K011111111i 01111111111111.0t G0110013C1141 TE AMSTERDAM. JAARVERSIAG IN DE NEGEN TWINTIGSTE ALGEMEENE VERGADERD-G, op Maan.dag 9 Mei 1887, ITITGEBRACHT DOOR DEN VOORZIT1ER
P. VAN EEGHEN. DE MUN T. Red_evoering uitgesproken door den Voorzitter
P. VAN EEGHEN, op de eerste bijeenkomst in het nieuwe Genootschapslokaal van het Koninklijk Oudheidkundig Genootschap. 14- Februari 1887.
HENERIK EFT KEYS 7: ,R DOOR
A. W. WEISSMAN. MET EEN PLAAT.
JAARVERSLAG I - DE EGE ■ EN TWIG 'FITE AUTEIVIEFE VEKTADERI -G, op Maandag 8 Mei 1887, UFFGEBRAC HT
DOOR DEN VOORZITTER
P. VAN EEGHEN.
■
' 11111111 1 11P, ;,1 1 : 1 1111111
-,11111111111111. 0
1111111011,11i , :', , , ,
11,1,1,1, 1 111,11,0111111110 1 1.1,I11,111111
I'
'1 , 11 1 ,11 , 1N11:1111 , 11 , 11 ,,,,ITI.M 1 111111111111111111111 , 11t11111111 1 1 , 1 ,, M
c.917—• • , 7 11 ( @i
11*
N1)
t
.Cgrie )/` el, 'AT&
eel en.
e flood is mij opgelegd om heden avond tot Uwe Vergadering te komen met het Verslag over het bizondere, dat in den loop van het nu afgeloopen jaar voorgevallen is met het Koninklijk Oudheidkundig-Genootschap. Steeds is daaraan dit bezwaar verbonden dat de spreker zich bewust is slechts bekende feiten voor zijne hoorders te brengen, doch moge het U gaan als mij bij het doorbladeren van de keurige notulen, zoo uitstekend gehouden door onzen iiverigen Secretaris, den
Heer R. W. P. DE VINES, en mochten ook door U bij het vernemen van het bekende de herinneringen weder levendig worden aan menigen avond, nuttio - en aangenaam in dezen kring doorgebracht ! Als algetneene opmerking meet ik beginnen met die : dat wij in meer dan een zin een jaar van overgang achter ons hebben. Ailereerst in den zin dat wij ons thans eindelijk mogen verheugen in het bezit te zijn gekomen van ons nieuw Genootschapslokaal. De Algetneene Vergadering, waarin ik de eer had het laatste verslag uit te brengen, was tevens de laatste bijeenkomst in het oude lokaal in de Spuistraat, dat Coen reeds gedeeltelijk onder sloopershanden gevallen was, en ons ;;een verder verblijf verleenen kon. De voltooiing van het nieuwe Muntgebouw daarentegen vorderde niet met die snelheid welke wij hadden gehoopt, zoodat wij van September tot Februari genoodzaakt
4 waren onze bijeenkomsten te houden in het lokaal ) de Geelvinck", en wij e . erst den 14 van die maand weder in ons eigen gebouw konden zamenkomen, waar wij thans hopen voor goed onzen zetel te kunnen blijven vestigen. Gedurende die eerste maanden moesten de ons toebehoorende voorwerpen, ook de At l a s v an A m s t e r d a m en hetgeen wij reeds bijeenbrachten voor den At l a s van Ze den e n Gew oo nte n, op zoodanige wijze opgestapeld blijven dat er geene mogelijkheid was daarvan toen eenig gebruik te maken, en evenmin daaraan eenige werkzaamheid te verrichten. En nog meer dan (lit drukte ons in het afgeloopen jaar het financieele bezwaar, want de verhuizing, hoe zeer op zich zelve gewenscht, en vooral de inrichting van het nieuwe lokaal, bracht natuurlijk op het oogenblik zelf zeer belangrijke onkosten mede. Wel ontvingen wij daarvoor een krachtige steun door de bijdrage van f 3000.— uit het Museumfonds, maar toch moest de Penningmeester zoo herhaaldelijk worden aangesproken voor uitgaven van buitengewonen aard, dat slechts zeer weinig overbleef om te besteden tot aankoop voor onze verzamelingen. Eindelijk was dit jaar ook in zooverre een jaar van overgang dat daarin allerlei plannen voor een nieuwe en meer ruime werkkring van ons Genootschap werden behandeld, maar nog niet tot rijpheid kwamen. Het convocatie-billet voor deze vergadering zal U echter hebben doen zien dat deze besprekingen thans tot een afgerond geheel gebracht zijn, in den vorm van een nieuw Huishoudelijk Reglement, hetgeen na afloop van deze Algemeene Vergadering door U mijne Heeren, zal kunnen worden behandeld. Onder deze omstandigheden was zoowel de aanvulling der Commissie voor onze verzamelingen, als het voortzetten der werkzaamheden van de overblijvende leden zeer moeijelijk, en heb ik overigens slechts te verwijzen naar het Verslag dat straks zal worden uitgebracht door onze Conservatoren. Niettegenstaande dit alles, hebben wij toch op veel goeds terug te zien. Allereerst onze gewone bijeenkomsten, waarin ons zooveel schoons en belangrijks te genieten werd gegeven. Den 27 April 1886, werd ons de verzameling teekeningen ter bezichtiging afgestaan, toebehoorende aan de Vereeniging » Rembrandt." Den II October bezagen wij de rijke aanwinst welke onze verzameling voor Zed en e n G e w o o n t e n had ontvangen van ons steeds zoo ijverig en welwillend Eerelid D. FRANKEN Dz. te Vesinet, terwijl wij ons den 22 November bezig hielden met de beschouwing van plaatwerken, deel uitmakende van onze bibliotheek. Den 8 November schonk de Heer R. W. P. DE VRIES, ons een kijkje in een deel van zijne verzameling over Amsterdam.
5 Den 13 December toonde ons de Heer A. H. WALTER, eene belangrijke serie portretten uit de ude eeuw. En ook het nicuwere werd bij afwisseling een enkt-le maal met genoegen en belangstelling door ons beschouwd, waar op 28 Februari het Bestuur der Rijks-Akademie van Beeldende Kunsten, onder ons de afbeeldingen deed rondgaan van het werk van LOUIS DAVID, ja zelfs het zeer nieuwe bij de kunstbeschouwing welke de Heer C. M. VAN GOGII den io Januari gaf van zijne moderne ft ansche Etsen. Den 14 Maart bracht de Heer PAUL vom RATH onder onze aandacht een gedeelte der schatten, die hij had bijeenverzameld op eene reis door Indie en andere landen van Azle, en toonde ons de afbeeldingen van de reusachtige tempels en mines, die zich aldaar bevinden. En bizonder aangenaam is het nog te mogen vermelden, hoe in dit jaar meer dan in de daar voorgaande, verschillende onzer meth:lc:den zich opgewekt gevoelden, om ons de resultaten van hun studie of hun onderzoek op een of ander punt mede te deelen, en daardoor ook weder aanieiding te geven tot belan:2rijke gedachtenwisseling onder de leden. Ik herinner U hoe de Heer A. W. WEISSMAN, den 25 October zijne beschouwingen gal over moderne Antiquiteiten, en het al of niet juiste in de tegenwoordige opvatting van restaureren ; en hoe dezelfde ons op den 14 Februari, zijne studie voorlas aangaande den Bouwmeester HENDRIK DE KEYZER. Op dienzelfden avond, die waarop wij ons nieuwe lokaal in gebruik namen, had Uw Voorzitter het genoegen de verschillende historische herinneringen te vermelden verhonden aan het Muntgebouw. Den 24 Januari deed de Heer D. C.
MEYER,
ons in gedachte rondwandelen door
de oude openbare en particuliere gebouwen van Danzig. Den 28 Maart herdacht de Heer
J. G. FREDERIKS,
den tweehonderd-jarigen
sterfdag van CONSTANTIJN HUYGENS, door ons het beeld van dien geleerden en fijn beschaafden vertrouweling der verschillende Stadhouders voor den geest te brengen, terwijl 25 April ons Eerelid Dr. H. C. ROGGE, ons kennis deed maken met de resultaten zijner ijverige onderzoekingen aangaande de Opera te Amsterdam in het algemeen, en aangaande de opvoeringen van Mozarts » Don Juan" in het bizonder. Eindelijk mag ik nog vermelden hoe 'op den 20 Juni de leden onder vriendelijke
voorlichting van ons medelid J. N. SCHELTEMA in de gelegenheid werden gesteld te zamen een bezoek te brengen aan Gouda, om aldaar de schoone kerk, het historisch museum en verschillende andere belangrijke gebouwen te bezichtigen. Aanvankelijk was in bet Bestuur geene verandering gekomen. In de laatste Algemeene Vergadering werden de leden wederom geroepen tot hunne verschillende werk-
zaamheden. Evenwel moet ik tot mijn leedwezen herinneren hoe wij het verlies te
6 betreuren hebben van twee ijverige Bestuursleden, de Heer E. W. dam werd benoemd tot adjunct-archivaris, en de Heer
MOES,
WILM STEELINK,
die te Rotter-
die door drukke
bezigheden zich genoopt zag als Conservator of te treden. Het is mij een genoegen hier openlijk mijn dank uit te spreken wegens de velerlei bemoeiingen dier beide Heeren in het belang van ons Genootschap. Hunne plaatsen werden vervuld door de benoeming van de Heeren A.
W. WEISSMAN
en Mr. A. M.
PAREAU,
die zoo vriendelijk waren de
op hen uitgebrachte keus aan te nemen. Wat onze leden aangaat, zoo mag ik op bet verblijdende verschijnsel wijzen dat het getal daarvan vrij belangrijk is toegenomen. Tegenover 5 leden die ons door bedanken ontvielen, werden 39 nieuwe leden benoemd. Zooveel mogelijk heeft uw Bestuur getracht het doel van ons Genootschap te bevorderen, door ook buiten onze gewone Vergaderingen werkzaam te zijn. Allereerst is het bier de plaats om een woord van dank uit te spreken tot den Heer Mr. N.
DE ROEVER,
voor het afstaan van zijne zoo belangrijke studie D de Kroniek van Staets" welke achter ons vorig Jaarverslag gedrukt, ter kennisse onze - leden kon worden gebracht. Verder wijs ik op het inzenden van eenige voorwerpen van het vroegere Bakkersgild op de Bakkerij-Tentoonstelling in Augustus 1. 1., waarvoor aan het Genootschap eene eervolle vermelding geschonken werd, en op het afstaan van eenige bij ons aanwezige herinneringen aan J. C. J.
VAN SPEYK
aan het Burgerweeshuis, om aldaar te
worden gevoegd bij de verzameling, voorwerpen betreffende dien Zeeheld. Verder op de Correspondentie met de Kerkvoogden der Ned. Herv. Gemeente van Hendrik Ido Ambacht, om te trachten hen te doen afzien van den voorgenomen verkoop van eenige geschilderde Kerkramen, geschenken of althans de wapens bevattende van de familie
POMPE VAN MEERDERVOORT.
Eindelijk op de velerlei bemoeiingen, die het gevolg waren van besprekingen met den Directeur van het Nederlandsch Museum en met den Directeur van het RijksMuseum, over de voorwerpen behoorende' aan ons Genootschap, en over de aan ons in het Rijks-Museum afgestane lokaliteiten. In de zaal boven de Regentenkamer zijn thans de verschillende voorwerpen geborgen, die hetzij niet geschikt zijn om te worden tentoongesteld, hetzij voor het oogenblik nog weinig of geen belang hebben, doch dat later kunnen krijgen, en dit lokaal is behoorlijk van vitrines voorzien om verder voor dat doel te kunnen worden gebruikt. Aangaande onze voorwerpen die wel ter tentoonstelling bestemd zijn in het Nederlandsch Museum, moet ik tot mijn leedwezen nog vrij wel hetzelfde vermelden als in mijn Verslag van verleden jaar, zij blijven opgeborgen in kisten, en eerst in de allerlaatste weken is eenige voortgang merkbaar in het gereedmaken en schikken van het Museum,
7
hetwelk wij thans mogen vertrouwen dat in den loop van dit jaar geopend zal worden. Het nieuwe lokaal waarover wij thans kunnen beschikken, heeft ons in de gelegenheid gesteld om gevolg te geven aan onze plannen, om daarvan gebruik te maken voor het houden van tijdelijke Tentoonstellingen, of wel die mogelijk te maken voor corporaties evenzeer als wij vervuld van den wensch om de Kunst te bevorderen. Als eerste proefneming wijs ik U op de uitnetnend geslaagde Tentoonstelling, van
10-24 April jl.
gehouden door de Vereeniging » Rembrandt" van teekeningen aan haar behoorende, en van eenige uitgezochte schilderijen uit particuliere verzamelingen. Het belangrijke bezoek daaraan door onze leden gebracht, toonde aan dat wij door deze gelegenheid te verschaffen, in hunnen geest hadden gehandeld, en het felt dat 739 betalende bezoekers zich aanmeldden gedurende de twee weken, dat de Tentoonstelling geopend was, deed ons zien hoezeer zij ook in ruimeren kring belangstelling wekte. Wij vertrouwen
dat deze tentoonstelling door meerdere soortgelijke zal kunnen
worden gevolgd. Evenzoo stelden wij sommige vereenigingen in de gelegenheid om tegen eene kleine vergoeding van onkosten, gebruik te maken van ons vergaderlokaal voor bizondere bijeenkomsten. Zoo was dit het geval met de Commissie voor het Letterkundig Congres, het Tooneelverbond, enz. 1k mag hier tevens mijn dank uitspreken aan ons geacht medelid den Heer JOH. W. STEPHANIK, die in ons lokaal een deel zijner belangrijke muntcollectie tentoon
stelde en wel de verzameling munten die speciaal op Amsterdam hetrekking hebben, zoowel die geslagen in 1578, als die welke in 1672 in de Munt werden vervaardigd. Van deze laatsten was ook door den Heer ADR. BOM gedurende eenigen tijd eene zee'r complete verzameling bij ons gedeponeerd, ter bezichtiging voor de leden ; ook hem betuig ik daarvoor mijn dank. Verschillende geschenken, waarvan de bizonderheden straks door onze Conservatoren zullen worden medegedeeld, toonden aan dat het Genootschap niet werd vergeten, maar zich mag blijven verheugen in de sympathie van velen. 1k wensch daaronder alleen te vermelden het belangrijke legaat aan schilderijen en andere documenten, ons geschonken door Mevrouw M. A. DOMELA NIEUWENHUIS, geb. MEYER. Meer dan eenmaal mocht uw Voorzitter gedurende den loop van het afgeloopen jaar het Genootschap officieel vertegenwoordigen, zoowel op de audientie bij Z. M. den Koning, onzen Hoogen Beschermheer, als ter ontvangst van H. M. onze geeerbiedigde Koningin. Tweemaal mocht ik dit voorrecht hebben, sedert ons laatste Jaarverslag. Bij het gevvone bezoek in het voorgaande jaar bezichtigde H. M. het Rijks Museum en daarin ook met veel belangstelling onze Regentenkamer en ons Burgervertrek, waarvan
8 ik Haar de bizonderheden mocht aantoonen. Tijdens het laatste bezoek der Vorstelijke familie vereerde H. M. ons vergaderlokaal met Hare tegenwoordigheid, ter bezichtiging van de tentoonstelling van Rembrandt. Voor hetzelfde doel mocht ik aldaar het bezoek afwachten van den Groothertog van Saksen Meiningen en van zijne gemalin. Den 3o October heb ik namens ons Genootschap een woord van hartelijke vriendschap en waardeering gesproken tot ons eerelid P. H. WITKAMP, bij gelegenheid van de viering van zijn zeventigsten geboortedag, terwijI ik den 3 Maart in ontvangst mocht nemen de schoone medaille, geslagen ter herinnering aan den geleerden staatsman QUINTINO
SELLA
en welke ons door den Italiaanschen Consul CAVALIERE TRABAUDI
FOSCARINI officieel namens zijn gouvernement werd ter hand gesteld. Wij molten daarin
zien dat ook in het buitenland ons Genootschap niet onbekend is. Wat ons vergaderlokaal betreft, zoo mag ik te dezer plaatse nog eens in herinnering brengen dat de toegang daartoe voor de leden niet alleen open staat op de gewone bijeenkomsten, maar dat daarvoor gelegenheid is dagelijks tot donker, tenzij het lokaal door het Bestuur voor de een of andere bijeenkomst ware afgestaan. Bedriegen wij ons niet, dan meent het Bestuur door deze maatregel aan velen genoegen te doen die een rustig plekje zoeken te midden van dit zoo woelige verkeerspunt. Ziet hier, mijne Heeren, het voornaamste wat in het afgeloopen jaar voorgevallen is. 1k beg- on met er op te wijzen hoe een jaar van overgang achter ons ligt, ik eindig met den • wensch voor den vOortdurenden bloei van ons Genootschap, ook in het nieuwe tijdvak.
1k heb gezegd.
VERSLAG VAN CONSERVATOREN OVER HET
Museum en de Verzamelingen van het Genootschap.
J/. H. Vol vertrouwen uitten Conservatoren van ons Genootschap ten vorigen jare de hoop, het Nederlandsch Museum en daarmede ook de verzameling van het Koninklijk Oudheidkundig Genootschap de eereplaats in het Rijks Museum te zien innemen, die
aan beide collection zoo ruimschoots toekomt. Helaas, die hoop is tot heden onvervuld gebleven, en de toekomst moet veel helderder voor ons worden, zal dit vertrouwen terugkeeren. Conservatoren vreezen, dat de aangekondigde openstelling van het Nederlandsch Museum evenzeer teleurstellingen zal opleveren, als vroeger het ontsluiten der lokalen voor de meesterwerken der Nederlandsche schilderkunst. Zijn het in de schilderijzalen de klatergoud-versierselen, die den nadeeligen invloed uitoefenen, dat zij de heerlijke voortbrengselen van een roemrijk verleden .niet tot hun recht laten komen, voor de Nederlandsche Oud- en Zeldzaamheden ontbreekt tot heden de ruimte om hen waardig tentoon te stellen, terwijl in de decoratieve versiering Nv a a rheid en verdichting met elkander een jammerlijken strijd voeren. Daarbij is het gemis aan ruimte oorzaak, dat nog steeds het grootste gedeelte onzer voorwerpen niet is kunnen ontpakt worden, en het onmogelijk wordt voor alsnog eene goede rangschikking tot stand te brengen. En wat de versiering en indeeling 2
I0
betreft, mogen voor het groote publiek de kleine zalen vele aantrekkelijkheden opleveren, de beoefenaars der Oudheidkunde zullen bij studien, onderzoek en vergelijking zich dikwijls teleurgesteld zien. De aanvulling door pleisterwerk op theatrale wijze, kan niet dan nadeel veroorzaken aan veel schoons, dat daarmede volkomen in strijd is. Een lichtpunt bij zooveel teleurstelling is dat bij het inrichten der voor ons geopende lokalen wij bij den Hoofddirecteur den Heer
FR. D. 0. OBREEN en den
Directeur van het Nederlandsch Museum den Heer D. VAN DER KELLEN, steeds groote bereidwilligheid vonden om tot een goed einde mede te werken. Zoo bij de lokalen, waarover wij reeds ten vorigen jare konden beschikken, nog niet voldaan is aan de eischen, die wij ons gesteld hebben, ligt de oorzaak daarvan aan de beperkte middelen van het Genootschap. Zoodra het uitpakken ons toelaat eene behoorlijke rangschikking tot stand te brengen, zullen wij tot opluistering van onze vergaderzaal in het Muntgebouw enkele belangrijke voorwerpen tot dit Joel beschikbaar houden, b.v. een aantal oude tegels, fraaier dan die welke in onzen schoorsteen zijn aangebracht, en oud glaswerk van grooter waarde dan de geimiteerde vensterruiten. Verder hopen we in onze vergaderzaal te plaatsen de verzameling bordjes en schaaltjes met gezichten binnen Amsterdam in zwarte kunst, ons in bruikleen aftestaan door den Heer M. LEEMBRUGGEN en een beeldje van een Luthersch weesmeisje in oud kostuum, ons geschonken door den Heer JEREMIAS GEBHARD. De volledige lijst der verschillende geschenken vindt zijne plaats in de Bijlage aan dit Verslag toegevoegd. Conservatoren van het Kon. Oudheidk. Genootschap, C. SCHOFFER. Mr. A. M. PAREAU.
NAAMELTST. .. ,,, - , , ,, .•. . - w■■-■•• . . .• .... . • -. . . . . . . •-• . . _,. . . . ■ •■... . • . . . . • •. . . - . . . . ' . . -.• •.. / •. . . ,■- • • . .., - .. - , . . • . . •••
OPRICHTERS. Z. M. DE KONING. Z. K. H. DE PRINS VAN ORANJE. Z. K. H. PRINS HENDRIK DER NEDERLANDEN. Z. K. H. PRINS FREDERIK DER NEDERLANDEN. C. Becker
.
Francfort
.
L. M. Beels van Heemstede (Oven.)
L. I ingeman J. D. Lodeesen (Over/.)
Abcoude. Amsterdam.
C. F. Lurasco
>>
>:
D. D. Biichler (Over/.)
»
Dr. S. I. Mulder Fred. Muller
»
>>
A. J. de Bull (Bedankt) M. Calisch (Over/.) .. •
>>
N. Pieneman
>>
»
H. Binger.
Amsterdam. >>
D. Henr. de Castro Mz. ;› P. L. Dubourcq (Oven.) » C. P. van Eeghen . . . Mr. A. J. Enschede . . . D. Franken Dz P. F. Greive ( Ovenk) .
Hk. Salm (Oven.) . . Prof. Dr. J. G. de Hoop
Amsterdam.
Scheffer. • • . • • • Dr. P. Scheltema (Oven.)
Vesinet. Amsterdam.
H. J. Scholten . H. J. Schuymer Hzn.
1,
W. J. Hofdijk H. G. Jansen (Bedankt) J. W. Kaiser. . . . . .
»
J. H. Leliman (Bedankt) Mr. J. van Lennep (Over/.)
Rotterdam.
Haarlem.
Mr. J. R. Corver Hooft.
H. F. C. ten Kate . . (Bedankt) Mari ten Kate » D. van der Kellen Jr. . J. W. Kerkhoven (Over/.) Mr. H. J. Koenen » G. D. Kane
Ch. Rochussen
>>
» Haarlem. Amsterdam.
(Oven.) » J. G. Schwartze Jhr. Dr. J. P. Six. .
Wassenaar.
E. B. Swalue (Oven/.). .
's Gravenliage.
Jhr. Mr. P. J. Teding van Berkhout (Bedankt) .
» Amsterdam. 7,
Prof. Dr. J. A. Alberdingk Thijm Dr. D. J. Veegens (Over/.) >> W. J. de Voogt » J. de Vos Jzn. A. Willet Mr. F. de Wildt (Over/ )
2*
12
BESTITITR, VAN MEI 1887 TOT MEI
1888.
D. C. Meijer Jr., Penningmeester. C. Schoffer, i Conservatoren. Mr. A. M. Pareau,
P. van Eeghen, President. Jhr. Dr. J. P. Six, Vice-President. R. W. P. de Vries, Secretarissen. A. W. Weissman,
EERELEDEN VAN HET BESTIMR. J. Taanman. Mr. Herman J. van Lennep. Dr. P. J. H. Cuypers.
D. Franken Dz. I. Gosschalk. J. W. Kaiser. D. van der Kellen Jr.
Commissie voor het Museumfonds. C. P. van Eeghen. Gerard A. Heineken.
P. van Eeghen, President. Jhr. Dr. J. P. Six.
Commissie van toezicht tot instandhouding van gebouwen en voorwerpen, die belangrijk zijn voor de kennis van het levee van het voorgeslacht. P. H. Witkamp.
G. van Arkel. A. W. Weissman.
Commissie voor de Bibliotheek. Joh. W. Stephanik.
R. W. P. de Vries. E. W. Moes.
i
Commissie voor den Atlas van Amsterdam. Joh. H. Lugt Pz. J. L. Willem Seyffardt.
Mr. J. E. van Someren Brand. s
13
Commissie voor den Atlas van. afbeeldingen betreffende Zeden en Gewoonten. D. Franken Dz.
Mr. A. M. Pareau.
A. Th. Hartkamp.
J. Ph. van der Kellen Dz.
Commissie voor de uitgave en ondersteuning van periodieke en andere werken. R. W. P. de Vries.
Mr. N. de Roever. F. Adama van Scheltema.
EERELEDEN, Mr. C. Fock, Commissaris des Konings in de Provincie Zuid-Holland,' s Gravenhage. Mr. G. van Tienhoven, Burg-emeester van
Mr. L. A. J. W. Baron Sloet van de
Amsterdam. D. Franken Dz.
Dr. C. Leemans, Directeur van 's Rif ks Museum van Oudheden Leiden. Dr. H. C. Rogge, Bibliotkecaris der Old-
Vesinet.
D, van der Kellen Jr., Directeur van het Nederlandsch Museum van Geschiedenis en Kunst
Amsterdam J. F. G. Meijer, Directeur van het Kon. Penningkabinet
.
's Gravenhage
.
Jhr. Mr. Victor de Stuers, Referendaris van Kunsten en Wetenschappen, Ministerie van Binnenlandsche Zaken . 's Gravenhage.
Beele,
Oud Gouverneur- Generaal van
Ned.-Indic 4rnhem.
versiteit C. Becker J. W. Kaiser,
Amsterdam. . . . . Francfort aid Al. Wassenaar.
P. H. Witkamp
Amsterdam.
Gerard A. Heineken. . .
>>
Directeuren van Teijlers-Stichting Haarlem. A. Crabee Brussel. Eug. M. 0. Dog-nee A. W. Franks
Luik. Londen.
BONATEITRS. Jul. J. Boas Berg W. J. Hofdijk
Amsterdam. »
Jhr. W. van Loon . . . . Amsterdam.
1
4
GEWONE LEDtli. Amsterdam.
G. van Arkel Prof. A. Allebe F. A. Ankersmit . . . Jac. Ankersmit Mr. E. J. Asser . . . . Jhr. Mr. C. H. Backer. . Jhr. Mr. J. F. Backer . . J. Backer Jr H. H. Beels D. C. Berg Dr. A. W. C. Berns . • • H. J. Biederlack A. J. C. J. S. Bergsma . A. J. Blaauw M. H. Boas G. A. Bodenheim A. Bolte Adr. Born Bern. J. M. de Bont . . . J. M. van Bosse G. Brandt. Jhr. Th. L. Brantsen. . . Abr. Bredius J. J. M. Brouwer Ancher Mr. P. A. Brugmans. • • • P. A. Bundten J. M. Cantor • A. Caramelli . . G. S. de Clercq P. de Clercq P. A. P. J. P. Colombon V. van Coppenaal W. J. van Coppenaal . P. H. Craandijk .
» » » » » » » >, » » » » » > » » » » » » » » » » ›)
» » » * »
W. P. van Wickevoort Crommelin . . . . . . . . Amsterdam. » •••• . C. L. Dake. . » Alex. Daniels. . . ••• » A. Dubourcq » A. W. van Eeghen . . . » J. H. van Eeghen » Mr. Jos. van Eik Jz. » G. Eltzbacher. . .. » Jul Eltzbacher . » E. W. B. van Erven Dorens , G. Fikkert Jr. . . . . . . . » S A. de Flines » J. G. Frederiks » P. J. Frederiks » E. Fuld » Max Fuld » J. F. Gebhard Jr. » C. M. van Gogh F. Th. Gorlitz » J. G. de Groot Jamin Jr. . » A. J. van Beek Helledoren » Haages » Mr. J. N. van Hall . . » A. Th. Hartkamp . . . » B. Heldring » Tj. van Holkema ,> J. W. Holman » A. Holtzman ..... » Jhr. M. W. H. Hooft . » Jhr. W. Hora Siccama. >1 Bart van Hove » G. J. Hulscher » M. J. Hulscher
I5 Amsterdam.
M. H. Insinger G. J. Jansen Dr. D. J. Jelgersma .
.
Mr. D. Josephus Jitta • • • S. W. Josephus Jitta .. . Mr. D. B. le Jolle . . . . . J. Ph. van der Kellen . . .
J. Ph. van der Kellen Dz. B. H. Klonne. . . . . . . Mr. NV. P. Sautijn Kluit. J. J. Kluppel Prof. Dr. D. J. Korteweg F. G. Kramp J. R. de Kruijff Rud. J. Kijzer P. F. Laarman Mr. E. J. Everwijn Lange J. A. Langerhuizen Mr. Henrick S. van Lennep G. A. Roeters van Lennep P. van Limmik J. van Looij H. Luden Joh. H. Lugt Pz.
.••
J. H. Maschhaupt Dr. J. de la Mar T. ter Meulen F. Mohr Mr. S. J. I. A. Mulder .
Ed. de Neufville J. H. Tutein Nolthenius . P. W. Noorweegen Fr. D. 0. Obreen Mr. L. J. G. van Ogtrop Mr. H. Oijens J. E. Oijens
A. D. de Marez Oijens . . H. J. de Marez Oijens. . .
Amsterdam. 2.
W. E. van Pappelendam .
» » ›> » » >> » ;) » » » » » D ›) » D » >> » » >> >> >> >>
J. Petersen Prof. Dr. A. Pierson . . . Mr. N. G. Pierson J. R. H. Neervoort v. d. Poll Prof. Mr. H. P. G. Quack Fred. C. Quien H. J. Rahusen C. W. J. Ramann Paul vom Rath R. vom Rath ... ••• Mr. F. J. M. A. Reekers . Mr. R. van Rees A. Rehbock J. M. A. Rieke J. G. L. Rieke F. H. Rochussen Mr. W. Baron Roell . . Mr. N. de Roever Az. T. C. M. H. van Rijckevorsel W E. Rijnbende G. B. Salm K. H. Schadd F. Adama van Scheltema J. N. Scheltema P. Scheltema Beduin . . C. J. J. Schmitz F. J. W. H. Schmitz T. Scholten J. de Jong Schouwenburg B. N. J. J. Schrant J. L. Willem Seyffardt. . Dr. C. Sepp R. Sequiera Jr.
» »
» >> » » » »
•▪
16 Mr. J. A. Sillem J. G. Sillem
Amsterdam »
.
Th. Borret.
Bergen.
J. W. Brouwers
Bovenkerk.
Mr. J. E. van Someren Brand A. M. A. Smits. • • .
>>
A. P. Hendriks
>>
Mr. S. van Gijn
Doetinchem. Dordrecht.
Wilm Steelink
»
Jhr. P. H. Six
's Graveland.
R. C. Robide van der Aa
's Gravenhage. » >>
J. F. M. Sterck . P. I,. Tak H. J. Teixeira de Mattos J. D. Thie G. A. Baron Tindal . . H. Valkenburg
>> >>
Mr. C. Bake Mr. J. E. Banck
»
Z.Exc. J. G. van den Bergh
»
J. W. Pieneman Boelen. .
» »
>>
Mr. S. J. Hingst
>>
Ph. J. Koelman.
»
)
Mr. J. C. de Marez Oyens
>>
) ) ,
Jhr. Mr. Th. H. F. van
>
Jhr. Mr. F. van Schuilen-
Mr. D. Visser van Hazerswoude Mr. W. van der Vliet . Jers. de Vries Mr. L. de Vries Feijens J. D. Waller. ...
Riemsdijk .
>>
J. B. Rietstap
»
A. H. Walter . . .
>>
Mr. W. S. J. van Water-
)
schoot van der Gracht.
>>
L. A. Weissenbruch Lz. .
>>
A. des Tombe
F. H. Wente
>>
A. C. Wertheim
>>
Dr. G. P. Westerman .
)
Mr. F. A. H. von Weckherlin Mr. H. 0 Feith Groningen, J. Bakker Kz. . . Haarlem.
J. B. Westerwoudt . . . .
) )
F. A. van West
) L. C. Dudok de Wit ) John. Wurf Bain H. J. Koenen . . . . . . . Nieuwer-Amstel. >> P. H. Smithuijsen. C. P. van Eeghen Jr. • • Aardenburg. • • Alkmaar. C. W. Bruinvis. . Dr. W. F. N. van Rootselaar Amersfoort. Mr. F. G. Canneman. . Arnhem. ) Mr. Alex. Ver Heull. .
>,,
burch A. C. Baron Snouckaert
>>
van Schauburg
E. von Saher M. Leenibruggen . . . Mr. A. Looxma Ypey .
Dr. W. N. du Rieu . .
J. Jarman S. W. M. Rijnbende. . A. N. J. Fabius H. A. van Trigt . • . J. J. Graaf C. J. van Eeghen ,
» )
» Lisse. Leeuwarden. Leiden. Maarsen. >> Naarden. Nijmegen. Ouder kerk.
. . Putten. J. W. Wurf Bain Rheden. P. H. A. Martini Buys. Rotterdam.
1
E. W. Moes Mr. J. F. B. Baert . . . Jhr. J. J. de Geer van Oudegein . Mr. C. G. C. van Hengst G. W. van Heukelum . . Jhr. Mr. J. E. Huydecoper. Mr. S. Muller Fz. . . . A. J. Nijland . . . . .
Rotterdam. Utrecht.
7
Mr. H. Royaards van Scherpenzeel Mr. W. J. Royaards van den Ham A. Teepe Mr. H. A. Groote F. Baron van Tuyl van Serooskerken Mr. C. B. Labouchere . Bar. Gericke van Herwijnen
Utre-cht.
» Velzen. ,) Zeist. Brussel.
Lijst van Genootschappen en Maatschappijen WAARMEDE HET
KONINKLIJK OUDHEIDKUNDIG GENOOTSCHAPI DOOR HET ONTVANGEN VAN VERSLAGEN EN WERKEN, GEREGELD IN BETREKKING STAAT. Ministerie van Binnenlandsche Zaken. Universiteits-Bibliotheek te Amsterdam. Gemeentebestuur van Alkmaar. z Leiden. 7 Nijmegen. Utrecht. Maatschappij der Nederlandsche Letterkunde te Leiden. Zeeuwsch Genootschap der Wetenschappen te Mida'elburg. Provinciaal Genootschap van Kunsten en Wetenschappen in Noord-Brabant. Friesch Genootschap van Geschied-, Oudheid- en Taalkunde te Leeuwarden. Museum van Oudheden in Drenthe. te Groningen. Provinciaal Utrechtsch Genootschap van Kunsten en Wetenschappen te Utrecht. Overijsselsche Vereeniging van Openbare Welvaart te Zzuolle. Historisch Genootschap te Utrecht. Koninklijke Bibliotheek te 's Hage. Vereeniging voor Geschiedenis en Kunst te _Rotterdam. Leeskabinet te Rotterdam. Dordrechtsch Museum. Vereeniging Architectura et Amicitia te Amsterdam. Maatschappij Arti et Amicitix te v. d. Werkenden Stand te Verein von Alterthumsfreunden im Rheinlande, Bonn. Historische Gesellschaft in Bremen, Bremen.
Verein fiir Hamburgische Geschichte, Hamburg. Alterthumskunde in Thiiringen, Jena. z Ltibeckische Geschichte und Alterthumskunde, Lubeck. Museum-Verein fur das Fiirstenthum Ltineburg, Luneburg-. MUnchener Alterthums-Verein, Miinchen. Verein fiir Geschichte und Alterthumskunde in Westfalen, /Minster. Germanisches Museum, Nurnberg. Commission Archeologique, St. Petersbourg.
t
tANWINSTEN VAN HET plUSEUM.
Mei 1886 tot Mei 1887.
Schilderij op dock, voorstellende den Dam te Amsterdam in de 17e eeuw. Gemerkt J. STEEN.
Mevr. Wed. Prof. Donzela Wieuwenhuis—Meyer. Schilderij voorstellende een Landschap met Roovers, door ESAIAS VAN DE VELDE. 1616. Schilderij Vrouwenportret, door F. VAN DER MIJN. 1 748. Schilderij Vrouwenportret van Glandina van Royen, Echtgenoot van P. Teding van Berkhout; door F. VAN DER MIJN. 1737. Wapenen van Namen van de Edele Heeren Commissarissen van de vaart op den Rhijn, sedert de oprichting in den jare 179o. Teekening door J. VERSTEGEN. Plattegrond van het krankzinnigenhuis te Amsterdam, 1791, met de wapens der Regenten. Teekening door J. VERSTEGEN. Wijkkaart van de Schutterswijk 23 in 1777. Teekening. Zilveren medaille op de Opening van het Gymnasium te Amsterdam. Dec. 1885. W. J. JIofdi,ik. Klein model van de Orde van den Eikenkroon, gedragen door Nicolaas Pieneman. Mein. Zilveren Horlogie, 21 April 1822 bij het I5ojarig jubilie van het Walen-Weeshuis vereerd aan
Dr. J. J. F. La Cave. Re; eerie van Italie. Zilveren Penning op het Huwelijk van Prins Willem III. 1677. L. R. van andick te Haarlem. Koperen Legpenning op Aartshertog Matthias van Oostenrijk. 1578. Idenz. Modelbeeldje van een Luthersch Weesmeisje. f Gebhard. Eikenhouten met ebbenhout ingeiegd kastje. 17e eeuw. A. Willet. Bronzen medaille ter eere van Quintino Sella (geb. 1824, overl. 1884).
►
.
IN BRUIKLEEN.
Een mahoniehouten kast, waarin eene verzameling bordjes en schaaltjes en maniere noire beschilderd met stadsgezichten in Amsterdam. M. Leembru,,,gen.
3*
20
j3IBLIOTHEEK
Verslagen omtrent de Rijksverzamelingen van geschiedenis en kunst in 1884. Afinisterie van Binnenlandsehe Zaken.
Verslagen en Levensberichten van de Maatschappij de Nederl. Letterkunde te Leiden. 1886. 2 din. Slotaflevering van den Catalogus der Bibliotheek. 1887. Archief van het Zeeuwsch Genootschap van Wetenschappen VI.
Maatsch. d. Nederl. Letterk. Zeeuwsch Genootschap.
2.
Verslag van het Prov. Genootschap voor Wetenschappen in Noord-Brabant. 1884/85.
Prov. Gen. v. Wetensch. in Noord-Brabant.
De Vrije Fries. IV e deel, afl. 3.
.Friesch Genootschap.
jaarverslag 1885 /86.
Idem.
F. A. Romein, Naamlijst der Predikanten in Friesland. re deel 1886.
Idem.
Jaarverslag en aanteekeningen der sectie vergaderingen van het Prov. Utrechtsch Genootschap. Prov. Utrechtsch Gen. d. Wetensch. 1886. Verslag van Dordrechts Museum. 1885 / 86.
Commissie v. h. Museum.
Catalogus van de Bibliotheek der Vereen. Doopsgez. Gemeente te Amsterdam. 1885. 1 e deel. Vereen. Doopsgez. Gemeente.
Inventaris der Archiefstukken berustende bij de Doopsgez. Gemeente te Amsterdam. Amst. ldem. 1883/84. 2 dln. Verslag van het Museum van Oudheden in Drenthe. 1885. Verslag van het Oudheidk. Museum te Groningen. 1885. Verslag van het Stedelijk Museum te Leiden. 1885.
Commissie v. h. Museum. Commissie van het Museum. Gemeentebestuur te Leiden.
Verslag van de Verzameling Gedenkstukken voor Geschiedenis en Kunst te Nijmegen. 1885. Commissie van het Museum.
Verslag van het West-Friesch Museum. 1885. Verslag van de Vereeniging Architectura et Amicitia. 1886. Verslag van de Maatschappij voor den Werkenden Stand. 1886 . Anzeiger fiir Germanische Geschichte. 1886. I. 1 —3.
Gemeente Hoorn. Vereeniging A. et A. Maatsch. v. d. Werk. Stand. Germanische Museum.
21
Germanische Museum.
Mittheilungen fur Germanische Geschichte. 1886. I. 1-3.
Katalog der in Germ. Museum befindlichen Kartenspiele und Spielkarten. 1886. Zeitschrift des Vereins far Li beckische Geschichte. 1886. V. 1.
Idem.
Verein f. Liibeckische Geschichte. Idem.
Mittheilungen. II. 6, 7.
Verein f. Hansische Geschichte.
Hansische Geschichtsblatter. 1885.
Jahrbuch des Vereins fur Alterthumsfreunde im Rheinlande. 1884-1886. Heft 78-81. Verein f. Altherthumsfr. im _Rheinlande.
Zeitschrift des Miinchener Alterthums-Verein. 1885.
Miinchener Alterthunzs-Verein.
De onthulling van het Sarphatimonument, 15 Juli 1886.
A. Fink, Regensburg in seiner Vorzeit und Gegenwart. 1886.
P. H. Witkalizp. C. SchUffer.
.j. Horner, Katalog des Mozart-Museums zu Salzburg. 1882.
Idem.
De Opmerker. 1886.
Idem.
Gemeenteblad van Amsterdam. 1886.
Idem.
Ann. Rhisenuo Vecchio, Clericus deperrucatus. Amsterdam. 1725.
D. Franken Dz.
Aelian, Tactics or art of embattaining an army. Londen. 1616. Met 5o Platen.
Z. C. von Uffenbacli, Merkwiirdige Reisen durch Niedersachsen, Holland und England. 1753. 3 dln. G. Tysens, Haarlemmer Duinzang, ter eere van deszelfs vermakelijke Land- en Watergezichten van Sandvoort of tot Haerlem. Met 12 Platen, door C. _ j. Visscher. Amsterdam. 1728. K. van Alkemade en P. van der Schelling-, Behandeling van 't Kampregt. Rotterdam. 1740.
J. F. Lindenborgh, Nieuwe verligter over het maken van waterverwen. Amsterdam. 1753. F. Adaina van Scheltema,
De buitenlandsche boekhandel op de Tentoonstelling te Antwerpen.
Amsterdam. 1885.
J. H. Swildens, Vaderlandsch A B-boek voor de Nederlandsche jeugd. Amsterdam. 1781. Th. Renatus de l'Es_pine, Hulse' en pracht der jonck-vrouwen. Brussel. 1608. H. van Wijn, Verhandeling over de bellen. 1767. 4°.
De vermakelijke Leidsche buitensingels. Leiden. 1734.
J. Scharp, Verhandeling over de beffen en halskragen, inzonderheid der kerkelijken. Rott. 1806. Aug. Schoy, Hans Vredeman de Vries. Brux. 1876.
Hollands Lustpark of het Huis Honslaardijk. Amsterdam. Carel Allard. S. Muller Fz.,
Catalogus der Openbare Verzamelingen te Utrecht. Utrecht 1878. 4 dln.
22
De vereenigde Poezy, Schilderkunst en Muzijk in maatzang ter eere van het Genootschap der Teekenkunst, onder de zinspreuk : »De Vriena'sehap vereenigt de kunsten." Amsterdam 1764. D. Franken Dz.
Catalogus van het Museum van het Friesch Genootschap te Leeuwarden. 1881. Catalogus der Oud- en Zeldzaamheden te Middelburg door G. N. de StoNelaer.
1876.
Catalogus van het Museum te Gouda. 1885. Rapport van de Nederl. Regeering over de Nationale Gedenkteekenen in Oostenrijk Hongarije, door A. I. P. Constant Rebecque. 1879. Regel aan de vijf orders der Architecture ghestelt by Mr. Jacob Barozzio van Vz:c -nolo. 1646. — Scrinwerckers Winckel door Car. de Pas. 1642. In een folio band.
Amst.
Brieven van R. M. van Goens, en onuitgegeven stukken hem betreffende. IIe deel. Utrecht. 1886. Memorien van Mr. Diderik van Bleyswijk 1734-1775. Uitgegeven door Th. Jorissen. Utr. 1887. Brieven en onuitgegeven stukken van Jhr. Arend van Dory. de van der Schueren. le deel. Utrecht. 1887.
Uitgegeven door J. B. J. N. Ridder
Bijdragen en mededeelingen van het Historisch Genootschap in Utrecht. ioe deel. Utrecht. 1887. Jahrbuch d. Gesellschaft ftir bildende kunst zu Emden. 1886. VII. 1.
0
jh Dr. J. P. Six.
Nederlandsche Geschiedzangen, uitgegeven door J. van Vloten. Amsterdam 1864.
2
dln.
P. A. P. J. T. Colombon. H. Soeteboom, Zaanlandsche Oudheden. Amst. 1702.
2
dln.
L. R. van Sana'ick.
Mem. Het ontroerd Nederland. Amst. 1674. 4 °. Le cours des tems ou tableau de l'histoire universelle depuis Pantiquite jusqu'a nos jours, d'apres Gerard A. Heineken. la Carte Chronologique de Fr. Strass. 1809. E. Fournier, L'esprit dans l'histoire. Recherches et Curiosites sur les mots historiques. Paris.
1857. K. F. Becker,
Algemeene Geschiedenis. 2e herz. dr. Haarlem. 1851-57. Io dln.
Algemeene Mythologie of Goden- en Fabelleer van alle volkeren der aarde. Amst. 1850-55. 2 dln.
M. S. Polak,
Oude Aardrijkskunde, of Schets van den alouden staat van de bekende volken der Oude Geschiedenis. 2e dr. Gron. 1824. A. Forbiger, Handbuch der alten Geographie. Leipz. 1842-48. 3 dln. met 9 kaarten.
H. J. Nassau,
De zeven wonderen der wereld. Amst. 1855. A. W. Grube, Charakterbilder aus der Geschichte and Sage. Leipz. 1854. 3 Th. Ameillion,
Histoire du Commerce et de la Navigation des Egyptiens sous le regne des Ptolemees.
Paris. 1766.
23
L. Schmitz,
Geschiedenis van Griekenland (tot 146 v. C.) Amst. 1853.
Gerard A. Heineken.
E. F. Bojesen, Handboek der Grieksche Antiquiteiten, naar het Hoogd. door H. C. Michaelis.
Haarl. 1849. — Handboek der Romeinsche Antiquiteiten, bewerkt door H. C. Michaelis. Haarl. 1846. 2 dln. in een band. J. C. Spikier en J. Heemskerk Az. Letterkunde der Grieken en R omeinen. Amst. 1843.
Fr. .Fiedler, Geschichte der Romer, ihrer Herrschaft und Kultur. Leipz. 1836. f. G. Keil,
Das alte Rom. Sitte und Gebrauche der alten Romer. Naumburg. 1846.
Geschiedenis van het Protestantismus in Frankrijk, van de vroegste tijden tot de herroeping van het edict van Nantes. Amst. 1853. 2 dln. Geschiedenis der Pausen. Amst. 1854. 4 dln. Anecdotes du regne de Louis XVI. Paris. 1791. 6 dln. Tafereel der Omwentelingen in Europa, naar het Fransch door A. J. Lastdrager. 's Gray. 1823.
C. W. Koch,
W. Gordon, The history of the rise, progress, and establishment of the independence of the United States of America. New-York. 1789. 3 dln. Pauls brieven in 1815, van de velden van Waterloo en Quatre-Bras tot Parijs, geschreven aan zijne vrienden. Uit het Engelsch vert. door N. Messchaert. Dordrecht. 1817. Le dernier des Napoleons. 2me edit. Paris. Lacroix. 1872.
Tableaux genealogiques et chronologiques des Souverains Russes et Turcs. Utrecht. 1855. met portret van Alexander II.
L. G. Visscher,
N. G. Pierson, Grondbeginselen der Staathuishoudkunde. Haarlem. 1875.
L. Ph. L. van den Bergh,
2
din.
Nederlandsche Volksoverleveringen en Godenleer. Utrecht. 1836.
Nederlandsche Historien. Met aanteekeningen en ophelderingen van M. Siegenbeek, A. Simons en J. P. van Cappelle. Amsterdam. 182o-23. 8 dln. met platen.
P. C. Hooft,
en C.T. Engelberts Gerrits, Schoonheden en merkwaardige tafereelen uit de Nederlandsche Geschiedenis. Amsterdam. 1825-29. 8 din. met platen.
P. G. Witsen Gevsbeek
Engelberts Gerrits, 2
Gedenkstuk van Ne'erlands heldendaden ter zee. Amsterdam. 1831.
dln. met platen.
Flikken op de Ruyters standbeeld. Beschouwingen over Neerlands zeewezen. Amsterdam. 1858.
E. R. Sijpkens,
Verklaring der afbeeldingen, voorkomende op de Tydkaart van de Geschiedenis des Vaderlands, door Mr. J. van Lennep. Haarlem. z. j.
24
Geschiedenis des Vaderlands in schetsen en afbeeidingen. Amsterdam. Binger. 1855, met platen. Gerard A. Heineken.
J. van Lennel,
Het Staatswezen in de veertiende eeuw, historisch ontwikkeld. Amst. 1859.
H. P. G. Quack,
G. van Loon, Beschrijving der aloude Regeeringswijze van Holland. Leiden. 1744-5o. 5 dln. —
Het Graafschap Holland, Leen des Duitschen Rijks. Leiden. 1748. — F. van Mieris. Verhandeling over de Leenroerigheid van het Graafschap Holland. Met aanmerkingen op het werk van G. van Loon. Leiden. 1748. Verhandeling over den invloed, welken Christiaan II, Koning van Denemarken, Noorwegen en Zweden, op de geschiedenis van ons Vaderland gehad heeft. 4° . T. van Brag ht, Het bloedig tooneel of Martelaars-Spiegel der Doopsgesinde of Weerelooze Christe-
nen. 2e druk. Amsterdam 1685.
2
din. met platen van Jan Luyken, in een band. folio.
E. B. Swalue, Justin us van Nassau, Amsterdam. 1858. Met
2
platen.
J. J. van der Horst, Het huwelijk van Willem van Oranje met Anna van Saxen, historisch-kri-
tisch onderzocht. Amsterdam. 1851.
.1 Nomsz, Willem de Eerste, of de grondlegging der Nederlandsche vrijheid, in vier en twintig zangen. Amst. '779. Met platen. P. Bor, Den oorspronck, begin ende aenvanck der Nederlandtscher Oorlogen, geduyrende de
Regeringe vande Hertoginne van Parma, de Hertoghe van Alba, ende eensdeels vanden Groot Commandeur . . . . in Liedekens vervaet. Tot Leyden. By Govert Basson. 1612. 4°. E. B. &value, De daden der Zeeuwen gedurende den opstand tegen Spanje. Amst. 1846. I. da Costa, Het karakter van stadhouder Prins Maurits van Nassau. Rott. 1824. Met eigenhan-
dige opdracht aan Vrouwe K. W. Bilderdijk. — De rechtspleging van 's lands Advocaat Johan van Oldenbarneveld. Rott. t 825. Broeders Gevangenisse. Dagboek van Willem de Groot, opgehelderd door H. Vollenhoven. 's-Gray. 1842. Met facsimile's. P. Simons, Johan de Witt en zijn tijd. Amst. 1832-42. 3 din. Onno Zwier van Herren, Lykreeden over wylen Syne Hoogheid Willem de Vierde, Prince van
Oranje en Nassau. Amst. 1832. J.
le Francq van Berkhey, De Zeetriumph der Bataafsche Vrijheid, op Doggersbank (1781).
Amst. 1782.
2
dln. Met platen.
De Emigrant to Hoboken. Eerste vertoog ; behelzende : Kees en Klaartje, of de vrouw is de baas, kluchtspel zonder bedoeling. Antw. J. Strembach. 1788. — Schuitpraatje, gehouden in de Nachtschuit varende van Amsterdam op Utrecht, over de Nieuwe Evangelische Gezangen. 4e dr. Alkm. Koster, Amst. Born. z. j.
25 A. F. E. Jacobi, Verward Nederland of Geschiedenissen der Vereenigde Nederlanden. (1780— Gerard A. Heineken. 1787). Arnst. 1792. 2 dln.
A. R. Falck, Brieven (1795-1843), uitgeg. d. O. W. Hora Siccama. 's-Gray. 1857. Geschiedkundige gedenkstukken en aanmerkingen over het bestuur van Holland door Lodewijk Bonaparte, u. h. Eng. Amst. 182o. 3 dln. Met portret.
C. M. Smula'ers, Geschiedenis en verklaring van het Tractaat van 17 Maart 1824, to Londen gesloten tusschen Nederland en Groot-Brittannie. Utr. 1856.
II. Zeeman, Leven, krijgsbedrijven en regeering van Z. M. Willem II, K oning der Nederlanden. Amst. 1849. Met portret en facsimile. D.
G. Muller, Levensbijzonderheden van Constantijn Johan Wolterbeek, Vice-Admiraal. Amst. 1846. Met portret.
H. A. van Karnebeek,
Levensschets van de Vice-Admiraal A. \V. de Man. Met portret en fac-
simile. 's-Gran. 1861, F. H. van Notten, De Eerste Kamer in het Licht der geschiedenis. Dl. I: Engeland en Frankrijk. Amst. 1866. De Luxemburgsche Coup d'etat. Deventer. 1857. John. Grain, Gedenkschrift van de feesten in Mei 1874, 25-jarig jubile van Z. M. Koning Willem III. Met platen, Arnhem. 1874. Verslagen omtrent den derden tocht van de Willem Barents naar de Ijszee, in 1880. Met eene kaart en platen. Haarlem. 1881.
Het Nederlandsch Rijks-Archief. Verzarneling van onuitgegeven oorkonden en bescheiden voor de Geschiedenis des Vaderlands, uitgegeven door R. C. Bakhuizen van den Brink, L. Ph. C. van den Bergh en J. K. J. de Jonge. dl. I. 's Gravenhage. 1857. Handvesten ende Privilegien der Graven van Hollandt, rnitsgaders Autentycke stucken . . . . son in Kerckelijcke als Polityke Saken. 's Gravenhage. J. Tongerloo • 1663. J. B. _Rietstap, Handboek der Wapenkunde. Gouda. 1857, met 5 platen. Almanach de Gotha. 181o. 1852-57.
7 dln.
W. J. Baron di Ablaing van Giessenburg, De Duitsche orde. 's Gravenhage. 1857.
C. J. Sickesz, De Schutterijen in Nederland. Academisch Proefschrift. Utrecht. 1864. Bizot,
Medalische Historie der Republijk van Holland. Amsterdam. 169o. Met afbeeldingen. 4°.
w. J. de Voogt, Geschiedenis van het Muntwezen der Vereenigde Nederlanden, 1576-1813. dl. I. Provincie Gelderland. Amsterdam. 1874. Met 19 platen. 4 °.
4
26 Verhandeling over de bij Domburg gevonden Romeinsche, Frankische, Brittannische, Noordsche en andere Munten. Middelb. 1808, met 5 platen.
C. A. Rethaan Macare,
Gerard A. Heineken. W. H. Cost fordens, hamper-stempels. Bijdrage tot de hamper munt. Deventer. 1857, met 2 pl.
De Nederlandsche Ridderorden. Velp. 1853, met afbeeldingen. A. de Ruijter de Wildt,
Jets over de afschaffing der tienden. Acad. Proefschrift. Amst. 1867.
Antiquiteiten. Een oudheidkundig tijdschrift, bezorgd door N. Westendorp en C. J. C. Reuvens. Groningen. Oomkens. 1819 — 26, dl. I. II, III. 1. L. J. F. Janssen, Oudheidkundige Mededeelingen. Leiden. 1842, 43.
2
stn., met 4 gekl. platen.
, Hilversumsche Oudheden. Eene bijdrage tot de ontwikkelingsgeschiedenis der vroegste Europeesche volken. Arnhem. 1856, met 1 o platen. J. ter Gouzei, De Volksvermaken. Haarlem. 1871, met platen.
Optogt gehouden door de Studenten der Leidsche Hoogeschool, 9 Febr. 1835, voorstellende den Intogt van Ferdinand en Isabella in Grenada, 6 Jan. 1492. Leiden. 1835. Afbeeldingen van den gecostumeerden optocht der Studenten van de Utrechtsche Hoogeschool, voorstellende den Intogt van Hertog Karel den Stoute te Zutfen, 4 Aug. 1473, gehouden den 27 Juni 1876. Utrecht. 1876.
Kabinet van Nederlandsche en Kleefsche Oudheden, oorspronklijk beschreven door M. BrouCrius van Nidek en Is. le Long. Met aanteekeningen van J. H. Reisig. Amsterdam. 1792-1803. 8 dln., met 301 platen.
A. Raa'emaker,
F. Arends, Geschiedenis der Watervloeden aan de kusten der Noordzee, sedert den Cymbri.
schen vloed tot 1830. Uit het Hoogd. Groningen. 1837. Gemeenteblad van Amsterdam 1872-1877. 18 dln. — Verslagen van den Gemeenteraad Verzameling van Verordeningen 1 Jan. 187o — 31 Juli 1878. 4 dln. 1871 1876. 6 dln. —
-
Overzigt der Handelingen van den Gemeenteraad van Amsterdam, door N. S. Calisch. 1871.
1873-77. 6 stn. Naamwijzer en Adresboek der leden van het Bestuur van Amsterdam en van de Gemeente- en Staats-ambtenaren. 1873-1878. 5 dln. Verslag over den toestand van Handel, Scheepvaart en Nijverheid te Amsterdam in 1871.
I.
C. van Leeuwen,
De Amsterdamsche Politie aan den vooravond der hervorming. Amst. 1878.
Beschouwingen over de te verleenen Concessie aan de Amsterdamsche Omnibusmaatschappij, door D. & P. Kievits en P. C. Bruijnings. Amst. 1881.
27
Rechtsgeleerd Advies in de taken van Mr. R. W. Tadama tegen Heyman Salomon Levy en Heyman Moses Levy. Amst. Gartman. 18o 1. Gerard A. Heineken.
B. A. van Houten,
Martin Kali'', In 't hartje der stad. Oud en Nieuw Amsterdam, met platen en plattegrond.
Amsterdam. 1880. Gasp. Onlinelin, Praeludia Botanica ad Publicas Plantarum exoticarum demonstrationes, dicta in
Horto Medico ... his accedunt Plantarum rai iorum & exoticarum, in praeludiis Botanicis recensitarum Icones & Descriptiones. L. B. Fr. Haringh. 1703. Met 48 platen. J. ter Gouw, Net Huis Brederode te Amsterdam. Angst. 1880.
Kronijk : Paleis voor Volksvlijt. 1853-1876, in handschrift. jer. Wenmaeker, Ontwerp tot .het droogmaken der Zuiderzee en een gedeelte Friesche Wadden.
Bruss. 1876. De Middelaar Gods en der Menschen . . . om als Koning over Sion te heerschen in eeuwigheid .. . waarachter een Naamlijst der Gereformeerde Predikanten die sedert de Reformatie den H. Dienst (in Haarlem) hebben waargenomen. Haarl. Joh. Enschede. 1773. I. van Dam den Bowneester,
Beschrijving van den Helder met het Nieuwe Diep en Huisduinen.
Nieuwe Diep. 1847. Overzigt van een debat over het nut van oprichten van Abattoirs te 's-Gravenhage. (1873.) Catalogus van Oudheden en Bijzonderheden betreffende het beleg en ontzet der stad Leyden (1574) welke, bij gelegenheid der viering van het vijfde halve eeuwfeest (1824) op het Raadhuis der stad Leiden (zijn) tentoongesteld. Leiden. Herdingh. A. Pars, De Katten, Voorouders der Batavieren, ofte de twee Katwijken, aan See en aan den
Rijn, met de Huisen te Britten en Sand. Leiden. 1697. Met
2
platen en portret.
G. D. J. Schotel, Dordrecht. Dordr. 1858.
Feestviering bij het honderdjarig bestaan van het Teekengenootschap P i c t u r a te Dordrecht, (I October 1874.) Dordr. 1877, met afbeelding der gedenkpenning. J. Ermerins, Zeeuwsche Oudheden opgehelderd : Beschrijving van Vossemeer en Vrijbergen, met
platen. Middelb. 1784. — Beschrijving van Vere. Middelb. 1790-12. 3 din. — De Heeren van Veere, uit den Huize van Borselen. Middelb, 1786. — Beschrijving van Rommerswale. Middelb. 1788. — Beschrijving van Tholen. Middelb. 1794. De spoorweg Utrecht—Breda. Verslag, uitgebracht door A. C. Broekman. 's Gravenhage. 1875, met een kaart. — Kaart : Spoorwegtrace Utrecht—Vianen—Gorinchem—Breda. Geldersche Volksalmanak 1835, 1837, 184o, 1842, 1845, 1846, 1848, 1849, 1851, 1852, 1854, 1856. H. A. Wijnne, Over de Scheepvaart en Afwateringskanalen in de prov. Groningen. Haarl. 1857.
Overijsselsche Almanak voor oudheid en letteren. 1843. 4*
28
B. Faujas Saint Fond, Natuurlijke historie van den St. Pietersberg, bij Maastricht. Uit het Gerard A. Heineken. Fransch door J. D. Pasteur. Amst. 1802, met 52 platen. G. II. M. Del_prat, Verhandeling over de Broederschap van G. Groote en over den invloed der Fraterhuizen. Arnhem. 1856. W. Moll, Johannes Brugman en het godsdienstig leven onzer vaderen in de vijftiende eeuw. Amsterdam. 1854. 2 din. Necrologus Virorum Ecclesiasticorum qui in missione Batava defuncti cunt (1730-1830.) C. Broere, De terugkeer van Hugo de Groot tot het Katholieke geloof. 's Gravenhage. 1856. De terugkeer van Hugo de Groot tot het Katholieke geloof (naar aanleiding van het Werk van den heer C. Broere.) Anisterdam. 1857. G. D. J. Schotel, Anna Maria van Schurman. 's Gray. 1853. Met portret en facsimile.
J. van Vloten, Passchier de Fijne naar zijn leven en schriften. 's Hertogenb. 1853. Met portret en facsimile. I. Klinkhamer, Losse en quaade Gronden van de Scheur-Kerk, eeniger soo genaamde Collegianten, tot Rhijnsburg, gelegt A°. 1686. Naaktelijk ontdekt, en verbroken. Amsterdam. A. D. Oostzaan. 1686.
I. Koning, Verklaring van het oud letterschrift, in steenplaatdruk, uitgegeven door de Maatschappij Tot nut van 't Algemeen. Leiden. i 818. Met platen. Jac. Visser, Uitvinding der Boekdrukkunst, uit het Lat. van Gerard Meerman, met voorrede en aanteekeningen door H. Gockinga. Amst. 1767. — Naamlijst der Boeken, in de Nederlanden gedrukt voor 't jaar 1 5 oo. (Amst. 1767.) B. Mourik, Naamrol der rechtsgeleerde en historische Schrijvers . . . ten gebruike van Advocaten, Procureurs, Notarissen, enz. Amst. B. Mourik. (1741). D. Klein jr.. De Legende van den Zwanenridder. Volksuitgave. Nijm.-Arnhem. 1883. C. Honigli, Middelnederlandsche Maria-legenden. Overgedr. uit de Gids," 1879, N°. 6. Wonderlijke historic van Thyl Uilenspiegel. Met platen. Deventer. P. de Lange. z. j.
J. van Lennep, Zeemans-woordenboek. Amst. 1856. De nieuwe Overtoomsche Marktschipper, of Durkerdammer Kramer. Met figuren. Amsterdam. G. van der Linden. z. j. De nieuwe Overtoomsche Marktschipper, of Durkerdammer Kramer. Zijnde versiert met veel zoete en aangename Melody en Gezangen. Deventer. J. H. de Lange. z. j. De tweede nieuwe Overtoomsche Marktschipper of Durkerdammer Kramer. Versierd met eigenaardige figuren. Amsterdam. G. van der Linden. z. j.
29
De zingende Zwaan, vervolg op de Overtoomsehe Marktschipper. Amst. G. van der Linden. z. j. Gerard A. Heineken.
Nederlandsche Kunstbode 1879 -- 1881. D. Franken, L'oeuvre de Willem Jacobszoon Delff. Amst. 1872. Fr. Muller,
Beschrijvende Catalogus van 7000 Nederlandsche Portretten. Amst. 1853.
Catalogue : Collection de feu Mr. S. van Walcheren van Wadenoyen. Tableaux modernes. P. I. La Haye. 1875. Catalogus : Kunstverzameling Hodshon. Oude Schilderijen. Amst. 1872. Official Illustrated Catalogue of the International Exhibition of Glass—Pottery. (Lond. 1862.)
1862. Part. XIII : Jewellery-
Over nieuwe grondstoffen voor Papier, met monsters van de proeven, geleverd op de Algemeene Tentoonstelling van Nederlandsche Nijverheid en Kunst, gehouden te Amsterdam, in het Paleis voor Volksvlijt, 1866. Catalogus : Internationale Tentoonstelling van voorwerpen voor de huishouding en het bedrijf van den Handwerksman. 1869. (Amst. 1869.) Exposition internationale d'Economie domestique a Amsterdam 1869. Rapports du Comite central de l'association et des Jurys de l'Exposition. La Haye (1869.) N. W. Posthumus,
De Tentoonstelling en het Congres voor Aardrijkskunde te Parijs, in 1875.
Amst. 1876. Black's Guide through Edinburgh. 10 ed. Edinb. Ch. Black. 1858. Met platen en plan. Berigten aangaande den staat van het kerkgezang in Nederland, tijdens den opkomst en den bloei der oud-nederlandsche muziekschool, verzameld door W. Moll. Bloemlezing uit de 52 Sententiae van Johannes \Vanning, bewerkt door Robert Eitner. Amst. 1878. Jacob Obrecht, Missa l Fortuna desperata", bewerkt door Robert Eitner. Amst. 1880.
Acht zes-stemmige Psalmen van Jan Pieters Sweelinck, bewerkt door Robert Eitner, met levensschets door F. H. L. Tiedeman. Amst. 1876. L. F Maas Geesteranus, Denkbeelden over Terrein-rijden, in verband met Jacht en Jacht-rijden.
Met een ets door W. Oppenoorth. Amst. 1879.
C. P. van Ees-hen jr., Adriaan van Eeghem, Doopsgez. Leeraar te Middelburg, 1655-1709. Amst. 1886. Van den Schrijver. C. IV. Bruinvis, Het Patriottisme te Alkmaar, 1781--179I. I. P. Cornets de Groot, Leven van Pieter de Groot. 's-Hage. 1847.
Van den Schrijver.
Air. A. M. Pareall.
30
I.
G. Frederiks, Bijdragen over : Petrus Hondius ; Nederlandsche Studenten to Herborn ; Vondels
Albumblaadje van J. Heiblocq ; Het ambacht van Naaldwijk; Epithalnmium ter eere van Daniel Heinsius en Ermgaert Rutgers ; Hofwijck ; Het portret der weduwe van den Admiraal Van den Schrijver. Zwartenhond. Biografische Aanteekeningen betreffende Amsterdamsche Schilders en PlaatVan de familie de Vries. snijders. Amst. 1886.
A. D. de Vries Az.,
Verslag van de Historische Verzameling betreffende de Schutterij. Amst. 1887 Dossier stukken betreffende de versiering van de Kalverstraat
12
Tijdschrift van het Aardrijkskundig Genootschap. 1884-1886. De Gids. 1884 en 1885.
Mei 1874.
Van de Commissie. Jan D. Brouwer. C. Schaffer. Idem.
IN BRUIKLEEN.
Beschrijving der steden, dorpen en kasteelen in West-Friesland. Handschrift met teekeningen, 4 banden, folio.
A. Schoemaker,
Beschrijving der steden, dorpen en kasteelen enz. in Zuyt-Holland. Handschrift 'hr. Dr. J. P. Six. met teekeningen, 5 banden, folio. DOOR AANKOOP.
Geschiedenis van Amsterdam. Oud Holland, onder redactie van N. de Roe.ver en Abr. Bredius.
J. ter Gouw,
Nederlandsche Spectator, 1887. De Navorscher, 1887. Archief voor Nederlandsche Kunstgeschiedenis, uitgegeven door F. D. 0. Obreen. Deel VI. A. Ising, Het Binnenhof.
DE ATLAS VAN AMSTERDAM en de Verzameling voor ZEDEN EN GEWOONTEN werd vermeerderd door bijdragen van de Heeren GERARD A. HEINEKEN, D. FRANKEN Dz., P. A. P. J. T. COLOMBON, C. M. VAN GOGH, J. J. BOAS BERG, MR. N. DE ROEVER, C. SCHoFFER e. a.
4nkomsten en gitgaven van het goninklijk gudizeidkundig Renootschap. GENOOTSCHAPSJAAR 1886
—
i 887.
II
Gewone Uitgaven.
Gewone Ontvangsten. j 2 255
Aan Contribution » Toevallige Baten : f 151.02 verkochtte voorwerpen. oud hout en glas >) 46 .44 1 » » Expl. van Weissman, het Amst. Woonhuis . " 48 .5 0
>, 245 i 96 » 15 ! —
1 Zaalhuur
Per Locaalhuur » Duinwater en Belasting » Assurantie » Verlichting en Verwarming . ... » Concierge . » Schoonhouden van localen en verzamelingen » Onkosten, Vrachten enz » Drukwerken f 120.z Aankoopen : Museum . Bibliotheek . " '5 4 2 .55 90.88 Atlas van Amst. » »
1 4 ; f 2515 1 9.
862 65 Is 8o 99
I » »
48
1 39
55
05
i
4
77
147 65 335
>5 >5
12 02
»
253
i
2323
43 27
» 3247
02
Buitengewone Uitgaven.
Buitengewone Ontvangsten. Aan bijdragen uit het Museum-Fonds ten behoeve der verhuizings- en inrichtingskosten : a. Saldo der subsidie 1886 . f 192.345 /1. Subsidie 1887 . . . . » 3000.—
Per Inricht. in bet Rijks-Museum f » » » Muntgebouw » » » Verhuiskosten. • 7 » Batig Saldo >, 3192 1 1 .c j
57000 1I
497.45 2676.19
73.3 8
.
5)
1
37
305 45 2u
I 5708
'
97 5 __ ___ ___ 26 6
li
Fonds voor de Verzameling Boeken, Prenten enz. over Zeden en Gewoonten. it Aan Saldo van het vorige jaar . f 132,39 ll » Donatie van den Hr Franken » 1 00.— ) Verkochte prenten . . . . » 30.50
Per Aankoopen » Saldo beschikbaar . f 262
_f
91.83
,) 171.06
89
J
262 89
I
1 37
..46.4.1gerrleeile Staat Schuld van het Genootschap bij het begin van het genootschapsjaar f 1018.69 5 Af: Saldo in kas . . . . . » 86.61
I3atig slot der inkomsten en uitgaven in het genootschapsjaar 1886-1887 . . . . Schuld van het Genootschap op heden (30 April 1887) : Renteloos voorschot van 1884 . f 500.— » )) op heden . » 123.05 f 623.05 Fonds voor de verzameling Zeden » 171.06 en Gewoonten . f
Nagezien en accoord bevonden J. BACKER JR. C. J. J. SCHMITI`Z.
12
932 085
(
7'
» 794 i I I f 932 1085
Mei 1887 : D. C. MEIJER JR., Penninneester.
j"
.EKENING VAN
pNTVANGSTEN
EN
pI
TGAVEN
voor het Museum-Fonds van 1 Januari 1886 tot 31 December 1886.
Jan.
1
Juli
2
Juli
2
Dec. 31
Aan Saldo van Oude Rekening . . » 10 Coupons van Pandbrieven 4'/2 pCt. ten laste der Nationale Hypotheekbank voor 6 Maanden a f 22.50 Rente » Provenu van 2 Pandbr. 4 1/2 pCt. ten laste der Nationale Hypotheekbank, ieder grootfi 000.— uitgeloot I 00 1)/00 ) 8 Coupons van Pandbrieven 4V2 pCt. ten laste der Nation. Hypotheekbank, voor 6 Maanden Rente af
Dec. 31 Dec. 31
1886.
ONTVANGSTEN.
1886.
22.50
Coupons van dito a 4 pCt. ieder f 20.» Provenu van 1 Pandbrief 4' / 2 pCt. ten laste der Nationale Hypotheekbank, uitgeloot a 1 oo pCt.
.1 439
»
545
225
Juli 2
Juli 20
» 2000
Dec. 31
ITITGAVEN.
Aan het montant van 2 Pandbrieven 4 pCt. ten laste der Nation. Hypotheekbank ieder grootf i000.— a f 2000.-, 101 pCt. . . . » het montant van 1/2 Pandbr. 4 pCt. ten laste der Nation. Hypotheekbank groot f 500.—, 102 pCt. f
510.-
Interest 19/d s
1.o6
f
2020
I,
»
Saldo op Nieuwe Rekening . .
1
511
o6
3 63
485
>> 180
2, 2 1 /2
»
50
ii
»
I
1000
f 3 894
545
'.f 3 894
54b
DE MUNT I. 8 9 7..
Een sterke Poort rees hier aan Amstel's zuiderrak, Die Poort week voor de Munt, de Munt voor 't gastvrij dak Ten dienst van vreemden en geburen, En nu vergadert in dees muren Oud Holland's kroost, dat Amstel's oudheid mint En in den roem der stad zijn hoogsten wellust vindt. Genootschap, moog geen kring u evenaren In vlijt, in bloei, in tal van levensjaren ! P. H. WITKAMP.
-___
.,,
>-
-
DE MUNT. REDEVOERING UITGESPROKEN DOOR DEN VOORZITT ER
P. VAN EEGHEN op de eerste bijeenkomst in het nieuwe Genootschapslokaal,
14 Februari 1887.
LIMIIIIIIIIIIIIMM1110111111111111111111M1111111H111111111111 , 11111111111111111111t111111111111111111111111111111111111111iiIIIIIIM1111111111111111111111111111111111111111111111111ifil i1111inil il 111111111111111ii i111111111111111111111111111111111111111111111111111111111I1111111111 111111 1 11 1 1 11111111ffi11l111111!Ilinliiillilli01111111111111111111114
OH I 11!111111111111111l1111111111 , 111111[111111 1111111111111111111111111111111111111111111111111111111111111111111111111111111111111111111111111111111111111111111111111111111111111111111111 1111111111111111111111111 ■ 11111111111111111111111111111111111111111111111111111111111111111111111111111111111111111111111111111111111111 111111111111111111111111111111111111111t11111111,=;
Li eXeren!
.:, ;;;;; , ,:.,,,-a-,, -;;77, (44":7;9I-1 1 ;4,.::1, , , ;:( ::: 1 ill . *Qv 1 -40 -; ,,,,,,; , 4 ,.. 44 ;1**7( PI ,a 4 ii'. -,,f`J 1■■'(4 4 : rAi.,,,,,,,,...-rr.,,
,
- s
et was mij hoogst aangenaam dat ik U zooeven reeds met een enkel woord mocht welkom heeten in ons nieuwe lokaal, en dat het mij vergund is thans als eerste woordvoerder in Uw midden op te treden.
►
4 _.,, ; T * 1 41.-:-, ..,:l tTyi; -3..2.2,, 3 L_ .,•' ;L`;.
Sedert wij in de maand April van het voorgaande jaar op onze laatste algemeene vergadering afscheid namen van
,.
, 'ft 2j ' 1 A.: ,%,..._,,,,,,,„
ea 1 , it %Ai ______,I '4'1 ,_4(4(410. 444'w/(4140(4
ons oude gebouw in de Spuistraat, moesten wij ondervinden dat het ons toen vrij zeker geopende vooruitzicht om in het
begin van den winter de door ons gehuurde bovenverdieping van het Muntgebouw te kunnen betrekken — niet kon worden verwezentlijkt, en een viertal maanden hebben wij in ballingschap moeten doorbrengen doch met te meer warmte mag ik U heden het welkom toeroepen nu wij weder in ons eigen lokaal bijeenkomen. Wij bevinden ons hier op een historische plek, want moge ook al de Dam het middelpunt van onze stad, en de schouwplaats van de voornaamste voorvallen in hare geschiedenis wezen, toch ontbreken die herinneringen ook hier niet, en nu wij hier voor de eerste maal zamenkomen heb ik het niet ondienstig geacht voor uwe gedachten nog eens die feiten te doen voorbijgaan. Als oudste historische herinnering van de plek, waar wij ons thans bevinden, hebben wij in gedachte ruim vier eeuwen terug te gaan, toen omstreeks 1481 besloten werd de zich meer en meer uitbreidende stad met muren te omringen, door welke zij
38 tot ruim eene eeuw daarna is beveiligd geweest. De of beelding van dien muur is ons bewaard in de kaart van
cORNELIS
ANTHONISZOON, en wij zien hem daarop zonder
kanteelen en aan de binnenzijde voorzien van bogen, met daarboven het plankier waarop de wachthoudende schutters of soldaten zich genoegzaam beveiligd konden bewegen. Later dienden deze bogen deels als bergplaatsen, deels, en wel zeer tot ongenoegen der regeering, als verblijfplaats voor vagabonden zonder woonplaats. De muur was van gebakken steen opgetrokken op een voet van kareelsteen en de Stadsregeering schijnt toen herhaaldelijk de gewoonte te hebben gehad, om bij het opleggen van straffen, de boeten te doen bestaan in een zeker aantal metselsteenen, hetzij Leidsche of wel Vechtsche, te leveren ten behoeve van > der stede muragien." En wij vinden hier ook weder een opmerkelijk bewijs, hoe het standpunt, waarop de menschheid zich bevindt, eigentlijk met het verloop der eeuwen al zeer weinig verandert, misschien iets in den vorm, maar zeker niet in het wezen, en het is inderdaad alsof aan onze tegenwoordige straatjeugd gedacht werd, waar wij lezen in de keur van 4 Mei 1481, hoe gewaarschuwd moest worden, en zware straf bedreigd tegen degenen die de aarde, opgehoopt door het graven der stadsgracht, zoude wegnemen, en nog uitgebreider in de keur van October 1481 tegen degenen die het zouden wagen de voor den bouw opgestapelde metselsteenen mede te nemen of in het water te werden, eene liefhebberij die wij schier dagelijks kunnen opmerken, dat door het tegenwoordige geslacht nog niet verleerd is. Boeten van veertig pond, of bij niet betaling openbare geesseling, en gevangenstraf op water en brood, met verzwaring der straf onder zekere omstandigheden, werden bedreigd tegen de overtreders, en inderdaad de tijden waren zeer ernstig en met alle ijver moest er worden gewerkt om de stadsmuur gereed te krijgen. Immers de oorlog met het Sticht was in vollen gang ; wel was Amsterdam zelf niet in onmiddellijk gevaar, vooral doordat de aanslagen die JAN VAN MONTFOORT tegen de stad voorhad, bijtijds ruchtbaar werden, en konden worden verijdeld, maar toch heerschte er voortdurende onrust en moesten de burgers, in vereeniging met die van Haarlem, en met de bewoners van het Noorderkwartier, telkens te velde trekken tegen den gemeenschappelijken vijand ; — nu eens om met schepen de mond der Eem te blokkeeren, een ander maal om de Stichtenaren te verjagen uit het door hen veroverde Naarden, dan weder om zoodanig aandeel te nemen in de overwinning, bij Westbroek bevochten onder JoosT VAN LALAING, dat door hem de veroverde banier en schutterswimpel van Utrecht aan de Amsterdammers werd geschonken om die ter gedachtenis op te hangen in de Oude Kerk. Het is dan ook niet te verwonderen dat de herinnering aan dezen gevaarvollen
39 tijd bewaard gebleven is in den naam van een der torens welke op vrijwel gelijken afstand van elkander, de weerbaarheid van den muur verhoogden, en nog in onzen tijd bestond die in de toren » Swijgt Utrecht," de nu afgebroken Doelentoren. Deze en het Rondeel of Halfrond vormden de stadsverdediging aan de zijde der zoo onrustige naburen, te zamen met de Stadspoort, gelegen aan het einde der Kalverstraat, en welke den naam ontving van Regulierspoort. Het was dezelfde naam, die ook reeds gedragen was door de oude Bindwyckerpoort welke sedert de tweede helft der 14de eeuw den toegang tot Amsterdam verdedigde. Deze oudste poort gebouwd boven het Spui, ter plaatse waar later de Osjessluis geweest is, bestond nog, en bleef nog als accijnskantoor voor de Ossenmarkt in gebruik, tot zij in 1526 werd afgebroken. De nieuwe Regulierspoort was in alien deele ter verdediging ingericht. Zooals wij Naar kennen uit de bestaande afbeeldingen was het een vrij hoog gebouw, waarin zich de doorgang beyond, welke met zware deuren en een valhek kon worden afgesloten ; daarboven was een vertrek voor wachtkamer met drie ramen, terwij1 nog hooger flinke schietgaten zich vertoonden. Boven op het dak was de poortklok aangebracht en ter wederzijde werd het hoofdgebouw geflankeerd door een toren, van onderen rond, met een zeskantig bovenstuk, en gedekt door een zeskantig puntdak, en evenzoo voorzien van schietgaten. De gravure van J. Goeree, volgens bijschrift genomen naar eene oude teekei fling, vertoont de binnenzijde der poort op beide verdiepingen met een raam. Achter de torens om, sloot
de stadsmuur tegen het poorthuis aan, om aan de
zijde van den Amstel afgesloten te worden door den toren Leeuwenburg, welke aan den oever der rivier stond tegenover het Halfrond en die alzoo genoemd was naar het daarop aangebrachte Stadswapen, met de leeuwen als schildhouders. Het juiste jaar van den bouw dezer poort is onbekend, doch vrij zeker was die in 1483 gereed. Toen in 1529 Amsterdam de Ambachtsheerlijkheid Nieuwer Amstel had verkregen, en daarmede het recht om zwanen op het water te houden, werd in de stadsgracht aan de buitenzijde der poort het stads zwanenhok opgericht. Het beyond zich althans aldaar zeker den 16 Aug. 1 549, toen WILLEM HUIJSMAN tot pluimgraaf werd aangesteld, met de opdracht om toezicht op de zwanen te houden, ze bij vriezend weder bijeen te drijven bij de Regulierspoort, alwaar dan de portiers ze moesten voederen, en om te zorgen dat de noodige hoeveelheid vogels aanwezig was, om te kunnen voldoen aan de aanvragen van die leden der regeering welke een kermiszwaan wenschten te huffs bezorgd te hebben. Di t getal was aanvankelijk zeven, maar steeg in 1553 tot vijfentwintig vogels.
40 Over de Stadsgracht lag een brug, die op de kaart van CORNELIS ANTHONISZOON nog staat aangeteekend als eenvoudig met een hek afgesloten, doch welke zeker toch in geval van nood wel gedeeltelijk kon worden weggenomen, terwijl die later werd vervangen door een ophaalbrug met hamei. Aan de binnenzijde was achter de poort een pleintje, waar de meer genoemde kaart van CORNELIS ANTHONISZOON ons de bizonderheid vertoont, dat een straatlantaarn was geplaatst, eene van het zeer geringe aantal, die nog tot het laatst der i 6de eeuw dienden tot verlichting der stad en die voornamelijk op eenige bruggen te vonden waren. Uit eene keur van December 1541 blijkt, dat tot de verplichtingen van den portier der Regulierspoort ook behoorde het toezicht op de schuiten, die met Vechtwater gevuld herwaarts kwamen, hoofdzakelijk ten dienste der brouwerijen. Hij moest namelijk controleeren of elke schipper voorzien was van een loodje, dat hem ter hand werd gesteld wanneer hij het water tot van het huis te Abcoude gehaald had, ten einde te zorgen dat geen brak water zou worden aangevoerd. Eene volgende herinnering brengt ons in het jaar 1567 te midden der jammerlijke twisten die ook te Amsterdam de bevolking verdeelden, en waarbij Roomsch en Onroomsch elkaar bestreed. In Februari van dat jaar waren de gemoederen hevig ontstemd op het gerucht dat door de Stadsregeering soldaten werden aangeworven, met behulp waarvan misschien niet geheel ten onrechte beweerd werd, dat zij den GRAAF VAN MEGEN met de soldaten der Landvoogdesse zouden binnenlaten, om gewelddadig een einde te maken aan de pogingen van dat gedeelte der burgerij, dat er prijs op stelde uitsluitend onder bestuur van den PRINS VAN ORANJE te staan. Onder aanvoering van JAN BROEK VALENTIJNSZOON bleek echter de burgerij de sterkste te wezen , het Stadsbestuur werd op den Dam vrij wel belegerd, daar de gewapende burgers overal op straat hadden post gevat, en toen eene afdeeling soldaten en Roomschgezinde burgers werd afgezonden om de Regulierspoort te bezetten, vonden zij aanvankelijk eene sterke barricade, door JAN BROEK opgericht op de Roodeb rug (thans de Doelenbrug), en zagen straks daarop het Halfrond en de Regulierspoort door de Onroomschen bezet. Het einde was dat de regeering moest toegeven, voorloopig werd van het aanwerven van troepen afgezien, terwiji de beide partijen hunne afgevaardigden zonden naar de Landvoogdesse en naar den PRINS VAN ORANJE. Maar nog zwaarder zou de hand der Spaansche regeering op de inwoners van Amsterdam drukken en eene volgende herinnering brengt ons het jaar 1571 voor den geest, toen niettegenstaande de vertoogen der Spaanschgezinde Vroedschap, de HERTOG VAN ALVA had doorgedreven, dat alhier de afkondiging zoude plaats hebben van de
heffing van den tienden penning.
41 De Notaris CORNELIS VAN HAEM RODE, teekent ons in zijne schrifturen, overgenomen door COMMELIN, een rumoerig tafereel, gespeeld op het pleintje bij de Regulierspoort in den zomer van dat jaar : — eene talrijke bende straatjongens, voorafgegaan door een vijftal hunner met trompetten en trommels en met zich voerende een papieren vaandel, voorzien van tien ringen, die de tiende penning verbeeldden, en een groote stroopop welke den gevreesden Hertog moest voorstellen, en hoe aldaar bij hen het gevoel zich lucht gaf, dat de ouderen evenzeer bezielde, maar dat deze zorgvuldig moesten verkroppen, zoodat aan ALVA >> in effigiem" een net over het hoofd werd gesmeten, en hij daarop met modder en vuil besmeerd in triomf naar den Dam werd gebracht. En diepe of keer vervult ons alien, waar de herinnering aan Juni 1569 ons de barbaarschheid der zeden in gedachte brengt bij de vermelding hoe een Amsterdammer beschuldigd van » Geuzerij" werd onthoofd en gevierendeeld en een dier deelen te pronk werd gesteld op de Regulierspoort. En moge ook al de naam zelfs van dezen man ons onbekend zijn gebleven, en hij alleen aangeduid zijn als » de schaarslijper uit den Oudenbrugsteeg," toch mogen wij daaruit het gevolg trekken, dat deze afgrijselijke vertooning niet een alleenstaand feit was maar dat de Regulierspoort meer daarvoor gebruikt werd. Ook nadat in 1578 de regeering veranderd was, bleven de Amsterdammers prijsstellen op het buiten de poorten houden van vreemde troepen, en wederom mogen wij eene herinnering ophalen met betrekking tot deze plek van het jaar 1587, toen de GRAAF VAN LEYCESTER op den tweeden October zijn tweede bezoek alhier bracht. Er was alle reden om te vreezen dat de vertegenwoordiger van ELISABETH een grooter gevolg, dan gewenscht werd, zoude medebrengen, of zelfs de gelegenheid mocht aangrijpen zijn krijgsvolk in de stad te brengen, ten einde daarmede de regeering te veranderen in mannen, meer genegen, hem uitbreiding van gezag toe te kennen. Te meer werd dit gevreesd, omdat de Graaf des avonds zeer laat bij volkomen duister aankwam, zoodat de Burgerkapitein LAURENS
REAAL, (wiens portret door BARENTSEN op de historische tentoonstelling door ons alien gezien is) en die met JANSZOON
zijn vendel de Regulierspoort bezet hield, niets kon onderscheiden van het aantal personen, dat aan de overzijde der Stadsgracht toelating eischte. Zijn sergeant, de koopman WILLEM VAN BUIL, bood toen aan, om uit de poort te gaan, die onmiddelijk achter hem zoude worden gesloten, ten einde te onderzoeken, hoe velen er waren, en met belofte door fluiten een sein te zullen geven, als werkelijk verraad aanwezig was, en zulks met de stellige wetenschap van het gevaar dat in zulk geval zijn leven bedreigde. Gelukkig had men zich in dezen LEVCESTER te zwart voorgespiegeld, het sein 6
42 bleef uit, de Graaf werd binnengelaten en door de Kalverstraat, waar aan ieder huis een lantaarn uitgehangen was, naar het Stadhuis geleid. Het in bloei steeds toenemende Amsterdam begon zich inmiddels in zijne muren te beengd te gevoelen. In 1583 was weder eene vergrooting geschied naar de Ijzijde, in 1593 begon die aan alle zijden buiten de muren, en er moest worden overgegaan tot het maken van een nieuwe wal, voorzien met twaalf bolwerken. In 1601 was dit werk gereed, en in die wal was de derde Regulierspoort aangebracht, aanvankelijk van hout, tot zij in 1655 op dezelfde plaats werd vervangen door het steenen gebouw, dat wij alien hebben gekend als de Waag op de Botermarkt. De oude poort had alzoo haar karakter van verdedigingsmiddel verloren, doch bleef in wezen en de kaart van PIETER BAST, hetzij de eerste uitgave van 1599, of wel de latere van 1612 vertoont ons het gebouw in zijne toenmalige omgeving. En al werd in 160i begonnen met het afbreken der oude muren en torens, zoo schijnt uit de Kronyk van Staets, waarmede Mr. N. DE ROEVER ons onlangs deed kennis maken, te volgen dat dit werk eigentlijk eerst in 1614 met kracht onderhanden genomen werd. De Regulierspoort echter kon nog dienst doen, en ook bier treft ons weder de overeenkomst van den ouden tijd met den onzen. Zoodra thans een stedelijk gebouw vrijkomt, is schier het eerste waaraan gedacht wordt, het in te richten tot politiepost, en nog in den allerlaatsten tijd is er zeer ernstig sprake van geweest aan het nieuwe Muntgebouw die bestemming te geven. En de Vroedschap van 1617 besloot evenzoo de nu overbodige poort voor zulk een doel te bestemmen en liet er een wachthuis tegen aan bouwen, Dit wachthuis was van twee verdiepingen, de onderste bestemd voor de schutters, de bovenste verdeeld in onderscheidene kleine vertrekken welke werden afgestaan als vergaderkamers aan verschillende gilder, n.l. die der bakkers, der hoedenmakers, der kleedermakers, der linnenwevers, der mandenmakers en der bontwerkers, bij welk zestal, door STAETS in zijne Kronyk aangeduid, de Heer de ROEVER nog een zevende ver-
meldt, dat der boekverkoopers, vermoedelijk na 1662 toen dit gild zich afscheidde van de St. Lucasbroeders Reeds vroeger was aan de andere zijde der poort tot aan den oever van den Amstel, eene glasblazerij opgericht door ABRAHAM VAN TONGERLOO, en verder bleef het gebouw als doorgang naar de nieuwe Stadswijk gebruikt tot in 1618 een zware brand aan de geheele omgeving een ander aanzien gaf. De brand ontstond in de glasblazerij doch tastte ook de poort aan, en slechts het nieuwe wachthuis bleef gespaard met het ondergedeelte van den daartegen geplaatsten toren. Aanstonds werd nu besloten tot verfraaiing van deze plek, die meer en meer het middelpunt werd van dit stadsgedeelte en HENDRIK DE KEYSER, de stadsbouwmeester,
43 ontving de opdracht om op de oude overgebleven fundamenten een toren te bouwen, die in 1619 reeds gereed was, en dien wij alien nog beschouwen als een sieraad van onze stad. Hierbij even als bij den bouw van het wachthuis was LAURENTIUS STAETS werkzaam en beide zaken worden in zijne Kronyk vermeld. Aanvankelijk schijnt de oude brug nog te zijn blijven bestaan, althans in den eersten druk der kaart van BALTHASAR FLORISZ van 1625. zien wij nog de oude ophaalbrug, die echter in den tweeden druk van 1647 (wellicht 1657) even als op alle afbeeldingen van den Regulierstoren is vervangen door een steenen brug met drie bogen. Ook het plein toen nog de Ossenmarkt geheeten, waar de verbrandde fabriek gestaan had, werd weder bebouwd. De ledige plaats werd voor f
8000 .
—
verkocht aan
den brander JOHN JORDEN, Engelschman van geboorte, die daar omstreeks 1624 de vijf huizen zette, welke ook te zien zijn op de kaart van BALTHASAR FLORISZ. Hij legateerde die huizen aan de Engelsche presbyteriaansche gemeente, die ze tot 1768 in bezit hield, waardoor die huizen tot in onze dagen zijn bekend geweest als » de Engelsche huizen." Onze voorvaders hielden van het aanbrengen van toepasselijke versieringen, en de windvaan van den nieuwen toren moest reeds in de verte aankondigen hoe daar van ouds de veemarkt gehouden, en nog steeds te vinden was ; de toren werd versierd met een vergulden os. — Den 6 Januari 164o echter was ten gevolge van een zwaren storm, deze windvaan in den Singel gewaaid, en daar de veemarkt in 1629 was verplaatst naar den zoom der stad bij de nieuwe Regulierspoort, zoo werd toen even als alle andere torens ook deze voorzien van den haan, het symbool van de waakzaamheid. De volgende herinnering van een bizonder historisch feit brengt ons aan het jaar 1642, toen PRINS FREDERIK HENDRIK over dit plein en door de Regulierspoort de stad verliet, waar hij verscheidene dagen met zijn zoon PRINS WILLEM en diens echtgenoote MARIA VAN ENGELAND, glansrijk was onthaald. Doch straks daarop is het weder de herdenking aan een droevigen tijd van burgertwist, toen in 1672 een vrij hevige volksoploop, zamengekomen op de Botermarkt, dreigde zich door de geheele stad te verspreiden, doch toen het den bevelvoerenden
sergeant van den Regulierstoren gelukte deze bende tot staan te brengen en alzoo het kwaad in den aanvang te stuiten. Maar datzelfde jaar zoude nog belangrijker verandering op deze plek teweeg 1672 herinnert ons een der droevigste jaartallen van onze geschiedenis : bijna brengen. —
het geheele land in de macht des vijands, en het yolk onderling verdeeld door de hevigste partijschappen van de aanhangers en de tegenstanders van PRINS WILLEM III. 6*
44 En ik behoef het wel nauwelijks aan te stippen hoe het toen noodig werd bevonden, tijdelijk te Amsterdam eene gelegenheid te openen om munt te vervaardigen, en hoe daarvoor het oude wachthuis door schutters en gildebroeders moest worden ontruimd, ten einde plaats te maken voor den muntmeester en zijne gezellen. Maar wel opmerkelijk is de karakteristieke bizonderheid dat niettegenstaande de pertinente verzekering der Amsterdamsche regering, dat het haar slechts te doen was om eene tijdelijke maatregel, noodzakelijk geworden door den oorlogstoestand, toch de druk der tijden niet kon verhoeden dat tegen dit verzoek hevig werd geopponeerd. Deze tegenstand kwam zoowel van Enkhuizen, waar velen uwer met mij voor eenigen tijd den fraaien gevel der oude Westfriesche munt hebben bewonderd, als vooral van Dordrecht en slechts met groote moeite werd het verlof verkregen. De onderhandelingen begonnen 25 Juni, en eerst in October kon men aanvangen te munten, waarmede werd voortgegaan tot in 1674, toen de reden der tijdelijke vestiging vervallen was. VALCKENIER vermeldt hoe in die jaren aldaar gearbeid werd met 24 of 25 gezellen, en hoe in tien maanden tijds 15 millioen werd aangemunt in dukaten en dukatons . De alhier geslagen munten vertoonen onder het groote wapen, het stedelijk wapenschild. Het waren zilveren enkele en dubbele dukatons, gouden vierdubbele en vijfdubbele dukatons en dukaten, en sommige vierkante zilveren dukatons. De diverse stempels vertoonen de jaren 1672 en 1673 en verschillen zoowel in enkele letters van het opschrift als in den vorm van de pluim en de al of niet aanwezigheid van een grondje onder den ruiter. De meeste exemplaren die daarvan overgebleven zijn vertoonen het later daarop aangebrachte kantschrift: bTer Gedachtenisse van de Munte van Amsterdam." Hoe kort echter het verblijf der Munt alhier geduurd had, toch schijnt het dat de Amsterdammers dat bezit zeer op prijs stelden, en de daaraan ontleende naam heeft langzamerhand den ouden vrijwel verdrongen, zoodat wij nauwelijks anders spreken dan van >›Muntgebouw" en van Mun t to ren, " en men er zelfs eene Muntquaestie" van gemaakt heeft. 1 ) In 1675 werd het gebouw door de Stad verhuurd tot een logement, eene bestemming, welke ruim twee eeuwen daaraan verleend werd. De opeenvolgende of heeldingen daarvan vertoonen ons hoe langzamerhand het uiterlijk veranderde, voor het meerendeel uitsluitend met het doel om meer ruimte te verkrijgen, doch op zoodanige wijze dat het aardige geveltje van 1617 eindelijk geworden was tot het merkwaardig leelijke gebouw dat wij alien tot voor zeer korten tijd geleden, hier gekend hebben. 1 ) Volgens mededeeling van den Heer P. H. WITKAMP was niettegenstaande den druk der tijden bij deze Munt een nar aangesteld, evenals bij vele gilden gewoonte was.
45 Het begon met den bouw der kleine pothuisjes boven het water, die er althans ongeveer 1690 reeds waren, zooals blijkt uit de of beelding in De groote gravure van
DE LETH
van ongeveer
1710
COMMELIN.
vertoont ons de zijde naar
de Kalverstraat gekeerd, en wij zien hoe aan die zijde een uitbouw gemaakt is van eerie verdieping met het poortje dat in wezen gebleven is. Eene dergelijke uitbouw was misschien gelijktijdig, in elk geval voor 1723 aangebracht aan de Singelzijde, welk nieuw gedeelte aan den waterkant vrij belangrijk voorbij het oude gebouw sprong, zooals ons vertoond wordt in de teekening van VELDE,
van
JACOB VAN DE
welke tevens nog eene herinnering aanbiedt aan het wereldberoemde kabinet
BRAAMCAMP.
Later werd die uitbouw aan de Singelzijde verhoogd tot twee verdiepingen, eerst van hout, en in 1765 van steen met een hoog dak ; weinig jaren daarna geschiedde dit ook aan de zijde naar de Kalverstraat gekeerd. En toen omstreeks denzelfden tijd ook aan de waterzijde een groote uitbouw gemaakt was, die steeds vergroot wordende, eindelijk met eene groote glazen verandah werd bekroond, was van het oude gebouw eigentlijk niets meer te zien, zeker niets te herkennen, en dacht waarschijnlijk niemand meer aan het oude wachthuis. Reeds vrij spoedig schijnt de Munt tot de voorname logementen alhier behoort te hebben, althans in het >' Reysboek door de Vereenigde Nederlanden" dat eerst in 1689, en nog eens in 1700 verscheen, wordt dit het vierde op de lijst genoemd en staat als een aanzienlijke herberg vermeld. Weldra werd het gebouw als Societeitslokaal gebruikt voor het College » de Munt," en tot in onzen tijd bleef die bestemming van logement en koffiehuis. Als vanzelf spreekt dat toen de Munt eenmaal door particulieren was in gebruik genomen, daarmede ook de historische herinneringen voor het meerendeel een einde nemen. Slechts eenmaal werd er weder bezetting van eene schutters-compagnie in gelegd en wel 16 Nov. 1747, toen door dien maatregel, te zamen met ander militair vertoon het oproer werd bedwongen, dat men toen vreesde, doch dat het volgende jaar toch uitbrak, en toen aanleiding gaf tot de vreeselijkste plundertooneelen. En verder behoef ik slechts met een enkel woord er op te wijzen hoe het wisse-
lend lot van Amsterdam, en daarmede van het geheele land, ons in gedachte komt bij het herdenken der verschillende optochten, die langs den Munttoren heen trokken, en waarvan ik alleen wil noemen op 4 Juni 1767, het vertrek van PRINS WILLEM V, na afloop van zijn bezoek aan de Stad, dat door WAGENAAR in zijn ) Verheugd Amsterdam" beschreven is, — het oogenblik van innigen band tusschen Volk en Stadhouder. — Daarna 28 Augustus 1781 de statige begrafenis van WOLTER JAN GERRIT
46 BARON BENTINCK, overleden aan de wonden bekomen in den slag bij Doggersbank, —
ons laatste machtsvertoon in Europa als maritieme mogendheid. Daarop 9 October 1811 de intocht van KEIZER NAPOLEON I,
-
het tijdstip van Nederlands diepste vernede-
ring. Maar ook evenzeer 27 November 1840, die van KONING WILLEM II en 13 Mei 1849, die van onzen geeerbiedigden KONING, den hoogen Beschermheer van ons Genootschap, — de vernieuwde en bevestigde band tusschen Nederland en Oranje. Op de groote gravure van DE LETH, welke ik zooeven reeds noemde, zien wij met juistheid de zeer naauwe doorgang tusschen den Munttoren en de zoogenaamde Engelsche huizen afgebeeld. Eindelijk maakte de steeds toenemende levendigheid den eisch tot verbreeding steeds klemmender, en in 1865 werd het hoekhuis geamoveerd om in 1877 gevolgd te worden door de vier andere huizen, waarna de oude naam van Schapenplein werd veranderd in Sophiaplein. Het laatste overblijfsel van die Engelsche huizen, herinneren wij ons nog alien in OOSTMEIJERS muur, en de verwijdering daarvan in den nacht van 17 October 1877 be-
hoort niet vergeten te worden, bij het herdenken van hetgeen op deze plek geschiedde. En ook het oude Muntgebouw zou niet blijven bestaan. Ik mag veronderstellen dat het u alien, mijne heeren, genoegzaam voor den geest staat, wat daarover is voorgevallen, zoodat ik kan volstaan met eene enkele vingerwijzing naar de Amsterdamsche Muntquaestie. Gij herinnert u hoe onze A. D. DE VRIES het eerst de oude lijnen van het oorsponkelijk wachthuis om zoo te zeggen weder ontdekte tusschen al de aanbouwsels, en hoe daarna, soms met groote hevigheid, de strijd gevoerd werd over het al of niet weder oprichten van een gebouw in plaats van het oude, dat ter bevordering van het verkeer moest worden afgebroken. En evenzoo hoe onder de voorstanders van den opbouw een niet minder hevige strijd ontbrandde tusschen de heeren Aesthetici, die of het zeer kleine gebouw, het zoogenaamde hondenhokje, of het grootere plan verdedigden, totdat eindelijk ingevolge de zeer juiste opmerking van den Wethouder, Mr. W. W. VAN LENNEP, de oude bouwmeester HENDRIK DE KEYSER tot scheidsrechter werd ingeroepen, de verhouding die hij had gemaakt tusschen gebouw en toren weder werd hersteld, en het tegenwoordige gebouw werd opgericht op de fondamenten van het oude wachthuis. Het is hier niet de plaats, noch de gelegenheid om eene beoordeeling uit te spreken over het laatste werk van onzen verdienstelijken stads-architect W. SPRINGER, maar wel molten wij, als leden van het Koninglijk Oudheidkundig Genootschap, ons verheugen in de lokaliteit, die wij thans verkregen hebben. Zoo straks, mijne heeren, hebt gij de gelegenheid gehad die te bezichtigen. De ruime vergaderzaal, de makkelijk daarnaast aangebrachte bibliotheek, de kleine kamer
47 voor de bijeenkomsten van uw Bestuur en het torenkamertje, benevens een flinke waning voor onzen Concierge en een groote bergplaats op de bovenverdieping, — geven ons al datgene wat wij behoeven, nu het hoofddoel, dat ons Genootschap tot heden had, het bijeenbrengen van een Museum, vervallen is door de met het Rijk gesloten overeenkomst. Intusschen is het allerminst ons voornemen om stil te zitten, en zoodra de rapporten zijn ingekomen van die heeren, die zich welwillend hebben beschikbaar gesteld, om de voorloopig gemaakte plannen te onderzoeken, stelt uw Bestuur zich voor die verder uit te werken, en die aan uwe beslissing te onderwerpen, — met vertrouwen gaan wij ook in deze nieuwe omgeving de toekomst te gemoet, in de vaste overtuiging ook hier nuttig te kunnen zijn. Gelijk wij reeds vermeldden op het oproepingsbriefje voor deze bijeenkomst, is ons voornemen dan ook geensints om de gelegenheid van bezoek aan ons vergaderlokaal voor de leden te beperken tot onze gewone vergaderingen. Integendeel zal dit dagelijks tot donker toe kunnen geschieden, en wij hopen dat een levendig bezoek zal toonen, dat deze maatregel in den geest valt van onze leden, en dat velen uwer zich hier zullen komen vermeien in het nederzien op het gewoel van dit drukke verkeerspunt, zij het dan ook al niet met die » deftige tronies," welke Mr. DE ROEVER in zijne bekende studie zich voorstelt, dat door onze ruiten zullen turen. Tengevolge van het verhuizen is de Bibliotheek nog niet zoodanig in orde geschikt, dat thans reeds voorstellen kunnen worden gedaan, omtrent het gebruik van die verzameling ; doch zoodra mogelijk hopen wij ook dat te doen. Verder, mijne heeren, wensch ik er nog speciaal op te wijzen dat het stellig voornemen bij ons bestaat om ons lokaal beschikbaar te stellen, voor niet uitgebreide tentoonstellingen op het gebied van kunst en geschiedenis. Ik mag er bijvoegen dat daarover reeds voorloopige besprekingen hebben plaats gevonden en ook daardoor vertrouwen wij aan ons Genootschap nieuw leven te geven. Eindelijk wensch ik nog een woord van dank uit te spreken over de hulp ondervonden van den Heer J. BERNARD SPRINGER, bij het aanschaffen van ons ameublement en bij het inrichten dezer lokalen. Vergunt mij, mijne heeren, te eindigen met een hartelijk gemeenden wensch voor den bloei van ons Genootschap 1 Moge het groeien en bloeien, menigeen tot nut, moge het dat doen vooral door uwe belangstelling, en moge deze bijeenkomst de eerste zijn van eene lange reeks, waarbij deze ruime zaal blijkt nauwelijks ruim genoeg te wezen. 1k heb gezegd.
aittg_0400 4
a
'
,(s r'-■ ,, \ \
f'( *
■
f' ., 4., e ..9
#4, ...1
0
00
000f011 411 00Offr.1
t 4;'''.*
,
`.--:----
latlfa1f.
000.0*.
OfrattflAtettelltig0 ,V,i1----
/ 1'V
-..... , " ,/ 116
_____.—.....-.... \ '....,....'
FJ
A t -;:o.
's
C1'
- s.. _
•
eft
...1 fffeafgaffeOieftiffeeeetrie...900 -00.0teitif).0970-0,.44
HENDRIK DE KEYSER.
e Nederlandsche schilders der XVIde en XVIIde eeuw hebben in den laatsten tijd aan tal van kunstgeleerden stof geleverd voor kritische en biografische studien ; omtrent de beoefenaars der bouwkunst, die de tijdgenooten dier meesters waren, en waarvan enkelen althans evenveel recht op onze waardeering hebben als de broeders van SINT LUCAS, is slechts schaarsch iets medegedeeld. Wij behoeven ons hierover niet te verwonderen. De voortbrengselen van penseel en etsnaald zijn aan Been plaats gebonden en, over geheel Europa verspreid, verkondigen zij alom den roem der Nederlandsche schilderschool De XVIIde eeuwsche bouwwerken daarentegen zijn, behalve aan enkele kunstlievende landgenooten, slechts bekend aan de zeldzame vreemdelingen die zich een reis naar ons schilderachtig vaderland getroosten, om zich met nog iets anders dan het bezoeken van Musea onledig te houden. Wel worden in de laatste jaren goed geslaagde afbeeldingen van oude bouwwerken' in het licht gezonden, doch de waardeering der bouwkunst vereischt een zekere technische vorming, die bij het groote publiek niet gevonden wordt. De XVIIde eeuwsche bouwkunstenaars ondervinden dan ook niet de belangstelling, die zij verdienen.
49 De meeste inwoners onzer stad, die toch dagelijks de voortbrengselen van een man als HENDRIK DE KEYSER kunnen bewonderen, kennen dien kunstenaar zelfs niet bij name. Terwij1 een, helaas weinig fraaie, straat de heuchenis aan JACOB VAN CAMPEN en DANIEL STALPAERT levendig houdt, wacht HENDRIK DE KEYSER tot dusverre te vergeefsch op dergelijk huldeblijk. HENDRIK DE KEYSER, die in 1567 te Utrecht geboren werd, ontving zijne worming in de tweede helft der XVIde eeuw, die, trots de woelingen die in staat en kerk plaats vonden, voor de kunst van zooveel gewicht was, door de overgang van de Gothiek tot de Renaissance. Het waren de graveurs, die hier te lande de nieuwe kunst voor het eerst toepastern De oudste prenten van Nederlandschen oorsprong, die met Renaissance ornamenten versierd zijn, dragen het jaartal 1509 en zijn afkomstig van LUCAS VAN LEYDEN ; het zijn tafereelen uit de passie, in koper geetst. Ook de Amsterdamsche meester JACOB CORNELISZOON VAN OOSTZANEN,
toont in zijn houtsneden van 1512, voorstel-
lende de zeven weeen van Maria en in zijn passie van 1517 reeds eenige kennis van den nieuwen stip. Beter nog van behandeling, wat den stiji der Renaissance-ornementen betreft, zijn de houtsneden van zijn hand in 1520 verschenen. Zoowel LUCAS VAN LEYDEN als JACOB CORNELISZOON waren echter nog te veel aan de Gothische traditie gehecht, dan dat zij die plotseling konden verlaten. Eerst in de werken, die LUCAS na zijn reis naar Vlaanderen gemaakt heeft, treedt de Renaissance onvermcngd op. De beeldhouwers waren de' eersten, die het voorbeeld, door de graveurs gegeven, volgden. Het koorhek te Naarden, dat, hoewel het nog vele Gothische motieven bevat, toch reeds duidelijk de Renaissance-vormen doet zien, draagt het jaartal 1531. Het herinnert sterk aan de composities van JACOB CORNELISZ. JAN TERWEN, die van 1538— 1542 de koorbanken in de groote kerk te Dordrecht vervaardigde, weet zijn werk van de Gothische elementen geheel vrij te houden. De onbekende meester die van 1542-1572 het prachtige koorhek te Enkhuizen beeldhouwde, heeft ongetwijfeld, in tegenstelling met de kunstenaars die wij tot dusverre noemden, en die de Renaissance eerst uit Frankrijk en Vlaanderen leerden kennen, Italie bezocht, en daar zijn smaak
gevormd. Ook het koorhek te Abcoude en de Bredasche monumenten wijzen op Italiaanschen invloed. Het werd trouwens, toen het tegen de helft der XVIde eeuw liep, onder de kunstenaars gewoonte, Italie te gaan bezoeken, en zich op de werken RAFAEL, MICHEL ANGELO en andere groote meesters te gaan inspireeren. Evengoed als PIETER AERTSEN, JAN SCHOREL
en MAARTEN VAN HEEMSKERK na hunne Italiaansche reis hunne schil7
50
derstukken met prachtige Renaissancegebouwen stoffeerden, begonnen ook de beeldhouwers, uit het zuiden teruggekeerd, de meesterwerken der Italiaansche kunst na te volgen. De beoefenaars der bouwkunst houden tot diep in de XVIde eeuw met taaie volharding aan de Gothische tradities vast. Wel brengen zij hier en daar Renaissance details aan, zooals bij het noordelijk kruisschip van de Nieuwe Kerk te Amsterdam, dat voor 1536 voltooid werd, en ook bij het huffs van Maarten van Rossum te Zalt-Bommel, dat den bouwmeester van ons Rijks-Museum zijn venstermotief geleverd heeft of de toren der St. Nicolaaskerk te Ysselstein, doch de constructiewijze is nog geheel de middeleeuwsche. Zelfs aan het Raadhuis te Nijmegen, in 1554 gebouwd, en aan het SintJans Gasthuis te Hoorn, dat het jaartal 1563 in den gevel draagt, is duidelijk te zien, dat de bouwmeesters nog het juist begrip der Renaissance niet hadden. Eerst nadat PIETER COECK van Aelst » in d'Italiaensche spraeck ervaren wesende," zooals VAN MANDER zegt, » de Boecken van SEBASTIAEN SERLII in onse spraeck vertaald hadde," kwam hierin verandering. Dit werk, in 1553, door MARYKEN VERHULST, weduwe van PIETER COECK, uitgegeven, was van grooten invloed, en werd zoozeer gezocht, dat er nog in 16o6 een herdruk noodig was, die CORNELIS CLAESZ, boekverkooper op het Water, » in 't schryfboeck" te Amsterdam bezorgde. D Door desen ernstigen arbeydt" zegt VAN MANDER, » is de verdwaelde const van Metselrye in het licht ghebracht, en op den rechten wech geholpen ; soo dat men de dinghen die van POLLIO VITRUVIO doncker beschreven sijn, lichtelyk verstaen can ;" Hij voegt daar echter tevens bij : » Dus is door PIETER COECK de rechte wijze van bouwen bpghecomen. Dan 't is moeylyck, datter weder een nieuwe vuyl moderne op syn Hoogduytsch in ghebruyck is gecomen, die wy qualyck los sullen worden ; doch in Italien nimmer meer aenghenomen sal wesen," waarmede hij blijkbaar het cog heeft op de zeer baroque vormen, die in Duitschland door WENDEL DIETTERLIN in den smaak kwamen, en die men ook hier in het
laatst der XVIde eeuw begon na te bootsen. Het eerste gebouw in ons land, waaraan men den invloed van COECKS werk kan bespeuren, is het Stadhuis te 's Gravenhage. De gevel van 1564 heeft een zuiver antieke Dorische kroonlijst, waarboven postamenten, die fijn gedetailleerde Jonische pilasters dragen, gedeeltelijk in baksteen gemetseld. De lijsten, die de verdiepingen van den toren scheiden, zijn ook antiek geprofileerd. De postamenten onder de Jonische pilasters zijn met fijn beeldwerk versierd, en de klauwstukken naast den topgevel zijn rijk bewerkt. De gevel van 1565 is rijker. De benedenste verdieping heeft frontons boven de vensters de daarop volgende goed geproportioneerde Dorische pilasters, • waarboven fraai versierde kraagstukken een Dorische kroonlijst, die vooruitspringt, dragen. De Jonische pilasters
5' van 1564 zijn hier vervangen door 1 kolommen van gehouwen steen, waartusschen een open arkade met balustrade is aangebracht. In de onrustige periode, die de Nederlanden van 1565 tot 1585 doorleefden, vond de bouwkunst slechts weinig gelegenheid, zich te doen gelden. Toch was in die periode een meester werkzaam, die door zijn werk, zij het ook meer als teekenaar dan als uitvoerend bouwmeester, een grooten invloed had op de kunst van zijn tijd, en op HENDRIK DE KEYSER in het bijzonder, namelijk HANS VREDEMAN DE VRIES. Deze kunstenaar, die uit Leeuwarden naar Antwerpen kwam, en om het krijgsrumoer te ontvluchten, jaren lang in Duitschland rondzwierf, om eindelijk in Noord-Nederland eenige rust te vinden, heeft een groot aantal perspectievische of beeldingen van gebouwen, kolom-orden, graftomben, meubelen, enz. uitgegeven, waarbij hij, in tegenstelling met andere Vlaamsche meesters, PIETER COECK en CORNELIS FLORIS, die een meer strenge opvatting der kunst hadden, van 'zeer baroque neigingen blijk geeft. Het is jammer, dat ons zoo weinig bijzonderheden omtrent DE KEYSERS jeugd bekend zijn. Wel schrijft DE BRAY, dat zijn vader CORNELIS DE KEYSER kistemaker, d. i. meubelmaker was, en dat » 't schynt of door sulckx onse konstenaer toegangh tot de Bouwkunste ghekregen heeft," doch omtrent zijn leermeesters vermeldt hij niets anders, dan dat de beeldhouwer CORNELIS BLOEMAERT, de vader van den schilder ABRAHAM BLOEMAERT, daarvan de voornaamste was. Wat VAN MANDER van dezen CORNELIS BLOEMAERT verhaalt, doet ons zien, dat ook deze kunstenaar de veelzijdigheid, die zoovele XVIde eeuwsche meesters kenmerkte, niet miste, immers hij noemt hem ) een constigh Beeldt-Snijder, Architect en Inghenieur." CORNELIS BLOEMAERT schijnt met FRANS FLORIS, en dus wellicht ook met zijn broeder CORNELIS FLORIS, bevriend te zijn geweest. Overigens zegt vAN MANDER slechts van hem, dat hij was » gheboren te Dordrecht, van
waer by is ghewecken,
(niet willende sekeren Eedt doen) en quam om 't ontcomen 's ',ants aanstaende beroerten, niet zonder quade aventueren te Gorricum. Van Gorricum trock BLOEMAERT met zyn huysghesin tot 's Hertogenbosch en van daer t' Utrecht." Omtrent hetgeen CORNELIS BLOEMAERT als kunstenaar gepresteerd heeft, blijkt dus niets. Ook van DE KEYSER wordt ons vOcir zijn Amsterdamsche periode niets anders gemeld, dan dat hij werd » in 't Beeld-houwen zeer uytnemende, ende gantsch vast in 't Bootseeren." DE KEYSER schijnt zich dus aanvankelijk vooral als beeldhouwer naam gemaakt te hebben. In 1591 was DE KEYSER reeds te Amsterdam gevestigd, daar hij toen het poortersrecht kocht, en met BEYKEN VAN WILDER, PIETERSDOCHTER, trouwde. Misschien is onze bouwmeester met zijn leermeester CORNELIS BLOEMAERT, die in 1591 tot Stads-
7*
52 Ingenieur benoemd werd, van Utrecht naar Amsterdam gekomen.
BLOEMAERT
bleef
bier echter niet lang, doch vertrok reeds na zeven maanden weder. Het schijnt, dat
DE KEYSERS
talenten reeds spoedig in zijn nieuwe woonstede
gewaardeerd werden, althans hij werd in 1595 tot Stads-steenhouwer en beeldsnijder benoemd ; in dit zelfde jaar ontving
CORNELIS CORNELISZ. DANCKERTS
zijn aanstelling
tot Stads-metselaar. Het eerste werk, dat
DE KEYSER
gemaakt heeft in zijn nieuwe betrekking,
waaraan het vrij wonen in een huis op den Stadssteenhouwerswerf, destijds op den hoek van den Groenenburgwal en de Staalstraat gelegen, verbonden was, schijnt de poort van het tuchthuis, aan de Heiligeweg, geweest te zijn, immers in de kroniek van
STAETS
vinden wij dat >> in dat jaar gemaeckt het Tuchthuys is." Hier
had DE KEYSER gelegenheid zijn talent als bouwmeester en beeldhouwer beide ten toon te spreiden. Deze poort, die thans nog aanwezig is, en waarop in de XVIIIde eeuw de groep van
ZIESENIS,
die daarbij zoo goed past, geplaatst is, toont ons aanstonds den
bouwtrant, waaraan DE KEYSER in zijn geheel verder leven getrouw bleef. Een zekere smaak voor het baroque, doch tevens goede verhoudingen en flink sprekende profilen en krachtig werkend relief is het kenmerk van dien stijl, die zich onmiddelijk aan den trant van VREDEMAN DE VRIES
aansluit.
In de drie volgende jaren had DE KEYSER het niet druk ; er wordt althans Been werk van beteekenis, in dien tijd door hem vervaardigd, vermeld. In 1599 bouwde hij de huizen aan den Vijgendam, achter het tegenwoordige Commandantshuis gelegen, en in den aanvang dezer eeuw gesloopt. Gelukkig is van de zeer fraaie ordonnantie een opmeting bewaard gebleven. Ook in het volgende jaar was onze bouwmeester niet werkeloos ; hij ontwierp toen de schilderachtige gevels ter wederzijden van het poortje op den Vijgendam, welke gevels, ofschoon zeer verminkt, nog heden aanwezig zijn. Was hetgeen DE KEYSER tot dusverre schlep, van betrekkelijk ondergeschikt belang geweest, in 1603 werd hem opgedragen, een nieuwe kerk te ontwerpen, die aan het eind van de Groeneburgwal op een ruim erf, ten zuiden der Hoogstraat, verrijzen zou. Nog in hetzelfde jaar werd met het heiwerk dezer kerk, die later de. Zuiderkerk genoemd werd, een begin gemaakt. De bouw vorderde echter maar langzaam, zoodat het kerkgebouw eerst den 22 Mei 1611 in gebruik genomen kon worden. Ter herinnering aan dit feit werd in den toren een gedenksteen gemetseld. Het bouwen van den toren duurde tot 1614, welk jaartal in gulden letteren boven de wijzerplaten is aangebracht. De kerk had eerst den naam van Sint Janskerk gekregen (vanwaar nog de naam Santstraat) doch daar dit den Hervormden ijveraars te > Paepsch" scheen, werd
53 de naam in Zuiderkerk veranderd. De kerk bestaat uit drie schepen, waarvan het middenste het wijdste en tevens het hoogste is. Aan beide zijden zijn zij door gevels afgesloten ; een koornis of andere uitbouw ontbreekt. Rondboogvensters met eenvoudige traceeringen en radvensters dienen om het inwendige licht te verschaffen. De zijschepen, door Dorische kolommen van het hoofdschip gescheiden, hebben vierkant afgesloten vensters; ieder zijschip heeft echter twee kruisschepen, elk met een rondboogvenster voorzien. Deze kruisschepen zijn door balustrades afgedekt ; de steunbeeren voor de gewelven zijn zeer massief, en afwisselend door driehoekige of segmentvormige frontons afgedekt. De toren, die aan den zuidwesthoek van de kerk gevonden wordt, is een waar meesterstuk, welks bevallige silhouet aan tal van Amsterdamsche stadsgezichten schilderachtigheid verleent. Vooral het gezicht langs den Groeneburgwal is beroemd. Het onderste gedeelte van den toren is in zeer massief metselwerk opgetrokken ; hoekblokken en nissen van bergsteen vormen hier het eenig sieraad. Deze onderbouw wordt door een forsche, sterk overspringende lijst, die op consoles rust, afgesloten. Op deze lijst staan balustrades van bergsteen ; de verdieping daarboven, insgelijks van gehouwen steen, is achtkant. De vier hoeken, die overblijven, zijn zeer ingenieus door vrijstaande Jonische kolommen met hoofdgestel aangevuld. Boven dit hoofdgestel is de toren geheel van hout ; 'de grondvorm blijft achtkant, doch de uitbouwsels voor de wijzerplaten geven een aangename afwisseling. Het bovendeel, dat het speelwerk bevat, is zeer rank, en wordt op hoogst elegante wijze door een peer, naar XVIde eeuwsch gebruik, bekroond. Een der beide poorten van het kerkhof, dat zich eertijds ten oosten van de kerk beyond,. is nog aanwezig. Op verschillende wijzen zijn daar symbolen des doods aangebracht, o. a. een door een lijkkleed overdekte baar, waarop het wapen van Sint Lucas en een troffel te zien zijn. Toen de Zuiderkerk gereed was, versierde men haar met geschilderde glazen. Een glas, voorstellende den slag van Gibraltar, werd door de admiraliteit, de andere glazen door vijftien gilden geschonken. Deze glazen werden omstreeks 1660 weer verwijderd, omdat de kerk, wegens de ombouwing, die inmiddels had plaats gevonden, zoo donker was, dat men er niet meer in kon lezen. Waar de glazen toen beland zijn, is onbekend, doch een teekening van dat met den zeeslag is nog in wezen. De glazen te Edam, die uit de Oosterkerk te Hoorn en de XVIde eeuwsche glazen te Gouda kunnen er eenig denkbeeld van geven, hoe de glazen der Zuiderkerk geweest zijn. In 1605 ontwierp DE KEYSER het nieuwe Bushuis, dat wij thans, al is de gevel met een smakelooze pleisterlaag bedekt, nog als Militiezaal aan den Singel zien dienst
54 doen. De vorm van het oude Bushuis, op den hoek van den Kloveniersburgwal en de Hoogstraat, dat toen voor de 0. I. Compagnie werd ingericht, is ook bij het nieuwe gebouw gevolgd. Vandaar dat de hoofdlijnen der gevels dezelfde zijn, al verschilt de ornamentatie van het oude Arsenaal, van 1551-54 gebouwd, met die van het nieuwe. Nog in hetzelfde jaar werd ook het schilderachtige binnenplein aan het 0. I. huis ingericht, aan het oude Bushuis toegevoegd. Ook hierin is de bouwtrant van DE KEYSER duidelijk te herkennen. Toen men in 1606 het besluit had genomen om de Montalbaans- en Haringpakkerstoren, die voor de verdediging der stad nutteloos geworden waren, niet te doen sloopen, werd aan DE KEYSER opgedragen, deze beide torens van een opengewerkte houten spits te voorzien. De Montalbaanstoren kan nog thans ten bewijze strekken, op hoe uitstekende wijze de stadssteenhouwer zich van zijn taak kweet. De Haringpakkerstoren die in 1829 gesloopt is, had veel overeenkomst met den Montalbaanstoren. Het jaar 1608 kenmerkte zich door de eerste-steenlegging van de Beurs, waartoe DE KEYSER de plannen gemaakt had. De plechtigheid geschiedde den 29sten Mei, door HENDRIK, den jongsten zoon van den voorzittenden Burgemeester HOOFT. Den I sten. Augustus 1613 werd de eerste bijeenkomst der kooplieden op de Beurs gehouden. Vooral van de zijde van het Rokin gezien leverde deze Beurs, in 1838 gesloopt, een zeer schilderachtig gezicht op. De » sluis" die zich daarvoor beyond, de beide uitbouwen en de elegante torenspits, vormden daar een zeer schoon geheel. In 1668 werd deze toren, afgebroken, en slechts de houten spits op het beursdak weder opgericht. De gevels, die, ofschoon verminkt, thans nog aan de westzijde van de voormalige Beurssteeg aanwezig zijn, en wier toppen tot het meest baroque behooren, dat door DE KEYSER ontworpen is, zijn in 1612 gebouwd. Met den bouw van , de Haarlemmerpoort werd in 1615 aangevangen. Hoewel DE KEYSER hier zich niet geheel van zijn vroegeren stijl heeft losgemaakt, toont dit poortontwerp toch een monumentaliteit, die men, behalve aan de Zuiderkerk, bij Been enkel van 's meesters vroegere werken vindt. De sierlijke toren kroonde het geheel op waardige wijze. Met veel talent heeft de bouwmeester de moeielijkheden, aan den krommen plattegrond, die de poort om krijgskundige redenen hebben moest, verbonden, weten te boven te komen. Ten tijde toen het kunstloos nageslacht de Haringpakkerstoren en de oude Beurs deed verdwijnen, is ook de Haarlemmerpoort gesloopt. Onder de werken, die in 1616 voltooid werden, worden genoemd de Stads bank van Leeriing en de Jan Roodepoortstoren. De Lombard, waartoe een gebouw uit de XVIde eeuw » bekwaam" gemaakt werd, gaf den stadsbeeldhouwer gelegenheid om het fraaie poortje in de Lombardsteeg to maken. Zoo door zijn sierlijke proportion
als zijn
55 fraai reliefbeeldhouwwerk munt dit poortje uit, en het zou zeker verdienen, even als de poortjes van het Tuchthuis en van de Zuiderkerk gereinigd te worden van de dikke verflaag, waarmede het bedekt is. De Jan Roodepoortstoren was even als de Montalbaans- en Haringpakkerstoren een gedeelte van de oude vestingwerken. Het afbreken van den Stadhuistoren, die zeer bouwvallig geworden was, gaf aanleiding ook de Jan Roodepoortstoren van een spits, met uurwerk en slagklok te doen voorzien. DE KEYSER had hier niet, als bij zijn andere torenverbouwingen, den ronden vorm van het XVde eeuwsche versterkingswerk behouden, doch, misschien omdat de toren wat zwak was, haar van een vierkante ommetseling voorzien. De spits werd echter weer achtkant ontworpen, en de overgang tot de vierkante basis gevormd door vrijstaande Dorische zuilen, evenals bij den Zuiderkerkstoren door Jonische geschiedde. De Jan Roodepoortstoren was pas in het jaar 1617 voltooid. In datzelfde jaar werd de Sint-Anthoniespoort tot waaggebouw vertimmerd. DE KEYSER vond bier weer gelegenheid zijn beeldhouwerskunst aan een viertal poortjes
ten toon te spreiden ; de symbolen der gilden zijn op zeer geschikte wijze aangebracht. In 1618 maakte onze bouwmeester onder meer ook het Aalmoezeniershuis aan den Singel, waarin later de latijnsche school gevestigd werd, die thans, als Gymnasium, naar de Weteringschans is verhuisd. Ook bier werd weder een fraai gebeeldhouwd poortje door den meester aangebracht. Nadat DE KEYSER in 1619 nog een der torens van de voormalige Regulierspoort waaraan hij vroeger reeds een wachthuis gebouwd had, van een opengewerkte spits voorzag, gewerd hem in 1620 de opdracht tot het maken van het meest monumentale bouwwerk, waaraan zijn naam verbonden is, namelijk de Westerkerk. Nog in hetzelfde jaar werd met den bouw een begin gemaakt, en de eerste steen door WILLEM DE VRIJ gelegd. De kerk staat op een zeer ruim plein ; slechts aan de noordzijde heeft zij eenige weinig fraaie aanbouwsels, die hoe eer hoe liever verwijderd moesten worden. Zij is dus van alle kanten goed te zien, waardoor zij meer effect maakt dan haar andere zuster, de Zuiderkerk. De toren is, juist in den bocht der Prinsengracht, mede zeer goed geplaatst. De kerk heeft den vorm van een basiliek met twee kruisschepen. Zij heeft slechts zes traveen, waarvan er twee door de kruisschepen worden ingenomen, zoodat zij betrekkelijk kort is ; aan de oostzijde is zij rechthoekig afgesloten. De kolommen, waarop de gewelven rusten, zijn van de Toscaansche orde, op de wijze der Gothische bundelzuilen drie aan drie vereenigd. Boven de bog -en der zijschepen bevindt zich in het middenschip en de kruisschepen nog een pilasterorde. De vensters zijn door segmentvormige boogvormen af- g- esloten ; de traceeringen vertoonen den rondboog. De steunbeeren zijn, wegens de steenen gewelven, beneden zeer massief ; tegen de Bevels van
56 het hoofdschip en de kruisschepen zijn zij door Jonische kolommen vervangen. Zeer eigenaardig gevormde consoles, finales en frontons geven aan de daarboven geplaatste topgevels een ongemeen cachet. De lief hebberij voor fraai gebeeldhouwde poortingangen heeft DE KEYSER ook hier niet kunnen verloochenen. De poortjes aan de zuid- en oostzijde, die, daar zij vroeger toegang gaven tot het kerkhof, met de symbolen des doods voorzien zijn, kunnen als goede voorbeelden van zijn eigenaardig talent beschouwd worden. Waarschijnlijk zal HENDRIK ' DE KEYSER, die reeds in het volgende jaar stierf, van deze poortjes slechts het model gemaakt hebben ; en is de uitvoering er van onder toezicht van zijn zoon PIETER, die hem in zijn ambt opvolgde, geschied. Eerst in 1631 was de kerk voltooid, de volbouwing van den toren vond pas in 1638 plaats. Het onderste gedeelte van den Westerkerkstoren, die 86 M. hoog is, bestaat even als dat van den Zuiderkerkstoren uit baksteen, slechts spaarzaam met gehouwen steen versierd, en van nissen en galmgaten voorzien. Fen balustrade sluit dit onderste gedeelte, dat geheel onaf hankelijk van de architectuur van het kerkgebouw behandeld is, af. De verdieping die dan volgt is van bergsteen, op de hoeken met Dorische kolommen, die echter niet vrijstaan, en aan de vier zijden met gebeeldhouwde Amsterdamsche wapens versierd. De lijst, die deze verdieping afdekt, levert door zijn forschen sprong en gebogen fries een zeer fraai silhouet. Het middengedeelte van den toren is an hout met lood bekleed. Volgens het oorspronkelijk ontwerp van DE KEYSER zou het achtkant, zonder bepaalde kolomorden, dus op de wijze van den Zuiderkerkstoren geworden zijn. De klassieke neigingen, die echter na 1630 in de Nederlandsche architectuur kreeg, waren oorzaak dat van het oorspronkelijk ontwerp werd afgeweken, en een Jonische en Korinthische orde .op de Dorische geplaatst werden, zoodat de spits vierkant bleef. De keizerskroon, die DE KEYSER als bekrooning ontworpen had, bleef echter behouden. In hetzelfde jaar ontwierp onze bouwmeester nog een kleinere kerk, de Noorderkerk geheeten. Zij is achtkant in plan, en haar steenen gewelven rusten op vier zware Dorische kolommen, De geheele kerk is met spaarzame aanwending van ornament ontworpen. De vier gevels hebben ieder twee vensters en zijn door een balustrade afgedekt ; de kap - boven de gevels is als welfdak behandeld. Tusschen de twee hoofdschepen, die elkaar rechthoekig kruisen, zijn de lagere zijschepen, die driehoekig in plattegrond zijn aangebracht. De kerk is dus een centraalbouw naar Italiaansche wijze. Boven het kruis staat een met lood bekleed torentje. Wij hebben tot dusverre alleen DE KEYSERS werkzaamheid als Amsterdamsch stads-steenhouwer en bouwmeester besproken. Hij was echter ook voor particulieren werkzaam ; daar wij echter reeds in » het Amsterdamsche Woonhuis van I 500—I800, "
57 zijn verdiensten als particulier architect in het licht gesteld hebben, kunnen wij er thans over zwijgen. Doch ook buiten Amsterdam werden kunstenaars talenten gewaardeerd. Reeds in 16oi werd hem opgedragen, het grafteeken van Dr. PIETER HOOGERBEETS in de groote kerk te Hoorn te maken. Het komt ons waarschijnlijk voor, dat zich de werkzaamheid van DE KEYSER in West-Friesland hiertoe niet bepaald heeft. De overeen. komst van den gevel der Oosterkerk te Hoorn en die van het voormalige Muntgebouw te Enkhuizen met DE KEYSERS ontwerpen is zoo groot, dat het ons zeer waarschijnlijk voorkomt, dat ook de teekening dezer beide gevels van zijn hand is. In 1616 gewerd hem een nog meer vereerende opdracht, en wel om in de groote kerk te Delft een grafteeken te maken voor » zijn Excellentie den Prince van Oraignen, hoog loffelijker memorie". Dat grafteeken, welks prachtige uitvoering nog thans de aandacht van ieder kunstliefhebber trekt, is zeker het fraaiste werk, door DE KEYSER als houwmeester en beeldhouwer gemaakt. Moge men ook in de houding der beelden, en in de ordonnantie der frontons de neiging tot het baroque waarnemen, die DE KEYSER steeds bijbleef, toch munt het geheel uit door het technische meesterschap, waarvan het blijk geeft. Toen DE KEYSER stierf was het monument nog niet voltooid, want toen des bouwmeesters weduwe in 1621 haar testament maakte, bepaalde zij dat haar zoon PIETER al zijns vaders artistieke nalatenschap zou ontvangen, >> mits conditie, dat den voorsg. PIETER haren sone, daerteghen gehouden sal syn tot voordeele van haren gemeynen huyse ten effecte te brengen met synen arbeydt de begraeffenisse van voorsg. syn Excie van Oraignen tot Delft." Ook het beeld van ERASMUS, door DE KEYSER voor de stad -Rotterdam geboetseerd, was toen nog niet gereed, want PIETER was ook verplicht » het beeldt van ERASMUS mette toebehooren van dezen, voor sooveel daarvan noch souden mogen resteren, op te rnaecken." Een van de laatste ontwerpen, die DE KEYSER maakte, was dat voor het stadhuis te Delft, welk gebouw in 160 door brand ten deele verwoest was. Bij den gevel van dit gebouw heeft DE KEYSER, om de bovenste pilasters langer te kunnen maken, de kroonlijst boven de vensters door een open balustrade vervangen. Hij kwam tot deze origineele oplossing, daar hij van de overgebleven deelen van het bestaande gebouw gebruik moest maken. De gevel past zeer goed, bij de overige, middeleeuwsche vormen van het gebouw. De beroemdheid, die DE KEYSER bij zijn leven genoot, was oorzaak dat na zijn dood zijn voornaamste ontwerpen onder den titel » Architectura Moderna" werden in het licht gegeven. Bij deze afbeeldingen is, onder meer ook een levensbeschrijving van den 8
58 kunstenaar, door SALOMON DE BRAY, gevoegd. Daaruit blijkt, dat DE KEYSER met HENDRIK GOLTZIUS, ABRAHAM BLOEMAERT, den noon van zijn vroegeren leermeester en den » wonderen" CORNELIS KETEL bevriend was. Dat hij met den laatsten in zeer nauwe betrekking gestaan moet hebben, blijkt ook daaruit, dat hij als getuige onder KETELS testament, van 21 December 1610 vermeld staat. Zijn naam luidt daar HENRICK DE CAISAR, en hij wordt vermeld als » architect deser stede," een titel, die hem officieel niet toekwam. VAN MANDER zegt, als hij de werken van KETEL opnoemt : Onder ander isser oock de Tronie van den zeer const-rycken Beeldtsnyder HENDRICK DE KEYSER, Bouwmeester der stad Amsterdam." In 1599 » quam KETEL," (zonderling )
genoeg) » in den sin eenen lust te schilderen sonder penceelen metter hand. Hij maakte op deze wijs, 's ghelycks den uytnemenden Beeldt-snyder DE KEYSER, voorheen met den Penceelen tot een apostel ghedaen." DE KEYSER schijnt dus ook bij zijn kunstbroeders in hoog aanzien gestaan te hebben. Omtrent zijn karakter zegt DE BRAY : » Hij was een man in zijn manieren niet groots, heel goet-aerdigh en vreedsaam, en gantsch willigh en bereydt om yder met zijn konste en wetenschap behulpig te zijn en voort te helpen, waerdoor hij dan bij alien lieden van meerder en minder staets zeer is bemint geweest. Oock is hij gheweest een sonderlingh lief hebber van 't Vaderland en de Godsdienst gansch toeghedaen en voorts in 't geheel een man van goeden Burgerlicken leven." Het beeld, dat DE BRAY ons van hem schetst is dus geheel dat van den onbaatzuchtigen, bescheiden kunstenaar. In den laatsten tijd is hier en daar twijfel geopperd, of HENDRIK DE KEYSER werkelijk de ontwerper geweest is van alles, wat hierboven als van zijne hand afkomstig genoemd is. Was reeds vroeger het vermoeden uitgesproken, dat ook
CORNELIS DANC-
zijn ambtgenoot als stads-metselaar, aan het ontwerpen geweest was, de meening is ook uitgesproken, dat ook HENDRIK JACOBSZ. STAETS, als stadstimmerman ambtgeKERTS,
noot van DE KEYSER ontwerpen gemaakt heeft, o. a. dat van de Noorderkerk. Wij gelooven echter dat geen deskundige aan het auteursrecht van DE KEYSER zal twijfelen. Al wat hij ontworpen heeft draagt zoozeer zijn eigen stempel, dat er geen reden is, om een stads-metselaar of stads-timmerman, beiden voortreffelijke practici, doch voor zoover bekend is, volstrekt geen kunstenaars, een deel van zijn lauweren toe te kennen. Uit al zijn ontwerpen spreekt de beeldhouwer ; plastisch effect is het in de eerste plaats, waarnaar DE KEYSER streeft. Hij ontwerpt niet, als de meeste architecten, op een plat vlak, doch perspectievisch, zooals een beeldhouwer in de ruimte denkt. Van daar dat zijn torenspitsen zulk een fraai geheel opleveren, en dat ook zijn poortingangen zoo goed voldoen. Iemand die geen beeldhouwer was, zou zoo iets niet geconcipieerd
59 hebben. Wil men DE KEYSER jets als een fout toerekenen, dan kan het slechts dit zijn, dat hij in zijn architectonische concepties soms wat te baroque werd, daar hij als beeldhouwer van sterk gebogen lijnen hield. In het testament, dat zijn weduwe maakte, wordt gesproken van de navolgende beelden, » als een Cupido met de Psyche, het conterfeitsele van zijn Excie den Prince van Oraegnen, (misschien dat, hetwelk thans nog ter rariteitenkamer op het stadhuis te Amsterdam aanwezig is) vyff gebootseerde kinderkens, den Mercurius, een paertken, den Laocoon, drye gebootseerde Anathomien van Menschen en 't model van de begraeffenis (d. i. grafstede) van de vorzg zyn Excie van Oraignen." Daar elke nadere omschrijving ontbreekt, is het moeielijk uit te maken, of al doze modellen van DE KEYSER zelf afkomstig zijn. Al wat betrekking heeft op den PRINS VAN ORANJE is natuurlijk door den kunstenaar zelf geboetseerd ; het is zeer waarschijnlijk dat ook de » vyff gebootseerde kinderkens'' en de » drye gebootseerde Anathomien" misschien ook het paertken van DE KEYSERS hand waren. De Cupido met de Psyche, de Mercurius en den Laocoon zullen waarschijnlijk kopien van antieken geweest zijn, die DE KEYSER bij zijn studien gebruikte. DE KEYSER stied* den 15 Mei 1621 te Amsterdam, » hebbende al vorens omtrent
een maendt het bedde gehouden, en aen de koorts sieck geweest." Zooals wij reeds zeiden, volgde zijn oudste zoon PIETER hem als scads-steenhou wer op. De tweede zoon, THOMAS, werd aanvankelijk ook voor bouwmeester opgeleid, doch legde zich later op de schilderkunst toe en werd de meester, wiens portretstukken thans zoozeer bewonderd worden. A. W. WEISSMAN.
lunik op 4UO LUD ;0 I
it Amoga :l un
vut os1ootlig9 . qp no •uo -N lag MA iruziapaia, 00 00
'CA 1.100saa!in2a
1101.1 1IN 1 A4100 4 S.1,11
EMERNEEMEREEEIM
--- —
Boekhandel TEN BRINK & DE VRIES, Warmoesstraat 122, AMSTERDAM.