FACULTEIT LETTEREN EN WIJSBEGEERTE ACADEMIEJAAR 2012-2013
Japan als de leermeester van de modernisering: de Chinese uitwisselingsstudenten in Japan 18961911
Masterproef voorgedragen aan vakgroep Talen en Culturen van Zuid- en Oost-Azië door Choy Yan Ho tot het bekomen van de graad van Master in de Oosterse talen en culturen.
Inhoudsopgave 1
Inleiding........................................................................................................................................... 5
2
Situering van het onderzoek ............................................................................................................ 7 2.1
Reis- en dagboekliteratuur ....................................................................................................... 7
2.1.1
De Chinese reis- en dagboekliteratuur............................................................................. 7
2.1.2
Reis- en dagboekliteratuur als bron voor onderzoeken ................................................... 8
2.2
Methodologie........................................................................................................................... 9
2.2.1 3
Discoursanalyse ............................................................................................................... 9
De premoderne Aziatische wereld................................................................................................. 11 3.1
De vroegere contacten tussen het Westen en Azië ................................................................ 11
3.2
De Chinese crisissen tijdens de negentiende eeuw ................................................................ 12
3.2.1
De Opiumoorlogen ........................................................................................................ 12
3.2.2
De Taiping-opstand ....................................................................................................... 16
3.2.3
De Honderd Dagen Hervorming.................................................................................... 17
3.3
De Japanse situatie voor de modernisering ........................................................................... 20
3.3.1
De veranderingen in de Japanse maatschappij en economie tijdens de negentiende eeuw 20
4
5
De modernisering van Japan en China in de negentiende en twintigste eeuw .............................. 24 4.1
De Meiji Restauratie en de modernisering van Japan ........................................................... 24
4.2
De modernisering van Japan ................................................................................................. 30
4.3
De Sino-Japanse Oorlog ........................................................................................................ 34
4.4
De Revolutie van 1911 .......................................................................................................... 35
De Chinese uitwisselingsstudenten in Japan ................................................................................. 40 5.1
Het ontstaan van de Chinese uitwisselingsstudenten ............................................................ 40
5.2
De Chinese uitwisselingsstudenten en hun studies in Japan ................................................. 43
5.3
De studentenverenigingen in Japan ....................................................................................... 46
5.4
De ontwikkeling van het politieke bewustzijn en de kritische houding bij de Chinese
uitwisselingsstudenten ....................................................................................................................... 49 5.4.1
Het incident van de Seijō school ................................................................................... 50
5.4.2
De anti-Russische beweging.......................................................................................... 55 2
5.4.3 6
7
Het incident over het reglement voor de Chinese uitwisselingsstudenten in Japan ...... 59
De analyses op corpora.................................................................................................................. 64 6.1
Het dagboek van Huang Zunsan............................................................................................ 65
6.2
De dagboeken van Yan Xiu................................................................................................... 73
6.3
Vergelijken van de discoursen............................................................................................... 75
Besluit............................................................................................................................................ 76
Bijlage ................................................................................................................................................... 82 Bibliografie............................................................................................................................................ 85
3
Voorwoord Voor een student van wie de moedertaal niet Nederlands is, is de verwezenlijking van deze scriptie geen gemakkelijke taak geweest. Het zal nooit lukken zonder hulp van een aantal personen, daarom wil ik ze hierbij ten zeerste bedanken. Allereerst wil ik mijn promotor Prof. dr. Christian Uhl, Dra. Tine Walravens en Dra. Julia Schneider bedanken. Zij gaven me nuttige inzichten met betrekking tot dit onderwerp en waren altijd bereid om mijn vragen te beantwoorden. Daarnaast gaat mijn dank uit naar Mevr. Eliane De Grauwe voor het nalezen en verbeteren van dit werk. Ten slotte wil ik iedereen bedanken die mij in de laatste maanden rechtstreeks of onrechtstreeks heeft geholpen en gemotiveerd. Voornamelijk dank aan mijn ouders die mij alles hebben geschonken.
4
1
Inleiding Momenteel worden China en Japan beschouwd als de twee invloedrijkste landen in Azië en in
de wereld. Maar in de negentiende en twintigste eeuw was het vooral Japan dat op wereldniveau een grote rol speelde en zich niet wou beperken tot Azië. Vanaf de Meiji Restauratie in 1867 moderniseerde Japan zich in sneltempo, uitwisselingsstudenten werden naar het Westen gestuurd om de nieuwste technologie te bestuderen, moderne fabrieken werden opgericht, een grondwet en een parlement werden samengesteld en een algemeen modern onderwijs werd ingevoerd. China daarentegen, kende in dezelfde periode tegenspoed. Natuurrampen en het slechte bestuur van de Qingoverheid leidden tot rellen en opstanden. De buitenlandse machten waren geïnteresseerd in de privileges en rijkdommen van China. Om zich te redden in deze gevaarlijke situatie moest China snel moderniseren op drie gebieden: het politieke systeem, het onderwijs en het leger. Net zoals Japan stuurde China uitwisselingsstudenten naar Europa en de Verenigde Staten, maar het kostte te veel en duurde te lang om vruchten af te werpen. Daarom werd er voorgesteld om uitwisselingsstudenten naar Japan te sturen om te leren moderniseren. Studeren in Japan bood verschillende voordelen: het kostte minder om studenten naar Japan te sturen, de Japanse en Chinese culturen leunden zeer dicht tegen elkaar aan, maar de belangrijkste reden was het succes van Japan om zich te moderniseren. De Chinese overheid hoopte dat het door Japan te kopiëren, China ook snel en succesvol zou zijn in de modernisering. De doelstelling van deze verhandeling is onderzoeken welke beeld de Chinese bevolking zich vormde van het Japan van de negentiende en twintigste eeuw, en vooral, hoe werd Japan gezien door de Chinese uitwisselingsstudenten die Japan het best kenden? Werd Japan gezien als de redder van Azië tegen de buitenlandse bedreigingen of werd Japan zelf gezien als een nieuwe bedreiging? Daarbij trachten we ook te onderzoeken hoe belangrijk de Chinese uitwisselingsstudenten en hun studies in Japan waren voor China. Om de beeldvorming te onderzoeken zullen we twee dagboeken uit de eerste helft van de twintigste eeuw analyseren. Het eerste dagboek is geschreven door Huang Zunsan (1883?), een Chinese uitwisselingsstudent, over zijn studie en leven in Japan. Het tweede dagboek is geschreven door Yan Xiu
(1860-1929), een Chinese ambtenaar die naar Japan reisde om het
onderwijssysteem en de staatsinstellingen van Japan te onderzoeken, in de hoop ze te kunnen toepassen in China. Omdat ik de dagboeken gebruik in mijn onderzoek, valt mijn onderzoek binnen het domein van de reis- en dagboekliteratuur. De methode om de dagboeken te onderzoeken behoort tot de traditie van de discoursanalyse. Ik hoop door de teksten te analyseren, de beeldvorming of opvattingen van de Chinese bevolking, met andere woorden het discours, over het Japan van de negentiende en twintigste eeuw te kunnen reconstrueren. Mijn verhandeling wordt ingedeeld in drie delen. In het eerste deel wordt de omkadering en de methodologie verder uitgelegd. In het tweede deel probeer ik een schets te maken van de situatie van Japan en China in de late negentiende eeuw en het begin van de twintigste eeuw. Ik zal in dit deel ook uitgebreid het ontstaan en het belang van de Chinese uitwisselingsstudenten in de geschiedenis van 5
China bespreken. In het laatste deel zal ik de twee dagboeken analyseren en vergelijken. Met de gegevens uit de analyse zal ik trachten een discours van de Chinese bevolking over Japan te reconstrueren en het belang van studeren in Japan toetsen aan de secundaire bronnen die ik in het tweede deel heb besproken. Chinese en Japanse namen in deze verhandeling worden vermeld op de Aziatische wijze: de familienaam komt eerst, dan pas de voornaam. Ik gebruik daarnaast voor de Japanse termen de Hepburn-transcriptie en de Pinyin transcriptie voor de Chinese termen. Voor de Chinese karakters koos ik voor de traditionele schrijfwijze. De reden hiervoor is dat in de periode die onderzocht wordt de Chinese karakters nog niet vereenvoudigd waren en de bronnen uit die tijd geschreven werden op de traditionele schrijfwijze. De data in deze verhandeling worden, tenzij anders vermeld, uitgedrukt in Gregoriaanse kalender.
6
2
Situering van het onderzoek
2.1
Reis- en dagboekliteratuur
2.1.1
De Chinese reis- en dagboekliteratuur
China is altijd al een land met een groot grondgebied geweest, daarom bestond daar reeds van in de klassieke periode de reis- en dagboekliteratuur. De reis- en dagboekliteratuur is interessant voor onderzoeken op gebied van geografie, geschiedenis en literaire informaties die nergens anders terug te vinden zijn. Vooral uit de opinies van de auteur kunnen we de kijk van de mensen destijds afleiden. In de hedendaagse onderzoeken wordt deze literatuur youji 遊記 of youji wenxue 遊記文學, het reisverslag of de literatuur van de reisverslagen genoemd. De term duidt op proza met volgende kenmerken:
Het is een persoonlijk verslag van een reis. De reis kan een uitstap naar een plaatselijke locatie of een lange reis naar het buitenland zijn.
Deze werken zijn meestal opgesteld als dagboeken, waar aantekeningen chronologisch worden gerangschikt.
De auteur van het werk heeft veel aandacht voor het landschap, historische betekenis of functie van de plaats.
Een youji geeft altijd de opinie of interpretatie van de auteur zelf weer over de plaatsen die hij heeft bezocht tijdens de reis1.
Het oudste gekende en bewaarde reisverslag in China is Mu Tianzi Zhuan 穆天子傳, de reis van keizer Mu, een werk van een anonieme auteur uit de late Zhou-dynastie (ca. 1027 v.C. tot 256 v.C.). In het reisverslag werd de reis van keizer Mu van Zhou 周穆王 (ca. 976 v.C. – 921 v.C.) naar WestChina in de tiende eeuw beschreven. Andere reisliteratuur die nog bewaard is gebleven en tot de Chinese traditie van reisliteratuur bijgedragen heeft is: de missie van de ambtenaar Zhang Qian (d. 114 v.C) van Han-China naar Bactrië en Centraal-Azië, de reisverslagen van boeddhistische monniken die naar India reisden op zoek naar boeddhistische teksten zoals Faxian (337-442; reis 399-414), Xuanzang (ca. 600-664; reis 629-645) en Yijing (633-713; reis 671-695), de essays over landschappen van schrijvers uit de Tang-dynastie (618-908): Yuan Jie (719-772) en Liu Zongyuan (773-819), Lainan Lu 來南錄, het Verslag van komen zuid van Li Ao (772-841), de dagboeken van Lu You (1125-1210) en Fan Chengda (1126-1193), de lange kronieken van Xu Hongzu (ook gekend als Xu Xiake; 1586-1641)2. Liu Zongyuan werd vaak gezien als de stichter van de reisliteratuur in China, omdat zijn werk Yongzhou Baji 永州八記, de Acht verslagen van de Yong prefectuur, het eerste landschapessay was in China met een narratief, beschrijving van plaatsen en uiting van persoonlijke gevoelens als centrale
1 2
Hargett 2001: 555. Ibid: 555-556.
7
thema‟s. Het Verslag van komen zuid die de reis van Li Ao maakte in 809 van Luoyan naar Kwangdong was het eerste gekende reisdagboek in China3. De reis- en dagboekliteratuur bestond al zeer lang, maar kende pas een hoogtepunt in China tijdens de Song-dynastie (960-1279) omwille van drie redenen. In de Song-dynastie reisden de mensen meer omdat de communicatie en transport beter werden. De schrijvers van de Song-dynastie schreven meer over hun dagelijkse ervaringen dan hun voorgangers. En de laatste reden was de snel groeiende bureaucratie van de Song-dynastie, de ambtenaren moesten vaak verplaatsingen maken tijdens hun carrière en maakten verslagen over hun reizen4. Volgens een andere onderzoeker Xiaofei Tian was het verspreiden van het boeddhisme ook een van de belangrijkste redenen van het opkomen van het genre. Meer en meer mensen reisden naar Centraal- en Zuidoost-Azië om religieuze en economische redenen. Daarom was er grote interesse voor alle dingen die van ver kwamen en exotisch waren. De reis- en dagboekliteratuur was geen saaie en onpersoonlijke catalogus van plaatsen, producten of gewoontes, maar eerstehands anekdotes en verslagen over een bepaalde gebeurtenis op een bepaalde tijd en plaats. Daarom werd het genre zo populair5. In de dynastieën na Song werd de reis- en dagboekliteratuur een van de meest geschreven literaire vorm in China. De grootste schrijvers van deze periodes waren Yuan Hongdao (1586-1610), Qian Qianyi (1582-1664), Zhu Yizun (1629-1709) en Yuan Mei (1368-1644). Maar de bekendste en meest productieve reisliteratuurschrijver was Xu Xiake die meer dan dertig jaar rondreisde in China en verslagen maakte6. In de Qing-dynastie (1644-1912) en de periode van de Chinese Republiek (1912-1949) werd de traditie van de reis- en dagboekliteratuur wel verdrongen door de moderne methode van observatie en notities van de westerse ontdekkingsreizigers, geografen en etnografen. Het bekendste voorbeeld is een reeks van verslagen tussen 1868-1872 over de Zijderoute, geschreven door baron Friedrich von Richthofen (1833-1905), oom van de “Rode Baron” Manfred von Richthofen. Snel werd deze methode overgenomen in China7. 2.1.2
Reis- en dagboekliteratuur als bron voor onderzoeken
In de hedendaagse onderzoeken zijn er nog veel vragen over de dagboeken: wat is een dagboek, wat is zijn functie en betekenis of wat is zijn academische waarde. Volgens Jochen Hellbeck, een historicus van Russische geschiedenis van de Columbia Universiteit, hangt alles af van de onderzoeker zelf. Het is zeer moeilijk om een definitie aan het dagboek te geven, want het dagboek had een natuur tussen literair en historisch werk, tussen fictie en document, tussen een spontaan en uitgewerkt narratief. Een onderzoeker kan een bron tegenkomen die privé is, dus een eerlijke getuigenis zou moeten zijn. Maar bij nader onderzoek zien we toch aanpassingen van de feiten aan de conventies van 3
Hargett 2001: 556. Ibid: 556. 5 Tian 2011: 3. 6 Hargett 2001: 559. 7 Ibid: 559. 4
8
de algemene opinies over het onderwerp. Daarom kunnen we enkel zeggen dat het dagboek een constructie is van een bepaalde periode en het is enkel te identificeren door het dagboek te plaatsen in een context8. Waar we ook moeten op letten bij het onderzoek van reisliteratuur is volgens Valerie Wheeler van California State University, het onderscheid tussen dagboek als objectieve gegevens of als reisverhalen. Was het boek door de auteur bedoeld als ethnografie of als populaire literatuur? Het onderscheid is dat het doel van ethnografie het bijdragen tot kennis en verbeteren van professionele reputatie is, terwijl bij populaire literatuur de auteur probeert zijn reis zo spannend mogelijk te doen overkomen. Daarom moeten we tijdens het onderzoek altijd rekening houden met het feit dat de auteur zijn subjectieve gevoelens uit in zijn dagboek met een bedoeling en we als onderzoekers moeten uitzoeken welke gegevens objectief zijn9. 2.2 2.2.1
Methodologie Discoursanalyse De menselijke taal is meer dan overdragen van informatie, taal heeft daarnaast nog twee
andere belangrijke functies: helpen bij het uitvoeren van sociale activiteiten en uiten van een sociale identiteit10. Bijvoorbeeld tijdens een vergadering zegt de voorzitter: ”We gaan nu beginnen met het eerste onderwerp van vandaag”. Door dat te zeggen voert hij een sociale activiteit uit en neemt hij een sociale identiteit aan, namelijk hij start de vergadering en hij is de voorzitter die leiding heeft. Een discours is de taal die wordt gebruikt om activiteiten uit te voeren en identiteit aan te nemen. Het verwijst naar een set van betekenis, metaforen, voorstellingen, beelden, verhalen, verklaringen etc. dat op een bepaalde manier een zekere versie van een gebeurtenis produceert. Met andere woorden iemand zal een beeld of een gebeurtenis op een bepaalde manier voorstellen, maar iemand anders kan eenzelfde beeld of gebeurtenis anders voorstellen. Daarom, volgens de theorie, bestaan er verschillende alternatieve versies van een gebeurtenis door de taal te gebruiken. De discoursanalyse is daarom het onderzoek naar hoe taal wordt gebruikt om verschillende discoursen te produceren11. Een voorbeeld: voor iemand is jagen een manier om wilde dieren onder controle te houden, maar voor iemand anders is jagen immoreel, want ook dieren hebben recht om te leven. Deze twee discoursen zijn niet de enige, want er zijn nog talloze discoursen zoals jagen als sport, jagen als symbool etc. In praktijk is het doel van de discoursanalyse het verkrijgen van bewijzen om een theorie te staven en bijdragen leveren tot het begrijpen hoe taal in sommige gebieden dingen zullen beïnvloeden. De discoursanalyse is een moderne discipline van de sociale wetenschappen die verschillende sociolinguïstische aanpakken bevat. Daarom gebruik ik slechts een aanpak, maar dat wil niet zeggen dat mijn aanpak “juist” is of andere aanpakken en methode “fout” zijn.
8
Hellbeck 2004: 621-629. Wheeler 1986: 52-63. 10 Gee 2005: 1. 11 Burr 2003:64. 9
9
De term discours kan naar verschillende dingen verwijzen naargelang het onderzoeksgebied. Voor de discursieve psychologie verwijst de term naar het gesitueerde taalgebruik in zowel de gesproken als de geschreven teksten. Deze teksten worden geanalyseerd om te bestuderen hoe taal wordt gebruikt in de communicatie. Het doel van het onderzoek is er achterkomen hoe de voorstelling van een bepaalde gebeurtenis door verschillende personen wordt gepresenteerd. Voor het macrosociaal constructionisme heeft de term discours een ruimere betekenis. Het is meer dan de taal alleen die wij denken of spreken, het is ook wat we doen, wat op ons kan worden gedaan en hoe mensen ons herkennen. Dus niet enkel de taal wordt bestudeerd, maar ook de handelingen en associaties die gepaard gaan met taal. De definitie van de discursieve psychologie valt samen met wat professor letterkunde van Arizona State University James Paul Gee noemt discours (met een kleine d). De definitie van het macro-sociaal constructionisme valt samen met wat hij noemt Discours (met de hoofdletter D) 12. Als voorbeeld gebruikt Gee de leden van straatbende. Als iemand wil erkend en herkend worden als lid van een bepaalde straatbende, dan moet hij niet enkel de juiste taal spreken, maar moet hij bovendien zich juist kleden en zich juist gedragen, zodat mensen hem direct als lid van een bepaalde bende herkennen. Met andere woorden hij moet zich vastbinden aan een bepaalde manier van denken, handelen, waardering, gevoelens en geloof. Hetzelfde geld voor alle groepen: advocaten, politie, leerkrachten of de Chinese uitwisselingsstudenten in Japan tijdens de negentiende en twintigste eeuw13. De ontwikkeling van de discours-theorie werd sterk beïnvloed door de Franse historicus en filosoof Michel Foucault (1926-1984), daarom wordt de theorie ook wel eens “Foucauldian” genoemd
14
. De vroegste (onafhankelijke) pogingen om aan discoursanalyse te doen waren
onderzoeken uitgevoerd door de taalkundige Zellig Harris (1909-1992) in 1952 in een artikel genaamd “Discourse Analysis”, het was een onderzoek gebaseerd op geschreven teksten. Een ander onderzoek werd gedaan door linguïst T.F. Mitchell (1919-2007) genaamd “The language of buying and selling in Cyrenaica” uit 1957 gebaseerd op gesproken taal. De discoursanalyse werd daarna nog door talloze mensen gediscussieerd en onderzocht. Mogelijke literatuur zijn Austin (1962), Searle (1969), Labov (1970;1972), Hymes (1972), Sinclair et al (1972), Schegloff (1968;1972), Jefferson (1972;1973). Het is niet mijn bedoeling om een volledig taalonderzoek uit te voeren in mijn scriptie, want wat ik wil onderzoeken is de invloed van de studies in Japan op het discours van de Chinese uitwisselingsstudenten. Daarom zal ik de definitie van discoursanalyse van het macro-sociaal constructionisme gebruiken, met andere woorden gaan we niet enkel de taal onderzoeken, maar voornamelijk de handelingen en manier van denken van de Chinese uitwisselingsstudenten.
12
Burr 2003: 63; Gee 2005: 5-8. Gee 2005: 20-21. 14 ibid: 63. 13
10
3
De premoderne Aziatische wereld Om te begrijpen waarom Japan en China de modernisering doorvoerden in de negentiende en
twintigste eeuw, moeten we de situaties voor de modernisering vergelijken, want zo kunnen we afleiden welke factoren leidden tot de modernisering. 3.1
De vroegere contacten tussen het Westen en Azië De Aziatische landen hebben doorheen de geschiedenis weinig contact gehad met andere
landen en zochten niet actief naar kolonies. Er waren wel contacten tussen Azië en het Westen via de Zijderoute en zeevaartroutes voor duizenden jaren, maar dit contact was zeer oppervlakkig en voornamelijk economisch van aard. Bovendien had het Westen vooral interesse in China en minder in andere Oost-Aziatische landen zoals Japan en Korea. Voor China was het pas tegen de zestiende eeuw, wanneer Portugal handelsposten opzette in Kanton en Macao, dat de westerse cultuur er serieus werd genomen in China15. Maar zelfs met de handelsposten was de invloed van het Westen zeer klein en beperkt tot Kanton en Macao zelf. Het was pas tegen de negentiende eeuw dat de andere westerse landen zoals Nederland en Groot-Brittannië ook de Aziatische markt ontdekten. Hierdoor verloor Portugal zijn monopolie en de westerse invloed werd een beslissende factor in de modernisering van Azië. In de zestiende eeuw werden de culturele contacten tussen China en de westerse landen vooral gelegd via de missionarissen van de Jezuïeten orde. Natuurlijk was hun taak voornamelijk het verspreiden van het Christendom, maar om dat te doen moesten de missionarissen eerst Chinees leren. Om het vertrouwen van de lokale inwoners te winnen leerden de missionarissen de Chinezen de westerse technologie en cultuur. Een van de bekendste pioniers van de missionarissen was Sint Francis Xavier, die samen met de Portugese handelaars naar Azië reisde om daar de Chinezen proberen te bekeren. Hij en zijn opvolgers merkten echter snel dat China, een land met een geavanceerde cultuur en zonder enige christelijke traditie, zeer moeilijk was om te bekeren zonder steun van de plaatselijke heersers en intellectuelen. Bovendien had de Chinese keizer van tijd tot tijd te maken met de arrogantie en onbeschoftheid van de pauselijke vertegenwoordigers in China waardoor missionarisactiviteiten in China uiteindelijk werden verboden. De jezuïeten in China werden in 1773 ontbonden, wat meteen ook het einde betekende van de intellectuele contacten tussen China en het Westen in de achttiende eeuw16. Een ding is belangrijk om op te merken: de periode na het terugtrekken van de missionarissen in China werd ook wel gekend als de periode van de revoluties. Tijdens deze periode ontwikkelde het Westen in een snel tempo vooruitgang in technologie en cultuur. En deze technologische superioriteit leidde later tot de basis van de relatie tussen China en de westerse landen.
15 16
Beckmann 1962: 59. Ibid: 62-63.
11
3.2
De Chinese crisissen tijdens de negentiende eeuw Tegen het einde van de achttiende eeuw had de Qing-dynastie (1644-1912) van China naast,
problemen met het buitenland, ook te maken met binnenlandse spanningen. Hoewel deze problemen niet nieuw waren in China, bereikten zee een hoogtepunt gedurende de negentiende eeuw. In de periode tussen 1700 en 1850 was de populatie in China verdrievoudigd. Tegen het einde van de achttiende eeuw telde China naar schatting 300 miljoen mensen 17 . De landbouwproducten konden deze plotse stijging echter niet volgen, rond 1800 was de beschikbare landbouwgrond slechts met 5% gestegen18. Dit leidde tot werkloosheid en hongersnood. Omdat er niet genoeg werk en eten was voor iedereen werden vele Chinese landbouwers bandieten of deden mee aan rebellies tegen de overheid. Ook de dreiging vanuit het buitenland nam toe. Het Westen was immers in bezit van de moderne technologieën, een grote militaire macht en een sterke dosis zelfvertrouwen. Bovendien zochten zij naar nieuwe mogelijkheden voor het drijven van handel en het verspreiden van het geloof. Binnen de Qing-overheid zelf heerste er corruptie. Het centrale bestuur eiste van de lokale overheid enkel stabiliteit en verplichte belastingen, waardoor de lokale ambtenaren een relatief grote vrijheid genoten om hun bevoegde regio te besturen. Daarom legden ze vaak zware belastingen op aan de boeren en vulden hiermee hun eigen zakken. Bovendien waren er in het midden van de negentiende eeuw zware natuurrampen die veel slachtoffers maakten en leidden tot hongersnood. In de periode 1796-1820 zijn er in totaal 17 grote overstromingen in de Gele Rivier gekend. De overstromingen waren eigenlijk te vermijden, maar door de corruptie van de lokale overheid, waren de werken om de overstromingen te voorkomen niet of slecht uitgevoerd. Uiteindelijk vonden vele mensen dat de overheid onbekwaam was en in 1796 leidden deze gevoelens tot een grote opstand geleid door het geheime genootschap de Witte Lotus19. Het doel van de opstand was het omverwerpen van de Qing-dynastie geleid door Manzu 20
滿族 en het heroprichten van de Ming-dynastie (1368-1644). De opstand was pas onder controle in
1804, voornamelijk dankzij de troepen van de lokale overheden. Na de opstand van de Witte Lotus volgden er nog een reeks opstanden21. 3.2.1
De Opiumoorlogen Buitenlandse dreigingen waren een van de redenen waarom China zich snel wilde
moderniseren. Om te illustreren hoe ernstig de buitenlandse dreigingen waren voor China, neem ik de Opiumoorlogen als voorbeeld. De Opiumoorlog was één van de meest invloedrijke gebeurtenissen voor China en zelfs voor geheel Azië gebeurde in deze periode van interne chaos. Enerzijds had het Westen heel veel interesse in Chinese producten zoals thee en zijde, maar aan de andere kant hadden westerse producten geen markt in China. Daardoor stroomde er slechts geld van het Westen China binnen en niet omgekeerd. Om deze negatieve handelsbalans in evenwicht te houden verkochten de 17
Gasster 1969: 4. Grosso 1991: 34. 19 Ibid: 35. 20 Manzu: Manchu in het Engels en Mantsjoes in het Nederlands. Een volk uit Mantsjoerije, Noordoost-Azië. 21 Grosso 1991: 35. 18
12
handelaars uit Groot-Brittannië één van de producten uit hun kolonie in Azië, namelijk opium uit India. Opium was reeds een lange tijd gekend in China als pijnstillend kruid, maar nu werd opium door de Britten als drugs ingevoerd. Opium zelf was een verboden product in Groot-Brittannië, maar de Britten zagen het als een uitstekende gelegenheid om onverkochte producten kwijt te geraken en de handelsbalans in evenwicht te brengen. Tegen het einde van de jaren dertig van de negentiende eeuw was het opium probleem zeer ernstig in China en was de overheid gedwongen om te reageren. Naar mate meer en meer mensen aan opium verslaafd werden, steeg vanzelfsprekend de vraag naar de drug. Rond 1750 bedroeg het aantal kisten opium geïmporteerd naar China niet meer dan vierhonderd kisten per jaar, maar tegen 1821 was dit aantal gestegen naar vijfduizend kisten. Enkele jaren later, in 1839 werden al veertigduizend kisten per jaar verhandeld22. Het opium probleem was voor de Chinezen meer dan alleen gezondheid en economische zorgen, het was ook een probleem voor hun internationale relaties en ethiek. Eerst en vooral betaalden de verslaafden in China veel geld voor de opium wat ervoor zorgde dat edelmetaal in grote hoeveelheid uit China vloeide. Op zijn beurt leidde deze uitstroom van edelmetaal tot onstabiliteit van de economie. Ten tweede was er de traditionele confucianistische gewoonte: het lichaam van een persoon behoort niet tot de persoon zelf, maar behoort tot zijn ouders toe. Zijn ouders hebben hem immers zijn leven en lichaam geschonken waardoor een persoon er goed aan doet zorg te dragen voor zijn eigen lichaam. Wanneer een persoon echter verslaafd wordt aan opium en zijn lichaam vervuilt met drugs, dan gaat hij in tegen de sociale regel en het basisprincipe van het confucianisme. Naast het sociale probleem werd er ook kritiek geuit tegen de overheid, omdat de overheid de illegale verkoop van opium niet meer onder controle had. Bovendien werd het een internationaal probleem wanneer Groot-Brittannië opdrong dat de Britse handel in China moest worden uitgebreid23. Op 10 maart 1839, kwam Lin Zexu 林則徐 (30/08/1785-22/11/1850), gouverneur-generaal Zongdu 總督 van Hubei en Hunan aan in Guangzhou met het bevel van de keizer om een einde te maken aan de opium handel 24 . Wanneer Lin in maart aankwam in Guangzhou beval hij enkele maatregelen tegen de opiumhandel: hij liet strengere controle uitvoeren op de Chinese kust, arresteerde de opiumhandelaars, nam de opium in beslag en beval de buitenlandse handelaars om een inventaris op te maken van hun voorraden25. Als reactie protesteerde en beval Charles Elliot (18011875), de koninklijke inspecteur van de Britse handel in Guangzhou, de buitenlandse opiumschepen te vluchten en zich voor te bereiden op gevechten. Elliot verklaarde dat alle opium voorraden in Guangzhou reeds door de Britse overheid in beslag werd genomen, daarom waren ze eigenlijk eigendom van het Britse koningshuis. Indien de Chinese overheid de opium vernietigde, zou China hun verlies moeten compenseren. In totaal werden 20 283 kisten en 200 zakken opium van de Britse
22
McAleavy 1967: 44. Crosso 1991: 36. 24 McAleavy 1967: 46. 25 Crosso 1991: 37. 23
13
en Amerikaanse handelaars vernietigd tijdens april en mei 183926. In oktober 1839, verklaarde de Britse overheid de oorlog aan China en in april 1840 zonden zij 16 oorlogsschepen met 540 kanonnen, 20 transportschepen, 4 gewapende stoomboten en 4000 soldaten naar China. En zo begon de Eerste Opiumoorlog die grote gevolgen had niet enkel voor China, maar ook voor andere Aziatische landen27. Ik zal de oorlog niet in detail bespreken, maar uiteindelijk was China niet opgewassen tegen de krachtige stoomschepen en superieure vuurwapens van Groot-Brittannië. Ook was China benadeeld door zijn verouderde manier van oorlogvoering en het ontbreken van informatie over zijn tegenstander. Het verdrag van Nanjing, het verdrag van Humen en twee Franse en Amerikaanse verdragen, de zogenaamde “ongelijke verdragen”, werden getekend na het verlies van China in de Opiumoorlog28. Deze verdragen eisten dat China vijf havens zou openen voor buitenlandse handel en residenties, namelijk: Guangzhou, Xiamen, Fuzhou, Ningbo en Shanghai. Hong Kong werd afgestaan aan GrootBrittannië29. Een voordeliger toltarief van ongeveer 5% werd ingevoerd en China moest 21 miljoen zilver dollars betalen als schadevergoeding en compensatie voor de vernietigde opium. Maar de meest schadelijke voorwaarden voor China van deze verdragen waren zeker de extraterritorialiteit en de meestbegunstigde-natie-behandeling. De extraterritorialiteit gaf aan de buitenlanders in China het recht om berecht te worden met de wetten van hun thuisland en niet met de Chinese wet, wanneer zij misdaden hadden gepleegd in China. In de meestbegunstigde-natie-behandeling kende het land waarmee een verdrag werd ondertekend automatisch bepaalde rechten toe, wanneer China met een ander land een verdrag met nieuwe voorwaarden tekende. De verdragen vernietigden het traditioneel systeem van buitenlandse relaties van China en de methode om handel te controleren via het tribuutsysteem. Bovendien was het door de extraterritorialiteit voor China bijzonder moeilijk om de buitenlandse gemeenschap in China te controleren30. Ook moeten wij opmerken dat in de verdragen de opiumhandel nog steeds niet verboden werd, dus de buitenlandse handelaars konden nog altijd opium China invoeren. In feite, was het aantal opiumverslaafden in China gestegen na het tekenen van de verdragen en het aantal ingevoerde opium werd verdubbeld. Ironisch was de opiumhandel pas onder controle wanneer nieuwe verdragen in 1859 en 1860 werden getekend waarin de opium werd gelegaliseerd en getaxeerd bij invoer31. Zelfs met de “ongelijke verdragen”, bloeide de buitenlandse handel met China niet open. De reden hiervoor was dat de Chinese markt al eeuwen zelfvoorzienend was. De westerse handelaars legden echter de schuld bij de hoge Chinese belastingen en het feit dat er niet genoeg havens waren geopend voor buitenlandse handel. En wat de buitenlanders echt frustreerde was dat het Chinese hof
26
Crosso 1991: 38. Crosso 1991: 38; McAleavy 1967: 48. 28 Crosso 1991: 39. 29 McAleavy 1967: 59-58. 30 Crosso 1991: 39-40. 31 Ibid: 40. 27
14
nooit direct communiceerde met de westerse diplomaten en hen nooit behandelde met respect32. Tegen de jaren vijftig van de negentiende eeuw vroegen de westerse landen met veel ongenoegen een herziening van de verdragen. China weigerde, maar met de moord op een Franse missionaris en de inbeslagneming van een Brits schip als excuus, dwongen de westerse landen in de herfst van 1856 met geweld China de verdragen te herzien. Dit markeerde het begin van de zogenaamde Tweede Opiumoorlog. Ditmaal werd een leger dat bestond uit Franse en Britse troepen, onder leiding van Elgin en Gros, naar Tianjin gestuurd33. Uiteindelijk tekende China het verdrag van Tianjin in 1858. Het werd een verdrag tussen China, Groot-Brittannië, Frankrijk, de Verenigde Staten en Rusland. Het verdrag stond toe om nog eens elf havens te openen voor buitenlandse handel, het legaliseren van de opiumhandel, het reizen van buitenlanders in het binnenland van China, het toelaten van missionarissen, het gebruiken van de Yangzi rivier voor navigatie en handel en een westerse ambassade en residentie in Beijing 34 . Maar de Chinese overheid weigerde echter het verdrag te bekrachtigen en als reactie vielen de westerse troepen de hoofdstad binnen. De Chinese troepen leden zware verliezen en de westerse troepen plunderden en vernielden alles op weg naar de hoofdstad. Het Chinese hof vluchtte weg uit de hoofdstad en verstopte zich in het keizerlijke jachtpaleis buiten de Chinese Muur. In deze periode stond het centrum van het Chinese keizerrijk, de hoofdstad Beijing, volledig onder controle van de westerse machten. In het keizerlijke zomerpaleis net buiten Beijing waar de geschenken van de tribuutstaten stonden, werden talloze kunstwerken en schatten van onschatbare waarde geplunderd en naar het buitenland gevoerd. Wat niet kon meegenomen worden werd stukgeslagen. Bovendien beval Elgin, als straf omdat de keizer wegvluchtte, het keizerlijke zomerpaleis af te branden. Na de vernieling van het zomerpaleis en de bezetting van de hoofdstad kwam er een conventie om alles te ordenen. Deze overeenkomst liet de Britten toe om hun diplomaten in de hoofdstad te laten verblijven, de Chinezen meer schadevergoedingen te laten betalen en Tianjin te openen voor handel en residentie. Daarnaast werd het Kowloon schiereiland aan Groot-Brittannië toegekend en Rusland, dat niet eens had meegevochten, kreeg een grote territoriale uitbreiding van ongeveer 400 000 vierkante mijlen35. Deze ongelijke verdragen hadden grote gevolgen voor de Qing-dynastie en waren zeker een van de redenen van haar verval. China kon zich pas tegen 1943 van deze verdragen bevrijden. De verdragen verlaagden eerst de controle van China op zijn economie door de invoerbelasting te verlagen, waardoor de Chinese producten direct bloot gesteld werden aan de concurrentie van de buitenlandse producten. Door de vrijheid van reizen en residenten en de extraterritorialiteit van de buitenlanders in China verloor China ook enig grip op de buitenlanders. Op sociaal vlak werd het tribuutsysteem volledig verstoord door de aanwezigheid van de buitenlanders en het confucianistische systeem kwam ook in gevaar door de opiumhandel. Natuurlijk bracht het Westen niet enkel negatieve 32
Crosso 1991: 42. Ibid: 42. 34 McAleavy 1967: 94. 35 Crosso 1991: 42-44. 33
15
dingen met zich mee naar China: in de havensteden waar de buitenlanders verbleven, ontstond een nieuwe klasse van Chinezen genaamd “Compradores”. Het waren Chinezen die nauw samenwerkten met de buitenlanders in China. Hierdoor kregen zij soms westerse opleidingen en speelden ze een belangrijke rol in de modernisering van China. De Opiumoorlogen illustreerde hoe machteloos China was tegen de gemoderniseerde legers van de buitenlandse machten. Ondanks de buitenlandse druk weigerde de Chinese overheid de modernisering uit te voeren. Ze hadden schrik dat door de modernisering hun macht zouden verliezen. De lokale machthebbers daarentegen zagen de westerse overmacht en voerden kleinschalige hervormingen uit. Deze lokale machthebbers namen later de leiding van de modernisering in de handen. 3.2.2
De Taiping-opstand Naast buitenlandse dreigingen was de binnenlandse onrust de grootste reden waarom China de
modernisering nodig had. Er waren enkele opstanden tegen de Manzu-overheid, maar één van de grootste opstanden met het meest aantal slachtoffers was zeker de Taiping-opstand in 1850 tot 1864. Het was één van de grootste oorlogen in de menselijke geschiedenis met waarschijnlijk meer slachtoffers dan de Eerste Wereldoorlog, naar schatting met 30 000 000 tot 50 000 000 slachtoffers. Daarom neem ik de Taiping-opstand als illustratie van de binnenlandse onrust in China tijdens de negentiende en twintigste eeuw. De Taiping-opstand ontstond in de zuidelijke provincies Hunan en Guangxi. Deze regio‟s waren een van de plaatsen waar als gevolg van de Opiumoorlog een economische crisis uitbrak, want door de verdragen waren de buitenlandse handelaars naar meer noordelijke havens getrokken. Er was ook grote werkloosheid vastgesteld onder de Chinese soldaten na het einde van de Opiumoorlogen. Zo was er geen reden meer om nog evenveel soldaten in dienst te houden als tijdens de oorlog. De sectoren die samenwerkten met de handel en het leger, zoals de transportsector en dagloners, leden ook onder de economische crisis. Snel werden de werklozen bandieten en teisterden ze deze regio‟s. Om de zaken nog ingewikkelder te maken woedde in de lokale overheid een etnische strijd tussen de Manzu en de Han-Chinese ambtenaren36. De Taiping beweging was ontstond uit de etnische minderheid: de Hakkas37. Als migranten uit centraal China waarvan vele van hen zich hadden bekeerd tot het christendom, waren de Hakkas economisch, sociaal en politiek onderdrukt door de lokale Han-Chinezen. De leider van de Taiping beweging was een Hakka geleerde, Hong Xiuquan, die meer dan vier keer faalde met de publieke examens voor geleerden. Tijdens zijn studie kwam hij in aanraking met het christendom en bekeerde zich. Hong werd ziek na het falen van de examens en kreeg hij visioenen. Als gevolg van zijn visioenen dacht hij dat hij eigenlijk de broer was van Jezus van Nazareth. Hij moest het kwaad
36 37
McAleavy 1967: 68-82; Brown 1912: 7. Crosso 1991: 46.
16
bestrijden en in China het hemelse rijk van de grote vrede, taiping tianguo 太平天國, stichten38. In de periode nadien verzamelde hij duizenden volgelingen en vielen ze samen de opiumhandel, goktenten en drinkplaatsen aan. Hij kondigde ook de gelijkheid tussen mannen en vrouwen af. Hij gebruikte de chaotische situatie in Zuid-China om zijn volgelingen tot militairen te maken die vochten tegen de bandieten en corrupte ambtenaren. Tegen de jaren vijftig van de negentiende eeuw was de Taiping beweging al een efficiënte militaire organisatie. Meer en meer boeren en Hakkas sloten zich aan en al snel telde de beweging een miljoen volgelingen. In 1853 veroverde hij Nanjing en verklaarde een nieuwe dynastie met hem als keizer. In 1855 had de Taiping beweging controle over de volledige zuidelijke Yangzi vallei en een inkomen dat een zesvoud was van dat van de Manzu overheid. Maar de leiders van de Taiping beweging vochten onder elkaar en de stichter van de beweging Hong Xiuquan kreeg zelfs een zenuwinzinking. Nadien was de Taiping beweging niet meer hetzelfde. Uiteindelijk moesten de Manzu leiders van de centrale overheid de hulp van de lokale machthebbers inroepen om de Taiping-opstand te verslaan. Hierdoor was het traditioneel systeem van de autoriteit verbroken, waardoor de greep van de centrale overheid op de provincies en de controle van Manzu op HanChinezen verzwakte. Uiteindelijk door de dubbele standaard van de leiders van de Taiping beweging was de gelijkheid tussen mensen nooit bereikt. De leiders leidden een luxueus leven, terwijl de volgelingen hard moesten werken in werkkampen, vaak zonder voedsel. Terwijl er een gelijkheid tussen mannen en vrouwen moest komen, had de leider Hong Xiuquan 88 concubines. De ruzies tussen de leiders maakte dan ook een einde aan het succes van de Taiping-opstand39. Tijdens de Taiping-opstand gebruikten de andere rebellen de gelegenheid om opstanden op te starten. Zoals het geheime genootschap Triade dat in Xiamen en Shanghai opkwam in 1853, de Rode Tulbanden die Guangzhou aanvielen in 1854, de rebellie van de bloedige mijnwerkers in Yunnan, de moslim separatisten in Dali en de separatistische moslim Nian in centraal-China. In de periode van vijftien jaar van opstanden, oorlogen en hongersnoden waren er in China 20 tot 40 miljoen mensen overleden40. Terwijl China onder druk stond van de buitenlandse machten, slaagde de Manzu-regering er niet in om de binnenlandse onrusten te stoppen. Naast de Taiping-opstand waren er in het einde van de negentiende eeuw en het begin van de twintigste eeuw nog andere opstanden zoals de Bokseropstand die zware gevolgen hadden voor China. Toch wilde de Chinese overheid de modernisering niet uitvoeren, terwijl in China er mensen waren die ernaar vragen. Een van hen was Kang Youwei. 3.2.3
De Honderd Dagen Hervorming In de periode van de eeuwwisseling van de negentiende en twintigste eeuw waren er
verschillende groeperingen die China wilden moderniseren op hun manier. Kang Youwei was een van 38
McAleavy 1967: 60-63. Crosso 1991: 47-49. 40 Ibid: 50. 39
17
de velen die China wilde veranderen op een zachtaardige manier met hervormingen die, stap voor stap, China naar de modernisatie zouden leiden en de traditionele waarden van China zouden behouden. Zij werden later de hervormers genoemd. Er waren anderen die anti-Manzu en antitraditie waren. Zij waren zeer nationalistisch ingesteld en wilden een politiek systeem opstellen dat gebaseerd was op de democratie en de keuzes van het volk. Aangezien ze revolutie zagen als een manier om China vooruit te helpen, werden zij revolutionairen genoemd. Sun Yatsen 孫逸仙 (ook gekend als Sun Zhongshan 孫 中山, 12/11/1866-22/02/1925) was de representant van deze fractie.
Na het verlies van de Sino-Japanse Oorlog in 1894-1895, kreeg een jonge ambtenaar Kang Youwei een audiëntie met de Jonge keizer Guangxu (r.1875-1908) in 1898. Kang Youwei (1858-1927) werd, samen met zijn leerling Liang Qichao (1873-1929), vaak gezien als de pioniers van de modernisering in China 41 . Kang was geboren in een Neo-confucianistische familie in Kwangtung. Wanneer hij in 1895 slaagde in de hoofdstedelijke examens, reisde hij naar Hong Kong en Shanghai. Hij leerde daar de westerse cultuur kennen en was zeer onder de indruk van de eerlijke en efficiënte manier van werken van de westerse overheid42. In 1897 stuurde Kang brieven naar de keizer en de leiders van de regering om hervormingen voor te stellen, maar niemand gaf aandacht aan hem. Een deel van zijn brief werd wel gepubliceerd in enkele kranten van Shanghai en Tianjin. De brief van Kang werd dan ook vaak het onderwerp van de gesprekken. De tijd bewees echter de correctheid van de voorspelling die Kang maakte in zijn brieven. In januari 1898 werd hij opgeroepen door het ministerie van buitenlandse zaken, hij werd langdurig ondervraagt door de ministers en kreeg later de kans om met de keizer te spreken. Samen met de keizer wou Kang een drastische institutionele hervorming uitvoeren, een soort van “revolutie vanuit de bovenste laag van het volk” zoals de Meiji Restauratie in Japan, die we in de latere hoofdstukken zullen behandelen. Maar de hervorming moest bovendien samengaan met de confucianistische tradities43. Kang probeerde de conservatieve instelling van de overheid te doorbreken door te bewijzen dat Confucius eigenlijk een hervormer was en zocht actief naar institutionele veranderingen. Met dit bewijs hoopte Kang de kritieken van de conservatieven te weren. Kang gebruikte ook het argument dat het confucianisme een alles omvattend systeem was, dus de confucianistische waarden golden voor alle mensen en voor elke situatie. Daarom werd de oorsprong van de westerse technologie en ideeën eigenlijk teruggebracht tot de confucianistische tradities, waardoor het gebruik ervan kon worden toegelaten44. In de audiëntie met de keizer spraken zij over de revolutie van bovenuit die later de Honderd Dagen Hervorming Wuxu Bianfa/Bairi weixin 戊 戌 變 法 / 百 日 維 新 werd genoemd. Samen plande de keizer met Kang een reorganisatie van het hele systeem en in totaal waren er 40 decreten uitgevaardigd, waarvan het eerste werd uitgevaardigd op 11 juni 1898:
De macht van de lokale overheid werd gecentraliseerd.
41
Gasster 1969: 13; Crasso 1991: 58-60. Beckmann 1962: 179-182. 43 McAleavy 1967: 157. 44 Beckmann 1962: 147. 42
18
De vele privileges van de keizerlijke ambtenaren werden afgeschaft.
Het keizerlijk examensysteem werd gemoderniseerd, de vragen die werden gesteld in het examen moesten worden gebaseerd op hedendaagse situaties.
Oprichten van universiteiten en andere gespecialiseerde scholen zoals medische school en militaire school.
Een evaluatie werd gedaan, de overbodige posten in de overheid, zowel in de administratie als in het leger, werden afgeschaft.
Een planning om een modern kabinet op te richten werd opgesteld. Er zouden 12 departementen komen die elk een eigen bevoegdheid hebben. Voorbeelden zijn departement van wetten, departement van het onderwijs, departement van handel etc.
Ook hervorming op lokaal niveau werd gepland. Elk district zou een raad moeten oprichten. De directeur van de raad zou de lokale adel moeten bezoeken om de mening over de hervorming te vragen en de hervormingen uit te voeren45.
Kang hoopte dat de hervormingen uiteindelijk zouden leiden tot een constitutionele monarchie zoals in Japan. Zijn vernieuwde onderwijssysteem was opgesteld met de bedoeling mensen op te leiden tot vertegenwoordigers in het parlement. Bovendien, om de economie te stimuleren, had hij geen schrik om de moderne technologie zoals spoorlijnen en stoomboten in te voeren. Ook het oprichten van moderne banken was gepland. Omdat Kang zich zorgen maakte dat de hervormingen zouden worden gedwarsboomd, overtuigde hij de keizer om alle corrupte en onbekwame Manzu leiders en ambtenaren uit de regering te zetten. Maar helaas de hervormingen van Kang faalden. Kang wou een radicale hervorming, maar hij wou te veel dingen in een snel tempo uitvoeren. Door de corrupte ambtenaren hun machten en belangen niet wilden verliezen, was het dus logisch dat zij tegen de hervormingen waren. Maar de hervormingen waren ook een directe aanval op het bestaande systeem, een systeem dat werd uitgevonden en bijgewerkt door de bureaucraten en confucianistische geleerden, een extra reden waarom liever niets veranderen werd. Ook voor de lokale machthebbers was de idee om te moderniseren zeer welkom, maar door de centralisatie van de macht aan de keizer, zouden zij hun macht kwijt geraken en dat wilden zij ook niet. Hetzelfde gold voor de legertop die zijn macht wilde behouden. En als de laatste druppel die de emmer deed overlopen was de keizerin-regentes Cixi46. De ambtenaren deden hun beklag bij haar en zij was niet van plan om de hervormingen te laten slagen. Keizerin-regentes Cixi was de weduwe van keizer Xianfeng (1831-1861) en de moeder van de vorige keizer Tongzhi (1856-1875). Ze zette haar neef Guangxu op de troon en controleerde hem achter de schermen, daarom was zij de echte machthebber van de Qing-dynastie. Zij was een van de conservatieven die tegen de hervormingen was. Zij was vooral bang dat haar macht zou afnemen indien de hervormingen een succes werden. De keizerin plande samen met haar volgelingen om de 45 46
Beckmann 1962: 179-182; Crasso 1991: 58-60; McAleavy 1967: 158. Crasso 1991: 59.
19
keizer in oktober af te voeren. Wanneer de jonge keizer en Kang dat hoorden, vroegen zij hulp aan Yuan Shikai 袁世凱(1859-1916), de persoon verantwoordelijk voor de modernisering van het leger en de machtigste militaire leider in China47. Omdat hij een leerling was van Li Hongzhang, had hij de reputatie een voorstander van de modernisering te zijn. Maar Yuan verraadde de keizer en Kang en verklapte alles aan de keizerin. Zes hervormers werden ter dood veroordeeld, Kang en zijn leerling Liang werden gedwongen te vluchten naar Japan en de keizer werd enkele dagen later doodziek verklaard door het hof en de macht werd overgedragen aan Cixi48. Cixi vaardigde op 22 september een wet uit die alle hervormingen over het land staakte en nietig verklaarde. De Honderd Dagen Hervorming zou China moeten vooruit helpen, maar het had een omgekeerd effect. Nu waren de conservatieven nog meer teruggetrokken49. 3.3
De Japanse situatie voor de modernisering Dit was kort samengevat de situatie van China voor de modernisatie en voor het stichten van
de Chinese Republiek. Dus tijdens de achttiende eeuw heerste er binnen China onder leiding van de Qing overheid, wanorde door natuurrampen en sociale onrust. Bovendien verloor China twee oorlogen tegen het Westen, zodat de westerse ideologie China binnendrong en de traditionele waarden van China ondermijnde. Ironisch genoeg probeerden de confucianistische intellectuelen met hervormingen terug naar de oude sociale orde te keren. Maar de hervormingen faalden met als bewijs het verlies van de Sino-Japanse Oorlog in 1894-1895. Dan hadden de Manzu-leiders ingezien dat om China tegen de buitenlandse dreiging te bewapenen ze geen andere keuze hadden dan de modernisatie door te voeren en te leren van het Westen. Daarom planden ze uitwisselingsprogramma‟s naar het Westen. Maar omdat de studies in Europa en de Verenigde Staten te duur en te lang waren, hadden ze een land gevonden waar ze op een snelle en goedkopere manier konden leren: Japan. Maar voordat we de Chinese uitwisselingsprogramma‟s in Japan bekijken gaan we eerst de situatie van Japan voor de modernisering bekijken. 3.3.1
De veranderingen in de Japanse maatschappij en economie tijdens de negentiende eeuw De periode voordat Japanse modernisering plaatsvond was beter gekend als de Edo- of de
Tokugawa-periode (24/03/1606-03/05/1868). Hoewel Japan een keizerrijk was, had de Tokugawa shōgun , de generaal van de militaire overheid of bakufu, alle macht in handen. De bakufu voerde de feitelijke macht uit en degradeerde het hof en de keizer tot ceremoniële functie in Kyoto. In de zeventiende eeuw, door het ontwikkelen van de handel in de grote steden en een betere productiemethode, ontstond een nieuwe vorm van economie en politiek. Deze economische en sociale ontwikkelingen leidden tot dislocatie op bijna alle vlakken. Bovendien waren er niet enkel de binnenlandse veranderingen. In die periode hanteerde Japan er een isolatiebeleid tegen de buitenlanders. Behalve wat Chinese en Nederlandse handelaars mocht er geen handel gedreven 47
McAleavy 1967: 159. T‟ang 1977: 28. 49 Beckmann 1962: 179-182. 48
20
worden met het buitenland. Het Westen begon echter opnieuw interesse te hebben in Japan en probeerde de isolatiepolitiek van Japan te doorbreken. Samen met de binnenlandse groei leidde dit uiteindelijk tot de “Restauratie” van de keizerlijke macht50. Zoals hierboven werd vermeld, leidde de ontwikkeling van de handel in de grote steden in de zeventiende eeuw tot een nieuwe vorm van inkomen. Dit inkomen stimuleerde op zijn beurt de productie. Door een verbetering van communicatie en transport, ontstond productspecialisatie. Het productiesurplus dat daaruit voortvloeide kon nu ook worden verkocht aan andere domeinen of han. Als gevolg daarvan ontstonden er kredietinstellingen51. Maar deze economische groei leidde ook tot ontregelingen. Naast de aristocraten en de gewone bevolking, ontstond er een nieuwe sociale klasse: de handelaars52. Een groot aantal feodale aristocraten kwam in de schulden bij de lokale handelaars en konden hun schulden niet terug betalen. De shōgun, de daimyō en de samurai 53 verkregen hun inkomen hoofdzakelijk door gronden aan de lokale boeren uit te lenen in ruil voor rijst en rechten om taksen te innen. De rijst die zij kregen verkochten ze aan de lokale handelaars voor geld. Daarmee kochten ze al hun noodzakelijkheden bij de handelaars. Maar wanneer de handelaars hun monopolie misbruikten, konden de lokale handelaars de prijzen van hun producten zeer hoog zetten en de prijs van de rijst zeer laag houden. Om de schijn van hun hoge status te behouden, wilde de adel niet van zijn luxe levensstijl afwijken en raakte daardoor meer en meer in de schulden bij de handelaars 54. Tegen het einde van de achttiende eeuw waren de bakufu en de daimyō in financiële nood. De enige oplossing was het verhogen van de belastingen en het verlagen van de munt, maar deze pogingen leidden enkel tot inflatie en de problemen waren nog niet opgelost. De reden van deze problemen was eigenlijk de basis van de economie: vraag en aanbod. De binnenlandse markt van Japan kon de hoge productie niet meer aan en zonder buitenlandse markten was de hoge levensstandaard niet meer te houden. Bovendien waren er in die periode natuurrampen zoals aardbevingen, branden en overstromingen die de financiële uitgaven van de bakufu en de daimyō verzwaarden 55 . Omdat de situatie zo hopeloos was, had de bakufu geen andere keuze dan over te gaan op extreme maatregelen. De bakufu dwong de rijke handelaars de schulden van de adel kwijt te schelden en nam zelfs de eigendommen van de rijke handelaars in beslag. Zo zou in 1761 minister Tanuma Okitsugu (17191788) bij enkele honderden handelaars de schulden van de adel hebben kwijt gescholden. Deze praktijken werden meermaals herhaald. Als gevolg daarvan zijn in 1843 de helft van de rijsthandelaars van Ōsaka failliet gegaan56. Niet enkel de bakufu voerde deze tactiek uit, ook de alleenstaande daimyō deden het, maar snel merkten zij dat hun geloofwaardigheid bij de handelaars snel achteruit ging. In 50
Norman 1975: 118. Norman 1975: 125; Beckmann 1962: 101-103. 52 Norman 1975: 125. 53 De meer dan 250 daimyō waren vazallen van de shōgun en waren leiders van de samurai, de elite-krijgers, in de domeinen over heel Japan, zij hadden alle machten in hun domeinen en waren enkel verantwoording verschuldigd aan de shōgun. Wang Xiang Rong 1987: 1-20. 54 Tiedemann 1955: 12-14; Beckmann 1962: 101-103. 55 Tiedemann 1955: 15-17. 56 Beckmann 1962: 101-103. 51
21
plaats van bezuinigingen te doen werd uiteindelijk besloten de lonen van de samurai in dienst met 50% te verlagen. De handelaars waren natuurlijk fel gekant tegen deze praktijken, maar tegen het feodaal systeem van Japan konden zij niet veel doen. De bakufu probeerde ook aan het handelsmonopolie te werken. De shōgun Yoshimuni (1684-1751) richtte in 1721 een handelsorganisatie op die de handelaars moest controleren door de belastingen op handeldrijven op te trekken. De handelaars reageerden hierop door de verhoogde lasten door te schuiven op de consumenten. De bakufu stelde dan in 1841-43 nieuwe wetten voor tegen het monopolie, maar deze hadden niet het gewenste effect en leidden enkel tot een economische chaos en stijging van prijzen door het toenemend tekort57. De samurai waren zwaar getroffen door bovenstaande crisis. Omdat de lonen van de samurai vaak betaald werden met rijst en de prijs van de rijst scherp daalde, moesten de samurai een ander inkomen zoeken. Vooral de lage samurai met een klein inkomen waren gedwongen om activiteiten te doen die veel lager waren dan hun sociale status. Zo voerden zij handarbeid uit zoals het maken van waaiers, visnetten en schoenen. Deze activiteiten werden normaal gezien niet gedaan door de adel, maar door dagloners voor de handelaars58. Sommige samurai werden handelaars of landbouwers en nog andere werden bodyguards van rijke handelaars of werden ingehuurd als leerkrachten voor de kinderen van rijke handelaars. Een klein aantal samurai verzaakte zijn sociale status en werd rōnin. Een samurai werkte normaal voor een heer, maar wanneer de heer zijn grondgebied verloor en gedwongen werd zijn land te verlaten, verloren de samurai die hem trouw zwoeren ook hun status en inkomen. Deze samurai werden dan normaal rōnin genoemd. Tegen het einde van de Tokugawaperiode waren er naar schatting enkele honderdduizend rōnin in Japan. Deze rōnin zouden later een groot problemen voor de bakufu vormen59. Naast de handelaars en de adel, waren ook de landbouwers getroffen door de crisis. Zoals hierboven reeds werd vermeld konden de leiders hun schulden niet langer terugbetalen, waardoor zij de belastingen verhoogden en de waarde van de munt verlaagden. Daardoor ontstond er inflatie. Om de belastingen en levenskosten te betalen, waren de landbouwers vaak gedwongen hun gronden te verkopen, maar zonder hun gronden werden zij dagloners van de grote grondbezitters60. Een ander economisch probleem was het arbeidstekort op het platteland. Vooral de emigratie vanuit het platteland naar de steden was een groot probleem. Door het ontwikkelen van de handel en industrie in de steden, verlieten meer en meer mensen hun landbouwgrond en gingen hun geluk in de steden zoeken. De basis van het feodaal systeem van Japan, dat in grote mate gebaseerd was op landbouwtaksen werd aangetast door deze ontwikkeling61. In de jaren dertig van de negentiende eeuw was er in Japan een duidelijke ontevredenheid bij zowel de gewone bevolking als bij de adel. De economie was gegroeid, maar de bevolking groeide 57
Beckmann 1962: 101-103. Ibid: 104-105. 59 Beckmann 1962: 104-105; Norman 1975: 123-124; Reischauer 1981: 115 60 Beckmann 1962: 104-105. 61 Ibid: 106-107. 58
22
niet mee om deze groei op te vangen. Er kwamen op het platteland meer een meer boerenopstanden die uiteindelijk ook overwaaiden naar de steden. In 1837, startte een hongerige menigte een lange rel van enkele dagen lang in Ōsaka tegen de rijsthandelaars, omdat de prijs voor de rijst gewoonweg niet meer betaalbaar was door een mislukte oogst het jaar voordien. Een groot deel van de stad werd verwoest. Het was duidelijk dat de leiders iets moesten doen om Japan uit deze problemen te helpen62.
62
Beckmann 1962: 106-107.
23
4 4.1
De modernisering van Japan en China in de negentiende en twintigste eeuw De Meiji Restauratie en de modernisering van Japan Voor het buitenlandse beleid hanteerde Japan van de Tokugawa-periode het isolatiebeleid of
Sakoku 鎖国. De Spanjaarden werden uit Japan verdreven in 1624, de Portugezen in 1640 en alle andere buitenlanders waren verboden Japan binnen te komen vanaf 1640. Ook buitenlandse handel was verboden, enkel de Nederlandse en Chinese handelaars mochten het land in via Deshima, een klein eilandje in Nagasaki63. Er was in de tijd veel interesse in yōgaku 洋学 of rangaku 蘭学, de westerse leer. De Japanse regering besefte ook dat het leren van de westerse technologie en kennis een goede zaak was, daarom was er een versoepeling op de wet: in 1720 werd het verbod op de westerse boeken opgeheven64. Maar tot de achttiende eeuw werden de buitenlanders die in Japan belandden nog altijd verdreven of geëxecuteerd. Toch probeerden de buitenlandse machten de relatie met Japan op te bouwen, tenminste toestemming te krijgen om zich in Japan te kunnen bevoorraden. Maar geen enkele poging slaagde65. Hoewel de leiders van Japan tegen de negentiende eeuw inzagen dat het weren van buitenlandse bezoekers zeer moeilijk was, toch werden er nog steeds maatregelen getroffen om de komst van buitenlanders te beperken. Japan was vooral na de Opiumoorlog in China vastberaden om de buitenlanders tegen te houden, het verschil is nu dat hun tactiek was veranderd. In het nieuwe bevel van de bakufu in 1842, was de attitude al niet meer zo hardnekkig: „het is niet respectabel om mensen zonder voorraden terug op zee te sturen in slechte weeromstandigheden.‟ Dus alle gevallen werden apart geïnspecteerd en in sommige gevallen was bevoorrading toegelaten, maar „in geen enkele omstandigheid mochten de buitenlanders aan land komen‟66. Tijdens deze periode was zelfs een openlijk debat over het heropenen van het land niet eens mogelijk. Er waren bronnen over ene Takano Chōei (1804-1850) die pleitte voor het openen van het land en heel snel gevangen werd genomen en gedwongen om zelfmoord te plegen. Een ander geval was ene Sakuma Shōzan (18111864), die werd vermoord omdat hij pleitte voor het “Oosterse moraal, westerse wetenshappen”beleid 67 , een beleid dat de westerse technologie in Japan toelaat, zolang deze technologie werd gebruikt voor het welzijn van Japan. Via het beleid van de Japanse regering tijdens de negentiende eeuw kunnen ook de algemene gevoelens van de Japanners ten opzichte van buitenlanders afleiden worden afgeleid68. Zoals eerder vermeld lagen in Japan van de Tokugawa-periode, de echte macht bij de shōgun en bakufu, zijn tentenregering, en dit terwijl de keizer enkel ceremoniële macht had. Maar tijdens de negentiende eeuw, als reactie op de buitenlandse dreiging, won de kokugakusha 国 学 者 of de
63
Norman 1975: 120. McClain 2002: 125. 65 Henshall 1999: 63. 66 Beckmann 1962: 108-109. 67 Tōyō no dōtoku, seiyō no gakugei 東洋の道徳、西洋の学芸. McClain 2002: 141. 68 Henshall 1999: 64. 64
24
nationalistische school sterk aan invloed69. Oorspronkelijk moedigde de bakufu de samurai klasse aan om zich te scholen in de Japanse of de nationalistische studies en zo zich bezig te houden en zich niet te mengen met de politieke beslissingen van de bakufu70. Door de studies beseften de samurai dat de bakufu alle macht in handen had genomen in naam van de keizer, terwijl de rechtmatige eigenaar van deze macht in feite de keizer is die rechtsreeks van de zonnegodin Amaterasu 天照 zou afstammen. De oorsprong van deze Japanse studie zou van de schrijver Motoori Norinaga (1730-1801) komen71. Hij wou de Japanse klassieke literatuur en geschiedenis ordenen en bewaren, maar hij vond dat hij eerst de literatuur moest zuiveren van buitenlandse invloeden zoals confucianisme en boeddhisme. De ideologische basis van de beweging ter restauratie van de keizerlijke macht was het gevolg van de overtuiging van Norinaga dat de feodale dictatoren misbruik maakten van de macht van de keizerlijke familie die een heilige oorsprong kende. Om deze situatie te rectificeren was volgens Norinaga noodzakelijk dat
de
keizerlijke
heerschappij
samen
met
het
inheemse
shintoïsme
als
72
geloofsovertuiging heropleefden . Om deze redenen kunnen wij ook zeggen dat deze anti-bakufu mentaliteit naast de onmacht van de bakufu ook veroorzaakt was door het ontwikkelen van geleerdheid onder de samurai. Tot ongenoegen van de bakufu was een van hun meest geliefde slogans “eer de keizer, verdrijf de barbaren” 73 . In de jaren dertig van de negentiende eeuw verloor de bakufu de controle in Japan. Naast de economische crisis van hierboven, was er hongersnood in de periode 18331837, en was er de opstand van Oshio Heihachirō (1793-1837) die de inefficiëntie en corruptie van de bakufu aanklaagde. Hoewel de opstand snel werd gestopt, vergrootte het disrespect voor de bakufu. Als reactie voerde de bakufu enkele hervormingen uit, maar deze hadden weinig effect. Om de zaken nog ingewikkelder te maken kwam commodore Perry van de Verenigde Staten aan in Japan met verzoeken die Japan voorgoed zouden veranderen74. Op 8 juli 1853 vaarden vier Amerikaanse oorlogsschepen onder leiding van commodore Matthew Calbraith Perry (1794-1858) de Edo baai, het huidige Tōkyō, binnen. Omdat de oorlogsschepen zwarte rook uitstootten en volledig in het zwart werden geschilderd, noemde de Japanse bevolking de oorlogsschepen “De Zwarte Schepen”75. Commodore Perry had een officiële brief van de president Fillmore van de Verenigde Staten aan de Japanse regering bij zich76. In de brief eiste de Amerikaanse president drie dingen: meer humane behandelingen voor de Amerikaanse schipbreukelingen in Japan, de toestemming voor de Amerikaanse schepen om zich te bevoorraden in Japanse havens en de Japanse havens openstellen voor de Amerikaanse schepen om handel te drijven77. De bakufu had een spoedvergadering met de daimyō in het kasteel in Edo en besloot ook advies te 69
Kokugakusha betekent letterlijk diegene die de nationale leer bestudeerd. Norman 1975: 135. Beckmann 1962: 110-111. 71 Norman 1975: 135. 72 Beckmann 1962: 110-111. 73 Sonnō Jōi 尊王攘夷. Reischauer 1981: 115. 74 Henshall 1999: 64. 75 Kurofune 黒船; Wang 1992: 90-99. 76 Reischauer 1981: 110. 77 Henshall 1999: 64. 70
25
vragen aan verschillende groeperingen in verband met het buitenlandse beleid. De vertaling van de brief van president Fillmore werd door Abe Masahiro (1819-1857), een adviseur van de shōgun, naar de leidinggevende ambtenaren, naar de daimyō, naar de confucianistische geleerden, naar invloedrijke samurai en zelfs naar de rijke handelaars verzonden. De daimyō waren in twee kampen verdeeld. Het ene kamp was er van overtuigd dat het isolatiebeleid moest worden opgeheven om te voorkomen dat nog meer vijandigheid werd opgewekt, zodat Japan de tijd kreeg om zijn defensie op te bouwen. Het andere kamp was er van overtuigd dat de isolatiepolitiek moest voortgezet worden, indien nodig zelfs met geweld, om de buitenlanders buiten te houden. Waar beide kampen akkoord over waren was dat het Westen een bedreiging was voor Japan en dat de westerse technologie, vooral wapens en schepen, nodig was om Japan te beschermen78. De bakufu nam de beslissing dat Japan nog niet klaar was om de westerse invloeden te verwerken. Eerst moesten hervormingen komen voordat de havens mochten geopend worden. De bakufu verklaarde aan het volk dat Perry zou weggestuurd worden zonder toegevingen. De bakufu besefte dat deze actie de vijandigheid van Perry zou aanwakkeren. Echter, net op dat moment was de shōgun overleden en om deze reden werd uitstel van antwoord gevraagd aan Perry. Commodore Perry ging akkoord en vertrok samen met zijn vloot en beloofde in de lente van volgend jaar naar Japan terug te keren voor hun officiële antwoord. Direct na het vertrek van Perry liet de bakufu de militaire defensie versterken, er werd een fort in het zuiden van Edo gebouwd en de daimyō kregen toestemming om oorlogsschepen te bouwen. Bovendien bestelde de bakufu schepen en wapens bij de Nederlandse handelaars79. Maar op 22 augustus 1854, een maand na het vertrek van commodore Perry, eiste Rusland ook een gelijke behandeling als de Verenigde Staten. Omdat commodore Perry schrik had dat Amerika zijn voorsprong op Rusland kwijt zou geraken, keerde commodore Perry reeds op 16 januari terug naar Japan, nu met negen schepen, en startte de onderhandeling met Japan op 8 maart80. Het verdrag van Kanagawa werd nog op 31 maart getekend. Het verdrag liet de Amerikaanse schepen toe om aan te meren, handel te drijven en een ambassade te stichten in Shimoda en Hakodate, zij mogen ook vrij rondreizen in een straal van achttien mijl rond de havens. Daarnaast moest Japan beloven dat de Amerikaanse schipbreukelingen in Japan humane verzorging zullen krijgen81. Een status van het meest begunstigde land werd ook aan de Verenigde Staten toegekend, dat wil zeggen dat wanneer Japan een verdrag tekende met een ander land, het verdrag automatisch ook gold voor de Verenigde Staten82. Het eerste Amerikaanse consulaat werd opgericht in de haven van Shimoda in 1856 met zijn eerste ambassadeur Townsend Harris (1804-1878)83. Gelijkaardige verdragen tekende Japan niet enkel met de Britten in oktober 1854 en met de Russen in februari 1855, maar ook de Fransen en de
78
McClain 2002: 136-137. Beckmann 1962: 246-250. 80 Wang 1992: 90-99. 81 Cullen 2003: 178. 82 McClain 2002: 138; Reischauer 1981: 113. 83 Henshall 1999: 65. 79
26
Nederlanders volgden snel. Deze verdragen werden net zoals de verdragen die China tijdens de Opiumoorlog tekende “ongelijke verdragen” genoemd, want zij waren tot stand gekomen door de “kanon-schip diplomatie” van het Westen tegen de wil van Japan84. Voordat Japan de tijd had om te “groeien”, kwam reeds een tweede aanval van het Westen op het isolatiebeleid. De ambassadeur van de Verenigde Staten, Townsend Harris, vroeg een uitbreiding van de verdragen aan in augustus 1856. De Verenigde Staten wilden meer handelsprivilege. De bakufu probeerde hem eerst te negeren en probeerde hem te ontmoedigen, maar Harris bleef aandringen op een audiëntie met de shōgun. In juni 1857 werd Harris eindelijk toegelaten om op audiëntie te gaan bij de shōgun. Tijdens de audiëntie legde hij uit dat China in moeilijkheden kwam door zich te isoleren, dus moest Japan niet dezelfde fouten maken als China85. In februari 1858 werd zijn geduld beloond. De bakufu ging akkoord met het handelsverdrag, maar de daimyō wezen erop dat ook de goedkeuring van de keizer nodig was. Maar door het verzet van een groepje hofadel, had de keizer zijn goedkeuring niet gegeven. Uiteindelijk kon Harris de bakufu overhalen door naar het verdrag van Tianjin in 1858 getekend door China te verwijzen, waar China enorme schade leed, voor Japan zou het tekenen van het verdrag gunstiger zijn. In het verdrag naast het handelsreglement tussen de Verenigde Staten en Japan, stelden de Verenigde Staten zich ook kandidaat als de bemiddelaar in een geschil tussen Japan en andere landen. Het verdrag bood ook de mogelijkheid voor Japan om wapens en schepen te kopen bij de Verenigde Staten. De Verenigde Staten zouden ook personeel voor wetenschappelijk onderzoek of voor opleidingen aanbieden. In ruil voor alles moesten de havens van Ōsaka en Kanagawa worden geopend in 1859, Niigata in 1860 en Hyogo in 1862. Dit verdrag werd snel overgenomen door andere westerse machten86. De bakufu wist niet dat het bekrachtigen van de verdragen met het Westen zonder de goedkeuring van het hof een binnenlandse crisis zouden veroorzaken. De samurai die tegen de bakufu waren, verzamelden in Kyoto om het keizerlijk hof te steunen en planden een opstand tegen de bakufu 87 . Onder de leiding van de minister Ii Naosuke (1815-1860), probeerde de bakufu de opstandelingen tegen te houden. Talloze hofadel werden gevangen genomen en werden later beschuldigd. In 1860 kreeg de bakufu eindelijk de goedkeuring van de keizer voor de verdragen, maar in ruil moest de bakufu beloven dat in een beperkte tijd de bakufu de buitenlanders uit Japan zou verdrijven. Om de vijandigheid tussen de bakufu getrouwen en de keizerlijke getrouwen op te lossen, had de bakufu een plan om de bakufu met het hof samen te smelten tot een: kōbugattai 公武合体 of het verenigen van het hof en het kamp88. Het plan was zelfs door de domeinen Satsuma en Chōshū, de gezworen vijanden van de bakufu, goed ontvangen, want door de samensmelting kreeg de keizer meer macht en dus ook de volgelingen van de keizer. Het huwelijk van de zus van keizer Kōmei, prinses 84
“gun-boat diplomacy”; Henshall 1999: 65 Beckmann 1962: 246-250. 86 Beckmann 1962: 250; Cullen 2003: 180. 87 Beckmann 1962: 250-254. 88 Beckmann 1962: 250-254; Cullen 2003: 193. 85
27
Kazu, met de shōgun in 1862 werd als het begin van de samensmelting gezien89. Om het vertrouwen van de daimyō te krijgen versoepelde de bakufu zelfs in oktober het traditionele gijzelaarssysteem90. De daimyō moesten nu slechts honderd dagen per drie jaar in Edo blijven. Bovendien waren de daimyō vrij om Kyoto binnen te gaan om de keizer te bezoeken. Als teken van goede wil bracht de shōgun zelfs voor de eerste keer in 250 jaar een officieel bezoek aan de keizer om over de verdragen met het Westen te praten91. Maar de ontevredenheid over de bakufu groeide en meer en meer samurai boden hun diensten aan het hof aan. Er waren zelfs radicale samurai die zichzelf shishi 志士, mannen met een doel, noemden. Zij pleegden aanslagen op de bakufu ambtenaren en buitenlanders92. Zo werd Ii Naosuke, de minister van de bakufu die het verdrag met de Verenigde Staten tekende, in maart 1860 vermoord door shishi uit de provincie Mito93. Naast de aanval van de anti-bakufu bewegingen moest de bakufu ook afrekenen met de economische problemen in Japan. Omdat goud werd ondergewaardeerd in Japan, deden de buitenlandse handelaars aan speculaties. De buitenlanders kochten met zilver goud van Japan aan, daarna konden zij met een duurdere prijs het goud in China verkopen. Met het geld dat zij maakten kochten zij opnieuw goud aan in Japan en het proces bleef zich herhalen. De goudvoorraad in Japan daalde snel na de aankomst van de buitenlanders in Japan. Als gevolg daarvan stegen de prijzen van goud en andere edelmetalen die op hun beurt de levenskosten omhoog trokken 94. Als voorbeeld: de prijs van rijst, het basisvoedsel en vaak als ruilmiddel naast goud en zilver, was in de periode tussen 1859 en 1867 met een twaalfvoud gestegen. Bovendien, door het invoeren van goedkopere fabrieksgoederen zoals garen en stoffen vanuit het Westen, verloren veel kleine huishoudens aan hun inkomen. De vele opstanden op het platteland waren te wijten aan deze stijging van kosten en dalen van inkomen, naar schatting waren er in de periode 1844-1867 honderd zevenenvijftig rellen in Japan95. Dit ongenoegen werd vaak geuit via aanslagen op de buitenlanders in Japan, waardoor de bakufu vaak schadevergoedingen aan de slachtoffers moest betalen96. In 1861 gebruikte de bakufu als argument dat het niet veilig was voor de buitenlanders en vroeg een uitstel van vijf jaar voor het openen van de twee havens, Hyogo en Niigata, en de twee steden, Edo en Ōsaka97. De buitenlandse machten gingen akkoord en de bakufu zag het als een overwinning op het Westen, maar de aanslagen op de buitenlanders stopten niet. De shōgun besprak de verdragen nog eens met de keizer en de keizer besloot op 5 juni 1863 alle havens te sluiten ondanks het protest van de shōgun. Wanneer de 89
McClain 2002: 142. Het gijzelaarssysteem of sankin-kotai 参勤交代 was een systeem uitgevonden om de daimyō onder controle te houden. De daimyō moest afwisselend een jaar in zijn domein verblijven en een jaar in Edo verblijven. Zijn familie werd ook verplicht in Edo te verblijven, vandaar de naam gijzelaarssysteem. Voor de daimyō was het uiterst kostelijk om de reis en het verblijf in Edo te betalen. Norman 1975: 121. 91 McClain 2002: 142. 92 Cullen 2003: 187-188. 93 Tiedemann 1955: 20. 94 Cullen 2003: 192; Beckmann 1962: 250-254. 95 Norman 1975: 149. 96 Beckmann 1962: 250-254. 97 Ibid: 250-254. 90
28
buitenlandse machten bij de bakufu aandrongen om de verdragen na te komen, beloofde de bakufu dat de shōgun het bevel van de keizer zou negeren en toch hun afspraken zou nakomen. In een brief aan de keizer overtuigde de shōgun om hun plan om de buitenlanders te verdrijven uit te stellen. De keizer ging akkoord met veel tegenzin en het ongenoegen van het Japanse volk groeide98. De onmacht ten opzichte van de buitenlanders van de bakufu die Japan zouden moeten beschermen leidde tot ontevredenheid van de domeinen Satsuma van Zuid-Kyūshū en Chōshū van West-Honshū die later in opstand kwamen. Yoshida Shōin (1830-1859) van het Chōshū domein negeerde het bevel van de bakufu en viel een westerse stoomboot aan op 25 juni, de oorspronkelijke datum die de keizer vooropstelde om de havens te sluiten, en veroverde de stoomboot om deze later te bestuderen. Hij werd later ter dood veroordeeld omdat hij de vertegenwoordiger van de bakufu aanviel. Omdat de inwoners van Chōshū boos waren dat de bakufu niets deed tegen de buitenlandse dreiging en Yoshida ter dood veroordeelde, vuurden zij in de periode tussen juli 1863 en september 1864, vanuit de kust naar de westerse schepen in de Straat van Shimonoseki. Het Chōshū domein kreeg vergeldingsacties van de westerse landen en verloor daarbij veel schepen en militaire basissen. Bovendien moest Chōshū nog eens afrekenen met de belegering van de bakufu in 1865 en 1866, omdat hij het bevel van de bakufu negeerde. Maar buiten de verwachtingen in versloeg Chōshū met een leger van boeren en samurai het geallieerde leger van de bakufu. Een van de redenen waarom Chōshū het leger van de bakufu versloeg was dat het domein Satsuma niet meevocht met de bakufu, ook al hadden de twee domeinen vaak ruzie om de gunst van de keizer. Zij waren echter beiden antibakufu gezind en werkte Satsuma om die reden niet mee met de bakufu99. In augustus 1867 trad de nieuwe shōgun Yoshinobu (1837-1913) op. Hij besefte dat de gevechten tussen de keizer-gezinde en bakufu-gezinde Japan enkel kwaad deden. Hij voerde administratieve hervormingen uit en zocht toenadering met het keizerlijk hof100. Maar de tegenstanders van de bakufu reageerden heel snel. Met de hulp van Iwakura Tomomi (1828-1883), kreeg de alliantie tozama onder leiding van Satsuma en Chōshū van het hof het bevel om de bakufu af te schaffen op 8 november 1867101. Op 3 januari 1868 nam de alliantie het paleis in en verklaarde de keizerlijke restauratie en na een periode van verzet door de aanhangers van de bakufu, besloot de shōgun zelf uit zijn functie te stappen en ging op pensioen102. Ook al gaf de shōgun toe, toch vluchtte de shōgun royalist Enomoto Takeaki (1836-1908) met zijn leger uit Edo en verklaarde Hokkaidō onafhankelijk. Zijn opstand werd snel neergeslagen in het volgende jaar103. De keizer die zijn macht terugkreeg was de vijftienjarige keizer Mutsuhito (1852-1912), ook gekend als keizer Meiji. Hij besteeg de troon in augustus 1867, na de dood van zijn vader Kōmei (1831-1867). Deze herstelling van de keizerlijke macht werd ook
98
Beckmann 1962: 250-254. Henshall 1999: 65. 100 Ibid: 65. 101 Cullen 2003: 202. 102 Henshall 1999: 65. 103 Ibid: 70-71. 99
29
gekend als de Meiji Restauratie en werd vaak gezien als het beginpunt van de modernisering in Japan104. 4.2
De modernisering van Japan Het moderniseringsproces van Japan begon dus met De Meiji Restauratie. In die periode werd
Japan gekenmerkt door de transitie van feodalisme naar gecentraliseerde eenheidsstaat en industrialiseringsprocessen. Ondanks de naam was de Meiji Restauratie eigenlijk een revolutie uitgevoerd door een kleine groep intellectuele samurai. Om de mensen gerust te stellen over de stabiliteit van het land, stelden de keizer en zijn adviseurs op 14 maart 1868 de Eed in Vijf Artikels (五 箇条の御誓文 Gokajō
no Goseimon) of afgekort de Charter Eed op. Het bevatte zoals de naam deed
vermoeden, vijf belangrijke beloftes van de keizer en zijn regering aan het volk:
Alle zaken over het land worden in het openbaar bediscussieerd.
Alle klassen van het volk zijn toegelaten om te participeren in de administratie van het land.
Er is vrijheid van beroep.
De verouderde gewoontes worden verlaten (niet gespecificeerd welke gewoontes).
Alle mensen zullen zoeken naar kennis om Japan te versterken105.
Deze Charter Eed beloofde eigenlijk in het kort een grondwet met een verkozen parlement, maar weinig mensen hadden er toen aandacht voor. Het bood wel de theoretische basis voor de latere Meiji grondwet. Niet lang na de verklaring van de Charter Eed, stelde de oligarchie Seitaisho 政体書 voor, ook soms de constitutie van 1868 genoemd. Dit document gaf Dajōkan 太政官 of de Grote Raad van Staten tijdelijk de macht om het land te besturen. De raad bestond uit een minister van Staten, twee viceministers en enkele adviseurs, meestal uit de provincies Satsuma en Chōshū106. Naast de nieuwe regering waren er ook andere grote veranderingen in het land, zo werd Edo „Tōkyō‟ genoemd en werd het de nieuwe hoofdstad van Japan in 1869107. De gronden van de voormalige bakufu, wat in totaal ¼ was van het land, werden genationaliseerd. Ook de gronden van de daimyō werden terug aan de keizer gegeven. Uiteindelijk werd in 1871 het feodale systeem van de domeinen afgeschaft en vervangen door de prefecturen. De daimyō werden via belofte van politieke macht in de nieuwe regering of financiële compensatie overtuigd akkoord te gaan met de nieuwe landsverdeling. Bovendien ook hun financiële schulden en de lonen van de samurai die bij hen in dienst waren werden overgedragen aan de overheid 108 . Verder waren er ook voor het gewone volk grote veranderingen. Een belangrijke hervorming voor de modernisering was het afschaffen van het beperkende klasse-systeem. Mensen waren nu vrij om hun beroep te kiezen, dat vroeger afhankelijk was van de afkomst van de persoon. 104
Henshall 1999: 65. Henshall 1999: 70-71; Yoda 1996: 66. 106 McClain 2002: 157. 107 Tiedemann 1955: 22. 108 Henshall 1999: 72-73; Beckmann 1962: 265-268. 105
30
Andere hervormingen die het gewone volk aangaan waren het toelaten van het bezitten van achternamen voor het gewone volk in 1870, geen benadelende behandelingen meer ten opzicht van de eta en hinin109 in 1871 en het universele gelijke onderwijs in 1872110. Voor de samurai die na het afschaffen van de domeinen hun functies als strijders kwijt waren en als ronddwalende samurai, rōnin een probleem werden, voerde de overheid in 1873 een dienstplicht in. Zo konden de samurai hun vaardigheden gebruiken. In 1868 werd de vendetta tussen de samurai families verboden en in 1876 werd het dragen van zwaarden door de samurai ook verboden111. Voor de economie voerde de overheid de moderne munt en een nieuw banksysteem in. De Japanse yen met decimale munteenheid werd nu ingevoerd112. Een grote bron van inkomen voor de centrale overheid was een voorstel van Ōkubo Toshimichi (1830-1878): de hervorming van de vaste landtaksen in juli 1873. De overheid vaardigde certificaten uit die de eigendomsrechten van een stuk grond bewezen, de zogenaamde chiken 地券. De waarde van de landbouwproducten van dit stukje land in een jaar tijd werd geschat en de eigenaar van de grond moest per jaar 3% van deze waarde als belasting betalen113. Deze landtaks verving de oude variabele belastingen op de oogst van dat jaar. Deze hervorming had het voordeel dat het inkomen van de overheid niet meer afhankelijk was van de oogst en de prijs van de rijst. De productiviteit van de boeren verhoogde, omdat zij nu het extra surplus konden houden voor zichzelf en niet voor de belasting. Nadeel was dat de boeren hun belasting moesten betalen in geld, daarom moesten zij de kosten van de prijsschommeling betalen. Daarnaast schoven de grondeigenaars de extra kosten door aan de boeren, daarom werd de huur van de gronden met veertig procent verhoogd114. Al deze hervormingen kunnen eigenlijk gezien worden als een van de directe invloeden van het Westen op Japan. De ministers die deze hervormingen uitvoerden waren Ōkuma Shingenobu 大隈 重信 (1838-1922) en Itō Hirobumi 伊藤博文(1841-1909) die studiereizen maakten in Europa en de
Verenigde Staten om dingen zoals het politieke systeem, industrieën en wetenschappen die Japan konden helpen in de moeilijke tijden, terug naar Japan te brengen. De jonge regering maakte op verschillende vlakken fouten door gebrek aan ervaring. Zij wisten dat de technologieën en het onderwijs zeer belangrijk waren voor Japan. Daarom werden er studenten gekozen en voor zeven jaar naar het buitenland gestuurd om te studeren. Niet enkel studenten moesten naar het buitenland, ook de leiders van de regering moesten naar het buitenland om ervaring op te doen, vandaar de Iwakura Missie van 1871-1873 115 . Iwakura Tomomi 岩 倉 具 視 (1825-1883) moest een delegatie van 49
109
Eta en henin waren mensen die volgens het Japanse geloof “onkuis” zijn, zoals slager, begrafenisondernemer of beulen. Zij vielen in het oude klassesysteem buiten de sociale orde en werden gediscrimineerd. Reischauer 1981: 120. 110 Henshall 1999: 72-73. 111 Tiedemann 1955: 23; Henshall 1999: 72-73. 112 Henshall 1999: 72-73. 113 Cullen 2003: 205. 114 Tiedemann 1955: 26; Henshall 1999: 72-73. 115 Cullen 2003: 205.
31
overheidsleiders -onder andere Itō Hirobumi, Ōkubo Toshimichi en Kido Takayoshi- naar de Verenigde Staten en Europa leiden. Hun doel was het bezoeken van de vijftien landen die diplomatieke relaties hadden met Japan en zoeken naar de mogelijkheid om de ongelijke verdragen te herzien. Zij werden ook in groepjes verdeeld om de westerse constituties, politieke systemen, economische informaties, industrie, bankieren, taxatie, munteenheid, onderwijssysteem en filosofie te onderzoeken. De missie was geen succes en pogingen om het Westen te overtuigen om de verdragen te herzien, mislukten. De Verenigde Staten beloofden wel dat de verdragen zouden worden herzien indien Japan zich moderniseerde en over een moderne constitutie beschikte. Maar zowel de studenten als de regeringsleiders konden veel dingen leren die later op Japan werden toegepast116. Zoals hier boven werd vermeld plande de Japanse overheid missies naar het buitenland, want de overheid zag verwestering als een belangrijk element voor de modernisering en ook als een manier om de ongelijke verdragen teniet te doen. Zij hadden zelfs een slogan uitgevonden: ”inhalen en voorbijstreven”117 . Door te verwesteren hoopte de Japanse overheid dat het Westen Japan als een gelijke zou behandelen. De verwestering werd niet enkel uitgevoerd in de politiek, leger, economie en industrie, maar ook in het sociale leven. De westerse kleren werden de mode en werden zelfs het uniform voor de ambtenaren in 1872. Telegraaf en postdiensten werden ingevoerd in 1869 en 1871. De Gregoriaanse kalender verving de maankalender op 1 januari 1873. Japanse kranten zoals wij ze nu kennen werden al in de jaren zeventig van de negentiende eeuw gedrukt en verkocht. Tegen 1875 waren er al meer dan honderd verschillende kranten in omloop. Belangrijk is dat wij hierdoor kunnen afleiden dat de geletterdheid in Japan al zeer hoog was 118 . Een andere belangrijke stap voor de modernisatie was het bouwen van de spoorwegen in Japan zijn en de eerste spoorweg van Japan werd geopend in mei 1872. Het was een spoorlijn tussen Yokohama en Shinagawa die later een uitbreiding kreeg tot Shinbashi in Tōkyō in september119. Er waren meer en meer contacten tussen het Westen en Japan. Japan had talrijke westerse experts en specialisten ingehuurd. Zij waren experts op verschillende gebieden zoals mijnbouw, navigatie, muntslagerij, transport, bankwezen, rechten, politieke wetenschap, landbouw, onderwijs en militair. Een van de grootste verschillen met China was dat deze specialisten beperkt waren tot een adviserende rol in hun specialisatie. Zij waren niet betrokken bij de beslissingen. Tegen 1875 waren er rond de 500 buitenlanders in dienst van de Japanse overheid. Later werden er ook buitenlandse adviseurs aangeworven in de privé sector. Tegen 1897 werkten 760 buitenlanders in Japan. De Tōkyō Universiteit, de eerste Japanse universiteit opgericht in 1877, spendeerde 1/3 van haar budget in buitenlandse experts120. Een andere grote stap voor Japan was democratie en de mensenrechten beweging. Voor de overheid waren democratie en mensenrechten soms een hinder voor het besturen van het land. Japan 116
McClain 2002: 171-174. “inhalen en voorbijstreven”: “追いつけ、追い越せ oitsuke, oikose”. Henshall 1999: 74-75. 118 Henshall 1999: 74-75. 119 Reischauer 1981: 123. 120 Henshall 1999: 78-79. 117
32
kon echter de democratie en mensenrechten gebruiken om als een gemoderniseerd land voor te komen en de ongelijke verdragen met de westerse landen te herzien. In 1881 was de eerste politieke partij in Japan opgericht door Itagaki Taisuke (1837-1919): de Liberale Partij, Jiyūtō 自由党. Het jaar nadien werd de tweede partij, de Constitutionele Hervormingspartij, Rikken Kaishintō 立憲改進党, opgericht door Okuma. De derde partij, de Partij van de Keizerlijke Heerschappij, Teiseitō 帝政党, was een partij opgericht door de overheid om tegen de andere twee partijen te strijden121. De partijen , behalve de Teiseitō, ijverden voor een constitutie met een parlement zoals het was belooft in de Charter Eed van 1868. De Liberale Partij zelf beweerde dat zij tegen het einde van de jaren 80 meer dan 130.000 leden hadden over geheel Japan 122 . De verkiezing in Maart 1879 van Japan, was de eerste openbare verkiezing van een niet-westers land123. Itō hield zich aan zijn belofte en begon de nieuwe grondwet van Japan op te stellen. Hij ging in de periode 1881-1883 naar Europa om de westerse constitutie te bestuderen 124 . Naast de grondwet ging Itō ook voor het Duitse model voor het Japanse leger en rechtssysteem. Op 11 februari 1889 was de eerste complete grondwet van een niet-westers land voorgesteld, volgens de mythe de dag waarop Japan was gesticht in 600 v.C. 125. In theorie gaf de grondwet de keizer absolute macht, maar in praktijk was het anders, want voor alle decreten van de keizer was de handtekening van minstens een minister nodig om effectief van kracht te zijn. De grondwet gaf de ministers macht om een beleid op te stellen en zij waren enkel verantwoording verschuldigd aan de keizer. Samen met de grondwet was ook het parlement met een tweekamerstelsel opgericht. Het Hogerhuis bestond uit hoge adel, vaak daimyō uit het Tokugawa tijdperk, lage adel die verkozen waren en leden die de keizer aanduidde. De aangeduide leden waren vooral academici. Het Lagerhuis bestond enkel uit verkozen leden, maar er waren wel beperkingen. Want enkel volwassen mannen die jaarlijks meer dan 15 yen aan belasting betaalden kregen stemrecht, slechts 2% van de volwassen populatie van Japan haalde het criterium126. De eerste verkiezing werd georganiseerd op 1 juli 1890 en de eerste zitting van het parlement begon op 25 november 1890. De grondwet verzekerde de vrijheid van meningsuiting, religie, associatie etc. Maar enkel op voorwaarde dat het “niet” de openbare orde en vrede “verstoort”. Bovendien liet de grondwet geen partijpolitiek toe en de bevoegdheden van de ministers waren ook zeer vaag. Om deze reden, kunnen wij nog niet van een volledig democratische grondwet spreken, toch was het al een grote stap naar modernisering127. De reden waarom ik al deze veranderingen in Japan vermeld is om te illustreren hoe Japan in een zeer korte tijd de modernisering doorvoerde. Door de modernisering werd niet enkel de Japanse economie beter, maar ook de militaire macht van Japan groeide. De Sino-Japanse Oorlog in 1894-
121
Tiedemann 1955: 31. Henshall 1999: 83. 123 Ibid: 84-85. 124 Tiedemann 1955: 35. 125 McClain 2002: 203. 126 Ibid: 86-87. 127 Tiedemann 1955: 39. 122
33
1895 was het bewijs ervan en tevens de reden waarom China zich zo snel mogelijk wilde moderniseren, met het sturen van de Chinese uitwisselingsstudenten naar Japan als gevolg. 4.3
De Sino-Japanse Oorlog Op het einde van de negentiende eeuw gebeurde iets dat de eeuwenoude reputatie van China
als de overheerser van Azië aantastte, namelijk de Sino-Japanse Oorlog in 1894-1895. In de jaren negentig van de twintigste eeuw was er voor Japan nog altijd de dreiging van de kolonisatie door de westerse machten. De westerse landen zochten nog altijd naar opportuniteit om hun invloeden uit te breiden in Azië, daarom zocht Japan, zoals in vorig hoofdstuk vermeld, naar een manier om zich te moderniseren en te versterken. Een van de manieren was het uitbreiden van zijn invloed in het Aziatische vasteland en via deze redenering zag Japan Korea als een ideale springplank om dit te kunnen verwezenlijken 128 . Op dezelfde tijd had Rusland ook een plan om zijn invloed in het Aziatische vasteland uit te breiden door een Trans-Siberische spoorlijn te bouwen in Mantsjoerije 129. Japan zag het plan van Rusland als een bedreiging, want met de spoorlijn kon Rusland tot diep in Azië doordringen. Japan zag daarom Korea liever als zijn kolonie eerder dan een land onder de controle van Rusland. Met dezelfde “kanon-schip diplomatie” waarmee de westerse landen Japan gedwongen hadden om de ongelijke verdragen te tekenen, dwong Japan op zijn beurt in 1876 Korea het verdrag van Kangwha te tekenen. Het verdrag liet Japan toe handel te drijven in Korea en te genieten van de extraterritorialiteit. Sindsdien bleef de Japanse invloed in Korea, maar nog steeds was Korea niet onder de controle van Japan130. In 1894 kwam de kans voor Japan om Korea onder controle te houden. Korea vroeg hulp aan China en Japan om een opstand van Tong Hank te verslaan. De Tong Hank was in het begin een vereniging die oosterse leren zoals confucianisme, taoïsme en boeddhisme gebruikte om de buitenlandse invloed te bestrijden, maar de organisatie kreeg een politieke tint wanneer de leden aanslagen pleegden op de corrupte ambtenaren van Korea 131 . De Koreaanse overheid moest buitenlandse hulp vragen wanneer Tong Hak steun kreeg van het volk. China stuurde 1500 manschappen naar Korea en Japan 7000. De rebellie was snel onderdrukt met de hulp van de buitenlandse troepen, maar de twee machtigste landen van Azië weigerden hun troepen uit Seoul, de hoofdstad van Korea, terug te trekken. Japan stelde voor om samen met China de financiële, administratieve en militaire hervormingen uit te voeren, dus met andere woorden om samen Korea te bezetten. Maar China weigerde met het antwoord dat niemand behalve het Koreaanse volk het recht had om zich met de interne zaken van Korea te bemoeien132. Op 26 juni zette Japan de Koreaanse overheid onder druk om een algemene hervorming uit te voeren en twee dagen later besloot de Japanse minister de Chinese troepen met geweld uit Korea te verdrijven. Maar wanneer de Koreaanse regering geen samenwerking verleende, namen de Japanse troepen de Koreaanse koning gevangen en dwongen 128
Tiedemann 1955: 56-58. Beckmann 1962: 170-172. 130 Henshall 1999: 88-89. 131 Beckmann 1962: 170-172. 132 Ibid: 170-172. 129
34
de Koreaanse overheid de algemene hervorming uit te voeren. Er werd een nieuwe Koreaanse regering opgericht en hun eerste taak was de hulp inroepen van Japan om de Chinese troepen uit Korea te verdrijven. Japan nam als eerste actie. De Japanse troepen vielen een transportschip met Chinese soldaten aan en lieten het zinken in de Gele Zee. Op 29 juli vielen de Japanse troepen de Chinese troepen in Korea aan en Japan verklaarde op 1 augustus officieel de oorlog aan China. Het gemoderniseerde en beter bewapende leger van Japan was overal sterker dan het Chinese leger: China maakte geen kans om te winnen. De Japanse landmacht viel daarna in Oktober Mantjoerije en Liaotung aan en veroverde alle belangrijke faciliteiten. Het Chinese leger had de Duitse adviseurs Port Arthur in Mantjoerije laten versterken en de zeebasis zou onneembaar zijn, maar de Japanse troepen hadden geen moeite om de zeemachtbasis in te nemen133. In maart 1895 landden nog meer Japanse troepen in Shantung en namen Formosa en Pescadores (het huidige Taiwan en de Penghu eilanden) in. In april 1895 reisde General Li van China naar Shimonoseki om met de eerste minister Itō te onderhandelen134. Uiteindelijk op 17 april tekende China het verdrag van Shimonoseki met volgende voorwaarden:
China moet de onafhankelijkheid van Korea respecteren
China moet Formosa, Pescadores en de Liaotung schiereiland overdragen aan Japan.
China moet 200 000 000 taëls schadevergoeding aan Japan betalen.
China moet een nieuw handelsverdrag met Japan tekenen. In het verdrag erkent China Japan als de meest begunstigde natie. Bovendien worden de havens van Chongqing, Suzhou, Hangzhou en Jingzhou voor Japanse handelaars geopend135.
De Sino-Japanse Oorlog in 1894-1895 had een speciale betekenis. In de geschiedenis van Azië was Japan altijd een tribuutstaat van China geweest. In tijden van dispuut probeerde Japan altijd een confrontatie met China te vermijden, maar in de oorlog van 1894-1895 behaalde het “kleine” Japan een overwinning op het “grote” China. De andere Aziatische landen wilden weten of Japan zo sterk geworden was door slechts 30 jaar van modernisering. Konden zij ook hetzelfde resultaat halen als Japan als zij zich moderniseerden? In elk geval onderschatten de westerse landen Japan niet meer. De Chinese intellectuelen waren ook vastbesloten om de hervormingen op verschillende vlakken door te voeren en te studeren in de buitenlanden. Maar opmerkelijk is dat in het begin de initiatie niet van de overheid kwam, maar van de burgerlijke elites en geleerden. Wij kunnen enkel constateren dat het een slecht teken was voor de Qing-dynastie. 4.4
De Revolutie van 1911 Om de rol van de Chinese uitwisselingsstudenten in de Chinese geschiedenis te begrijpen,
moeten we ook de periode na het hoogtepunt van de uitwisseling naar Japan bekijken, want enkel door 133
Beckmann 1962: 170-172. McAleavy 1967: 140. 135 Beckmann 1962: 170-172. 134
35
de periode voor en achter te vergelijken, kunnen we het belang van de uitwisselingsstudenten inzien. De Revolutie van 1911 draaide vaak rond de figuur Sun Yatsen en zijn revolutionaire organisatie Tongmenghui 同盟会, daarom ga ik kort Sun en Tongmenghui beschrijven. In de korte periode tussen 1895 en 1898 was er een strijd tussen de twee fracties in China. In het begin was Kang Youwei de hoop van China om te moderniseren, maar wanneer Kang faalde in 1898 plaatsen vele mensen hun hoop op Sun Yatsen. Na de strijd met de hervormers en de Bokseropstand kwam de periode waar Sun Yatsen en de andere revolutionairen zeer actief waren in China. Sun Yatsen werd geboren in een boerenfamilie op 12 november 1866 in een dorpje niet ver van Macao. Ondanks zijn afkomst had hij de kans gekregen om te studeren. Wanneer hij twaalf werd verhuisde hij bij zijn broer die naar Hawaï was geëmigreerd136. In Honolulu studeerde hij verder in een school van de Engelse Kerk. In 1882 keerde hij terug naar China en studeerde verder in Hong Kong en Kanton. In 1893 studeerde hij af met het diploma medicijn en chirurgie. Het was in zijn studietijd dat hij in aanraking kwam met de revolutionaire beweging. Hij vond vooral dat de Manzu leiders van de Qing-dynastie tijdens de crisisjaren zeer laf en inefficiënt handelden137. Na zijn studie werkte Sun als geneesheer in Macoa, maar zijn carrière werd onderbroken door de overheid van Macao, want om te mogen werken als geneesheer moest Sun ook een Portugees diploma hebben, maar dat had hij niet. Vanaf dan concentreerde hij zich enkel nog op de revolutie en was een belangrijke figuur in de revolutionaire organisatie Xingzhonghui 興中會138. In 1894 deed Sun twee belangrijke dingen die grote gevolgen hadden op zijn latere leven en tevens ook de geschiedenis van China. Hij had een programma voor modernisering opgesteld en opgestuurd naar Li Hongzhang en in Hawaï richtte hij een politieke partij op voor Chinezen in het buitenland. In zijn brief naar Li legde Sun uit dat de rijkdom en machten van het Westen niet kwamen van hun militaire kracht, maar wel van wat hij “de basis van de nationale kracht” noemde. Hij hoopte door ontwikkelen in menselijke talenten, wetenschap, landbouw, economie en transport China te kunnen redden van de ondergang. De brief werd later in Shanghai gepubliceerd 139 . De organisatie die Sun Yatsen oprichtte in Hawaï heette Xingzhonghui, de organisatie van het heropleven van China. Het doel van de organisatie was geld verzamelen voor de revolutie in China. Vanuit het hoofdkwartier in Hong Kong probeerde hij ook een revolutionair leger op te richten. Zijn plan was eerst Kanton veroveren en dan van daar uit heel China veroveren140. Maar de overheid ontdekte zijn plan en viel hun basis aan in september 1895. Sun, zijn identiteit was verspreid door de media, vluchtte eerst naar Macao, dan naar Hong Kong en kwam uiteindelijk aan in Japan, de overheid zette een prijs van 25 000£ op zijn hoofd141. In de komende jaren maakte Sun reizen rond de wereld, hij reisde naar de Verenigde Staten om meer steun te zoeken bij de
136
T‟ang 1977: 15. Ibid: 20. 138 Beckmann 1962: 186-188. 139 Beckmann 1962: 186-188. 140 Gasster 1969: 28. 141 Beckmann 1962: 186-188. 137
36
Chinezen in de Verenigde Staten. Sun plande daarnaast nog enkele aanslagen op de gouverneurs, maar het mislukte allemaal. Maar ondanks het beperkte succes met de revolutie, kreeg de organisatie meer en meer aanhangers en werd ze populair bij de gewone bevolking142. Voor 1905 waren er verschillende revolutionaire organisaties actief in China. Een voorbeeld was de belangrijke revolutionaire organisatie Huaxinghui 華興會 opgericht door Huang Xing (18741916) in 1903. De organisatie was vooral actief in Hunan en Hubei. De reden waarom de organisatie zo belangrijk was, was omdat de leden voornamelijk afgestudeerde uitwisselingsstudenten van Japan en soldaten waren, het was door deze mensen dat de opstand van Wuchang in 1911 een succes werd. Voor het oprichten van Tongmenghui 同盟会, Chinese Verenigde Liga, werkten de revolutionaire organisaties zeer inefficiënt en onafhankelijk van elkaar, daarom werd de liga gesticht. De liga was een federatie van Huaxinghui, Xingzhonghui 興 中 會 , Vereniging voor herstellen van China, en Guangfuhui 光復會, de Restauratie Vereniging. Sun werd verkozen als leider van Tongmenghui143. De revolutie van 1911 was niet gepland en was eigenlijk het resultaat van twee gebeurtenissen in Hankou en Wuchang in oktober 1911. Er was een plan door de revolutionairen om Wuchang, hoofdstad van de provincie Hubei in te nemen tegen het einde van het jaar. Maar op 9 oktober 1911 was een huis van de Russische concessiehouder in Hankou door een ongeluk opgeblazen. Het was een geheime verzamelplaats en opslagplaats van explosieven van de revolutionairen. Tijdens het onderzoek van de Russische autoriteiten, werden er schema‟s van bommen, revolutionaire vlaggen, documenten en een lijst met de leden van de revolutionairen gevonden. De rebellen die gevangen werden en de documenten werden door de Russische autoriteiten uitgeleverd aan de gouverneur van Hankou. Daardoor kwam een netwerk van revolutionairen aan het licht 144 . Omdat er ook revolutionairen waren in de verschillende legereenheden, besloten de revolutionairen die zich verborgen hielden in het leger dat het tijd was om in actie te komen. Zij veroverden eerst de opslagplaats van de ammunitie van het Chinese leger en pleegden bomaanslagen aan het kantoor van de gouverneur in de nacht van 10 oktober145. De gouverneur vluchtte weg uit de provincie en een leger uit Wuchang werd naar Hankou gestuurd om te helpen. De achtergebleven soldaten in Wuchang die leden waren van de revolutionairen, grepen de kans en pleegden een muiterij. Binnen de 48 uur was Wuchang onder controle van de revolutionairen. De revolutionairen vormden een tijdelijke overheid in Hankou en Wuchang en riepen de andere provincies op om samen te vechten tegen de Qing-regering. De revolutie verspreidde zich snel over geheel China, meer en meer provincies verklaarden zich onafhankelijk en vochten tegen de regeringstroepen. Wanneer de opstand uitbrak was Sun in Colorado in de Verenigde Staten om geld in te zamelen voor de revolutie. Hij kreeg het nieuws van Wuchang, maar in plaats van direct terug te keren, besloot hij een omweg te maken via het Verenigd Koninkrijk, 142
T‟ang 1977: 23. Gasster 1969: 43. 144 T‟ang 1977: 77. 145 Tien oktober wordt nog steeds gevierd in Taiwan als de nationale feestdag. www.taiwan.gov.tw/ct.asp?xItem=44786&CtNode=2503&mp=1008 143
37
want hij geloofde dat hij meer kon doen voor China door de diplomatieke relatie met de buitenlandse machten te bevorderen. Duitsland en Rusland stonden in die tijd aan de kant van de Qing-dynastie, terwijl de Verenigde Staten en het Verenigd Koninkrijk sympathie hadden voor de revolutionairen. Japan was een bondgenoot van het Verenigd Koninkrijk en het was onvoorspelbaar wat het van plan was, daarom probeerde Sun de Britse invloed op Japan te laten uitoefenen. Sun slaagde erin de buitenlanden te overtuigen om geen financiële steun meer te geven aan de Qing-dynastie en zich neutraal te verklaren door te beloven dat alle getekende verdragen zouden nagekomen worden door de revolutionairen. Door het verlies aan de financiële steun begon de schatkist van de Qing-dynastie leeg te lopen en de keizer moest goud uit de keizerlijke kluis verkopen om geld in te zamelen 146. Wanneer de generaal Yuan Shikai Hankou terug veroverde op 30 oktober was China verdeeld in twee kampen: het Noorden met drie provincies Zhili, Henan en Shandong onder de macht van Yuan en het zuiden met de andere provincies onder de revolutionairen147. Officieel werd een moeizame onderhandeling tussen de Qing-dynastie, vertegenwoordigd door Yuan en de revolutionairen, gestart op 18 december 1911 en stop gezet op 12 januari 1912, maar in het geheim onderhandelde Yuan met de revolutionairen op 19 december 1911 en bereikte al een akkoord op 20 december. In de geheime onderhandeling hadden zij vijf artikelen vastgelegd:
Een Chinese Republiek zal gesticht worden.
De keizer en zijn familie zullen goede behandelingen krijgen.
Yuan Shikai zal de Qing-dynastie omverwerpen en de president worden van de republiek.
De soldaten van de beide kanten zullen geen verantwoordelijkheid moeten afleggen.
Een parlement zal worden opgesteld 148.
Sun keerde terug van het buitenland, op 21 december kwam hij aan in Hong Kong en 25 december in Shanghai. Sun werd verkozen als de president door de tijdelijke militaire regering op 29 december en hij startte zijn ambt op 1 januari 1912. Yuan vond het een verraad op hun akkoord, daarom was een van de eerste daden die Sun deed nadat hij verkozen werd als de president, een telefoneren naar Yuan. Hij beloofde dat zijn presidentschap slechts tijdelijk was en dat hij op elk moment klaar stond om af te treden wanneer de Qing-dynastie is omvergeworpen149. Uiteindelijk capituleerde het hof op 30 januari 1911. De keizer en zijn familie kregen het recht om nog in het paleis te wonen en een keizerlijke garde te organiseren. Zoals beloofd nam Sun ontslag op 13 februari en de senaat koos Yuan als de president op de volgende dag150. Na het oprichten van de Republiek China brak Yuan zijn woord en hij verklaarde zichzelf de keizer in 1916, maar Yuan stierf
146
Liang 1962: 25. Brown 1912: 174. 148 Liang 1962: 33. 149 T‟ang 1977: 89-90. 150 Ibid: 39. 147
38
niet lang daarna aan een hartziekte151. Er kwamen enkele decennia van burgeroorlog en chaos in China, en de Volksrepubliek China werd in 1945 opgericht. Maar met de Republiek China was de basis van het moderniseringsproces wel degelijk gelegd. De reden waarom ik de Revolutie 1911 in details uitleg is omdat de Tongmenghui en andere anti-Manzu organisaties onvervangbaar waren voor de revolutie. We moeten wel weten dat zowel Sun Yatsen als andere leidinggevende figuren vaak Chinese uitwisselingsstudenten waren 152 . Daarom kunnen we zeggen dat de Chinese uitwisselingstudenten de drijvende kracht waren achter de revolutie en dat de uitwisselingsstudenten aan de basis lag van de modernisering van China, zonder hen zou de revolutie nooit slagen.
151
T‟ang 1977: 96. In het volgende hoofdstuk “Chinese uitwisselingsstudenten in Japan” zal ik meer uitleg geven over de relatie tussen de Chinese uitwisselingsstudenten, Tongmenghui en de revolutie. 152
39
5
De Chinese uitwisselingsstudenten in Japan
5.1
Het ontstaan van de Chinese uitwisselingsstudenten Zoals we gezien hebben in de vorige hoofdstukken kende Japan in de negentiende eeuw een
grote bloei na de Meiji Restauratie, maar daarentegen stond China onder druk van de buitenlandse machten en werd geteisterd door binnenlandse chaos. Er was in China grote vraag naar hervormingen en modernisering, maar de Chinese bevolking wist niet wat ze moesten doen. Om zich te moderniseren had China nood aan wat we vandaag human resources zouden noemen, mensen die de kennis hadden om de modernisering uit te voeren. Maar China had in de negentiende eeuw nog geen modern onderwijssysteem of de nodige leerkrachten om mensen op te leiden. Daarom had China geen andere keuze dan afhankelijk te zijn van andere landen. De Qing-overheid van China begreep ook hoe moeilijk de situatie was, daarom moedigde de overheid mensen aan om studies in het buitenland te volgen. Dit is ook de definitie van de uitwisselingsstudenten Liuxuesheng 留學生 die ik ga gebruiken in deze verhandeling: mensen die gaan studeren in het buitenland. In de beginjaren van de uitwisselingsprogramma‟s werden de Chinese uitwisselingsstudenten vooral naar Europa en de Verenigde Staten gestuurd, dit was rond 1847, maar na de Sino-Japanse Oorlog gingen ze vooral naar Japan153. China was duidelijk onder de indruk hoe Japan, een van de zwakkere landen in Azië, zich met behulp van westerse kennis op korte tijd moderniseerde. In zijn essay Quan Xue Pian 勸學篇, Exhortation to study, schreef de Chinese gouverneur Zhang Zhidong 張 之洞 (1837-1909) het Japanse succes toe aan de studies in het Westen en er waren volgens hem veel
meer voordelen om in Japan te gaan studeren: “Hoe klein is het land Japan! Maar reeds twintig jaar geleden kon de jonge generatie van Japan niet meer aanzien hoe Japan onder de dreiging was van het Westen en gingen ze met honderden naar Europa om de westerse kennis en wetenschappen te studeren. Daarna keerden ze terug naar hun vaderland om het land op te bouwen met wat ze hadden geleerd in het Westen. Wanneer ze de hervormingen uitvoerden, werd Japan de leider van Azië…Voor studeren was het Westen niet beter dan Japan. Een: de reiskosten zijn minder, we kunnen meer studenten naar Japan sturen. Twee: Japan is minder ver, beter voor de controle. Drie: Japans ligt dichter bij het Chinees en is gemakkelijker om aan te leren. Vier: Japan heeft al de belangrijkste boeken van het Westen naar het Japans vertaald en verwerkt. We moeten slechts Japan kopiëren, dan zullen we zeker succesvol worden. 154”
Zoals Zhang in zijn essay had vermeld was het zeer logisch dat Japan door China werd verkozen als gastland voor hun uitwisselingsprogramma. Om de kosten te vergelijken: een reis naar de Verenigde Staten kostte toen 300 tot 400 Chinese yuan en nam meer dan een maand tijd in beslag. Maar een reis naar Tōkyō, zelfs in eerste klasse, kostte slechts 60 tot 70 yuan en duurde maar 6 tot 7 dagen. Voor de Chinese overheid betekenden de lage kosten de mogelijkheid om meer studenten naar Japan te 153 154
Chen 1997: 21. Sanetō 1983: 22. Eigen vertaling.
40
sturen155. Een andere reden was de politieke structuur van Japan. De Qing-overheid moedigde aan de ene kant de studenten aan om in het buitenland te studeren, maar aan de andere kant hadden ze schrik dat hun politieke macht in gevaar zou komen door de studenten die onder westerse invloed kwamen. Maar Japan, met de Meiji Constitutie waar de keizer van Japan nog steeds grote macht had in de regering, was ideaal voor China. De aanwezigheid van Japanners in China was een andere reden waarom voor Japan werd gekozen. Na de Sino-Japanse Oorlog was er een trend om aan Chinese studie te doen. Er waren verschillende organisaties opgericht om de relatie tussen Japan en China te verbeteren, bijvoorbeeld Tō-A Dōbunkai 東亜同文会 (afgekort TDK), East Asia Common Culture Society156. Natuurlijk was er een reden aan verbonden. Door hun overwinning tijdens de Sino-Japanse Oorlog kreeg Japan veel voordelen en privileges van China. Daarom deed Japan veel moeite om de goede relatie tussen de twee landen te bewaren. Japan had bovendien ambitie in het Aziatische vasteland en onderwijs was een goed middel om China te beïnvloeden. Daarom nodigde de Japanse overheid vaak Chinese studenten uit om in Japan te komen studeren. Deze ambitie werd later blootgelegd door een uitgelekt document in 1898 tussen de Japanse ambassadeur in China en de Japanse minister van buitenlandse zaken157. Op 1 juni 1898 werd door een Chinese ambtenaar genaamd Yang Shenxiu 楊 深 秀 (24/04/1849-28/09/1898)
aan
de
centrale
overheid
een
voorstel
gepresenteerd
voor
de
uitwisselingsprogramma‟s. Verschillende provincies kozen studenten uit en de overheid zou de studieen reiskosten betalen. Wanneer de studenten terugkeerden, zouden ze de kans krijgen om voor de overheid te werken. De keizer en de centrale overheid keurden het voorstel goed en het werd officieel een nationaal beleid. Het departement voor toezicht van uitwisselingsstudenten in Japan, Liu Ri Xuesheng Jianduchu 留日學生監督處, werd opgericht. Het was een organisatie die alle zaken in verband met de uitwisselingsstudenten regelde. Op 4 augustus werd er al naar geschikte kandidaten gezocht om in Japan te studeren158. Maar wanneer het voorstel eigenlijk nog moest worden opgesteld en goedgekeurd, werden er al in 1886 al Chinese studenten naar Japan gestuurd. De Chinese ambassade in Tōkyō had mensen nodig die Japans kennen en de gebruiken van Japan goed begrijpen, maar er waren weinig mensen die aan deze voorwaarden voldeden, daarom wierven ze zelf 13 studenten aan. Een normale procedure voor werknemers van de ambassade om Japans te leren was studeren in de ambassade zelf met een Japanse privéleraar, maar nu was het uitzonderlijk dat de studenten in plaatselijke scholen lessen zouden volgen. Op 15 juni 1886 kwamen de dertien studenten aan in Japan en tegen 30 juni waren ze ingeschreven in een Japanse school. De studenten werden toevertrouwd aan Kanō Jigorō 嘉納治五郎(1860-1938), directeur van de school Gakushūin 学習院 en een bekende opvoeder en judoka. Kanō richtte voor de dertien Chinese studenten speciaal een klas op en huurde een huis dat dienst deed als klaslokaal en woonplaats in het Kanda district in Tōkyō. De 155
Huang 1975: 3-5. Harrell 1992: 30. 157 Huang 1975: 6-8. 158 Ibid: 16-20. 156
41
Chinese uitwisselingstudenten kregen lessen Japans, wiskunde, chemie, fysica en lichamelijke opvoeding. Na vier weken keerden al vier mensen terug naar huis, ze konden zich niet aanpassen aan het voedsel en de gewoontes van Japan, maar de voornaamste reden was het pesten door Japanse medestudenten. Kort daarna gaven nog twee studenten op. De overige zeven studenten maakten hun opleiding wel af en volgens Kanō bereikten ze het niveau van een student uit het vierde of vijfde jaar middelbare school van Japan. Ook al bestond het uitwisselingsprogramma nog niet en was het toeval dat deze 13 studenten naar Japan gingen, toch luidde dit het begin in van een zeer belangrijke periode in de Chinese geschiedenis159. Het uitwisselingsprogramma werd uitgevoerd in oktober 1899, Zhang Zhidong koos er elf studenten uit die mochten studeren in de school van Kanō. Opmerkelijk was dat het niet enkel de Manzu-overheid was die studenten naar Japan stuurde om de westerse technologie en wetenschap te bestuderen. Zowel de gevluchte hervormers van de Honderddagen Hervorming Kang Youwei en Liang Qichao als de revolutionaire Sun Yatsen kwamen aan in Japan in 1899. Liang stichtte samen met Chinezen die in Yokohama woonden een school. De meeste studenten waren gevluchte activisten die Kang en Liang volgden160. In 1900 gebeurden er twee dingen die grote invloed hadden op het uitwisselingsprogramma. Van mei tot december vond in China de Bokseropstand plaats. De studenten die reeds in Japan waren moesten terugkeren naar huis 161 . Tijdens de Bokseropstand zag het gewone volk hoe China werd vernederd door de buitenlandse machten en het maakte het ook kennis met de superieure technologie van het Westen. De Chinese bevolking begreep hoe de buitenlandse machten te weren en wou deze technologie ook hebben. De beste manier om dat te doen was studeren in het buitenland. Eind 1900 en begin 1901 hadden Zhang Zhidong en de gouverneur Liu Kunyi 劉 坤 一 (1830-1902) een plan, genaamd Jiangli youxue 獎勵遊學, beloning voor studeren in het buitenland, om studeren in Japan aantrekkelijker te maken. In hun plan benadrukten ze hoe studeren in het buitenland China kon helpen, want scholen bouwen kost geld en in China waren er niet genoeg gekwalificeerde leerkrachten om les te geven. Bovendien had in Japan studeren had veel voordelen: de kwaliteit van hun opleidingen was beter, de Japanse cultuur en taal liggen dichter bij de Chinese en de kosten om in Japan te studeren lagen veel lager dan in Europa en de Verenigde Staten. Als beloning werd diegene die afstudeerde in het buitenland gelijkgesteld met iemand die in het keizerlijke examen slaagde en kreeg hij de overeenkomende rang. Diegene die reeds in het keizerlijke examen slaagde kreeg na de studie in het buitenland een ambt in de overheid aangeboden. Maar in ruil daarvoor moesten de Chinese uitwisselingsstudenten worden gecontroleerd door een overheidscommissaris. De commissaris hield toezicht op alle Chinese studenten in Japan en had macht om studenten die regels overtraden terug naar huis te sturen. Deze wet was een zeer belangrijke stap in de modernisering van China, want voor 159
Chen 1997: 44; 65-68. Sanetō 1983: 18-20. Sanetō 1983: 27-28. 161 Toen waren er al minstens 109 Chinese studenten in Japan. Sanetō 1983: 29. 160
42
het eerst sinds het oprichten van het keizerlijke examensysteem, was er een andere manier om aan sociale mobiliteit te doen. De Bokseropstand en het beloningsysteem leidden tot het hoogtepunt van de uitwisseling naar Japan in de periode 1901-1906162. 5.2
De Chinese uitwisselingsstudenten en hun studies in Japan Wie waren deze studenten die naar Japan gingen om te studeren? Volgens het onderzoek van
Paula Harrell waren de Chinese uitwisselingstudenten een zeer diverse groep. In 1902-1903 waren 67% van hen jonge mannen tussen 17-25 jaar, 20% tussen 26-30 jaar, 8% ouder dan 30 en 5% jonger dan 17163. Deze cijfers suggereren dat de meeste studenten al opleidingen hadden genoten in China voordat ze naar Japan kwamen en de meesten hadden al het bachelor niveau (Xiucai 秀才) van het Chinese onderwijs bereikt. Maar de rang van Xiucai was zeker niet genoeg om een ambt in de overheid te verkrijgen, daarom is het niet verwonderlijk dat de studenten naar Japan gingen studeren om meer mogelijkheden te creëren. Maar zelfs als de studenten geschoold waren in het Chinese traditionele onderwijs, waren ze niet voorbereid op moderne wetenschappen en wiskunde. Daarom moesten zelfs de oudste studenten beginnen met basis rekenen. In 1902 vaardigde de Chinese overheid een wet uit die stelde dat alle uitwisselingsstudenten naar Japan eerst een middelbare school opleiding moesten afwerken voordat ze naar Japan mochten om zo de kwaliteit van de studenten te waarborgen. Sommige studenten kwamen uit geleerden-ambtenaren families die om bepaalde redenen het keizerlijke examen systeem verlieten, sommige kwamen uit rijke handelaarsfamilies, maar er zijn ook verslagen van studenten uit arme families. In 1903 waren 20% van de studenten jonger dan 20 en bijna allen
werden
ze
uitwisselingsstudenten
niet 164
gesteund
door
de
overheid,
maar
waren
zelfgefinancierde
. Omdat ze niet keizerlijk examen niet hadden afgelegd en studeerden op
eigen kosten, waren ze minder afhankelijk van de Qing-overheid en hadden ze meer vrijheid. In totaal waren 60% van de uitwisselingstudenten zelfgefinancierd, het was een maatregel om overheidskosten te besparen. Ook de kosten van de resterende 40% studenten werden niet volledig gedragen door de centrale
overheid,
maar
gesponsord
door
de
provincies,
bedrijven,
zakenmensen
en
handelsorganisaties. Uit deze gegevens kan Harrell concluderen dat er in China publieke interesse was voor studeren in het buitenland en het moderniseren van het land. Bovendien behoorden de 660 uitwisselingsstudenten in Japan in 1903 tot de 1% meest bevoorrechte en hoogopgeleide groep165. Het bewijs dat behalve de Chinese overheid ook het gewone volk in China interesse had in het studeren in het buitenland, waren de studentengidsen die werden opgesteld door de studenten zelf. In 1900 stelde een Chinese uitwisselingsstudent, Zhang Zongxiang 章宗祥 (1879-1962), die aan de Japanse keizerlijke 162
Sanetō 1983: 29-30; Chen 1997: 92-97. Er waren vanaf 1901 ook vrouwelijke uitwisselingsstudenten in Japan, maar het was oorspronkelijk niet hun bedoeling om in Japan te studeren, ze reisden mee met hun echtgenoot of vader die uitwisselingsstudenten waren. In 1902 waren een tiental studentes in Japan. Maar tegen 1905 was er zelfs een studentenvereniging voor Chinese uitwisselingsstudentes met meer dan 70 leden. Sanetō 1983: 53-55. 164 Uit een ander onderzoek bleek dat enkel in de beginperiode van de uitwisseling voor 1900 dat de uitwisselingsstudenten vooral uit overheidsgefinancierde studenten bestonden. Chen 1997: 85. 165 Harrell 1992: 62-65. 163
43
universiteit rechten studeerde, een gids op om de uitwisselingsstudenten te helpen. In Riben Liuxue Zhinan 日本留學指南, Japanse studiegids, gaf hij uitleg over het academische leven in Japan, samen met informatie over de kosten van de reis naar Japan, mogelijkheden tot wonen en details over dagelijkse kosten zoals kleding, eten of badhuizen. De bedoeling van de gids was de uitwisselingsstudenten voor te bereiden op hun leven in Japan zodat ze zich geen zorgen hoefden te maken voor onvoorziene problemen, hierdoor zouden nog meer studenten bereid zijn om in Japan te gaan studeren166. De uitwisselingsstudenten kwamen van verschillende provincies, volgens de krant Japan Weekly Mail van 18 december 1902 waren er toen in Japan Chinese studenten van alle provincies aanwezig. En volgens een artikel van januari 1904 waren er toen 1200-1400 Chinese uitwisselingsstudenten in Japan, waarvan de meeste uit het zuiden of de kust-provincies kwamen167. Het studeren in Japan werd zo populair dat in de periode 1901-1905 het aantal Chinese uitwisselingsstudenten bijna elke jaar verdubbelde en het eerste hoogtepunt bereikte in de geschiedenis van de uitwisseling van studenten tussen Japan en China168. De scholen waar de Chinese uitwisselingsstudenten in die periode studeerden waren vaak voorbereidingscholen of universiteit fundatiescholen die soms speciaal voor hen werden opgericht. De bedoeling van deze scholen was de Chinese studenten opleiden tot het niveau van een afgestudeerde student van een Japanse middelbare school en verder dienen deze scholen als voorbereiding op verder studeren in het hoger onderwijs. In 1903 waren meer dan 60% van de Chinese studenten ingeschreven in
deze
scholen
of
een
middelbare
school.
De
populairste
scholen
bij
de
Chinese
uitwisselingsstudenten waren de Chinese divisie van de Seijō school 成城学校, het Kōun Instituut 構文 学院, de Tōkyō Dōbun academie 東京同文書院 en de Seika school
169
. Maar de opleidingen die de
uitwisselingsstudenten het meeste volgden vanaf 1903 waren geen standaard opleidingen, maar lerarenopleidingen en wat ik noem spoedcursussen170. Een normale opleiding duurde vaak drie tot vier jaar, waar alle algemene vakken zoals Japans, wiskunde of chemie werden gegeven, maar bij een spoedcursus duurde de opleiding maar een jaar of minder, met een tolk in de klas om alles te vertalen. Om de Chinese uitwisselingsstudenten aan te trekken, was er een strijd tussen de verschillende scholen in Japan. Wanneer een opleiding die een jaar duurde door een school werd gegeven, probeerde een andere school dezelfde leerstof in acht maanden te geven en nog een andere probeerde het in zes maanden, in de meest extreme gevallen waren er zelfs cursussen van enkele dagen171. Daarom werden deze scholen door de Chinese studenten xuedian 學店 of xueshang 學商, schoolwinkels genoemd, omdat deze scholen enkel uit waren op winst maken. In de periode 1905-1906 waren er meer dan 10 000 Chinese uitwisselingsstudenten in Japan, 60% van hen volgden lerarenopleidingen en 166
Sanetō 1983: 32. Harrell 1992: 74. Harrell 1992: 72. 168 Zie bijlage tabel: Aantal Chinese uitwisselingsstudenten in Japan 1896-1912. 169 Harrell 1992: 69; Chen 1997: 85-86. 170 Engels: intensive courses. Harrell 1992:70. Chinees: Suchengban 速成班. Huang 1975: 87. 171 Sanetō 1983: 60. 167
44
spoedcursussen. Slechts 30% deden aan standaardopleidingen. 5-6% stopten hun studies en keerden naar huis terug, 3-4% studeerden aan gespecialiseerd hoger onderwijs zoals officierenschool van het leger of medische school. Slechts 1% studeerde aan Japanse universiteiten172. De reden waarom zoveel Chinese studenten de spoedcursussen namen was de nieuwe wetgeving in China, waarbij een diploma van buitenlandse studie gelijkgesteld werd met slagen voor het keizerlijke examen. Vele studenten waren niet naar Japan gekomen om kennis te vergaren, maar om een mogelijkheid tot de ambtenarij te zoeken, daarom waren deze spoedcursussen ideaal voor hen. Een andere reden was de vraag naar gekwalificeerde leerkrachten in China. In een advies van minister Zhang Baixi 張百熙 (1847-1907) in 1903 over de uitwisselingsprogramma‟s werden de studenten bijna gedwongen om de spoedcursussen te volgen: ”Indien er in China niet voldoende leerkrachten zijn voor het onderwijs, dan moeten wij studenten naar het buitenland sturen om van hen te leren. De studenten worden verdeeld in twee groepen, een groep die spoedcursussen volgt en een groep die standaard opleidingen volgt.” 173
De vraag naar deze spoedcursussen reflecteerde de situatie in China. China had eerst en vooral mensen nodig om in China zelf een modern onderwijs te stichten, daardoor zouden ze niet meer afhankelijk zijn van het buitenland, vandaar de interesse in de lerarenopleiding. Daarnaast had de Chinese overheid snel en veel ambtenaren nodig om zich te hervormen, vandaar de spoedcursussen. Vanaf 1905 was er veel kritiek op de spoedcursussen zowel in Japan als in China. Uiteindelijk werden de spoedcursussen een van de oorzaken van een incident over het “reglement voor de Chinese uitwisselingsstudenten” in 1905 dat ik later zal bespreken. Ook de Chinese overheid merkte de nadelen van de spoedcursussen op en het ministerie van onderwijs vaardigde op 13 maart 1906 een nieuw reglement uit over de studies in Japan. Diegene die specialisatie school of hoger onderwijs wilden volgen in Japan, moesten eerst het middelbaar onderwijs in China afwerken, bovendien moesten de uitwisselingsstudenten taallessen volgen van het land waar ze studies zouden volgen. Diegene die al werkten voor de Chinese overheid en spoedcursussen rechten of lerarenopleiding wilden volgen, moesten goede punten hebben in het Chinees en moesten ervaring hebben in de politiek174. In april 1906 vaardigde de Chinese minister van onderwijs een wet uit die bepaalde dat elk jaar in augustus een examen zou worden georganiseerd voor de afgestudeerden van het buitenland. Geslaagden zouden rangen en werk krijgen bij de overheid. Tijdens het eerste examen waren er 100 deelnemers, de meesten waren uitwisselingsstudenten van Japan, maar geen van hen slaagde. De studenten met de beste scores waren studenten van de Verenigde Staten. Het resultaat van het examen deed Japan nadenken over hun onderwijsniveau en China evalueerde de uitwisselingsprogramma‟s naar Japan. Op 7 augustus 1906 vaardigde het Chinese ministerie van onderwijs een verbod uit op spoedcursussen, zodat de Chinese studenten de spoedcursussen niet meer konden volgen. Door de 172
Huang 1975: 87. Sanetō 1983: 60. 174 Ibid: 62. 173
45
nieuwe wet verbeterde de kwaliteit van het Japanse onderwijs, maar de spoedcursussen verdwenen niet. Het aantal Chinese uitwisselingsstudenten in Japan was indrukwekkend in het begin van de twintigste eeuw, maar we moeten niet vergeten dat de meeste studenten slechts korte opleidingen volgden die kwalitatief niet hoog waren. Ondanks de kwalitatieve problemen van de snelle opleidingen waren de spoedcursussen een belangrijke eerste stap voor China om zich te moderniseren175. In 1907 was er een daling van het aantal Chinese uitwisselingsstudenten in Japan, er waren daarvoor verschillende verklaringen. Wanneer de Chinese overheid de voorwaarden om naar Japan te gaan studeren verscherpte en verbod op spoedcursussen uitsprak in 1906, konden of wilden vele uitwisselingsstudenten niet meer naar Japan. Ondanks de daling, was de kwaliteit van de studenten en de opleidingen wel gestegen. Een andere reden was het verbeterde onderwijs in China. Tegen 1907 waren er al veel studenten van de lerarenopleiding afgestudeerd en werkten in verschillende scholen. In China waren er ook moderne scholen gebouwd door Japanners die het moderne curriculum aanboden. Dus voor de studenten in China was het niet meer nodig om naar Japan te reizen om modern onderwijs te genieten. De derde reden was geldtekort. Zoals ik heb vermeld werden de uitwisselingsstudenten in Japan ofwel gefinancierd door de overheid ofwel moesten ze zelf de kosten dragen. In het begin van de twintigste eeuw voerde het Chinese leger verschillende hervormingen uit. Het leger werd uitgebreid en moderne wapens werden ingevoerd, daardoor had de overheid simpelweg geen geld meer om extra studenten naar het buitenland te sturen. De vierde hoofdzakelijke reden was ook economisch van aard. In het begin van de twintigste eeuw kende de Chinese munt een devaluatie, waardoor de Japanse yen ten opzichte van de Chinese yuan duurder werd. Daardoor waren de kosten van de studies in Japan zowel voor de overheidgefinancierde als voor de zelfgefinancierde studenten groter geworden176. Natuurlijk waren deze redenen niet de enige, daarnaast waren er nog andere zoals de Japanse discriminatie van Chinese studenten in Japan of het Chinese-studenten-reglement-incident. 5.3
De studentenverenigingen in Japan In Japan studeerden de Chinese uitwisselingsstudenten niet enkel moderne wetenschappen en
technologie, maar ze leerden ook culturele kennis. Voor 1900 waren er niet veel Chinese uitwisselingsstudenten in Japan, daarom was er ook geen studentenvereniging. Maar tijdens de periode 1898-1910, werden er 30 verschillende studenten organisaties of verenigingen opgericht met verschillende doelstellingen en bijna elk jaar ontstonden er nieuwe studentenverenigingen. De bekendste waren bijvoorbeeld de Chinese Uitwisselingsstudentenvereniging Liuxueshenghui 留學生會, de Vereniging van Vertalen van Leerboeken Jiaokeshu Yiji She 教科書譯輯社, het Anti-Russische Vrijwilliger Korps Ju-E Yiyongdui 拒俄義勇隊 of de revolutionaire organisatie Triade Sanhehui 三合 會. Deze organisaties waren slechts een gedeelte van het totaal aantal studentenverenigingen, want
daarnaast waren er nog tientallen streekgebonden verenigingen zoals de studentenverenigingen van de 175 176
Sanetō 1983: 62-64. Huang 1975: 94.
46
verschillende provincies. Deze verenigingen speelden een grote rol in de modernisering van China, want de verenigingen organiseerden systematisch vertalingen van westerse boeken of gaven kranten en tijdschriften uit. Wanneer er belangrijke beslissingen moesten genomen worden, functioneerden de studentenverenigingen als vertegenwoordigers van de Chinese uitwisselingsstudenten177. In totaal waren er ongeveer 40 verschillende organisaties in deze korte periode. De verenigingen kunnen we indelen in zes groepen: 1) Vrijwillige verenigingen om de Chinese uitwisselingsstudenten te helpen zoals de Uitwisselingsstudentenvereniging. 2) Plaatsgebonden verenigingen zoals de studentenverenigingen van de verschillende provincies. 3) Culturele verenigingen zoals toespraakclub en vertaalclub. 4) Nationalistische verenigingen zoals het AntiRussische vrijwilliger korps. 5) Anti-Qing-overheid verenigingen zoals Associatie voor nationaal militair onderwijs. 6) Geheime genootschap zoals Triade178. In de vroege periode van de uitwisselingsprogramma‟s, van 1898 tot 1903, waren de studentenverenigingen gekenmerkt door een zeer snelle groei. Bovendien ontstonden er toen heel belangrijke organisaties voor China: de vertaalverenigingen met Yishu Huibian She 譯書彙編社 als eerste, opgericht in 1900
179
. In het begin van de twintigste eeuw was er in China grote vraag naar
westerse boeken. Maar net zoals studeren in het Westen, kosten rechtsreeks vertalingen uit het Westen zeer veel geld en tijd. Omdat de belangrijkste werken uit het Westen reeds naar het Japans waren vertaald, was het veel gemakkelijker en goedkoper om vanuit het Japans westerse boeken naar het Chinees
te
vertalen.
De
vertaalverenigingen
bestonden
voornamelijk
uit
Chinese
uitwisselingsstudenten die vrijwillig vertalingen wilden maken en ze vertaalden vooral handboeken voor scholen. Deze studenten studeerden in Japan en leerden daar heel veel dingen. Ze wilden hun pas verworven kennis delen met hun vrienden thuis en daarom maakten ze vrijwillig vertalingen180. Van de eerste Chinese uitwisselingsstudenten in Japan tot 1937 kenden, de vertaalacties van Japanse boeken hoogte- en laagtepunten, maar ze werden nooit onderbroken. Volgens de statistiek van Sanetō werden er in die periode in totaal 2602 Japanse boeken vertaald naar het Chinees. Uit deze gegevens kunnen we ook afleiden waar China het meest nood aan had. Het grootste aantal van de vertaalde boeken hadden als thema politiek en rechten, in dit genre vertaalden de Chinese studenten 374 werken. Ook over economie en maatschappelijke problemen waren er 374 werken vertaald en de derde populairste boeken gingen over natuurwetenschappen181. Tussen 1903-1910 waren de anti-Qing organisaties zeer actief, terwijl andere verenigingen stabiel bleven. De anti-Qing organisaties kenden hun oorsprong in de anti-Russische beweging die ik later zal bespreken en hier enkel kort ga verklaren. In de periode na de Bokseropstand in 1900 was er een conflict tussen Rusland en China. De Chinese uitwisselingsstudenten vonden dat ze iets moesten 177
Chen 1997: 154-156 Ibid: 154-156. 179 Sanetō 1983:217. 180 Chen 1997: 159-160. 181 Zie bijlage tabel: Statistiek naar Chinees vertaalde Japanse boeken 178
47
ondernemen, daarom richtten ze een studentenleger op om mee te vechten met de Chinese overheid. Maar de Qing-overheid die voornamelijk bestond uit Manzu leiders, was bang dat de echte bedoeling van de studenten was de Qing-dynastie omver te werpen, daarom weigerde ze de hulp van de studenten en sommige studenten werden zelfs gearresteerd. De krant Su Bao 蘇報 die verslag gaf van de gebeurtenissen werd opgedoekt door de Qing-overheid. De studenten richtten nu hun woede op de Qing-overheid en de nationalistische beweging werd snel een anti-Qing beweging182. In 1900 werd Lizhihui 勵志會 opgericht, het was een vereniging die tot doel had een plaats te bieden aan de Chinese uitwisselingsstudenten die samen konden komen en elkaar steunen. Maar wat Lizhihui speciaal maakte was dat ze vanaf december 1900 ze elke maand een tijdschrift uitgaven. Het was de eerste vereniging die begon met een krant of tijdschrift te publiceren. In het tijdschrift werden vertalingen van Japanse teksten zoals de grondwet of biografieën van bekende Japanners gepubliceerd. Maar na 1900 werd Lizhihui verscheurd door interne ruzies tussen de conservatieve en progressieve leden. In 1902 stichtte een groep leden van Lizhihui Qingnianhui 青 年 會 , een nationalistische organisatie die sabotage als methode gebruikte tegen de Qing-overheid, Qingnianhui was ook de eerste revolutionaire studentenorganisatie in Japan183. Een andere opmerkelijke studentenvereniging was Guominghui 國民會 opgericht in mei 1901 door gevluchte revolutionairen. De vereniging had ook haar eigen krant: Guoming Bao 國民報. De krant focuste vooral op revolutionaire ideologie en anti-Manzu gevoelens, het was de eerste krant die focuste op de revolutie. Wat de vereniging en haar krant speciaal maakte was de verbeterde relatie tussen de hervormers zoals Kang Youwei en Liang Qichao met de revolutionairen door hun samenwerking in de krant. Want ondanks de mislukte Honderddagen Hervorming gaf de publieke opinie vooral steun aan de hervormers, de revolutionairen werden genegeerd, maar door de samenwerking werden de revolutionairen meer aanvaard184. Een andere belangrijke vereniging die werd opgericht in die periode was Tongmenghui 同盟會, Chinese Verenigde Liga, opgericht in 1905185. TMH was een van de belangrijkste krachten achter de Revolutie van 1911, want voor 1905 werkten de verschillende revolutionaire organisaties zeer inefficiënt en onafhankelijk van elkaar, daarom werd de TMH gesticht om deze organisaties te verenigen. TMH was een federatie van Huaxinghui 華興會, Xingzhonghui 興中會(Vereniging voor herstellen van China) en Guangfuhui 光復會(de Restauratie Vereniging). Sun Yatsen werd verkozen als leider en in zijn speech verklaarde hij het doel van TMH: “in brief, the aim of our revolution is to plan for the welfare of the masses. Because we do not approve of the monopoly held by a Manchu minority, we desire a national revolution. Because we do not
182
Chen 1997: 162-163. Huang 1983: 227-228. 184 Ibid: 228. 185 Tongmenghui wordt hierna afgekort tot TMH. 183
48
approve of the monopoly held by the monarch, we desire a political revolution. Because we do not approve of the monopoly held by a wealthy minority, we desire a social revolution.
186
”
Kort samengevat: Sun en TMH wilden de Qing-dynastie omverwerpen, een Chinese republiek stichten en een rechtvaardige herverdeling van rijkdommen uitvoeren, deze drie principes werden ook sanminzhuyi 三民主義 of de drie principes van het volk genoemd187. De TMH was daarom een geheim genootschap dat vanuit Japan propaganda voerde tegen de Manzu keizer en zijn onderdanen in de Qing-regering. De Qing-regering zag TMH als een grote dreiging, daarom voerde de Chinese regering haastig hervormingen door in China en vroeg aan de Japanse overheid om de wetten omtrent de uitwisselingsstudenten in Japan strenger te maken. Het verstrengen van de wet leidde tot het incident van het reglement voor de Chinese uitwisselingsstudenten in Japan dat ik in de volgende hoofdstukken zal bespreken. Na het incident werd de propagandakrant van TMH in Japan uit circulatie gehaald. Er waren ook veel studenten die naar huis keerden, omdat zij door de Chinese overheid werden gefinancierd188. Maar tegen dan was de TMH al goed gevestigd in China. Er was in elke provincie een afdeling van de TMH en er waren ongeveer 10 000 leden, voornamelijk studenten die terugkeerden uit het buitenland, bovendien waren de leden vaak invloedrijke mensen zoals leerkrachten. De TMH zochten ook samenwerking met andere geheime genootschappen die ook anti-Manzu waren, zoals Triade en Gelaohui 哥老會. Het succes van de buitenlandse afdeling van de TMH was vaak te danken aan de samenwerking met deze geheime genootschappen. In het Chinese leger waren er ook leden van de TMH geïnfiltreerd, want in het leger waren de soldaten vaak Han-Chinezen die ontevreden waren over hun Manzu leiders. Het inkomen van de TMH kwam van de rijke Chinese handelaars en kapitalisten. Vooral de handelaars van de kustgebieden die vaak in contact kwamen met de westerse cultuur steunden de TMH189. 5.4
De ontwikkeling van het politieke bewustzijn en de kritische houding bij de Chinese uitwisselingsstudenten Studeren in Japan had grote invloed op de Chinese uitwisselingsstudenten tijdens de
eeuwwisseling van de negentiende en twintigste eeuw. Het hoofddoel van de uitwisseling was natuurlijk de westerse technologie en wetenschappen bestuderen via Japan. Maar in de omgeving van Japan, waar er geen beperkingen waren op de vrijheid van meningsuiting en politieke participatie, begonnen de Chinese studenten het kritisch denken en het politieke bewustzijn te ontwikkelen. Vooral vanaf 1902 wanneer het aantal uitwisselingsstudenten in Japan snel steeg, waren het vooral de zelfgefinancierde uitwisselingsstudenten waar de Chinese overheid moeite mee had om te controleren. Deze ontwikkeling van een kritische houding en politiek bewustzijn kunnen wij duidelijk zien bij drie incidenten in de periode 1902-1905: Het Seijō school incident van 1902, de anti-Russische beweging 186
Gasster 1969: 106-107. T‟ang 1977: 45-48. 188 Beckmann 1962: 209. 189 Ibid: 208-212. 187
49
in 1903 en het incident van het reglement voor de Chinese uitwisselingsstudenten in 1905. Deze incidenten hadden allemaal te maken met conflicten tussen de Chinese studenten en de Chinese overheid, waarbij de studenten meer vrijheden en rechten eisten en waarbij de Chinese overheid beperkingen probeerde op te leggen aan de studenten, omdat ze schrik had dat de studenten niet meer te controleren zouden zijn. De ontwikkelingen bij de Chinese uitwisselingsstudenten en de vijandigheid tegenover de Qing-overheid waren twee van de belangrijkste factoren die leidden tot de Revolutie van 1911 en het stichten van de Chinese Republiek. 5.4.1
Het incident van de Seijō school Alles heeft zijn voor- en nadelen. De Qing-overheid stuurde studenten naar Japan om de
moderne technologie te bestuderen en China sterker te maken, maar aan andere kant hadden ze weer schrik dat de studenten in de Japanse omgeving de democratische geest zouden overnemen en de Qing-overheid omverwerpen. Daarom werden de uitwisselingsstudenten grondig gecontroleerd voordat ze vertrokken naar Japan. Ook in Japan werden de studenten in de gaten gehouden door de Chinese ambassade en commissarissen die speciaal bevoegd waren om de studenten te controleren. Vooral op de zelfgefinancierde studenten werd strenge controle uitgevoerd. Er waren wetten en reglementen opgesteld om de studenten te controleren, goedgekeurd door zowel de Chinese als de Japanse overheid. Wanneer de studenten zich inschreven aan de Japanse scholen werden er waarborgen van Japanners of van de ambassade gevraagd. Vooral bij de militaire scholen moesten de studenten een aanbevelingsbrief van de ambassade tonen om zich te kunnen inschrijven. Zelfgefinancierde uitwisselingsstudenten mochten zich niet inschrijven190. Deze regel leidde in 1902 tot studentenrellen tegen de Chinese ambassade. Er waren altijd al spanningen geweest tussen de Chinese ambassadeur in Japan Cai Jun 蔡鈞 en de studenten. Zowel zijn conservatieve achtergrond als zijn persoonlijkheid maakten hem niet populair bij de uitwisselingsstudenten. Hij werd door tijdgenoten omschreven als koppig, onwetend, sluw en verwaand. Er waren tijdens zijn ambt verschillende conflicten met de studenten. In maart 1902 schreef een Japanse krant dat Cai een geheim rapport zou hebben gestuurd naar het Chinese ministerie van buitenlandse zaken om te melden dat er contacten waren tussen de politieke dissidenten Kang Youwei en Liang Qichao en de uitwisselingsstudenten. Volgens hem was het beter het uitwisselingsprogramma in Japan te stoppen, zodat de studenten geen kans kregen om zich aan te sluiten bij Kang en Liang. Ook de Japanse overheid werd ervan beschuldigd criminelen te verbergen en opstanden in China te steunen. Het uitlekken van het document lokte hevige reacties uit en de bekwaamheid van Cai werd in vraag gesteld. Cai zelf beweerde dat het rapport een vervalsing was, gemaakt door de rivaliserende ambtenaar. Het incident was pas over als de Japanse minister van buitenlandse zaken verzekerde dat het document geen kritiek bevatte over Japan191. In april 1902 werd een bijeenkomst van de Chinese dissidenten, Chinese uitwisselingsstudenten en Chinese handelaars 190 191
Chen 1997: 121. Harrell 1992: 110-111.
50
opgedoekt omdat Cai de Japanse politie had gewaarschuwd. Cai stuurde daarna, nu openlijk, een verslag naar China en adviseerde dat alle kandidaten van de uitwisselingsprogramma‟s naar Japan eerst grondig moesten gescreend worden voordat ze naar Japan mochten 192 . Na deze incidenten bereikte de spanning tussen de ambassadeur Cai Jun en de Chinese uitwisselingsstudenten het hoogtepunt met het Seijō school incident. In Juli 1902 weigerde de Japanse militaire voorbereidingsschool, de Seijō school, de inschrijvingen van negen zelfgefinancierde uitwisselingsstudenten omdat ze geen waarborg en aanbevelingsbrieven hadden van de Chinese ambassade in Japan. Maar in plaats daarvan bezaten de studenten wel aanbevelingsbrieven van Japanners. Indien het probleem lag bij de aanbevelingsbrieven, zou het probleem snel opgelost kunnen worden, maar het echte probleem was dat niemand wist of de Seijō school een staatsschool of een privéschool was. Volgens de wet was er inderdaad een aanbevelingsbrief van de Chinese ambassade nodig voor de Chinese uitwisselingsstudenten om zich in te schrijven in een militaire school, maar in geval de school een privéschool was, was een aanbevelingsbrief van een betrouwbare persoon genoeg. Omdat niemand wist of de Seijō school een privé- of een staatsschool was, probeerden de negen studenten zich toch in te schrijven. Volgens de krant New People’s Miscellany, Ximing Cong Bao 新民叢報193, was de Seijō school een staatsschool en ook de commissaris die de Qing-overheid stuurde om de zaak te onderzoeken, prins Zai Zhen 載振 (1876-1947),bevestigde dit. Maar volgens de krant Japan Weekly Mail was de Seijō school inderdaad wel een staatsschool, maar omdat het een voorbereidingsschool was voor de officierenschool, werd de school niet gecontroleerd door het ministerie van onderwijs , maar behoorde ze tot de generale staf van het leger. Dus was het ook niet verkeerd te zeggen dat het een privéschool was. Wanneer de negen studenten geen goedkeuring kregen, vroegen ze de aanbeveling aan de ambassadeur Cai. De ambassadeur Cai weigerde aanbevelingen toe te kennen, want zoals ik heb vermeld, waren er geruchten dat er tussen de uitwisselingsstudenten dissidenten waren die militaire wetenschappen wilden studeren om de Qing-overheid omver te werpen194. Maar wanneer ze na een lange tijd geen antwoord kregen, vroegen ze hulp van hun begeleider Wu Zhihui 吳稚暉(1865-1953) en hij stelde een petitie tegen de ambassadeur Cai voor195. Wu Rulun 吳汝綸 (1840-1903), decaan van de universiteit van Peking, reisde toevallig door Japan en wanneer hij het verhaal van de negen studenten hoorde, had hij medelijden met hen en beloofde de aanvragen aan de ambassadeur Cai te overhandigen. Op 18 juli 1902 Vertelde Wu aan de studenten dat de ambassadeur de documenten had goedgekeurd en dat ze snel nieuws zouden krijgen. Maar tegen 25 juli was er nog steeds geen nieuws. Zowel de begeleider Wu als de decaan Wu 192
Ibid: 112. New People’s Miscellany was een krant opgericht door de gevluchte hervormer Liang Qichao van de Honderddagen Hervorming. De krant was zeer populair bij de uitwisselingsstudenten, maar was verboden door de Qing-overheid, daarom werd de krant vaak naar China gesmokkeld door de studenten. Het hele Seijō incident werd gedetailleerd bericht door de krant. Sanetō 1983: 360. 194 Sanetō 1983: 353. 195 Harrell 1992: 114. 193
51
schreven elk een brief aan de ambassadeur om hem aan de zaken te herinneren 196 . Maar op 26 augustus kwam er een onverwacht antwoord van de ambassade samen met een kopie van een brief van de Japanse generale staf aan de ambassadeur Cai: “We acknowledge your recent communique on the matter of Zhang Zongxiang and other Chinese students now in Tōkyō recommending nine self-supporting students from Kiangsu, Zhekiang en Kiangsi who wish to enter the course of study at Seijō Gakkō. However, in the past only those who had a recommendation from you were allowed to enter. Your present communication is something of a departure from precedent. Hence, we request that you personally issue notes of certification… further, Seijō is currently on summer vacation. Please wait until classes begin the first part of September. At present, it is not convenient to allow entrance. 197”
De ambassadeur Cai had, in plaats van de aanbevelingsbrieven te schrijven zoals hij beloofd had, enkel een brief gestuurd aan de generale staf. Toen de generale staf negatief antwoordde, ging hij akkoord met de beslissing. De studenten begrepen niet waarom de ambassadeur dit deed, maar ze konden niet meer beginnen voor de zomer. De studenten hadden een confrontatie met de ambassadeur Cai. Deze beweerde dat dit helemaal niet zijn bedoeling was. Hij had daarvoor advies gevraagd aan de generale staf, maar die handelde zo snel dat hij geen tijd had om hen te contacteren met de nieuwste ontwikkelingen. De commissaris prins Zai schreef een verslag naar de Chinese overheid en legde uit dat er teveel aanvragen waren, daarom moest de ambassadeur ze eerst met de Japanse overheid bespreken voordat hij een beslissing nam. Op 28 juli ging een groep van 26 studenten met de decaan Wu Rulun spreken. Wanneer Wu antwoordde dat hij niet in de plaats van de ambassadeur kon beslissen, weigerden ze de ambassade te verlaten voordat ze een duidelijk antwoord kregen van de ambassadeur. Uiteindelijk antwoordde de ambassadeur via Wu. De ambassadeur had twee bezwaren, waardoor hij de aanbevelingen niet aan de studenten kon toekennen. Eerste bezwaar: de studenten hadden geen aanbevelingen van de gouverneurs van hun provincies, dus waren ze geen overheidsgefinancierde studenten en volgens de wetgeving mochten zelfgefinancierde studenten zich niet inschrijven in militaire scholen. Het enige wat hij kon doen voor hen was hun zaak doorsturen naar de Japanse generale staf. Zijn tweede reden was dat de generale staf hun aanvragen weigerde, daar kon hij niets aan doen198. Uiteindelijk was de waarheid aan het licht gekomen. Wanneer in het begin de decaan Wu Rulun de aanbevelingen doorgaf aan de ambassadeur, was die inderdaad van plan de aanbevelingen te schrijven. Maar tijdens de briefwisseling met de generale staf van het Japanse leger omtrent de zaak van de studenten, gebruikte de staf de verkeerde terminologie, die enkel gebruikt werd ten op zichtte van onderdanen, daardoor voelde de ambassadeur zich beledigd en liet hij de zaak gewoon liggen. 196
Chen 1997: 122. Harrell 1992: 115. 198 Ibid: 116. 197
52
Daarom weigerde hij, wanneer de studenten na een lange tijd geen antwoord kregen en aanklopten bij hem, weigerde hij hen te ontvangen en probeerde hij de verantwoordelijkheid aan de generale staf door te schuiven 199 . Nu dat alles duidelijk was, hadden de studenten en hun begeleider van de studenten drie eisen: aanbevelingen van de ambassade, hulp van de ambassade indien de Japanse overheid nog steeds hun inschrijvingen weigerde en ontslag van de ambassadeur indien de studenten uiteindelijk toch niet meer in de Seijō school konden studeren200. Indien de ambassadeur de eisen aanvaardde, zou de zaak later nooit uit haar proportie groeien. Maar de ambassadeur voelde zich beledigd, hij reageerde kwaad en weigerde de eisen te aanvaarden. Zelfs met de tussenkomst van de vertegenwoordiger van het Japanse ministerie van buitenlandse zaken Kobayashi, de decaan Wu Rulun en de commissaris Zai Zhen, weigerde de ambassadeur met de studenten te onderhandelen. Kobayashi vroeg de studenten kalm te blijven en beloofde indien er geen positieve uitkomst was voor de studenten, zelf ontslag te nemen. Maar de studenten wilden de garantie uit de mond van de ambassadeur en weigerden de ambassade te verlaten. De Japanse politie werd geroepen en de studenten werden hardhandig uit de ambassade verdreven. Tijdens de confrontatie werden twee studenten gearresteerd door de Japanse politie 201 .
De volgende dag stond er een
reportage in de krant van Liang Qichao een reportage over hoe de Chinese ambassade de onafhankelijkheid van China schond door de interventie van de Japanse politie in te roepen. Daarom verzamelden op 29 juli 50 studenten aan de ambassade om te protesteren. 20 studenten werden gearresteerd en na verhoor vrijgelaten202. Op 30 juli was er opnieuw protest aan de ambassade, de ambassadeur gaf een toespraak en waarschuwde de studenten over de gevolgen van dissidente activiteiten. De Chinese studenten schreven een open brief aan de ambassadeur en de Chinese minister van buitenlandse zaken: “Minister Cai has disobeyed imperial orders in repeatedly refusing to certify the students abroad. Yesterday, certain students went to the legation to entreat the minister again en again to issue recommendations; far from doing so, the minister ordered the police to enter the legation and arrest the students. This truly represents a loss of national sovereignty and an insult to the scholar class. We humbly beg Prince Kung to memorialize on our behalf that minister Cai be recalled. We eagerly await your order.203”
De ambassadeur Cai antwoordde met zijn eigen versie van de gebeurtenis: “Nine students expelled from the Nanyang Academy came to Japan as self-supporting students. Before their requests for recommendations to enter military studies could be handled, they took it upon themselves to band together and arrange for a group of students to come to the legation on successive
199
Harrell 1992: 116. Ibid: 117-118. 201 Sanetō 1983: 357. 202 Chen 1997: 124. 203 Harrell 1992: 119. 200
53
days. Day and night, they created disturbances, battering at the gates and breaking windows with flagrant rudeness. Fortunately, the Japanese police seized and subdued them. 204”
Zonder waarschuwing werden de begeleiders van de studenten Wu Zhihui en Sun Kuijun 孫揆 均 (1866-1941) gearresteerd in hun verblijfplaats. Ze werden veroordeeld tot deportatie uit Japan.
Tijdens de arrestatie beweerde de Japanse politie dat ze handelen op verzoek van de Chinese ambassade
205
. Een petitie van de studenten aan het ministerie van interne zaken en een
zelfmoordpoging van Wu haalden niets uit. De twee werden de dag daarna terug naar China gestuurd, waar een protest voor toelating van studenten aan de Seijō school uitgroeide tot een politieke strijd tegen de ambassade. Volgens de studenten werd er inbreuk gepleegd op de Chinese soevereiniteit niet enkel door de ambassadeur Cai, maar nu ook door de hele Chinese bureaucratie 206 . De studenten kwamen samen en boycotten de lessen en sommigen dreigden terug te keren naar huis, uit protest. De Vereniging van Chinese Uitwisselingstudenten of afgekort Studenten Vereniging 中國留學 生會館, twee vertegenwoordigers TDK, Wu Rulun en het Japanse ministerie van buitenlandse zaken
probeerden samen een oplossing te vinden. Op 27 augustus hadden ze een voorstel, zeer waarschijnlijk onder bevel van de Japanse overheid. Daarin stelden ze voor om een Chinese algemene toezichthouder aan te stellen om alle zaken aangaande de uitwisselingsstudenten te regelen. Studenten die wensten zich in te schrijven in scholen die onder toezicht stonden van het ministerie van onderwijs, moesten eerst aanbevelingen krijgen van een van de drie privéscholen: de Tōkyō Dōbun academie, het Kōbun instituut en de Seika school. Om een aanbeveling te krijgen moest een student minstens zes maanden lessen hebben gevolgd in een van deze drie scholen of de waarborg krijgen van twee studenten die in deze scholen lessen volgden. Bovendien moesten ze een waarborgsom van 30 yen betalen en mochten ze niet stoppen midden in hun studies. Laatste punt van hun voorstel was dat de studenten van het Seijō incident hun aanvragen opnieuw moesten indienen bij de Generaal Fukushima207. Ondanks dat het voorstel samen werd uitgewerkt door de Studenten Vereniging en TDK, waren veel studenten niet akkoord. Volgens hen had de Japanse overheid het recht niet om een voorstel te doen over het aanstellen van een Chinese ambtenaar. Het tweede punt van het voorstel maakte de situatie nog moeilijker voor de zelfgefinancierde studenten die geen geld of tijd hadden. Voordien konden ze gemakkelijk aanbevelingsbrieven krijgen van de ambassade. Maar nu moesten ze eerst zes maanden lessen volgen in een van de drie aangeduide scholen en een som geld betalen als waarborg. En het laatste punt had geen enkele zin, want de studenten waren nog altijd niet zeker van hun inschrijvingen in de Seijō school208.
204
Harrell 1992: 119. Chen 1997: 124. 206 Harrell 1992: 119. 207 Chen 1997: 131. 208 Harrell 1992: 121. 205
54
Vanuit Chinese kant werd er een onderzoek gestart. Nog een commissaris, Li Zongtang 李宗棠 werd naar Japan gestuurd om samen met prins Zai Zhen de zaak te onderzoeken. Li stelde een verslag op dat min of meer parallel liep met de verslagen van de krant New People’s Miscellany209. Ook prins Zai leverde een evenwichtig rapport in op 22 november, maar hij benadrukte het misverstand en de slechte communicatie tussen de studenten en ambassadeur Cai. Hij stelde voor om een algemene toezichthouder aan te stellen die het onderwijsbeleid van de Chinese uitwisselingsstudenten zou bespreken en opstellen samen met de Japanse overheid. Na overleg werd Wang Daxie 汪大燮 (18561929), de tweede secretaris van het Chinese ministerie van buitenlandse zaken, als de algemene toezichthouder aangesteld. Hij zou volgens bronnen volledig andere ideeën hebben dan de ambassadeur Cai en wilde luisteren naar de studenten. Bij het onderzoek werd ambassadeur Cai bekritiseerd, niet omdat hij de aanbevelingen niet toekende, maar omdat hij de interventie inriep van de Japanse politie. Maar hij werd pas tegen oktober 1903 vervangen als ambassadeur. Ook de studenten werden bekritiseerd en er werden straffen gevraagd voor de relschoppers. Maar de negen studenten konden uiteindelijk toch beginnen aan de Seijō school in januari 1903210. Om misverstanden uit te sluiten werd de wet aangepast. Nu moesten de studenten aanbevelingen van de Chinese ambassade of van de algemene toezichthouder krijgen, zowel voor privéscholen als staatsscholen, om zich in te schrijven. De studenten die zich “onaanvaardbaar” gedroegen en de publieke veiligheid verstoorden werden van school gestuurd en gedeporteerd uit Japan. Bovendien vonden ze dat enkel soldaten of officieren van een natie militaire kennis nodig hadden. Daarom mochten enkel staatsgefinancierde studenten de militaire school binnen. Met deze maatregelen probeerde de Chinese overheid de dissidente activiteiten onder de Chinese uitwisselingsstudenten te stoppen211. Het Seijō incident duidde op de ontwikkeling van zelfstandig denken bij de studenten, maar het duidde vooral op de koppigheid en arrogantie bij de Chinese bureaucratie. Er was een vervreemding tussen de studenten en de Qing-overheid, maar de studenten die aan protest deden waren slechts een klein deel van het totaal aantal Chinese studenten in Japan. 5.4.2
De anti-Russische beweging In 1903 waren er verschillende studentenprotesten tegen buitenlandse inmenging in Chinese
zaken en tegen het zwakke optreden van de Qing-overheid. De protesten begonnen net zoals bij het Seijō incident zeer kleinschalig, maar door de houding van de Chinese overheid groeiden de protesten uit tot felle discussies over de nationale soevereiniteit, leiderschap en het recht van meningsuiting. Tijdens de Bokseropstand van 1900 bezaten de Russische troepen, als lid van het geallieerde leger, Mantsjoerije met excuus om de belangrijke spoorwegen te beschermen. De Russische overheid beweerde dat het slechts een tijdelijke maatregel was, maar steeds weigerde ze zich terug te trekken. Tijdens een onderhandeling beloofde de Russische overheid haar leger terug te trekken op zeer 209
Harrell 1992: 121. Ibid: 122-123. 211 Sanetō 1983: 375. 210
55
moeilijke voorwaarden. De onderhandelaar van China, generaal Li Hongzhang 李鸿章(1823-1901), was bang dat toegeving aan Rusland zou leiden tot dezelfde eisen als andere buitenlandse machten, daarom waren ze, samen met de anti-Russische factie in de overheid, waren ze voorstanders van een bondgenootschap met Japan en het Verenigde Koninkrijk. Li zou verder onderhandelen om tijd te winnen, zodat de andere leden van de Chinese overheid het bondgenootschap zouden kunnen bekijken. Wanneer Li stierf in november 1901, had hij in de onderhandeling al een klad versie van het verdrag waarmee Rusland speciale privileges zou krijgen in Mantsjoerije. Japan, de Verenigde Staten en het Verenigd Koninkrijk protesteerden wanneer ze over het verdrag hoorden. Uiteindelijk onder druk van Japan en het Verenigd Koninkrijk tekende Rusland op 8 april 1902 het verdrag. In het verdrag beloofde Rusland dat de troepen in drie fases weg zouden trekken uit Mantsjoerije en dit binnen de zes maanden212. In oktober 1902 trokken de Russische troepen zoals afgesproken terug uit bepaalde gebieden, maar voor de tweede fase die normaal zou ingaan op 8 april 1903, hield Rusland zich niet aan zijn woord. Volgens sommige kranten verzamelden de Russische troepen zich aan de grens en begonnen de mijnen, de administratie en de douanedienst in Mantsjoerije over te nemen. Er stonden in de kranten ook geruchten dat Japan de oorlog zou verklaren aan Rusland, omdat de Japanse macht in Korea en Mantsjoerije zou afnemen door de Russische actie213. Via
de
Japanse
kranten
was
het
nieuws
ook
opgenomen
door
de
Chinese
uitwisselingsstudenten in Japan. De tijdschriften van de uitwisselingsstudenten stonden vol verslagen over de gebeurtenissen. Vergaderingen werden in de Studenten Vereniging gehouden. Tegen april 1903 was er een protest van de studenten tegen twee specifieke incidenten: de verklaring over de zaken in Mantsjoerije door de Russische vertegenwoordigers in Peking en de Russische eisen die ook gekend waren als “de Zeven eisen”. Rusland eiste zeven dingen van de Chinese overheid in ruil voor terugtrekking van hun troepen. Onder andere eiste Rusland drie provincies in het Noordoosten van China op en het openen van de havens in Mantsjoerije voor Russische schepen. De havens zouden bovendien onder toezicht van de Russische vertegenwoordigers komen 214 . Een kenmerk van de uitwisselingsstudenten was dat ze zeer patriottisch waren en druk uitoefenden op de Chinese overheid om een militaire actie te starten tegen Rusland. Maar de Qing-overheid bleef de studenten negeren en antwoordde dat de taak van de studenten studeren was en niet politieke beslissingen nemen. Het was op dit moment dat de negatieve gevoelens van de uitwisselingsstudenten voor de buitenlandse machten tegen de Qing-overheid werden gericht. De studentenleiders Tang Erhe 湯 爾 和 (1878-1940) en Niu Yougjian 鈕 永 建 (1870-1965) vonden dat sturen van brieven aan de Qing-overheid geen zin meer had en stelden voor een leger van vrijwilligers te stichten om samen met het Chinese leger tegen Rusland te vechten. Volgens hen zou de 212
Harrell 1992: 131-132. Huang 1975: 260. 214 Ibid: 261. 213
56
Qing-overheid dan pas naar hen luisteren en hun goede intentie begrijpen. In een vergadering van de Studenten Vereniging riep Niu op om samen een anti-Russisch leger te stichten. Niet alle studenten waren met het plan akkoord, maar een groep van radicale studenten was wel voorstander van het stichten van een leger. Het Anti-Russische Vrijwilliger Korps werd opgericht en 500 mensen woonden al hun eerste vergadering bij215. Het doel van het leger was volgens Tang vooral morele steun geven aan het Chinese leger eerder dan echte militaire steun. Indien de minister Yuan Shikai hun initiatief goedkeurde, zouden ze studenten selecteren voor het leger. De leiders van het vrijwilligersleger waren optimistisch dat de Chinese overheid hun voorstel zou goedkeuren. Maar tegen 30 april waren er slechts 30 studenten ingeschreven. Om meer steun te krijgen, stuurden ze telegrammen naar verschillende patriottische verenigingen in Shanghai en kregen ze nog 100 leden bij. Wanneer het vrijwilligerskorps zich aankondigde bij de grote provinciale studentenverenigingen, werden ze enthousiast onthaald, zelfs de vrouwelijke studenten sloten zich bij het Japanse Rode Kruis aan om als verpleegsters te kunnen werken in de oorlog tegen Rusland. Tegen 2 mei had het korps al 800 leden en veranderden ze hun naam in Studentenleger 216. Op 6 mei hielden de studenten van het Studentenleger hun eerste militaire oefening, maar het was meteen ook hun allerlaatste. Want tussen 4 mei en 7 mei waarschuwde het Japanse ministerie van buitenlandse zaken de algemene toezichthouder van de Chinese uitwisselingsstudenten, Wang Daxie, dat de aanwezigheid van een studentenleger in Japan de relatie van Japan met andere landen in de problemen zou brengen. Op 7 mei kregen de studenten bevel van Wang om onmiddellijk hun operatie te stoppen. Op 8 mei nam de Japanse politie contact op met de leiders en eiste de ontbinding van het leger. De studenten hadden geen keuze en ontbonden het leger, maar startten een nieuwe organisatie die discussies over militaire zaken zou voeren. De leiders van het voormalige Studentenleger beloofden aan de studenten dat de nieuwe organisatie de geest van het leger zou voortzetten. De groep Associatie voor Nationaal Militair Onderwijs, Junguomin Jiaoyuhui 軍國民教育 會, werd opgericht op 11 mei, maar in feite was enkel de naam veranderd
217
. De groep was nog steeds
zeer optimistisch dat de Chinese overheid hen zou steunen. De eerste taak van de nieuwe organisatie was Tang en Niu naar Yuan Shikai sturen om meer uitleg te geven over hun organisatie. Maar hun missie was een ramp, in Japan gingen er geruchten dat ze waren geëxecuteerd in Tianjin. Tang en Niu waren niet dood, maar werden gewoon genegeerd. Wanneer ze Yuan bezochten werden ze tegengehouden aan de voordeur, de ambtenaren namen hen nooit serieus en stuurden hen terug. Volgens hen moesten de studenten zich bezig houden met studeren en niet met nationale zaken218. De studentenbeweging bereikte zijn climax wanneer de Chinese overheid haar officiële standpunt uitsprak over de studentenbeweging tegen Rusland. In het begin was het standpunt van de Chinese overheid zeer mild. Ze antwoordden enkel aan de studenten dat de Russische eisen niet 215
Harrell 1992: 135. Ibid: 137-138. 217 Huang 1975: 264-266. 218 Harrell 1992: 140. 216
57
zouden worden ingewilligd en dat de studenten zich moesten bezig houden met hun studies. Maar in mei begon, volgens de krant North China Herald, de Chinese overheid de studentenbeweging verdacht te vinden. Tegen eind mei veranderde het standpunt van de Chinese overheid, nu werden protesten en ongehoorzaam gedrag bestraft. De reden waren de verslagen die aan de ambassadeur Cai werden geleverd. Volgens die verslagen was het echte doel van de studentenbeweging het starten van een revolutie in China. De ambassadeur stuurde op zijn beurt het verslag naar de gouverneurs van de kustprovincies in China. De gouverneurs kregen bevel om snel de afgestudeerde studenten in China snel onder controle te houden. Wanneer de krant Su Bao 蘇報 op 5 juni verslag uitbracht van de bevelen van de gouverneurs, werd de krant direct uit circulatie gehaald en werd ze beschuldigd van vervalsen van documenten219. In Su Bao van 5 juni 1903: “Van een geheime bron had ik het geheime document om Chinese uitwisselingsstudenten hard aan te pakken kunnen inlezen, er staat: Volgens een bepaalde bron, zijn de uitwisselingsstudenten in Tōkyō allemaal revolutionairen, daarom moeten we ons voorbereiden op rellen. Er staat ook: Een minister had dezelfde melding gegeven. Er staat verder ook: De Chinese ambassadeur in Japan had in een verslag gemeld dat revolutionairen in Japan een leger vormen in de naam van de anti-Russische beweging… De afgestudeerde studenten die teruggekeerd zijn moeten we ook goed in de gaten houden.
220
”
In de oprichtingsakte van het studentenleger stond dat het leger enkel bestond om tegen de buitenlandse agressie te vechten, wanneer de dreiging voorbij was zou het leger ontbonden worden. Daarom hadden de studenten oorspronkelijk niet de bedoeling gekant te zijn tegen de Qing-overheid. Maar de studenten kregen zoveel onbegrip, terwijl ze enkel hun patriottische gevoelens wilden uiten. Daarom richtten ze nu hun woede op de Qing-regering. In een artikel gepubliceerd in Su Bao van 10 juni schreef ene Zhang Ji dat de Han-Chinezen altijd geleden hadden onder de regering van Manzu. Voor de leden van het voormalige Studentenleger was de betekenis van de gebeurtenissen in de laatste twee maanden zeer duidelijk. Uit de verslagen van de ambassadeur, de harde aanpak en het verdenken van de studenten, tot Yuan die de studenten negeerde, konden de studenten enkel afleiden dat de Qingoverheid geen vrij en kritisch denken tolereerde, ook al was het patriottisch van aard. In de vergadering op 5 juli 1903 veranderde de associatie haar doel. Nu werd de groep een radicale organisatie die China en de Han-Chinezen moest bevrijden van de Manzu. De gevolgen van deze verandering waren dat de groep de helft van zijn leden verloor en nu alles in het geheim uitvoerde. De identiteit van de leden werd geheim gehouden en er waren geen vaste vergaderplaatsen. De organisatie werkte vanuit Tōkyō met een kern van 100 leden. Ze gebruikten propaganda, opstanden en moordaanslagen om hun doel te bereiken. De organisatie was klein, maar de leden van de organisatie
219 220
Harrell 1992: 141. Chen 1997: 177-178. Eigen vertaling.
58
die afstudeerden konden hun status gebruiken om in de overheid en het onderwijssysteem van China te infiltreren. Ze bezorgde de Qing-overheid veel problemen221. Nogmaals, net zoals het Seijō incident, startte de gebeurtenis als een onschuldige actie van de studenten, maar door de kloof tussen de uitwisselingsstudenten en de ambtenaren van de Chinese overheid groeide de beweging uit tot een revolutionaire organisatie. 5.4.3
Het incident over het reglement voor de Chinese uitwisselingsstudenten in Japan In de periode tussen 1900-1906 waren er meer dan 8000 Chinese uitwisselingsstudenten in
Japan en dat was het hoogtepunt van de uitwisseling. Maar in 1905 vond in Japan het grootste protest van de Chinese uitwisselingsstudenten plaats, wat hun aantal in Japan in de periode na 1906 deed dalen. Dit betekende het einde van het hoogtepunt van de studie in Japan. De aanleiding was een nieuw reglement uitgevaardigd door het Japanse ministerie van onderwijs om meer controle uit te oefenen op de uitwisselingsstudenten. Zoals ik in vorige hoofdstukken heb vermeld, waren door het beloningsysteem waarbij een diploma van buitenlandse studie gelijkgesteld werd met slagen voor het keizerlijke examen, de spoedcursussen zeer populair bij de Chinese uitwisselingsstudenten. Het aantal Chinese uitwisselingsstudenten steeg snel tot 10 000 mensen222, de meeste van hen deden hun best voor hun studies, maar er waren er ook vele die naar Japan gekomen waren enkel om een diploma te halen en plezier te maken. De reden waarom zoveel studenten zich niet meer concentreerden op hun studies was dat de Chinese overheid zeer veel geld investeerde in de studenten. De door de overheid gefinancierde studenten kregen 400 tot 500 yen afhankelijk van hun studieniveau en daarnaast nog extra om reiskosten te compenseren. Voor de levenstandaard van toen was dat geld genoeg voor een goed leven in Japan. De meeste van zelfgefinancierde studenten waren van goede afkomst, konden zich zelfs meer permitteren dan de door de overheid gefinancierde studenten. Het groot aantal studenten leidde ook tot druk op huisvesting, er waren gewoon niet genoeg slaapzalen en huizen voor de Chinese studenten. Er was in Japan veel kritiek op deze corrupte levensstijl van de Chinese uitwisselingsstudenten223224. Een andere ontwikkeling in 1905 was de oprichting van Tongmenghui. De druk van de buitenlandse machten en het incapabele optreden van de Qing-overheid leidden tot radicalisering van de Chinese uitwisselingsstudenten. Vanaf 1900 waren er in Japan verschillende politieke groeperingen opgericht door de uitwisselingsstudenten met als doel de Manzu overheersing in China omver te werpen. Voorbeelden waren: Lizhihui 勵志會 opgericht in 1900, Guangdong Duli Xiehui 廣東獨立協會 opgericht in 1901, Qingnianhui 青年會 opgericht in 1902, Gongaihui 共愛會, Xinhuahui 新華會 en Geming Tongzhihui 革命同志會 opgericht in 1904. Maar deze organisaties waren zeer gesloten en onderhielden weinig communicatie met elkaar ondanks hun gemeenschappelijke doel. 221
Harrell 1992: 143-144. Volgens Sanetō 8000 studenten. Sanetō 1983: 377. 223 Huang 1975: 284-285. 224 Voor meer informatie over het corrupte leven van de Chinese uitwisselingsstudenten in Japan, was er een roman genaamd Liudong waishi 留東外史 geschreven door Buxiaosheng 不肖生 (1889-1957). 222
59
De belangrijkste reden was de interne verdeeldheid tussen de organisaties. De organisaties kunnen we indelen in twee grote kampen: de conservatieven en de progressieven. Het kamp van de progressieven werd nog eens verdeeld onder de revolutionairen en de royalisten. Het was pas tegen 1905 dat de verschillende politieke organisaties en revolutionaire organisaties zoals Xingzhonghui 興 中 會 , Huaxinghui 華興會 en Guangfuhui 光復會 in Japan zich verenigden tot een gemeenschappelijke organisatie: Tongmenghui 同盟會 met Sun Yatsen als de belangrijkste leidersfiguur225. Zoals ik heb vermeld, veroorzaakte het oprichten van TMH paniek bij de Qing-overheid. Omdat de meeste leden van TMH uitwisselingsstudenten waren, vroeg de Qing-overheid een strengere controle op de Chinese uitwisselingsstudenten door de Japanse overheid. Om die redenen vaardigde de Japanse overheid op 2 november 1905 een reglement uit met 15 artikelen genaamd: “Reglement met betrekking tot toelaten van Chinese uitwisselingsstudenten in Japanse staats- en privéscholen, Qudi Qingliurixuesheng Guize 取締清留日學生規則 ”
226
. Het reglement kreeg aanvankelijk niet veel reactie tijdens de publicatie,
omdat de volledige versie nog niet werd doorgegeven aan de media. Maar tegen het einde van de maand trok het reglement alle aandacht van de studenten, want volgens het reglement moesten de Chinese uitwisselingsstudenten tegen 26 november het adres van hun geboorteplaats, adres van huidige woonplaats, leeftijd en naam van bezochte scholen melden aan het ministerie van onderwijs. Op 1 december werd door de uitwisselingsstudenten, als protest, een open brief geschreven aan het ministerie227. Het doel van het reglement was bij de inschrijving meer controle te kunnen uitvoeren op de Chinese uitwisselingsstudenten. Het reglement bevatte 15 artikelen, artikel 1, 4, 5 en 6 waren regels voor inschrijven en verlaten van een school. Artikel 2 en 3 waren regels voor de scholen zelf. En artikel 7 tot 13 waren regels geldig voor scholen die goedgekeurd werden door het ministerie van onderwijs. Voorbeelden van de artikelen waren verplichting van aanbevelingsbrief bij de inschrijving en scholen moesten melden aan het ministerie van onderwijs wanneer een student stopte met zijn studie228. Deze regels waren niet nieuw of onaanvaardbaar voor de uitwisselingsstudenten. Waar de studenten problemen mee hadden, waren artikel 9 en 10 van het reglement. In artikel 9 werden de studenten gedwongen te wonen in slaapzalen of huizen van de scholen zelf. Het betekende dat de studenten de vrijheid niet meer hadden om zelf buiten de school huizen of appartementen te huren. De slaapzalen of huizen van de school waren zeer duur in vergelijking met de huizen buiten de school, daarom werd de huur voor de zelfgefinancierde studenten een zeer zware financiële last. In artikel 10 verbood het reglement de scholen uitwisselingsstudenten die weggestuurd werden door een andere school of studenten die slecht gedrag vertoonden toe te laten. Maar het reglement had geen duidelijke
225
Hierna als TMH. Chen 1997: 248-249. Sanetō 1983: 381. Harrell 1992: 164. 227 Ibid: 165. 228 Huang 1975: 279-283. 226
60
definitie gegeven van wat slecht gedrag was. Volgens de studenten was de Chinese overheid van plan hun vrijheid van meningsuiting weg te nemen229. Sommige studenten vonden een open brief niet genoeg en planden stakingen. Op 4 december boycotten de Chinese uitwisselingsstudenten van de Spoorwegen en Mijnbouw school en het Kōbun instituut de lessen. De stakingen bereikten snel andere scholen zoals de Seijō school en de Chinese afdeling van de Waseda Universiteit. De stakende studenten verspreidden de ingang en intimideerden hun medestudenten om de lessen te boycotten. Diegene die de lessen volgden werden beschuldigd als publieke vijand van de studentenwereld230. De ambassadeur Yang Shu 楊樞 (1844-1917) probeerde de stakingen te stoppen, maar zonder succes. In plaats daarvan werden meer stakingen georganiseerd. Kakkō Rengōgai, Verenigde Liga van Scholen, een groep die verschillende schoolverenigingen en clubs vertegenwoordigde riep op tot massale terugkeer naar huis indien het reglement niet terug werd ingetrokken. In de open brief schreven de studenten dat het reglement een discriminatie was op de Chinese uitwisselingsstudenten, want het reglement gold niet voor Japanse of andere buitenlandse studenten. Maar volgens Rengōgai was het niet Japan, de leider van het moderne onderwijs in Azië, die de Chinese uitwisselingsstudenten onderdrukte, maar de Chinese overheid die bang was van revolutionaire activiteiten in Japan231. De studenten ontmoetten later de ambassadeur, volgens hem was volledige terugtrekking van het reglement niet mogelijk, maar aanpassen van artikel 9 en 10 was bespreekbaar. Ambassadeur Yang was veel diplomatieker dan zijn voorganger ambassadeur Cai. Wanneer er protesten waren over het reglement, schreef Yang persoonlijk een brief naar het ministerie van onderwijs in Japan, maar toch zagen de studenten zijn actie als uitsteltactiek. Het reglement was volgens hen een samenzwering van de Japanse en Chinese overheid om de uitwisselingsstudenten te onderdrukken. De protesten van de Chinese uitwisselingsstudenten bereikten hun hoogtepunt bij de zelfmoord van de bekende revolutionaire schrijver Chen Tianhua 陳天華 (1875-08/12/1905). Volgens een brief die hij had achtergelaten was zijn zelfmoord het directe gevolg van het reglement en de kritieken van de Japanse media en de publieke opinie in Japan232. De publieke opinie in Japan was niet mild voor de Chinese uitwisselingsstudenten, volgens hen waren de studenten verwend en er was helemaal geen reden tot staken. Bijvoorbeeld in de krant Nihon Shimbun maakte de redactie een analyse van de protesten en spoorde ze de Japanse overheid aan om hardhandig op te treden tegen de Chinese uitwisselingsstudenten. In Chūo Shinmbun van 15 december 1905 stond er een artikel dat verontwaardiging en woede toonde. Volgens de auteur waren de Chinese uitwisselingsstudenten ondankbaar tegenover hun Japanse gastheer die hen een kans bood om moderne wetenschappen te studeren. De studenten waren volgens hem onredelijk, omdat ze geen controle wilden in ruil voor meer vrijheden. De studenten waren ook zwak, omdat ze een beetje ongemak niet konden verdragen 229
Chen 1997: 131-134. Harrell 1992: 168. 231 Ibid: 169. 232 Huang 1975: 293-294. 230
61
voor hun thuisland 233 . Als protest tegen deze harde kritieken pleegde Chen zelfmoord. Tegen 10 december wisten bijna alle uitwisselingsstudenten over de dood van Chen die ook uitgebreid werd bericht door de Japanse pers. De studenten stonden nu volledig achter hun eisen en velen vertrokken effectief uit Japan. Volgens de Asahi Shimbun van 16 december waren er tegen dan al 204 Chinese studenten vertrokken uit Japan en de boten richting Shanghai waren al volgeboekt. Volgens Kokumin Shimbun bleven er tegen 21 december nog slechts 12 studenten over in het Kōbun instituut, 20 studenten in de Shinbu school en 2 studenten in de Seijō school. In totaal zouden volgens Asahai Shimbun meer dan 2000 studenten teruggekeerd zijn naar huis. Volgens Miyako Shimbun leden de gasthuizen, Chinese restaurants en winkels in Kanda, waar de Chinese uitwisselingsstudenten verzamelden zwaar verlies234. Maar zelfs na de massale verlating van Japan door de Chinese studenten, reageerden de Japanse pers en publieke opinie nog steeds zeer onverschillig, volgens hen waren de studenten die zomaar hun studies achterlieten toch niet vastberaden om goed te studeren. Ook de minister van onderwijs wilde het reglement niet aanpassen, zelfs ten koste van 8000 Chinese studenten in Japan235. Het keerpunt van het incident was de verklaring van het ministerie van onderwijs op 16 december en een bijkomende nota acht dagen later na lange onderhandelingen tussen de studentenverenigingen, de Chinese ambassade, het ministerie van onderwijs en TDK. In het eerste document verklaarde het ministerie dat het reglement niet de bedoeling had de Chinese uitwisselingsstudenten te onderdrukken, maar te beschermen. Door het stijgende aantal studenten in Japan, werden de kwaliteit en kwantiteit van de scholen een probleem. De nieuw opgerichte scholen waren vaak van slechte kwaliteit en waren enkel uit op geld. En om dit te voorkomen werd het reglement opgesteld. Artikel 9 van het reglement beschermde de studenten tegen slechte invloeden van buiten de school, zodat ze zich konden concentreren op hun studie. Artikel 10, dat studenten verbood van school te veranderen, was niet bedoeld om hun vrijheid van meningsuiting te beperken, maar was een maatregel om het ontstaan van relschoppers te voorkomen. In de bijkomende nota, verstuurd naar ambassadeur Yang op 24 december, werden de artikels nog meer in detail verklaard. Transfer van scholen sloot het ministerie niet meer uit, het was nu wel mogelijk na raadpleging van het ministerie. Het ministerie wilde ook uitzonderingen maken voor studenten die in woningen buiten de school wilden wonen 236 . De verklaringen van het ministerie van onderwijs hadden effect op de Chinese studenten, ze zagen ook in dat terugkeren naar huis geen goede oplossing was. Er was ook een groep studenten die tegen de protesten waren en met de verklaringen in december, besloten ze ook een vereniging te vormen. Ryūgakkai Iji Dōshikai of de Vereniging van de uitwisselingsstudenten met een gemeenschappelijk doel beweerde dat ze meer dan 2000 leden hadden in het tweede deel van december. De vereniging ging er van uit dat protesten China niet zouden helpen om zich van de 233
Harrell 1992: 175-176. Ibid: 171. 235 Huang 1975: 298. 236 Harrell 1992: 171-172. 234
62
onderdrukkingen te bevrijden, op lange termijn gezien was het beter dat de Chinese studenten hun studie volhielden. De vereniging was ook tegen het voorstel van Rengōgai om het volledige reglement te vernietigen, want de artikels waren niet bedoeld om de Chinese studenten te discrimineren. Er waren volgens hen ook gelijkaardige reglementen voor studenten van andere landen in Japan. En als laatste punt benadrukte de vereniging dat sommige Chinese studenten de titel van het reglement verkeerd hadden begrepen. De woorden torishimaru 取り締まる en Qudi 取締 werden geschreven met dezelfde karakters, maar in het Japans betekende het woord “controle” en in het Chinees “vervangen of verbieden”, daarom had het reglement niet de beledigende betekenis zoals sommige dachten237. Tegen het einde van 1905 was er een compromis. Op 31 december gaf het ministerie van onderwijs opnieuw een document vrij. In het document stond dat de ambassadeur Yang de macht had om de finale beslissing te nemen over artikel 9 en 10 van het reglement. De ambassadeur zag het als een overwinning voor de studenten dankzij zijn harde werk. Hij overtuigde de studenten hun studie na hun vakantie te hervatten op 11 januari. De studenten die in Japan waren gebleven studeerden verder in een harmonieuze sfeer. Van de Chinese uitwisselingsstudenten die naar huis waren gegaan als protest, keerden sommigen terug naar Japan en anderen gingen in China nieuwe moderne scholen oprichten. Ironisch genoeg vroegen ze daarvoor financiële steun van de Chinese overheid die ze niet vertrouwden. Wanneer ze de steun niet kregen, richtten ze met hun eigen kapitaal een school op genaamd China publieke school238. Zoals ik in het begin van dit hoofdstuk heb vermeld betekende het protest het einde van het hoogtepunt van de Chinese uitwisseling naar Japan, het aantal studenten daalde van 9000 naar 7000. Ondanks de aanpassing van het reglement, werd studeren in Japan toch minder aantrekkelijk dan voorheen. Niet enkel werden er beperkingen gelegd op het sociale leven van de studenten, maar het reglement voorkwam ook de snelle manier om een diploma te halen, wat vele studenten net aantrok. Ook de verbetering van het Chinese onderwijs was een reden voor de daling. Tegen 1909 daalde het aantal Chinese uitwisselingsstudenten tot 5000 en in de Revolutie van 1911 waren bijna alle Chinese studenten teruggekeerd naar huis. Het einde van het hoogtepunt betekende ook het einde van het uitwisselingsprogramma van de Qing-dynastie239.
237
Sanetō 1983: 400-402. Harrell 1992: 172. Harrell 1992: 177-178. 239 Ibid: 178. 238
63
6
De analyses op corpora Voor de analyse heb ik voor twee dagboeken gekozen, het eerste dagboek is van Huang
Zunsan 黃尊三 (1883-?), een Chinese uitwisselingsstudent in Japan. Het tweede dagboek is van Yan Xiu 嚴修(1860-1929), een Chinese ambtenaar die een onderzoek uitvoerde naar het Japanse onderwijs en staatsinstellingen. De reden dat ik het dagboek van Huang Zunsan heb gekozen is omdat Huang in Japan onafgebroken een dagboek bijhield vanaf april van het jaar 31 van Guangxu (1905) tot juli van het jaar 1 van de Chinese Republiek (1912). In deze periode bereikte het uitwisselingsprogramma van de Chinese studenten in Japan zijn hoogtepunt. Huang maakte verschillende belangrijke momenten mee zoals het incident van het reglement voor de Chinese uitwisselingsstudenten en de Revolutie van 1911. Zijn dagboek is een goede bron van informatie over het leven van de Chinese uitwisselingsstudenten in Japan. Het dagboek over zijn studie in Japan werd later samen met drie andere dagboeken, geschreven in de periode 1912-1931, uitgeven in 1933 onder de naam “Sanshinian Riji 三十年日記, het Dertigjarige Dagboek”. Door zijn dagboeken te publiceren hoopte hij door zijn ervaringen navolgers te kunnen helpen en zo China een sterker land te maken. De reden waarom ik er een tweede dagboek, het dagboek van Yan Xiu, bijhaal is omdat ik een vergelijking tussen de twee discoursen wil maken. Indien er verschillen zijn tussen de discoursen, kunnen we nader onderzoeken in welke mate deze verschillen veroorzaakt zijn door in Japan te studeren. Alvorens ik begin met het dagboek van Huang Zunsan en Yan Xiu te analyseren, wil ik nog enkele punten opmerken. Het is niet mijn bedoeling om een grondige discoursanalyse uit te voeren op de twee dagboeken, maar wel de discoursen van Huang en Yan op te stellen en te onderzoeken in welke mate de studies in Japan invloed hadden op het discours van de Chinese uitwisselingsstudenten. Wat was hun beeld over Japan en China voor de aanvang van hun studies in Japan? Was hun kijk op Japan en China veranderd na verloop van tijd in Japan? Hadden de studies in Japan invloed op hun mening over politiek, mensenrechten en onderwijs? Indien de studies in Japan het discours van Huang hadden beïnvloed, dan is er grote kans dat de studies in Japan ook de andere Chinese uitwisselingsstudenten of zelfs China in zijn geheel hadden beïnvloed. Een andere opmerking handelt over de data van de dagboeken. Voor het dagboek van Huang worden de data tot 13 februari 1907 - de dag waarop hij een westers dagboek met spreuken van bekende personen had gekocht - vermeld in de Chinese kalender, daarna zijn de data vermeld in de Gregoriaanse kalender. Daarentegen is het dagboek van Yan Xiu een heruitgave van 1995, daarom zijn de data vermeld in zowel de Chinese als de Gregoriaanse kalender. Omdat de data in de Gregoriaanse kalender voor ons meer relevant zijn, vermeld ik enkel de Gregoriaanse data. Om een discours op te stellen moeten we ons eerst afvragen wie Huang Zunsan was, om zo een sociale identiteit te construeren. Volgens de theorie van de discoursanalyse gebruiken mensen met verschillende functies en achtergronden ook verschillende manieren om eenzelfde gebeurtenis te interpreteren en te beschrijven. Bijvoorbeeld de Chinese ambassadeur in Japan zou een gebeurtenis anders interpreteren en beschrijven dan een Chinese uitwisselingsstudent, omdat ze verschillende 64
functies uitvoeren. Het is ook logisch dat een gewone Japanse burger een bepaalde gebeurtenis anders zou interpreteren dan een Chinese burger, omdat ze verschillende achtergronden hebben. Een goed voorbeeld is de dood van de Japanse minister Itō die ik hierna ga bespreken. Voor de Japanse burgers was zijn dood een groot verlies, maar voor de Chinese studenten was zijn dood een opluchting. Zoals ik heb opgemerkt in het hoofdstuk over dagboekliteratuur, moeten we ook niet vergeten dat een dagboek geen volledig betrouwbare getuigenis is. De auteur kan altijd de feiten aanpassen omdat hij weet dat zijn dagboek nog door andere mensen wordt gelezen. In het geval van de dagboeken van Huang is de kans op aanpassingen groot, want zijn dagboeken werden later door hemzelf gepubliceerd. 6.1
Het dagboek van Huang Zunsan Huang Zunsan was een Han-Chinees geboren in 1883 in het Luxi gebied van de provincie
Hunan. Uit zijn dagboek bleek dat Hunan en andere zuidelijke provincies meer revolutionair gezind waren dan de provincies uit het conservatieve Noorden. Het bewijs hiervoor is te vinden in de aantekening van Huang over het excuus van de gouverneur Zhang Zhidong om de uitwisseling te stoppen. Wanneer Huang en andere uitwisselingsstudenten uit Hunan de gouverneur bezochten, werden ze gevraagd te knielen voor de gouverneur. De uitwisselingsstudenten echter, weigerden dat te doen. Daarom zei Zhang dat het misschien beter was de studenten niet te laten vertrekken naar Japan omdat de provincie Hunan bekend stond voor zijn revolutionaire activiteiten 240 . Een ander bewijs vinden we wanneer de Revolutie van 1911 op punt stond uit te barsten, pleitte de Studenten Vereniging toen om actie te ondernemen. Uit de zuidelijke provincies werden een twintigtal vertegenwoordigers verkozen om de zaken te bespreken, maar de noordelijke provincies weigerden deel te nemen aan de politieke activiteiten van de Studenten Vereniging241. Omdat Huang afkomstig was uit Hunan, was hij ook revolutionair gezind. In zijn dagboek had Huang verschillende keren zijn spijt uitgedrukt over dat hij zijn studie verkoos boven de revolutie. Hij droomde in zijn slaap letterlijk van de onafhankelijkheid van de provincie Hunan en was zo blij dat hij wakker werd. Hij beloofde dat wanneer hij afgestudeerd was, hij zeker China zou helpen met de modernisering en met de Manzu uit China te verdrijven242. Huang was ook zeer modern ingesteld voor zijn tijd. In 1905 was het keizerlijke examensysteem nog niet afgeschaft en het moderne onderwijs was nog niet veralgemeend. Maar Huang studeerde al aan het Hoger Instituut van de provincie Hunan, Hunansheng Gaodeng Xuetang 湖 南省高等學堂, waar hij lessen chemie, fysica, wiskunde, Engels en Japans kreeg. Op 10 april 1905 van
de Chinese kalender werden 60 studenten van het instituut door de lokale overheid verkozen om in Japan te studeren243 . Huang kwam niet uit een arme familie, maar hij was ook niet rijk. Uit zijn aantekening in het dagboek bleek dat zijn familie gronden bezat in Hunan, maar wanneer hij tijdens de Revolutie van 1911 naar China wilde terugkeren, had hij niet genoeg geld om de reis te maken. Hieruit
240
Huang 1933: 2. Ibid: 318. 242 Ibid: 60. 243 Ibid: 1. 241
65
kunnen we afleiden dat Huang een modern opgeleide persoon was uit de middenklasse met sympathie voor de revolutie en anti-Qing beweging. Eerst kijken we naar de evolutie van de mening van Huang Zunsan over de Qing-dynastie. Zoals ik in het laatste hoofdstuk heb vermeld, voordat de Chinese uitwisselingsstudenten mochten vertrekken naar Japan, moesten ze knielen voor de gouverneur Zhang Zhidong. In een aantekening van 20 april 1905 van de Chinese kalender schreef Huang: ”De Chinese ambtenaren denken enkel aan hun eigen prestige, maar ze weten niet wat respect voor andere mensen is. Zelfs de gouverneur Zhang Zhidong die een goede naam heeft, was geen uitzondering. Het is zo triestig.”244
Daaruit kunnen we afleiden dat het beeld dat Huang had over de Qing-overheid al niet goed was voordat hij vertrok naar Japan. Een van de favoriete bezigheden van Huang in Japan was, naast zijn studie, lezen van kranten en tijdschriften, vooral de revolutionaire kranten Fu Bao 复報 en Min Bao 民報 die kritiek uitten op de Qing-overheid245. De kranten en tijdschriften, uitgegeven door de Chinese uitwisselingsstudenten en politieke organisaties, oefenden een zeer belangrijke invloed uit op de Chinese uitwisselingsstudenten. In China hadden ze niet de kans om hun mening te uiten, maar in Japan hadden ze wel deze vrijheid. De grote gebeurtenissen in China en Japan kwamen de Chinese uitwisselingsstudenten vaak te weten door de kranten. Bijvoorbeeld, de krant speelde een grote rol in het incident van het reglement voor de Chinese uitwisselingsstudenten. Wanneer Chen Tianhua zelfmoord pleegde als protest tegen het reglement, werd het nieuws van zijn dood, inclusief zijn doodsbrief, verspreid door de kranten. De studenten vertrokken als protest massaal uit Japan. Door de brief van Chen te lezen, werd Huang nog meer vastberaden om China te veranderen: “Ik stond vroeg op. Nadat ik mijn dagelijkse krant heb gelezen, las ik Min Bao, waarin de doodsbrief van Chen Tianhua gepubliceerd was, ik las het herhaaldelijk en voelde niets anders dan spijt… Onze problemen zijn net zoals een pijl in de borst: om de pijl te verwijderen moeten we even doorbijten. Pas wanneer we afstuderen, kunnen we iets doen voor het land.” 246
Een andere grote invloed op het standpunt van Huang over de Qing-overheid waren de verschillende organisaties die werden opgericht door de Chinese uitwisselingsstudenten of politieke vluchtelingen. Huang was vooral zeer actief in de provinciale studentenvereniging, het was een vereniging die alle Chinese uitwisselingsstudenten uit Hunan vertegenwoordigde. Huang ging vaak naar de vergadering en de activiteiten van de Hunan studentenvereniging, vooral tijdens grote incidenten. Zelfs wanneer Huang ziek was, stuurde hij iemand in zijn plaats naar de vergadering247. In
244
Huang 1933: 4. Eigen vertaling. Huang 1933: 63. 246 Ibid: 187. Eigen vertaling 247 Huang 1933: 15. 245
66
de vorige hoofdstukken heb ik gesproken over de revolutionaire organisatie Tongmenghui of afgekort TMH en hun activiteiten in Japan. Wanneer Huang in Japan studeerde, had hij ook contact met leden van de TMH. In een aantekening van 15 augustus 1907 bracht Huang een bezoek aan een vriend die lid was van de TMH en ze geraakten in een discussie over de toekomst van China. Volgens zijn vriend wisten de Manzu simpelweg niet hoe een land te besturen, daarom was er een revolutie nodig. Diegenen die de revolutie moesten uitvoeren waren de generatie van Huang en hijzelf. De vriend van Huang probeerde met verschillende argumenten om Huang lid te maken van de TMH. Maar Huang antwoordde: ”Ik ben voorstander van de revolutie, maar succes komt niet door woorden, wel met daden. Revolutionaire activiteiten en studies zijn twee zaken die niet samen te combineren zijn. Het zou bovendien een zonde zijn om mijn studie te stoppen, want al mijn inspanningen zouden dan voor niets geweest zijn. Lid worden is slechts een ritueel, indien het niet mogelijk is om nu lid te worden, waarom houden we vast aan iets onhaalbaar? Wat echt van tel is zijn de gedachten.” 248
De vriend van Huang ging met hem akkoord. Een ander voorbeeld van hoe invloedrijk de organisaties waren op de studenten, werd getoond op 10 april 1909. Op die dag bezocht de leider van TMH, Sun Yatsen, Tōkyō en een toespraak werd georganiseerd. “Er waren zes tot zeven duizend aanwezigen en er was helemaal geen plaats meer om te staan. Na een tijdje, kwam meneer (Sun) op het podium. Het applaus was oorverdovend. Hij vertelde ons eerst over zijn ervaring met de revolutie, daarna over het belang van de revolutie voor China. Hij is zeer welsprekend en charismatisch…Omdat ik het zeer druk had met mijn studie, ben ik nog nooit naar zijn toespraak geweest. Omdat ik veel goede dingen hoorde over meneer (Sun), kwam ik vandaag speciaal naar zijn toespraak luisteren. Ik was zeer ontroerd wanneer ik hem op het podium zag en luisterde naar zijn toespraak. Ik stond lang tussen de menigte, maar ik voelde me helemaal niet moe.” 249
Later zouden vrienden van Huang hem proberen te overtuigen om samen een politieke organisatie op te richten, maar Huang weigerde opnieuw om studieredenen250. In deze episodes kunnen we zien dat de opvattingen van de Chinese uitwisselingsstudenten in Japan over de Qing-overheid en hun politieke ideeën voordurend werden beïnvloed door de verschillende organisaties in Japan, voornamelijk revolutionaire en liberale organisaties. Bovendien waren ze vaak actief in het oprichten van organisaties en uitvoeren van activiteiten. De Chinese ambtenaren in Japan gaven de Chinese studenten in Japan ook geen goede indruk. Wanneer de nieuwe Chinese ambassadeur Li Jiaju 李家駒 (1871-1938) werd aangesteld op 17 oktober 1907, werden Huang en zijn vrienden uitgenodigd om hem te ontmoeten. Huang en zijn vrienden
248
Huang 1933: 108. Eigen vertaling. Huang 1933: 159. Eigen vertaling. De teksten die tussen haakjes staan zijn mijn eigen aanvullingen. 250 Huang 1933: 283. 249
67
gingen in op de uitnodiging van de ambassadeur. Nadat ze van negen uur tot een uur in de namiddag gewacht hadden, wilde Huang niet langer wachten en vertrok hij uit de ambassade. De volgende dag keerde Huang terug naar de ambassade en opnieuw had hij drie uur moeten wachten. “De slechte gewoontes van de Chinese ambtenaren zijn echt hatelijk, daarom wil ik niet langer wachten… wanneer we eindelijk de ambassadeur om twaalf uur ontmoetten, spraken we enkel een paar zinnen en kregen we een glas thee, daarna werden we weggestuurd; wat was het toch zinloos. Wanneer ik sprak met mijn vrienden op de terugweg, zwoer ik dat ik dit soort mensen nooit meer wilde ontmoeten.”251
Een ander voorval waar door de Chinese uitwisselingsstudenten werd neergekeken op de Chinese ambtenaren, was op de vooravond van de Revolutie van 1911. Wanneer het tijdens de vergadering van de studenten ging over welke maatregelen ze moesten nemen, stelde de president van de Studenten Vereniging voor om advies te vragen aan de ambassade. De studenten gingen naar de ambassade, maar de ambassadeur en de algemene toezichthouder hadden het nieuws gehoord en waren gevlucht 252 . Later, wanneer de revolutie uitbrak, wilden de Chinese uitwisselingsstudenten terugkeren naar huis, maar ze hadden geen geld en zochten daarom hulp bij de ambassade. Maar wanneer ze aankwamen in de ambassade, konden ze de ambtenaren niet vinden253. De Chinese uitwisselingsstudenten hadden al langer een slechte indruk over de Qing-overheid, maar door de Chinese ambtenarij werd hun imago nog slechter. Huang kreeg bezoek van een vriend en ze praatten over de situatie van China. Ondanks dat het slecht ging met China was Huang trots op de Chinese cultuur en zijn status als elite. “Ik sprak met Luo over het Chinese onderwijs. Volgens Luo is de onwetendheid van het gewone volk de reden waarom China zo zwak is. De reden waarom het volk onwetend is, is omdat het onderwijs in China nog niet genoeg ontwikkeld is. Ik antwoordde dat het ontwikkelen van het onderwijs in China niet zal slagen indien de schrijf- en spreektaal niet één worden. Het Chinees is gewoon te moeilijk voor het gewone volk. Luo was het met mij eens.”
254
Zoals we hier zien, vond hij en zijn vrienden dat niet iedereen de Chinese taal kan leren, het onderwijs was enkel weggelegd voor intelligente mensen. Een andere instantie waar hij de Chinese cultuur beter vond dan de Japanse cultuur, was wanneer hij een Japanse roman las. Hij schreef in zijn dagboek: “Ik las vandaag de populairste Japanse roman van nu… de titel en het thema van de roman waren niet slecht, maar de opbouw was veel minder dan de Chinese roman.”255 Niet enkel was de Japanse cultuur 251
Huang 1933: 117. Eigen vertaling. Huang 1933: 318. 253 Ibid: 365. 254 Ibid: 208. Eigen vertaling. 255 Huang 1933: 165. Eigen vertaling. 252
68
minder goed dan de Chinese, ook de westerse cultuur was volgens Huang inferieur aan de Chinese. Huang bezocht op een dag het kunstmuseum, waar zowel Chinese als westerse schilderijen werden tentoongesteld. Later schreef hij in zijn dagboek: “Ik ging samen met Fu naar het museum in Ueno. Het museum was verdeeld in zestien afdelingen. In de Chinese afdeling zagen we vooral Chinese kaligrafie. In de westerse afdeling vonden we vooral schilderijen terug, maar de westerse schilderijen waren niet zo natuurlijk en uitzonderlijk als de Chinese.”256
Met deze gegevens kunnen we een opvatting van Huang over China opstellen en daaruit een mogelijke discours afleiden van de Chinese uitwisselingsstudenten in Japan. Huang en de Chinese uitwisselingsstudenten in Japan hadden een slecht beeld van de Chinese ambtenarij, zowel van de ambtenaren die werkten in China zelf als in Japan. Huang en zijn medestudenten waren zeer actief in verschillende studentenverenigingen en politieke organisaties. De kranten en tijdschriften uitgegeven door deze verenigingen waren zeer populair bij de Chinese studenten, daarom waren deze organisaties zeer invloedrijk bij het vormen van hun opvatting over China. De meningen van de studenten over China waren meestal negatief, maar ondanks dit negatieve beeld van China waren de Chinese studenten nog steeds zeer trots op hun Chinese afkomst en de Chinese cultuur. Nu gaan we de opvattingen van Huang Zunsan over Japan bekijken en zo een mogelijke discours van de Chinese uitwisselingsstudenten proberen af te leiden. De eerste indruk van Huang en zijn medestudenten was zeer positief, ze kwamen aan in Japan met de boot. De boot stopte in verschillende Japanse steden zoals Nagasaki en Kobe voordat hij aankwam in Tōkyō. Huang was zeer onder de indruk van de hygiëne van de Japanse bevolking, want in drie dagen tijd, bij elke halte, werd hun boot gecontroleerd op mogelijke besmettelijke ziektes257. Wanneer ze eindelijk aankwamen in hun school, Kōbun Instituut opgericht door Kanō Jigorō met meer dan 700 studenten, werden ze rondgeleid. Ze waren zeer tevreden over hun nieuwe school, want de school was zeer goed uitgerust. “De directeur leidde ons rond. We bezochten de auditoria, leeszaal en badkamers etc. De faciliteiten zijn zeer compleet en proper. De Chinese scholen die er enkel aan de buitenkant goed uitzien zijn geen partij voor onze school.”258
Huang vond ook dat de Japanse bevolking politiek zeer actief was en naar voor durfde te komen met haar mening. Op 07 augustus 1905 van de Chinese kalender hielden de Japanse burgers een volksvergadering in het park van Hibiya met meer dan 30 000 aanwezigen. Ze betoogden tegen de onmacht van de Japanse regering tijdens de onderhandeling van het verdrag van de Russo-Japanse 256
Huang 1933: 227. Eigen vertaling. Huang 1933: 10. 258 Ibid: 10. Eigen vertaling. 257
69
Oorlog. Japan had de oorlog gewonnen, maar de Verenigde Staten en het Verenigd Koninkrijk mengden zich in de onderhandeling en namen veel privileges weg van Japan. De betogers eisten dat de keizer de eerste minister en zijn regering zou straffen. Tijdens de betoging kwam het tot gevechten tussen de politie en de betogers. De betogers staken politiekantoren in brand en politieagenten werden verwond of zelfs gedood. Huang had dit allemaal gezien als een buitenstaander, hij had veel bewondering voor de Japanse burgers, want in China durfden de burgers nooit hun mening zeggen en beschermden ze nooit het belang van het land. In zijn dagboek schreef Huang: “Met de karakter van het Japanse volk kan je echt niet spotten. Ik voel me zeer beschaamd (voor mijn volk).”259 De Japanse efficiëntie en ernst werden vaak geprezen door Huang. Naast de ziektepreventie op de boten die we juist hebben besproken, was de brandweer van Japan zeer modern uitgerust en kon ze snel branden blussen260. Wanneer Huang in de avond de nachtmarkt bezocht waar veel dieven en prostituees waren, voelde hij zich zeer veilig door de aanwezigheid van de Japanse politie261. Wanneer Huang de sportdag van een basisschool bezocht, vond hij het Japanse onderwijs zeer succesvol, omdat de kinderen zeer sportief en gedisciplineerd waren.262 Huang vond Japan een erg modern land, hij leidde dit af uit de boekenwinkels in het Kanda district. In Kanda waren talloze boekenwinkels, het personeel van de boekenwinkels verbood de mensen niet om in de boeken te bladeren. In zijn dagboek schreef hij: “De studenten die niet veel geld hebben staan vaak de hele dag in de winkels om te lezen. Ze zien de boekenwinkels als een bibliotheek. Hieruit kunnen we afleiden hoe leergierig de Japanse studenten zijn”. Bovendien elke dag kwamen er nieuwe boeken uit in Japan en er waren meer dan honderd verschillende tijdschriften. Volgens Huang werd Japan gekenmerkt als een gemoderniseerd land omdat mensen gratis aan kennis konden geraken en er elke dag nieuwe kennis bijkwam.263 Maar voor Huang was niet alles in Japan positief, op 1 juni 1905 doorzochten de Japanse politie zonder reden de bagages van de Chinese uitwisselingsstudenten in het Kōbun Instituut. Volgens de politie waren ze op zoek naar illegale en verdachte dingen. Huang schreef in zijn dagboek: “Na de les, kwam plots de Japanse politie binnen en doorzocht onze benodigdheden. Ze vonden niets en gingen weer weg. De medestudenten waren zeer boos, ik was ook boos en kon niet in slaap vallen. We kunnen zien dat de inwoners van zwakkere landen geen vrijheid krijgen.”
264
In de volgende dagen organiseerden de Chinese uitwisselingsstudenten boycotten van de lessen. In de vergadering van de studenten werd er voorgesteld om als protest alle studenten naar huis te doen keren. Maar Huang vond dat ze tijdelijk de vernedering moesten verdragen en hun studies voltooien, want 259
Huang 1933: 21. Eigen vertaling. De tekst tussen de haakjes is mijn eigen aanvulling. Ibid: 50. 261 Ibid: 137. 262 Ibid: 277. Eigen vertaling. 263 Huang 1933: 59; 125. Eigen vertaling. 264 Huang 1933: 12. Eigen vertaling 260
70
enkel dan konden ze China helpen, maar zijn medestudenten waren niet overtuigd. Het was pas tijdens de volksvergadering in het Hibiya park, die de acties van de uitwisselingsstudenten overschaduwde, dat ze besloten de lessen te hervatten265. Een gelijkaardig incident, maar op veel grotere schaal was het incident van het reglement voor de Chinese uitwisselingsstudenten. Zoals ik heb uitgelegd in de laatste hoofdstukken, stond de Japanse overheid onder druk van de Chinese overheid om revolutionaire activiteiten van de Chinese uitwisselingsstudenten te voorkomen. Bovendien wilde de Japanse overheid zelf ook meer controle over de studenten, daarom werd een reeks van maatregelen uitgevaardigd. Voor de Chinese studenten was het reglement een aanslag op hun vrijheden. De Japanse overheid had geen respect voor menswaardigheid en viseerde enkel de Chinese studenten. Wanneer de Japanse media en publieke opinie achter hun overheid stonden en kritiek uitten op de Chinese studenten, werd het voor sommigen teveel. De revolutionaire schrijver Chen Tianhua pleegde zelfmoord en de meeste Chinese studenten keerden terug naar China. Dit incident had grote invloed op het beeld over Japan, want de Chinese studenten voelden zich gediscrimineerd door de Japanse bevolking en er ontstonden bij hen anti-Japanse gevoelens. Huang wandelde op een dag voorbij een wapenfabriek. Volgens hem was de fabriek gebouwd met de schadevergoeding die China aan Japan betaalde tijdens de Sino-Japanse Oorlog. Volgens Huang werden de wapens die daar werden gemaakt gebruikt in gevechten tegen China. Daarom vond hij de Japanners zeer kwaadaardig266. Wat ook met de Sino-Japanse Oorlog te maken had, was het Yasukuni schrijn. Huang ging met vrienden het schrijn bezoeken. Daar werden gesneuvelde Japanse soldaten vereerd, maar deze soldaten pleegden vaak ook oorlogsmisdaden. Huang voelde zich vernederd bij het bezoek. In zijn dagboek schreef hij: “Het Yasukuni schrijn is gebouwd uit steen en is zeer indrukwekkend. Voor het schrijn werden verschillende zaken tentoongesteld die Japan had veroverd (tijdens de Russo-Japanse Oorlog), bijvoorbeeld kanonnen, kogels en schepen etc. Naast veroveringen uit de Russo-Japanse Oorlog, waren er ook enkele Chinese kanonnen, veroverd tijdens de Sino-Japanse Oorlog. Op de kanonnen werden de veroveringen beschreven. Wanneer we de beschrijvingen lazen, werden we zeer kwaad. Een bepaalde Chinese student had zelfs een kanon omvergeduwd.”267
Op 26 oktober 1909 las Huang in de extra-editie van de krant het nieuws over de dood van de Japanse minister Itō Hirobumi. Itō was de eerste minister tijdens de Sino-Japanse Oorlog en later werd hij gouverneur-generaal van Korea, kolonie van Japan na de Russo-Japanse Oorlog in 1905. Itō was niet geliefd in Korea en China, hij werd gezien als een imperialist die ambitie had Azië te overheersen. Hij werd vermoord in Korea door een Koreaanse nationalist. Volgens Huang was Itō een slimme politicus, maar met slechte ambities. Zijn dood was een goede waarschuwing voor andere 265
Huang 1933: 12. Ibid: 32. 267 Ibid: 51. Eigen vertaling. Alles tussen de haakjes zijn mijn eigen aanvullingen. 266
71
imperialisten en goed nieuws voor de kolonies over de hele wereld. Bovendien was Itō een belangrijke en talentvolle politicus, zijn opvolger zou nooit even goed zijn als hij. Daarom was zijn dood een opluchting voor Korea, een groot verlies voor Japan en een geruststelling voor China. De volgende dag in de les zei de Japanse lesgever het volgende tegen Huang en zijn medestudenten: “De dood van minister Itō is een groot verlies voor het keizerrijk. Maar jullie mogen niet opgeven en jullie best doen met de minister als voorbeeld. Ondanks dat de minister dood is, het land was veel beter dankzij de minister.268”
Huang en zijn medestudenten werden furieus. Maar Huang kreeg een gemengd gevoel bij de toespraak van zijn lesgever. De imperialistische gedachten zaten al zeer diep geworteld bij de Japanse bevolking en ze vonden het allemaal zeer normaal. Maar vanuit een ander standpunt waren hun patriottisme en trots zeer bewonderenswaardig269. Dit is waarschijnlijk de beste beschrijving van de gedachten van de Chinese uitwisselingsstudenten over Japan: verontwaardigd en tegelijkertijd bewonderenswaardig. De geruchten dat Japan plannen had om China aan te vallen waren al altijd aanwezig geweest en eindigden niet met de dood van Itō. Er waren geruchten dat Japan de Aziatische Vereniging, Ajia Kyōkai アジア協会, had opgericht om in het geheim een aanval te plannen op China. Japan ontkende opnieuw de geruchten, maar volgens Huang was de ambitie van Japan al langer gekend dan het oprichten van de Aziatische Vereniging. Reeds meer dan tien jaar geleden had Tomizu Hirondo 戸水 寛人(geboortedatum onbekend) de theorie van de Annexatie van China, Shina heidonron 支那併吞論,
gepubliceerd270. Hieruit kunnen we afleiden dat hoewel de Chinese uitwisselingsstudenten studeerden en leefden in Japan, ze niet blindelings de goede wil van Japan vertrouwden. Wanneer de Revolutie van 1911 uitbrak in China, stond het merendeel van de Japanse bevolking aan de kant van de revolutionairen. De Japanse huisgenoten van Huang kwamen zelfs Huang feliciteren voor de onafhankelijkheid van verschillende provincies. Maar enkele Japanse kranten gaven steun aan de Qing-overheid en riepen mensen op om de revolutionairen te bevechten. Huang werd boos en stuurde een lange brief naar de Japanse overheid271. Het was algemeen bekend dat de Japanse overheid investeerde in beide kampen van de Chinese revolutie. Aan de ene kant werkte de Japanse overheid samen met de Chinese overheid om de Chinese studenten te controleren, maar aan de andere kant gaf de Japanse overheid steun aan de revolutionairen zoals Sun Yatsen en Kang Youwei. Een mogelijke verklaring waarom de meeste mensen in Japan voorstanders waren van de revolutie en de krant toch steun gaf aan de Qing-overheid was dat dit op bevel was van de Japanse overheid. Ondanks alles gaf de krant de uitwisselingsstudenten toch een slecht beeld van de Japanse media, naast het incident van het reglement voor de Chinese uitwisselingsstudenten. 268
Huang 1933: 198. Eigen vertaling. Ibid: 197-198. 270 Ibid: 355. 271 Zie bijlage 3: de brief van Huang Zunsan. 269
72
Soms bevatte de Japanse maatschappij contradicties waarbij de uitwisselingsstudenten niet wisten wat te denken. Een voorbeeld was de Japanse vrouwen. In Japan werden de persoonlijke vrijheden vaak benadrukt, maar de Japanse vrouwen moesten hun familie en echtgenoten gehoorzamen. Terwijl China geen vrouwenrechten kende, mochten de vrouwen toch vaak deelnemen in beslissingen over de familie272. Met de bovenstaande gegevens kunnen we een discours van de Chinese uitwisselingsstudenten over Japan opstellen. Voor de Chinese studenten was Japan een zeer modern en ernstig land: van de brandweer tot de politie, allen waren ze modern uitgerust, het onderwijs van Japan was het beste in Azië. In de boekenwinkels waren er grote hoeveelheden vertaalde boeken uit het Westen terug te vinden en talloze tijdschriften werden uitgegeven. Anders dan in China hadden de Japanse burgers veel meer rechten en genoten ze veel meer vrijheden. De Japanse burgers profiteerden ook van hun vrijheden om hun mening te uitten, wat in China onvoorstelbaar was. Maar niet alles in Japan was perfect. De Chinese uitwisselingsstudenten voelden zich vaak gediscrimineerd door de Japanse overheid en de bevolking. Reglementen werden uitgevaardigd om hun vrijheden te beperken. Japan had volgens Huang ook de ambitie om andere Aziatische landen toe te voegen aan Japan zoals wat Japan deed met Korea na de Russo-Japanse Oorlog. Daarom was de dood van de politicus en imperialist Itō Hirobumi een goede zaak volgens Huang. Het imperialisme zat al zeer diep geworteld bij de Japanse bevolking. Soms begrepen de Chinese uitwisselingsstudenten de Japanse mentaliteit niet, want aan de ene kant hechtten de Japanners groot belang aan hun tradities, maar aan de andere kant zochten ze naar de modernisering. Een goed voorbeeld was de vrouwenrechten. 6.2
De dagboeken van Yan Xiu Omdat
de
invloed
van
studeren
in
Japan
op
het
discours
van
de
Chinese
uitwisselingsstudenten niet altijd duidelijk is met de gegevens uit het dagboek van Huang Zunsan, wil ik kort een ander dagboek bijhalen om een vergelijking te maken. Het dagboek dat ik heb gekozen geeft een volledig andere visie op de studies in Japan. Het dagboek is geschreven door een Chinese ambtenaar die naar Japan reisde om het moderne onderwijssysteem van Japan en de staatsinstellingen te onderzoeken en hij hoopte het systeem te kunnen toepassen op China. De auteur Yan Xiu is geboren in Tianjin. Op vierentwintigjarige leeftijd slaagde hij voor het keizerlijke examen en kreeg de rang van Jinshi 進士. Hij maakte in zijn leven verschillende belangrijke momenten van China mee zoals de Sino-Japanse Oorlog, de Honderddagen Hervorming en de Bokseropstand. Deze gebeurtenissen hadden een grote invloed op hem en hij wilde China helpen door het land te moderniseren. Daarom ging hij op eigen kosten op reis naar Japan om de ontwikkeling van het Japanse onderwijs te bestuderen. In 1902 reisde hij met zijn twee zonen twee maanden door Japan en schreef hij wat hij zag, neer in zijn dagboek Renying Dongyou Riji 壬寅東遊日記. Nadat hij terug was van Japan richtte hij met mensen met dezelfde ambitie moderne scholen op in China. Tegen maart 1904 had hij al meer dan
272
Huang 1933: 131.
73
10 moderne scholen opgericht in Tianjin. Later werd zijn talent opgemerkt door de gouverneur Yuan Shikai en werd Yan de directeur van de provinciale raad van onderwijs die verantwoordelijk was voor alle hervormingen van het onderwijs. Op 21 mei 1904 ging hij voor de tweede keer voor twee maanden naar Japan om verschillende scholen en instellingen te bezoeken en schreef hij het dagboek Dierci Dongyou Riji 第二次東遊日記. In 1905 werd Yan de minister van onderwijs van China. Het zijn deze twee dagboeken die we kort zullen bekijken. Anders dan het dagboek van Huang Zunsan waar persoonlijke ervaringen werden beschreven, schreef Yan zeer zakelijk over het Japanse onderwijssysteem en de scholen die hij had bezocht. Hij beschreef bijvoorbeeld de duur van het onderwijs in Japan: 4 jaar basisonderwijs, 2 of 4 jaar hoger basisonderwijs, 5 jaar middelbare school, 3 jaar voor gespecialiseerd hoger onderwijs of minimum 3 jaar universiteit afhankelijk van de studies273. Wanneer hij een school of een instelling bezocht gaf hij gedetailleerde informatie over de school en over wat hem opviel tijdens het bezoek. Zo bezocht hij bijvoorbeeld op 20 augustus de telefooncentrale van Tōkyō. Hij gaf informatie over de centrale: de oprichtingsdatum, aantal personeelsleden (met verhouding tussen mannen en vrouwen), kosten en inkomsten van de centrale, loon van het personeel, werkuren, aantal afdelingen en filialen in Tōkyō en scholen die opleiding boden voor post en telecommunicatie. Voor scholen beschreef hij de naam en het adres van de school, het aantal leerlingen (indien mogelijk opgedeeld naar leeftijd en geslacht), studiegeld per leerling, kosten om school op te richten, curriculum van de school, de leslokalen en de uitrusting. In zijn eerste reis had hij 32 scholen (van kleuterschool tot universiteit en van gespecialiseerde school voor gehandicapten tot beroepsscholen) bezocht, verder een krantenuitgeverij, een telefooncentrale, een weverij, 2 rechtbanken en hooggerechtshof (Tōkyō en Ōsaka), 2 gevangenissen, een brouwerij, verschillende organisaties die de Chinees-Japanse relatie bevorderden, het parlement, het ministerie van buitenlandse zaken, de politie, de brandweer, een weeshuis, 2 drukkerijen, het Japanse leger, verschillende fabrieken en de nationale muntslagerij van Japan. De meeste scholen of instellingen bezocht hij op een dag, maar voor de Keizerlijke Universiteit had hij drie dagen nodig. Hij bezocht bovendien verschillende politici, generaals van het Japanse leger en academici om advies te vragen over de modernisering. In mei 1904 maakte Yan zijn tweede reis in Japan, maar eerst had hij een moderne basisschool en een lerarenopleidingschool in Shanghai bezocht. In Japan bezocht hij 18 verschillende scholen, een weerstation,
het
ministerie
van
onderwijs,
de
provinciale
vereniging
van
de
Chinese
uitwisselingsstudenten in Japan en een papierfabriek. Maar anders dan tijdens de vorige reis ging hij meer dan tien keer naar de lezingen over het onderwijs, die georganiseerd werden door het ministerie van onderwijs. Deze lezingen werden gegeven door bekende opvoeders zoals Kanō en Ōkubo. Daarnaast ontmoette hij net als bij zijn eerste reis, verschillende politici en academici zoals de minister
273
Yan 1995: 16.
74
van onderwijs Kuboda en Kanō Jigorō, vooral Kanō had veel advies gegeven over de ontwikkeling van het onderwijs in China. Yan was onder de indruk hoe modern het onderwijs en rechtssysteem van Japan waren, maar ook van het dagelijks leven zoals een waterkraan met stromend water en moderne laboratoria in het politiekantoor. Hij was ook zeer onder de indruk hoe gedisciplineerd de Japanse studenten waren, zeker in vergelijking met de spoedcursusschool met Chinese uitwisselingsstudenten. Yan schreef in zijn dagboek: “Tijdens de pauze. Bij het eten. Iedereen legde hun eten op tafel. De opvoeders deelden iedereen een beker uit waarin water werd geschonken. [In de hoogste klas deelden twee leerlingen de bekers uit, een jongen en een meisje. De jongen deelde zijn bekers uit aan de jongens en het meisje deelde haar bekers uit aan de meisjes.] Wanneer de voorbereiding klaar was, gingen de leerkrachten zitten. De leerlingen groetten de leerkrachten en pas daarna begonnen ze te eten. Zelfs de jongsten aten zeer stil, wat zijn ze gedisciplineerd… Na het middagmaal bezochten we het spoedcursussen departement van de universiteit van rechten. We woonden een les bij, het was een les spoedcursus rechten. Deze lessen zijn speciaal opgericht als voorbereiding voor de Chinese studenten om later aan de universiteit te kunnen studeren. Vandaag waren er ongeveer 40 tot 50 Chinese studenten, maar ze hadden geen discipline.”
274
Indien we een discours van Yan over Japan moeten opstellen uit de bovenstaande gegevens kunnen we niets anders besluiten dan dat Yan Japan een zeer modern land vond. Bovendien was Japan de koploper van het onderwijs in Azië, met andere woorden alles was positief volgens Yan. 6.3
Vergelijken van de discoursen Waarom zijn de twee discoursen zo verschillend? Indien we de discoursen van Yan Xiu en
Huang Zunsan vergelijken, kunnen we verschillende redenen afleiden waarom hun discoursen verschillend waren. Eerste reden was het verschil van achtergrond en doelstellingen: Yan was een ambtenaar die de Chinese overheid vertegenwoordigde en een onderzoek uitvoerde over het Japanse onderwijs en zijn instellingen. Daarentegen was Huang Zunsan een jonge student uit de Hunan provincie, een provincie waar revolutionairen zeer actief waren. Zijn doel was studeren in Japan. Omdat hun achtergrond en doelstellingen anders waren, kregen ze ook een verschillend beeld van Japan te zien. Als een ambtenaar van China, kreeg Yan goed georganiseerde rondleidingen in scholen en staatsinstellingen. De Japanners die Yan ontmoette waren hoogopgeleide of belangrijke figuren van Japan. Daarentegen was Huang slechts een gewone Chinese uitwisselingsstudent, hij kreeg geen voorkeurbehandeling en moest vaak alle problemen zelf oplossen. De Japanners die Huang ontmoette waren gewone Japanse burgers en lesgevers van de school, vaak werden de uitwisselingsstudenten door deze mensen gediscrimineerd. Daarom was het zeer logisch dat Yan een zeer goede indruk van Japan had, terwijl Huang die Japan ook een zeer modern land vond, toch enkele bedenkingen had. Ook
274
Yan 1995: 167. Eigen vertaling. Alles tussen [ ], had de auteur zelf tussen haakjes geplaatst.
75
niet te vergeten was dat het dagboek van Yan een soort semiofficieel rapport was van de Chinese overheid. In het hoofdstuk over de dagboek- en reisliteratuur hebben we gezien dat de auteur soms zijn aantekeningen aanpast omdat hij weet dat zijn dagboek wordt gezien door iemand anders. Indien Yan kritiek uitte in zijn dagboek, kon deze kritiek de relatie tussen China en Japan schaden. Dit is iets dat de Chinese overheid absoluut wilde vermijden. Een tweede reden waarom de twee personen een verschillend beeld van Japan kregen was de duur die ze in Japan verbleven. Yan was twee keer naar Japan geweest om studies uit te voeren, maar beide reizen duurden slechts twee maanden. Deze vier maanden waren niet genoeg om alle aspecten van Japan te zien, daarom focuste Yan enkel op het onderwijs en staatsinstellingen. Daarentegen verbleef Huang bijna acht jaar in Japan en had hij de verschillende aspecten van Japan gezien. De laatste en waarschijnlijk meest belangrijke reden was de studie in Japan zelf. Yan was een ambtenaar met een zeer ruime geest die pleitte voor een hervorming van het Chinese onderwijs, maar hij was en bleef een Chinese ambtenaar die geen moderne opleiding had genoten. Daarom zou hij altijd de zaken bekijken vanuit het standpunt van de Chinese overheid en zag hij enkel positieve dingen die China en de Chinese overheid voordelen zouden opleveren. Huang daarentegen was constant onder de invloed van de vrije omgeving van Japan, de moderne opleiding en de verschillende politieke en studentenorganisaties. Wat Huang zag in Japan waren niet enkel de positieve zaken die China sterker zouden maken, maar hij zag ook de fouten die China maakte en de ambitie van Japan om Azië te domineren. Daarom ontwikkelde de Chinese ambtenaar Yan Xiu een zeer positief en simplistisch discours omtrent Japan, terwijl Huang een zeer kritisch discours ontwikkelde. 7
Besluit In het eerste hoofdstukken heb ik de traditie en het onderzoek van reis- en dagboekliteratuur
uitgelegd. Daarnaast heb ik ook een korte samenvatting van de geschiedenis en de definitie van de discoursanalyse gegeven. In deze verhandeling wordt de definitie van de discoursanalyse van het macro-sociaal constructionisme toegepast. Daarom onderzoeken we niet enkel de taal, maar ook de handelingen en associaties die gepaard gaan met de taal. In het derde en vierde hoofdstuk leg ik de situatie van China en Japan in de late negentiende en begin twintigste eeuw uit. De Aziatische landen hadden vanaf de zestiende eeuw al contact met het Westen, maar het contact was minimaal en zeer oppervlakkig. Het was pas tegen de achttiende eeuw, wanneer het Westen mogelijkheden zocht voor kolonies en nieuwe markten in Azië dat het contact tussen Azië en het Westen een grote rol speelde. Eerst hadden de buitenlandse machten vooral interesse in China, maar later werd ook Japan gedwongen zijn grenzen open te stellen voor het Westen door de “kanon-schip diplomatie”. Het Japanse volk was zeer ontevreden over de manier waarop de Tokugawa bakufu, de echte machthebbers van Japan, omging met de buitenlandse dreiging en de economische crisis. Daarom riepen enkele domeinen van Japan op om de macht van de keizer te herstellen. De beweging leidde tot de Meiji Restauratie. Met de Meiji Restauratie kwam de modernisering in Japan op gang. De keizer beloofde een grondwet en een parlement op te stellen, 76
uitwisselingsstudenten werden naar Europa en de Verenigde Staten gestuurd om de nieuwste technologie te bestuderen en hervormingen op verschillende vlakken werden uitgevoerd. In dezelfde periode kampte China naast de buitenlandse dreiging ook met verschillende interne problemen: natuurrampen, voedseltekort en opstanden van de anti-Qing-beweging. Het gemoderniseerde Japan begon de leiding in Azië van China over te nemen, met als bewijs de overwinning van de Sino-Japanse Oorlog in 1894-1895 en de overwinning van de Russo-Japanse Oorlog in 1905. De Chinese overheid had begrepen dat ze iets moest doen om China van de ondergang te redden, daarom voerde ze hervormingen uit en stuurde ze uitwisselingsstudenten naar het buitenland om te leren moderniseren. In het vijfde hoofdstuk bestudeerden we de Chinese uitwisselingsstudenten in Japan. De eerste uitwisselingsstudenten van China werden vooral naar Europa en de Verenigde Staten gestuurd, maar na de Sino-Japanse Oorlog vooral naar Japan. Een van de redenen waarom de studenten vooral naar Japan gingen was dat ze zeer onder de indruk waren van het succes van Japan. Maar er waren ook praktische redenen zoals de kosten, de taal en de cultuur. Bovendien nodigde Japan ook vaak Chinese studenten uit om in Japan te studeren met de bedoeling de relatie tussen Japan en China te verbeteren en in het geheim de ambitie op het controleren van Azië te verwezenlijken. De eerste uitwisseling van de Chinese studenten naar Japan in 1896 was geen officieel programma van de Chinese overheid, maar een natuurlijk gevolg van de verbeterde relatie tussen China en Japan. Dertien studenten werden door de Chinese ambassade in Japan aangenomen om van de Japanse taal en cultuur te leren. Vanaf 1899 tot 1910, het jaar waar het uitwisselingsprogramma van Zhang zhidong officieel werd uitgevoerd tot de vooravond van de Revolutie van 1911, verdubbelde het aantal Chinese uitwisselingsstudenten in Japan bijna elk jaar. Een van de redenen van deze snelle groei was het beloningsysteem. In 1900 werd het behalen van een buitenlands diploma gelijkgesteld met slagen in het keizerlijke examen. Om een discours samen te stellen, moeten we eerst weten wie de Chinese uitwisselingstudenten waren. De meeste uitwisselingsstudenten waren mannen tussen 17-25 jaar. Ze hadden, voordat ze naar Japan kwamen, al de klassieke Chinese opleiding gekregen en waren meestal afkomstig uit handelaars- en ambtenaarsfamilies. 60% van de uitwisselingstudenten waren zelf gefinancierd, want de Chinese overheid had niet het nodige geld om iedereen te financieren. De meeste van hen kwamen uit de zuidelijke provincies van China. De Chinese uitwisselingsstudenten volgden meestal een lerarenopleiding of spoedcursussen in Japan. Want China had dringend een eigen modern onderwijssysteem nodig en tijdens het hoogtepunt van de uitwisseling met Japan, hadden de Chinese uitwisselingstudenten vaak enkel oog voor een diploma. Daarom zochten ze een manier om zo snel mogelijk af te studeren. Om het stijgende aantal Chinese uitwisselingsstudenten en deze vraag naar snelle diploma‟s op te vangen, werden spoedcursussen van mindere kwaliteit gegeven. In enkele maanden tijd konden de studenten al een opleiding afwerken, daarom werden deze scholen ook schoolwinkels genoemd. Deze spoedcursussen werden een van de redenen waarom de Japanse overheid in 1906 het reglement voor de Chinese studenten uitvaardigde. 77
De meeste bronnen zijn akkoord dat de Chinese uitwisselingsstudenten in Japan een grote rol speelden in de modernisering van China en de Revolutie van 1911. De Chinese uitwisselingsstudenten op hun beurt werden sterk beïnvloed door de verenigingen en organisaties opgericht door de studenten zelf, de Chinese revolutionairen en de hervormers, doordat in Japan zowel de studenten als de revolutionairen en de hervormers de vrijheid hadden om verenigingen en organisaties op te richten om hun mening te uitten. De meeste verenigingen en organisaties hadden bovendien eigen kranten of tijdschriften die zeer populair waren niet enkel bij de studenten, maar ook in China en bij de Chinezen in het buitenland. In de periode van 1898-1910 waren er meer dan 40 verschillende organisaties opgericht door de Chinese uitwisselingsstudenten en burgers in Japan. Sommige verenigingen zoals de Vereniging van Vertalen van Leerboeken droegen bij tot de ontwikkeling van moderne wetenschappen in China. Andere verenigingen zoals het Anti-Russische Vrijwilliger Korps en de geheime revolutionaire organisaties zoals Triade en Tongmenghui droegen bij tot de revolutie in China. Het leven in Japan zelf leidde ook tot de ontwikkeling van een kritische houding en het politiek bewustzijn bij de Chinese uitwisselingsstudenten. Wanneer de studenten van een nietgemoderniseerd land zoals China, waar vrijheid van meningsuiting niet bestond, naar een gemoderniseerd land zoals Japan gingen, genoten de studenten volop van de vrijheden en de nieuwe ideeën die ze tegenkwamen. Daarom hechtten ze zeer veel belang aan hun vrijheden. Er waren in de periode 1902-1906 drie incidenten, het Seijō school incident, de anti-Russische beweging en het incident van het reglement voor de Chinese uitwisselingsstudenten, die leidden tot meer onafhankelijkheid, een kritische houding en een politiek bewustzijn bij de Chinese studenten. En deze kritische houding en politieke bewustzijn waren een van de belangrijkste elementen van de Revolutie van 1911. Met de dagboeken van Huang Zunsan en Yan Xiu probeerde ik een discours van het Chinese volk over Japan af te leiden. Ik merkte tijdens het onderzoek dat Huang en Yan soms verschillende opvattingen hadden over Japan. Nadat ik de discoursen van beiden heb opgesteld, zocht ik naar de reden waarom ze verschillend zijn. Huang vond Japan een zeer modern land met een goed onderwijssysteem en de moderne technologie was al zeer goed verspreid onder de bevolking. Het Japanse volk was goed opgeleid, politiek actief, zeer efficiënt en ernstig tijdens hun werk. China zou volgens Huang Japan als voorbeeld moeten nemen en zich moderniseren. Maar aan de andere kant vond Huang dat de Japanse overheid de Chinese uitwisselingsstudenten discrimineerde. Bovendien vond Huang dat Japan de Chinese studenten opleidde met een bijbedoeling, namelijk hun controle over China vergroten en uiteindelijk over heel Azië. Daarom had Huang een gemengd gevoel voor Japan. Yan daarentegen vond alles in Japan positief. Tijdens zijn bezoek aan de Japanse scholen, zag hij hoe modern het Japanse onderwijs was en hoe gedisciplineerd de studenten waren. De staatsinstellingen die hij bezocht evenaarden de westerse tegenhangers. De Japanse bevolking genoot van alle vrijheden, Yan merkte op dat zelfs voor de minderbedeelden en misdadigers Japan zorg wist te dragen, want hij bezocht in Japan de scholen voor gehandicapten en weeshuizen. In de Japanse 78
gevangenissen zag hij dat de misdadigers de kans kregen om te studeren en werk werd hen aangeboden275. Yan Xiu en Huang Zunsan hadden verschillende discoursen en volgens mij zijn hiervoor drie redenen. Reden één: Yan en Huang hadden een volledig verschillende achtergrond en andere doelstellingen. Yan was een ambtenaar van de Chinese regering en bezocht Japan om het onderwijs en staatsinstellingen te onderzoeken. Huang was een Chinese student die naar Japan reisde om te studeren. Omdat ze een verschillende achtergrond en doelstellingen hadden, werden ze ook anders behandeld door de Japanse bevolking. De Japanners die ze ontmoetten in Japan kwamen ook uit verschillende achtergronden. Yan kreeg enkel de beste kanten te zien in de geplande rondleidingen en ontmoette enkel hoogopgeleide Japanners, terwijl Huang tijdens zijn lange studententijd het dagelijkse leven van Japan te zien kreeg en hij de gewone bevolking ontmoette. Natuurlijk bestaat ook de mogelijkheid dat Yan, omwille van zijn functie als een Chinese ambtenaar, de slechte ervaringen in Japan had weggelaten uit zijn dagboek om een diplomatieke rel tussen Japan en China te voorkomen. Reden twee: Yan verbleef slechts vier maanden in Japan, terwijl Huang bijna acht jaar in Japan studeerde. In vier maanden tijd kon Yan enkel een beperkt aantal plaatsen bezoeken, daarom kon hij enkel beoordelen wat hij zag. Huang uitte soms kritieken over Japan omdat hij lang genoeg in Japan was om ook de minder aangename kanten van Japan mee te maken. Reden drie: Huang was bijna acht jaar onder de invloed van de vrije Japanse omgeving, de moderne studie en de revolutionaire gedachten. Hij begon in Japan een kritische houding en een politiek bewustzijn te ontwikkelen. Hij voerde niet meer blindelings de instructies van andere mensen uit, terwijl Yan nooit de moderne studie had gevolgd en trouw was aan de Chinese overheid. Daarom zag Huang dingen die Yan niet zag. Indien we het afgeleide discours uit het dagboek van Yan Xiu toetsen met de secundaire bronnen, kunnen we afleiden dat de Chinese overheid inderdaad veel aandacht had voor het Japanse onderwijs en de politieke structuur en van plan was om ze te kopiëren en toe te passen in China. Yan bezocht in zijn eerste reis 32 scholen en in zijn tweede reis 18 scholen, daarnaast bezocht hij verschillende staatsinstellingen en staatsbedrijven. Bovendien, om advies te vragen, ontmoette hij verschillende academici en politici. Uit het dagboek van Huang Zunsan kunnen we afleiden dat de samenstelling en afkomst van de Chinese uitwisselingsstudenten overeenkomen met de studie van Paula Harrell. De Chinese medestudenten van Huang die voorkomen in het dagboek waren inderdaad voornamelijk jonge Chinese mannen. Ze hadden ook al net zoals Harrell zei, opleidingen gehad voordat ze naar Japan kwamen. Het incident van het reglement voor de Chinese uitwisselingsstudenten had grote invloed op de Chinese studenten. Dit kunnen we afleiden uit de aantekening van Huang. Maar de belangrijkste vaststelling is dat de Chinese uitwisselingsstudenten inderdaad de drijvende kracht waren achter de revolutie en de modernisering van China. De Chinese uitwisselingsstudenten werden lid van verschillende verenigingen en organisaties om China te moderniseren en de revolutie
275
Yan 1995: 73.
79
uit te voeren. Wanneer de Chinese studenten afstudeerden in Japan en terugkeerden naar China, werkten de meeste van hen in het onderwijs. Scholen met moderne curriculum werden gesticht in China door afgestudeerde uitwisselingstudenten. We kunnen ook vaststellen dat Huang en zijn medestudenten inderdaad een zeer slechte indruk hadden van de Chinese ambtenarij en zeer revolutionair gezind waren. Wanneer Huang en zijn medestudenten van Hunan weigerden te knielen voor de gouverneur, liet de gouverneur ze niet vertrekken. Wanneer een nieuwe Chinese ambassadeur werd aangesteld, bezochten de studenten hem, maar ze moesten uren wachten. De Chinese overheid stond ook niet aan hun zijde tijdens het incident van het reglement voor de Chinese uitwisselingsstudenten. De Chinese uitwisselingsstudenten vonden dat de Chinese overheid te conservatief was en ze niets deden tijdens de moeilijke momenten van China. Daarom richtten de Chinese uitwisselingsstudenten in Japan verenigingen op die op verschillende manieren China probeerden te helpen en kritiek uitten op de Chinese overheid. Deze verenigingen, vaak met hun eigen kranten en tijdschriften, waren zeer belangrijk voor de Chinese uitwisselingsstudenten. Wanneer ze problemen hadden, dan zochten ze hulp bij de verenigingen. Wanneer er grote gebeurtenissen waren, dan bespraken ze de zaken in de verenigingen. Daarom oefenden de verenigingen zeer grote invloeden uit op de Chinese uitwisselingsstudenten in Japan. Vooral de revolutionaire organisatie Tongmenghui was zeer invloedrijk. Ondanks dat Huang geen lid was van TMH, vermeldde Huang verschillende keren in zijn dagboek de organisatie en hij ging zelfs naar activiteiten van TMH zoals de toespraak van Sun Yatsen. Huang uitte ook vaak zijn spijt dat hij naast zijn studie geen tijd had voor de revolutionaire activiteiten. Wanneer de revolutie uitbrak in 1910, vermeldde Huang in zijn dagboek dat de meeste Chinese uitwisselingsstudenten zo snel als mogelijk terugkeerden naar China om de revolutionairen te helpen. Wanneer de revolutionairen een tijdelijke overheid oprichtten in Nanjing, boden de uitwisselingsstudenten hun diensten aan276. Het waren deze uitwisselingsstudenten en de leiders van de revolutionairen die aan de basis lagen van de Chinese Republiek. In deze verhandeling heb ik uit twee Chinese dagboeken van het begin van de twintigste eeuw de discoursen van de Chinese uitwisselingsstudenten en de Chinese overheid over Japan kunnen afleiden. Ik stel vast dat de opvattingen van de studenten en de overheid over Japan niet helemaal overeenkomen. Zowel de studenten als de overheid vonden dat Japan de pionier was van de modernisering in Azië en studeren in Japan de oplossing was voor de Chinese crisis. Maar de studenten merkten dat de Japanse overheid ambitie had dominant te worden in het Aziatische vasteland en samen met de discriminaties die de Chinese uitwisselingsstudenten ondergingen in Japan, wantrouwden de Chinese studenten Japan. Na het toetsen van de secundaire bronnen aan de dagboeken stel ik vast dat de studies in Japan en de uitwisselingsstudenten twee van de belangrijkste elementen waren voor de Revolutie van 1911 en de modernisering van China. Want zonder de studies in Japan zou de achterstand tussen China en de gemoderniseerde landen zoals de Verenigde Staten en
276
Huang 1933: 376.
80
Japan enkel maar groter worden. De Revolutie van 1911 zou ook niet geslaagd zijn zonder de uitwisselingsstudenten in Japan, want in deze verhandeling kunnen we vaststellen dat de Chinese uitwisselingstudenten de drijvende kracht waren achter de revolutie.
81
Bijlage
Tabel 1: Aantal Chinese uitwisselingsstudenten in Japan 1896-1912.
Aantal Chinese uitwisselingsstudenten in Japan 9000 8000 7000 6000 5000 4000 3000 2000 1000 0 1896 1897 1898 1899 1900 1901 1902 1903 1904 1905 1906 1907 1908 1909 1910 1911 1912
Jaar Aantal
1896 1897 1898 1899 1900 1901 1902 13
9
18
207
?
208
1903
1904
±500 ±1000 ±1300
studenten 1905
1906
1907
1908
1909
1910
1911
1912
±8000
±8000
±7000
±4000
±4000
?
?
±1400
Bron: Sanetō 1983: 451. Geen gegevens in 1900 door de Bokseropstand, bijna alle uitwisselingstudenten waren teruggekeerd naar China. Geen gegevens in 1910-1911 door de Revolutie in 1911.
82
Tabel 2: statistiek naar Chinees vertaalde Japanse Boeken 1896-1937. Godsdienst en filosofie
113
Natuurwetenschappen
347
Westerse literatuur
324
Industrie
177
Onderwijs
140
Geneeskunde
193
Politiek en rechten
374
Militair
132
Economie en
374
Varia
84
344
Totaal
2602
maatschappelijke problemen Aardrijkskunde en geschiedenis Bron: Sanetō 1983: 247.
83
Bijlage 3: de brief van Huang Zunsan
Brief gericht aan de Japanse regering en het Japanse volk:
Geachte meneer,
Ik heb onlangs een reportage over China en de Chinezen gelezen. Het was een goede tekst die het Chinese karakter goed beschreef, Maar een aantal kranten en tijdschriften van uw land weten niets af van onze geschiedenis of onze natuur en toch spraken ze onverantwoordelijke uitspraken uit. Deze praktijk schond niet enkel de relatie tussen beide landen, maar het leverde bovendien geen enkel voordeel op… De westerse machten betuigden hun steun voor de Wuchang-opstand in ons land. Uw land echter verkondigde het tegengestelde… Revolutie is een binnenlandse zaak, ik hoop dat Japan zich niet zal inmengen in de revolutie… Ik hoop dat uw land niet enkel kijkt naar het heden, maar ook naar de toekomst. U zou de rechtvaardigheid moeten beschermen, daardoor zullen zowel de Chinese bevolking als de Japanse bevolking gelukkig worden.
Westerse kalender 30 november 1911, Huang Zunsan” Bron: Huang 1933: 370.
84
Bibliografie Primaire bronnen
Huang, Zunsan 黃尊三: Sanshinian Riji 三十年日记, Hunan Yinshuguan 湖南印书馆, London, 1933.
Yan, Xiu 严修: Yan Xiu dongyou Riji 严修东游日记,: Tianjin Renmin Chubanshe 天津人民出版社, Tianjin, 1995. Secundaire bronnen
Beasley, W. G.: The Modern History of Japan, The Shenval Press, London, 1963.
Beckmann, George M.: The Modernization of China and Japan, Harper & Row, New York, 1962.
Brown, Arthur Judson: The Chinese Revolution, Student Volunteer Movement, New York, 1912.
Burr, Vivien: Social Constructionism, Routledge, New York, 2003.
Chen, Xiqi: “Sun Yat-Sen‟s Activities Before and After the Founding of the Nanjing Provisional Government”, in The 1911 Revolution: A Retrospective After 70 Years, New World Press, Beijing, 1983, pp. 170 – 182.
Chen, Diancheng: Zhongguoren Liuxue Riben Bainian Shi: 1896-1996 中国人留学日本百年史 : 1896-1996, Liaoning Jiaoyu Chubanshe 辽宁教育出版社, Shenyang, 1997.
Crasso, June; Corrin Jay; Kort, Micheal: Modernization and Revolution in China, M.E. Sharpe Inc., New York, 1991.
Cullen, L. M.: A History of Japan, 1582-1941: Internal and External Worlds, Cambridge University Press, 2003.
Gasster, Michael: Chinese Intellectuals and the Revoluion of 1911: The Birth of Modern Chinese Radicalism, University of Washington Press, Seattle, 1969.
Gee, James Paul: An Introduction to Discourse Analysis: Theory and method, Routledge, New York, 2005.
Hargett, James M.: “Travel Literature”, in The Columbia History of Chinese Literature, Columbia University Press, New York, 2001, p. 555-559.
Harrell, Paula: Sowing The Seeds of Change: Chinese Students, Japanese Teachers, 1895-1905, Stanford University Press, Stanford, 1992.
Hellbeck, Jochen: “The Diary between Literature and History: A Historian‟s Critical Response”, in Russian Review, Vol. 63, No. 4, 2004, pp. 621-629.
Henshall, Kenneth G.: A History of Japan: From Stone Age to Superpower, Macillan Press Ltd, London, 1999.
Huang, Fu-ch‟ing: Chinese Students in Japan in Late Ch‟ing Period, Institute of Modern History Academia Sinica, Taipei, 1975.
85
Jin, Jingze 金京沢: “A Study on Japanese Influence on Science Education Theory in China at the Beginning of the 20th Century 20 世紀初頭の中国の理科教育論の形成における日本の影響に関す る研究”,
in Journal of research in science education 42, 2002, pp. 13-23.
Li, Guangming: Zhongguo Jindai Shi 中国近代史, Li Ming Wenhua Shiye Gufen Youxiangongsi, Taibei, 1981.
Li, Wen 李文: Riben Wenhua zai Zhongguo de Chuanbo yu Yingxiang, 1972-2009 日本文化在中 国的传播与影响, 1972-2002, Zhongguo Shehui Kexue Chubanshe 中国社会科学出版社, 2004.
Li, Xiejing 李协京; Tabuchi Isoo 田渕 五十生: “Chinese Students in Japan: past and present 中国 人の日本留学の百年: 歴史的軌跡と現在の留学事情について”, in Bulletin of Nara University of Education, Vol. 64, No. 1, 1997.
Li, Zhuo 李卓; Gao, Ning 高宁: Riben Wenhua Yanjiu: yi Zhongri Wenhua Bijiao wei Zhongxin 日 本文化研究: 以中日文化比较为中心, Zhongguo Shehui Kexue Chubanshe 中国社会科学出版社,
Beijing, 1998.
Liang, Chin-Tung: The Chinese Revolution of 1911, St. John‟s University Press, New York, 1962.
McAleavy, Henry: The Modern History of China, Frederick A. Praeger, New York, 1967.
McClain, James L.: Japan: A Modern History, W.W. Norton & Company, New York, 2002.
Mori, Mikisaburō 森三樹三郎 : Chūgokubunka to Nihonbunka 中国文化と日本文化 , Jinbun Sho‟in 人文書院, Tokyo, 1988.
Norman, E.H.: “Japan‟s Emergence as a Moderne State”, in Origins of the Modern Japanese State: Selected Writings of E.H. Norman, Random House, New York, 1975, pp.109 – 316.
Reischauer, Edwin O.: Japan: The Story Of A Nation: Third Edition, Charles E. Tuttle CO., Tokyo, 1981.
Sanetō, Keishū 実藤恵秀: Chūgokujin Nihon Ryūgaku Shikō 中国人日本留学史稿,Nikka Gakukai 日華学会, Tokyo, 1939.
Sanetō, Keishū 实藤惠秀; Tan, Ruqian 谭汝谦 (vert.); Lin, Qiyan 林启彦 (vert.): Zhongguoren Liuxue Riben Shi 中国人留学日本史, Sanlian Shudian 三联书店, Beijing, 1983.
Shimizu, Shigeru 清水 茂: “Chinese literature in Japan 中国文学在日本”; in Zhongguo Chuantongwenhua zai Riben 中国传统文化在日本, Zhonghua Shuju 中华书局, Beijing, 2002, pp. 1-11.
T‟ang, Leang-Li: The Inner History of The Chinese Revolution, Hyperion Press, Westport, 1977.
Tian, Xiaofei: Visionary Journeys: Travel Writings from Early Medival and Nineteethe-Century China, Harvard University Asia Center, Cambridge, Massachusetts, 2011.
Tiedemann, Arthur E: Modern Japan, a brief history, D. Van Nostrand Company, Princeton, 1955.
86
Wang, Xiang Rong 汪向 荣 : Zhongguo de Jindaihua yu Riben 中国的近代化与日本 , Hunan Renmin Chubanshe 湖南人民出版社, 1987.
Wang, Xiao Qiu 王晓秋: Jindai Zhongri Wenhua Jiaoliu Shi 近代中日文化交流史,Zhonghua Shuju 中华书局, Beijing, 1992.
Wheeler, Valerie: “Travelers‟ Tales: Observations on the Travel Book and Ethnography”. In Anthropological Quarterly, Vol. 59, No. 2, 1986, p. 52-63.
Yoda, Yoshiie; (vert.): Radtke, Kurt W.: The Foundations of Japan’s Modernization: a Comparison with China’s Path Towards Modernization, E.J. Brill, Leiden, 1996. Website
www.taiwan.gov.tw/ct.asp?xItem=44786&CtNode=2503&mp=1008
;laatste
raadpleging:
21/07/2013
87