het derivatendrama
Jan Smit
Het derivatendrama Hoe woningcorporatie Vestia verzeild raakte in één van de grootste speculatieschandalen ter wereld
Uitgeverij Balans
Copyright © 2014 Jan Smit / Uitgeverij Balans, Amsterdam Alle rechten voorbehouden. Omslagontwerp Nanja Toebak Omslagillustratie Hollandse Hoogte / Corbis Corporation Foto auteur Laila Cohen Typografie en zetwerk Peter Verwey, Heemstede Druk Bariet, Steenwijk isbn 978 94 600 3895 2 nur 740 www.uitgeverijbalans.nl
Inhoud
Inleiding Proloog
7 11
De belofte Hoogmoed Het derivatencircus Aardige jongens Onder water Chefsache Wroeging De deal Epiloog
15 36 57 77 93 110 137 151 164
Verantwoording & dankwoord Personenregister
179 182
1 2 3 4 5 6 7 8 9
Inleiding
‘Goedemiddag, we komen een paar muurtjes metselen bij u in de tuin. Schikt dat?’ Het is alweer jaren geleden, maar Bert van der Toorn staat het nog haarscherp voor de geest: hoe twee vaklieden van een hem bekende aannemer bij hem thuis aanbellen om te vragen of het uitkomt dat ze in de tuin een border komen aanleggen. Een muurtje metselen? Bij hem in de tuin? Van der Toorn, projectleider bij een woningcorporatie, is even van zijn à propos. Hij weet van niets. Heeft zijn vrouw de aannemer misschien gebeld, zonder hem daarover in te lichten? Nee, dat is onmogelijk. Zoiets zou zij nooit doen zonder eerst met hem te overleggen. Was dat wel gebeurd, dan waren ze zeker niet naar dít bouwbedrijf gegaan. Deze aannemer doet tal van projecten voor de woningcorporatie. Dat is niet kies, dat riekt naar belangenverstrengeling. Van der Toorn slaat het aanbod af. Van dergelijke ‘vriendendiensten’ is hij niet gediend. Een wijs besluit, zal later blijken. Vier medewerkers van de corporatie, onder wie de directeur-bestuurder, worden een aantal jaren later veroordeeld wegens fraude. Ze hebben jarenlang geprofiteerd van diensten van bedrijven waarvoor de corporatie als opdrachtgever fungeerde en zo onder meer snoepreisjes, bordeelbezoeken, geld en goederen ontvangen. Door facturen en rekeningen te vervalsen werd een en ander administratief gladgestreken. Als Van der Toorn ‘ja’ had gezegd tegen de metselaars was hij mogelijk ook geïnvolveerd. De naam Van der Toorn is gefingeerd, maar het voorbeeld en de fraude zijn geen fictie. Als partner van een voormalig medewerkster van de betreffende woningcorporatie heb ik de affaire vanaf de zijlijn gevolgd. Voor het personeel van deze corporatie was het een beroerde periode. Niet alleen omdat de directeur-bestuurder
zijn personeel op een slinkse manier bij de fraude probeerde te betrekken, zoals in bovenstaande praktijkcasus, maar ook omdat deze provinciale zonnekoning een heus schrikbewind voerde. De organisatie dreigde daardoor volledig verscheurd te raken. Wat mij nog meer intrigeerde was dat de zelfverrijking zich voordeed bij een semipublieke organisatie. Wie werkt in de volkshuisvesting, de zorg, het onderwijs of een andere non-profitorganisatie doet dat doorgaans niet alleen voor zichzelf, maar ook om iets te kunnen betekenen voor anderen. Deze fraude ging juist ten koste van de medemens, in dit geval de huurders. Hebzucht en egocentrisme zegevierden boven altruïsme en engagement. Maar de affaire staat niet op zich. De volkshuisvesting grossierde de afgelopen jaren in fraudes, wanbeleid en andere schandalen. Woonbron, Rochdale, Servatius, Rentree, wsg, sgbb, pws, Laurentius: de lijst met blunderende corporaties lijkt schier oneindig. Ook andere sectoren binnen het semipublieke domein zoals de zorg (Philadelphia, Meavita) en het onderwijs (InHolland, Amarantis) raakten geïnfecteerd. Al deze affaires kunnen niet los worden gezien van de tijdgeest. De val van de Muur in 1989 leidde mondiaal tot een lofzang op het kapitalisme. Het marktdenken werd de maat, ook in de publieke sector en in de semipublieke sector. De volkshuisvesting, de zorg, het openbaar vervoer, de energievoorziening, de post, het onderwijs: alles moest zoveel mogelijk worden geprivatiseerd. Deze privatiseringsgolf leidde tot grote veranderingen. Semipublieke organisaties gingen volop ondernemen. Ze investeerden grote bedragen in megalomane projecten (de ss Rotterdam, de Thalys, de studentencampus in Maastricht). Bestuurders gingen zich spiegelen aan de ceo’s van beursgenoteerde bedrijven, met bijbehorende salarissen en bonussen, maar zonder het daaraan gekoppelde afbreukrisico. Bevrijd van het juk van de overheid en de ledenvergadering konden deze bestuurders grotendeels hun gang gaan. Regels waren er niet of nauwelijks, toezicht evenmin, zowel in- als extern. Als er al toezicht was, was dat zoekende. En van de tucht van de markt
– aandeelhouders, concurrenten – hadden de monopolisten al helemaal geen last. Onder die condities was het wachten tot het mis zou gaan. Daar kan geen zelfcorrigerend vermogen tegenop. De Vestia-affaire, het derivatendrama dat bijna het einde betekende van de grootste corporatie in ons land, is exemplarisch. Alle toezichthouders van Vestia, inclusief het ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties (bzk), zijn door het ijs gezakt, rapporteerde de commissie onder leiding van Rein Jan Hoekstra die de zaak in opdracht van minister Spies onderzocht begin 2013. ‘Ze zijn niet alert genoeg geweest, hadden scherper kunnen zijn en eerder kunnen ingrijpen’, aldus Hoekstra. De hegemonie van directeur-bestuurder Erik Staal en kasbeheerder Marcel de Vries, gebrekkig financieel toezicht door de commissarissen, falende accountants: alle ingrediënten voor een ramp waren aanwezig. Daarnaast hekelde de commissie het zwakke optreden van het Centraal Fonds Volkshuisvesting, de financiële toezichthouder, en het Waarborgfonds Sociale Woningbouw, de organisatie die namens de sector zelf nieuwe leningen voor corporaties borgt. Tegelijkertijd is de Vestia-affaire hors catégorie, in die zin dat het bij de corporatie ging om ‘extreme veronachtzaming’ van alle eisen voor goed ondernemingsbestuur en om heel veel geld, voegde de commissie-Hoekstra daaraan toe. Dat laatste is een understatement. Met een totale schade van een kleine 3 miljard euro – mogelijk wordt dat zelfs nog meer – is het Vestia-drama het op twee na grootste speculatieschandaal ter wereld en het grootste in de semipublieke sector ooit. Zelfs Nick Leeson, de rogue trader die in 1995 de legendarische Barings Bank ten gronde richtte, kan daar niet aan tippen. Alleen Jérôme Kerviel, de Franse effectenhandelaar die zijn werkgever Société Générale begin van 2008 opzadelde met een verlies van 4,9 miljard euro en Bruno Iksil, alias de London Whale, de handelaar die bij jp Morgan 6,2 miljard Britse ponden verspeelde, maakten het nog bonter. Mede dankzij de parlementaire enquêtecommissie Woningcor-
poraties, die in de zomer van 2014 de hoofdrolspelers aan de tand voelde, weten we inmiddels in grote lijnen wat er in de Vestia-affaire is gebeurd. De explosieve salarisgroei van Erik Staal, de haast waarmee de Vestia-commissarissen hem 3,5 miljoen euro voorschoten als aanvulling op zijn pensioentekort, de zelfrechtvaardiging van Marcel de Vries: alle incidenten passeerden de revue. Maar hoezeer de commissie onder leiding van Roland van Vliet de getuigen ook het vuur na aan de schenen legde, veel vragen bleven onbeantwoord. Wie is Erik Staal? Wie is Marcel de Vries? Wie zijn de andere hoofdrolspelers? Wat hebben ze precies gedaan? En waarom? Vooral dat laatste is fascinerend. Hoe kan het moreel kompas van mensen die kiezen voor een baan in de semipublieke sector zo op hol slaan dat ze niet alleen zichzelf verrijken, maar dit ook nog eens tegen beter weten in blijven rechtvaardigen? Aan de hand van uitgebreid onderzoek en gesprekken met tientallen direct- en indirect betrokkenen, onder wie een aantal verdachten, geeft Het derivatendrama antwoord op al deze vragen. Het resultaat is een spannende, coherente reconstructie met veel nieuwe feiten en anekdotes. Ook voor wie de parlementaire enquête heeft gevolgd. Wijhe, september 2014
Proloog
Krimpen aan de Lek, 10 april 2012, negen uur ’s avonds. Vanaf de Ooster Lekdijk draaien vijf auto’s met rechercheurs van de Fiscale Inlichtingen- en Opsporingsdienst (fiod) en andere opsporingsambtenaren de Lekdreef op. Omwonenden kijken verstoord op. Wat moet zo’n konvooi hier en dan ook nog zo laat? De verbazing is begrijpelijk. De Lekdreef, een smalle straat met aan weerszijden hoge heggen, is de as van een doorgaans rustige woonwijk. Niet zomaar een wijk, nee, een idyllische enclave voor beter gesitueerden. Geen puissant rijken, maar stuk voor stuk mensen die het in maatschappelijk opzicht hebben gemaakt. Medisch specialisten, wetenschappers, consultants, ondernemers, een tandarts: in strakke, vierkante Bauhausvilla’s, in de jaren zeventig gebouwd op ruime kavels van soms wel tweeduizend vierkante meter – taxatiewaarde tussen de 500.000 euro en 1 miljoen euro –, schurken ze veilig en comfortabel tegen elkaar aan. Er woont zelfs een heuse bn’er: strafpleiter en gothic without a cause Inez Weski. Zij bevindt zich in goed gezelschap. Buurman Erik Staal is sinds twee maanden ook een publiek figuur. Staal was ruim twintig jaar de baas van Vestia, de grootste woningcorporatie van Nederland. Eind januari 2012 werd bekend dat Vestia op omvallen stond door grootschalige speculatie in risicovolle renteverzekeringen (derivaten). Een affaire waarmee een bedrag was gemoeid van maar liefst 2,1 miljard euro. Oftewel een van de meest omvangrijke speculatieverliezen met derivaten ooit! Nog meer dan Nick Leeson, de man die Barings Bank deed omvallen. Mede op aandringen van de minister pakte Staal daarop zijn biezen. Toen niet lang daarna uitlekte dat diezelfde Staal bij zijn vertrek 3,5 miljoen euro had meegekregen als aanvulling op zijn pensioen, was hij binnen de kortste keren volksvijand nummer 1.
Om deze Erik Staal is het de rechercheurs te doen. Dankzij een klokkenluider vermoedt het om sinds een paar dagen dat er bij de handel in derivaten door Vestia ook op grote schaal is gefraudeerd. De voormalige Vestia-directeur zelf wordt niet verdacht. Maar mogelijk kan een huiszoeking bij hem nieuw bewijs opleveren in de fraudezaak. Aan het eind van de Lekdreef houden de auto’s stil. Een van de rechercheurs loopt naar het groene hek en drukt op de knop van de video-intercom. Tevergeefs. Huize Staal lijkt uitgestorven. Hé, was dat de bel? Niet reageren, als het belangrijk is bellen ze nog wel een keer. Erik Staal ligt op bed, hij is moe en staart voor zich uit. Zomaar wat naar buiten kijken doet hij wel vaker. Al die plezier- en beroepsvaart die over de rivier glijdt, met op de achtergrond de molens van Kinderdijk: een inspirerend panorama, vindt hij nog steeds. Maar deze tiende april valt het zicht tegen. Het miezert buiten. Een grijs wolkendek hangt al de hele dag als een grauwsluier boven de Lek. Dat maakt zijn stemming er niet beter op. De vragen blijven zich aandienen. Een stroom waaraan maar geen eind lijkt te komen. Hoe heeft dit kunnen gebeuren? Waarom moet dit juist hém overkomen? En hoe in vredesnaam kan het dat hij het allemaal niet heeft zien aankomen? Ruim twintig jaren, de beste van zijn leven, heeft hij zich ingezet om de sociale woningbouw naar een hoger plan te tillen. Eerst in Den Haag, later in Rotterdam en tot in de verste uithoeken van het land. Tal van vervallen stadswijken heeft hij gesloopt en weer opgebouwd, compleet met buurthuizen, scholen, gezondheidscentra en noem het allemaal maar op. Complete Vinex-wijken waren er nooit gekomen als Vestia er niet was geweest. Als er een beroep op hem werd gedaan, had hij zelden ‘nee’ verkocht. Tientallen noodlijdende collega-corporaties had hij de helpende hand geboden. Zijn missie is geslaagd: Vestia ís of beter gezegd wàs een succesverhaal. Als leider van die club mocht hij dat succes graag uitdragen. Intern: de ‘Vestianen’, de geuzennaam waarmee hij en zijn
medewerkers zich tooiden, hadden hem op handen gedragen. Ook projectontwikkelaars en lokale bestuurders waren met hem weggelopen, van Adri Duivesteijn, begin jaren negentig wethouder Volkshuisvesting in Den Haag, tot Marco Pastors, van 2002 tot 2005 wethouder fysieke infrastructuur in Rotterdam. Wacht, hoorde hij daar nu stemmen ín huis? Het leken wel mannenstemmen. Dat is onmogelijk. Hij is alleen thuis, Anita, zijn vrouw, komt pas later. Dit is vast ergens buiten of bij de buren. Gewoon negeren. Oké, het is hem bij Vestia niet altijd even goed vergaan. Toen een aantal jaren geleden in alle kranten stond dat hij met zijn inkomen van bijna een half miljoen euro tot de grootverdieners in de semipublieke sector behoorde, ging zijn naam publiekelijk door het slijk. Tot in de Tweede Kamer was er schande van gesproken. Een gotspe natuurlijk. Dat salaris was een publiek geheim. Bovendien: híj had er toch niet om gevraagd! De commissarissen vonden dat hij het verdiende. Eerlijk gezegd was hij het daar wel mee eens. Dankzij hem was het zieltogende Gemeentelijk Woningbedrijf Den Haag in nog geen tien jaar tijd omgetoverd tot de grootste en best presterende woningcorporatie van het land. Vestia deed niet onder voor menig projectontwikkelaar of vastgoedbedrijf. En daar werd de top goed betaald. Dan hoefde hij het toch niet voor minder te doen? Goede leiders zijn nu eenmaal schaars, helemaal in corporatieland. Vestia is toch een soort rolmodel – het Feyenoord of, nee, nog beter, het Ajax van de sociale woningbouw en hij, Erik Staal… de Louis van Gaal. Geprezen en verguisd. Zo gaat dat nu eenmaal in dit land. Het maaiveld is de maat; wee degene die daarboven uitsteekt. Een ding is zeker: hém valt niets te verwijten. Ze kunnen moeilijk verlangen dat hij tot in detail van al die verschillende derivaten weet welke risico’s eraan kleven. Daarvoor had hij nu juist een kasbeheerder in dienst. Dat diezelfde treasurer, nota bene al ruim vijftien jaar één van zijn naaste vertrouwelingen, klaarblijkelijk heeft
gefraudeerd, is verschrikkelijk, maar ook daarin treft hem geen blaam. Tegen fraude is niets en niemand opgewassen. Weer stemmen, weer voetstappen. Binnen dit keer, geen twijfel mogelijk. Inbrekers? Nee, die maken niet zoveel lawaai, bovendien: dan zou het alarm zijn afgegaan. Maar als het geen dieven zijn, wie dan wel? Komen ze hem dan toch halen? Dat nooit, die vernedering blijft hem bespaard! Snel glipt hij uit de slaapkamer naar zijn kantoor. Maar goed dat hij die ruimte een paar jaar geleden heeft laten verbouwen tot safe room. Dat vonden veel mensen misschien overdreven, hij was er maar wat blij mee. Zeker nadat hij eind jaren negentig thuis op een doordeweekse avond door een stel bikers met leren vesten en imponerende colors was bedreigd. Snel draait hij de deur op slot. Net op tijd. Er wordt geklopt. ‘Politie! Wilt u opendoen?’
1 De belofte
Door een noodlottig ongeval in Lingen (Duitsland) werd plotseling van ons weggenomen mijn innig geliefde man en onze zorgzame vader, zoon, schoonzoon, broer, zwager en oom pieter staal In de leeftijd van 51 jaar. Jezus zeide: “Ik ben de Opstanding en het Leven. Die in Mij gelooft zal leven, al ware hij ook gestorven.” (Joh. 11:25) Rotterdam: G.A. Staal-Schaafsma Hoenderloo: C.J.H. Staal Apeldoorn: C.J.P. Staal Rotterdam: erik, liesbeth Rotterdam, 21 november 1963 Een onopvallende rouwadvertentie in het Nieuwsblad van het Noorden van 23 november 1963. Een annonce waarachter een tragedie schuilgaat. Voor Lydia Staal-Schaafsma, de echtgenote van Pieter Staal, maar zeker ook voor Erik en Liesbeth, zijn kinderen. Staal, de pater familias, is in de kracht van zijn leven bij een verkeersongeluk om het leven gekomen. Dat gebeurde in Lingen, net over de Duitse grens, waar hij als eigenaar van een bedrijfje in scheepsbenodigdheden voor zijn werk op pad was. Hoe Staal precies is verongelukt, is niet meer te achterhalen. Wel staat vast dat hij teveel had gedronken.
Erik is twaalf jaar oud als zijn vader verongelukt, Liesbeth zeven. Hij is er kapot van. De dood van zijn vader heeft grote invloed op de rest van zijn leven. Niet alleen is Erik zijn rolmodel kwijt, hij zweert nooit en te nimmer een druppel alcohol aan te raken en iets van zijn leven te gaan maken. Hij kan het, hij mag dan nog maar twaalf zijn: dáár is hij heilig van overtuigd. Dan maar zonder vader. Een gemakkelijke start heeft Erik niet. Eerst probeert hij nog even zo goed en zo kwaad als dat gaat samen met zijn moeder het bedrijf van vader voort te zetten. Maar dat mislukt. Tussen moeder en zoon wil het niet echt klikken. De twee hebben voortdurend ruzie. De relatie is zo belabberd dat zijn moeder Erik naar een kostschool stuurt. Daar krijgt hij het zwaar te verduren. Hij vindt er nauwelijks aansluiting en wordt vaak gepest. Dan maar op kamers, besluit de dan veertienjarige Staal. Op school gaat het een stuk beter. Pienter en leergierig als hij is volgt Erik het gymnasium. Maar hij blijft een einzelgänger. Op zijn vijftiende trekt hij weken in zijn eentje door Zuid-Amerika. Nadat hij zijn diploma heeft gehaald, solliciteert hij in 1972 op eenentwintigjarige leeftijd bij de gemeente Rotterdam. Met succes. Hij krijgt een baan bij het Stafbureau van het Gemeentelijk Rekencentrum. Tegelijkertijd begint hij een studie bedrijfsjuridisch, fiscaal en algemeen recht aan de Erasmus Universiteit Rotterdam. Veel tijd om de colleges bij te wonen heeft hij niet. Vriend Jeroen Lugte volgt de colleges wel. Zijn aantekeningen gaan ook naar Staal. Dat helpt, Erik Staal haalt cum laude zijn bul. Rond die tijd trouwt Erik ook met schippersdochter Anita Klompien, net als Staal geboren in het hoge Noorden (Delfzijl). Ze vestigen zich in Krimpen aan den IJssel, de plaats waar Anita is opgegroeid. Anita, sociaal en maatschappelijk zeer bewogen, gaat les geven op De Schakel in het Rotterdamse Spangen, tot in de jaren zestig een nette wijk die in korte tijd flink is verpauperd. De meeste oorspronkelijke bewoners zijn verhuisd. Zij hebben plaatsgemaakt
voor allochtonen. Ook De Schakel, een school voor Lager Huishoud- en Nijverheidsonderwijs, telt veel allochtone leerlingen. Maar liefst 85 procent van de meisjes aan wie Anita en haar collega’s les geven zijn van buitenlandse afkomst. Zij dragen Anita op handen. ’s Avonds en in het weekend studeren, overdag aan het werk: Erik Staal maakt lange dagen in de jaren zeventig. Het gaat hem goed af. Hij valt op, niet zozeer vanwege zijn kennis op automatiseringsgebied. Die is middelmatig. Om de broodnodige basiskennis op te doen volgt hij een cursus. Dat is voldoende. De hele ict staat in de jaren zeventig nog in de kinderschoenen. Echte opleidingen zijn er niet. Wie er iets vanaf weet, is al snel deskundig. Vooral zijn analytisch vermogen en een voor zijn jonge leeftijd goed ontwikkeld verantwoordelijkheidsgevoel vallen bij zijn superieuren in de smaak. Zozeer dat hij wordt bevorderd tot hoofd Stafbureau van het Gemeentelijk Rekencentrum. Een mooie promotie. Staal blijft zichzelf, hij gaat er niet van buiten zijn schoenen lopen. ‘Een aardige vent. Zakelijk, analytisch, een beetje een stoïcijn, maar wel een prettig mens. Sociaal; hij zat bijvoorbeeld ook in het voetbalteam. Puur voor de gezelligheid, veel talent had hij niet’, zegt een van zijn voormalige collega’s. In Krimpen aan den IJssel krijgen Staal en zijn vrouw twee kinderen: een dochter, Valerie, en een zoon, Ralph. Veel tijd om zich met hun opvoeding te bemoeien, heeft Erik niet. Hij is ambitieus, wil verder en solliciteert in Utrecht bij de provincie. Daar schopt hij het tot hoofd automatisering. Drie jaar later verhuist hij naar Den Haag. In de hofstad wordt Staal binnengehaald met hoge verwachtingen. ‘De belofte’ luidt zijn bijnaam. Die faam maakt hij grotendeels waar. Hij komt terecht op de gemeentesecretarie aan het De Monchyplein, de club die b&w en de gemeenteraad terzijde staat. Een ideale springplank voor een ambitieuze ambtenaar. Staal krijgt de leiding over de afdeling Interne Zaken. Daaronder vallen onder meer de postkamer, het archief en de gemeentedruk-
kerij. De gemeente wil een aantal van deze activiteiten decentraliseren en verzelfstandigen. Dat geldt ook voor de drukkerij. Staal neemt die taak op zich. Dat gaat hem goed af. Wil de gemeentedrukkerij werkelijk op eigen benen kunnen staan, dan moet zij meer marktgericht gaan werken. Dat wil zeggen: multimediaal, in samenwerking met particuliere drukkerijen en meer klantgericht, besluit Staal. De leiding van de drukkerij vindt dit een uitstekend plan en komt direct met een suggestie. De hele club moet naar het Kurhaus. Daar kan het personeel veel van leren. In het chique Scheveningse boulevardhotel weten ze tenminste wat service is. Staal gaat akkoord. Hij geeft toestemming om de jaarlijkse personeelsavond te houden in het voormalige badhuis. Alle ruim vijftig ambtenaren en hun partners schuiven aan. Zij kijken hun ogen uit. Voor veel van hen is het de eerste keer in het Kurhaus. Anita en hij zijn ook van de partij. Al snel sleept de gemeentedrukkerij een aantal interessante opdrachten in de wacht. Het Koninklijk Verbond van Grafische Ondernemingen, de branchevereniging, is hels. Concurrentievervalsing, vindt de club, die bij de gemeente aan de bel trekt. Staal heeft daar geen boodschap aan. ‘Jullie halen bij ons voortdurend werk op en als wij dat bij jullie doen, beginnen jullie ineens te piepen’, reageert hij. Lang heeft Staal de drukkerij niet onder zijn hoede. Voor hem wacht weer een nieuwe klus. De dienst Bouwen en Wonen moet op de schop. Als veldprojectleider wordt Staal daarvoor verantwoordelijk. Ook die opdracht volbrengt hij met verve. ‘De belofte’ maakt zijn naam waar. De hoogste tijd om dit succes te verzilveren, vindt Staal eind jaren tachtig. Hij solliciteert naar de functie van directeur Bouwen en Wonen. Die baan gaat aan hem voorbij; hij wordt te licht bevonden. Voor Staal, wiens carrière tot op dat moment geen enkele tegenslag heeft gekend, een flinke tegenvaller. Lang duurt de teleurstelling niet. Vrij snel daarop krijgt hij een
nieuwe kans. Den Haag wil zijn Gemeentelijk Woningbedrijf privatiseren. Staal lijkt daarvoor de aangewezen man. Hij barst van ambitie, wil zich bewijzen, het Woningbedrijf móet zich bewijzen. De gemeente heeft eigenlijk geen keuze. De uitgaven voor de volkshuisvesting rijzen halverwege de jaren tachtig de pan uit, niet alleen in Den Haag maar in het hele land. Eind jaren tachtig is de volkshuisvesting goed voor 10 procent van de rijksbegroting. Onder Enneüs Heerma, sinds 1986 staatssecretaris van Volkshuisvesting, zet het kabinet daar een rem op. Dat is mede nodig in verband met de toetreding van Nederland tot de Europese Monetaire Unie. Daarvoor moet de begroting op orde zijn. Tegelijkertijd past de verzelfstandiging van de corporaties ook in de tijdgeest. De val van de Berlijnse muur leidt alom tot een lofzang op het marktdenken. Het neoliberalisme, het kapitalisme van de jaren negentig, is de nieuwe ideologie. Bij die doctrine past een kleine overheid. Helemaal nieuw is die opvatting niet. In de negentiende eeuw telt Nederland ongeveer veertig woningbouwverenigingen die zonder overheidssteun opereren. Zo wordt in Den Haag in 1854 de Vereniging tot verbetering van de woningen van de arbeidende klasse opgericht. Maar de verenigingen hebben slechts een beperkte reikwijdte. De huisvesting van veel werknemers en ambachtslieden blijft beroerd. Kelderwoningen, sloppen, stegen, rug-aan-rugwoningen, alkoofwoningen, hofjes en krotten zijn overal in Nederland te vinden. In grote steden als Amsterdam, Rotterdam en Den Haag wordt dat nog eens verergerd door de trek van het platteland. Daardoor neemt de druk op de woningmarkt toe en worden speculanten aangemoedigd nog meer inferieure woningen op te laten trekken op zo klein mogelijke bouwpercelen. Zo ontstaan sloppen in de vorm van armoedige arbeidershofjes die vaak op binnenplaatsen achter grote panden worden gebouwd. Op die manier onttrekt men de arbeiders aan het zicht. Hun woningen zijn vanaf de straat niet te zien. In de sloppen met
hun nauwe gangen waar bijna geen daglicht binnenkomt, groeien kinderen onder erbarmelijke omstandigheden op in klamme kelderwoningen, kleine alkoofwoningen of op zolders. Ook in Den Haag is de huisvesting eind negentiende eeuw vaak schrijnend. Onderzoek in Kortenbos, een volkswijk in het centrum van de stad, en in Scheveningen laat zien dat van de 958 kleine woningen in Kortenbos er 739 niet aan de openbare weg liggen, maar aan een poort, een hofje of een gang. In Scheveningen zijn dat er 751 van de 925. De huizen zijn klein. In Scheveningen treffen de onderzoekers zelfs huizen aan met een oppervlak van minder dan negen vierkante meter. Meer dan de helft van de woningen heeft geen eigen toilet. De invoering van de Woningwet in 1901 moet een eind maken aan de belabberde huisvesting. De wet verbiedt bewoning van slechte en ongezonde woningen en stimuleert de bouw van goede woningen. Ook maakt deze wet het voor woningbouwverenigingen mogelijk om overheidssteun te ontvangen. In de meeste gemeenten worden één of meerdere woningbouwverenigingen opgericht. Ook ontstaan de eerste gemeentelijke woningbedrijven. De gemeente Den Haag besluit pas in 1910 tot de bouw van de 65 eerste gemeentewoningen. In 1913 worden die eerste huizen opgeleverd. Een van de volkshuisvestingsorganisaties die in deze periode het levenslicht ziet, is de Stichting Centraal Woningbeheer, een voorloper van het Gemeentelijk Woningbedrijf Den Haag. Na de Tweede Wereldoorlog wordt Centraal Woningbeheer weer onderdeel van de gemeente. Het bezit van de voormalige stichting gaat op in de nieuw gevormde dienst Volkshuisvesting. Die bouwt vrijwel geen nieuwe huizen meer. Het primaat bij de nieuwbouw komt te liggen bij de corporaties. Onder het kabinet-Den Uyl komt daarin verandering. Wonen wordt een sociaal grondrecht. De stadsvernieuwing komt op gang en er komen tal van subsidieregelingen. De bomen groeien tot aan de hemel. Zo ook in Den Haag. De gemeente beheert in 1985 alleen al duizend zogenoemde hat-eenheden: woningen voor eenen tweepersoonshuishoudens die voortvloeien uit de Nota Huis-
vesting van Alleenstaanden en Tweepersoonshuishoudens van de PvdA-staatssecretarissen Marcel van Dam en Jan – ‘In gelul kan je niet wonen’ – Schaefer. Volgens deze nota uit 1975 heeft elke Nederlander van achttien jaar en ouder een zelfstandig woonrecht. De overheid moet hiervoor zorg dragen. Het Gemeentelijk Woningbedrijf Den Haag groeit sterk – niet alleen het aantal woningen, maar ook het aantal medewerkers. In 1982 werken er 234 mensen. Zij beheren zo’n 26.000 woningen. Dan al gaan er binnen de gemeente stemmen op om het Woningbedrijf te verzelfstandigen. In 1988 is het zover. Een geoliede organisatie is het Gemeentelijk Woningbedrijf eind jaren tachtig geenszins. Zowel wat betreft de efficiency als financieel valt er het nodige te verbeteren. In bepaalde wijken is de organisatie wel erg ver van de huurders af komen te staan. Een goed voorbeeld daarvan biedt Spoorwijk. In deze vooroorlogse volkswijk in het stadsdeel Laak kampt het Woningbedrijf met veel leegstand. Tot groot ongenoegen van Gerard van Otterloo, wethouder van Volkshuisvesting. ‘De slechte verhuurbaarheid van gemeentewoningen in deze wijk is er mede oorzaak van dat woningen te lang leeg staan, met als gevolg toename van het aantal gekraakte woningen en een enorme schadepost voor het Gemeentelijk Woningbedrijf door vernielingen. Een andere oorzaak van leegstand is het feit dat de vertrekkende bewoners of de huur niet opzeggen, zodat niet bekend is dat de woning leeg is, of de sleutels niet inleveren of geruime tijd voor de officiële datum-huureinde reeds verhuizen’, schrijft Van Otterloo de gemeenteraad medio jaren tachtig. Financieel is de situatie evenmin rooskleurig. Als rekening wordt gehouden met de kosten voor grootonderhoud staat het Woningbedrijf diep in het rood. Dat komt mede door de kostbare investeringen in stadsvernieuwing en door de vangnetfunctie. Corporaties sturen ‘moeilijke’ huurders vaak door naar de gemeente. Binnen de gemeenteraad is de privatisering van het Woning-
bedrijf dan ook geen uitgemaakte zaak. Er wordt heftig over gedebatteerd. Peter Noordanus, van 1989 tot 2011 gemeenteraadslid en wethouder Ruimtelijke Ordening in Den Haag en van 2001 tot 2003 president-commissaris bij Vestia: ‘Het issue was of een bootje met lekkage een stevige corporatie kon worden. Of de risico’s niet te groot waren. Of de financiële positie continuïteit kon borgen. We hoopten dat de club het ging redden met de bruidsschat die werd meegegeven.’ Hoewel de privatisering op zich laat wachten, kan daarop vooruitlopend wel alvast aan de reparatie van het bootje worden begonnen, besluit de gemeenteraad. Erik Staal lijkt daarvoor de ideale kapitein. Hij beschikt over ruime bestuurlijke ervaring, is jong, ambitieus, een goed strateeg, intelligent, zakelijk en ook nog eens geëngageerd. ‘Hij had bovendien al eens een verzelfstandiging goed uitgevoerd’, zegt oud-wethouder Nico Dijkhuizen. De voormalige gemeentebestuurder roemt vooral Staals inzicht in organisatorische processen. ‘En hij zorgde ook nog eens voor draagvlak bij soms pijnlijke ingrepen.’ Oud-collega wethouder Noordanus sluit zich daar graag bij aan. ‘Een stevige baas van een ambitieuze organisatie’, noemt hij Staal. ‘Precies wat een grote corporatie in een grote stad nodig heeft.’ Staal krijgt de baan. Vanaf 21 december 1989 is hij directeur van het Gemeentelijk Woningbedrijf Den Haag (gwb). Zijn doel: het gwb gezond en onafhankelijk maken. De nieuwe directeur gaat vol vuur aan de slag. Het verbeteren van de efficiency en van de effectiviteit van de organisatie zijn twee van zijn speerpunten. Dat verloopt niet zonder slag of stoot. Bij zijn aantreden bestaat het gwb uit vier redelijk autonoom opererende deelbedrijven (Centrum, Scheveningen, Zuid-Oost en Zuid-West). Een erfenis van Henk Sligman, Staals voorganger, die geldt als de grote motor achter de verzelfstandiging. Staal vindt vier bedrijven te veel. Hij wil de organisatie meer centraal gaan aansturen.
De vier directeuren van de woningbedrijven zijn daar fel op tegen. Om dezelfde redenen die hun vorige baas aanvoerde: kleine woningbedrijven staan dichter bij de huurders en zijn flexibeler. Die visie is niet gespeend van eigen belang. Met vier verschillende woonbedrijven zijn de directeuren allemaal eigen baas. Ze kunnen bijvoorbeeld over hun eigen geld beschikken. Als onderdeel van een grote organisatie kunnen zij dat niet. Staal daarentegen gaat voor volume. Een grote club heeft nu eenmaal meer slagkracht, werkt efficiënter en staat sterker in de onderhandelingen met gemeenten, projectontwikkelaars, aannemers en andere partijen. Hij trekt uiteindelijk aan het langste eind. Centrum wordt verdeeld over de drie andere deelbedrijven. Bas Molenaar, directeur van het Woningbedrijf Centrum, vertrekt. Molenaar is niet de enige die het veld ruimt. Direct na zijn aantreden schrapt Staal zo’n 10 procent van de arbeidsplaatsen. Het totale aantal voltijdbanen komt daarmee op ruim tweehonderd. Ook veel adviseurs die bij het gwb rondlopen, mogen hun biezen pakken. Staal houdt niet van consultants; hij vindt ze duur en dikwijls overbodig – advocaten en andere juristen daargelaten. Daarna houdt het reorganiseren op. Sterker, Staal wil meer; het gwb moet groeien. Als het even kan snel. Hij weet ook al hoe. Het gwb heeft 25.000 woningen. Daarnaast heeft de gemeente ook nog eens 8500 gebouwen en huizen die onder meer zijn aangekocht in het kader van de stadsvernieuwing. Die woningen zitten bij een aparte club, Woningbeheer. Staal wil dit vastgoed graag overnemen. Woningbeheer lijdt grote exploitatieverliezen. De gemeente wil graag van dit aangekocht bezit af. Daartoe richt zij een aparte nv op. Die moet de woningen overdragen aan de corporaties. Maar de corporaties zijn niet geïnteresseerd. De meeste woningen van Woningbeheer nv staan op erfpachtgrond. Dat maakt de waarde van deze huizen ongewis. Als de erfpachttermijn afloopt en de gemeente verhoogt de canon substantieel, worden de huizen misschien wel te duur voor de verhuur. Om de woningen toch te kunnen verkopen biedt de gemeente
garanties voor de erfpachtcanons. Staal krijgt hier lucht van. Een buitenkansje, denkt de kersverse gwb-directeur. Immers, dit is nog niet bij iedereen bekend. Maar hij juicht te vroeg. Het gwb mag meebieden, maar niet op basis van exclusiviteit. De corporaties mogen ook een bod uitbrengen. Staal weet genoeg. Hij is niet meer geïnteresseerd. Tot een ordinaire biedingsstrijd laat hij zich niet verleiden. Intussen moddert de discussie over privatisering van de gwb’s door. Op gemeentelijk niveau, maar ook op het Binnenhof. Op aandringen van het parlement zet staatssecretaris Heerma in 1991 het licht definitief op groen. De gwb’s komen op eigen benen te staan. De navelstreng met de gemeente moet worden doorgesneden. Niet lang daarna gaat ook de Haagse gemeenteraad overstag. De privatisering van de gemeentelijke woningbedrijven staat niet op zich. Ook de woningbouwverenigingen moeten eraan geloven. Het toezicht vanuit het Rijk en dat van de gemeenten op de sociale huisvesting worden geminimaliseerd. Tegelijkertijd zet het kabinet ook het mes in de financiële banden. Staatssecretaris Heerma initieert de zogeheten bruteringsoperatie: het besluit om in een keer alle leningen die de overheid aan de woningbouwverenigingen heeft verstrekt weg te strepen tegen de toekomstige subsidies. Dat is goed voor de staatskas – de overheidsuitgaven aan volkshuisvesting worden in een klap gehalveerd. Corporaties houden wel de plicht om te zorgen voor goede en betaalbare woningen voor lagere inkomensgroepen. Voor de financiering van nieuwbouwprojecten moeten zij in het vervolg naar de bank. Voor deze leningen worden garanties verstrekt door de Stichting Waarborgfonds Sociale Woningbouw (wsw), die ook de kredietwaardigheid van corporaties beoordeelt. Dit wsw, een private organisatie in 1983 opgericht door de Nationale Woningraad (nwr) en het nciv, de twee brancheorganisaties, wordt op zijn beurt geborgd door het Rijk en de gemeenten. De corporaties kunnen hierdoor tegen zo laag mogelijke kosten sociale woningbouwprojecten en maatschappelijk vastgoed bou-