Jakob en Esau: hoe kijken wij naar onszelf en naar onze naaste? Genesis 25: 19-34 Eigenlijk werd ik er bij bepaald dat het boek Genesis drie grote verhalen heeft waarin het hele leven en het hele geloofsleven van iemand wordt verteld. Natuurlijk, over Adam en over Noach worden allerlei dingen verteld, maar van Abraham, van Jakob en van Jozef heb je echt een compleet verhaal. Dat zijn de drie grote aartsvaderverhalen uit het Oude Testament. En je kunt er niet omheen dat die op een bepaalde manier ook wel een soort drieluik vormen. Abraham op het ene zijpaneel, Jozef op het andere zijpaneel en Jakob, waar we nu naar kijken, op het middenpaneel. Isaak is een beetje een middenfiguur; hij is óf de zoon van Abraham óf de vader van Jakob. Abraham, het ene zijpaneel, dat is eigenlijk de geschiedenis waarin God zijn kinderen duidelijk maakt dat Hij zijn volk úít de wereld roept, mensen roept om zich los te maken van hoe nu eenmaal iedereen leeft, van wat iedereen gewoon vindt en goed vindt, en om er heel persoonlijk over na te denken wat nou de bedoeling van het leven is, wat God van ons vraagt. Leven voor Gods aangezicht en oprecht zijn, transparant, eerlijk mens zijn voor Gods aangezicht. Verlaat je land, verlaat je familie, begin je eigen leven met Mij, ga de weg die Ik je wijs. In de geschiedenis van Abraham vind je ook het teken van de besnijdenis en dat is het teken waarmee het volk van God is onderscheiden van de onbesnedenen om hen heen. Onbesneden zijn wil zoveel zeggen als: je volgt elke gril die bij je bovenkomt, je laat je leiden door je aandriften. God wil dat zijn volk nadenkend leeft, met bezinning leeft. Daar gaat het om bij Abraham. Bij Jozef is het eigenlijk precies het tegenovergestelde. Jozef gaat náár Egypte, weliswaar doordat zijn broers hem als slaaf verkopen, maar hij zegt later in Egypte: God heeft mij voor jullie uit gezonden. Jozef wordt als het ware uit de kring van de mensen die God dienen gezonden naar Egypte om daar tot zegen te zijn. ‘Redder van het land’ wordt zijn naam, Safenat-Paneach, zodat heel veel mensen door hem zegen ontvangen. Er is een tijd geweest dat we in de kerk vooral het aspect van het eerste paneel, van Abraham benadrukten: het anders zijn dan de mensen in deze wereld, je losmaken van de tendensen die in deze wereld gaande zijn. Christenen horen anders te zijn, anders met geld, met seksualiteit om te gaan dan de mensen in deze wereld die alleen maar doen wat op het eerste gezicht het prettigst en het gemakkelijkst lijkt. We hebben dat anders zijn wel eens zo sterk benadrukt dat het leek alsof er gezegd werd dat het leven hier op aarde niet zo belangrijk is, dat we ons zo snel mogelijk op de hemel moeten oriënteren. Daarna kwam er een keer, een tegenreactie. Henri Nouwen schrijft in een van zijn boekjes: Jezus is niet gekomen om onze aandacht te verleggen van de aarde naar de hemel; wij zijn op aarde geplaatst en al Gods geboden gaan over het leven hier op aarde en hier hebben we onze taak. Toen gingen we oog krijgen voor de missionaire taak van de kerk. Dan kom je eigenlijk bij het derde paneel in Genesis, bij Jozef. Het gaat erom dat we hier op aarde onze plek innemen en dat we Gods liefde mogen delen met de mensen. Maar dat missionaire werd toen weer zo sterk benadrukt dat het net leek of christen zijn bestaat uit speciale acties van folderen en evangeliseren. En toen kwamen er vragen als: wordt er nou van mij verwacht dat ik op mijn werk altijd foldertjes bij me heb of dat ik het in de koffiepauze het altijd over het geloof heb? Zit nou het missionaire in wat wij aan extra’s doen als kerk, in de acties die we op touw zetten, in de speciale uitnodigingen die we verzenden? En nu komt er meer oog voor het feit dat het hart van het christelijk geloof jouw persoonlijke leven is. Het gaat niet allereerst om wat je dóét als christen maar om wie je bent, om de mens die je mag zijn. En dan wordt het veel moeilijker. Wat kun je er soms al je handen aan vol hebben om een goede collega en een goed medemens te zijn. Moeten we in de kerk niet wat meer elkaar helpen om de vernieuwing te ontvangen door de heilige Geest zodat wij mensen mogen zijn vol van de vrucht van de Geest? Het gaat erom dat we te midden van een wereld waarin heel veel mensen oppervlakkig leven mensen zijn van geloof en hoop en liefde, mensen vervuld met meer dan gewone goedheid zoals Jezus het zegt, die het kwade tegemoet treden met het goede. Dat gaat heel diep. En dan kom je bij het middenpaneel van Genesis, het hoofdthema: Jakob wordt Israël. Zijn hele leven wordt geschilderd en al zijn neigingen en zijn streven, en
uiteindelijk wordt hij Israël, krijgt hij een nieuwe naam van God. En een nieuwe naam betekent dat je een ander mens wordt. En er komt in de kerk steeds meer aandacht voor dát aspect. Dat God met ons bezig is en ons karakter vijlt en vormt en geneest en leidt, en dat er in ons leven iets mag gaan groeien en bloeien waarvan God zegt: dat is nou de bedoeling, die vrede, die blijdschap, die openheid, dat geduld, die rust, daar gaat het nou eigenlijk om. Het is niet zo dat dat element van de vorming, van de groei van de persoonlijkheid in Abrahams geschiedenis afwezig is. Integendeel, Abraham wordt gelouterd in zijn vertrouwen. Ook daar die binnenkant van het leven. En bij Jozef ook. Hij droomt dat hij koning mag zijn, iemand die van betekenis is die door anderen erkend wordt. Dat hoort bij het mens zijn, dat willen we allemaal graag. In de geschiedenis van Jozef blijkt dat God dat niet op een goedkope manier geeft, van snel resultaat bereiken, maar dat wij onze unieke plek in het leven mogen bereiken door een heel diepgaand proces van dienstbaar leren zijn. Jozef wordt als slaaf verkocht, hij komt in de gevangenis terecht en moet dienen in het huis van Potifar, en als dienend mens wordt Jozef inderdaad koning en iemand van betekenis. Dus dat element van de vorming vind je ook op beide zijpanelen in Genesis, maar het staat echt wel centraal in het middenpaneel over Jakob die Israël wordt. Nu dus het begin van de geschiedenis van Jakob. Het begint met een soort opschrift en dat is typisch een Genesis-opschrift. Dat vind je bij veel van die geschiedenissen: Dit is de geschiedenis van Abrahams zoon Isaak. De verwekkingen van Isaak, staat daar letterlijk en dat gaat dan over Jakob, dat is dan het opschrift voor de geschiedenis van Jakob. En het eerste stukje dat dan volgt, vers 20-26, is opgebouwd uit cirkels waardoor precies in het midden de kerntekst naar voren komt waar het eigenlijk in dat eerste stukje over gaat. De buitenste ring wordt gevormd door de leeftijdsaanduidingen van Isaak. Vers 20: Isaak was veertig jaar toen hij trouwde met Rebekka; en vers 26: Isaak was zestig jaar toen zij geboren werden. Dat is de buitenste cirkel. In de ring daarbinnen worden, zeg maar, de spelers neergezet. Eerst worden hier Isaak en Rebekka genoemd, vers 19-21: hij trouwde met Rebekka, die een dochter was van de Arameeër Betuel uit Paddan-Aram en een zuster van de Arameeër Laban. Omdat Rebekka onvruchtbaar bleek, bad Isaak vurig voor haar tot de HEER. Dat zijn de eerste twee acteurs, Isaak en Rebekka. En aan het eind van die ring, in vers 25 en 26, worden ook de andere twee spelers aan ons voorgesteld, Jakob en Esau: Het kind dat het eerst tevoorschijn kwam was rossig en helemaal behaard, alsof het een haren mantel aanhad; ze noemden het Esau. Toen daarna zijn broer tevoorschijn kwam, hield die Esau bij de hiel beet; hij werd Jakob genoemd. Dus de leeftijden en de spelers, en dan zit daarbinnen nog een ring waarin in vers 22 verteld wordt van de moeilijke zwangerschap en in vers 24 van de wonderlijke geboorte. Rebekka merkt al strijd tijdens de zwangerschap: De kinderen in haar lichaam botsten hard tegen elkaar. Het gaat om een heel diep conflict. Ergens in een psalm staat dat wij in zonde ontvangen en geboren zijn. Daar wordt de zonde vertaald al naar de baarmoeder. Daar wordt mee bedoeld dat de gebrokenheid van het leven heel diep in ons zit, tot onze diepste kern behoort. Hier staat dat het conflict – en dat is, zoals we in vers 23 zien, een strijd tussen twee volken – al in de moederschoot van Rebekka begint. Drie ringen: de leeftijden, de personen en de zwangerschap en de bevalling en in het midden staat dan, in vers 23, een soort orakelspreuk: Twee volken zijn er in je schoot, volken die uiteengaan nog voor je hebt gebaard. Het ene zal machtiger zijn dan het andere, de oudste zal de jongste dienen. Het gaat ten diepste om twee volken, om Israël en Edom, de Israëlieten en de Edomieten. En als je de geschiedenissen van die volken leest, in de boeken Koningen bijvoorbeeld, dan zie je dat daar heel wrede en vreselijke dingen gebeurd zijn. Met dit
vers wil gezegd zijn dat de lezers niet een verhaal gaan lezen over zomaar een man die heel lang geleden geleefd heeft, die rare Jakob en wat er met hem allemaal aan de hand was. Nee, de geschiedenis van Jakob, die veel later opgeschreven is, in de ballingschapstijd, is bedoeld als een spiegel. Het gaat om de geschiedenis van twee vólken. Ben je bereid, volk van God, om in de spiegel te kijken, om hier een stukje van je eigen geschiedenis te lezen en een beeld van jezelf te zien? Trekken die je, als je goed kijkt, ook bij jezelf kunt ontwaren. Het gaat om twee volken met een diepgaand conflict, en hoe kijk je nou naar dat conflict, hoe sta je nou in dat conflict? Het ene zal machtiger zijn dan het andere, de oudste zal de jongste dienen, staat hier. In de grondtekst staat dat de oudste zal de jongste dienen er eigenlijk wat algemener: meer zal minder dienen. Je kunt ook vertalen: de rijkste zal de armste dienen, of de sterkste zal de zwakste dienen. Het wonderlijke van Gods uitverkiezing, het geheim van het volk Israël is: als God met mensen aan de gang gaat, zit er ook iets in dat werk van God dat dwars staat op het natuurlijke leven. Onder de mensen is het gewoon om te denken: van de sterkste verwacht je het meeste, de rijkste komt het verst. Je sterke kanten, daarmee wil je je profileren. Maar het werk van God en de zegen van God komt juist vaak via de zwakke kant ons leven binnen. Dat is niet altijd aangenaam. Onze pijn is soms het kanaal waardoor de zegen van God binnenkomt. Israël was maar een klein volkje te midden van de volken. David was de kleinste en de jongste toen hij geroepen werd om koning te zijn. Het kruis van de Here Jezus is het punt waar de grootste zegen van God deze wereld binnenkomt. In het zwakke staan mensen vaak het meest open voor God, reiken ze het diepst naar God, wachten ze het geduldigst op God. Dat is geheim van de verkiezing. Dus het gaat over twee volken, mensen die uit de verkiezing leven en mensen die dat niet doen, mensen die God willen dienen en mensen die dat niet doen. Lezers, jullie willen bij het volk van God horen, jullie zijn het Israël dat uit Jakob is voortgekomen. Maar ben je nou bereid om eerlijk in de spiegel te kijken? Hoe spreekt dit Bijbelgedeelte nou over die volken, hoe spreekt het over Esau en hoe over Jakob? Laat ik beginnen bij de prachtige geloofstraditie waarin deze kinderen worden geboren. Daarvan lees je in het vers over de onvruchtbaarheid van Rebekka en het gebed van Isaak. Rebekka is onvruchtbaar. Dat was in die tijd nog weer een ander verdriet dan kinderloosheid bij ons vandaag. Het betekende dat je leven op niets uit liep. In een tijd waarin men nog geen gedachten had over leven na de dood gaven kinderen betekenis aan je leven door de dood heen. Dus kinderloosheid betekende toen dat je tevergeefs geleefd had, dat je leven doodliep, dat jouw leven geen zin had. Dat is het diepste verdriet dat een mens treffen kan in Genesis. En wat doet Isaak? Hij bidt voor zijn vrouw. Dat is het kenmerk van het volk van God. Er zijn grote teleurstellingen in het leven, lang niet elke honger wordt gestild in dit leven, elke honger van onze ziel, maar geloven betekent dat we in alles wat ons overkomt mensen blijven met onze ziel in de stand van de hoop en van de verwachting, dat we niet maar afwachten maar God verwachten, dat we rekenen op de zegen van God. Isaak gaat niet zitten grommen maar bidt voor zijn vrouw. In die traditie worden Jakob en Esau geboren. Maar dat je in zo’n nest geboren wordt betekent niet automatisch dat je zelf ook zo iemand bent. Want wat lezen we dan? Jakob en Esau worden naast elkaar gezet en dan staan daar twee dingen. Van Esau staat er dat hij rossig en behaard was. Dan denk je: dan zal er wel van Jakob verteld worden dat hij glad was. Maar nee, verderop in de geschiedenis wordt dat inderdaad van Jakob verteld, maar hier vermeldt de schrijver van Jakob zijn karakter en zo krijgt het des te meer accent: Jakob de beetnemer. Dat onderstreept dat het hier gaat om een spiegel
voor het volk van God. Jakob hield de hiel van zijn broer vast. Al bij de geboorte probeert Jakob zijn broer Esau in te halen. Israël, zie je hoe diep die trek kan zitten, dat we onze naaste alleen maar als concurrent kunnen zien? Ook opvallend is dat er van Jakob staat: Toen daarna zijn broer tevoorschijn kwam, hield die Esau bij de hiel beet. Hier wordt Jakob meteen als de broer van Esau neergezet. Het gaat trouwens niet alleen over Esau of Edom. Als we nog even weer naar de spelers kijken, dan zie je dat bij Rebekka al heel uitgebreid wordt aangegeven dat zij wortels in Aram heeft (vers 20): hij trouwde met Rebekka, die een dochter was van de Arameeër Betuel uit Paddan-Aram en een zuster van de Arameeër Laban. De bijbelschrijver doet zijn best om drie keer het woord Aram te laten vallen. Aram is Syrië, en nog veel groter dan het huidige Syrië. En in vers 25: Het kind dat het eerst tevoorschijn kwam was rossig en helemaal behaard. Dat woord rossig, daar wordt meer op gezinspeeld in dit stukje; later gaat het over die linzensoep die rood is. En het woord rossig in het Hebreeuws lijkt heel erg op het woord Edom. En de Edomieten woonden aan de Rode Zee, en als je daar vaart zie je de rode heuvels van het huidige Saoedi-Arabië waar ze woonden. En het woord voor behaard in het Hebreeuws lijkt heel erg op het woord Seïr. In de geschiedenissen van de aartsvaders komt het hele buitenland voor Israël van die tijd ter sprake. Mesopotamië, zeg maar Babylonië, Egypte, Aram, Edom en Seïr. Daarmee zijn de grote en de kleinere buurlanden genoemd. Als het gaat om het veranderingsproces dat Jakob en dat het volk Israël moet doormaken, dan gaat het om een andere houding tegenover de volken. God dienen doe je altijd in relatie met anderen. En die anderen worden hier in Edom als broedervolken getekend. Kijk zo eens naar de volken, kijk zo naar de mensen om je heen, Israël. Het zijn verwanten, jullie zijn broedervolken. Wij zijn gewend het woord broeder / zuster te reserveren voor medegemeenteleden. Dat mag. Hier mogen we ons oefenen in het broederlijk en zusterlijk met elkaar omgaan, maar níét op zo’n manier dat het een soort ondoordringbare grens met de wereld wordt. Volk van God zijn heeft te maken met: hoe leef je te midden van de volken? De mensen in deze wereld zijn onze verwanten, schepselen van God, die hun unieke gaven hebben, verwanten die we mogen respecteren en mogen dienen, boven wie we ons niet moeten verheffen. Dat is wel duidelijk in dit stukje. Dit stuk is eigenlijk heel scherp in de richting van Jakob en heel mild in de richting van Esau. Laten we vooral heel dankbaar zijn dat we in ons leven iets van God hebben gevonden, en bidden dat we door Gods genade een verschil mogen maken in deze wereld. Dat is het eerste stukje. In het tweede stukje gaat het over: hoe functioneert dat nou in de praktijk? Eerst worden in vers 27 twee manieren van leven geschilderd: Toen de jongens opgegroeid waren, werd Esau een uitstekend jager, iemand die altijd buiten was, terwijl Jakob een rustig man was, die het liefst bij de tenten bleef. Daar heb je twee wijzen van leven van die tijd. Je had de tentbewoners, de nomaden. Die woonden bij hun tenten, hadden een kudde rondom hun tenten en daar zorgden ze voor en leefden ze van. Het woord herder wordt hier niet genoemd, maar de omschrijving gaat wel in de richting van het herderbestaan. En je had de jagers, dat waren andere mensen, andere stammen, die eropuit trokken om wild te jagen. In de Bijbel is dat eigenlijk ook een gelijkenis. Het volk van God wordt vaak als herdersvolk getekend. Zoals herders met hun dieren omgaan, zo wil God dat wij met elkaar omgaan. Herders kennen de schapen bij name en zorgen voor hun schapen. Het weggelopen schaap, daar gaan ze achteraan om het terug te halen. Tere zorg, heel veel geduld, het opzoeken van de dwalenden, zachtmoedig omgaan met elkaar, dat is herderschap, dat is pastoraat. In het Oude Testament tot in het Nieuwe Testament zijn de mensen die God dienen eigenlijk altijd herders. Van Kaïn en Abel was Abel de schaapherder. Abraham was een herdersvorst. Als Mozes het volk Israël mag gaan leiden, moet hij eerst leren om voor de schapen te zorgen. Hij moet herder worden om ook echt herder en leider van het volk Israël te kunnen zijn. Als David geroepen wordt, wordt hij als herder geroepen om koning te worden en herder te blijven. En als Jezus geboren wordt, wordt Hij in een kribbe gelegd, in de wieg gelegd om de Goede
Herder te zijn. Dat herderschap is een sprekend beeld van hoe God het eigenlijk bedoelt dat mensen voor elkaar zorgen en met elkaar omgaan. Een jager staat daar tegenover. Die heeft helemaal geen relatie met het dier, houdt een enorme afstand en legt aan om het als zijn prooi te schieten. Een jager wil alleen maar beter worden van zijn dier, heeft er verder geen enkele band mee. Dat is een manier van omgaan van mensen onder elkaar die niet is naar de bedoeling van God. Zo worden hier twee manieren van omgaan met je naaste getekend. Het verschil tussen Jakob en Esau wordt in dit gedeelte geschetst. Maar het is geen zwart-wit tekening, integendeel. Het wordt heel genuanceerd gebracht zodat je zelfs sympathie voor Esau krijgt en gaat gruwen van Jakob. Want op een dag komt Esau doodmoe thuis. Nou wordt in dit stukje níét gezegd: Esau is opperbest. Het manco van Esau, het gebrek van de mensen die oppervlakkig leven, die God niet dienen, wordt hier duidelijk getekend. Esau veracht zijn eerstgeboorterecht. Dat was een gewoonte die bestond in die tijd en het is in deze hoofdstukken ook een soort gelijkenis, een soort model voor hoe God nou zijn volk in deze wereld ziet staan. Een eerstgeborene stond op de beste plek in het gezin en kreeg de grootste erfenis, was meer gezegend dan anderen. Maar dat kreeg hij omdat hij daarmee de zorg voor zijn ouders en voor de kinderen die nog thuis woonden op zich kon nemen. Hij kon de plek van zijn vader innemen. Dus je positie in het leven waardoor je bevoorrecht bent boven anderen heb je altijd gekregen om wat te kunnen betekenen voor anderen, om tot zegen te kunnen zijn. Dat geldt voor verstandelijke vermogens, voor fysieke vermogens, voor materiële vermogens; het geldt ook voor geestelijke vermogens, voor het evangelie. Esau hechtte geen enkele waarde aan het eerstgeboorterecht. Esau ziet daar niet iets bijzonders in, gelooft niet dat hij dat als een speciale plek van God gekregen heeft. Maar nou moet daar wel wat bij gezegd worden. Esau heeft gejaagd en is uitgeput en hij wil eten en drinken. Hij zegt tegen Jakob: ik ben doodmoe, man, ik sterf van de honger. Dat moeten we wel in zijn volle heftigheid interpreteren. De Bijbel gebruikt hier woorden die zeggen: Esau zal het niet redden als hij niet snel eten krijgt. Hij is echt aan zijn eind. Hij zal heel ver gejaagd hebben, een lange, vermoeiende tocht achter de rug hebben. Hij moet echt heel snel eten hebben. Dat kan zo zijn in het leven, dat mensen zo behoefte hebben aan brood dat je niet met diepere dingen aan moet komen. En wat doet Jakob? Jakob maakt grandioos misbruik van deze situatie. Hij zegt, oké, oké, ik heb wel wat linzensoep voor je maar dan moet ik jouw eerstgeboorterecht hebben. Jakob, jij bent toch een herder? En Esau is toch de jager? Maar wat blijkt: in een herder kan een jager verstopt zitten. Jakob gaat niet pastoraal met Esau om. Hij gaat met zijn broer om als een jager, Esau is alleen maar een prooi voor hem. Ongelooflijk wat Jakob hier doet. Onderhandelen over de plek die je van God in het leven gekregen hebt. Ongehoord ook in die tijd. Als er toen een verklaring van de rechten van de mens of een grondwet of zo geweest zou zijn, zou er in artikel 1 gestaan hebben: wij respecteren het eerstgeboorterecht. Dat was heilig, want het was heilzaam. Het was een stut onder de samenleving. En daar wil Jakob mee sjacheren, daar wil hij over onderhandelen en dan ook nog voor zoiets als linzensoep. Hoe is het mogelijk dat hij zo met zijn broer omgaat. Heeft het ermee te maken dat Isaak een voorkeur voor Esau heeft omdat hij met lekker wildbraad komt? Rebekka is op de een of andere manier meer van Jakob gaan houden; er staat niet bij waarom. Ik noemde eerder de mooie traditie in dit gezin, maar hier stuiten we op een heel verdrietig punt in dit gezin. De liefde van Isaak is een oppervlakkige en voorwaardelijke liefde. Heeft het daarmee te maken? In ieder geval blijkt hier hoe bang Jakob is dat hij op zijn plek als tweede tekort zal komen. Hij verkijkt zich op de dingen waarin hij minder is dan zijn broer Esau. Zo weinig heeft hij echt rust in God gevonden en vertrouwen dat God voor hem een eigen zegen heeft. Zozeer is zijn
geloof geen verlangen om tot zegen te zijn maar angst om tekort te komen. Dat kan, dat je bij het volk van God wilt horen, bij de kerk wilt horen, gelovig wilt zijn, uit bent op de zegen, niet omdat er diep vertrouwen in je hart woont maar omdat je eigenlijk voortgedreven wordt door bezorgdheid en angst. Dan kun je heel streng in de leer zijn en heel vasthoudend in alles wat in de kerk gebeurt omdat je eigenlijk bang bent dat God je anders niet zegent, omdat je je niet echt over kunt geven aan de leiding en de zorg van God. Juist in gelovigheid kan angst verborgen zitten. Dat is de spiegel die Israël wordt voorgehouden. Israël, met al je geloof, maar kijk nog eens goed hoeveel rust er in je hart is. Blijkt uit je houding tegenover je naaste misschien dat je eigenlijk altijd nog iemand bent met de angst om tekort te komen? Er staat ergens in het Nieuwe Testament dat de liefde voor God de vrees uitdrijft. God wil zo graag dat Hij echt met onszelf te maken heeft zoals wij zijn, niet met bange poppetjes die in het gareel lopen en eigenlijk door angst worden voortgedreven, maar met mensen met hun eerlijke, echte verlangens en hun pijn en hun moeite. Dan pas kan God ons echt gaan leiden en vormen. Maar dan moet je wel eerlijk willen kijken naar: wat beweegt mij nou? Lezers, het gaat hier over Gods volk tussen de volken. Durf je in de spiegel te kijken? Kijk eens hoe mild de Bijbel over Esau spreekt, hoeveel begrip dit stukje toont voor het falen van Esau. Hij redde het ook bijna niet meer. Het leven is ook niet gemakkelijk. De krachten van het kwade zijn ook heel sterk, de verleidingen zijn ook heel groot. God is ook vaak heel ver weg. Zo gemakkelijk is het niet om in Hem te blijven geloven, om een mens te blijven van geloof en hoop en liefde. De Bijbel toont hier begrip voor Esau, begrip voor de mensen buiten de kerk. Het zijn je broeders, het zijn ook schepselen van God. Laten we ons niet boven hen verheffen. En de Bijbel is hier scherp in de richting van Jakob, van de gemeente. Durven wij ons geloof tegen het licht van de heilige Geest te houden? Hoe sterk is onze vreugde in God, onze rust in God? Hoe rijpt in ons het verlangen om tot zegen te zijn voor anderen? Hoeveel egoïsme zit er eigenlijk nog in ons geloof, dat wij het eerstgeboorterecht toch vooral willen hebben? Deze tekst nodigt ons uit daar eerlijk naar te kijken. Gelukkig is dit maar het begin van de geschiedenis, gelukkig gebeurt er nog veel meer. Gelukkig dat als Jakob straks zijn leerweg op gaat – hij moet een heleboel leren in het leven, hij moet een hele omweg maken – dat God dan met hem meegaat. De engelen van God en God zelf gaan mee op zijn leerweg. En helemaal aan het eind van het verhaal, in Genesis 33, als Jakob Esau weer tegenkomt, dan zegt Jakob tegen hem: Esau, broeder, neem toch mijn zegen. Dan wil Jakob delen van zijn zegen, want ik zie in jouw aangezicht het gezicht van God (Gen. 33: 10b). Dan ziet hij in zijn broeder iets van God terug en wil hij zijn zegen delen. Dat is de hoop die de geschiedenis van Jakob bevat. Wij mogen geloven dat deze woorden komen van de levende God die in ons leven aanwezig is. God is de regisseur van de geschiedenis van Jakob en Esau, God die zijn volk, zijn kinderen vormt om hen mensen te laten worden die verlangen om tot zegen te zijn. Niet als een trucje, niet als tenenloperij. Wordt maar wat minder een brave hendrik maar stel je open voor de leiding van God in jouw leven met al jouw verwarring, de situatie waarin jij gekomen bent, en durf te geloven dat de God van Jakob, de God en Vader van Jezus Christus, vandaag nog echt met ons bezig is. Amen