat werd daar erg veel gegeten. Daar waren ze beroemd om. Maar goed ik moest met Aart mee naar de Föhn, en die voer erg veel in België. Wij hadden een scheepsjongen aan boord die net nieuw was en wij moesten hem nog helemaal kneden, in het vak. Volgens ons was dat vergeefse moeite want als wij A zeiden dan deed hij niet A. Maar Z. zo van bekijk het maar ik ben al 16 jaar en weet wel hoe alles moet. Op een avond kwamen we in Zelzate en daar werd niet meer geklaard. Dat is balen zegt Aart. Dan morgenochtend maar, dat zal niet zijn zegt die ambtenaar. Want morgen is het in België een feestdag en dan wordt er niet geklaard. Nou dan gaan wij nu aan de al een pintje drinken zeg ik tegen Aart. Dus wij naar Sas van Gent, maar daar was geen moer te doen. Dus zegt Aart dan gaan we naar Terneuzen met de taxi, daar is wel wat te beleven. Wij geld gehaald uit de scheepskas, en wel tekenen morgen hoor, zegt hij tegen me. Ik zeg waar zie jij mij voor aan? Een oplichter of zo, potje bier kopen is goed, maar ik ga de zaak niet belazeren. In Terneuzen hebben we heerlijk schik gehad, totdat Aart zegt ik wil een groot zeilschip op mijn buik laten tatoeëren. Ik denk nou begint hij al aardig aan de ijk te liggen en ik lul met hem mee, dat ik dan wel een anker op mijn arm wilde hebben. Wij op zoek naar een of andere tatoo Henkie. Die zou zich in een bepaalde kroeg bevinden. Maar wij kregen Henkie niet te zien of hij wilde of niet, dat vermeld het verhaal niet, Henkie was weg en bleef weg. Dus Aart begint daar een beetje over te mopperen, tot groot ongenoegen van de kroegbaas die ons naar buiten schopte want aan zulke klanten had hij niks. Aart wilde eerst nog met hem op de vuist, maar dat kon ik nog net voorkomen. Ik heb hem meegenomen een andere kroeg in en daar hebben wij ons verdriet om de niet door gegane tatoo verdronken. Ten laatste heb ik maar een taxi laten komen en zijn we naar boord gegaan, want Aart wilde nu ook nog de dames van plezier opzoeken, en dat zag ik in deze toestand helemaal niet zitten. We konden gelukkig uitslapen, en de volgende dag waren we wat blij dat tatoo Henkie niet te vinden was. Anders was ik voor mijn leven getekend. Na de feestdag zijn we doorgegaan naar Gent. Maar daar werd niet meer gelost omdat het inmiddels zaterdag geworden was. Dus ik heb boodschappen gedaan en de boel schoongemaakt. ’s Avonds zouden we gaan stappen in Gent. Weer een taxi opgeduikeld en richting de binnenstad van Gent. Eerst eens lekker ergens gegeten. Daarna was het tijd om de kroeg in te duiken. En na een paar uurtjes
36
kroeg zeiden we dat dit ook te tam was. We gingen de dames van plezier opzoeken. In Nederland zitten ze gewoon achter de ramen, maar in die tijd zaten de madammekes, gewoon in een kamer die ingericht was als café. Kompleet met een lichtgevende bier reclame boven de voordeur. Wij stuiterden bij zo’n blonde joffer naar binnen, en trapten daar bij per ongeluk nog bijna haar hond dood. Nou ja hond, hij had het formaat van een muis. Maar wij hadden lol. Allez heren gij moogt hier niet samen naar binnen, sprak zei toen wij aan haar barretje 2 bier bestelden. Niet samen naar binnen? Wij zijn samen op stap en samen uit samen thuis. Dan moesten gij gullie het pandje maar verlaten. We waren die dagen nou niet bepaald welkom, hadden wij het idee. Even later lopen wij langs een tent die ons wel trok. Kijk zegt Aart, een strip zaak, op z’n Belgisch, kunnen we lachen. Nou dat hebben we gedaan. Zo erg zelfs dat ons wederom verzocht werd het pand te verlaten. Het zat ons wel tegen zeg. Maar we hebben wel gelachen. We hadden een biertje en na een poosje komt er zo’n Belgische stripper de boel vermaken. Onze ogen rolden uit ons hoofd, wat een muts dat mens. In Nederland gaat alles open en bloot, letterlijk en figuurlijk dan, ja ook al in die tijd, maar hier…… zij trekt het laatste knoopje los en ………wij zaten in het donker. Het licht ging uit op het moment suprème. Wat bij ons een bulderende lach bezorgde in plaats van kriebels in de broek. Even later kregen we het verzoek om de zaak te verlaten. Laten we het maar doen zei ik, onze garderobe ligt reeds op straat. Wat een Belgische humor zeg. We hebben er nog lang over gesproken. We kwamen in de nacht aan boord en het viel mij op dat de ankerlichten niet branden. Heeft die eikel ook nog vergeten de lampen aan te doen, zeg ik tegen Aart. Wij komen de woning in en willen het licht aan doen. Niets helemaal niets zegt Aart. Ja dat is nou lullig zeg ik tegen hem, ik denk dat de accu’s leeg zijn, want zo best zijn die niet. En op de Föhn kon je alleen de accu’s opladen als de hoofdmotor liep. Aangezien die de laatste dagen bijna niet gedraaid had moesten we midden in de nacht de hele handel starten. En dan is er weer licht. Door dat starten was de scheepsjongen wakker geworden, en kwam vragen of hij nog even naar de disco mocht. Van ons wel, maar kijk je wel uit, was onze goede raad. Pedagogisch niet zo verantwoord, maar als wij nee gezegd hadden dan was hij ook wel gegaan, zo’n type was het wel. Wij hebben nog een pot gedronken en zijn gaan slapen, ik moest er weer om zes uur uit. Om zes uur de scheepsjongen geroepen, die gaf wel antwoord, maar kwam niet tot leven. Ik was al begonnen met aankoppelen en had ook al een flinke pot koffie gezet, omdat dit tijdens het lossen niet mocht. Dit had ik in een beveiligde warmhoud kan gedaan. Ik heb de scheepsjongen nog een paar keer geroepen, maar die gaf nog steeds geen teken van leven. En ik vond dat wel goed zo. Die ouwe kwam om een uur of tien aan dek en zag dat we bijna leeg waren. Waar is onze boy vroeg hij. Nou die ligt nog in morpheus armen, maar die houd hem zo stevig vast dat die hem niet laat gaan. Ik krijg hem in ieder geval niet wakker, zei ik. Maar ik wel zegt Aart. En inderdaad even later staat onze scheepsjongen aan dek. Je moet niet vragen hoe, als een kruising tussen Frankenstein en een zombie, en daar de zielige versie van. Met een dik verband om zijn arm. Heb je geknokt vroegen wij. Nee hoor zei hij, ik heb een mooie tatoo. Onze bek viel open hij wel en wij niet. Drie dagen later was het weer bal, kon hij weer zijn bed niet uitkomen, en toen heeft Aart zijn belofte waar gemaakt, hij heeft hem naar huis gestuurd. Met de mededeling ga je maar even op kantoor melden. Wij hebben daarna nog een torn afgelost op de Föhn. Toen moesten we een paar reizen Antwerpen – Luik doen. Dat was dagen nacht door met drie man. Ik heb wel meegemaakt dat de scheepsjongen boven in de sluis tegen een bolder zat te wachten en toen wij boven waren in slaap was gevallen. Ik zelf deed een hazenslaapje op de kaartentafel en die ouwe kon slapen als we weer lagen te lossen. Prachtweken hebben gehad. Later moest ik met Aart naar de Solano, de voormalig Rhenania van van Ommeren. Dat waren ook allemaal mannen die met het schip waren meegekomen van van Ommeren. Wij moesten daar aflossen op de eerste dag dat ze overgenomen waren. Wij moesten in Marl Huls aan boord komen. Dat was een weerzien met Frans Kroep en Wiep Aartsen (de broer van een van Ommeren walkapitein.) We hoefden die dag toch niet meer te lossen dus werd het een vochtig weerzien, met grote biertranen. De voor- en nadelen van de ene rederij tegen de andere werden ruim uitgemeten. Ook was m’n maatje Willem Hoeksema de stuurman van de andere ploeg van de partij. Zo rond halféén zegt de scheepsjongen dat het
37
eten klaar is. Zet dat maar even laag, zegt Willem, want wij nemen nog een pintje. Dat werden er even zo vrolijk, nog een ruim kratje met z’n allen. Om drie uur hebben we het eten maar uitgedraaid en wilde de scheepsjongen koffie zetten. Voor mij hoef je geen koffie te zetten, knul zegt Frans heel droog, want wij lusten nog wel een pintje. Wat we dus ook prompt namen. Hoe verder de middag vorderde hoe feller de debatten werden, maar die werden elke keer weer geblust met een flesje bier. Op een zeker moment was het al halfzes en wij begonnen nu toch wel trek te krijgen. Er was het nodige genuttigd, en na zo’n bacchanaal heeft men altijd wel trek in wat lekkers. Dus de spruiten van ’s middags werden weer opgepookt met het lapje vlees, wat die naam al niet meer hebben mocht, en zo hebben we toch lekker gedineerd. Die jongens daar aan boord hadden daar twee parkieten, en een paar goudvissen. Wel ieder in zijn eigen appartement. En die draaiden dus ook vol continu mee. Tot op een avond wij liggen weer eens stil, en de vrije ploeg had weer het nodige slaapmiddel genuttigd, iemand zich afvroeg of die vissen geen hoofdpijn kregen van dat dag en nacht varen? Ieder zit elkaar een beetje verdwaasd aan te kijken, en die matroos gooit zo een aspro bruis in de vissenkom. Bruisen die handel, niet te kort zeg. Wij gelijk een reddingsactie opgezet. Een klein reddingsbootje in de kom gezet. Ik had inmiddels een grote soeplepel, te pakken maar daar kreeg ik ze niet mee. Een ander pakte een theezeef en daar lukte het wel mee. Wij hebben de kom leeg gegooid en vers water erin en klaar waren we weer. Maar toen kregen we hele discussies over het slapen van vissen. Ik heb een prachttijd daar gehad. Inmiddels had ik in die periode diverse schepen en duwboten van de rederij gehad,want daar was ik tenslotte aflosser voor. Ook hier moest ik met alles en iedereen overweg kunnen, all round dus. Toen kreeg een stuk rust, ik kwam voor vast op de Boeran de voormalige Belgia van, van Ommeren. Hier kwam ik weer een ouwe makker tegen. Jan Koote inmiddels was Jan al een tijdje kapitein op de Boeran. En dat was ook weer een aardig weerzien. Ik kwam in de andere ploeg, bij Ruud Vos. Bij Jan in de ploeg zat Teun Rijstenbil, een zeeuw, die enkel en alleen bij Jan in de ploeg wilde zitten, zelfs een ander schip was niet bespreekbaar, zonder Jan ging Teun niet weg. Teun was een pracht vent, en lullen dat hij kon, ongelofelijk ik kan er wat van, maar Teun helemaal. Die lulde je zo de gaten in de sokken, zonder dat je daar erg in had. De avond voor dat hun ploeg naar huis ging vertelde Teun me altijd wat er nog gedaan moest worden aan boord. En dan kreeg ik me toch een waslijst te horen, waar ik een half jaar genoeg aan had. En als Teun dan uitgesproken was en even stil viel, dan vroeg ik heel droog: en als het af is? Dan bleef Teun even stil en dan begon hij weer te ratelen, weer voor een half jaar. Teun was altijd druk. Ik heb het meegemaakt dat we ’s avonds laat nog een pilsje wilden pakken uit het krat die in het gangboord stond, dat ik in het donker Teun op de hakken trapte. Die was daar dan aan het schilderen in het donker om tien uur ’s avonds. De volgende dag was het dan niet droog maar het kon maar gebeurd zijn zei Teun dan. Ooit kregen wij eens een derde kapitein aan boord die dacht dat hij goed was, zijn naam zal ik maar niet vermelden, want dat zou natrappen zijn en dat doen we niet. Die man kreeg het altijd voor elkaar om het grootste stuk vlees uit te zoeken. Wij hadden daar altijd soep, hoofdmaaltijd en een nagerecht. Dat werd meestal door de matroos en stuurman van de vrije ploeg gekookt. Zo heet konden wij de soep niet stoken hij had altijd als eerste zijn bordje leeg en hengelde dan het grootste stuk vlees weg. Wij legden dit dan expres onder op de schaal, maar hij wist het altijd weer klaar te spelen. Morgen eten wij gehakt en hij krijgt een balletje speciaal, zei Jan Munnike, een Drent, die bij de marine had gediend en geen onrecht kon zien. En ik kook zei hij nog overvloedig. De volgende dag de soep was weer eens opgestookt tot boven het kookpunt, en op de schaal lagen de ballen gehakt, eentje net iets grote dan normaal. En ja hoor die ouwe heeft zijn soepie al weer op en graait uiteraard de grootste bal van de schaal. Even wachten op de rest kwam niet bij hem op. En snijd hem door, en daarna volgde een grote godver en nog meer moeilijke termen, het eten was wel gelijk gezegend. En hij wilde zijn bal weer terug leggen. Dat is niet eerlijk zei hij. Jullie hebben er een ei in gedaan. Opeten gebood Jan, er is niet mee geknoeid, en dan moet je ook maar niet altijd het grootste willen hebben. Een andere keer had Jan op een zondag
38
gekookt, we lagen in Antwerpen in het straatburgerdok want er werd daar in het weekeinde niets meer gedaan. En die ouwe was met een paar jongens wezen stappen. Om één uur heeft Jan het eten klaar en die ouwe was al een tijdje terug geroepen, maar wilde zijn bed niet uitkomen. Nadat wij allen rijsttafel hadden gehad, was hij nog niet wakker. Wacht maar zegt Jan wij hebben ook vrije zondag, en ik blijf dat niet bewaren voor hem. Jan heeft alles in één pan gedaan; soep, rijst, nagerecht, satésaus en nog veel meer, en heeft dat zo voor zijn deur van zijn hut neergezet. Die ouwe kwaad toen hij om een uur of vijf eindelijk zijn bed uitkwam. Maar daar hadden wij niets mee, dan moest hij zich maar aanpassen.
39
HOOFDSTUK 9 Deze collega, had ook van varen niet al te veel kaas gegeten. Op een avond geef ik mijn wacht om negen uur over in de volkeraksluis. Wij waren onderweg naar Terneuzen en wij moesten laden bij DOW Chemicals. Ik was erg moe en ging gelijk naar bed. In mijn slaap hoor ik ergens een ballast pomp lopen, en ik denk verrek zijn we nu al in Hansweert, en draai me om en slaap verder. Ik word weer wakker, ik denk van de stilte, en besluit om even naar het toilet te gaan. Ik stap mijn kooi uit en lig gelijk onderuit, zo scheef als dat schip lag zeg. Ik was gelijk helemaal wakker. In het donker kijk ik uit het raam van mijn hutje en zie niets anders dan zand, zand en nog eens zand en in de verte zag ik lichten aan de wal. We waren dus op de een of andere zandbank gelopen. Ik zou de volgende dag wel horen hoe en waarom. Toen ik gepord werd voeren we weer. Toen ik in de stuurhut kwam waren we bijna bij Zijpe, dus dat was niet erg opgeschoten die nacht, als je verwacht dat je bij Hansweert wakker zult worden. Dus zeg ik: heb je tij tegen gehad of zo? Hoezo zegt die ouwe? Omdat we eigenlijk al veel verder moesten wezen, en toen ik vannacht uitmijn hutje naar buiten keek zag ik een grote Sahara van zand. Je wilt toch niet beweren dat je de hele nacht gevaren hebt? De jongens mochten van hem niets tegen mij zeggen, hij heeft alles met kwartiertjes en half uurtjes weg geboekt zodat ze op het kantoor niet konden zien dat hij vijf uur stilgelegen heeft op een punt waar dat niet mocht. O, zit dat zo. Dat was dan erg jammer voor hem want om tien uur hing het kantoor al aan de lijn waarom we geen melding gemaakt hadden van dit incident. Want tenslotte voer je wel met een gastanker, en je kon evt. schade hebben opgelopen of hebben gemaakt aan rijkseigendommen. Hoe wisten ze dat op kantoor. Die blinde had over het hoofd gezien in de paniek die hem overviel dat er ook nog andere schepen voeren. Waaronder ook collega’s, die dus met het kantoor belden waarom wij daar tussen de betonning zaten? Nou wij zaten daar omdat hij een tonnetje gemist had op de radar. Dat kan natuurlijk iedereen overkomen, maar zeg het dan tenminste, dan ben je een vent. Tijdens een andere reis stond ik voorop in de sluis, en toen we boven kwamen bleek het nogal druk te zijn voor de sluis. Toen zegt hij door de intercom naar voren, wil jij hem eens uit de sluis varen? Ik wel, durf je dat nu het druk is zelf niet meer? Was mijn antwoord. Zit ik daar te sturen, zit hij achter mij op de kaartentafel met zijn voeten vlak bij mijn stuurknuppeltje. En opeens voel ik dat hij met zijn voeten mij probeert te corrigeren. Ik dacht wie vaart er hier nu de sluis uit, hij, die niet durft, of ik? Dus ik zeg: nog een keer en je loopt een poos mank! Maar nog geen twee tellen later, weer hetzelfde liedje. Ik pak een leeg bierflesje wat nog was blijven staan uit betere tijden, en geef hem daar een ram mee op zijn platpoten, zodat hij het uitschreeuwde. Je was dus gewaarschuwd! Zei ik. En kon rustig mijn weg vervolgen zonder een hinderlijk zweetvoetje bij mijn stuurknuppeltje. Hij heeft nog wel een poosje lopen hinken trouwens. Tijdens een andere reis die wij eens deden onder het gezag van voornoemde ouwe, gebeurde ook weer van alles. Wij moesten het Albertkanaal op vanuit Antwerpen. Maar de scheepsjongen, Fred Linssen, zou omlopen. Om het straatsburgerdok heen, hij zou de papieren doen en tevens voor mij een paar pakjes shag meenemen. Hij wist alles al, je kon hem eigenlijk niets meer leren, vond hij. Wij dachten daar anders over. Ik had net, ik weet het nog goed, lof met ham en kaas uit de oven gemaakt. Gijs en Gijs, ja mijn collega had en heeft dezelfde naam als ik, wilden net gaan eten. De matroos zou de scheepsjongen tijdens het varen met de zwierboom op pikken. Toen er van uit de stuurhut via de intercom, een noodkreet kwam: Gijs naar dek die bolle ligt in het water. Wij zeken in de broek van het lachen, want hier had men weer zoiets. Hij wist het natuurlijk weer beter dan de matroos. Maar goed wij naar dek, en daar aangekomen schieten wij weer in de lach, want hij lag niet in het water. Maar hij hing in het water, aan de zwierboom, tot ruim boven zijn knieën was hij nat. En wij maar gieren en die bolle maar jammeren, dat wij hem niet aan boord hielpen.
41
Maar goed alles is op zijn pootjes terechtgekomen, zelfs die bolle, alleen had hij zich lichtelijk bezeerd toen hij met een klap tegen het schip kwam.
Zoals in bovenstaande figuur, zo hing Fred ongeveer, terwijl hij eigenlijk met zijn buik op de zwierboom had moeten liggen. Dat was beter geweest voor Fred. Maar mijn shag was in ieder geval nog droog en dat was toch ook heel wat waard. Een andere keer hadden wij geladen, ’s nachts bij DOW Chemicals in Terneuzen. We hadden papieren gehaald en zijn weggevaren voor de goede orde, de kapitein waar ik het hiervoor over heb gehad was er niet. Het was de ploeg van Jan Koote en onze ploeg met Ruud Vos als kapitein. Patrick de scheepsjongen had net de opkomende ploeg gepord. Die ouwe stuurde en keek er naar. Ik keek mee op de radar want het was nog donker. Er loopt best wat stroom hier zeg ik tegen Ruud. Nou zegt hij, dat kun je wel zeggen. Je zit wel dicht onder de wal hè, zeg ik nog, maar ik zag aan de roerstandaanwijzer dat hij al naar ruimer water ging. En op eens beweegt het hele schip zich van sb naar bb en weer terug. De vrije ploeg had hun tandenborsteltje gelijk dwars in de keel zitten, zo ging het tekeer. Ik zeg volgens mij hebben we wat geraakt, ik ga even in de ruimen kijken. In de ruimen van een gasschip liggen de gasketels. En ja hoor, in het voorste ruim hoor ik water binnenkomen. Als een haas de pomp gestart en gaan pompen. Het is n.l. zo dat in de ruimen van een gasschip liggen de gasketels. De ruimte om deze ketels werd door ons gebruikt als ballast tanks. Op de meeste duwbakken was het meer een vuilnisbak, omdat sommige collega’s er oude koppeldraden ingooiden, en nog meer wat er niet hoorde. De heren kapiteins hebben overleg gepleegd wat te doen. De post in Hansweert waarschuwen dat er lekke gastanker aan kwam was niet zo handig. Kunnen we het pompen bij houden? Vroegen ze aan mij. Ik dacht dat wel bij te houden was, en zei dit ook, en als het niet bij te houden is, dan is het vroeg genoeg om paniek te schoppen bij post Hansweert. Dat vonden de anderen ook en zo zijn we Hansweert binnengescharreld en geschut. Via de telefoon aan de wal werd het kantoor in Rotterdam gewaarschuwd, want over Scheveningen Radio kon half varend Nederland ervan mee genieten. Vandaar via de wal (mobieltjes waren er toen nog niet.) Er is een walkapitein, Piet v/d Schuit, gekomen met cement en bij de lokale slager werd spek gekocht om in het gat te doen. Het was een scheur van ca. 75 cm. En bij de lokale timmerman werd hout en diversen gekocht. En zo werd er een stempel gemaakt. Toen we zo een paar uur bezig waren kwam het sluispersoneel eens kijken wat er toch allemaal bij ons gebeurde. Toen ze vernamen wat er aan de hand was geloofden ze het eigenlijk niet. Dat had je toch bij de post moeten melden? En dan moet er toch gas uitstromen? O, ja waarom dan? Nou jullie zijn een gasschip en dat is gevaarlijk. O, ja omdat het woord gas erin voorkomt is het gevaarlijk. De scholing van sluispersoneel was in die dagen nog niet wat het nu is. Verder zijn we de discussie maar uit de weg gegaan. Het gat wilde niet zo dicht zoals wij dat wilden, maar dat werd opgelost door een dommekracht in het cement te plaatsen, op het spek. En nog eens goed onder druk te zetten. Die komt er bij een volgende werfbeurt wel weer uit, zei de walkapitein. En zo hebben we zeker nog wel anderhalf jaar gevaren.
42
Een ander voorval deed zich voor in Antwerpen waar wij eens propylene moesten laden. Voordat men een tankschip of tankauto gaat laden moet er te allen tijde een aardkabel bevestigd worden, om statische vonken te voorkomen. Dat is het eerste gebod aan boord van tankschepen. Op het moment dat de steigerman de aardkabel aangeeft merk ik dat deze een breuk heeft. Ik zeg tegen de goede man dat ik graag een aardkabel aan dek heb die in tact is. Die heb ik niet, em zit er toch maar aan voor ’t gezicht, sprak de man vanuit het duister. Ik zei nog dat hij er niet voor ’t gezicht aan zat maar voor de VEILIGHEID. Dan wordt er niet geladen!! Zo sprak hij boos tegen mij. Dat wilde ik ook niet, ik wilde een aardkabel die werkte, want toevallig lag er achterop wel een vrije ploeg te slapen, en ik had de verantwoording, voor de veiligheid. Wij kregen altijd 380 volt aan dek met nog een elektrakabel en samen met de aardkabel vormde dat een circuit. Als dat circuit onderbroken werd dan vielen overal aan dek de afsluiters dicht. Deze figuur had niet in de gaten dat je al met een kapot circuit begon, at dan vervolgens niet werkte omdat dit ergens onderbroken was. De man op het steiger was inmiddels erg boos geworden, er was geen land met hem te bezeilen. Hij vond dat die kabel er voor het gezicht aan zat. En ik weigerde de veiligheidspapieren te tekenen zolang er geen goede aardkabel tussen wal en schip zat. Dat heeft zo een kwartiertje geduurd, toen heb ik het gezag maar opgehaald, die was de administratie aan het doen en had er geen idee van wat er zich aan dek afspeelde. Het was op een zondagavond, maar daarom niet getreurd, ook naar het gezag wenste de man niet te luisteren. Deze voelde zich toen genoodzaakt om een walkapitein, te bellen in Rotterdam. Die heeft toen contact opgenomen met de bazen van het bedrijf, en het slot was dat er een ploeg van huis gehaald werd om een nieuwe aardkabel te monteren. Zo waren we wel weer een paar uur verder. Die steigerman is nog maanden boos op mij geweest. Het personeel daar was niet van het hoogst opgeleide soort. Als een gasschip klaar is met laden dan kan men zo maar niet de slang er af schroeven, want er staat nog druk op. Die druk moet eerst afgefakkelt worden. Meestal werd er dan eerst stikstof door de leiding geperst, en dan konden voor een achter de aansluiting de afsluiters dicht en dan werd er het laatste beetje uit de leiding afgefakkelt. Omdat dit gewoon stikstof was kon dit in de open lucht, op sommige steigers was er weer een apart slangetje voor. Na het laden daar in Antwerpen was er een keer een steigerman, die na het laden aan dek komt, en als een wilde probeert af te koppelen. De afsluiters voor en achter de aansluiting stonden nog niet dicht, en die figuur wil daar zo aan gaan staan schroeven. De matroos en ik zien dat en spurten er heen. Wat gaat er gebeuren? Vroegen wij. Dieën darm moet er af. Zei de steigerman. Dat gaat niet zei ik daar staat nog druk op. Druk op? Druk op? Zei de steigerman. JA DAAR STAAT DRUK OP!! Zei ik. Je weet toch wel wat wij geladen hebben? Nee dat wist hij niet. Er moet eerst nog gespoeld worden met stikstof, want anders krijgen we ongelukken. Spoelen met stikstof??? Daar had hij nog nooit van gehoord. Toen hebben we vriendelijk doch dringend verzocht naar de wal te gaan. En weer moest het gezag in actie komen om goed gekwalificeerd personeel op te trommelen. Over dit soort gevallen zijn vragen gesteld in de O.R. want wij moesten ons aan alle soorten van veiligheids eisen houden, terwijl we op het steiger de grootste koekenbakkers tegenkwamen. Ik heb niets tegen koekenbakkers hoor, mijn zoon is n.l. zelf bakker Na de Boeran moest ik me melden op de ETNA. Daar heb ik het langste op gevaren. Ik was daar eerste stuurman, met alle verantwoording die daar mee samenhangt. Het meeste wat ik moest doen was bakken koppelen, en daarna zorgen dat de verlichting en alles aan boord van zo’n eiland klopte. Het leukste was varen met 4 bakken. Dan was je tenminste eventjes bezig. De ETNA, VATNA en HEKLA waren de grootste duwboten van onze rederij. Het werken hierop was zeer prettig, daar je om te beginnen een hoop ruimte had. En je had over het algemeen genoeg mensen aan boord. Wij hadden twee ploegen van vier man en soms was er nog een scheepsjongen aan toegevoegd. Dat was een ware luxe. Hier was in een ver verleden, net als op de Sicilia trouwens een diepvries aan boord gekomen en de kok weggeschopt. Een diepvries hoeft niet met vrije week. Er was ook een hete lucht oven en tevens een partij kan en klaar maaltijden aan boord gekomen. Op die duwboten kwamen de
43
diepvriesmaaltijden aan bb aan boord en ze gingen, naar ik gehoord heb, er nog veel sneller aan sb weer overboord. Op de Sicilia hadden we trouwens geen eens een gasstelletje meer, die was niet meer nodig. Na veel gesoebat kregen we een tweepits gasstel en een elektrische frituurpan. Maar op de ETNA stond alles er gelukkig nog, we hadden een echt gasfornuis, en tevens een hete lucht oventje. Waar we regelmatig een cake in bakten. De diepvrieskasten werden dus voor andere doeleinden gebruikt dan voor de kant en klaar maaltijden. Er werd van alles vers ingevroren per portie van 8 à 9 man. Ook werd er vers ingekocht zoals div. soorten groenten. Want in elke hut stond zo links en rechts wel een koelkast. En die was in hoofdzaak voor het bier van de betreffende bewoner. Ik was ook zo’n gelukkige met een eigen koelkast in zijn hut. Dat was ook zo’n voordeel van die grote boten, die hadden allemaal 220 volt aan boord. Maar ik heb het wel eens meegemaakt dat, er zo’n stoot vers eten van thuis werd opgehaald. Er waren kapiteins die in hun vrije week thuis voor de voorraad zorgden en thuis invroren. Dat er in de bestaande vriezers geen genoeg ruimte was. Dan kwam de machinist in je hutje bij de koelkast en werd de thermostaat doorverbonden, en dan kon je koelkast plots vriezen. Met je bier moest je dat maar op een andere manier zien te rooien, maar eten was er aan boord. Zo was er ook elke dag de hamvraag: wat eten we morgen?? Want de nachtdienst schilde ’s nachts de aardappels. Het antwoord was altijd simpel: maak eerst maar een pannetje uien schoon. Op de ETNA werden meer uien dan aardappels gegeten. Er hing dan ook altijd een mysterieus luchtje aan boord. Niet voor onszelf, want wij waren daar al aan gewend, maar meestal voor de argeloze bezoeker. Dat sloop dan op kousenvoetjes zo onder zijn neus. Ik heb uien gegeten op de ETNA in alle soorten vormen en kleuren, en ook op diverse manieren klaar gemaakt. Van ui op z’n Eskimo’s tot aan ui op z’n Zuid Afrikaans. Hoe het smaakte dat weet ik allemaal niet meer. In ieder geval uiig. De maaltijd aan boord was altijd wel gezellig. Wij hadden daar een kapitein die was nog al erg precies op het eten. Als hij dacht dat er mee geknoeid was dan lustte hij het niet meer. Of als er bv. Een haar in de soep zat dan schoof hij z’n bord weg, met een gezicht van dat hoef ik effe niet meer. Zo versierden we voor de scheepsjongen wel eens een extra toetje. Wij zeiden dan tegen de scheepsjongen dat hij net moest doen of hij een haar uit het toetje van die ouwe weghaalde. Die jongen die deed dat dan braaf. Tegelijk de woorden uitsprekend: effe die haar weg halen. Dan werd met veel misbaar het schaaltje met de lekkernij weggeschoven, met de woorden gadverdarrie dat hoef ik niet meer. En de scheepsjongen had een extra toetje. Dat jij die lust, zei hij dan waar een hele haar in heeft gezeten, zei die ouwe dan. De scheepsjongen haalde zijn schouders op en at smakelijk verder. Tijdens het invaren van de haven van Raunheim met twee bakken, dacht ik eens een lijk te zien drijven. Ik maak daar de matroos op attent, die begint te lachen en zegt, jij ziet ook overal lijken drijven. Een uurtje later, de bakken liggen te laden en daar zien wij de wasserschutzpolizei, varen met iets opzij. Dat was dus het lijk. Die moest dus even uit het water gehaald worden. Rob v/d Wolk de toetjes kapitein die zit even later met ons smakelijk te eten, toen wij een lijkwagen voor het schip langs zien komen. Oh, zeg ik die gaat dat lijk ophalen. Kokhalzend heeft hij de gordijntjes dicht gedaan. Dat hoef ik niet te zien, zei hij. Hij was gelijk ook uit gegeten. Die avond werd het trouwens nog spannend ook. De bakken waren geladen en onze ploeg had dienst tot negen uur. Zo rond een uur of acht hadden wij het hele spul gekoppeld en stond ik voorop als uitkijk, bij het uitvaren van de haven. Wij hadden twee bakken achter elkaar (in de flash zoals wij dat noemden) dan kun je zo een, twee, drie niet stoppen. Het was winter en pikkedonker. Gewoontegetrouw kijk ik ook naar de navigatieverlichting, vanaf het voordek, of die wel brand zoals het hoort. En het valt mij daarbij op dat deze branden als schijnwerpertjes. Meteen hoorde ik ook een hoop kabaal vanaf het achterschip komen. Willem Both zegt opeens naar het voordek, jongens we gaan de haven nog effe niet uit, een van de hulpmotoren is op hol geslagen. Later bleek dat de machinist, die op dat moment zijn tanden stond te poetsen, in een zee van licht stond in het waslokaal. Terwijl hij de hulpmotor een toerental hoorde maken, die niet in de gebruiksaanwijzing stond. Goede raad was in dit
44
geval niet zo heel duur, hij sprintte als een gek naar beneden en kon nog net op tijd het hele spul stil krijgen. Hij heeft gelijk de andere gestart en zo konden we toch te daal. Het bleek dat de brandstof blokpomp het had begeven. Wij waren op dat moment nog op de Main. Maar officieel mochten wij met één hulpmotor niet te daal. De hamvraag was durven wij dat? Ja dat durven wij wel want er waren noodvoorzieningen genoeg, voor als de tweede eventueel ook uit zou vallen. Twee dagen later in Dormagen kregen we er een nieuwe brandstofblokpomp op en het leed was weer geleden. In Dormagen lag ons reparatie schip, drijvend havenkantoor, daar lagen ook vaak een heleboel lege bakken. Dit was een soort Omnia, maar dan voor Chemgas. Het wachtschip heette de Pletschbach, naar het riviertje dat daar ergens in de Rijn uitkwam. En op de Pletschbach zat een fries, Murk. Die regelde daar bijna alles. Hij was de wachtsman. Maar ook voor kleine reparaties lagen we daar wel eens. Maar dan kwam de walmachinist. Dat was een Duitser, die aardig Nederlands sprak, maar dan met een accent. Die was daar eens bezig op de Bromo. Het was bloedheet weer, en in de machinekamer het zeker bloedheet. De goede man had hele vieze handen gekregen, van het sleutelen. Willem Both en ik waren eens even in de machinekamer bij de buren, aan het buurten. De walmachinist had hele vieze handen en zegt tot de matroos daar: wil jaai eben en sjekkie voor maai draaien? En hij steekt daarbij zijn borst vooruit, zodat de matroos zijn pakje shag uit zijn borstzakje kan halen. Die jongen draait een sjekkie, en wij staan daar wat te praten over het een en ander. Het sjekkie is klaar en de matroos, stopt het sjekkie in de mond van de walmachinist. De walmachinist draait zijn zijkant naar de matroos om hem de gelegenheid te geven zijn aansteker uit de zak van zijn overall te pakken. Maar de matroos gaat de verkeerde gleuf in en beland onder de overall. En onder die overall had hij alleen maar een onderbroekje aan. De matroos zagen we kompleet wit worden terwijl de walmachinist donkerrood werd. Wij hadden al een vermoeden, dat hij geen aansteker, maar wat anders in de vingers had. Een waterval van scheldwoorden volgde. Voile flikkers, voile flikkers, zie je wel het is een boot met flikkers, en meer van dat soort aantijgingen. Hai pakt mai bai main floit, die voile flikker !! Willem Both en ik vlogen de trap op om aan dek uit te proesten. Want was er gebeurd, de matroos had hem per ongeluk vol bij zijn klok en hamerspel gegrepen. Daarom was hij een voile flikker. Ik zei nog tegen Willem Both, hij heeft niet zijn aansteker, maar zijn insteker te pakken gehad. Later in het jaar het was al dik november, toen hadden we waarschijnlijk een draadje van de rivierbodem opgepikt. En wij hadden het vermoeden, dat er nog een deel in de schroef zat. Dus dan wordt er in dergelijke gevallen een duiker gebeld. Toen de duiker aan boord kwam zei Willem Both, die ken ik, die heb ik al eens meer aan boord gehad. En Willem Both vertelde dat, dat ook in een koude periode geweest was, Gijs, hij was twintig minuten onder water geweest, zonder duikerpak aan, hij komt boven, staat een beetje te rillen en zegt: Jetzt ein tasse heise suppe. En jawel hoor ook deze keer gaat hij naar beneden zonder duikerpak. Wij vragen hem nog, is dat niet te koud zo? Nee dat was niet te koud zo, maar zo als hij boven was dan lustte hij wel een tasse heise kaffee. En daar ging hij dan. Wederom zo’n twintig, vijfentwintig minuten onderwater. En op zijn vrachtautootje stond daar de luchtpomp te werken, want hij werkte zonder flessen, maar met een hele lange slang. En al dat omkleden duikerpak aan en uit doen, dat kost me teveel tijd, zei hij later. En omdat hij eigen baas is konden wij ons dat goed voorstellen. Maar zegt Willem Both, elke keer zo’n koud pak aantrekken is ook geen pretje.
45
HOOFDSTUK 10 Verder met de ETNA. De meest uiteenlopende bakken en daar mee de meest uiteenlopende lading heb ik vervoerd. Van propylene tot freon gas. En van kolen bakken tot ammoniakbakken. Op de Artica waar ik eens tussendoor heb afgelost vervoerden wij drukloos, en watervrij ammoniak. Dat is heel wat anders dan de ammonia (zonder K) die u in de winkel koopt. Want dat is wel in de verte hetzelfde, alleen zwaar verdund. Omdat ammoniak in feite verdampt, zou je in de tanks druk krijgen. Omdat deze tanks daar niet opgebouwd waren, en omdat het drukloos heette, werden deze gassen door een leidingsysteem afgezogen, gekoeld en druppelde het weer terug in de tanks. De temp. was -36 o C. En daar hadden wij twee koelmachines voor. 24 uur de een en dan 24 uur de ander. Mocht het zo zijn dat een van de koelmachines het zou begeven dan had je dus altijd een tweede. Al was het dan wel zaak dat de machine die stuk was, als een speer werd gerepareerd. Dat ging eigenlijk altijd wel goed. In het ergste geval staakte ook de tweede koelmachine, en dan was het zaak om zo snel mogelijk ruim water zoals Zeeland of Hoek van Holland want, als de druk boven een bepaalde waarde kwam zo de veiligheid eruit knappen. Met alle gevolgen die dat zou veroorzaken. Ik heb het 1 maal meegemaakt, we waren al op weg naar Hoek van Holland, en op het laatste moment had de walmachinist weer één koelmachines aan de praat. Tijdens de het laden en lossen, kwam er een hele laag rijp om de laad/losleiding, dus dat was zomer en winter sneeuwballen gooien. En als je dan klaar was met laden of lossen, dan werd het laatste beetje altijs afgefakkeld overboord. Een kabaal dat, dat gaf, en soms kwam de vis dood boven drijven. Gestikt, door de ammoniak. Maar daar ging het nu niet over, overal op dek rook je wel wat ammoniak, je was daar niet gauw verkouden. Wij moesten met de Artica, eens laden in sluiskil. ’s Avonds gingen de matroos en ik een pintje halen, in de dorpskroeg van sluiskil. Later op de avond komt er een oud mannetje met een ontiegelijk onooglijk hondje binnen. Terwijl die ouwe baas een oude klare besteld, zeg ik tegen de matroos, die hond koop ik! Dat geloof je toch zeker zelf niet, zegt de matroos. Ik wel zeg ik , en stap op de oude baas af. Ik geef ƒ 25,0 voor die hond, zeg ik tegen hem. Die ouwe kijkt me een beetje onnozel aan, en kijkt daarna naar zijn dotje poetskatoen. Het beestje had in de verte iets weg van een poedel. En kijkt daarna mij aan en zegt: doe d'r maar een borrel bij dan kun je hem meenemen. Terugkrabbelen was er nu niet meer bij. Dus die ouwe een neut, en ƒ 25,00 en ik de hond. Aan de hond was helemaal niet gevraagd wat die er van vond.nadat die ouwe thuis, de papieren van de hond had gehaald, vertelde hij mij, dat zijn vrouw een paar weken terug was overleden. Het hondje was hem nu min of meer een blok aan het been geworden. Dus hij was blij dat hij hem kwijt was. En omdat ik schijnbaar een eerlijk gezicht had, vond hij het wel prettig zo. Zwabber, zo heette Fanny nu, vond het maar vreemd dat hij nu met mij mee moest. Hij wist zich ook nog een keer los te rukken en ik was hem bijna weer kwijtgeraakt. Maar na een aantal moeilijke kilometers wandelen, zijn we dan toch aan boord aangekomen. Zwabber moest zolang hij aan dek liep, continu proesten. Tijdens het laden de volgende dag, hebben we hondenvoer, en meer van dat soort zaken gekocht. Maar wat moest ik met een hond, het was min of meer in een opwelling van verstandsverbijstering gezegd, ik koop die hond. Maar gelukkig de matroos bood uitkomst. Niet door te zeggen, van we zullen hem wel verzuipen, of een poosje boven de uitlaat hangen, nee hij zei: ik ga woensdag naar huis dan geef ik hem aan mijn vriendin. Ik was bereblij, mijn moeder zag me al thuis komen met zwabber. Of die vriendin er blij mee geweest is…….. Ik heb het nooit vernomen. Maar goed dit was tussendoor op de Artica. Als we met de ETNA ammoniakbaken kregen, dan waren dat bakken waar de ammoniak gewoon als gas, onder druk werd vervoerd. Het enige verschil, was dat deze bakken zelf konden lossen. Dan kregen we 380 volt aan boord, die was dan speciaal de pompen. Nou gaat dat pompen niet zo simpel als het pompje in uw vijvertje. Want deze pompen moesten wel vloeistof hebben, en geen gas. Dus er moest dan altijd eerst ontlucht worden, dat
46
gebeurde met een slangetje over boord. Door de druk ging dat slangetje dat heen en weer zwieberen. Tot dat er vloeistofwas, dan zag je grote witte wolken. Tijden het laden en lossen van dit goedje moest ook altijd de roeiboot van de bak buitenboord hangen, om evt. als vluchtweg te dienen. Ook hadden wij altijd een gasmasker bij ons, met speciale filters erin. Want je kan bij ammoniak niet zomaar een gasmasker opzetten, want dan steek je alsnog de moord. Nee er zijn diverse soorten filters, voor allerlei smeerzooi. Zo ook voor ammoniak. Dus die bungelde altijd trouw om mijn nek, voor als er noodgevallen waren. Een was ik met de matroos, op het achterschip v/d bak, de boot aan het buitenboord draaien, en Willem Both was met de pompen aan het prutsen. Hij zou wel even opstarten. Dat heb je nu altijd, als het gezag zich ermee ging bemoeien ging het niet goed. De wind stond ook nog eens naar achteren, dus alles was aanwezig voor een noodscenario. En ja hoor juist op het moment, dat wij dat ding buitenboord draaiden, begon Willem Both zijn slangetje te spugen. Ik kon nog net mijn gasmasker voor mijn tronie krijgen, maar de matroos, die had altijd last had van dat bungelende ding om zijn nek, die had hem even weggelegd. Die was dus te laat, ik had hem wel op tijd voor. Een geproest en gehoest, de tranen stonden hem in de ogen, en hij had weer wat geleerd. Door de harde wind stonden we zo weer in de frisse lucht. En Willem Both stond zijn eigen rot te lachen. Ja die had wel frisse lucht kunnen blijven happen. Ook lag er op her voorschip, middenschip en achterschip een brandslang klaar voor het geval er iets lekte of stuk ging en er dan ammoniak vrij kwam. Dan konden we dit netjes wegspuiten. Wij hadden toen net eens een bak van de werf gehaald en die gespoeld met stikstof, want je mag op een lege tank niet zo maar gas of ammoniak laden want dan ben je pas echt een bom. En op het moment dat de ammoniak het schip in komt begint er aan dek een afsluiter te lekken. Ik als een haas sleutels gepakt en gasmasker voor. En Willem Both had de supervisie over de brandslang. En ik moest met een straal water op min handen en lichaam en een gasmasker voor, maar zien dat ik het zaakje gas dicht schroefde. En dat lukte ook alleen was het wat koud, het was nl. om het vriespunt. Voor dit soort gevallen was het dus ook nodig dat de ramen en deuren op gasschepen, tijdens laden en lossen en ontgassen, dicht moeten zijn, dit had tot gevolg dat er in de hutjes alleen een ventilator draaide. Moesten de jongens dan waker gemaakt worden, dan moest je de deuren echt openduwen, want dan kwam er een aroma onder je neus geslopen. Moet u zich eens voorstellen, sokken en meer van dat soort attributen, die werden aan boord niet dagelijks gewisseld zoals aan de wal. Had het dan ook nog geregend, zodat de kleding voor een deel nat was, dan kon je het niet alleen ruiken, dan kon je het zelfs proeven. Dit alles dan ook nog gelardeerd met een vleugje diesel uit de machinekamer. Kunt u zich dat voorstellen? En dat een keer of acht zo erg!!! Dan was de vraag actueel wat gevaarlijker was? Aan dek met gasmasker, of de vrije ploeg wakker maken zonder gasmasker? Ik kan u gerust stellen, tegenwoordig hebben ze airco in de hutjes, en een overdruksysteem zodat alles fris en veilig word gehouden. Of moet het zijn, veilig en fris. Ook hebben wij gevaren met kolenbakken. Wat een smeerzooi was dat zeg. Overal waar je kwam, was het kolengruis. Dat moesten wij dan laden in Rotterdam, en vervoeren naar Duisburg. Om te beginnen moesten wij lege kolenbakken halen bij de Amercentrale in Geertruidenberg. En die brengen naar Rotterdam, die daar dan omruilen, voor geladen kolenbaken. Met die lege bakken begon de ellende al. Overal in het gangboord lag kolengruis, en dat ging ook werkelijk overal inzitten. Op een gegeven moment had ik het zelfs tussen mijn kiezen. Wij hadden net twee weken voor dat wij met die kolenbakken aan het sjouwen gingen, in de gang beneden, nieuwe zeil gekregen. In de tint mooi licht van kleur. Door dat het kolengruis overal tussen ging zitten, dus ook in de woonverblijven kwam, was het nieuwe van het zeil in de gang er zo van af. Binnen een dag was het tweedehands. Er was, nadat er gedweild was, een hele gele waas overheen gekomen. Hadden we weer eens wat om zuinig op te zijn werd het op deze manier verpest. Wij waren ook blij dat we die gore stink bakken los kon den gooien op de plaats van bestemming, en dan eens lekker schoon schip maken. Alles werd van boven naar onder gesopt, binnen en buiten. Ongelofelijk, zo veel smeerzooi als dat daarvan had. Geef ons maar gas zeiden wij tegen elkaar. Maar het meeste wat wij dan toch vervoerden was onschuldig gas. De buitenstaanders hadden altijd iets van: gas, ojee, dat is eng. Ga heen, je schoonmoeder op de koffie, dat is pas eng, maar gas niet. Altijd schoon,
47
schoner dan kolen of dikke stookolie, want lekte er dan ondanks alles wat op dek, dan vervloog dat zeer snel en je hoefde je niet kleurenblind te poetsen om je dek schoon te houden. Dat deed je gewoon tijden dekboenen. Maar met dikke stookolie had je altijd een vet dek, dat moest je dan wel even weg boenen, want dat werd alleen maar glad als het regende of als er water overkwam. Dit was voor ons een schone lading. Nu herinner ik me weer een voorval met de Sicilia. We moesten voor de Pasen, nog even snel 1500 ton stookolie laden bij de Chevron in de tweede petroleumhaven. Voor dat we daar waren had ik al een probleem. Toentertijd waren er nog de maasbruggen, waar wij onderdor moesten. K zou wel even de mast plat gooien. Ik had de mast al een flink eind achterover gezet en sta te wachten en te kijken of hij nog verder moest zakken. Op dat moment loopt er een verschrikkelijk mooie vrouw over die brug. Ik zwaaien en haar gedag zeggen, en vergeet mijn mast. Hier ziet men dus aan hoe levensgevaarlijk de vrouwen wel niet zijn. Tijdens dat zwaaien en roepen hoor ik een roffel onder de brug, en mijn mast staat te jojo en aan dek. Terwijl de kloot van de mast aan dek valt. Dat had ik weer. De rest van de bemanning in de kreukels van het lachen en ik een probleem. Want hoe vertel ik het de vaste kapitein. Want die week hadden we Willem aan boord, en die maakte zich daar niet zo druk over, ik wel. Maar goed ik ben, na het aankoppelen van de ladingslang, gelijk begonnen met de mast. De motordrijver riep naar het steiger dat de lading wel kon gaan lopen. En ja hoor hij begon ok te lopen………. uit de verkeerde slang. De lading kwam uit een andere slang waar de flens niet goed vast van zat en een grote waaier van warme stookolie regende bij ons aan dek. De steigerman draait in paniek de afsluiter weer dicht, en zegt tegen ons dat hij een speciaal olieverwijderaartje heeft. Dat had hij op het steiger in een speciaal vat staan. Wij omhoog met een emmertje, op wat op te halen. Staan wij daar en in plaats dat hij dat vat op een normale manier opent legt hij het vat plat pakt de emmer en ramt er een gat in. Alles wat daar uitkwam was smeerolie en geen olieverwijderaar. Want dat verschil wisten wij ook nog wel. Alleen hadden wij er nu een probleem bij, de smeerolie kloekte vrolijk uit het vat, want een 200 liter drum til je niet zo maar op. Maar goed een half uurtje later waren we dan toch aan het dekwassen. Want hij had dan toch het goede vat gevonden in de puinhoop. En na geruime tijd was er bijna niets meer van te zien. Maar in de loop der tijd kwam het nog wel overal tussenuit lekken. En zo hadden wij voor de Pasen toch nog mooi even geladen. De mannen gingen naar huis en zo had ik de tijd om de mast te repareren, en was er van schade niets meer te zien. Vaak had je dus een vet dek, en zeker op de plekken waar aan en afgekoppeld werd. Dus gaf ons maar gas. Zo herinner ik me ook nog een voorval uit mijn Isaria tijd. We waren toen te berg en aan het stadspark van Ludwigshafen. En omdat het donker en te laat was gingen we niet verder. Dries Brand en ik zei de gek gingen even pilsje drinken op de KURPFALZ, tenminste zo heette dat ding volgens mij. Het was een oude raderboot, die daar aan het stadspark lag, en die deed dienst als loodsenstation, kroeg en hoerenboot. Tegenwoordig vaart hij als de “Kapitein Kok”. Een party schip, en totaal gerestaureerd. Maar goed wij dus aan boord en een pilsje drinken, dat werd een pilsje, dat werden twee pilsjes en nog een helboel meer. Tot Dries en ik op het idee kwamen om eens te gaan kijken hoe zo’n ouwe boot, er uitzag benedendeks. Nou we waren zo weer boven. Tot nu toe heeft niemand dat wereld record verbetert. Want wat gebeurde er? We kwamen in een of andere gang, en aan het einde stuiten wij op een deur. Dries die doet de deur open en wij schrikken ons het apezuur. Want er stond een kalf van een hond achter die deur, die hond had zijn eigen niet laten horen al die tijd. De gluiperd! En op het moment dat de deur opengaat zegt hij woef. En dat wel zo hard, dat we de deur dicht gepleurd hebben en als een haas naar de kroeg boven zijn vertrokken. Om nog maar eens een afzakkertje te nemen. Dat hadden we nodig en verdiend ook vonden wij. Later heb ik nog eens bij dolle Dries afgelost. Hij was toen kapitein op een naar motorschip omgebouwd sleepschip, de Flandria. Het was toen zomer, en bloedheet, en geen koeling van enige betekenis aan boord. Het drinkwater was gewoon warm wat uit de kraan kwam. Hij had toen vrouw en kinderen aan boord, want het was ook nog eens vakantie. De enigste verkoeling was het pilsje ’s avonds aan de wal. Want ondanks de hitte knoopten wij de boot wel even voor de wal vast als dat kon, en het liefst in de buurt van een terrasje. Een ander probleem was dat wij op de bovenrijn voeren. Daar had je van allerlei ongedierte vliegen, kruipen en sluipen. Het was wel een pret weekje
48
bij Dries aan boord. Gezellig de vrouw in de stuurhut die aan het sokken stoppen was, gelijk zoals het op schilderijtjes van oude meesters staat. Alleen die hadden toen nog oude woonkamers, als oude achtergrond, van een hypermoderne stuurhut was toen geen sprake. Maar goed het was een gezellig weekje waar door de aanhoudende hitte, diverse onderdelen het loodje legden. Zoals bijv. de compressor, die wij met veel kunst en vliegwerk aan de praat konden houden. En meer van dat soort grappenmakerijen, waar we niet om konden lachen. We werden er ook niet moedeloos van, maar wel erg moe en vooral zweterig, het schuim stond ons geregeld tussen de billen. De temp in de machinekamer was overdag 56 0 C. En als we trap naar de machinekamer afdaalden dan branden wij onze handen, aan de trapleuning. Als je daarna aan dek kwam was de 32 0 C een verkoeling van de eerste orde. Dit maar voor tien minuten of zo, want dan begon die hitte weer door te pekelen. Maar goed we gaan weer terug naar die goede ouwe ETNA. Het gebeurde wel eens dat we met twee bakken te berg moesten, 1 voor Raunheim en 1 voor Ludwigshafen. Dan moest er altijd een bak op stroom blijven liggen, net beneden de monding van de Main. Dan gingen wij door met de overgebleven bak en lieten dan meestal een matroos op de bak achter. Uiteraard met voldoende eten en drinken. Maar het gebeurde ook wel eens dat wij niet gelijk konden laden, dan was het even de toestand aankijken en dan hadden wij nog altijd de motorvlet om naar de bak te varen. Daarbij moest dan wel even een hoogteverschil genomen worden, in de vorm van een sluis. Nu hadden deze sluizen allemaal een jacht sluisje naast de grote sluis, liggen zodat er niet al te veel toeren uitgehaald moesten worden. Maar het was wel zelfbediening. Ik ben toch wel enkele keren met de vlet op en neer geweest, om zo’n matroosje te bevoorraden. Dan was je wel een paar uur onderweg, en dan nam als het mooi weer was een fles limonade mee of iets van gelijke strekking voor de eigen consumptie. Want er was altijd wel voldoende limonade, bier en ander fris aan boord. Dit werd dan afgerekend op de bierlijst. Bijna ieder schip had wel een bierlijst. Als je aan boord kwam dan schreef je je naam op de lijst en was je lid van de stamtafel, en kon je meedrinken. Hetgeen wel inhield dat je voor elk blikje dat je pakte een streepje op de bierlijst zette bij hetgeen je had genoten. Ik heb zelf het genoegen gehad om een tijdje beheerder te zijn van de bierkas, maar het gebeurde maar zelden dat deze klopte. Waar het verkeerd ging weet ik niet, maar soms werd er met de hark geschreven, en veel vaker werd er niet geschreven. Onder het mom van dat doe ik straks wel even. Sommige schepen en duwboten hadden ook snacks op de bierlijst. Dat was goed voor de omzet, zowel in de kas als in de broek. Want na verloop van tijd kon je wel merken dat er een aantal kilo’s bij waren gekomen. Als ja dan dienstdoende ploeg was en de vrije ploeg was na een avondje stevig buizen (dat is in scheepvaarttermen een lekkere pot bier drinken) aan het kokkerellen geslagen met de frituurpan, dan nam je of je dat wilde of niet, ook even een hapje. Zogenaamd voor de gezelligheid. Een keer heb ik meegemaakt dat onze ploeg aan het buizen en kaarten was, en er werd dan ook flink gegeten die avond, dat de matroos zei ik loop even naar de stuurhut en vraag of ze even volaan achteruit willen draaien, dan stampt het beter aan in mijn buik. Dat doet Ben Blom nooit, zei Willem Both. Ik ga het toch vragen zegt hij nog met een gekke bek. Wij waren in de bergvaart met twee baken, en even later de machines stoppen en wij horen ze in de achteruit gaan en ja hoor volle kracht. De bloempotten en asbakken en alles wat niet vast stond, danste als een wilde in de vensterbank of op de tafel, in een woord we draaiden volle kracht achteruit, Willem Both en ik lagen in een deuk, en van plezier dronken we nog een bier (of wat) tegenwoordig mogen de jongens als ze van wacht afgaan nog maar drie flesjes bier, en daar word streng de hand aangehouden. Ze krijgen te pas en te onpas vliegende controles aan boord, en dat zijn dan alcohol en drugs controles, niet door de waterpolitie of zo, maar door de walkapiteins van de eigen rederij. Maar goed dit even terzijde, als je dan terug naar de bak ging dan had je ook vaak een rolletje wc papier bij je want soms duurde het dan veel langer dan gepland was, en de natuur moet toch ook zijn vrije loop hebben, is ’t niet? Zeker na een avondje snacks, want die lagen dan ergens binnenin nog lekker te broeien. Zo deden wij dat dan, en als we weer terug waren met de boot en geladen bak bij de andere bak dan vervolgden wij onze reis naar Ludwigshafen, om daar de tweede bak vol te gieten. Ook daar was het plicht dat er op stroom een mannetje aan boord van de bak was, als wij met de te laden bak in de haven
49
lagen. Op deze bakken was een complete woning voor 1 persoon, ingericht. Alleen hadden wij collega’s die meenden de boel te moeten slopen. Zo waren de toiletten op veel bakken stuk of functioneerden niet meer, vandaar dat ik de jongens altijd een puts mee gaf. Ook de drinkwatertanks waren niet echt schoon, maar dat kwam omdat de woningen eigenlijk nooit bewoond waren, en er dus te weinig gebruik van gemaakt werd. Er alleen maar gebruik van gemaakt, die ene keer dat je met twee bakken naar Raunheim moest. Als we wisten dat er tijdelijk gebruik van gemaakt moest worden dor een van onze jongens dan werd tijdens de bergvaart de boel al eens lekker schoongemaakt en gelucht. Als ze dan op de bak waren dan was het zeker geen vakantie, want ook op een bak valt genoeg te doen, en al dat onderhoud moest het personeel van de boot erbij doen. Dan kreeg hij op zijn minst een potje verf mee om bepaalde onderdelen of in de menie te zetten of om gewoon te gronden of te lakken. Want de hele dag feestvieren als wij er niet waren dat was er niet bij. Als we dan ook de laatste bak vol hadden dan werd de bakken naast elkaar vast gebreid, en de bot er in de midden achter, en konden we te daal. Willem Both en ik hadden dienst, potje dik van de mist en het was avond. We hadden alles geblindeerd, want ook ’s avonds was dat prettig. Dus wij samen te daal. Willem Both stuurde en had de hoofdradar tot zijn beschikking. Ik keek mee op de oude radar, die aan bb in de stuurhut stond, ik had alleen het bereik wat vergroot, zodat ik verder vooruit keek. Willem Both keek op 1200 meter en de mijne stond op 2 km. Na een paar uur in de potdikke mist te hebben gevaren krijg ik een bui regen in beeld en zeg tegen Willem Both we krijgen volgens mij zo een bui van heb ik jouw daar. En over de marifoon hoorden we inderdaad schepen vertellen dat het daar regende dat het goot. En de bijkomstigheid was, het was gelijk klaar helder, kilometers zicht. En ja hoor, even later begint het te regenen dat het goot, en het zicht werd plots stukken beter, want we hadden na deze berichten de voorste blindering weggehaald. Even later kon ik alles weghalen. Een uurtje later waren we aan het Bingerloch en daar mochten we niet doorheen, ’s nachts. Hier kreeg ik toen mijn eerste oefening als kapitein, Willem Both zegt leg hem maar kop voor ten anker. Zo gezegd zo gedaan, maar niet zonder te zweten, maar na een kwartiertje lagen we in Abraham’s schoot, zoals ome Gerrit het vroeger placht uit te drukken. En ik had mijn eerste nautische daad gedaan, zij het dan wel met toezicht vanaf de zijlijn, want Willem Both en Ben Blom waren kritische gezagvoerders. En zo werd ik klaargestoomd om kapitein te worden. En op het moment dat ik dat zou worden, had ik besloten een baan aan de wal te aanvaarden. Ik ging bij een ijzergieterij in mijn woonplaats, voor de nieuwsgierigen onder u, dat is Deventer, werken. Ik werd daar proces operator. Ik werkte bij een hardingsoven. In deze oven werden verende klemmen gehard. De klemmen werden en worden door de Nederlandse Spoorwegen gebruikt om de rails op de biels vast te zetten. Zij werden gemaakt van verenstaal, dat speciaal uit Zweden werd geïmporteerd. Dit waren dikke bundels die ca. 900 kilo per stuk wogen en ca. 8 meter lang waren. Dan hadden we een machinebediende die deed niets anders dan deze bundels in mootjes hakken. Dat gebeurde uiteraard wel gestructureerd. Dat ging per twee en die werden dan door een hele zware pers op de juiste maat gehakt en tevens een beetje voorgevormd, omdat er toch een bloedklap op was gegeven. Dit werd weer op speciale karretjes gelegd, en dan werden ze bij de vorm machine op een lopend bandje gelegd. Aan die machine zaten twee mensen, de eerste zat bij het lopend bandje, en daar bij hem werden de staafjes roodgloeiend gestookt in ca. 3,5 sec. hij pakte die er af met een speciale tang, en legde hem in de daarvoor gemaakte mal. Dan drukte hij met zijn voet op een knop en klap …daar kwam de eerste vorm erin deze behandeling deed hij nog een keer en gaf het klemmetje in wording door aan zijn collega, die dit ook weer twee keer deed, en het klemmetje tenslotte op een laatste lopend bandje gooide. Die transporteerde de klemmen naar een bak waar ze afkoelden. Later kwamen ze bij de oven en werden ingepakt op een speciale manier in een korf. Als ze dan aan de beurt waren gingen ze naar binnen, en moesten dan twintig minuten op ongeveer 950 oC blijven. Maar voordat die oven dan op temperatuur was duurde wel even ong. 1 ½ uur. Waren ze dan na twintig minuten gaar dan werden ze af gefrituurd in de hardingsolie. Dan schoof de korf uit de oven naar het andere compartiment van de oven daar waar de olie zich bevond.
50
Dan ging de tussendeur dicht in de oven en dan pas zakte hij automatisch de olie in, omdat deze hele korf dan roodgloeiend was, werd de olie zo heet dat deze gassen ging opdampen en deze gassen werden naar een afvoer gestuurd waar ze verbrand werden. Dat was dan meestal wel een steekvlam van een meter of drie. In het begin is dat vreselijk angst aanjagend, maar hoe langer je daar loopt, hoe gewoner dit soort zaken werd. Het werd pas grappig als, het mis ging. Want zo’n oven zet je niet even uit, die heeft er alleen al vier dagen werk voor dat hij op de juiste temperatuur is. Het afkoelen duurde net zo lang en was evenals het opstarten aan allerlei procedures onderworpen. En als hij dan werd uitgezet, voor de vakantie dan moest hij ook schoongemaakt worden. Dat was me een smerig karwei zeg. Maar goed dit in het kort het werk dat ik daar deed, zorgen dat het proces goed liep, en op de knoppen drukken. Ik had eens een engelse uitzend kracht bij mij in de nachtdienst, hij moest enkel en alleen maar korven inpakken. Hij zag mij dan lopen met de lijst, en na een paar uur zegt hij heel verbaasd tegen mij: do you only press the buttons? Waarop ik positief antwoord geef. Hij loopt hoofdschuddend weg en ik hoor hem iets mompelen van: this guy has a hel of a job. Toen heb ik gezegd tegen hem dat ik veel gelearnt heb, en dat niet zo maar op de buttons mocht pressen. Maar goed na zo’n drie maanden loop ik daar weer eens in de nachtdienst, en ik denk bij mijzelf; WAT DOE IK HIER???? Ik heb het zes jaar volgehouden, toen kroop het bloed toch waar het niet gaan kon en ben ik weer gaan varen. Ik noem nu bewust geen namen, van schepen of mensen omdat ik achteraf zeker geen leuke tijd heb gehad daar. Wij hadden inmiddels twee kinderen, dus dan wenst men al gauw enige zekerheid. Ik kwam bij een particulier met een tankschip. Ik ging daar werken op Zwitserse condities. De kinderbijslag in Nederland had ik gestopt, omdat ik via Zwitserland kindergeld kreeg. Ik kreeg een goed salaris. Maar dat was gauw gedaan toen de baas allerlei processen ging voeren tegen werven en leveranciers. Toen dacht ik, ik moet weg hier. Maar ja je hebt twee kinderen en een schat van een vrouw, stoppen was ook geen optie. Kort daarna kreeg ik de zak. En dat was wel prettig want er was een verstoorde arbeidsverhouding ontstaan. Toen ik na elf maanden weer terug kwam aan de wal, waren er eerst nog een paar juridische hobbels te nemen, ten eerste die met het GAK. Je hebt in het buitenland gewerkt en dan heb je volgens de eerste de beste ambtenaar van het GAK nergens geen recht op!!! Nee dat klopte ik was en ben Nederlander, als ik een asielzoeker was geweest, was ik met open armen binnengehaald. Zo van: wat zielig hè. Maar ik was niet zielig, ik had gewoon nergens recht op. Maar na een lange strijd heb ik het dan toch gewonnen, al zijn ze bij het bij het GAK wel slechte verliezers. Maar laat ik het daar maar niet meer over hebben, anders wordt ik weer zeeeeeer booooos. Ik heb gewerkt als nachtportier in het Deventer ziekenhuis, en later als koerier bij een grote uitgeverij. En zo ben ik weer aan de slag geraakt op de postafdeling van diezelfde uitgeverij. Negen jaar heb ik op een klein vrachtautootje gereden, voor ik mij in de verkoop van kantoorartikelen mocht uitleven, als assistent inkoop. Nu ben ik dan zonder die elf verloren maanden, bij die particulier, alweer 21 jaar aan de wal, maar het varen blijft trekken, zeker de Rijn en binnenvaart. Want op een gegeven moment moesten we er even een weekendje tussenuit. Ik wilde graag nog een keer naar Zeeland toe om nog eens te kijken wat er allemaal over was van vroeger. Niet veel meer, wat herkenbaar was, maar het was toch een lekker weekeind. En tijdens een etentje daar vertelde mijn vrouw dat ze met de directeur van Chemgas had geschreven. In mijn opperste verbazing vroeg ik haar wat zij met die goede man te verhapstukken had, tot zij mij haar brief liet lezen. Deze ging erover, dat zij het zo fijn voor mij zou vinden als nog eens een reis mee mocht maken. Daarna liet ze mij het antwoord weten van chemgas, dat was positief, ik mocht kiezen, of ik met oude collega’s wilde varen, of dat ik op een nieuwe super high tech gastanker meewilde, of gewoon op mijn oude duwboot de ETNA. Dat was niet zo moeilijk, oude collega’s ik wist niet wie er nog wel en wie er niet meer voeren, een super high tech gastanker geloofde ik wel, want ik werk nu zelf in een high tech bedrijf, maar mijn oude ETNA, die had nog steeds mijn voorkeur. De datum alles was al geregeld ik moest alleen maar zorgen dat ik op tijd klaar was dan werd ik wel opgehaald. Op die bewuste morgen zit ik gepakt en gezakt klaar om mee te gaan, en daar komt de auto voor gereden. Tegenwoordig lossen ze met een huurauto af i.p.v. met de trein, mensen wat een luxe. En daar stapt een manneke uit, die ken ik niet, was mijn eerste
51
gedachte. Maar op het moment dat ik de deur open, zie ik het Willem Hoeksema, weet u nog van de Solano. Een schitterend moment van herkenning, van beide zijden, wat hebben we een schik gehad samen, en het beloofde een leuke week te worden, al was er wel veel veranderd. En het werd een wereldweek, en omdat ik nog steeds bij die grote uitgeverij werk, die o.a. het overbekende schuttevaer uitgeeft, en ik nog wel eens op de redactie kom, heb ik hen beloofd een verslag te maken van 20 jaar verschil. Dat heb ik gedaan en dat hebben zij gepubliceerd. Zie hoofdstuk 11.
52
HOOFDSTUK 11. 20 jaar verschil. Mijn vrouw heeft stiekem achter mijn rug om met de directie van CHEMGAS geregeld dat ik nog een weekje mee mocht varen op mijn oude liefde de duwboot ETNA. Het begint al bij het ophalen thuis, vroeger ging je met de trein naar boord tegenwoordig wordt er met een (huur)auto afgelost, je wacht tot je collega voor komt rijden en dan ga je vertrekken. Afscheid nemen van je vrouw, je kinderen heb je al gehad voor ze naar school of naar hun werk gingen. We moeten naar Keulen-Niehl zegt mijn oud collega, en jij mag rijden want ik heb er al twee uur opzitten, hij komt van ergens ver boven Groningen. Het is een collega van 21 jaar terug op de SOLANO, het is een warm en onverwacht weerzien. Tijdens de rit worden er al diverse herinneringen opgehaald, namen van vroegere collega’s, oh die, die is al lang in de vut of die is ook al weer zo’n 15 jaar aan de wal, net als jij. De legendarische verhalen beginnen weer te komen, zelf was ik ook diverse keren het middelpunt van zo’n verhaal. Het zal blijken dat de hele week dat ik aan boord ben er telkens weer nieuwe feiten, verhalen en vooral namen weer naar boven komen. Onderweg naar Keulen komen we diverse keren in de file terecht wat niet bevorderlijk is voor snel aflossen, want de jongens aan boord willen ook naar huis. Die nemen deze auto weer mee en die wordt weer ingeleverd bij het verhuurbedrijf. Zo rond het middaguur zijn we op de plaats van bestemming in: Keulen-Niehl Ik vind dit wel even iets anders dan vroeger toen we nog met de trein aflosten, dit is veel relaxter comfortabeler en sneller. De ETNA ligt achter de CHEMGAS 15 die op dat moment lag te lossen. Zo op het eerste gezicht is de ETNA niets veranderd of het moet het “nieuwe” stuurhuis zijn wat er op geplaatst is. Eenmaal aan boord gekomen is er eigenlijk niets veranderd, tot men verder gaat kijken. Er is een vrouwen hut gemaakt van een van de matrozen verblijven. Die hebben daar hun eigen wasgelegenheid, wat vroeger niet in de hut te vinden was, ook hebben die nu een eigen toilet aan boord. Die is niet speciaal aangelegd, maar de oplossing was zo simpel dat het bijna geniaal is: 1 van de 2 toiletten moest de bemanning afstaan en op het overgebleven toilet werd een sticker met een vrouwtje geplakt, zo ook op de deur van de hut waar men een wastafeltje in gebouwd heeft. In de middag als de bak leeg is ga ik eens mee kijken aan dek, vergeet niet een veiligheidshelm op te zetten wordt me nog gezegd. Ik help de jongens mee met het afkoppelen van de laadleiding, nadat deze eerst gespoeld is met stikstof. Deze handelingen zijn allemaal hetzelfde gebleven, het is of ik nooit ben weg geweest, en dat merk ik ook als ik weer een draadje in de dradenbak opschiet. Nadat we de haven zijn uitgevaren, vraagt de scheepsmanager of ik eens een stukje wil vasthouden. Natuurlijk wil ik dat wel, en het is alsof er echt niets is veranderd, of het moet de automatische piloot zijn.Het stuurt wel een stuk relaxter dan 20 jaar terug, je hoeft het geheel niet meer te corrigeren, als je 10 o stuur - of bakboord wil dan blijft hij dat ook gewoon doen, net zoveel als jij dat wil. De vaarweg was ook zo goed als hetzelfde gebleven ik ging op de bekende punten bb wal varen of gewoon weer terug naar sb wal op de bekende punten. Alsof ik geen dag weggeweest was. Alleen viel het me op dat de flankingroeren nu zijn opgedeeld in een sb flankingroeren en bb flankingroeren. De stuurhut is inhoudelijk wel aan gepast aan de moderne tijd, zo is er inmiddels een computer gekomen, waar men o.a. de tankstanden, de overuren en nog veel meer mee kan berekenen, en die ook gebruikt wordt als tekstverwerker enz. enz. Uiteraard staat er een zeer moderne radar terwijl de reserve radar mijn oude radar is van 20 jaar terug, toen was die modern. Ook net als thuis is de gewone draadloze telefoon die ze op één of andere slimme manier hebben gekoppeld aan de boord GSM, toen ik hem voor de 53
eerste keer hoorde overgaan in de messroom waande ik mij even thuis, waar ik dezelfde gigaset heb. De marifoon’s zijn ook aan de tijd aangepast maar dit zijn piepkleine details. Verder is de stuurhut eigenlijk nog hetzelfde, zelfs het stuurknuppeltje is volgens mij nog uit mijn tijd. Omdat er ooit diverse metingen aan boord van de ETNA zijn verricht is men er achter gekomen dat er het een ander aan de luchtverversing mankeerde. En aangezien de ARBO tegenwoordig een dikke vinger in de pap heeft moest ook dit aangepast worden. Er is een geheel systeem van luchtverversing gekomen in de hutten op het benedendek en in de messroom. De hutten op het bovendek waren niet nodig, die hadden ventilatie voldoende, de bemanning ervaart het als prettig. In 1999 is er in elk verblijf hierboven op een airco gekomen, deze zijn wel in elke hut geplaatst. 20 jaar geleden stond er in elke hut zo ongeveer een koelkast en niet in de laatste plaats voor het bier, in tijden van nood werden deze omgebouwd zodat ze (licht) konden vriezen, om zo de voorraden diepvries op temp. te houden. Dat is ook definitief verleden tijd. Zo staan er nu alleen nog maar goedgekeurde koelkasten en diepvriezers aan boord die volgens het ADNR wel gebruikt mogen worden, je herkent de apparatuur die gebruikt mag worden aan een geel ADNR stickertje dat op een duidelijk zichtbare plaats is geplakt. De apparatuur die niet gebruikt mag worden heeft een rood ADNR stickertje. Op bak CHEMGAS 15 is er ook het een en ander veranderd, alleen als je snel kijkt zie je daar weinig van alleen de kenner zal het verschil zien, want het meeste zit onderdeks. Zo zijn er deepwell pompen op de bak gekomen, voor elke tank een pomp. De consequentie is dat elke pomp een eigen elektromotor heeft, en dat deze elektriciteit wel opgewekt dient te worden. Dat is het gedeelte dat benedendeks zit, achterop de bak is een compleet nieuwe machinekamer bedacht, waar een generator in staat te draaien. Een zeer moderne elektriciteitscentrale waar flink wat stroom opgewekt wordt. Ook is er op deze CHEMGAS 15 een nieuw ijk systeem aangebracht. In de woning van de bakkenschipper zit een kast waar je op elk moment kunt zien hoe diep de bak ligt, en hoeveel ton er in zit. Een schitterend systeem dat wel werkt maar aan de buitenkant ook weer niet te zien is. En op elk gewenst moment kan er een afdruk van de ijk gemaakt worden (in duplo) omdat er een klein printertje aanhangt. De veiligheidsvoorschriften zijn hier en daar wat aangescherpt, zo dient er bij de meeste installaties waar geladen of gelost wordt, aan dek een helm te gedragen te worden, zoals ik al eerder meldde. De machinekamer op de ETNA is eigenlijk niets veranderd, alleen staan er andere motoren in maar deze zijn exact gelijk aan de oude van vroeger, op de HEKLA daar hebben ze er andere motoren ingezet. Op het moment van aan boord komen was er één van de twee compressoren stuk, en wel zo dat deze vervangen moest worden. De oude compressor uit mijn tijd nog, ruimde dus het veld de andere mocht blijven. Dat vervangen geschiede tijdens de vaart en was in een paar uur bekeken, alleen het afstellen kostte wat meer tijd. De week dat ik meegevaren heb hebben we hoofdzakelijk tussen Godorf en Keulen-Niehl gevaren, met één reisje Dormagen - Keulen-Niehl. Wij losten ook weer af in Keulen-Niehl, voor de opkomende ploeg had de scheepsmanager dinsdags al de auto’s besteld bij het verhuurbedrijf, die worden dan bij de opkomende ploeg 54
thuis neergezet, zij komen er mee naar boord en één van de twee afgaande ploegen reist er weer mee naar huis. Wat verder veranderd is in 20 jaar tijd zijn kleine details, maar wat zijn details ik ben met de moderne tijd ook meegegaan, ik vond het niet een reis terug in de tijd, nee het was of dat ik eigenlijk nooit weg ben geweest.
De ETNA gefotografeerd door de auteur.
55